You are on page 1of 93

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE Academiejaar 2009-2010

Noet sconder stuckens sult hebben gesin ende dat voor soe wyeniegh ghelt
_______________________________________________________________________________________ Een studie over het relaas van de 18de-eeuwse kunsthandelaren Francisco-Jacomo Van den Berghe en Gillis Van der Vennen

Masterproef, voorgelegd met oog op het behalen van de academische graad van Master in de Kunstwetenschappen, aan de vakgroep Kunst-, Muziek- en Theaterwetenschappen, door Liselotte Marnef Promotor: prof. dr. K. Jonckheere

Bron van de titel: DUVERGER E. (2008), p. 80, doc. 141.

WOORD VOORAF

Bij het beindigen van deze scriptie zou ik een woord van dank willen richten aan enkele mensen voor hun soms onzichtbare bijdrage bij het ontstaansproces. In de eerste plaats een dankuwel aan mijn promotor prof. dr. Koenraad Jonckheere die mij dit onderwerp voorstelde, het interessante bronnenmateriaal aanreikte en die in zijn boek het nodige pionierswerk bleek verricht te hebben. Vervolgens wil ik ook graag mijn familie en in de eerste plaats mijn ouders bedanken voor hun steun die ik mocht ondervinden bij het schrijven van deze scriptie. Verder bedank ik ook mijn medestudenten en vrienden die, hoewel ze zich soms letterlijk ver weg bevonden, meestal heel nabije ploegmaats bleken. Veel leesplezier.

Liselotte Marnef 6 augustus 2010

INHOUD

WOORD VOORAF INHOUD INLEIDING 7

HOOFDSTUK 1 DOCUMENTEN: PRIMAIR BRONNENMATERIAAL

HOOFDSTUK 2 STATUS QUO EN AUTEURS: SECUNDAIRE BRONNEN

11

HOOFDSTUK 3 ANALYSE VAN DE BRON: ACTOREN


3.1. BIOGRAFISCHE CONTEXT: FRANCISCO-JACOMO VAN DEN BERGHE EN GILLIS VAN DER VENNEN 3.1.1. Francisco-Jacomo Van den Berghe 3.1.2. Gillis Van der Vennen 3.2. HANDELSPARTNERSCHAP: VOORGESCHIEDENIS & INTERNE ORGANISATIE 3.2.1. Interne organisatie 3.2.2. Voorgeschiedenis

13

13 13 17 19 19 22

HOOFDSTUK 4 CONTEXT VAN DE BRON: GENTSE KUNSTHANDEL OP HET SNIJPUNT VAN DE 17de EN DE 18de EEUW 24
4.1. GENT versus ANTWERPEN 4.2. EXPORT 4.2.1. Aanbod 4.2.2. Vraag 25 27 27 29

HOOFDSTUK 5 ANALYSE VAN DE BRON: HANDELSRELAAS 1705 1733


5.1. PRAKTISCHE INFORMATIE: HOE SCHILDERIJEN TE VERHANDELEN? 5.1.1. Vervoer van schilderijen 5.1.2. Kopen op krediet 5.2. 1705 5.3. 1706 5.4. 1707 5.5. 1708 5.6. 1709 5.7. 1710 5.8. 1711 5.9. 1712 5.10. 1713 5.11. 1714 5.12. 1715 5.13. 1716 5.14. 1717 5.15. 1718 5.16. 1719 5.17. 1720, 1721, 1722, 1723 5.18. 1726, 1727 en 1729-1733 30 30 31 32 34 40 45 52 54 59 63 66 68 69 70 71 73 74 74 75

BESLUIT BIBLIOGRAFIE BIJLAGE 1 GENEALOGIE BIJLAGE 2 ILLUSTRATIES

77 80 84 85

INLEIDING
In september 2009 ontstond de idee om Europese kunsthandel als het uitgangspunt te nemen voor mijn masterscriptie. Mijn interesse voor deze hoek van het kunsthistorische veld kwam voort uit nieuwsgierigheid naar een mij vrijwel onbekend topic in het vakgebied van de oude beeldende kunst, waarmee ik zijdelings in contact was gekomen via mijn bachelorpaper over Vlaamse kunstwerken in Itali. Het sprak meteen en spreekt nog steeds tot mijn verbeelding hoe kunstwerken, kunstenaars en kunsthandelaars reeds in lang vervlogen tijden meestal zonder onoverkomelijke problemen, reisden over land en zee met verspreiding van kunst, ideen, beelden en niet te verwaarlozen kapitaal tot gevolg. Dat twee internationaal gerichte kunsthandelaren vanuit het 18de-eeuwse Gent, nota bene mijn eigen studentenstad, in de hoogste adellijke Europese kringen kunst verhandelden, wist mijn promotor prof. dr. Koenraad Jonckheere me te vertellen. Hij raadde me het boek van Erik Duverger aan waarin de correspondentie tussen deze kunsthandelaren, met name Francisco-Jacomo Van den Berghe en Gillis Van der Vennen, gepubliceerd was. Duverger bleek echter niet alle bekende data gepubliceerd te hebben, maar voerde hierin een selectie door. Een initile vraag die ik mij stelde, namelijk op welke basis Duverger deze selectie had doorgevoerd, bracht mij naar het Gentse stadsarchief De Zwarte Doos, waar alle brieven en documenten bewaard worden. De ontgoocheling was groot toen bleek dat de gebrekkige leesbaarheid van deze documenten mij verhinderde om op zoek te gaan naar een antwoord op de vraag waarom Duverger die 427 bepaalde documenten had uitgekozen voor publicatie. In overleg met mijn promotor werd daarom besloten om Duvergers publicatie als primaire basisbron in mijn scriptie te gebruiken. Het eerste hoofdstuk geeft daarom een inleiding op dit primaire bronnenmateriaal dat in de scriptie centraal staat, m.n. de documenten die door Duverger geselecteerd en getranscribeerd werden. In het tweede hoofdstuk bespreek ik de status quo van het tot nu toe gebeurde onderzoek naar kunsthandel in functie van mijn territoriale focus op de Zuidelijke Nederlanden en meer bepaald Gent en de temporele afbakening van de eerste helft van de 18de eeuw. Bij het opstellen van de bibliografie bleek al snel dat kunsthandel als onderwerp voornamelijk door een handvol hedendaagse kunsthistorici en historici geanalyseerd werd en wordt. In vroegere jaren bleek dit domein veelal genegeerd door kunstwetenschappers. Gezien het veelzijdige karakter van een topic als kunsthandel, is het niet makkelijk om het te beschouwen binnen n afgelijnde discipline. Naast een uitgebreid aspect kunst vinden we er immers hoofdzakelijk economische, geschiedkundige, maar ook geografische, politieke en

diplomatische facetten in terug. Een holistische en multidisciplinaire benadering dringt zich bijgevolg op wanneer kunsthandel in al deze dimensies onderzocht wordt. Voor deze scriptie concentreerde ik mij op wat ikzelf vanuit mijn persoonlijk oogpunt, met mijn kunstwetenschappelijke achtergrond, uit dit rijke bronnenmateriaal kon halen. Gezien de documenten stof genoeg bevatten voor nog een aantal scripties en er een veelheid aan onderzoeksvragen komt bovendrijven bij de analyse van dit bronnenmateriaal, diende ik mij sterk te beperken. Ik besloot mij toe te leggen op het algemene verhaal van deze twee kunsthandelaren, Francisco-Jacomo Van den Berghe en Gillis Van der Vennen. Hierdoor richt ik mij ondermeer nit in het bijzonder op de schilderijen die door hen verhandeld werden, noch ga ik uitgebreid na of we de schilderijen die door hun handen gingen vandaag nog kennen en in welke collecties ze zich bevinden. Deze interessante pistes zijn slechts enkele van de vele die dankzij deze correspondentie bewandeld kunnen worden. Vanaf hoofdstuk drie richt ik mij concreet op de analyse van de bron en de inhoudelijke feiten die naar voor komen. In dit hoofdstuk tracht ik een antwoord te geven op de vraag wie zijn de actoren in het verhaal van de kunsthandel?, waarna ik hen eerst situeer in hun persoonlijke biografische context en vervolgens ten opzichte van elkaar, in het kader van hun gezamenlijke kunsthandel. Hoofdstuk vier behandelt de centrale context waarin we het ontstaan van het primaire bronnenmateriaal moeten situeren, namelijk Gent, omdat in deze stad alle besproken correspondentie aankwam en veel documenten er ook opgemaakt werden. Gezien andere bronnen en secundaire literatuur schaars zijn met informatie over de Gentse kunsthandelscne in de eerste decennia van de 18de eeuw, koos ik ervoor om te kijken naar de meest besproken Vlaamse stad in het kader van kunsthandel in de vroegmoderne tijd, Antwerpen. Aan de hand van de gegevens over deze stad tracht ik de situatie in Gent te schetsen. Gezien echter het meest bespeelde terrein van kunsthandelaren Van den Berghe en Van der Vennen zich buiten de dichtst bijzijnde stads- en landsgrenzen bevond, belicht ik de export vanuit het centrale punt Gent. Ik stelde me hierbij de vraag of er in Gent misschien aanwijzingen te vinden zijn die de export van kunstwerken naar het buitenland zo interessant maakten? Het vijfde en laatste hoofdstuk is het meest uitgebreide. Hierin ontrafel ik gedetailleerd per jaar de periode 1705-1733 waarin Van den Berghe en Van der Vennen hun kunsthandel dreven. Alvorens over te gaan tot deze analyse, geef ik weer hoe de praktische kant van de kunsthandel eruit zag, ofwel hoe kunstwerken vervoerd werden en hoe het betalingssysteem werkte. Deze informatie draagt bij tot de leesbaarheid van de hoofdstukken die volgen.

HOOFDSTUK 1 DOCUMENTEN: PRIMAIR BRONNENMATERIAAL


Erik Duverger (1932-2004) transcribeerde voor zijn boek Documents concernant le commerce d'art de Francisco-Jacomo Van den Berghe et Gilles Van der Vennen de Gand avec la Hollande et la France pendant les premires dcades du XVIIIe sicle (2004) een groot aantal brieven en documenten die toebehoorden aan Francisco-Jacomo Van den Berghe, schepen uit Gent1. De originele documenten die zich leenden voor deze publicatie bevinden zich tegenwoordig in De Zwarte Doos, het stedelijke stadsarchief van Gent. Naast de 427 documenten die in Duvergers boek gepubliceerd werden, zijn er in het stadsarchief nog meer overleveringen te vinden die getuigen van de handel van deze Francisco-Jacomo Van den Berghe. We stelden m.a.w. vast dat Duverger een selectie doorvoerde voor de publicatie. Vermoedelijk kwamen de huidige gepubliceerde documenten in aanmerking omwille van hun grote samenhang, volledigheid en doorlopende chronologie. Een andere aannemelijke optie is dat hij slechts die documenten publiceerde met enige betrekking op kunstwerken.2 Andere redenen zoals leesbaarheid sluiten we niet uit. De verzameling documenten bestaat voor het grootste deel uit brieven die Francisco-Jacomo Van den Berghe ontving in een periode van 1705-1733. De brieven betreffen zijn activiteiten en die van zijn handelspartner Gillis Van der Vennen voor hun kunsthandel, die ze beiden dreven tijdens voorgenoemde periode. Het merendeel zijn persoonlijke brieven, gericht aan FranciscoJacomo Van den Berghe en geschreven vanuit een welbepaalde, zakelijke handelsintentie. Het gaat in de eerste plaats om verslagen van aan- en verkopen en geldzaken. Daarnaast wordt er tussen en over de verschillende correspondenten, al dan niet intrinsiek en bedoeld en in beperkte mate, informatie uitgewisseld over het persoonlijke leven en de karakters van de correspondenten. Hierdoor kunnen we deze mercantiele brieven naast hun functioneel karakter en doel, in zekere zin ook begrijpen onder Jacques Pressers term egodocumenten, m.n. die documenten waarin een ego zich opzettelijk of onopzettelijk onthult of verbergt.3 Het handelsterritorium waarop de brieven betrekking hebben, tekent zich voornamelijk af tussen de steden Gent, Parijs, Rotterdam, Den Haag en Amsterdam. Het belang van deze bron ligt in de hoeveelheid formele en informele gegevens die ons een uitgebreide scneschets opleveren van hoe een kunsthandelaarsduo actief was in de Nederlanden tijdens de eerste decennia van de 18de eeuw. Doorheen de brieven tekenen zich de woelige politieke omstandigheden van de
DUVERGER E. (2004a), p. V. JONCKHEERE K. (2004), p. 20. 3 BOONE M. (2007), p. 5.
1 2

Spaanse Successieoorlog (1701-1714) af die op dat moment de Verenigde Nederlandse Provincin beheersten.4 Hoe de kunsthandelaars hiermee omgingen, hoe ze hun handel er meestal niet voor opschortten, hun handelstechnieken en hun netwerk, etc. zijn zaken die we uit de documenten kunnen afleiden. Naast brieven treffen we in Duvergers publicatie, in een beduidend kleiner aantal, afschriften aan uit de boekhouding van Francisco-Jacomo en uit de handelsinventarissen van schilderijen die hij en Van der Vennen opmaakten. Deze afschriften recapituleren meermaals de informatie die daarvoor al in de brieven leesbaar was en bevestigen zo de gecommuniceerde informatie. Het verscheiden karakter van deze bronnen vormt zeker een meerwaarde en zorgt voor een vollediger beeld van de kunsthandel. Erik Duverger schreef na het bestuderen en transcriberen van de teksten, een uitgebreide inleiding op de documenten die ook in zijn boek (2004) werd opgenomen. Hierin vertelt hij ondermeer hoe hij eerder toevallig het bestaan van deze documenten op het spoor kwam.5 De eerste melding die ervan gemaakt werd, vinden we terug in Messager des Sciences historiques ou Archives des Arts et de la Bibliographie de Belgique (1890)6, tot op heden bewaard in de universiteitsbibliotheek van Gent. We lezen: Franois-Jacques Vanden Berghe et Gillis Vander Vennet, son cousin, taient associs pour le commerce de tableaux, quils faisaint de compte { demi, { Gand, { partir de novembre 1705. Cest ce que nous apprennent un compte et diverses autres pices rcemment trouvs { lhtel de ville de Gand, parmi des papiers de rebut provenant de liquidations de faillites, de successions en dshrence, etc.7 Uit deze passage blijkt dat een faillissement de reden van bewaring was van de administratie en de correspondentie en dat in 1890 deze getuigenissen van de 18de eeuwse Gentse kunsthandel recentelijk gevonden werden. Duverger zelf geeft voor het eerst notie van de documenten in een artikel dat hij in 1967 schreef voor Sonderdruck aus Stil und berlieferung in der Kunst des Abendslandes (Band III)8. Hierin zegt hij: Nous esprons pouvoir publier bientt cette riche documentation sur le commerce dart au dbut du XVIIIe sicle entre Gand, Paris, Rotterdam et La Haye.9 De wens die Duverger hier uitdrukte werd pas na zijn dood in 2004 werkelijkheid.

GEVAERT M. (2007), pp. 233-256. DUVERGER E. (2004a), p. III. 6 N.N. (1890), pp. 476-480. 7 N.N. (1890), p. 476. 8 DUVERGER E. (1967b), pp. 65-88. 9 DUVERGER E. (1967b), p. 70, noot 33.
4 5

10

HOOFDSTUK 2 STATUS QUO EN AUTEURS: SECUNDAIRE BRONNEN


Tot op vandaag blijft Erik Duverger de eerste en enige auteur die een volledige publicatie wijdde aan de bewaarde correspondentie van Francisco-Jacomo Van den Berghe. Duvergers dood in 2004 verhinderde dat hijzelf het verdere onderzoek uitwerkte dat deze documenten verdienen. Koenraad Jonckheere (Universiteit Gent) besteedde als eerste auteur na Duverger het nodige onderzoek aan de documenten voor zijn doctoraatspublicatie The Auction of King Williams Paintings 1713. Elite international art trade at the end of the Dutch Golden Age (2008). Naast enkele verwijzingen naar deze documenten bij andere auteurs, waaronder Dries Lyna (Universiteit Antwerpen)10, blijft de handel van Francisco-Jacomo Van den Berghe en Gillis Van der Vennen verder onbesproken. De scne van de 18de-eeuwse kunsthandel in de Zuidelijke Nederlanden en meer in het bijzonder in en vanuit Gent, was een topic dat tot 2004 in de eerste plaats door kunsthistoricus Erik Duverger werd behandeld.11 De uitspraak van Michal North en David Ormrod in hun boek Art Markets in Europe 1400-1800, namelijk dat kunst en economie an old couple12 zijn, gold echter lange tijd overwegend als wishful thinking in de richting van het onderzoek en de literatuur. Jarenlang werden kunstmarkt en kunsthandel door kunsthistorici als

onderzoekssubjecten stiefmoederlijk behandeld om niet te zeggen uit het nest geworpen.13 De moeilijkheid van deze topic ligt naar mijn aanvoelen in het interdisciplinaire karakter ervan. Kunsthandel en kunstmarkt bevatten naast kunstwetenschappelijke aspecten immers ook geschiedkundige, geografische en bovenal economische facetten die niet weggecijferd kunnen worden. Nieuwe inzichten in de vroegmoderne kunstmarkt van de 17de-eeuwse Noordelijke Nederlanden kwamen er dankzij de Amerikaanse econoom Michal Montias (1928-2005) die vanuit zijn achtergrond economische methodes introduceerde in het kunstwetenschappelijke veld.14 Naast de hierboven reeds vermelde publicaties van Koenraad Jonckheere en Dries Lyna, bestaat het onderzoek dat tot nu toe gebeurde naar de kunstmarkt in de Nederlanden voornamelijk uit casestudies in de periode van de 15de tot 17de eeuw, die parallel loopt met wat
LYNA D. (2010). Voor een overzicht van het werk van Erik Duverger, zie H. PAUWELS, A. VAN DE KERKHOVE & L. WUYTS (eds.), Liber memorialis Erik Duverger: bijdragen tot de kunstgeschiedenis van de Nederlanden (Wetteren, 2006). 12 NORTH M. & D. ORMROD (1998), p. 1. 13 LYNA D. (2010), p. 5. 14 LYNA D. (2010), p. 20; Zie voor meer over Montias, MOCHIZUKI M. & L. VERGARA (eds.), In his milieu. Essays on Netherlandisch art in memory of John Michael Montias, Amsterdam, 2006.
10 11

11

beschouwd wordt als de Gouden Eeuw van de opeenvolgende belangrijkste handelssteden (Brugge, Antwerpen, Amsterdam). We vermelden enkele van de meest geciteerde auteurs; de opsomming is niet exhaustief. Over het 15de-eeuwse Brugge verscheen van Maximiliaan Martens, Some aspects of the origins of the art market in fifteenth-century Bruges in: North M. & D. Ormrod (eds.), Art Markets in Europe, 1400-1800 (Aldershot, 1998). De Antwerpse kunsthandel in de 16de en 17de eeuw werd beschreven door Filip Vermeylen, Painting for the market: Commercialization of Art in Antwerps Golden Age (Turnhout, 2003) en door Katelijne Van der Stighelen en Filip Vermeylen in The Antwerp Guild of Saint Luke and the Marketing of Paintings, 1400-1700, in: Marchi N. & H. Van Miegroet (eds.), Mapping Markets for paintings in Europe and the New World, 1450-1750 (Turnhout, 2006). Voor een 17de-eeuwse Amsterdamse kunsthandelschets scherpte Michael Montias zijn pen in Art at auction in 17th-century Amsterdam (Amsterdam, 2002). En ook Marten Jan Bok publiceerde over de Nederlandse kunstmarkt, Vraag en Aanbod op de Nederlandse Kunstmarkt, 1580-1700 (Utrecht, 1994). Een gevolg van deze focus op de periode van de 15de tot de 17de eeuw in het onderzoek naar kunsthandel in de Nederlanden is dat de secundaire literatuur in de meeste gevallen handelt over wat letterlijk omheen het domein van deze scriptie ligt, in tijd en in ruimte. Literatuur verzamelen over kunsthandel in en vanuit de Zuidelijke Nederlanden tijdens de eerste decennia van de 18de eeuw bleek zo geen sinecure. Lyna erkent dit probleem en zegt over Duvergers artikels: His analyses were empirically inspired, in part due to lack of secondary literature.15 Marten Jan Bok stelde in 2002 nog sterker dat er zo goed als niets geweten is over de Nederlandse kunstmarkt in de 18de eeuw.16 Aan de basis van deze uitspraken liggen vermoedelijk in de eerste plaats de bronnen, die vaak schaars en fragmentarisch zijn17, wat innovatief onderzoek vanzelfsprekend bemoeilijkt. Het terrein dat de kunsthandel van Van den Berghe en Van der Vennen besloeg, oversteeg echter Gent en de Zuidelijke Nederlanden. Hoewel ze Gent als thuisbasis hadden, verhandelden ze op internationaal niveau in steden als Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Parijs. Dit zorgt voor een aaneenschakeling van steden en terreinen waarover de correspondentie en de documenten ons informatie verschaffen. Secundaire literatuur die de internationale kunsthandel aan het begin van de 18de eeuw bespreekt, levert in de eerste plaats Koenraad Jonckheere (2008), en ook Everhart Korthals Altes (2003).

LYNA D. (2010), p. 25, noot 86. LYNA D. (2010), p. 8, noot 14. 17 DE DONCKER (2007), p. 112
15 16

12

HOOFDSTUK 3 ANALYSE VAN DE BRON: ACTOREN


3.1. BIOGRAFISCHE CONTEXT: FRANCISO-JACOMO VAN DEN BERGHE GILLIS VAN DER VENNEN
3.1.1 Francisco-Jacomo Van den Berghe
De eerste twee documenten, een sterfte-inventaris van Franois Van den Berghe (gestorven op 12 oktober 1657) en een veilingverslag van de inboedel na de dood van Elisabeth de Ceuster (sterftedatum ante quem 26 januari 1677)18, informeren ons over de familiale situatie van de familie Van den Berghe. Francisco-Jacomo Van den Berghe was een zoon van Franois Van den Berghe, notaris en griffier te Antwerpen, en zijn vrouw Elisabeth de Ceuster. Uit dit huwelijk zijn naast Francisco-Jacomo nog drie andere kinderen bekend m.n. Jeanne, Marie-Cornlie en Jacques de Jonge. Daarnaast verloren ook Marguerite, Louis de Jonge en Elisabeth, drie andere kinderen uit het vorige huwelijk van Franois Van den Berghe met Madeleine Dens, hun vader in 1657. Twee kinderen, Jacques en Louis, respectievelijk broer en halfbroer van Francisco-Jacomo, kregen als bijvoegsel de Jonge ofwel le Jeune19 achter hun naam. Uit de vermelding van twee familieleden met dezelfde naam kunnen we de reden van deze achtervoegsels opmaken. Jacques Van den Berghe20 le Vieux was de broer van Franois Van den Berghe, en bijgevolg de oom van Francisco-Jacomo. Louis Van den Berghe21 le Vieux, ook notaris, was de vader van beide broers en dus de grootvader van Francisco-Jacomo Van den Berghe. Ene Jakes van den Bergh22, staat in het tweede document uit 1677 mee genoteerd als verzoeker van de veilingverkoop van de inboedel van Elisabeth de Ceuster. In de Antwerpse kunstinventarissen werd een extract gevonden, gedateerd 22 augustus 1670, waarin Joffrouwe Anna van der Vennen de weduwe van wijlen Jacques Van den Berghe wordt genoemd.23 Bijkomende biografische of andere gegevens om de voorgenoemde data te duiden of te
DUVERGER E. (2004a), pp. 3-4.; De korte introductie van Duverger geeft weer dat het hier gaat om de veiling van de goederen van Elisabeth de Ceuster. De getranscribeerde tekst vermeldt weliswaar: wylen Isabella de Keuster, weduwe van wijlen Franchois van den Bergh [sic.] (DUVERGER E. (2004a), p. 4). Mogelijk werd Elisabeth De Ceuster Isabella genoemd, al kan deze naamsverwisseling ook gevolg zijn van een schrijf- of transcriptiefout die door de auteur van het document gebeurde of door Erik Duverger. 19 DUVERGER E. (2004a), p. 3.; Gezien er verder geen melding wordt gemaakt van deze namen, baseren we ons voor deze informatie op de interpretatie die Duverger gaf aan de eerste bron. 20 DUVERGER E. (2004b), dl. 13, p. 33. 21 Idem. 22 DUVERGER E. (2004a), p. 4. 23 DUVERGER E. (2004b), p. dl. 9, pp. 277-278.
18

13

weerleggen werden niet gevonden. Wanneer we ervan uitgaan dat de extracten uit 1670 en 1677 elkaar naar waarheid aanvullen, stellen we hypothetisch op basis van ruwe leeftijdschattingen dat het waarschijnlijk Jacques Van den Berghe de Jonge moet geweest zijn, m.a.w. de broer van Francisco-Jacomo, die in het document als medeverzoeker van de inboedelverkoop van zijn moeder genoemd wordt. Een ander extract uit de Antwerpse Kunstinventarissen, meer bepaald een uittreksel uit de inventaris van de nagelaten goederen van Jan Boeians (Boijans, Bijians) levert ons informatie over een andere telg van het geslacht Van den Berghe, meer bepaald een halfzus van Francisco-Jacomo uit het eerste huwelijk van zijn vader: Elisabeth Van den Berghe (teruggevonden als Elizabeth). De akte vermeldt haar als tweede echtgenote van Jan Boeians wiens eerste vrouw, Margarite Kerlincx, gestorven was. Uit haar huwelijk met Jan Boeians blijkt een zoon geboren die op datum van akte, 14 april 1677, veertien dagen oud was.24 De schaarse informatie over de familieleden Van den Berghe waarover we beschikken, maakt het niet mogelijk hier een meer gedetailleerd biografisch beeld te geven van de familie (zie BIJLAGE 1 GENEALOGIE). Het zou ons tevens te ver verwijderen van het hoofdonderzoek over de kunsthandel van Francisco-Jacomo en Gillis Van der Vennen. Beide documenten die na het overlijden van de ouders van Franciso-Jacomo werden opgemaakt (cf. supra), geven een beschrijving van hun inboedel weer. Hieruit leren we dat de familie oog had voor kunst en minstens een dertigtal schilderijen in haar bezit had. Het veilingverslag geeft de prijzen weer waarvoor de schilderijen van de hand werden gedaan door Jakes Hinsbergh, geswooren oudecleercooper deser stadt Antwerpen.25 De eindafrekening klinkt als volgt eenduijsent eenhondert twaelf guldens eenen stuijver, f. 1112-01, wat een behoorlijk bedrag blijkt te zijn volgens de grafieken die Koenraad Jonckheere opmaakte over veilingverkopen uit die periode.26 Wanneer we de rekening van de opgesomde schilderijen in het document van naderbij bekijken en zelfs natellen, stellen we echter vast dat het eerder genoemde eindbedrag niet de som is van de prijzen van de weergegeven schilderijen. Er ontbreekt m.a.w. inboedel in de lijst van het getranscribeerde document die op de veiling zorgde voor het mooie eindbedrag. Geen enkel van de schilderijen afzonderlijk werd immers voor meer dan twintig guldens verkocht, wat betekent dat de marktwaarde van de kunstwerken eerder gering was en bijgevolg geen directe aanwijzing vormt voor de kapitaalkracht van de familie Van den Berghe waar Duverger in zijn inleiding over spreekt. Hij zegt: Son pre [van FranciscoJacomo], qui tait notaire et greffier, devait tre fortun. En plus de nombreux bijoux et

DUVERGER, E. (2004b), dl. 10, p. 191. DUVERGER E. (2004a), p. 4.; Duverger identificeert Jakes Hinsbergh als Jaques Hinsbergh, een oude kleerkoper uit Antwerpen. 26 JONCKHEERE K. (2008), pp. 226-227.
24 25

14

dargenterie prcieuse, sa demeure tait orne ().27 De aristocratische beroepssfeer waarin zowel Franois Van den Berghe als zijn vader Louis zich bevonden dankzij hun functies als notaris en griffier wijst inderdaad op de plausibele welstand van de familie. De opbrengst van de vermelde schilderijenverzameling kan hier niet direct aan verbonden worden, wat Duverger daarentegen wel doet. De lage prijzen van de schilderijen op deze inboedelveiling uit 1677 getuigen evenwel van de veranderingen op de kunstmarkt die zich in het Antwerpen van de 17de eeuw voordeden. Het innovatieve licht dat de Antwerpse schilderschool tot dan op haar metier had laten schijnen, was samen met de dood van haar coryfeen Pieter Paul Rubens (overleden in 1640) en Antoon Van Dyck (overleden in 1641) uitgedoofd. Antwerpen slaagde er vanaf 1650 niet meer in om zich als trendsetter op vlak van genrekunst te profileren en gezien ook de tanende locale economie, was een opmerkelijke terugval op de schilderijenmarkt een feit. Daarbij moeten we ook de opvallende verandering van mentaliteit en smaak rekenen ten opzichte van luxegoederen, die zich op dat moment manifesteerde. Meer en meer deden andere objecten hun intrede op de hogere consumptiemarkt en verloor het bezit van schilderijen aan achting en belang. Deze evolutie zette zich door tot in de 18de eeuw en zorgde er mee voor dat verschillende schilderijenverzamelingen in die periode uiteenvielen. De voormalige bloeiende afzetmarkt kreeg te kampen met een productieoverschot en zakte in elkaar.28 Biografische gegevens en informatie over de verdere familiebanden van FranciscoJacomo Van den Berghe zijn gering wegens een gebrek aan documenten, zo stelde ook Duverger vast tijdens zijn onderzoek: Les donnes concernant la vie intime et familiale de FranciscoJacomo sont pratiquement nulles.29 We weten weliswaar zeker dat hij gedurende een hele periode resideerde in Gent, meer bepaald van 1705-1733, wanneer de gepubliceerde correspondentie bij hem in Gent toekwam. In het rijksarchief van Gent vond Duverger enkele documenten waaruit ondermeer blijkt dat en 1687 Francisco-Jacomo van den Berghe et son pouse vendent Gand devant le notaire L. de Vadder, une maison au Sieur Jan Galle ().30 En een gepubliceerde akkoordverklaring uit 1714, opgemaakt door de Gentse notaris Franois Van Lancker, vermeldt Francisco-Jacomo als schepenen der heerelickhede van Sint-Baefs woonende binnen dese stadt alhier [Gent].31 Duverger nam in zijn publicatie niet alle bewaarde documenten over Francisco-Jacomo Van den Berghe en Gillis Van der Vennen op maar voerde een selectie door. Voor deze scriptie houd ik enkel rekening met het gepubliceerde materiaal en

DUVERGER E. (2004a), p. IV. LYNA D. (2010), p. 25.; LYNA D. & F. VERMEYLEN (2009), p. 142 ev. 29 DUVERGER E. (2004a), p. IV. 30 Idem. 31 Ibid., p. 169.
27 28

15

doe ik verder geen uitspraken over wat niet gepubliceerd werd en zich tot op heden in het Gentse stadsarchief bevindt. De correspondentie die de basis vormt van onze kennis over deze 18de-eeuwse kunsthandelaars, heeft zoals reeds gezegd een overheersend zakelijk karakter en laat dan ook weinig of niets los over de nauwe familierelaties van de twee hoofdfiguren. De informatie die we hier kunnen weergeven, is daardoor grotendeels gebaseerd op wat Duverger zelf vertelt in zijn inleidend essay. Bovenstaande uitspraak van Duverger doet vermoeden dat ook in wat niet gepubliceerd werd, er weinig of geen verdere biografische of familiale informatie te vinden is. Binnen het bestek van dit onderzoek ben ik zo wetenschappelijk, kritisch en voorzichtig mogelijk omgegaan met deze primaire auteur. Francisco-Jacomo trad op 6 augustus 1680 in Mechelen in het huwelijk met Jacoba Francisca Colins de Gand. Haar naam de Gand doet een afkomst uit Gent vermoeden, maar hierover werden geen bronnen gevonden ter bevestiging. Het koppel vestigde zich zoals reeds vermeld, in Gent. In een brief die Gillis Van der Vennen aan Francisco-Jacomo schreef vanuit Antwerpen, gedateerd op 2 december 1708, staat te lezen Raeckende van Ul mijessen Sara, die is nue wat berter maer wat hier voorder van sal kommen en kan ick Ul. cese ryes niet voorder scryeven. Maer soehaest datter iet voorvalt, sal Ul. scrijeven sito; soe sije quam te sterven, sal Ul. orders vollen.32 De interpretatie van Duverger luidt dat de geciteerde Sara een dochter moet geweest zijn van Francisco-Jacomo en Jacoba.33 Ik ben geneigd hem hierin te volgen: een verder familielid zou Gillis Van der Vennen hoogstwaarschijnlijk niet Ul mijessen noemen en ook de bezorgdheid van Francisco-Jacomo over deze Sara die voorafging aan deze brief versterkt de hypothese. Opvallend genoeg gezien haar ziekelijke toestand, verblijft het meisje, dat mogelijk een dochter is en Sara Van den Berghe heet, niet bij haar ouders in Gent maar wel in Antwerpen, waar ook een neef van Francisco-Jacomo woont. We veronderstellen dat er in Antwerpen betere zorgen voor Sara gegarandeerd konden worden. De karige informatie in de brieven laat weinig ruimte voor andere verklaringen. De Antwerpse neef van Francisco-Jacomo blijkt meermaals contact te hebben met Gillis Van der Vennen wanneer deze laatste in de stad moest zijn voor zaken.34 Wanneer Gillis over deze coesin spreekt vermeldt hij geen voornaam. Mogelijk is deze telg van het Van den Berghe-geslacht een zoon van Jacques Van den Berghe, de eerder vermelde oom van Francisco-Jacomo. Deze redenering steunt op afleidingen, veronderstellingen en hypotheses en wacht voorlopig om m.b.v. harde feiten bewezen te worden.
DUVERGER E. (2004a), p. 65. Ibid., p. IV. 34 Ibid., p. 62: Gillis van der Vennen uit Antwerpen aan Francisco-Jacomo te Gent, op 22 oktober 1708: Ick hebbe gesproeken Ul. coesin ende De Wit, op 31 oktober 1708: Ul. soude berter order geven aen Ul. cousin, Menheer Van den Berghe (sic.), om die [schilderstukken] tot sijnnen te don brenghe, op 9 november 1708: Den heer Van den Berghe (sic.) heeft het [schilderstuk] don hallen ende sal betallen ende soe Ul. gelieft kan tot wienst vercoopen. Hierop bidde Ul. mije hier nogh aen den heer Van den Berghe nogh order te g[e]ven om nogh gheldt aan mij te g[e]ven, want ick nogh sal van don hebben.
32 33

16

Tussen de gepubliceerde brieven bevindt zich ook een brief van Maria Van den Berghe, een nichtje van Francisco-Jacomo uit Mechelen.35 Het meisje verzoekt haar oom in haar brief, gedateerd op 22 maart 1712 hulp te schenken aan Monsieur Gebau die geveld door ziekte in groote benaudtheydt zit. Over deze Goubau volgt later meer (zie 3.2.2. Voorgeschiedenis).36

3.1.2 Gillis Van der Vennen


Een andere, reeds vernoemde neef van Francisco-Jacomo Van den Berghe interesseert ons erg in de context van dit onderzoek, namelijk Gillis Van der Vennen. Net als bij de andere leden van de familie, is ook de informatie over dit personage schaars. De naam Van der Vennen kwamen we al tegen bij Anna Van der Vennen, die in de Antwerpse Kunstinventarissen vermeld staat als echtgenote van Jacques Van den Berghe. De concrete familiale link tussen Gillis en Franciso-Jacomo wordt duidelijker uit de correspondentie. In zowat alle brieven door Gillis aan Francisco-Jacomo geschreven, benoemt hij Francisco-Jacomo met coesin en in een specifieke brief uit 1706 zegt Gillis: Gelief mijene groetenis te don aen mijn beminde nieght, Ul. beminde huijsvrou37, waaruit we begrijpen dat de echtgenote van Francisco-Jacomo een nicht is van Gillis. We concluderen dat deze informatie voldoende bewijs vormt van hun familierelatie. Zeker is dat Gillis Van der Vennen op 10 april 1719 in Parijs het leven liet, minder zeker gebeurde dit op 65-jarige leeftijd.38 Duverger nam de overlijdensakte over uit Dictionnaire critique de biographie et dhistoire.39 Gezien deze akte niet de laatste pagina is van zijn boek met gepubliceerde documenten over de kunsthandel van Francisco-Jacomo Van den Berghe en Gillis Van der Vennen, kunnen we hieruit al meteen opmaken dat de activiteiten en de correspondentie van en over de kunsthandel van beide heren, na de dood van zijn handelspartner niet meteen werden stopgezet door Francisco-Jacomo. De overlijdensakte gaat ervan uit dat Gillis geboren werd in Brussel, en uit de sterfdatum en vermoedelijke leeftijd kunnen we afleiden dat dit in het jaar 1654 moet geweest zijn. Duverger wijst verder in zijn inleiding op een ander document, dat meer bepaald gaat over het afsluiten van Gillis huwelijkscontract op 6 november 1687 in Gent en dat nog steeds bewaard wordt in het Rijksarchief van de stad. Opvallend genoeg laat hij na aan te geven dat de leeftijdsgegevens in dit document deze uit de overlijdensakte tegenspreken: Le 6 novembre 1687 comparurent devant le notaire gantois P. de Sadeleer, Gillis Van der Vennen, jeune homme g de 25 ans, fils de Jean et

DUVERGER E. (2004a), pp. 139-140. Ibid., p. VI. 37 Ibid., p. 12, doc. 14. 38 Ibid., p. 220: g de 65 ou environ. 39 Ibid., p. 220.
35 36

17

Madeleine van der Vinckt, fille de Marcus van der Vinckt, pour contracter mariage.40 Met wie Gillis in het huwelijk trad, wordt noch hier noch elders in de correspondentie vermeld. Wel blijkt uit deze informatie dat Gillis in 1687 vijfentwintig jaar oud moet geweest zijn, wat geboorte in 1662 betekent en dus niet in 1654 zoals in de overlijdensakte met enige onzekerheid werd weergegeven. Hij stierf bijgevolg volgens de informatie uit het huwelijkscontract niet op 65jarige leeftijd, maar was 57 jaar oud. De passage vertelt bovendien wie Gillis ouders zijn nl. Jean (Jan) Van der Vennen en Madeleine van der Vinckt. De eerder geciteerde akkoordverklaring uit 1714, opgemaakt door de Gentse notaris Franois Van Lancker (cfr. supra), bevestigt dat Gillis Van der Vennen een zoon was van Jan.41 We weten van deze laatste dat hij voortkwam van een adellijke familie uit Mechelen.42 Een brief uit 1718 maakt tenslotte nog melding van een broer van Gillis, die kanunnik was van de St.-Dymphna-kerk in Geel.43 De bewaarde correspondentie waar we dankzij Duvergers publicatie zicht op krijgen, bestaat voor een groot deel uit brieven die Gillis Van der Vennen schreef aan Francisco-Jacomo Van den Berghe in Gent. Reacties van Van den Berghe vanuit Gent zijn helaas op enkele uitzonderingen na, niet gekend. De brieven van Van den Berghe werden immers geschreven en bezorgd aan Gillis die zich in de verschillende handelssteden bevond. Mochten er buiten degene die Duverger terugvond, nog enkele bewaard zijn gebleven, dan zouden we ze overwegend ter plaatse in de archieven in Parijs, Rotterdam, Den Haag of elders moeten gaan zoeken. Door de weinige aandacht die de documenten tot noch toe genoten, is dit onderzoek nog niet gebeurd of ingezet.44 We beschikken hierdoor vandaag dus over een groot aantal brieven, voornamelijk geschreven door Van der Vennen, maar ook door verschillende andere contactpersonen, waarop we meestal het antwoord niet kennen. De brieven zijn, hoewel in de eerste plaats zakelijk, ook telkens egodocumenten, waarin een ego zich opzettelijk of onopzettelijk onthult of verbergt.45 Door de gedetailleerde weergave van het handelsrelaas in hoofdstuk 5 zal dit duidelijk worden.

DUVERGER E. (2004a), p. VI. Ibid., p. 169; De Antwerpse kunstinventarissen geven n vermelding van Jan van der Vennen, nl. in een uittreksel van het testament van Emmerentia Peeters (14 januari 1664), zie DUVERGER E. (2004b), dl. 8, p. 360. 42 Ibid., p. V. 43 Ibid., p. VI. 44 Deze piste kan mogelijk in de toekomst gebruikt worden om op basis van Duvergers werk, verder onderzoek te verrichten naar de Gentse kunsthandel en zijn netwerken. 45 Definitie van J. Presser in: BOONE M. (2007), p. 5.
40 41

18

3.2. HANDELSPARTNERSCHAP: INTERNE ORGANISATIE EN VOORGESCHIEDENIS


3.2.1. Interne organisatie Nous ne sommes pas informs davantage sur les activits de Francisco-Jacomo van den Berghe46 liet Duverger optekenen. Uit een document, opgemaakt op 17 april 1703 meende hij te begrijpen dat Francisco-Jacomo samen met ene Jan Gravier een handel in steen en kalk had gehad. Duverger twijfelde echter sterk of de Gentenaar werkelijk actief betrokken was bij deze handel.47 In zijn artikel Rflexions sur le commerce dart au XVIIe sicle onderscheidde hij verschillende soorten kunsthandelaars en somt hij enkele manieren op die aan de oorsprong van kunsthandels lagen. Zo bijvoorbeeld vernoemt hij de kunstenaars die zich naast hun eigen schilderspraktijk ook op de handel van kunstobjecten toeleggen, zegt hij iets over de oudkleerkopers, of nog over de winkeliers die naast andere luxeproducten soms ook kunst verkochten en over antiekhandelaren. Op basis van een werk van Johan van Gool uit 1781 constateerde hij naast eerder genoemde manieren om betrokken te geraken in de kunsthandel, een categorie van kunsthandelaars die voortkwam uit het inferieure handelswezen in wijn of zeep. Wanneer de handelszaken van deze laatste mannen er slecht voorstonden, wendden ze zich zonder enige kennis van zaken tot de kunsthandel, in de hoop insolventie te kunnen afwenden. Andere handelaren beschouwden hen door hun gebrek aan kennis als de pest voor de kunsthandel.48 Van Gool noemt hen onwetende nachtuilen, die zich met allerlei kunstgrepen behielden om zowel de kunstkennis als de kunst der levende meesters gehaat te maken bij de liefhebbers.49 In geval Francisco-Jacomo er een carrire als steen- en kalkhandelaar zou hebben opzitten vooraleer hij zich samen met zijn neef wendde tot de luxesector, de kunsthandel, zou hij enigszins ook binnen de laatste categorie passen. We beschikken echter niet over mr informatie dan hetgeen vermeld om deze hypothese te staven of te verwerpen. Het belangrijkste tegenargument blijkt wel dat Francisco-Jacomo er een carrire als schepen van Sint-Baafs op nahield, en hij bovendien uit het gegoede, aristocratische stadsmilieu stamde. Hierdoor lijkt het mij eerder onwaarschijnlijk dat we hem zouden kunnen plaatsen in de door Duverger opgemaakte categorie van de voormalige inferieure handelaars. In essentie kunnen we de handel Van den Berghe-Van der Vennen beschouwen als een tweekoppige particuliere kunsthandel. Het duo kan zo moeilijk ingepast worden in de categorien die Duverger ons aanreikte in bovenvermeld artikel.

DUVERGER E. (2004a), p. V. Ibid., p. IV. 48 DUVERGER E. (1967b), p. 69. 49 DUVERGER E. (1967a), pp. 4-5.
46 47

19

Bij het doornemen van de bewaarde documenten over de kunsthandel van Van den Berghe en Van der Vennen, lijkt het er al snel op dat Francisco-Jacomo de facto weinig bijdraagt aan het eigenlijke verhandelen van de schilderijen. De handel van beide mannen wordt op het eerste gezicht en praktisch gezien in de eerste plaats door Gillis Van der Vennen gedragen: hij is degene die rondreist tussen verschillende interessante handelssteden (i.e. voornamelijk Parijs, Den Haag, Rotterdam en Amsterdam), die contacten legt, onderhandelt en ook zelfstandig beslist over aankopen en verkopen. Van den Berghe daarentegen verplaatst zich zelden en zorgt vanuit Gent voor paspoorten en kapitaal voor Gillis. Vermoedelijk liet zijn functie als schepen in Gent maar weinig reizen toe. Veel meer dan uit de correspondentie in eerste instantie blijkt, is het mogelijk dat Van den Berghe vanuit Gent a.h.w. achter de schermen van de correspondentie aan de touwtjes getrokken heeft. Zo meent immers ook Koenraad Jonckheere, die Van den Berghe beschouwt als een wealthy art lover, net zoals ook Jacques Meyers50 er een was, waarover later meer (zie 5.3. 1706). Deze welgestelde kunstliefhebbers financierden hun kunsthandelszaken terwijl mannen als Gillis Van der Vennen of Quirijn Van Biesum voor hen de praktische kanten (het reizen, het eigenlijke verhandelen, vervoeren en verschepen etc.) afhandelden.51 Met deze informatie in het achterhoofd, kunnen we genuanceerder kijken naar het Gentse kunsthandelaarsduo en hun onderlinge organisatie. Hoewel Van der Vennen uit de correspondentie meer op de voorgrond lijkt te treden, en zelfstandig beslissingen neemt voor de kunsthandel die hij samen met Van den Berghe runt, noemt Jonckheere hem an errand boy conveying paintings back and forth between Paris and Amsterdam.52 Dit doet een fundamentele ongelijkheid vermoeden tussen de twee handelspartners, waarbij Van den Berghe de superieure positie claimt ten aanzien van Van der Vennen. Hun overgeleverd handelscontract luidt opvallend genoeg anders. Het eerste document over hun handelsakkoord is gedateerd op 20 november 1705 en zet uiteen: Rekeninge tusschen dheer Franois Jaques [sic.] van den Berghe ende Sieur Gillis van der Vennet in companie elck voor de helfft in proffijt ende schaede begonst den 20 November 1705.53 Om te beginnen concluderen we hieruit dat de kunsthandel van beide heren aanving op de aangegeven datum, 20 november 1705, die we voor de rest van het onderzoek beschouwen als het beginpunt van hun handelsvennootschap. Verder begrijpen we dat hun gezamenlijke rekening eveneens aanving in 1705 en dat de winst- en verliesverdeling evenredig over beide

Over Jacques Meyers in relatie tot Van den Berghe en Van der Vennen zegt K. Jonckheere: Meyers was their wealthiest customer in the city of the Maas River. JONCKHEERE K. (2008) pp. 93-94. 51 JONCKHEERE K. (2008) p. 122. 52 Ibid., p. 93. 53 DUVERGER E. (2004a), p. 6.
50

20

partijen verdeeld werd. Het is deze evenredigheid in winst- en verliesverdeling die elke vorm van ongelijkheid tussen beide mannen theoretisch gezien van tafel zou moeten vegen. We dienen er ons van bewust te zijn dat het grootste deel van de overgeleverde correspondentie door Gillis aan Francisco-Jacomo werd geschreven en bijgevolg slechts een half perspectief op de zaken overlevert. Het feit dat Gillis als auteur van de meeste brieven overkomt als een centraal, agerend figuur, hoeft dus niet te verbazen gezien het zijn eigen belevenissen, initiatieven, aankopen en verkopen zijn die steeds opnieuw onderwerp vormen van zijn schrijfsels aan Van den Berghe. In de brieven van andere kunsthandelaars die uit de verschillende handelssteden bij Van den Berghe in Gent toekomen, komt Gillis eveneens als centraal figuur naar voor gezien de kunsthandelaren in de eerste plaats met hem in rechtstreeks contact komen bij het handel voeren. Voor de rondreizende Gillis enerzijds, vormde deze handel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een voltijdse bezigheid tot aan zijn dood, zo doen zijn brieven immers vermoeden. Op geen enkel moment spreekt hij over een rustpauze of terugkeer naar zijn gezin. De documenten verklappen ook niets over zijn residentile verblijfplaats, laat staan over eventuele activiteiten buiten de kunsthandel om. Francisco-Jacomo anderzijds, was gezien zijn activiteiten als Gentse schepen, niet of in mindere mate betrokken bij de eigenlijke kunsttrafiek. Hij bleef in Gent en regelde zoals reeds gezegd, de nodige fondsen en paspoorten voor zijn neef. Deze broodnodige, door hem te verzorgen zaken, lijken mij gezien zijn Gentse engagementen geen erg tijdrovende of voltijdse bezigheid te zijn, maar eerder iets wat hij bij zijn andere activiteiten kon nemen. We hebben echter te weinig informatie om een volledig beeld te krijgen van de taken en bezigheden van Francisco-Jacomo. Op basis van wat we hebben, kunnen we weliswaar concluderen dat ondanks de schriftelijk vastgelegde, voorgenoemde gelijkheid tussen beide mannen, een wanverhouding in engagement of betrokkenheid de facto zeker mogelijk kan geweest zijn. Sterker nog, deze mogelijke wanverhouding tussen beide partners, kan mee aan de basis hebben gelegen van het verlieslatende karakter van de vennootschap en het uiteindelijke faillissement van de kunsthandel van Van den Berghe en Van der Vennen.

21

3.2.2. Voorgeschiedenis Een document dat gedateerd is van 1 september 1692 tot 12 maart 1694, leert ons dat Gillis Van der Vennen vroeger reeds associ van een kunsthandel was, met name met Bartholom Goubau uit Brussel. Het gaat om een mmoir de marchandisse an peinture achtee par Partolom [sic.] Goubau an conpanie avec Gillis van der Veinne [sic.].54 Het document geeft een lijst weer van de schilderijen die door Gillis en Bartholom in die periode gekocht werden en vermeldt ook titels en prijzen van de kunstwerken. De prijzen situeren zich in de hogere klasse55, wat niet hoeft te verbazen gezien het ondermeer gaat om werken van meesters als Rubens, Teniers en Van Dyck. Deze mmoire blijkt het enige document te zijn dat melding maakt van een concrete samenwerking tussen Goubau en Van der Vennen. In tegenstelling tot het partnerschap met Van den Berghe, krijgen we uit deze bron geen beeld van hoe de onderlinge organisatie en takenverdeling van Goubau en Van der Vennen eruit zag. Of deze lijst daarnaast exhaustief weergeeft wat de twee aankochten in de periode van 1692 tot 1694, is een vraag waarop we evenzeer het antwoord schuldig blijven. Als we er hypothetisch zouden vanuit gaan dat de lijst volledig is, rijst de vraag of we eigenlijk wel kunnen spreken van een volwaardig kunsthandelvennootschap tussen Goubau en Van der Vennen. Het zou immers betekenen dat er slechts een twintigtal schilderijen in de periode van twee jaar werd aangekocht, wat enorm weinig is, vergeleken met de latere vennootschap met Van den Berghe. Mogelijk ontbreken er heel wat documenten die ons een vollediger beeld kunnen geven van de handel van Goubau en Van der Vennen. De volgende vermelding van de naam Goubau vinden we in een brief, geschreven vr 4 januari 1712 door ene Jan Goubau aan Francisco-Jacomo Van den Berghe.56 Het opzet van de brief is een schuld die Gillis Van der Vennen nog heeft openstaan bij Goubau. Duverger leidt kort in met de informatie dat Jan een zoon is van Bartholom Goubau, een schilderijenhandelaar uit Brussel. Uit de brief zelf kunnen we dit echter niet opmaken. Dit doet vermoeden dat Duverger ofwel beschikte over meer documenten uit dezelfde bron, waarvan hij dus slechts een deel publiceerde en bekend maakte, ofwel dat hij overige, secundaire informatie in zijn bezit had waarvan geen referentie in de publicatie werd weergegeven. In de Antwerpse Kunstinventarissen (2004b) duikt de naam Jan Goubau op in een getuigenverklaring uit 1668. Hij verwijst er naar een schepen van de stad Antwerpen waarvoor Antoon Van Dyck een werk schilderde.57 De twee
DUVERGER E. (2004a), pp. 4-5. We gebruiken hiervoor de grafieken die opgesteld werden door K. JONCKHEERE (2008), p. 226 ev. 56 DUVERGER E. (2004a), p. 133. 57 DUVERGER E. (2004b), dl. 9, pp. 153-154: Heere Van Dyck alleen geschildert heeft voor dHeer Jan Goubau, schepen der stadt Antwerpen, een stuck schilderye synde Onse-Lieve-Vrouwe met het Kindeken op haeren schoyt, waervoore cnielende was Sint-Saverius met eenen Engel achter denselven Zaverius staende ().
54 55

22

datums in acht genomen, zou de mogelijkheid kunnen bestaan dat het om nzelfde Jan Goubau gaat. Evenzeer echter kunnen beide personen, afkomstig uit verschillende steden, op hun naam na niets met elkaar delen. Er is te weinig bewijs om hierover duidelijkheid te verschaffen. Een ander document dat melding maakt van een zekere Goubau vermeldden we al eerder: het gaat om de brief uit 1712 waarin het nichtje Maria Van den Berghe haar oom Francisco-Jacomo om hulp vraagt voor Monsieur Gebau die ziek te bed ligt in Brussel.58 Hierin lezen we dat deze Gebau altoes Ul. [i.e. Van den Berghe] voor sijnen vrint heeft gehauden en dat Monsieur Gebau op Ul. is betraewende dat Ul. [Van den Berghe] eenighe middelen sult soecken om hem te helpen (). Op basis hiervan vermoeden we dat de Gebau uit Brussel en Bartholom Goubau, eveneens uit Brussel en waarmee Gillis schilderijen aan- en verkocht, eenzelfde persoon is. Een spijtige zaak is dat we geen antwoord op de brief kennen van Francisco-Jacomo aan zijn nichtje omtrent deze kwestie. Het blijft dus raden of Van den Berghe de ziekelijke man hulp verschafte of weigerde. Latere vermeldingen van deze Monsieur Gebau duiken niet op in de correspondentie; mogelijk overleed hij ca. 1712 aan zijn ziekte.

58

DUVERGER E. (2004a), p. 140.

23

HOOFDSTUK 4 CONTEXT VAN DE BRON: GENTSE KUNSTHANDEL OP HET SNIJPUNT VAN DE 17de EN DE 18de eeuw
Dit hoofdstuk wil de context schetsen waarin de belangrijkste bron van dit onderzoek, de correspondentie tussen 1705 en 1733 die Duverger publiceerde, ontstond. Francisco-Jacomos thuisbasis, Gent, geldt onweerlegbaar als centrale locatie waarnaar alle brieven vanuit Parijs, Rotterdam, Den Haag en elders werden opgestuurd. Om die reden leek het mij interessant om deze thuisbasis van naderbij te bekijken en om na te gaan hoe de kunsthandel er op dat moment uit zag. Is er in de Gentse kunsthandelcontext een verklaring te vinden voor het feit dat Van den Berghe en Van der Vennen zich voornamelijk richtten op het buitenland? Gent wordt door Erik Duverger tijdens de eerste helft van de 18de eeuw misprijzend beschouwd als een provinciestad in vergelijking met Antwerpen en Brussel.59 Niettemin telde hij in de Arteveldestad in de onderzochte periode van ca. 1600 tot ca. 1797 een duizendtal kopers en verkopers van kunstwerken.60 Hij stelde daarnaast vast dat er niet minder kunstverzamelaars woonden dan in andere steden van gelijke omvang, integendeel zelfs. In hetzelfde artikel geeft Duverger aan dat de commercile betrekkingen van Gent voor de kunsthandel zich in de eerste decennia van de 18de eeuw, voornamelijk afspeelden tussen naburige steden als Rotterdam, s-Gravenhage, Parijs, Rijsel en Rouen. Meer naar het einde van dezelfde eeuw komt ook Engeland met interesse voor de Vlaamse kunst voet aan wal zetten.61 In zijn masterscriptie over de Gentse kunstenaars in de vroegmoderne tijd wijst Tim De Doncker (Universtiteit Gent) in het hoofdstuk over de verkoopplaatsen van kunstwerken, terecht op de moeilijkheid die het gebrek aan bronnen over de Gentse kunstmarkt met zich meebrengt.62 Op basis van de door hem onderzochte bronnen en literatuur ziet hij twee typevoorbeelden naar voren komen in de kunstmarkt van die tijd: enerzijds is er de markt voor topwerken van hoge kwaliteit en waarde, anderzijds de markt voor inferieure en goedkope werken. De Doncker gaat ervan uit dat het eerste type werkte bijna uitsluitend in opdracht van

DUVERGER E. (1998), p. 54. geeft hierbij aan dat de bewaarde bronnen een zeer fragmentair gedeelte beslaan van wat eens voorhanden was., DUVERGER E. (1998), p. 54. 61 DUVERGER E. (1998), pp. 54-55. 62 DE DONCKER T. (2007), p. 112.
59 60Duverger

24

lokale en buitenlandse elites en instituties. Het tweede, inferieure type kunstmarkt daarentegen, werd overspoeld door serile producten voor verkoop op de vrije markt.63 Deze uitspraak van De Doncker kunnen we voor wat het eerste type kunstmarkt betreft dubbelzinnig interpreteren. Hij focust weliswaar voornamelijk op de producten op de kunstmarkt, waardoor ik vermoed dat hij in die context bedoelde dat het eerste type kunstmarkt bestond uit schilderijen die in opdracht van lokale en buitenlandse elites en instituties gemaakt werden en vervolgens verkocht aan de opdrachtgevers. Het tweede type kunstmarkt daarentegen, bestond dan uit de serile productie die on spec64 gemaakt werden voor de vrije markt. Het zijn deze achterliggende gedachten die ik enigszins zou willen duiden en nuanceren. Aan het begin van de 18de eeuw vallen veel prestigieuze kunstcollecties uiteen door de uitverkoop ervan die hoe langer hoe meer via gespecialiseerde kunstveilingen zal georganiseerd worden.65 Een goed voorbeeld hiervan is de veiling van de collectie van Stadhouder-koning Willem III in 1713.66 Door uitverkopen als deze, gevoed door een mentaliteitswijziging ten opzichte van luxegoederen als schilderijen67, ontstond een netwerk (a.h.w. een

tweedehandsmarkt) van schilderijen van topkwaliteit. Het waren kunsthandelaars zoals Van der Vennen en Van den Berghe die dit netwerk mee in handen hadden. De tweedehandsmarkt die hier bedoeld wordt, kent dankzij de hoogstaande meesterwerken die er circuleerden een totaal ander, gespecialiseerder karakter68 dan de tweedehandsmarkt die Tim De Doncker beschouwt als de inferieure markt voor serile kunst. Gezien beide markten zich richtten op een ander publiek, konden ze vermoedelijk naast elkaar bestaan.

4.1. GENT versus ANTWERPEN


Gezien de kunsthandel in het Antwerpen van de vroegmoderne tijd meer sporen achterliet en door wetenschappelijk onderzoek al veel beter werd belicht69, is het zinvol deze gegevens hier op te nemen en waar mogelijk naast de Gentse situatie aan het begin van de 18de eeuw te plaatsen. Sinds de tweede helft van de 17de eeuw had Antwerpen zoals reeds eerder aangegeven, te maken met verschillende factoren die rond de eeuwwisseling zorgden voor een veelheid van locale spanningen op de kunstmarkt. Rond 1650 waren sleutelfiguren als Rubens

DE DONCKER T. (2007), p. 111. Kunst die gemaakt werd zonder dat er een specifieke opdracht of opdrachtgever bij te pas kwam, m.a.w. zonder winstverzekering. 65 LYNA D. (2010), pp. 7-8.; LYNA D. & F. VERMEYLEN (2009), p. 144. 66 JONCKHEERE (2008). 67 VERMEYLEN (2006), p. 115. 68 LYNA D. (2010), pp. 3-4. 69 Zie o.a. VERMEYLEN F. (2003).
63 64

25

en Van Dyck weggevallen en moest de Antwerpse metropool zn karakteristieke leiderspositie op vlak van kunst en handel afstaan aan Amsterdam en Brussel, waar in het laatste geval de vestiging van het Habsburgse hof voor aantrekkingskracht zorgde.70 Er ontstonden schilderijenoverschotten en kunst werd verkocht aan dumpingprijzen.71 We zagen hiervan een voorbeeld in de gerfde schilderijenverkoop van Francisco-Jacomo. Il nest point de maison o lon ne voye quantit de fort beaux tableaux tekende Le Pays ca. 1660 op over Antwerpen.72 Van oudsher werden schilderijen naast andere huiselijke objecten op de wekelijkse Vrijdagmarkt in Antwerpen verkocht door de handelaren die uit de middeleeuwse traditie van de Oudkleerkopers stamden en die al eeuwen de exclusieve rechten bezaten om tweedehandse inboedels te verkopen.73 Van de gespecialiseerde kunstveilingen die zich in de 18de eeuw zouden ontwikkelen, was er daar op dat moment nog geen sprake.74 Over de 17de-eeuwse veilingen werd door Jacques Duverger opgetekend dat een overlijden of faillissement van de eigenaar of ook wel een emigratie of stopzetting van een bedrijf meestal aan de basis lag van zon openbare verkoop. Verder merkte hij op dat de kunstwerken er dikwijls aan spotprijzen verkocht werden.75 Veel kunstenaars hadden daarnaast vaak zelf een ruimte voorzien voor verkoop. Voorbeelden uit Antwerpen en Gent die hiervan bewijs vormen zijn legio. Tim De Doncker onderzocht het bewaarde Gentse gildenarchief van Sint Lucas en stelde vast dat het meer dan waarschijnlijk was dat kunstenaars zich verbonden aan een winkel om hun kunst aan de man te brengen. Het corporatieve reglement van de Sint Lucas-gilde uit 1657 klinkt hierover strikt: niemant en zal vermoghen te weercken ofte wijnckel te stellen, ten zij eerst vercreghen hebbende den vrijdom der zelver neerijnghe76 Men moest met andere woorden toelating krijgen van de gilde om als kunstenaar en gildebroeder zijn kunst te mogen verkopen. Het jaarlijkse spijzen van de kas bleek hiervoor een noodzakelijke voorwaarde.77 De Gentse gilde van Sint Lucas had wel meer regels en reglementen over het verspreiden en verkopen van kunstwerken. Kunstenaars en kooplieden, ook niet-Genste handelaren mochten buiten de twee jaarmarkten die jaarlijks in Gent gehouden werden, onder geen beding hun kunst aan de man brengen, zo luidde het gildereglement ca. 1683. Een uitzondering werd toegestaan bij de boedelverkoop na een sterfgeval van een kunstenaar of bij een verhuizing.78 Wie kunst invoerde die niet in Gent vervaardigd was, buiten de jaarmarkten om, riskeerde confiscatie en

LYNA D. (2010), p. 28. LYNA D. & F. VERMEYLEN (2009), pp. 140-142.; LYNA (2010), p. 28. 72 DUVERGER J. (1956), dl. 3, p. 14. 73 LYNA D. & F. VERMEYLEN (2009), pp. 142-144. 74 LYNA D. (2010), p. 4. 75 DUVERGER J. (1956), dl.3, p. 19. 76 DE DONCKER T. (2007), p. 99. 77 Idem. 78 DUVERGER E. (1967b), p. 66.
70 71

26

een boete.79 In 1704 werd er door de Gentse schilders geprotesteerd tegen Antwerpse schilderijenverkopers aan wie het door de stad, tegen de gildereglementen in, toegestaan was om hun schilderijen te verkopen op de Gentse Korenmarkt. De stad zou tot spijt van de Gentse gilde overspoeld worden met slechte kunstwerken, zo verklaarden de Gentse schilders. Daarop volgend werd de verkoop door de deken opgeschort.80 Niet alleen in Gent trad de gilde streng controlerend op. Gelijkaardige regels zijn bekend uit o.a. Antwerpen en Amsterdam, hoewel deze in Antwerpen contrasteren met het vrijere klimaat dat er heerste voor kunsthandel.81 De reglementering in Gent is een mogelijke reden waarom Francisco-Jacomo Van den Berghe en Gillis Van der Vennen besloten hun winsten buiten de landsgrenzen te zoeken. Niet alleen was de buitenlandse afzetmarkt lucratiever, in Gent heerste het strenge gildebewind dat vrije aan- en verkoop van niet-Gentse kunst buiten de jaarmarkten niet toestond.

4.2. EXPORT
4.2.1. Aanbod In Antwerpen zorgden de sluiting van de Schelde (permanent vanaf 1585) en het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) voor extra belastende factoren op de kunstmarkt ca. 1650. De havenstad die tijdens haar Gouden 16de Eeuw door een groot aantal buitenlandse handelaars bevolkt werd, was door de afsluiting van haar voormalige belangrijkste exportroute in nijpende nood gekomen aan nieuwe afzetmarkten voor haar schilderijenproductie. Deze laatste had zich immers kunnen herstellen door de periode van stabiliteit die het Twaalfjarig Bestand met zich meebracht.82 Het locale productieoverschot in Antwerpen zorgde ervoor dat nieuwe mogelijkheden buiten de landsgrenzen gezocht werden. Export bleek op dat moment een van de uitgelezen manieren te zijn om een afzetmarkt te kunnen verzekeren. Kunsthandelaren als Matthijs Musson83 of Willem Forchoudt84 richtten zich voornamelijk op buitenlandse steden en

DUVERGER E. (1967b), p. 66.; DE DONCKER T. (2007), p. 113.; Voor meer over de Gentse jaarmarkten en de gilde van Sint Lucas, zie hoofdstuk 4.3.5.3.b. in: DE DONCKER T. (2007). 80 DUVERGER E. (1967b), p. 66, noot 1. 81 VAN DER STICHELEN K. & F. (2006), p. 190.; Voor meer over de Antwerpse Sint-Lucas-gilde en de openbare verkoopmogelijkheden van schilderijen, zie: VAN DER STICHELEN K. & F. VERMEYLEN (2006); Voor meer over de Noord-Nederlandse situatie, zie: ROMEIN E. & G. KOREVAAR, Dutch Guilds and the Threat of Public Sales, in: DE MARCHI N. & H. VAN MIEGROET (eds.), Mapping the Markets for Painting in Europe 1450-1750, Turnhout, Brepols, 2006, pp. 165-187. 82 LYNA D. & F. VERMEYLEN (2009), p.140.; VERMEYLEN F. & K. VAN DER STICHELEN (2006), p. 194 ev. 83 Zie: DE MARCHI N., VAN MIEGROET H. & M. RAIFF, Dealer-Dealer Pricing in the Mid SeventeenthCentury Antwerp to Paris Art Trade, in: NORTH M. & D. ORMROD (eds.), Art Markets in Europe 1400-1800, Aldershot, Brookfield USA, Singapore, Sydney, Ashgate, 1998, pp. 113-130. 84 Voor meer zie: DENUC J., Exportation doeuvres dart au 17e sicle a Anvers: La Firme Forchoudt, Sources pour lhistoire de lart flamand, Antwerpen, 1931, vol. I.
79

27

frequenteerden de Antwerpse Vrijdagsmarkt op zoek naar schilderijen om hun stock aan te vullen en deze vervolgens in de richting van hun buitenlandse handelspartners te sturen.85 Zowel de firma van Musson als die van Forchoudt bleken op langere termijn niet lucratief genoeg te zijn en gingen failliet. Het profiel van de kunsthandelaar veranderde aan het begin van de 18de eeuw door het opkomen en de groei van het netwerk voor hoogstaande tweedehandskunst, de bijhorende ontwikkeling van gespecialiseerde kunstveilingen en de mentaliteitsverandering t.o.v. de aankoop van schilderijen als luxeproduct.86 De lucratieve kunsthandelaars van dat moment bleken tevens kunstkenners (zogenaamde connaisseursmarchands) te zijn. Van dit nieuwe type kunsthandelaar wordt de Parijse Edm-Franois Gersaint (1694-1750)87 als een uitstekend voorbeeld beschouwd.88 Parijs bleek al sinds 1585 een erg interessante buitenlandse afzetmarkt voor de ZuidNederlandse kunst te zijn en bleef dit tot in de 18de eeuw. De stad kon immers dankzij haar ligging gemakkelijk over land bereikt worden.89 Kunsthandelaar Gillis Van der Vennen bleek uit de bewaarde correspondentie90 in de eerste decennia van de 18de eeuw veelvuldig te zijn afgereisd naar Parijs. Het eerste rekeningafschrift uit 1705 dat tevens getuigt van het begin van het handelspartnerschap met Van den Berghe, informeert ons dat Sieur Gillis van der Vennet [sic] is vertrocken naer Parijs den 21 november 1705 met de volgende stucken ().91 Hierna bewijzen nog verschillende brieven Gillis aanwezigheid in Parijs (zie HOOFDSTUK 5). De Parijse markt was in de 17de en 18de eeuw slechts een van de vele steden en gebieden die bloeiende afzetgebieden vormden voor Zuid-Nederlandse kunst.92

LYNA D. & F. VERMEYLEN (2009), pp. 140-144. Ibid., pp. 144-146. 87 Zie voor meer over Gersaint: DE MARCHI N. & H. VAN MIEGROET, The Rise of the Dealer-Auctioneer in Paris: Information and Transparency in a Market for Netherlandish Paintings, in: JONCKHEERE K. & A. TUMMERS (eds.), Art Market and Connoisseurship. A Closer Look at Paintings by Rembrandt, Rubens and Their Contemporaries, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2008, pp. 148-167; DE MARCHI N. & H. VAN MIEGROET, Transforming the Paris Art Market, 1718-1750, in: DE MARCHI N. & H. VAN MIEGROET (eds.), Mapping Markets for Paintings in Europe 1450-1750, Brepols, Turnhout, 2006, pp. 383-404. 88 LYNA D. & F. VERMEYLEN (2009), p. 146. 89 VERMEYLEN F. & K. VAN DER STICHELEN (2006), pp. 194-195. 90 DUVERGER E. (2004a). 91 DUVERGER E. (2004a), p. 6. 92 VERMEYLEN F. & K. VAN DER STICHELEN (2006), p. 194-195; Over export, zie DENUC J., Exportation doeuvres dart au 17e sicle a Anvers: La Firme Forchoudt, Sources pour lhistoire de lart flamand, Antwerpen, 1931, vol. I.; zie VERMEYLEN F. & H. VLIEGHE (eds.), Art Auctions and Dealers, Brepols, Turnhout, 2009.
85 86

28

4.2.1. Vraag De internationale kunsthandel blijkt in de eerste helft van de 18de eeuw niet alleen te steunen op een uitgebreid marktaanbod, ook de vraag naar kunst uit de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden93, parallel aan de belangstelling, groeide bij (kapitaalkrachtige) buitenlandse verzamelaars. Onder hen treffen we welgestelde figuren aan zoals Cosimo de Medici (1642-1723), Christiaan IV van Denemarken (1596-1648), aartshertog Leopold Willem van Oostenrijk (1614-1662), Prins Eugenius van Savoye (1663-1736) (zie 5.6. 1709) en ook vele Duitse vorsten zoals Lothar Franz von Schnburg (1655-1729), Johan Willem van de Palts (1658-1716) e.a.94 Deze adellijke elite kocht op grote schaal voornamelijk eigentijdse kunst uit de Noordelijke Nederlanden aan voor haar verzameling. In de correspondentie zien we hiervan enkele voorbeelden. We citeren de Rotterdamse kunsthandelaar Quirijn Van Biesum: Ick hebbe vercogt aen de Kuervorst van de Palts (zie 5.4. 1707). De populariteit van schilderkunst uit de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden in het buitenland kan worden gezocht in de heersende schaarste aan kostbare Italiaanse schilderijen.95 De kunsthandelaar Edm-Franois Gersaint liet in 1744 optekenen over Nederlandse kunstenaars: Comme leurs Tableaux ne sont pas dun si haut prix, ni si rares que ceux des Italiens (quoiquil y ait des Matres si recherchs, quon ne peut les aqurir sans une grande dpense) cest de ces Tableaux que sont orns aujourdhui presque tous les Cabinets particuliers.96 En nog over kunst uit de Nederlanden zei hij: elle brille sur-tout () par la grande Union et la vivacit des couleurs, par un excellent clair-obscur, par un pinceau molleux, et par un travail achev et fini sans scheresse.97 Voor handelaren uit de Nederlanden vielen er ten gevolge van de populariteit van hun locale kunst grote winsten te rapen met de export van de schilderijen.98 Meermaals wijst ook Gillis Van der Vennen zijn Gentse neef Van den Berghe hierop. Een logisch gevolg van de stijgende buitenlandse belangstelling voor kunst uit de Nederlanden was een stijging van de prijzen van de schilderijen in de loop van de 18de eeuw. Kwaliteitsvolle Nederlandse kunst bleek op een bepaald ogenblik immers schaars en verschillende frauduleuze praktijken deden hun intrede in de kunsthandel. Zo werden bijvoorbeeld imitaties en kopien of kunst van onbekende meesters met opzet verkeerdelijk aan grote meesters toegeschreven en in omloop gebracht.99 Gillis van der Vennen wijst in zijn brieven aan Van den Berghe wel eens op het feit dat er veel jaloezie is rondom hem over de kunst die hijzelf heeft kunnen kopen.
DUVERGER E. (1967b), p. 76. KORTHALS ALTES E. (2003), p. 13. 95 Ibid., p. 17. 96 Ibid., p. 17, noot 23. 97 DUVERGER E. (1967b), p. 76-77. 98 KORTHALS ALTES E. (2003), pp. 11-24. 99 Ibid., p. 15.
93 94

29

HOOFDSTUK 5 ANALYSE VAN DE BRON: HANDELSRELAAS


Duverger deelt in de inleiding van zijn boek over de kunsthandel van Van den Berghe en Van der Vennen het handelsrelaas van beide partners in volgens enkele belangrijke handelslocaties die voorkomen in de bron: Parijs, Rotterdam en Den Haag. Ikzelf kies ervoor om de documenten in te delen in temporele categorien van n jaar, beginnend in 1705, eindigend in 1733. Deze analyse zal ons naar mijn aanvoelen meer dan Duvergers indeling, een gedetailleerd en accuraat beeld opleveren van het verhaal van het handelsduo. In dit vijfde en laatste hoofdstuk zal de nadruk niet liggen op de schilderijen die door Van den Berghe en van der Vennen verhandeld werden, de collecties waaruit ze voortkomen of de verzamelingen waarin ze terecht kwamen. Dit onderzoek zou ons namelijk te ver leiden en bevat genoeg stof voor een andere scriptie. Slechts enkele opvallende, vaak terugkomende of gerenommeerde schilderijen zullen vermeld worden, indien ze bijdragen tot de context van de kunsthandel van Van den Berghe en van der Vennen.

5.1. PRAKTISCHE INFORMATIE: HOE SCHILDERIJEN TE VERHANDELEN?


5.1.1. Vervoer van schilderijen Enkele rekeningafschriften en brieven van ondermeer Van Biesum (uit 1707) geven ons meer praktische informatie over hoe schilderijen concreet getransporteerd en verpakt werden. Een extract met als begindatum 20 november 1705 (i.e. de startdatum van het handelsvennootschap) en einddatum februari 1709 betreft de onkosten en vrachtvervoerkosten die door Francisco-Jacomo aan Gillis of de rechthebbende vervoerders betaald werden.100 Schilderijen worden meestal in een casse (in een kist), maar mogelijk ook sonder casse (zonder kist) vervoerd.101 Vrachtvervoerkosten werden mogelijk gedeeld onder de partijen waartussen het vervoer gebeurde. Dit was het geval bij een transactie uit 1708 met Van Biesum die opgenomen werd in de rekening. Ze kostte Van den Berghe nog 3 ponden, 13 schellingen en 6 groten (Lb. 3-13-6).102 Schilderijen en lijsten hebben een pas nodig om van de ene stad naar de andere te reizen. Deze dient op voorhand te worden aangevraagd en er moet op vermeld staan hoeveel

DUVERGER E. (2004a), p. 7, doc. 6. Ibid., p. 8, doc. 7. 102 Idem.


100 101

30

kisten en lijsten er vervoerd zullen worden.103 Lijsten worden omwonden met werk en pampier [papier]104 of met hoeij [sic.] of stro.105 Ze worden afzonderlijk van de schilderijen, in pakken of kisten vervoerd en vaak ook nagestuurd. Schilderijen worden, eveneens verpakt in kisten of pakken, net als de lijsten meestal per schip overgebracht. Om verwarringen en dergelijke te voorkomen bij het vrachtvervoer, krijgen de kisten en pakken een merkteken bestaand uit een letter en een cijfer: een cas gemerkt W5 en een pak schilderijen W6, nog een pak W7.106 Ick verseeker Ul. dat alle devoir doe nom Ul. Schilderyen sonder groote coste te sende, zegt Quirijn aan Francisco-Jacomo. De correspondentie geeft ons een beeld van de meestal onzichtbare praktische kant van de kunsthandel. We stellen hierbij vast dat ook voor het vervoer en de verpakking voldoende geld moest voorzien worden, het volgende moest immers betaald worden: het maken van de kisten voor de schilderijen en de lijsten, het betalen van de schipper, het laden en lossen, het thuisbrengen, de rechten van de verschillende steden, etc.107 Vermoedelijk werden deze oplopende kosten vaak gedeeld door de betrokken handelende partijen.

5.1.2. Kopen op krediet Van een goed ontwikkeld bankwezen is nog geen sprake aan het begin van de 18 de eeuw. Hoe men er dan in slaagde om op grote schaal, over grote afstanden en met grote bedragen handel te voeren legt Marten Jan Bok uit: Kredietwaardigheid was het voornaamste kapitaal. Kon hij [een koopman] betrouwbare en kapitaalkrachtige borgen vinden, of een waardevol onderpand verschaffen, dan was hij in staat te lenen en zijn lopende zaken uit te breiden. Het hele systeem steunde op wederzijds vertrouwen en op de reputatie van de debiteur en diens verwanten.108 Dit hele systeem vinden we al dan niet expliciet terug in de briefwisseling. Het werken op krediet komt frequent voor in de nauwe kring van kunsthandelaren. Voorbeelden ervan in de briefwisseling en de rekeningafschriften zijn dan ook legio. Daarnaast vinden we veelvuldig bewijzen van het belang van vertrouwen en van een goede reputatie. Een voorbeeld van Jacques
DUVERGER E. (2004a), p. 45, doc. 75: Q. van Biesum, 11 november 1707: Ick geloof occasion sal hebben om met een pas mijne Rubbens van Gent te sullen crige. ; DUVERGER E. (2004a), p. 46, doc. 77.: Q. van Biesum, 29 november 1707: So sal ick een pas van Hollant voor soveel stuke () versoecke en Ul. gelieft te laate wete sito soveel case als daartoe nodig sal sijn en lijste, bijsonder, dat op de pas sal moete staan. 104 DUVERGER E. (2004a), p. 41, doc. 69. 105 Ibid., p. 45, doc. 75. 106 Idem. 107 Ibid., o.a. p. 126-127, doc. 212. 108 BOK M.J. (1994), p. 153.
103

31

Meyers: Mijn naturel is openhertigheid en niet geveinst, daarom spreke mijn hert reght uijt ().109 Jacques Meyers maakt hiermee (aan Gillis) duidelijk dat hij openhartigheid verkiest boven huichelarij. Een ander voorbeeld van Gillis Van der Vennen: ende sal die naer Ruewannen [Rouen] versenden () den heer Van Bieshem [sic.] die eenen vriendt hier heeft tot [in] Ruewannen die fiedel [te vertrouwen] is.110 Er wordt hier verzekerd dat de vriend van Van Biesum in Rouen te vertrouwen is zodat de kisten schilderijen veilig zullen zijn bij hem. Bewijzen van het tegendeel komen ook voor: Quirijn Van Biesum: Ik moet een briefi betaale aen eenen teef van een vrouwmens genaamd de Moor, ik wil segge Sussana Smit, wedewe [weduwe] van de Moor. () Maar het is een duvel van een wijf die veel eerlike luijde heeft tot Gent geaffronteert [beschimpt] Ick segge breder mondeling.111 Van Biesum heeft het hier over een zekere Sussanna Smit die hem en vele anderen bedrogen heeft. Hij geeft in de brief niet duidelijk aan waarom maar zal het mondeling uitgebreider vertellen. Een ander voorbeeld van Van Biesum: Ick ben seer misleijt met [bedrogen door] dheer Thomas Fraula () Onder ons, hij is geen man als behoort.112 Dit financieel systeem, gebaseerd op onderling vertrouwen en goedheid, houdt voor de handelaars grote risicos in. Wanneer de zaken immers minder goed gaan en er minder winsten geboekt worden dan verwacht, lopen de schulden bij hun schuldeisers al gauw op, met het finale risico op insolventie.113 In 1708 houdt Van Biesum hiervoor zijn hart vast (zie 5.5. 1708). De kunsthandel van Van den Berghe en Van der Vennen ging uiteindelijk ten onder aan een faillissement zoals we verder uitgebreid zullen zien.

5.2.

1705
De eerste gezamenlijke rekening die we hebben van het duo Van den Berghe-Van der

Vennen dateert uit 1705, meer bepaald van 20 november 1705. We beschouwen deze datum als het beginpunt van de kunsthandel van beide heren. De dag nadien, op 21 november, vertrekt Gillis een eerste keer naar Parijs met een lading schilderijen, waarvan onderwerp en schilders in de rekening worden opgenomen.114 Opvallend genoeg levert het document ons naast een gedetailleerd overzicht van de stand van de rekening op 20 november 1705, ook gegevens van latere datums. Hieruit blijkt dat dit afschrift uit de boekhouding van Van den Berghe op de aangegeven latere datums werd aangevuld en gepdatet. De concrete informatie uit dit extract is

DUVERGER E. (2004a), p. 139, doc. 263. Ibid., p. 163, doc. 284. 111 Ibid., p. 106, doc. 179. 112 Ibid., p. 108, doc. 183. 113 BOK M.J. (1994), p. 153. 114 DUVERGER E. (2004a), pp. 6-7, doc. 6
109 110

32

de volgende: Gillis vertrekt op 21 november 1705 naar Parijs met voldoende wisselgeld en schilderijen van o.a. Van Dyck, Rubens, Breughel en een Millet115. Over deze schilderijen, wordt gezegd: competerende dheer Franois Jacques van den Berghe116; dit interpreteer ik als waren ze eigendom van Francisco-Jacomo. Een eerste brief van Van der Vennen aan Van den Berghe in Gent, schrijft hij vanuit Rijsel en is gedateerd op 26 november 1705. De datering van de brieven komt vermoedelijk overeen met de data waarop ze in Gent aankwamen. Logischerwijze moeten Gillis of de andere correspondenten ze telkens enkele dagen eerder geschreven hebben in de steden waar ze zich op dat moment bevonden. Het valt voor dat er in de brief zelf melding gemaakt wordt van de datum waarop hij geschreven werd. Wat meteen opvalt in deze zogenaamde eerste brief van Gillis is de toon die hij aanslaat tegen zijn neef Francisco-Jacomo Van den Berghe: Sal allens don dat mije molijck [mogelijk] is. Ul. [U] maegh [mag] hierop betrouwen dat ick Ul. fidellen [betrouwbare] dienaer sal blijeven soe lanck mije Godt de graessen [gratie] sal geven van het leven.117 Uit de toon van Gillis spreekt onderdanigheid en deze herinnert in niets aan wat enkele maanden voorheen schriftelijk was vastgelegd, nl. dat beide heren gelijkwaardige handelspartners zijn die op evenredige basis instaan voor winst en verlies. In navolging van de brief die Gillis op 26 november naar Francisco-Jacomo heeft gezonden, stuurt Van den Berghe op zijn beurt een brief naar Parijs, gericht aan ene Claude Jaquin. Een kist met tien schilderijen, waarvan onderwerp en schilder in een lijst worden vermeld, zou in Parijs moeten aangekomen zijn of aankomen. Op 24 november werd ze door Gillis vanuit Rijsel opgestuurd en betaalde hij voor de vervoerskosten. Aan de titels en uitvoerders van de schilderijen zien we dat het om dezelfde schilderijen gaat die eerder vermeld werden in de eerste rekening van het duo (cf. supra). Van den Berghe wil weten of de kist is aangekomen en of Jaquin hem hiervan op de hoogte kan houden. Uit de briefwisseling kunnen we niet opmaken wie deze Jaquin juist is en wat zijn relatie tot Van den Berghe of Van der Vennen is. De brief die door Francisco-Jacomo werd geschreven is een van de weinige brieven die van hem bewaard bleven en die werden opgenomen in de publicatie. Een eenduidige verklaring voor de bewaring van enkele van Francisco-Jacomos brieven hebben we niet. Normaal zou deze correspondentie immers op de respectievelijke bestemmingen moeten zijn aangekomen en dus niet meer voorhanden zijn in Gent. Mogelijk werden er van sommige brieven kopien gemaakt waardoor ze bewaard bleven.

K. Jonckheere identificeert Mill als Millet, JONCKHEERE K. (2008), p. 122. DUVERGER E. (2004a), p. 6, doc. 6. 117 Ibid., p. 8, doc. 8.
115 116

33

Verder zijn er uit het jaar 1705 twee brieven van Gillis uit Parijs bekend, respectievelijk gedateerd op 10 en 28 december.118 Gillis blijkt ondertussen in Parijs aangekomen en hij ontmoet er Monsieur La Port ofwel Raoul Pierre de la Porte, een befaamde Parijse kunsthandelaar en goede vriend van Gillis die we tot zijn dood (in 1712) nog veelvuldig tegenkomen in de correspondentie. Dankzij de connecties van de la Porte die reiken tot aan het hof hij wordt ook Entrepreneur des btiments du Roi119 genoemd kan Gillis interessante en belangrijke zaken met hem doen. Gillis belooft Van den Berghe om zijn verblijf in Parijs kort te houden en drukt Francisco-Jacomo op het hart hem niet te veel te schrijven want het sijn omkoesten [onkosten]. Hij hoopt in Parijs nog meer goede zaken te kunnen doen want er sijn groete [grote] liefhebbers [van kunst] aanwezig. Net als in zijn vorige brief benadrukt Gillis zijn dienstbaarheid ten opzichte van Van den Berghe: sal altijedt don [doen] voor Ul. [U] als een eerlijck man moet don.120 In een brief van 28 december legt Gillis uit dat hij enkel zaken wil doen indien ze eervol en correct zijn. Hij trekt voor zaken veel op met Monsieur La Porte die hij een eerlijck man ende groet [groot] liefhebber noemt. Ik ben bij de le Porte [thuis] zoals ik in uw huis ben [van Van den Berghe] en bemind door heel de familie.121 Het feit dat Gillis vaak in het gezelschap van de la Porte verkeert maakt blijkbaar anderen jaloers. Helaas voor Gillis zijn de tijden niet erg gunstig voor de kunsthandel in Parijs aan het einde van 1705. Van veel interessante zaken is er dus geen sprake en Gillis herhaalt aan Van den Berghe dat hij zijn verblijf in de stad zo kort mogelijk zal houden.122

5.3.

1706
Op 23 februari 1706 komen bij Francisco-Jacomo in Gent twee brieven uit Parijs aan. En

van Raoul de Pierre de la Porte, een andere van Gillis. De brief van de la Porte bevestigt enigszins wat Gillis in december 1705 al aan Francisco-Jacomo meldde: largent est for rare ysy en ces bonnes choses sont rare.123 Verder vraagt de la Porte met aandrang dat Van den Berghe de geruchten die over Van der Vennen blijkbaar de ronde doen, niet gelooft. Van der Vennen, zo spreekt de la Porte, heeft een uitstekende kennis van schilderijen en vertelt altijd de waarheid.

DUVERGER E. (2004a), p. 10, doc. 11-12. JONCKHEERE K. (2008), p. 123. 120 DUVERGER E. (2004a), p. 10, doc. 11. 121 Eigen vrije vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 11, doc. 12.: Ick ben daer als gelyck ik tot Ul. huyssen ben ende bemiendt van de geel famille. 122 DUVERGER E. (2004a), p. 11, doc. 12. 123 Eigen vertaling: geld is hier erg zeldzaam; goede zaken zijn zeldzaam.
118 119

34

Gillis is bovendien al 24 jaar een goede vriend van hem en wordt in zijn familie beschouwd als een vriend aan huis. Nog nooit kon hij betrapt worden op een nalatigheid.124 Het feit dat de la Porte in deze brief expliciet de moeite neemt zijn vriend Van der Vennen te verdedigen met de uitgebreide reeks argumenten tegen zogenaamde geruchten, wijst aan dat in het netwerk van kunsthandelaren, naast vriendschap en vertrouwen, heel wat onderlinge concurrentie en afgunst heerst. Daarbij valt het ook op dat Gillis in zowat elke brief aan Van den Berghe herhaalt dat hij het vertrouwen van Francisco-Jacomo waard is. Zoals we eerder zagen (zie 5.1.2. Kopen op krediet) is vertrouwen van niet te onderschatten belang. Gillis vindt het blijkbaar nodig om dit vertrouwen van zijn handelspartner, nota bene zijn neef, niet te schaden en regelmatig te bevestigen. Uit de brief van Gillis blijkt dat Francisco-Jacomo, hoewel ver verwijderd van de plaats van actie en handel, toch probeert een vinger in de pap te houden door Gillis zogenaamde orders te geven. Gillis houdt Francisco-Jacomo op zijn beurt via de brief op de hoogte van enkele schone stuckens (een Van Dyck en een Brueghel), die er op dat moment te verkrijgen zijn en waarvoor hij toestemming vraagt aan zijn handelspartner om ze te kopen met geld dat de la Porte zal voorschieten. Uit de brief blijkt dat de la Porte niet alleen geld voorziet voor Gillis maar hem ook eten en onderkomen geeft, soedat het [Gillis verblijf in Parijs] mije [Gillis] hier niet veel en koest [kost].125 Onderaan de brief staat een nota die blijkbaar op de verso-zijde van de brief stond geschreven. Het gaat om een antwoord op Gillis brief, waardoor we met zekerheid kunnen zeggen dat de nota van Van den Berghe is: op 27 february geantwoort ende geschreven dat hij [Gillis] het Breugelken van 200 guldens voor mij [Francisco-Jacomo] saude coopen.126 Uit een volgende brief van Van der Vennen van 14 maart blijkt dat hij het voorgenoemde Breugelken niet gekocht heeft omdat de verkoper zijn prijs met 50 gulden verhoogd had.127 In plaats daarvan koopt Gillis twee andere schilderijen en slaagt hij erin enkele van de schilderijen van Van den Berghe die hij naar Parijs heeft meegebracht te ruilen tegen een groet stuck van Gaesper Poosin.128 Vermoedelijk gaat het om een werk van Gaspard Poussin (1615 1675), ook Gaspard Dughet genoemd.129 Er is niet genoeg informatie om het werk te identificeren. Gillis hoopt het kunstwerk nog in Parijs opnieuw van de hand te kunnen doen omdat het daar volgens
DUVERGER E. (2004a), p. 11, doc. 13: Je vous prie, Monsier, de ne poins couter ces mdisans qui sont envieux contre Van dre Venne [sic.], par quil est for connaisant en tableaux et quil dit librement la vrit. Il a 24 ans que je le connois. Je nay jamais connu en luy aucune lachete (). 125 Ibid., pp. 11-12, doc. 14. 126 Ibid., p. 12, doc. 14. 127 Ibid., p. 12, doc. 15. 128 Ibid., p. 12, doc. 15. 129 BENEZIT (2006), dl. 4, pp. 1296-1298.
124

35

Gillis eigen woorden meer waard zou zijn dan in de Nederlanden.130 Gillis geeft hiermee een eerste keer blijk van zijn kennis van de heersende trends op de kunstmarkt in de verschillende steden. Bezat Gillis wel degelijk de kennis en had hij een neus voor trends op de kunstmarkt zoals hij Van den Berghe hier ondermeer doet geloven en zoals tevens andere personen als de la Porte (en ook Quirijn van Biesum, cf. infra) niet nalaten te herhalen? We moeten het antwoord schuldig blijven. Nagaan of dit inderdaad het geval was en of beslissingen als deze van Gillis de juiste waren, zou ons te ver leiden. Dit is eerder op zijn plaats in een onderzoek naar heersende trends in de verschillende handelssteden en de invloed hierop van kunsthandelaren zoals Gillis Van der Vennen. Verder blijkt uit de vorige passage dat Gillis zelfstandig beslissingen neemt in verband met de aankoop van schilderijen en over deze die hij heeft meegenomen vanuit Gent. Hij licht immers Francisco-Jacomo in over de koop en de ruil, pas nadat hij ze onderhandeld heeft en het dus gedane zaken zijn. Gezien we niet beschikken over een antwoord van Francisco-Jacomo, weten we niet of deze laatste het hier al dan niet mee eens was. Misschien was Gillis de facto toch niet zo onderdanig als hij in zijn brieven naar Van den Berghe toe doet uitschijnen? In dezelfde brief vraag Gillis aan Francisco-Jacomo hem in de zaken die hij doet te vertrouwen; zo snel als mogelijk zal Van den Berghe zelf te zien krijgen wat Gillis voor hem allemaal gedaan heeft en doet.131 Gillis verblijft zeker nog tot 18 juni 1706 in Parijs in het gezelschap van de la Porte. In de brief van 1 april 1706 vertelt hij hoe de la Porte hem meeneemt naar de meest exclusieve kunstkabinetten132 van Parijs. Vele anderen zijn jaloers op hem, zo meent Gillis. Een achterliggende beweegreden van de la Porte is dat hij zich met Gillis en Francisco-Jacomo voor lange tijd van een goede handelsconnectie wil verzekeren.133 Gillis laat in april al uitschijnen te willen vertrekken uit Parijs. Het ontbreekt hem echter aan het nodige geld; Van den Berghe dient hem dit te zenden. Het gaat om geld voor de betaling van de onkosten, als daar zijn: het maken van de lijsten en de transportkisten van de schilderijen, de invoer- en uitvoerrechten van de schilderijen, zijn logement en zijn reiskosten, en ook om zijn openstaande schuld bij de la Porte in te lossen. Een reden die Gillis in mei aangeeft ter verdediging van het feit hij nog altijd niet teruggekeerd is uit Parijs met de
DUVERGER E. (2004a), p. 12, doc. 15. Ibid., pp. 12-13, doc. 15. 132 Onder een kunstkabinet verstaan we een ruimte waarin men een kunstcollectie tentoonstelt. 133 Monsieur La Port gaedt met mije in allen de brinsebaelste capenetten van Parys om allens te don dat hm molijck is voor Ul. ende mije om onder Ul. ende hem ende mye te houde een fildel commerse om lanck te dueren., DUVERGER E. (2004a), p. 13, doc. 16.
130 131

36

schilderijen, is de volgende: hij wil eerst van Francisco-Jacomo een bevestiging per brief ontvangen hebben dat den wegh lieber (vrij) is.134 Het zijn blijkbaar quae tijedin en Gillis en de la Porte zijn het erover eens dat het zekere voor het onzekere moet genomen worden. Van de la Porte krijgt Gillis een schilderij als handelsgeschenk135, nl. een Heilige familie door een zekere Albaen, op koper geschilderd en naar eigen zeggen afkomstig van de Duc d Orlans, Philippe II (1674-1720).136 Mogelijk gaat het hier om een werk van de Italiaan Francesco Albani (1578-1660)137 die in 1610 een Heilige familie op koper schilderde (zie Fig. 1).138 Momenteel bevindt het werk zich in een privcollectie. Het is niet duidelijk dat het om het werk gaat dat de la Porte cadeau gaf en dat zich ooit volgens diezelfde in de collectie van de Duc d Orlans bevond. Wat de provenance139 van de schilderijen betreft, die vermeld worden in de briefwisseling, zou ik de mogelijkheid van bluf en leugen over de vorige eigenaars van de schilderijen niet volledig willen uitsluiten. In dit geval wil de la Porte Gillis en Francisco-Jacomo imponeren en hen als handelspartners aan zich binden. Er zijn daarentegen weliswaar even goede redenen om aan te nemen dat de la Porte, die Gillis al erg lang kent en Gillis als een vriend van de familie beschouwt, niets dan de waarheid spreekt over dit schilderijtje van Albaen. Indien we ervan uitgaan dat de la Porte de waarheid spreekt, toont het feit dat hij kan beschikken over kunst uit de top van de Franse aristocratie aan dat zowel hijzelf als Van der Vennen opereren in de eminentste kringen van dat moment. Bijgevolg liggen de meest waardevolle kunstcollecties in hun handbereik, wat ook Jonckheere bevestigt.140 Met dit zelfverklaarde handelsgeschenk benadrukt de la Porte aan Van den Berghe de kwaliteit van de stukken die hij kan leveren en vous assurant que je naurez pas de plus grande joye que davoir commer(ce) avec vous.141 Op 24 juni 1706 schrijft Gillis vanuit Rijsel aan Van den Berghe dat hij er met de vracht van 15 schilderijen goed en wel aangekomen is. Hij vraagt hem vanuit Gent geld te zenden, een Frans en Hollands paspoort142, en raad over hoe ick mije moet in resserveren met desen troebel, wat hij moet doen. Met desen troebel verwijst Gillis naar de moeilijke tijden die reizen met

DUVERGER E. (2004a), p. 15, doc. 20. Brief van de la Porte aan Van den Berghe, gedateerd op 19 juli 1706: le Sieur Ven dre Venne [sic] arrivera avant la ditte quaise dans laquelle vous trouverez un petit Albane qui est un des plus beaux. Cest un commencement de comerce [sic] () Je ferez en sorte de ne vous envoyer que de bonne choses, DUVERGER E. (2004a), p. 17, doc. 23. 136 DUVERGER E. (2004a), p. 15, doc. 20.; JONCKHEERE K. (2008), p. 123. 137 BENEZIT (2006), dl. 1, p. 219-220. 138 Koenraad Jonckheere bevestigt dat van der Vennen over minstens n Albani beschikte in 1706, JONCKHEERE K. (2008), p. 122. 139 Hiermee bedoelen we de geschiedenis van eigenaars van een kunstwerk. 140 JONCKHEERE (2008), p. 123. 141 DUVERGER E. (2004a), p. 17, doc. 23. 142 Ick sal moeten paspordt hebben van de Franse en de Hollander., DUVERGER E. (2004a), p. 16, doc. 22.
134 135

37

schilderijen er niet gemakkelijker of veiliger op maken. Op dat moment woedt namelijk de Spaanse Successieoorlog hevig die de Nederlanden en bij uitbreiding het hele Europese vasteland tot 1714 in de ban houdt.143 Mennein is geblockerdt ende hoest belegherdt, soe men hier seght.144 Een volgende brief van Gillis aan Van den Berghe komt in Gent aan vanuit Kortrijk op 8 september 1706. Gillis stuurde ondertussen de kist schilderijen naar Menen, waar ze bewaard worden bij eerlijke mensen. Hij heeft meer geld nodig om er de rechten te kunnen betalen145. We vermoeden dat het om invoerrechten in de stad gaat. Gillis geeft aan waarom er meer rechten betaald moeten worden: Maer men seght hier dat die standt [stad] sal blyeven aen de Hollanders ende dat daer ander reghten sullen moeten betalt worden. Doorheen de brief klinkt een ongeruste toon over komende belegeringen in o.a. Aat of Doornik en het lijkt erop dat Van den Berghe Gillis waarschuwde beter niet naar Gent te komen.146 Op 12 oktober 1706 komt er een brief van Quirijn Van Biesum uit Rotterdam, waar Gillis zich op dat ogenblik ook bevindt. Quirijn Van Biesum wordt door Koenraad Jonckheere beschouwd als een kunsthandelaar die er niet in slaagde de lokale markt te ontgroeien.147 Veel heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat Van Biesum van beroep bakker was en dat zeker nog tot in 1711, wanneer hij al enkele jaren in de kunsthandel zat en daar eigenlijk meer aandacht aan besteedde.148 Jonckheere noemt van Biesum net als Gillis Van der Vennen an errand boy. Van Biesum verzamelt immers niet alleen schilderijen voor zijn eigen handel, maar ook voor Jacques Meyers, die the wealthiest customer in the city on the Maas River wordt genoemd en zich bij de happy few, de top van de internationale kunsthandel van dat moment mag rekenen.149 Bij Jonckheere lezen we het volgende over de twee Rotterdamse kunsthandelaren: Rotterdam was home to two prominent art dealers, each authoritative in their own area. Jacques Meyers operated in the highest market segment and supplied the European Royal courts; Van Biesum provisioned the average buyer and did chores for Meyers. By joining forces, they sold paintings to people from every station in life.150

GEVAERT M. (2007), pp. 233-256. De plaatsnaam Mennein is niet eenduidig te identificeren. Vermoedelijk gaat het om Menen, waarover Gillis het heeft in de volgende brief en waarnaar hij de schilderijen stuurt. Indien dit inderdaad het geval zou zijn, zouden de belegeringen waarover Gillis spreekt slechts geruchten zijn. Er kan hierover geen uitsluitsel gegeven worden. DUVERGER E. (2004a), p. 16, doc. 22. 145 DUVERGER E. (2004a), p. 17, doc. 24. 146 Ibid., p. 17, doc. 24. 147 JONCKHEERE K. (2008), pp. 98-101. 148 Ibid., p. 98. 149 Ibid., p. 94. 150 Ibid., p. 90.
143 144

38

Gillis en Quirijn Van Biesum moeten erg goed bevriend geweest zijn met elkaar, zo blijkt enerzijds uit verschillende brieven van Quirijn aan Francisco-Jacomo151 en anderzijds uit het feit dat Gillis bij Quirijn logeert telkens hij in Rotterdam verblijft. Hoewel ze via hun werk als kunsthandelaren gemeenschappelijke interesses moeten gehad hebben, lijken hun beider profielen mij niet helemaal overeen te stemmen, zoals we uit Jonckheeres beschrijving (cf. supra) zouden kunnen opmaken. Zoals we reeds zagen (zie 3.2.1. Interne organisatie), legden Gillis en Franscisco Jacomo hun gelijke aandeel in de kunsthandel schriftelijk vast, met een gelijke winst- en verliesverdeling tot gevolg. De facto kennen beide handelspartners hun eigen taken en kunnen we een ongelijkheid in engagement en aanzien vermoeden. Gillis reist rond, creert het netwerk en keurt en speurt naar verkoopbare kunst. Van den Berghe blijft voornamelijk in Gent, regelt de financile kant van de zaken en houdt de boekhouding en de correspondentie bij. Niets wijst er in de overgeleverde correspondentie op dat Quirijn Van Biesum en Jacques Meyers een gelijkaardig handelscontract hadden opgemaakt, laat staan een gelijkaardige nauwe (zelfs familiale) band hadden. Vergelijking tussen beide koppels kunsthandelaren is per definitie moeilijk gezien we in tegenstelling tot het duo Van der Vennen-Van den Berghe, slechts fragmentaire getuigenissen over de samenwerking Van Biesum-Meyers hebben, meer bepaald degene die Quirijn vermeldt in zijn brieven aan Van den Berghe. Dit neemt niet weg dat er in realiteit mogelijk meer contact geweest is of dat er meer werd samengewerkt dan we vandaag nog kunnen aantonen. Zoals Jonckheere ook zegt (cf. supra), hadden Van Biesum en Meyers elk een ander doelpubliek conform hun eigen middelen, wat ongetwijfeld ook gezorgd heeft voor een ongelijkheid in aanzien. Meyers en Van den Berghe worden mede door hun kapitaalkracht als gentleman-dealers152 beschouwd en genieten voldoende aanzien. Dat Van Biesum en Van der Vennen op minder aanzien konden rekenen dan Meyers en Van den Berghe is quasi zeker. Evenzeer stellen we een overeenkomst vast tussen van Biesum en Van der Vennen wanneer we hun taken en handelingen in acht nemen; dit wordt alleen al verklaard door hun veelvuldige contacten en samenwerking. Het grootste verschil tussen Quirijn en Gillis zou bijgevolg zitten in het feit dat Quirijn, in tegenstelling tot Gillis, vermoedelijk niet geboekstaafd staat als handelspartner van Meyers en derhalve geen formeel aandeel had in winst of verlies van deze laatste. Deze hypothese op basis van de informatie uit de correspondentie probeert enigszins de noemer errand boy die Quirijn en Gillis allebei kregen te
Quirijn Van Biesum aan Francisco-Jacomo Van den Berghe, 9 december 1707: Ick ben seer verwondert dat men de hant [i.e. een geschreven brief] niet eens mag sien van Van der Vinne [sic.] () Heeft hij geen int [inkt]? Groet hem., DUVERGER E. (2004a), p. 46, doc. 79. 152 Deze term wordt veelvuldig gebruikt om de rijke kunstliefhebbers aan te duiden die tegelijkertijd ook aan kunsthandel deden, al was het dan niet om den brode, zoals de art-dealers, de minder gefortuneerde kunsthandelaren deden. JONCKHEERE K. (2008), p. 30, noot 90.
151

39

nuanceren. Hoewel Gillis aanzien en takenpakket anders doen vermoeden, is hij in se mr dan slechts een loopjongen van Van der Vennen gezien hij deelt in winst en verlies. Het moet zes of zeven jaar geleden zijn dat Gillis in Rotterdam was, zo vertelt Van Biesum. Indien we hem mogen geloven, volgt hieruit dat Gillis de kunsthandelaar uit Rotterdam al kende vr hij zelf in 1705 een handelspartner werd van Van den Berghe. We zagen al dat Gillis minstens tot 1694 een associ was in een kunsthandel met Bartholom Goubau (zie 3.2.2. Voorgeschiedenis). Het is goed mogelijk dat het handelspartnerschap met de Brusselse Goubau hem tot bij Van Biesum in Rotterdam leidde. Zeven of acht dagen brengt Gillis bijna onafscheidelijk van Quirijn door in Rotterdam in 1706. Daarna scheept Gillis in op een boot die hem naar Middelburg brengt. Quirijn laat aan Van den Berghe merken zeer genteresseerd te zijn in de stukken die Van der Vennen uit Parijs heeft meegebracht.153 Adriaan Bout stuurt Van den Berghe vanuit Den Haag in oktober en november van hetzelfde jaar twee brieven die in de publicatie werden opgenomen. Bout is een van de belangrijkste personen in het kunsthandelsnetwerk van dat moment. Hij levert in de eerste plaats kunst aan Keurvorst Johan Willem van de Palts-Neuburg.154 In de eerste brief, op 22 oktober 1706, spreekt Bout zijn laatste bod uit over een Rubensschilderij, dat blijkbaar door Van der Vennen en Van den Berghe uitermate wordt aangeprijsd. Uit de volgende brief blijkt het bod niet aanvaard door de verkoper, de heer De Haze. Willem Jan van Haansbergen, een kunsthandelaar die net als Bout afkomstig is uit Den Haag en meer bepaald voor deze laatste de praktische zaken regelt van zijn handel155, stuurt in 1706 twee korte brieven naar Gent. Hierin kondigt hij zijn komst naar Gent aan in december van hetzelfde jaar.

5.4.

1707
De correspondentie uit het jaar 1707 is de meest omvangrijke van de onderzochte

periode. Een groot aantal van de briefschrijvers die ook in latere jaren terugkomen, kennen we op dit moment al. Hieruit blijkt hoe geconcentreerd het internationale netwerk van kunsthandelaren waarin Francisco-Jacomo en Gillis zich bevonden in en rond de Nederlanden wel was. De voorbeelden van brieven waarin Gillis aan Van den Berghe vraagt gelieve hierover tegen niemand iets te zeggen zijn legio. Een vraag die we ons hierbij kunnen stellen is hoezeer

DUVERGER E. (2004a), p. 18, doc. 25. JONCKHEERE K. (2008), p. 173. 155 Ibid., p. 181.
153 154

40

de voordelen van deze ons-kent-ons-sfeer (bijvoorbeeld het onderlinge vertrouwen), opwegen tegen de nadelen ervan (geroddel, wantrouwen, concurrentiegedrag etc.). Quirijn Van Biesum maakt in maart van 1707 duidelijk aan Francisco-Jacomo genteresseerd te zijn in de stukken die Gillis uit Parijs richting Menen had gestuurd. Hij vertrouwt op Gillis oog, die hem al eerder de stukken aanbevolen had, maar verkiest liever niets te kopen alvorens hij het gezien heeft.156 Er is een lijst bekend (gedateerd op 26 mei 1707) van tien schilderijen die Francisco-Jacomo naar Van Biesum in Rotterdam zond.157 Het gaat om stukken van o.a. Benedetto Castiglione, Millet, Salvator Rosa en ook Albani. We vermoeden dat het Albani-schilderij hetgene is dat Gillis als handelsgeschenk kreeg van de la Porte; wegens gebrek aan informatie kunnen we deze stelling echter niet hard maken. Wat de andere schilderijen betreft is het onduidelijk of ze ook allemaal door Gillis uit Parijs zijn meegebracht. Samen met deze schilderijen stuurt Van den Berghe enkele schilderijen mee die bezit zijn van de eerder genoemde Willem Jan Van Haansberghe uit den Den Haag en van wie ook correspondentie bewaard is. Van de stukken die Gillis meebracht voor Van Biesum koopt deze laatste zeker een Millet, hij laat het weliswaar niet na te vermelden dat hij de prijs nog erg hoog vond.158 Afgaande op de overgeleverde rekeningen ziet Van Biesums financile situatie er in 1707 niet al te rooskleurig uit; zo had hij ondermeer een schuld van enkele duizenden guldens bij Van der Vennen.159 In september 1707 gaat Quirijn richting Dsseldorf voor een bezoek aan de Cuervorst, Johan Willem van Palts-Neuburg.160 Hij belooft aan Van den Berghe het stuk van Albani mee te nemen naar Dsseldorf om het daar eventueel van de hand te doen. Net voor hij vertrekt, kooopt Quirijn nog een Rubensschilderij van Van der Vennen. Het behoorde toe aan raadsheer J. de Jonghe uit Gent, aan wie Gillis het zoveel jaar geleden, in 1700, verkocht had.161 Het is niet bekend waarom de raadsheer zeven en acht jaar na de aankoop van de twee Rubensschilderijen en een landschap van Millet, de kunstwerken opnieuw verkoopt aan Van der Vennen. Mogelijk heeft de Jonghe geldproblemen. Het schilderij van Rubens dat Quirijn gekocht had van Van der Vennen is een afbeelding van een dronken Silenus162, waarvan vandaag twee verschillende versies bekend zijn, respectievelijk in de Alte Pinakothek in Mnchen (zie Fig. 2) en in The National Gallery in

DUVERGER E. (2004a), pp. 23-24, doc. 40. Ibid., pp. 26-27, doc. 48. 158 Ibid., pp. 31-32, doc. 54 159 Ibid., pp. 27-29, doc. 49. 160 JONCKHEERE K. (2008), pp. 98-101. 161 DUVERGER E. (2004a), p. 5, doc. 4 162 Ibid., p. 36, doc. 62
156 157

41

Londen (zie Fig. 3).163 Jonckheere identificeert de Silenus die door Quirijn gekocht werd als degene die vandaag in Mnchen hangt.164 Quirijn Van Biesum schrijft hierover aan Van den Berghe vanuit Dsseldorf: Laat niet wete aen nimant wat mijn de Rubens cost, ook niet dat ick het heb. Wij moete eits [iets] doen dat een ander niet weet.165 Hieruit blijkt dat Van Biesum exclusiviteit en geheimhouding belangrijk acht voor kunsthandelaren, vermoedelijk om toekomstige winsten te garanderen en concurrentie af te weren. Deze woorden van Van Biesum bevestigen nogmaals zijn vriendschappelijk en vertrouwelijke relatie met Gillis en FranciscoJacomo. Quirijn beschouwt hen als collegiale en loyale handelspartners, in plaats van op winst beluste concurrenten. Gillis meent dat Quirijn al een nieuwe koper voor ogen had voor de Silenus van Rubens, namelijk Jacobus De Wit, een schilder afkomstig uit Amsterdam, die een tijdlang in Antwerpen woonde om er zijn opleiding verder te zetten166en die tevens een enthousiaste klant van Quirijn is.167 Quirijn moet een goed contact gehad hebben met De Wit want aan Van den Berghe vertelt hij: So eits [iets] is in t camenet [kunstkabinet168] van de heer Jacobus de Witt [sic], dat Ul. aenstaat, geeft mijn kenis [sic.], ick sal t beschike.169 Wat de verkoop van het Albani-schilderij betreft, vangt Quirijn bot ondanks zijn inspanningen hiervoor bij de Keurvorst in Dsseldorf. Gillis in een brief aan Van den Berghe met datum 11 oktober 1707: het stucken van Albanno [sic.] is nogh aen ons ende miesscin sal noegh iet mede connen don, maer Van Bieshem [sic.] is onsen groeten vrient ende kan groede diensten don metter dijedt [op zn tijd]().170 Quirijn zit in 1707 zoals hierboven al opgemerkt, erg krap bij kas. Hij moet een werk van Van Dyck afwijzen omwille van de te hoge prijs die 700 gulden wisselgeld bedraagt171 en zegt letterlijk terwijl [ik] tegenwoordig schrael van cas ben.172 Blijkbaar moet hij nog geld ontvangen van de koop die hij enkele maanden eerder met Keurvorst Johan Willem in Dsseldorf sloot. Aan hoven echter, gaet het so en [ik] weet niet wanneer [ik] betaeling sal crige [krijgen]173, zucht hij. Verontwaardigd klinkt het dat hij bijna liever aan een particulier voor minder geld iets zou verkopen, maar wel tijdig het geld te zien zou krijgen.174

K. Jonckheere identificeert het Silenus-schilderij als de versie uit de Alte Pinakothek in Mnchen. JONCKHEERE K. (2004), p. 20. 164 JONCKHEERE K. (2008), p. 189. 165 DUVERGER E. (2004a), p. 36, doc. 62 166 DE WIT J. (1755), pp. 2-5. 167 DUVERGER E. (2004a), p. 35, doc. 61. 168 Onder een kunstkabinet verstaan we een ruimte waarin men een kunstcollectie tentoonstelt. 169 DUVERGER E. (2004a), p. 21, doc. 35. 170 Ibid., pp. 39-40, doc. 67. 171 Ibid., pp. 46-47, doc. 79. 172 Ibid., p. 47, doc. 81. 173 Ibid., p. 47, doc. 81. 174 Ibid., p. 47, doc. 81.
163

42

Gillis Van der Vennen daarentegen minimaliseert het belang van geld in een brief vanuit Rotterdam aan Van den Berghe op 21 juni 1707: Ik zal U geen geld brengen, maar wel veel schone kunst () ik weet wel dat U geld nodig hebt, maar er bestaan grotere winsten dan [alleen] in geld. Men is hier [in Rotterdam] niet gul met geld.175 Deze weinig commercile houding van Van der Vennen is een teken aan de wand. Winst maken lijkt voor Gillis van minder belang dan schone kunst vergaren. Van wie of van waar de fondsen voor deze schone kunst gehaald moeten worden, lijkt bijzaak voor Gillis en laat hij over aan Van den Berghe. Het is deze houding die op termijn het duo duur te staan zal komen. Van juni tot november bevindt Gillis zich voornamelijk in Rotterdam en Den Haag, waar hij schilderijen wisselt voor andere of nieuwe aankoopt. Op 7 oktober schrijft hij aan Van den Berghe: Ik geloof niet dat er in Gent ooit schonere werken gezien werden.176 Hiermee doelt hij op de naar eigen zeggen zestig stukken die hij mee zal brengen naar Gent. Uit een brief van 11 oktober kunnen we afleiden dat Van den Berghes antwoord was dat hij niet kon geloven dat het zoveel schilderijen zouden zijn.177 Gillis is er verder gerust in dat de schilderijen goed zullen verkopen in de Zuidelijke Nederlanden, in elk geval degene die hij kocht bij Willem Jan van Haansbergen in Den Haag.178 Gillis schrijft aan Van den Berghe dat Van Biesum en ook den schilder en kammerbewaerder van de hertoegh [hertog] van Nueborgh [Neuburg]179 (i.e. Johan Willem van de Palts-Neuburg), met name Jan Frans Douven180 naar Antwerpen zullen komen omdat er een interessante veiling (een roep) zal plaatsvinden. Jan Frans Douven, die hofschilder en schatbewaarder van het kunstkabinet van Johan Willem van de Palts-Neuburg is181, wordt in een latere brief genoemd als degene die voor de hertog schilderijen aankoopt. Het spreekt voor zich dat zijn aanwezigheid in de Nederlanden bijgevolg uitermate interessant kon zijn voor de kunsthandelaren. Gillis zegt Van den Berghe: gelieft het aen niemant te seggen, () want het soude ons groete interesten konnen doen.182 Van der Vennen kan zelf helaas niet mee naar Antwerpen, hij gaat immers op 19 oktober samen met Adriaan Bout uit Den Haag, in
175Vrije

eigen vertaling van DUVERGER E. (2004a), pp. 30-31, doc. 52: ick Ul. gen ghelt en sal brenghen maer veel schonne kuenst. () mije wette wel da Ul. ghelt van don hebt, maer sin groetter wieste te don als in ghelt. Men geeft hier niet veel ghelt 176 Vrije eigen vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 38, doc. 65: Geloeve niet dat tot Ghendt noet schonder stucken sullen hebbe gesin. 177 DUVERGER E. (2004a), pp. 39-40, doc. 67. 178 Ibid., p. 38, doc. 65.; Willem Jan van Haansbergen zegt over Gillis op 22 augustus 1707 aan Van den Berghe: de heer Van de Venne [sic.], onsen beroemden kender, daer veel van heeft gesijt [gezegd] (). De heer Van de Vennen heeft hier veel schoone dingen vandaen gehaelt, geleijk Ul. sult kunnen zien. Men wilde hem altijt gaere [graag] in Holland hebben., DUVERGER E. (2004a), p. 33, doc. 57. 179 DUVERGER E. (2004a), p. 38, doc. 65.; DUVERGER E. (2004a), pp. 39-40, doc. 67. 180 JONCKHEERE K. (2008), p. 94. 181 Idem 182 DUVERGER E. (2004a), pp. 39-40, doc. 67.

43

Amsterdam naar eenen schoonnen roep (een kunstveiling). Ende Monsieur Van Bieshem [sic.] sal daer oock sijn sonder fout ende allens de Hollanse liefhebber.183 Over de opbrengst van de veiling is verder niets bekend. Op 1 november 1707 laat Quirijn aan Van den Berghe weten dat Gillis zonder uitstel de komende vrijdag zal vertrekken uit Rotterdam. Quirijn zou graag meekomen naar Gent, zo zegt hij, maar zijn huidige zaken laten dat niet toe.184 Uit deze en de volgende brief blijkt dat Quirijn nog verschillende geldzaken dient te regelen, maar het is seer moeylick te crige gelt op Gent.185 De schilderijen van Gillis stuurt Quirijn in twee kisten op een schip naar Jacobus De Wit in Antwerpen. Hij houdt nog n pak met lijsten bij zich omdat de hele vracht in totaal te veel bleek om in n keer te verschepen naar De Wit. Zodra hij kan, stuurt hij het pak na. De correspondentie eind november en begin december 1707 vanuit Rotterdam gaat over de schilderijen van Rubens en het portret van Van Dyck die afkomstig zijn van J. De Jonghe en waarin Quirijn genteresseerd is (cf. supra). Quirijn zou graag een tekening zien van het schilderij De Zalige Zielen van Rubens186 om op basis daarvan te oordelen of hij het stuk al dan niet wil aankopen. De prijs van het portret van Van Dyck, 700 gulden, vindt Quirijn te hoog, indien de prijs niet zakt, moet het stuk maar daar blijven.187 Hij is immers schraal van cas.188 Eind december laat Quirijn weten dat De Zalige Zielen hem wel zijn bevallen, maar i.p.v. er 1750 gulden Hollands geld voor neer te tellen zou hij er liever 50 gulden minder aan kwijt zijn. Via de brief probeert hij deze prijsvermindering te bedingen.189 Van den Berghe mag naast De Zalige Zielen (zie Fig. 4) ook de Silenus (zie Fig. 2) van Rubens opsturen.190 Quirijn zorgt voor het nodige paspoort. In deze laatste brief van 1707 vermeldt Quirijn nog dat hij door Jan van Beuningen getipt werd over een Van Mieris-schilderij en een Tronij.191 Hij wil van Gillis Van der Vennen weten wat hij daarmee zal doen.

DUVERGER E. (2004a), p. 40, doc. 68. Ibid., p. 43, doc. 72. 185 Ibid., p. 43, doc. 72. 186 K. Jonckheere identificeert het werk De Zalige Zielen als Het Laatste Oordeel van Rubens. JONCKHEERE K. (2008), p. 189. 187 Vrije eigen vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 46, doc. 79. 188 DUVERGER E. (2004a), p. 47, doc. 81. 189 Ibid., p. 48, doc. 82. 190 Ibid., p. 48, doc. 82. 191 DUVERGER E. (2004a), p. 48, doc. 82.; Onder een Tronij, een tronie, wordt een kopstuk of een portret verstaan.
183 184

44

5.5.

1708
Het jaar 1708 begint met enkele rekeningafschriften die Van den Berghe naar Quirijn

Van Biesum stuurt. Van den Berghe schiet Quirijn voor de aankoop in 1707 van de twee Rubensschilderijen (m.n. de Silenus en De Zalige Zielen, cf. supra) de nodige sommen voor. Quirijn apprecieert dit ten zeerste en hij geeft te kennen dat hij zich nogal onpasselijk voelt door verschillende bankroeten die hem ter ore kwamen: Hoop niet meerder sal voorvalle also nogal vrij wat risico hebbe loope.192 (zie 5.1.2 Kopen op krediet) Quirijn vraagt Van den Berghe in januari 1708 om hem een prent te kopen van het Silenus-schilderij van Rubens, om deze naar het hof van de Keurvorst Johan Willem van de Palts-Neuburg te kunnen sturen. Hij verkiest een prent boven een tekening.193 Wat Quirijn onder een prent verstaat kan niet exact opgemaakt worden uit de brief; ik vermoed dat het gaat om een afdruk van een gravure of een miniatuurversie van het schilderij. Het is weliswaar duidelijk dat Quirijn een grotere waarde hecht aan deze prent dan aan een tekening. Bovendien duidt het feit dat hij een afbeelding opstuurt naar het hof als een voorbode van de kunst die hij kan aanbieden, op de ontwikkeling van het opsturen van kunstcatalogi door kunsthandelaren in het verdere verloop van de 18de eeuw.194 Uit het besproken verloop van het jaar 1707 blijkt dat Quirijn voor het Silenus-schilderij (cf. supra) Jacob De Wit als koper op het oog had. In januari 1708 wordt opvallend genoeg, geen melding meer gemaakt van deze verkoop aan De Wit en wil Quirijn het schilderij graag van de hand doen aan Paltsgraaf Johan Willem. Gaat de koop niet door omdat De Wit de nodige fondsen niet kan bieden? Of biedt Jan Frans Douven, de schilder-schatbewaarder van de Keurvorst Johan Willem, die aan het einde van 1707 in de Nederlanden schilderijen kwam spotten, Quirijn an offer one cant refuse? Gillis kan in januari 1708 voor Quirijn een portret van Van Dyck195 bekomen van ene J. van Hove, maar ook het geld hiervoor moet Van den Berghe voorschieten.196 Het blijkt echter niet eenvoudig voor Quirijn om vanuit Rotterdam het verschuldigde geld in Gent bij Van den

DUVERGER E. (2004a), p. 51, doc. 89: Ick ben gans onpasselick. Men hooft is gans niet wel also tijding uijt Englant is van een banckroet van f. 200 Lb. Sterling en gistere hier een van f. 2400. Het is een ongelukig nieuw jaar() 193 DUVERGER E. (2004a), pp. 49-50, doc. 85. 194 Zie LYNA D. (2010) 195 DUVERGER E. (2004a), p. 50, doc. 87: Dit schilderij wordt genoemd Pourtraict [sic.] van Edel Heer pensionaris van Antwerpen, maar blijkt vandaag niet terug te identificeren of terug te vinden. 196 DUVERGER E. (2004a), p. 50, doc. 87: de schaarsheijt op Gent.
192

45

Berghe te krijgen. Hij wijt het aan de geldschaarste in Gent, waarover andere kooplui hem vertelden.197 Een wisselbrief naar Antwerpen of Mechelen sturen blijkt een oplossing. In dezelfde brief informeert Van Biesum Francisco-Jacomo Van den Berghe over schilderijen van Jan van Beuningen, waaronder een stuk van Van Mieris198, die bij hem thuis staan. Hij vraagt of Van den Berghe genteresseerd is en of hij ze voor hem dan zal betalen.199 Jan van Beuningen (1667-1720) was een Amsterdamse kunsthandelaar en diplomaat die ageerde in de hoogste adellijke Europese kringen van dat moment. Zijn moment de gloire lag ongetwijfeld in 1713 toen hij de organisatie van de veiling van de prestigieuze kunstcollectie van koningstadhouder Willem III, op het Paleis Het Loo voor zijn rekening mocht nemen.200 Van Beuningen bezat als typevoorbeeld van een gentleman collector, zelf ook een indrukwekkende en gerenommeerde kunstcollectie die bestond uit een uitgebreide verzameling Italiaanse en ZuidNederlandse kunstwerken.201 Op het eerste gezicht lijkt het nogal merkwaardig dat Van Biesum, die verschillende schulden heeft lopen, aanbiedt om de schilderijen te kopen voor Van den Berghe. Deze koop gaat door, zonder veel erg.202 Het blijkt dan ook allesbehalve een domme zet geweest te zijn: op deze manier vervalt immers een deel van Quirijns schulden bij Van den Berghe. Uit het feit dat Quirijn deze schilderijen koopt voor Van den Berghe zien we mogelijk een aanwijzing voor financile steun die Van Biesum kreeg van Meyers (cf. infra). Midden maart 1708 trekt Gillis opnieuw naar Rotterdam en neemt hij de twee Rubensschilderijen (m.n. de Silenus en de zogenaamde De Zalige Zielen) en het portret van Van Dyck voor van Biesum mee. Gillis wil een stuk van Millet dat hij had meegebracht, verkopen en reist daarom al vrij snel verder naar Den Haag.203 In mei doet hij ook Amsterdam aan. Quirijn zegt hierover in een brief gedateerd op 4 mei 1708: Hij [Gillis] seijde [zei] binnen 4 5 daege soude

DUVERGER E. (2004a), p. 50, doc. 86. DUVERGER E. (2004a), pp. 52-53, doc. 92.; Gezien de familie Van Mieris een schildersfamilie uit Leiden was, zijn er verschillende mogelijkheden bij de naam Van Mieris. Er kan hier niet opgemaakt worden om welk schilderij of schilder het hier juist gaat. BENEZIT (2006). 199 DUVERGER E. (2004a), p. 50, doc. 86. 200 JONCKHEERE K. (2009), pp. 59-67.; zie voor meer over Jan van Beuningen: K. JONCKHEERE, Ick offre mij in alle dienst. The Art Dealership of Merchant and Diplomat Jan van Beuningen (1667-1720), in: LYNA D., VERMEYLEN F. & H. VLIEGHE (ed.), Art Auctions and Dealers The disseminations of Netherlandish Art during the Ancient Rgime., Turnhout, Brepols, 2009, pp. 59-82; zie voor meer over de veiling: K. JONCKHEERE, The Auction of King Williams Paintings 1713. Elite international art trade at the end of the Dutch Golden Age, Amsterdam, Philadelphia, John Benjamins Publishing Company, 2008. 201 JONCKHEERE K. (2009), pp. 67-74. 202 DUVERGER E. (2004a), p. 52, doc. 91. 203 Ibid., p. 51, doc. 90.
197 198

46

hier weer sijn, maar ick verneem hem tot date niet terugge [sic.].204 Gillis blijkt pas enkele dagen vr 18 mei opnieuw in Rotterdam te zijn aangekomen. Op 18 mei komen in Gent bij Van den Berghe twee brieven uit Rotterdam aan: n van Quirijn, de andere van Gillis. Van Biesum vertelt Van den Berghe over het geld dat hij Gillis heeft moeten voorschieten. Van der Vennen kocht namelijk in Amsterdam een schilderij van Nicolas Berchem (1620-1683)205 en is bijgevolg volledig platzak. Van Biesum snapt niet wat reden hy [Gillis] tot Amsterdam deede en soveel gelt coste, in fijn, ick weet de negotie niet206 en suggereert aan Van den Berghe dat Gillis het geld verbraste. Gillis daarentegen legt in detail uit waarom hij niet eerder heeft geschreven en waar hij zich in tussentijd mee bezighield: hij heeft tevergeefs gepoogd de schilderijen van Albani en Millet te verkopen.207 Verder verblijft Gillis ook enkele dagen in Leiden bij de heer Lacoert die hem een stuk van Van Dyck wil laten zien. Het blijken echter kopien te zijn.208 Deze uitspraak van Gillis geeft blijk van een voortreffelijk oog en dito kennis van de materie. Gillis zegt verder in zijn brief nog zeker tot 1 juni in Rotterdam te blijven. Als reden geeft hij op dat hij bij de heer De Moer, een schilder in Leiden, enkele stukken heeft laten retoucheren.209 Mogelijk heeft Gillis nog geen eerdere ervaring met deze retoucheschilder of niet al te veel vertrouwen in hem en verkiest hij daarom de schilderijen zelf te gaan afhalen i.p.v. ze te laten opsturen. Deze verklaringen berusten slechts op veronderstellingen. Er is even sprake van dat Quirijn met Gillis zou meekomen wanneer hij terug naar Gent zou afreizen, meer bepaald om de stukken van Rubens die bij Van den Berghe staan te bekijken. Gillis meent dat Quirijn op een wynnigh salloes [afgunstig] begient te worden op hem omdat hij in Rotterdam en in verschillende andere steden in tussentijd ook goede vrienden heeft kunnen maken ende dat niet wel in sijn ooren en klinkt. Want hije is seer salloes van naeduerel [van nature].210 Om Quirijn gunstig te stemmen vraagt Gillis of Francisco-Jacomo hem geen zogenaamd beschaafde brief zou willen schrijven iets wat Gillis zelf niet meent te kunnen. Zon brief kan Quirijn immers ten zeerste waarderen, zo weet Gillis want ick kennen sijn iemeur

DUVERGER E. (2004a), pp. 52-53, doc. 92. Het gaat hier vermoedelijk om een werk van de Noord-Nederlandse schilder Nicolaes Berchem (16201683), BENEZIT (2006). 206 DUVERGER E. (2004a), p. 54, doc. 94. 207 Willem Jan van Haansbergen verhinderde blijkbaar dat Adriaan Bout aan het stuk van Millet zoveel geld betaalde als Gillis ervoor vroeg en probeerde met Gillis zonder succes een ruil overeen te komen. DUVERGER E. (2004a), pp. 54-55: Gillis aan Francisco-Jacomo: () om reden dat Hansberghe [sic.] niet en wielt dat Bout soevel ghelt gheeft maar heeft het willen negoesseren theghen de sijn en dat en hebbe ick niet willen don. 208 DUVERGER E. (2004a), pp. 54-55, doc. 95: maer het sijn coppyn gewest. 209 Idem. 210 Idem.
204 205

47

[gemoed]. Daarbij zou de brief van Van den Berghe, Van Biesum een extra motivatie kunnen geven om naar Gent te komen om er eventueel de schilderijen van Rubens te kopen. 211 Quirijn spreekt in zijn brief aan Van der Vennen van 18 mei duidelijk de wens uit om goede vrienden te blijven met Van den Berghe, ondanks de spilzucht van Gillis die Quirijn sterk veroordeelt.212 Hij doet dit opnieuw in een brief van 19 juni aan Van den Berghe waarin hij meldt dat hij van Jan Van Beuningen hoorde dat Van der Vennen, die zich mogelijk op dat moment in Amsterdam bevindt, een schilderij van hem heeft gekocht. Van Beuningen kwam bij van Biesum om de betaling ervan vragen, die Van Biesum zonder meer inloste. Aan Van den Berghe zegt hij: Om u de waarheid te zeggen, hij [Gillis] doet dit tegen mijn zin en ik vrees dat ik nog meer zal moeten betalen hoewel ik degene ben met het minste geld. Ik meen zelfs dat hij nog meer gekocht heeft ().213 Van Biesum vraagt Van den Berghe zo snel mogelijk genoeg geld over te brengen naar Rotterdam. Van Biesum voegt er onder ons gezegd en gezwegen nog aan toe dat hij wel wenste dat Van der Vennen vroeger was vertrokken uit Holland.214 Bij brieven als deze laatste is het spijtig dat we Van den Berghes antwoord niet kunnen lezen omdat de meeste van zijn brieven niet bewaard werden. Hoe diplomatisch bleef Van den Berghe? En was hij loyaal aan Van der Vennen of veroordeelde hij zijn uitgaven? Het blijft raden naar antwoorden op deze vragen. Van Biesum is salloes [afgunstig], dat ick dat soe goeden coop [sic.] hebbe, zegt Gillis op 29 juni aan Van den Berghe over het schilderij dat hij van Van Beuningen kon kopen voor 254 gulden.215 Nader bepaald gaat het om een stuk van ene Bordon216, het is twee keer twee ellen in hoogte en breedte groot en wordt door Gillis het Vrouken in oeverspel genoemd. Zeer schoon en goedkoop, voegt hij er nog aan toe.217 Zoals Van Biesum aan Van den Berghe al had laten weten op 18 mei omwille van het geld dat hij Gillis moest lenen (cf. supra), heeft Gillis in Amsterdam nog een stuk van Berghem (zie voetnoot 157) gekocht. Wat opvalt is dat Quirijn in zijn brief van 18 mei meende dat het stuk 110 gulden kostte218, terwijl het volgens Gillis eigen woorden in de brief van 29 juni slechts 30 gulden gekost heeft.219 We gaan ervan uit dat Gillis een deel van het

DUVERGER E. (2004a), pp. 54-55, doc. 95. Ibid., p. 54, doc. 94. 213 Vrije eigen vertaling van DUVERGER E. (2004a), pp. 56-57, doc. 97: Om de waerheijt te segge, hij doet tegens mijn sin ende ick vrees nog meerder sal moete betaele altoos ick moet hebbe meest verschoote gelt. Ick meen dat hij nog meerder gecogt heeft () 214 DUVERGER E. (2004a), pp. 56-57, doc. 97. 215 Ibid., p. 57, doc. 98. 216 Vermoedelijk gaat het om een werk van de Franse schilder Sbastien Bourdon (1616-1671). Wat betreft onderwerpen en stijl passen zijn schilderijen bij eerdere aankopen van Gillis van der Vennen. BENEZIT (2006); KREN E. & D. MARX (s.d.). 217 DUVERGER E. (2004a), p. 57, doc. 98. 218 Ibid., p. 54, doc. 94. 219 Ibid., p. 57, doc. 98.
211 212

48

geleende geld van Quirijn nodig had voor zijn levensonderhoud, maar uit zijn brief blijkt dat hij in Amsterdam ook nog op een ander stuk de hand gelegd had, nl. een kopie van een werk van Van Dyck.220 De volgende brief die we van Gillis vanuit Rotterdam hebben, wordt gedateerd op 17 juli 1708. Meteen valt de ongeruste ondertoon van Gillis erin op. Hij vraagt aan Francisco-Jacomo om hem te schrijven over de toestand in Gent; in Rotterdam spreekt men immers over Gent als werd het belegerd. Dit was niet alleen een gerucht, maar ook werkelijkheid. In 1708 worden Brugge, Gent en Oudenaarde door het Franse leger veroverd tijdens de Spaanse Successieoorlogen (1701-1714)221 Hiervan nog niet op de hoogte gesteld, maar afgaand op de geruchten waagt Gillis het niet om schilderijen naar Gent te sturen en speelt ook Van Biesum op veilig. Uit de reactie van Gillis in zijn brief aan Van den Berghe, gedateerd op 27 juli 1708, komen we te weten dat het landgoed waarvan Francisco-Jacomo blijkbaar eigenaar is, erg te lijden heeft onder de schade van de belegering. Het lijkt er echter op dat de ernst van de situatie niet helemaal tot Gillis doordringt. Na enkele woorden van medeleven, volgt: maer het is den willen van den goeden Goodt [God] en Hoepe [ik hoop] dat Ul. met iet anders sal versin [verzinnen] en gaat hij quasi nonchalant verder over zijn eigen zaken. Hij vertrouwt erop dat Van den Berghe zich wel zal redden en een oplossing zal kunnen verzinnen.222 Doorheen de woorden van Van der Vennen klinkt het optimisme dat hem stilaan begint te typeren en zelfs neigt naar naviteit. Gillis zaken in Rotterdam gaan verder niet naar wens, zo blijkt. Hij raakt er noch het werk van Albani noch dat van Bordon kwijt. Zijn toon is somber en hij zegt als maar liever weg te willen uit Rotterdam. Er wordt immers kwaad gesproken over Gent en zijn relatie met Van Biesum lijkt bekoeld door s mans jaloezie.223 De enige en laatste brief van dat jaar van Quirijn is gedateerd op 11 september 1708.224 Dit is opmerkelijk gezien het Quirijns gewoonte was om vaak te schrijven en nauw contact te houden. Een mogelijke verklaring moeten we niet ver zoeken. Zijn vriendschap met Van der Vennen lijkt op dat moment tot het verleden te behoren. Quirijn spreekt in zijn brief aan Van den Berghe kwaad over de handelspartner van de Gentenaar: Gillis van der Vine [sic.] daar al te slap

DUVERGER E. (2004a), p. 57, doc. 98 GEVAERT M. (2007), pp. 233-256. 222 DUVERGER E. (2004a), p. 58, doc. 100. 223 Idem. 224 Het is mogelijk dat er meer brieven geschreven zijn dan er werden overgeleverd of opgenomen in de publicatie.
220 221

49

in is om sijn meesters voordeel te behartige en voorwaer ik verstae sijn leve niet meer. 225 Het blijkt ook dat hij Gillis in geen twintig dagen gezien heeft en niet weet waar deze laatste zich bevindt. Zonder verder nog rekening te houden met Gillis, zet Quirijn de handel met Van den Berghe door.226 Hij stuurt voor Van den Berghe een kist schilderijen naar Antwerpen, waar Jacob De Wit ze ontvangt op 15 september 1708.227 Het meest opvallende aan de brief van Quirijn is de verso-zijde waarop een aantekening van Van den Berghe staat die zegt dat hij de brief beantwoordde op 16 september 1708 en dat hij [Quirijn] aen Sieur Gillis van der Vennet [sic.] geen geldt meer soude geven om schilderijen te coopen ().228 Dit is een eerste aanmaning van Van den Berghe aan Van der Vennen met als doel zijn kopersdrang in te tomen. De volgende brief van Van der Vennen, op 5 oktober 1708, schrijft hij uit Rotterdam. Hij informeert naar de gezondheid van Van den Berghe en zijn familie, wat geen gewoonte van hem is en zelfs vleierig overkomt na de woorden van Van Biesum en de aanmaning die Van den Berghe hem aan zijn kompaan liet doorspelen. Dit is slechts een interpretatie. Er kan een andere verklaring worden gezocht voor deze ongewoon uitgebreide aanhef van zijn brief in het feit dat Van der Vennen een tijdlang niets meer van zich had laten horen en dus uit beleefdheid informeerde naar de gezondheid van Van den Berghe, nota bene, zijn neef. Gillis zegt verder snel te zullen vertrekken uit Rotterdam en verwijst naar de kist schilderijen die Van Biesum naar Antwerpen stuurde. Hij houdt zijn schrijven kort want er zijn allerlei zaken te vertellen wanneer hij in Gent zal zijn. 229 Eens in Antwerpen aangekomen, op 22 oktober 1708, schrijft Gillis opnieuw aan Van den Berghe. Hij belooft er zuinig te zijn en zegt: Hope dat ick alles wel sal hebben gedan tot Ul. contement, anders het soude mije leet sijn dat het anders uitviel. Niettemin zijn het harde tijden waaraan niemand ontsnapt. Gillis hoopt op goddelijke redding: Hope dat Godt het sal berter [beter] voorsin al wije pijssen [denken]. In Antwerpen ontmoet hij er rond deze tijd de neef van Francisco-Jacomo die er woont (zie 3.1.1. Francisco-Jacomo Van den Berghe)230 en ook stuurt hij de brief aan Van den Berghe betreffende Ul. mijessen Sara, die mogelijk de dochter van Van den Berghe is (cf. supra).231 Uit een volgende brief aan Van den Berghe blijkt deze laatste gevraagd te hebben hoeveel schilderijen Gillis mee heeft gebracht uit de Noordelijke steden. Gillis vertelt dat er tweendertig schilderijen in een kist in het pakhuis van Jacob De Wit staan en dat hij nog twee
DUVERGER E. (2004a), p. 61, doc. 104. Idem. 227 Ibid., p. 61, doc. 105. 228 Ibid., p. 61, doc. 104. 229 Ibid., pp. 61-62, doc. 106. 230 Ibid., pp. 62-63, doc. 108. 231 Ibid., pp. 65-66, doc. 113.
225 226

50

schilderijen uit Rotterdam verwacht. Gezien hij liever de kist niet opent bij De Wit, den heer De Wit is gelijck salloes [afgunstig] volgens ick kan sin, vraagt hij met aandrang dat Van den Berghe ze naar zijn Antwerpse neef laat brengen waar Gillis ze vervolgens wel wil openen. Zo zal hij dan alle titels en schilders van de werken kunnen doorgeven aan Van den Berghe. Een andere reden waarom Gillis Van den Berghe vraagt om zijn neef te schrijven is geldnood. Er moet hem geleend worden, maar hij betrekt de heer De Wit hierin liever niet. Doe hierover a.u.b niet moeilijk232 zegt Gillis aan Van den Berghe over de geldzaken.233 De rest van het jaar schrijft Gillis vanuit Antwerpen. Op 9 november laat hij Van den Berghe weten dat hij er een portret van Rubens heeft gekocht op de Vrijdagmarkt. Het is een zeer goede koop, u zal er verwonderd van staan kijken, zo meent hij.234 Van den Berghes neef heeft de rekening betaald en Van der Vennen is er van overtuigd dat hij het met voldoende winst zal kunnen verkopen, ondanks de huidige moeilijke tijden voor de schilderijenhandel.235 Van der Vennens typische optimistische houding steekt hier opnieuw de kop op. Hij vraagt verder ook opnieuw om geld aan Van den Berghe, maar ick en sal niet te vel [veel] nemen, want ick wet [weet] wel dat Ul. met desen droeven tyedt wel van don hebt [nodig hebt].236 Om naar Gent te komen heeft Van der Vennen door de Franse belegeringen een Frans paspoort nodig. Hij vraagt Van den Berghe hem zon paspoort te zenden, van den eenen vrient oefte nanderen.237 Men kon blijkbaar binnenraken in de stad d.m.v. paspoortvervalsing. De ernst van de situatie dringt eind november 1708 tot Gillis door wanneer hij naar Van den Berghe stuurt dat het geen zin heeft om naar Antwerpen te komen gezien de woelige tijden waarin niemand iets koopt. De liefhebberije gaedt hier seer sleght, geloeve aet op een ander [elders] ock soe [zo] gaedt.238 Hij zegt nog: Het spijt mij dat ik zoveel gekocht heb, ik kocht nochtans goedkoop, maar ik had deze slechte tijden niet verwacht.239 Desondanks wil hij niet wanhopen en gelooft hij de geruchten over de op til zijnde veranderingen in de politieke situatie.240

Vrije eigen vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 63, doc. 109: Bidde Ul. hierin niet moelijck [moeilijk] te sijn. 233 DUVERGER E. (2004a), p. 63, doc. 109. 234 Vrije eigen vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 64, doc. 110: seer goede koop daer Ul. van sal verwondert stan sin [staan kijken]. 235 DUVERGER E. (2004a), p. 64, doc. 110 en doc. 111. 236 Ibid., p. 64, doc. 110. 237 Ibid., p. 64, doc. 110.; Ibid., p. 64, doc. 111. 238 Ibid., pp. 65-66, doc. 113. 239 Vrije vertaling van DUVERGER E. (2004a), pp. 64-65, doc. 112: Het is mije seer leet dat ick soe veel gekoegh hebbe, noghtans hebbe gekoegh goeden koop maer en haedde desen tegenworden tijedt niet verwaegt. 240 Ibid., pp. 64-65, doc. 112.
232

51

5.6.

1709
Gillis bevindt zich het grootste deel van dit jaar in Antwerpen. In februari vraagt hij van

daaruit of Van den Berghe voor hem een paspoort voor Parijs wil voorzien, om er zo snel mogelijk de schilderijen te gaan verkopen. Het stoort hem dat allerlei kwade geruchten over hem de ronde doen, namelijk dat hij zijn handelspartner zou beschamen. Gillis wil het tegendeel aantonen zodra hij kan. In Antwerpen wacht hij echter nog op de schilderijen die hij er aan dhr. Huijsmans overliet om ze te retoucheren. Hij vraagt Van den Berghe om de schilder aan te sporen.241 Volgens Van der Vennen is deze Jean-Baptiste Huysmans (1654-1716)242, zeer traag en zal hij voor de werkuren genoeg doorrekenen. Niettemin is Gillis ervan overtuigd dat de stukken een retouchering nodig hadden. De schilder meent zelf dat ze dankzij zijn retouchering wel vier keer zoveel waard zouden worden. Gillis staat er kritisch tegenover en wil het resultaat nog afwachten.243 In zijn brief van 17 februari onderstreept Gillis dat al wat hij doet, ten voordele is van Van den Berghe want ick Ul. meer bemine [beminne] als mijn selve [mijzelf] en hij zegt dit niet zomaar of om te vleien, maar wel van harte. 244 Midden maart is Gillis nog steeds in Antwerpen en hoe langer hoe meer groeit zijn frustratie over het geld dat hij er wel uitgeeft maar op geen enkele manier terugwint.245 Hij schrijft Van den Berghe dat hij Huysmans enkele keren vergaste met bier opdat deze spoed zou zetten achter zijn werk en Gillis de week erna de stukken zou kunnen meenemen.246 Hieruit zouden we kunnen verstaan dat Gillis de gewoonte heeft aangenomen zich te beschenken om de eentonige tijd in Antwerpen te doden. Mocht dit het geval zijn, dan zou het tevens een aanwijzing zijn dat de kwade geruchten over Gillis, nl. dat hij zijn handelspartner beschaamt, meer waarheid inhouden dan hij zelf aan Van den Berghe wil toegeven. Deze redenering is een hypothese, er is te weinig bewijsmateriaal om ze te ondersteunen of te weerleggen. Enkele weken later, we schrijven 30 maart 1709, meldt Gillis aan Van den Berghe dat de retouches zo goed als kaar zijn. Aan het portret van Rubens heeft Huysmans op het moment van schrijven nog een uur of twee werk, waarna het schilderij nog een onbepaalde tijd dient uit te drogen. Gillis zegt dat hij het schilderij, ook als het nog niet geheel droog zou zijn, met de lijst in

DUVERGER E. (2004a), pp. 66-67, doc. 114. Door E. DUVERGER wordt de naam als Huijsmans gespeld. De meer courante weergave is JeanBaptiste Huysmans (1654-1716), om eenduidigheid te bewaren gebruiken we vanaf hier de meer courante spelling. BENEZIT (2006) 243 DUVERGER E. (2004a), p. 67, doc. 115. 244 Ibid., pp. 66-67, doc. 114. 245 Ibid., pp. 67-68, doc. 116. 246 Ibid., p. 68, doc. 116: hebbe hem beschoncken in het levensbier 2 { 3 kerren om hem aen het werck te krijeghen.
241 242

52

een kist zal kunnen pakken zodat het zonder schade per schip kan vervoerd worden.247 Op 7 april 1709 stuurt Jean-Baptist Huysmans zelf naar Van den Berghe een brief waarin hij hoopt hem te zullen kunnen verwonderen met zijn retouches aan de twee schilderijen van respectievelijk Rubens en Jan Lievens.248 Hieruit begrijpen we dat de retouches voor een opmerkelijk zichtbaar verschil moeten gezorgd hebben. Dit is echter onderwerp van een ander onderzoek, met name de analyse en bijhorende discussie over het aandeel van schilders als Rubens en zijn medewerkers t.o.v. de bijdrage van retoucheschilders als Huysmans in de huidige staat van de schilderijen. Op 14 juni 1709 licht Adriaan Bout Francisco-Jacomo Van den Berghe in over de oorlog en de actuele stand van zaken: even leek de vrede op til te staan, maar intussen is de wind alweer gedraaid.249 Bout heeft genoeg van de oorlog, zo zegt hij: En alhoewel het [i.e. de oorlog] myn interest niet is, zal het mij van herten aangenaam zijn een eijnde [einde] van den oorlog te sien opdat de kunst, die nu bynaar [bijna] gestorven is, weder eens mag herleven en ick occasie [kans] mag hebben Ul. eens tzij hier [i.e. Den Haag] of tot Gent te konnen [kunnen] opwagten.250 Ondanks het feit dat Bout zelf in het vorige citaat beweert dat de kunst nu bijna gestorven is, slaagt hij er niettemin in om voor de som van 12.000 gulden schilderijen te verkopen aan prins Eugenius van Savoye en een van zijn generaals. Prins Eugenius van Savoye-Carignan (16631736) behoorde tot de top van de Franse adel en was een tijdlang gouverneur-generaal van de Oostenrijkse Nederlanden.251 Naast goede relaties met collega-kunsthandelaren in het buitenland, houdt Van den Berghe er even goede contacten op na met collegas in het binnenland, zo blijkt uit enkele brieven van Gerard Vervoort, een kunsthandelaar uit Brussel.252 Ook Gillis blijft in contact met binnenlandse vakgenoten. Hij schrijft Van den Berghe ondermeer over de aankopen van collegas, als Van der Block en De Sutter. Deze twee kunsthandelaren waren afkomstig uit Brussel en kenden de belangrijkste actoren in de kunsthandel van dat moment.253 In strijd met de plannen uit zijn vorige brieven, nl. naar Parijs gaan, belandt Gillis eind november 1709 opnieuw in Rotterdam.254

DUVERGER E. (2004a), pp. 68-69, doc. 118. Hier wordt vermoedelijk een schilderij van Jan Lievens (1607-1674) uit Amsterdam bedoeld. BENEZIT (2006); KREN E. & D. MARX (s.d.). 249 Vrije vertaling van DUVERGER E. (2004a), pp. 70-71, doc. 122: van de vreede weet ick niets te melden dat goed is, die was bynaar hersteld en door een dwarlwind isse weder verdweenen. 250 DUVERGER E. (2004a), pp. 70-71, doc. 122. 251 DE REN L., DUERLOO L. & J. ROEGIERS (1987). 252 DUVERGER E. (2004a), pp. 71-72, doc. 124, 125, 126. 253 Ibid., p. 70, doc. 120.; JONCKHEERE K. (2008), p. 207. 254 Ibid., p. 73, doc. 128.
247 248

53

Eind oktober 1709 licht Quirijn Van Biesum uit Rotterdam zijn Gentse handelspartner in over de huidige trends op de kunstmarkt. Hij noemt o.a. Paulo Bril, Brueghel, Wouwerman, Van Dyck en (schetsen van) Rubens als interessante namen om op dat moment te kopen. Van kwaadsprekerij over Gillis is er in deze brief, in tegenstelling tot enkele uit 1708, opvallend genoeg geen sprake meer.255 Het wordt niet vermeld, maar ik vermoed dat Gillis wanneer hij in november in Rotterdam verblijft, mogelijk ook opnieuw bij Quirijn Van Biesum logeert. Hij blijft er nog tot het einde van het jaar. Begin december stuurt Gillis aan Van den Berghe de namen door van enkele schilderijen die hij in Rotterdam heeft gekocht. Ik kon niet nalaten ze te kopen omwille van hun goede prijs256, zo verdedigt hij zijn aankoop alsof hij Francisco-Jacomos wrevel hierover al aanvoelde. En inderdaad, op de verso-zijde vinden we een fragment van Van den Berghes antwoord dat hij enkele dagen later richting Rotterdam stuurde: geordonneert geen schilderijen meer te coopen. ofwel verboden nog schilderijen te kopen.257 Zijn woorden kunnen onmogelijk verkeerd genterpreteerd worden. Van den Berghes verbod valt echter in dovenmansoren en op 27 december meldt Gillis hem dat hij nog enkele schilderijen gekocht heeft. Hij kocht ondermeer twee portretten voor dertien gulden van iemand die geld nodig had.258 Met deze opmerkelijke uitspraak doet Gillis alsof kunstaankoop een werk van barmhartigheid is en toont hij ons zijn naeve karaktertrek.

5.7.

1710
Op 3 januari 1710 schrijft Isaak Rooleeuw uit Amsterdam voor de eerste keer aan Van

den Berghe. Indien we Rooleeuws woorden als mogen geloven, hadden de twee mannen nooit eerder schriftelijk contact en is Isaak blij dat daar bij deze, verandering in gekomen is. Hij blijkt erg goede contacten te hebben met de gerenommeerde kunsthandelaar en diplomaat uit Amsterdam, Jan van Beuningen (zie 5.5. 1708) die door hem tegenwoordig de grootste liefhebber van de stad genoemd wordt en in het bezit is van een nombreuse cabinet, te begrijpen als een veelomvattend kunstkabinet259. Gillis Van der Vennen die gedurende veertien dagen bij Rooleeuw in Amsterdam verblijft, wordt door hem mijn goede vriend genoemd en grote kenner en liefhebber van schilderkunst.260 Isaak vertelt dat Gillis de uitgebreide collectie van Van Beuningen te zien kreeg en zich over de aankoop van enkele werken met Van den
DUVERGER E. (2004a), pp. 72-73, doc. 127. Eigen vrije vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 74, doc. 129: Hebbe mijn niet konnen waeghten van koepen om reden den goeden coop. 257 Ibid., p. 74, doc. 129. 258 Ibid., p. 75, doc. 131. 259 Onder een kunstkabinet verstaan we een ruimte waarin men een kunstcollectie tentoonstelt. 260 Ibid., pp. 75-76, doc. 132.
255 256

54

Berghe wou beraden. Onder de kunstwerken die op dat moment in Amsterdam verkrijgbaar zijn bij particulieren bevindt zich blijkbaar weinig interessants.261 Het feit dat Gillis Van der Vennen hier rechtstreeks in contact komt met Van Beuningen en zijn collectie, kan moeilijk overschat worden. Zoals we eerder al zagen was Van Beuningen een diplomaat en collectioneur voor prinsen en de hoogste notabelen (cf. supra). Gillis was dus via zijn contacten in Amsterdam, en meer bepaald via Isaak Rooleeuw, tot deze elite doorgedrongen. De volgende brief die Isaak stuurt, is aan Van der Vennen zelf gericht. Gezien de brief geen bestemming bevat is het onduidelijk waar hij is aangekomen en waar Van der Vennen zich op dat moment bevindt. We hebben niet veel brieven die gericht werden aan Gillis, waardoor deze in het oog springt. Het merendeel van de brieven werd per definitie aan Francisco-Jacomo gericht, ook wanneer de brief in casu informatie bevatte voor Gillis. Hierbij rijst de vraag of dit eventueel getuigt van een zekere waardering voor Van der Vennen. De brief in kwestie bevat weliswaar geen specifieke vertrouwelijke informatie of aanleiding om hem exclusief aan Van der Vennen te richten: Rooleeuw blijft voor Gillis uitkijken naar interessante schilderijen van Rembrand, Slingeland of Metsu.262 Deze brief is meteen ook de laatste brief die we van Isaak Rooleeuw hebben. Op 16 januari schrijft Gillis vanuit Rotterdam aan Van den Berghe in Gent dat hij de elf meegenomen stukken zal afleveren aan Monsieur de Farge, Ul. vrient alhier.263 Gillis spreekt verder lovend over Van Biesum (Van Bieshem [sic.] sal worden Ul. beesten [beste] vrient), omdat hij erg tevreden is over de zaken die hij met Van Biesum gedaan heeft.264 De plooien tussen Gillis en Quirijn lijken hierdoor gladgestreken. Uit de volgende brieven blijkt dat Quirijn graag van Gillis reis naar Parijs gebruik zou maken om enkele schilderijen mee te sturen die in Frankrijk meer geld waard zijn dan in de Nederlanden.265 Omgekeerd verlangt Quirijn dat Gillis voor hem interessante stukken uit Parijs naar Rotterdam opstuurt. Het zal echter nog tot het einde van juni 1710 duren vooraleer Gillis naar Parijs trekt. Gillis verzamelde eerst nog een aantal interessante kunstwerken, zoals bijvoorbeeld een schets van Van Dyck waarop hij hoopt veel winst te kunnen maken. Drink er een glas wijn op om dit te vieren, zo spoort hij Van den Berghe aan.266

Vrije vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 76, doc. 132: tgeen hier by particulieren is, is niet sonderlings. 262 Ibid., p. 76, doc. 133. 263 Ibid., pp. 76-77, doc. 134. 264 Idem. 265 Ibid., p. 77, doc. 136. 266 Vrije eigen vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 80, doc. 141: Ul. maegh hierope een gelaesken wijn hierop dringen.
261

55

In tussentijd, we schrijven meer bepaald omstreeks 14 februari, koopt Quirijn van Biesum het volledige kunstkabinet op van Adriaan Bout.267 Dit is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk gezien Quirijn geen man is van veel kapitaal, wel integendeel, zo bleek al veelvuldig uit zijn brieven. Ook Koenraad Jonckheere beschouwt deze aankoop van Quirijn als opmerkelijk. Zijn verklaring luidt dat Quirijn hierbij financieel gesteund werd door Jacques Meyers, die de middelen bezat waaraan het de andere Rotterdammer ontbrak.268 In maart 1710 laat Quirijn aan Van den Berghe weten dat Gillis in het bijzonder moet uitkijken naar werken van Brueghel, Van Mieris, Van Baale, Dou en Rottenhammer. Prins Eugenius Van Savoye (cf. supra), zijn generaal Wakerbaart en vele andere prinsen kopen immers op dat moment alle cueriuese schilderije, waarmee Quirijn doelt op voorgaande namen.269 Dit duidt op een top-down-tendens in de heersende trends op de kunstmarkt: wat populair is wordt in de eerste plaats bepaald door de kunstaankopen van de elite. De aanwezigheid van prins Eugenius in het land zorgde voor meer dan alleen trendsetting. Daarnaast stegen door zijn aanwezigheid de prijzen met maar liefst vijfentwintig procent.270 Quirijn dringt er eind maart bij Van den Berghe op aan dat deze laatste met spoed de door Quirijn gekochte schilderijen die nog in Gent staan, naar Rotterdam zou zenden. Hij wil ze namelijk verkopen zodra de prins in het land is, anders dreigt hij verlies te maken.271 Gillis moet zich om dezelfde reden naar Parijs haasten, zo meent Quirijn. Men moet het iser smeen terwijl t heet is.272 Midden mei 1710 ontvangt Van Biesum schilderijen vanuit Gent, waarvan we vermoeden dat het om de schilderijen gaat waar Quirijn in maart al om vroeg. Het pakket bevat onder meer werken van Fijt, Castiglione, Courtois273 en een werk van Rubens. Quirijn klinkt misnoegd. Indien ik de schilderijen, en in de eerste plaats de Rubens, op voorhand gezien had, had ik ze niet gekocht, zo zegt hij. Het schilderij is niet alleen gebarsten, maar ook omhoog gekomen en de doek is vergaan.274 Het zal hem veel geld kosten om de schilderijen weer op te lappen.275 In een andere brief uit dezelfde periode blijkt Quirijn nogmaals gerriteerd, meer bepaald omdat

DUVERGER E. (2004a), p. 78, doc. 138. JONCKHEERE K. (2008), p. 101. 269 DUVERGER E. (2004a), p. 82, doc. 144. 270 Ibid., p. 83, doc. 146. 271 Ibid., p. 83, doc. 145, doc. 146. 272 Vrije eigen vertaling: Men moet het ijzer smeden terwijl het heet is, DUVERGER E. (2004a), p. 83, doc. 145. 273 Het gaat hier om Jacques Courtois genoemd le Bourguignon, DUVERGER E. (2004a), p. 293. 274 DUVERGER E. (2004a), p. 89, doc. 155. 275 Vrije eigen vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 89, doc. 155: Als ik die gesien hadde en spesiael dat van Rubens, ik soude die niet genoomen hebbe also den Rubens niet alleen gebarste is maar opgeworpe en den doek vergaan.
267 268

56

Gillis hem voor een schilderij van Rembrandt liet opbieden tegen Dirk de With uit Rotterdam, die van hem won.276 29 juni 1710 is de langverwachte datum waarop Gillis naar Parijs vertrekt. Hij neemt maar liefst 135 schilderijen met zich mee. De lijst bevat werken van David II Teniers, Rembrandt, Cornelis Van Poelenburgh, Paul Bril, Caspar Netscher, Raphal, Gerard (of Gerrit) Dou, Philips(?) Wouwerman, Van Dyck, Rubens e.a.277 De waarde van de respectievelijke schilderijen staat in gulden in de lijst vermeld. Er zijn verschillende schilderijen die 300 gulden of meer geschat zijn, waaronder werken van Bourdon (cf. supra), Wouwerman, Netscher en Bril. Het meest waardevolle stuk staat geboekstaafd als een Valckejaght van Wouwerman met een waarde van 900 gulden. Vermoedelijk gaat het hier om een werk van Philips Wouwerman (1619-1668), maar hierover kunnen we ons niet met zekerheid uitspreken. Er worden namelijk geen voornamen opgenomen in de lijst, wat de identificatie bemoeilijkt, daar er een familie kunstenaars uit Haarlem bekend is die allemaal de familienaam Wouwerman dragen. Het gaat om de broers Philips, Jan en Pieter Wouwerman, zoons van Paulus Joostens Wouwerman. Gezien Philips de meest succesvolle schilder van de familie was en hij voornamelijk jachtscnes met paarden borstelde278, vermoed ik dat de waardevolle Valkenjacht in de partij schilderijen van Van der Vennen, aan hem kan worden toegeschreven. Het gaat hier slechts om een hypothese. Een werk met de titel Valkenjacht kon weliswaar niet teruggevonden worden.279 Mogelijk werd de titel doorheen de eeuwen gewijzigd, wat wel vaker gebeurt. Van Philips Wouwerman zijn er schilderijen bekend met titels als Op haviksjacht gaan, Jagers met havikken, Terugkomst van de haviksjacht. Bijgevolg zijn er verschillende schilderijen280 die in aanmerking komen om het schilderij te zijn dat tot de stock van Van der Vennen behoorde (zie Fig. 5). De tweede helft van 1710 wordt in beslag genomen door twee schilderijaankopen. Van der Vennen kan het belang hiervan maar niet genoeg benadrukken, noch tempert hij in zijn brieven aan Van den Berghe zijn lofzang over de schilderijen in kwestie, waarvan de waarde en schoonheid ongezien is. Over het ene werk lezen we voor het eerst op 21 juli: ick hebbe hier een van de sconste stucken van Dijck [sic.] gekoegh [gekocht].281 Dankzij een lijst die enkele maanden later werd opgemaakt van de werken van Van der Vennen en Van den Berghe in Parijs, weten we dat het

DUVERGER E. (2004a), p. 90, doc. 157. De volledige lijst hier bespreken zou ons te ver leiden. Zie DUVERGER E. (2004a), pp. 92-95, doc. 161. 278 TURNER J. (1996), dl.33, pp. 389-391.; DUPARC F. (2009), pp.16-38. 279 BENEZIT (2006), dl. 14, pp. 1093-1094. 280 Zie BENEZIT (2006) voor het volledige overzicht. 281 DUVERGER E. (2004a), p. 97, doc. 164
276 277

57

gaat om une Dcente de croix van Van Dyck (1599-1641) (zie Fig. 6).282 De geschatte waarde van dit stuk lag op 8000 gulden, Van der Vennen betaalde er 2500 voor dankzij de tussenkomst van de Parijse kunsthandelaar Germain, waarmee hij al dertig jaar bevriend is.283 Het stuk was eerder in handen van de Duc dAumon, die in de 17de eeuw een aanzienlijke kunstcollectie bij elkaar had gekocht. In 1704 viel deze verzameling met de dood van de Duc dAumon uiteen, waarna verschillende stukken ondermeer in de collectie van Lodewijck XIV belandden.284 Het verheven karakter van dit werk van Van Dyck wordt hierdoor bevestigd. Cest la plus belle chose du monde schrijft Gillis aan Van den Berghe.285 Onvermijdelijk duiken er ook nu niet nader bepaalde afgunstige personen op.286 Over de betaling van dit stuk hebben we een brief van Van den Berghe aan Raoul de Pierre de la Porte.287 Deze laatste was, zoals we reeds zagen, een erg goede Parijse vriend van Gillis (cf. supra) en hij regelde de betaling van dit schilderij. Hieruit blijkt nogmaals hoe geconcentreerd het internationale netwerk van kunsthandelaars op dat moment was. De la Porte, Germain, Van der Vennen en Van den Berghe, Bout, Meyers en Van Beuningen, ze kenden elkaar allemaal over de landsgrenzen heen. Als een lopend vuurtje gaat het nieuws van de aankoop van het Van Dyck-schilderij rond in het netwerk. Van der Block en De Sutter dragen de boodschap tot in Rotterdam waar Quirijn Van Biesum al snel brandt van nieuwsgierigheid om het stuk te zien.288 De weg via Rouen in Frankrijk, is volgens Quirijn de beste optie om schilderijen tot in de Noordelijke Nederlanden en meer bepaald in Rotterdam te krijgen. Hij duidt er Jan Rogge aan als betrouwbare contactpersoon met een veilig adres. Quirijn vraagt Gillis om uit te kijken naar schilderijen van Lucas Jordaens, Nicolas Poussin, Gaspard Poussin (zie voetnoot 106), Baldassare Castiglione, Salvator Rosa en Paulo Veronese.289 Op 12 september vraagt Gillis aan Francisco-Jacomo om un passeport dHollande pour un mois.290 Gezien er twee lijsten bekend zijn van schilderijen die Gillis tijdelijk stockeerde in Parijs, respectievelijk bij de heer Lambert en ook bij de la Porte, vermoeden we dat hij wel degelijk even naar Holland is geweest.291 We hebben echter geen brieven van Gillis vanuit de Noordelijke Nederlanden om ons een letterlijk bewijs te leveren.

DUVERGER E. (2004a), p. 101, doc. 171; JONCKHEERE K. (2008). Ibid., p. 122, doc. 206. 284 JONCKHEERE K. (2008), p. 189. 285 DUVERGER E. (2004a), p. 98, doc. 166. 286 Idem: Hier is groete sallosie [afgunst] oever desen coop voor soe wynich ghelt. 287 DUVERGER E. (2004a), p. 99, doc. 168. 288 Ibid., p. 98, doc. 167. 289 Idem.; Ibid., p. 103, doc. 172. 290 Ibid., p. 99, doc. 169. 291 Ibid., p. 99-102, doc. 171, 170.
282 283

58

Omstreeks 26 december 1710 ontvangt Van den Berghe de eerstvolgende brief van Gillis uit Parijs. Gillis kocht opnieuw een schitterend schilderij. Het gaat om een werk van Gerard (Gerrit) Dou (1613-1675), noet sconder gesin in Hollant292, zegt Gillis, cest la plus belle ordonnace, quil aye fait.293 Het behoorde toe aan de Duc de Nevers en werd volgens Gillis gemaakt in 1671. Er worden twee figuren afgebeeld, een bas-relif, een mand met eieren, een kooi, wortelen en een tapijt.294 Deze beschrijving is, hoewel erg gedetailleerd, van toepassing op verschillende schilderijen van Dou, wat de identificatie van dit werk bemoeilijkt.295 Gillis raadt Van den Berghe aan bij De Sutter geld te lenen om de prijs van het schilderij, een bedrag van 1100 gulden, in te lossen. Deze laatste had hem dat immers beloofd. Gillis op zijn beurt verzekert in de brief aan Van den Berghe dat deze aankoop de laatste was van zijn reis. Den Van Dijck [sic.] en den Geraer Dau [sic.] sijn de beeste [beste] coop van alles dat ick hier hebbe.296 Gillis hoopt op grote winst. Uit een brief van Germain blijkt dat de la Porte het werk erg graag zou overnemen van Gillis: mais le Sieur Ven der Venet [sic.] veux lenporter [wil meenemen] assolument (). Et Je trouve quil a raison().297

5.8.

1711
In februari van 1711 gaat Gillis naar Rouen, zoals Quirijn van Biesum hem aanraadde. Hij

vertrouwt echter de heersende politieke omstandigheden niet voldoende om zijn waardevolle stukken binnen afzienbare tijd richting Vlaanderen en het noorden te sturen.298 Quirijn noemt Van der Vennen een treuzelaar en hij verlangt het schilderij van Dou vr de zomer in Rotterdam te hebben. Tijdens het zomerseizoen bevinden de kopers, de heren zich immers op hun landgoed en is het geen goed moment voor zaken.299 Van der Vennen laat van Biesum echter nog maanden wachten op de schilderijen. Om de gergerde de la Porte tevreden te stellen wordt het stuk van Dou in tussentijd voor hem gekopieerd.300 Op 3 februari 1711 begint in Parijs de befaamde Foire St. Germain, ht evenement waarop klassiek veel kunst werd verhandeld. Gillis hoopt er nog enkele schilderijen te verkopen van de partij die hij meebracht uit Gent. Begin maart 1711 bericht Van der Vennen over een overstroming in Parijs. Dans la maison de Monsieur De la Porte il ya trois pieds deau. Il y vient et sort en bateau. Il y a plus de
Vrije eigen vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 104, doc. 176: nooit een mooier gezien in Holland. DUVERGER E. (2004a), p. 105, doc. 177. 294 Idem. 295 BAER R. (2000); Zie voor zijn oevre in musea en gallerin: BENEZIT (2006), dl. 4, p. 1101. 296 DUVERGER E. (2004a), p. 104, doc. 176. 297 Ibid., p. 105, doc. 178. 298 Ibid., p. 107, doc. 181. 299 Ibid., p. 106, doc. 180. 300 Ibid., p. 107, doc. 181.
292 293

59

cinquante ans que lon a veu [gezien] cela { Paris.301 Quirijn Van Biesum heeft dan weer moeilijkheden van totaal andere aard: hij kan geen geld in Gent of Brabant krijgen en heeft het gevoel opgelicht te worden door dhr. Thomas Fraula. Quirijn moet immers nog geld van hem krijgen maar ontving zelfs nog geen antwoord op de brieven die hij richting Fraula stuurde.302 Thomas Fraula (1646-1738) was afkomstig uit Antwerpen en lid van de Raad van Financin in de Republiek van de Nederlanden.303 Van Biesum vertrouwt de man niet meer en smoest tegen van den Berghe: Onder ons, hij is geen man als behoort.304 In enkele latere brieven klaagt van der Vennen opvallend genoeg over dezelfde Fraula. Hij spreekt zijn dank uit aan God voor de goede zaken op dat moment en gaat ervan uit dat de aanleiding hiervoor de geleden schade is, ten gevolge van het bedrog door Fraula.305 Deze is lid van de Raad van Financin en bijgevolg wegen deze blamages aan Fraulas adres eens zo zwaar. Een ongeruste brief van Quirijn wordt gedateerd op 10 maart 1711. Hij vreest voor Van der Vennen, omdat er geruchten de ronde doen dat de handel tussen Frankrijk en de Nederlandse Republiek misschien zou verboden worden.306 Het spreekt voor zich dat Van Biesum niet alleen vreest voor Van der Vennens vel maar evenzeer voor het zijne. Gillis Van der Vennen voorziet hem immers van kunst uit Frankrijk die in de Nederlanden zeer gegeerd werd. Niets wijst erop dat deze vrees van Quirijn gegrond was. Gunstige tijden zijn het voor Gillis in Parijs. Op 1 april laat hij weten aan Van den Berghe een Kruisafname (zie Fig. 7) van Poussin gekocht te hebben en een werk van Rubens.307 Het stuk van Rubens werd op paneel geschilderd en werd beschreven door Gillis. Op basis van deze gegevens gaat het vermoedelijk om het werk De Heilige familie en de Mand (zie afbeelding). Gillis laat weten dat er nog slechts negen schilderijen overblijven van de stock die hij het jaar voordien had meegenomen naar Parijs en dat hij zon tachtig nieuw aangekochte stukken naar de Nederlanden zal brengen.308 Een hoogtepunt van 1711 voor Van der Vennen is vast en zeker de aankoop van twaalf schilderijen op koper van Luca Giordano.309 Het gaat om zijn reeks die LHistoire de Psyche (zie Fig. 8) verbeeldt.310 De werken behoorden toe aan de Duc de Granmont311 en werden

DUVERGER E. (2004a), p. 108, doc. 184. Ibid., p. 106, doc. 179.; Ibid., p. 107, doc. 182, doc. 183. 303 VEENENDAAL A. (s.d). 304 DUVERGER E. (2004a), p. 108, doc. 183. 305 Ibid., p. 114, doc. 193; Ibid., p. 115, doc. 195. 306 Ibid., p. 108, doc. 185. 307 Ibid., p. 109, doc. 186. 308 Ibid., p. 109, doc. 186; Ibid., p. 110, doc. 188. 309 Ibid., pp. 110-111, doc. 189. 310 Ibid., pp. 111-112, doc. 190.
301 302

60

oorspronkelijk voor de Spaanse koning geschilderd. Dankzij kunsthandelaar Germain kan Van der Vennen de werken kopen voor 3000 gulden en een werk van Van Dyck dat hij naar Parijs had meegebracht.312 Germain stuurt op 7 mei aan Van den Berghe over deze aankoop dat hij er des peines terible [sic.] van had gehad omdat de werken zo moeilijk te onderhandelen waren geweest. Hij had er drie of vier dagen niet van kunnen slapen. Nu de stukken in het bezit zijn van Van der Vennen, drinken ze al een glas op de succesvolle koop. Germain benadrukt de waarde van deze werken door te zeggen dat ze alleen aan koningen of prinsen verkocht mogen worden.313 Van der Vennen stuurt op 14 mei nogmaals euforisch dat in de werrelt [wereld] en sijn sullken stucken [zon stukken] niet meer te bekommen [bekomen]. Ze zullen hen ongetwijfeld veel winst opleveren.314 De vorige schilderijaankoop is nog niet betaald of Gillis spreekt Van den Berghe alweer over een volgende. De uitzonderlijke aankoopmogelijkheid van een werk van Van Dyck dient zich namelijk aan. Het schilderij verbeeldt Onze Lieve Vrouw en St. Jozef315 en is eveneens in bezit van de Duc de Gramont. t Is een werck van Goodt [God], zo zegt Gillis. Hij vraagt Van den Berghe zo snel mogelijk de benodigde 3500 gulden over te maken via een wisselbrief zodat deze uitgelezen koop hem niet zou ontglippen. Aan het einde van de brief kunnen we uit de reactie van Gillis opmaken dat Van den Berghe Gillis opnieuw in een vorige brief moet hebben verboden om nog nieuwe aankopen te doen. Gillis slaat in zijn eigen brief de raad van Van den Berghe in de wind en zegt dat hij genoeg mensen kent die voor hem wel schilderijen willen bijhouden totdat hij geld ervoor kan zenden, mocht dat nodig zijn.316 Gillis schrijft verder over een ruzie met de la Porte, omwille van het feit dat hij aan hem geen werk van Van Mieris wilde verkopen, vermoedelijk omdat Gillis liever zelf alle winst ervan wil opstrijken. Hij vraagt aan Van den Berghe voor hem een paspoort voor de maand juni te regelen. In Rotterdam gaan de zaken er in mei 1711 veel minder goed aan toe voor Quirijn van Biesum: Ik kan mij niet herinneren wanneer mijn kas zo leeg was als nu317, meldt hij aan Van den Berghe. De vele onbetaalde rekeningen die bij hem open staan, krijgt hij maar niet terugbetaald. En ook in Amsterdam verkoopt hij nu al op krediet, wat klinkt als was het een rariteit. Kortom, er is nergens geld te krijgen.318

Het gaat om Duc de Granmont, Antoine III (1604-1678), Maarschalk van Frankrijk. JONCKHEERE K. (2008), p. 105. 312 Ibid., p. 111, doc. 190. 313 Ibid., pp. 111-112, doc. 191. 314 Ibid., p. 113, doc. 193. 315 Het werk kon op basis van de weinige informatie niet gedentificeerd worden. 316 DUVERGER E. (2004a), p. 113, doc. 193. 317 Eigen vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 112, doc. 192. 318 DUVERGER E. (2004a), p. 112, doc. 192.
311

61

In een brief gedateerd op 19 mei meldt Germain dat de twaalf stukken van Luca Giordano bij hem staan. Hijzelf en dhr. Thibout met wie hij samenwerkt betaalden de rekening. Hij vraagt dat Van den Berghe zo snel mogelijk het geld zou willen overmaken, omdat ze het nodig hebben voor de aankoop van een kunstkabinet.319 Er duiken echter heel wat problemen op met deze transactie. Gillis meldt hierover dat er in Parijs weinig geld in omloop is en dat er een gebrek aan vertrouwen onder de mensen heerst omdat er veel bedrog in de handel gebeurt. Daarom krijgt hij van geen enkele bankier de wisselbrief uitbetaald.320 In juni is dit probleem nog steeds niet opgelost en Van der Vennen signaleert aan Francisco-Jacomo dat een bijkomende oorzaak voor het feit dat hij geen geld krijgt, in de wisselbrief zelf ligt. Deze zou namelijk niet juist opgesteld zijn. Gillis stuurt de juiste aanwijzingen mee. Een (uitzonderlijk) antwoord van Van den Berghe werd bewaard en gedateerd op 5 juli.321 Van den Berghe zegt dat hij de wisselbrief intussen aan enkele bankiers en onderhandelaars in Gent heeft getoond en dat zij het erover eens zijn dat het volstaat om de waarde in het vet in de wisselbrief te vermelden, naast de naam Van den Berghe op de goedkeuring van deze laatste.322 Van den Berghe zegt slechts weinig gerriteerd te zijn door deze moeilijkheden. Veel meer ergert het hem immers dat Van der Vennen nog altijd in Parijs verblijft. Hij vindt het niet nodig dat Gillis daar nog blijft wachten tot de betaling gebeurd is en wil dat hij terugkomt. De heer Germain liet al op 12 juni weten dat de kisten en de paspoorten klaar waren voor Van der Vennen en dat deze laatste alleen de betaling nog afwachtte vooraleer hij naar Gent vertrok.323 Gillis zelf echter zegt: Soude liever myn leven verliessen als die [stukken] niet mede te brengen.324 Van der Vennen vertrekt uiteindelijk pas rond 20 oktober uit Parijs omdat hij nog enkele interessante zaken kon doen met de la Porte.325 Zo kocht hij een werk van Paulo Veronese, afkomstig van de Duc dOrlans, een portret van Van Dyck van de Duc de Criqui en een Bacchanaal van Poussin, afkomstig van de Duc de Granmont. Van den Berghe had blijkbaar eerder gesuggereerd dat Gillis via Valenciennes naar Gent zou komen, maar omdat Gillis vreest dat zijn waardevolle koopwaar daar in beslag zou genomen worden, besluit hij via Amiens en Ieper te reizen om na Ieper meteen naar Gent te komen.326 Gezien de kist met schilderijen in Ieper een paspoort nodig heeft om verder te mogen reizen, raadt Germain Van den Berghe aan zo snel mogelijk contact op te nemen met quelque gros Seigneurs ou de Messieurs les Estats om de werken tot in Gent mee te kunnen nemen. Gillis vreest blijkbaar Thomas Fraula, die gezien zn
DUVERGER E. (2004a), p. 114, doc. 194. DUVERGER E. (2004a), p. 115, doc. 195; Ibid., p. 117, doc. 199. 321 Ibid., p. 118, doc. 200. 322 Idem. 323 DUVERGER E. (2004a), p. 116, doc. 197. 324 Ibid., p. 117, doc. 199. 325 Ibid., p. 122, doc. 207, doc. 208.; Ibid., p. 127, doc. 213. 326 Ibid., p. 120, doc. 204.
319 320

62

positie ook macht heeft en zoals kon blijken uit voorgaande brieven niet vies is van corruptie. Om hieraan te ontsnappen wil hij de kisten niet te lang in Ieper laten staan.327 Germain zegt Van den Berghe nog dat hij alvast zeer verheugd mag zijn over de goede zaken die Van der Vennen heeft kunnen doen. Hij is zelf heel blij dat hij Van der Vennen hiermee zo goed heeft kunnen helpen. Op 4 november geeft Gillis te kennen dat hij goed en wel in Saint Omer is aangekomen met vijf kisten lijsten en 1 kist schilderijen. Hij zal via Bergen en vervolgens Ieper naar Gent komen.328 Op 28 november komt Gillis aan in Ieper.329 Quirijn heeft al een paspoort laten klaarmaken om de schilderijen naar Rotterdam te sturen.330 Hij heeft vernomen dat de heer Fraula in Gent is en vraagt Van den Berghe nadrukkelijk niets te zeggen over hun verkopen. Op 17 december meldt Quirijn van Biesum teleurgesteld vanuit Rotterdam, dat er aan het hof van Neuburg blijkbaar geen kunst meer nodig is. Wat hem minstens zo geraakt heeft is dat hij via Van der Block en De Sutter te weten kwam dat hij niet, zoals Van den Berghe blijkbaar beweerd had, als eerste de schone stukken te zien krijgt, maar wel zij. Ik wenste anders was. Hij gelooft niet meer dat hij nu als eerste een inventaris zal te zien krijgen. Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik denk dat eerst iemand anders de stukken mag taxeren en dat aan mij datgene zal gepresenteerd worden dat niet genoeg geld opbracht. Ik wacht de stukken af.331 Quirijns vertrouwen kreeg duidelijk een deuk.

5.9.

1712
In een brief van 3 januari drukt Germain zijn teleurstelling uit over het feit dat de

betaling waarover Gillis zijn woord had gegeven dat ze zou gebeuren voor het einde van het vorige jaar, nog altijd niet is uitgevoerd. Jay cont sur sa parolle, klinkt het bij Germain.332 Hij vraagt nadrukkelijk om het nodige geld terug te betalen vr 15 januari, anders zal hij juridische stappen ondernemen. Op 28 januari betaalt de la Porte de rekening bij Germain voor Van den Berghe. Op een onbepaalde datum vr 4 januari krijgt Van den Berghe een brief uit Brussel van Jan Goubau, die in naam van zijn vader Bartholom Goubau de openstaande schuld van Van der
DUVERGER E. (2004a), p. 121, doc. 206. Ibid., p. 123, doc. 210. 329 Ibid., p. 130, doc. 218. 330 Ibid., p. 130, doc. 219; Ibid., p. 131, doc. 220. 331 Vrije eigen vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 132, doc. 221: Ick wete niet wat sal segge. Ik denke eerst een ander takseere en dan tgeen niet genoeg can gelde mijn sal werde gepresenteert. Ick sal dan afwagte het goet. 332 Ibid., p. 133, doc. 223.
327 328

63

Vennen opeist. Hij meent nu wel lang genoeg geduld gehad te hebben met Van der Vennen en heeft dringend geld nodig.333 Ondanks verschillende herhalingen van deze vraag334, lijkt er van Gillis geen reactie te komen. Rond 10 juli blijkt een zekere Goubau Van der Vennen te zijn komen opzoeken in Rotterdam om de schuld op te eisen. Gezien Bartholom Goubau ziek blijkt te zijn gaan we ervan uit dat het zijn zoon is.335 Diezelfde dag ontvangt Van den Berghe in Gent een nota van Gillis dat hij een wisselbrief van 1000 gulden op conto van Van den Berghe heeft uitgeschreven die binnen de drie maanden betaald moet worden om zijn schulden bij de familie Goubau af te lossen.336 Door voorvallen als deze blijkt dat Van der Vennen zonder veel overleg, met de rekening en het geld van Van den Berghe zijn zin doet. Goubau vertrok in vriendschap weer naar Brussel, zo schrijft Quirijn aan Van den Berghe.337 Een brief van Quirijn van 12 januari, maakt duidelijk dat Van der Vennen zich op dat moment in Rotterdam bevindt. Van der Vennen heeft blijkbaar tekst en uitleg gegeven bij de kwestie van eind vorig jaar waarbij Quirijn zich achteruit geschoven voelde ten opzichte van andere kunsthandelaren. Het vertrouwen is hierdoor hersteld. Quirijn vertelt verder dat Gillis heeft aen dheer Jaques Meijers vercogt de 12 plaate van Lukas Jordaans338 (i.e. Luca Giordano, Lhistoire de Psyche, cf. supra). Een rekeningafschrift met begindatum 16 november 1712 bevestigt dit.339 Quirijn vraagt om zo snel mogelijk schetsen te sturen van de Kruisafname van Van Dyck (zie 5. 7. 1710), van twee stukken van Pietro Testa en van een werk van Rubens.340 Op 23 februari blijkt Van den Berghe enkele schilderijen richting Rotterdam gestuurd te hebben zonder de juiste vergunning. Het is niet duidelijk of de schetsen erbij waren. Quirijn klinkt hierover wrevelig wanneer hij zegt dat Van den Berghe het paspoort voor de schilderijen wel minstens drie maanden eerder had kunnen aanvragen via hem341. Wat hem eveneens droef stemt is dat hij geen staat kan maken op Van der Vennen die aan Meyers beloofd had geen tijd de verspillen342 en dat blijkbaar toch doet door te dralen met het opsturen van de schilderijen. Nog bozer klinkt Quirijn Van Biesum op 26 februari 1712: Denkt U, heer Van den Berghe, dat de heer Meyers en ik kleine kinderen zijn? Wij zien zeer goed dat U verlenging en uitstel zoekt! En wij kunnen wel raden waarom. U maakt ons wijs dat er geen schepen waren om de lijsten te sturen, maar de heer Meyers ziet [in Rotterdam] dagelijks lege schepen heen en

DUVERGER E. (2004a), p. 133, doc. 224. Ibid., p. 134, doc. 225.; Ibid., p. 140, doc. 238. 335 Ibid., p. 140, doc. 238. 336 Ibid., p. 147, doc. 251. 337 Ibid., p. 147, doc. 252. 338 Ibid., p. 134, doc. 226. 339 Ibid., p. 126, doc. 212. 340 Ibid., p. 134, doc. 226, 227. 341 Ibid., p. 134, doc. 233, 234. 342 Ibid., p. 137, doc. 233.
333 334

64

terug naar Gent varen! Wat probeert U toch wijs te maken aan mensen die ook al wat ervaring hebben? Ondertussen brengt U ons niet alleen in verlegenheid bij onze vrienden, terwijl wij niet meer weten wat te verzinnen om onze vrienden langer op te houden, maar door U ontlopen wij tevens de grote winsten die de zaken met onze vrienden, die speciaal uit het buitenland waren gekomen, ons hadden kunnen opleveren. Een man die nakomt wat hij in zijn brieven schrijft, daar kan men staat op maken. Maar U misleidt ons met Uw brieven, waardoor wij nu zeer misnoegde vrienden hebben en daarenboven goede zaken ontlopen zijn.343 Ook Jacques Meyers stuurt Francisco-Jacomo een ontstemde brief. Hij vraagt zich af hoe het komt dat hij in tussentijd al vanuit Parijs schilderijen kon ontvangen en ook naar Wenen zonder problemen werken kon opsturen, maar dat hij maar geen schilderijen uit Gent kan bekomen. Ondertussen blijkt dat Keurvorst Johan Willem al een ander werk uit Itali heeft gekocht met als gevolg dat Meyers hierdoor een verkoopkans aan hem gemist heeft. Denckt Mijnheer Van den Berghe dat wij Lazarus sijn en daarover geen gevoelen hebben.344 Meyers zegt dat hij inmiddels ook opving van andere mensen dat ze de stukken van Van den Berghe te zien kregen. Hieruit blijkt dat Van den Berghe de ongeschreven regel van exclusiviteit die onder de kunsthandelaren hoog in het vaandel wordt gedragen (cf. supra), geschonden heeft. Ick hoope, Mijnheer, dat wij malkander [elkaar] wat beter sullen leeren kennen en wat prompter [stipter] sullen behandelen.345 Uitzonderlijk en opvallend genoeg bleef het antwoord aan Quirijn van Francisco-Jacomo van 20 maart bewaard. Van den Berghe meldt dat hij enkele schilderijen (waaronder een Paulo Veronese, een portret van een gravin van Van Dyck) op 18 maart richting Rotterdam heeft gezonden en dat hij in alle eerlijkheid kan zeggen dat hij ze aan niemand anders te koop heeft aangeboden of de intentie daarvoor had, hoewel hij verschillende verzoeken hiervoor al kreeg.346 Op 24 juni stuurt Meyers hem dat hij niet meteen zijn rekening betaald heeft of zal betalen omdat Van den Berghe hem zo lang heeft laten wachten op de schilderijen dat zowel hij als Quirijn van Biesum een verkoop aan de Keurvorst Johan Willem mislopen hebben.347 Quirijn zegt in juli dat hij niet weet waar Gillis alle dagen uithangt of waarmee hij bezig is. Gillis is een stijfkop die altijd zijn zin doet en altijd geld weet te vinden voor zijn zaken, zo beweert Quirijn aan Van den Berghe. Blijkbaar had Quirijn enkele discussies met Gillis over zaken van deze laatste, maar hij [Gillis] lacht ermee.348 Quirijn vertelt dat hij een weddenschap

343Eigen 344

vrije vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 137, doc. 234. Ibid., pp. 138-139, doc. 236. 345 Idem. 346 Ibid., p. 139, doc. 237. 347 Ibid., p. 146, doc. 248. 348 Eigen vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 148, doc. 252: hij lagt om sulks.

65

met Gillis had willen aangaan over het feit dat hij deze keer minstens twee maanden in Rotterdam zou blijven.349 Of hij deze weddenschap is aangegaan is niet geweten, maar dat hij in december nog in Rotterdam is, wordt bewezen door zijn brieven. Op 2 december meldt hij met vreugde aan Van den Berghe dat hij meer dan 200 stukken bijeen heeft kunnen brengen, waarvan hij hoopt winst te kunnen krijgen in Parijs.350 In Amsterdam gaf Gillis aan kunsthandelaar Christiaan Rademaker de opdracht voor hem enkele schilderijen van Van Poelenburgh te kopen, onder meer op de boedelverkoop van de heer Van der Lip.351 Christiaan Rademaker stelde Van den Berghe hiervan op de hoogte en meldt op 20 juli dat hij de schilderijen richting Gent heeft gezonden. In augustus 1712 sturen Germain en de la Porte uit Parijs een overzicht van de schulden die Van den Berghe nog moet inlossen bij hen. Hieruit blijkt dat de Kruisafneming van Van Dyck die ondertussen in theorie al is doorverkocht aan Meyers in Rotterdam (weliswaar nog niet door hem betaald), nog niet helemaal is afbetaald in Parijs.352 De voorwaarde om dit schilderij van Van Dyck uit Parijs te mogen meenemen is dat het betaald wordt. 353 Op 21 december bereikt triest nieuws Gent: de heer de la Porte is diezelfde dag gestorven.354 Germain meldt een dag later hetzelfde nieuws en zegt dat Gillis beter naar Parijs zou komen voor de verkoop van de inboedel waaronder zich nog enkele mooie stukken van Poussin bevinden.355

5.10. 1713
Quirijn Van Biesum licht Van den Berghe op 6 januari in over enkele schilderijen die hij van Gillis gekocht heeft, waaronder een werk van Castiglione en een Leeuwenjacht van Rubens.356 Gillis zal over veertien dagen uit Rotterdam vertrekken met zijn aangekochte kunstwerken.357 Op 17 januari laat Gillis Van den Berghe weten dat hij nog steeds in Rotterdam is want dat dien groeten [grote] vorst gekommen is.358 Zoals we ook al eerder zagen zorgde de aanwezigheid van prinsen en hoge edellieden in een stad voor extra winsten in de verkoop. Gillis
DUVERGER E. (2004a), p. 148, doc. 252. Ibid., p. 152, doc. 261. 351 Ibid., p. 145, doc. 246.; Ibid., p. 146, doc. 249.; Ibid., p. 148, doc. 253. 352 Ibid., p. 149, doc. 255, 256. 353 Ibid., p. 150, doc. 257, 258. 354 Ibid., p. 152, doc. 262. 355 Ibid., p. 153, doc. 263. 356 Ibid., p. 154, doc. 265. 357 Ibid., p. 154, doc. 265. 358 Ibid., p. 154, doc. 266.
349 350

66

drukt Francisco-Jacomo op het hart dat hij veel interessante zaken heeft kunnen doen. Hij is er God dankbaar voor. En wees hierin niet de ongelovige Thomas die zijn vinger in de borst van Onze Heer stak, zo zegt Gillis aan Van den Berghe. Hij zal vele schone stukken naar Parijs kunnen brengen.359 Op 25 januari krijgt Van den Berghe bericht uit Parijs van Guillaume-Simon Chaudet de Valenville, de schoonzoon van de heer de la Porte. Hij wil de hele nagelaten stock van de la Porte verkopen en vraagt of Gillis naar Parijs zou komen, indien hij genteresseerd is in enkele stukken.360 Van der Vennen reageert blijkbaar maar weinig of zelfs niet. Op 26 juli stuurt Guillaume-Simon opnieuw een brief naar Gent. Hij begrijpt de nalatigheid van Van der Vennen niet. Het huis van de la Porte zal verhuurd worden en over acht dagen wordt de inboedel verkocht. Indien Van der Vennen hiervan nog iets wil, zal hij snel moeten doorgeven wat.361 Op 5 augustus schrijft Guillaume-Simon aan Van den Berghe: alle broers en zussen zijn erover verbaasd dat we nog geen positief antwoord ontvingen op de vorige brief; dit is de laatste die we u sturen. () Wij willen geen schilderijen maar contant geld zien.362 Op 11 augustus laat Van der Vennen uit Rotterdam aan Van den Berghe weten dat hij een stuk van Brueghel en een van Nesque wil uit de collectie nagelaten schilderijen van de la Porte. De overige schilderijen raadt hij aan naar de heer Thiboux te sturen.363 In april 1713 schrijft Jacques Meyers aan Van den Berghe dat hij Gillis grondig de les heeft gelezen. Hij stoorde zich immers aan Gillis nalatige houding ten opzichte van Van den Berghe en ook over het feit dat Gillis Van den Berghe niet eens had ingelicht over een som geld die hij van een uitbetaling had ontvangen, maar in plaats daarvan nieuwe schilderijen gekocht had van het geld. Meyers: Hij stond stom van verbazing want hij is van mij zon harde woorden niet gewoon.364 Meyers is nog het meest verbolgen over de lange tijd die Van der Vennen op dat moment al in Rotterdam verblijft. Van der Vennen probeerde daar blijkbaar tegen in te brengen dat hij de vrede afwachtte om goederen naar Rouen te sturen. Meyers verwierp dit argument want, zo zegt hij: ik voorzie dat de vrede tussen Frankrijk, Engeland en ons land deze week zal getekend worden.365

Eigen vrije vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 154, doc. 266: En sijet hierien niet gelyck SinTommaes, die sijnen viengher wouden wilden stecken in de boersten van Oons Heer. 360 DUVERGER E. (2004a), p. 155, doc. 267. 361 Ibid., pp. 160-161, doc. 280. 362 Ibid., p. 161, doc. 281. 363 Ibid., p.162, doc. 283. 364 Eigen vrije vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 156, doc. 270: Hij was stomme want was van mij sulcke harde beiegeninge niet gewoon. 365 Eigen vrije vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 156, doc. 270: En dewijl ick voorsien dat de vreede tussen Vranckerijck, Engelant en ons dese weeck sal geteeckent wesen ().
359

67

Een opvallend document is gedateerd op 28 juni 1713. Het betreft een betalingsbewijs van de Antwerpse retoucheschilder Jean-Baptiste Huysmans (cf. supra) voor zijn geleverde diensten in het jaar 1707. Vijf jaar lang hadden m.a.w. Gillis en Francisco-Jacomo een openstaande rekening bij de man. Het document bewijst de vereffening.366 Op 12 september bericht Gillis aan Van den Berghe dat hij drie kisten met schilderijen naar Rouen zal sturen, aan een betrouwbare vriend van de heer Van Biesum.367 Op 10 oktober echter laat hij weten dat er niets naar Frankrijk kan gestuurd worden zonder de toestemming van de Franse koning want den traruef is nogh niet gereleert met Hollant.368 Ik versta hieruit dat de tarieven tussen Frankrijk en de Republiek betreffende vervoer (import- en exportrechten e.a.) nog niet gelijkgesteld zijn, sinds de Vrede van Utrecht op 11 april 1713 voor beide landen een feit was. 369 Gillis adviseert Van den Berghe om naar Germain in Parijs te schrijven om via hem een paspoort te bekomen.370 Van Germain krijgt Van den Berghe antwoord op 22 november dat er geen paspoorten meer nodig zijn tussen de Nederlanden en Frankrijk. Alleen Duitsers hebben nog wel een pas nodig, omdat quils sonts les seules aveq lequels nous somme en guers.371

5.11. 1714
Het jaar 1714 wordt beheerst door n voorval, namelijk het arrestatiebevel van Gillis Van der Vennen op 20 april. Zijn arrestatie wordt geist door George Josse en Lambert Dourijoux in naam van de nabestaanden van Bartholom Goubau (cf. supra) omwille van onregelmatigheden tussen de voormalige handelspartners.372 De dag erna, op 21 april, wordt er bij Franois Van Lancker, notaris te Gent, een akkoord gesloten tussen de verschillende partijen. Francisco-Jacomo Van den Berghe is hierbij aanwezig. Gillis dient een boete te betalen en draait in theorie ook op voor alle onkosten. De facto betaalt Van den Berghe ter plekke meteen de onkosten aan de Josse en Dourijoux.
373

We vermoeden dat Van den Berghe ook de boete

betaalde. Net zoals hij ook enkele andere openstaande schulden van Gillis dat jaar vereffende.374

DUVERGER E. (2004a), p. 159, doc. 277. DUVERGER E. (2004a), p. 163, doc. 284. 368 Ibid., p. 165, doc. 287. 369 N.N. (2001) 370 DUVERGER E. (2004a), p. 165, doc. 287. 371 Ibid., p. 166, doc. 289. 372 Ibid., pp. 168-169, doc. 294. 373 Ibid., pp. 169-170, doc. 295. 374 Ibid., pp. 176-177, doc. 303.
366 367

68

Zonder verdere problemen kan Gillis samen met Van den Berghe de handel verder zetten. Hij trekt zo opnieuw, later dat jaar naar Parijs, waar er volgens Germain al wordt uitgekeken naar zijn komst. Enkele problemen met het vervoer van de schilderijen zorgen voor vertraging waardoor in Parijs het ongeduld naar de schilderijen van Gillis groeit. 375

5.12. 1715
In januari 1715 is Gillis nog steeds in Parijs, waar het volgens de heer Germain goed zaken doen is op dat moment.376 Er zijn enkele documenten bewaard over de afhandeling van de rekening en de schulden van Van der Vennen (en Van den Berghe) aan de erfgenamen van de la Porte. Uit een brief van schoonzoon Guillaume-Simon Chaudet de Valenville op 6 maart, blijkt dat de onderhandelingen hierover met Van der Vennen niet altijd even vlot verlopen. Hij kwam bijvoorbeeld een afspraak met alle schoonbroers en zussen niet na en hij liet hen een hele namiddag wachten, wat Guillaume-Simon helemaal niet op prijs kan stellen.377 Op 12 maart stelde Gillis een overzicht op van zijn schulden aan de erfgenamen378 en op 14 mei wordt er hierover een akkoord overeengekomen tussen Van der Vennen en de erfgenamen.379 Germain zegt hierover dat het une peine du diable was om de schilderijen die Van der Vennen toebehoorden uit de handen van de erfgenamen terug te krijgen en om te voorkomen dat Van der Vennen alle gemaakte onkosten en huur van enkele jaren had moeten betalen.380 Gillis doet verder uitstekende zaken in Parijs, zo zegt Germain: Il enporte [sic.] les plus belles chose [sic.] du monde ().381 Een lijst van al het moois dat Gillis in Parijs kon vergaren wordt naar Van den Berghe gestuurd op 15 augustus. Het betreft werken van Teniers, Albano, Claude Lorrain, Rubens, Nesque, Bourdon e.a.382 De werken zelf worden op 13 oktober op een schip gezet richting Rouen samen met enkele bundels borduurwerk.383 Een brief van Quirijn Van Biesum, gedateerd op 13 augustus, meldt dat Quirijn bij Van der Block en De Sutter enkele schilderijen kocht op de rekening van Van den Berghe. Verder waarschuwt hij dat Van der Vennen weer erg lang in Parijs is en dat de prijzen in Rotterdam al

375DUVERGER 376

E. (2004a), p. 179, doc. 307. Ibid., p. 184, doc. 313. 377 Ibid., p. 182, doc. 311. 378 Ibid., pp. 182-183, doc. 312. 379 Ibid., pp. 184-185, doc. 314. 380 Ibid., p. 186, doc. 315. 381 Ibid., p. 186, doc. 316. 382 Ibid., p. 187-188, doc. 317.; Het is niet mogelijk de werken te identificeren gezien er alleen namen van schilders en maten in de lijst werden opgenomen. 383 Ibid., p. 191, doc. 320.

69

dertig procent lager liggen tegenover zes maanden voordien.384 Van der Vennen zegt aan Van den Berghe op 5 december: Ik heb hier in Parijs grote zaken gedaan, die ze in Holland van mij nooit zouden verwachten. () Schrijf maar aan de heer Van Biesum dat hij een grote som geld voorziet.385 Uit een brief van Germain weten we dat hij de hand kon leggen op een werk van Paulo Veronese (1528-1588).386 Verder geeft hij toe dat de goede zaken hem veel schulden doen maken, voornamelijk bij n iemand, Germain. Contant geld blijkt schaars en dus moet er op krediet gekocht worden.387 Germain schrijft over Van der Vennen dat hij zijn beurs ledigde en dat hij indien hij Van der Vennen niet (met veel moeite) gestopt had, hij tegen het verbod van Van den Berghe in, nog meer had gekocht. Van der Vennen was bijgevolg erg vertoornd op Germain en liet zich enkele dagen niet bij hem zien. Vanuit Parijs zond hij al vier kisten met schilderijen en zes met lijsten. Ondertussen vertrok Gillis zelf ook uit Parijs, richting Rouen.388

5.13. 1716
De eerste brief die we uit 1716 hebben is gedateerd op 31 maart en schreef Gillis vanuit Rotterdam.389 Hij meldt hierin het droevige nieuws dat de zoon van Quirijn van Biesum is gestorven. Gezien de zoon van Quirijn een schuldenberg achter liet, probeert zijn vader insolventie af te wenden door schuldenbrieven uit te schrijven. Gezien het echter gaat om een totaal van 36.000 gulden, zal Quirijn van Biesum zijn stock schilderijen moeten verkopen.390 Gillis zelf vertrekt enkele dagen na zijn brief opnieuw richting Rouen. Germain bevindt zich net als Van Biesum blijkbaar in slechte papieren want hij dringt in april aan dat Van den Berghe hem zo snel mogelijk het geld stuurt dat hij hem nog verschuldigd is en dat Van der Vennen hem beloofd had te sturen in de maand januari.
391

In mei heeft hij nog steeds niets

ontvangen, wat hem hoe langer hoe chagrijniger maakt gezien zijn eigen schulden hierdoor oplopen en de beloftes van Van den Berghe en Van der Vennen niet in daden worden omgezet. Zijn schuldeisers zullen nog wachten tot 15 mei, daarna zal hij maatregelen moeten nemen en schilderijen die Van der Vennen bij hem heeft staan, verkopen.392 Op 1 juli schrijft Germain dat

DUVERGER E. (2004a), p. 189, doc. 318. Eigen vrije vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 191, doc. 321: hebbe hier groede aefferren gedan dat noet in Hollandt sal van mije veerwaeght hebbe. () Ul. can scrijeven aen deer van Bieshem dat hije een goede somme ghelt maegh gereetmaeken. 386 DUVERGER E. (2004a), p. 192, doc. 322. 387 Ibid., p. 191, doc. 321. 388 Ibid., p. 191, doc. 322. 389 Ibid., p. 193, doc. 323. 390 Ibid., p. 193, doc. 323. 391 Ibid., p. 193, doc. 324. 392 Ibid., p. 194, doc. 325.
384 385

70

hij na het lange wachten in juni eindelijk zijn geld heeft gekregen maar dat hij het niet op prijs stelt daarna niets meer gehoord te hebben van Van den Berghe.393 Toch wil Germain zijn plan doorzetten en de schilderijen van Van der Vennen die bij hem stonden, waaronder het werk van Paulo Veronese (cf. supra), verkopen.394 Van der Vennen die zich sinds juni 1716 in Rotterdam bevindt met de schilderijen die hij in Parijs had gekocht395, stuurt op 1 september aan Francisco-Jacomo dat de zaken in Rotterdam slecht gaan: Het is of de liefhebberij gans doot [dood] is.396 Van Biesum kan geen enkel stuk verkopen en is er het hart van in. Hun geduld wordt beproefd. Misschien dat de zaken heropleven als de heren na de zomer van hun buitenverblijven opnieuw naar de stad komen.397 Op 1 november stuurt Van Biesum wanhopig aan Van den Berghe dat zijn zaken niet meer draaien. Geen mens vraagt naar kunst en hij verkoopt alles met verlies.398 Van der Vennen stuurde voor Van Biesum enkele werken van o.a. Jan Boeckhorst (1605-1668) en Theodoor Helmbreker (16331696) naar Brugge om ze eventueel daar van de hand te kunnen doen.399 In december stuurt Germain naar Van den Berghe dat hij blij is dat Van den Berghe hem verlost heeft van de schilderijen die nog bij hem stonden. Hij kan nu opnieuw de deur van zijn kunstkabinet helemaal opendoen, wat voorheen onmogelijk was doordat er zoveel schilderijen van Van der Vennen stonden.400 Het is niet duidelijk of Germain het schilderij van Veronese of andere werken van Gillis en Van den Berghe verkocht heeft, zoals hij dreigde te doen.

5.14. 1717
Dit jaar wordt beheerst door de verkoop van de schilderijenstock van Quirijn Van Biesum. Van der Vennen zegt dat hij nog tot 14 april, de datum van de verkoop, in Rotterdam zal blijven, waarna hij richting Gent komt. Van der Vennen hoopt dat de verkoop buitenlandse handelaars aantrekt aan wie hij zijn waar kan laten zien en mogelijk verkopen.401

DUVERGER E. (2004a), p. 195, doc. 328. Ibid., p. 196, doc. 330. 395 Ibid., p. 194, doc. 326. 396 Ibid., p. 196, doc. 331. 397 Ibid., p. 197, doc. 331. 398 Ibid., p. 198, doc. 334. 399 BENEZIT (2006).; DUVERGER E. (2004a), p. 197, doc. 333.; Ibid., p. 197, doc. 335. 400 DUVERGER E. (2004a), p. 198, doc. 336. 401 Ibid., p. 199, doc. 339.
393 394

71

Begin april stuurt Germain dat het hem verbaast zo weinig van Van den Berghe te horen. Hij heeft nog een openstaande schuld staan van hem die hij graag zo snel mogelijk betaald zou zien.402 De catalogus van de verkoop bij Quirijn Van Biesum telt zon 300 werken. Een grondige bespreking hiervan ligt buiten het bereik van deze scriptie. Quirijn laat op 16 april aan Van den Berghe weten: mijn vercooping gaat tot nog toe geweldig slegt () ik sie geen een liefhebber van vreemde [uit het buitenland].403 Op 11 mei 1717 bevestigt Van der Vennen dat de venduw [verkoop] van Van Biesum is seer slegt geweest. Hij heeft moeten ophoude van vercoopen.404 Van der Vennen stelt dat het een slechte tijd is om in de Nederlanden iets te verkopen. Noch in Den Haag, Amsterdam of Rotterdam slaagt hij erin. Zo snel hij kan, trekt hij naar Parijs.405 In Parijs raakt Germain het stilaan beu om elke keer weer zo lang te moeten wachten op nieuws van Van den Berghe.406 Voor zover we weten uit de schaarse documenten uit 1717, zal Van der Vennen dat jaar niet meer in Parijs aankomen. Eind september stuurt Gillis uit Rotterdam dat hij er werd opgehouden door een koopman in schilderijen. Deze probeerde van hem echter een veel te lage prijs te bekomen, waardoor Gillis aan Van den Berghe schrijft dat hij er bijna ziek van wordt wanneer hij hoort hoe weinig geld men aan schilderijen wil uitgeven.407 Hij weet dat Van den Berghe geld nodig heeft, maar kan het ook niet helpen dat er zo weinig geld te verdienen is.408 Het lijkt wel een straf van God dat ik net nu ik zon schone stukken heb, maar niet kan verkopen, zegt Gillis.409 Hij vertrekt enige dagen na 3 december richting Brugge en hoopt daar enkele stukken te kunnen verkopen. Daarna reist hij naar Parijs. Vier kisten met schilderijen zijn al verstuurd naar Rouen.410 Een dertigtal waardevolle werken laat hij achter in Rotterdam bij Johan Verhagen, een fortuinlijke koopman in wijn en brandewijn van wie Gillis geld leent.411 Waarom Gillis dit doet is niet duidelijk.

DUVERGER E. (2004a), p. 200, doc. 341. Ibid., p. 208, doc. 343. 404 Ibid., p. 209, doc. 344. 405 Ibid., p. 209, doc. 344, 345, 346. 406 Ibid., p. 209, doc. 347. 407 Eigen vrije vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 210, doc. 348: Ick souder siecken van worden te horren soe luettel sye willen voor alle dat in kuenst betaedt. 408 DUVERGER E. (2004a), p. 211, doc. 350. 409 Eigen vrije vertaling van DUVERGER E. (2004a), p. 211, doc. 350: Het is gelijck een straef van Good daer ick nu soevel sconne stucken hebbe ende niet en kan vercopen. 410 DUVERGER E. (2004a), p. 211, doc. 350. 411 Ibid., p. 211, doc. 351.; Ibid., p. 222, doc. 373.
402 403

72

Wat Quirijn betreft is het lot hem blijkbaar op geen enkel vlak gunstig gezind: zijn oudste dochter is namelijk ver beneden haar stand getrouwd met een boer, een koopman in varkens. Er is grote droefheid, meent Gillis.412

5.15. 1718
Germain laat Van den Berghe weten op 28 maart dat Gillis in perfecte gezondheid bij hem in Parijs is aangekomen en met hem zijn kisten in de haven. Gillis verkocht al enkele werken en hij betaalde ook zijn schuld aan Germain. Deze laatste hoopt dat hij de moeite neemt om de overige werken die nog in het depot van Germain staan mee te nemen. Hij ziet Gillis zeer weinig omdat deze hard werkt en veel foren, verkopen en markten frequenteert.413 Wat hierdoor lijkt op een gunstige handelstijd voor Gillis, ontkent hij zelf in een brief aan Van den Berghe waarin hij meldt hier is niet veel te doen. Om die reden ging hij naar Orlans waar hij er wel in slaagde om enkele stukken te verkopen aan een heer voor duizend guldens.414 Op 3 juni komt een erg opvallende brief uit Gent aan in Parijs. Het betreft een brief van de echtgenote van Francisco-Jacomo Van den Berghe nl. Jacoba-Francisca Colins de Gand. Ze schrijft aan haar echtgenoot die zich op dat moment, uitzonderlijk, in Parijs bevindt.415 In de brief geeft ze haar echtgenoot een update over de zaken in Gent: er zijn daar blijkbaar nog mensen die door Van den Berghe betaald moeten worden. Verder geeft Jacoba-Francisca haar mening over dhr. Germain, die ze verdenkt van wispelturige aard te zijn gezien hij de ene keer lovend, de andere keer kijvend over Van der Vennen spreekt. Ze weet niet wat ze van het heerschap moet denken en vreest dat hij ook zo spreekt over Van den Berghe.416 JacobaFrancisca komt in deze brief over als een echtgenote die erg betrokken is bij de zaken van haar man. Op de verso-zijde van de brief staan de naam en het adres van Germain. Opvallend is dat hij hierop als Monsieur Germain, maistre { danse de lacadmie royal vermeld wordt.417 Mogelijk had Germain naast zijn kunsthandel nog andere activiteiten in de Koninklijke Dansacademie van het Franse hof.

DUVERGER E. (2004a), p. 210, doc. 349. Ibid., p. 213, doc. 353. 414 Ibid., p. 213, doc. 354. 415 Ibid., p. 214, doc. 356. 416 Ibid., pp. 214-215, doc. 356. 417 Idem.
412 413

73

In november bevindt Gillis zich in Rouen met de bedoeling terug te keren naar Gent met zijn mooiste werken die hij op dat moment niet kwijt raakt in Parijs.418 Op 4 december bereikt hem het bericht dat een belangrijke edelman uit Spanje naar Parijs komt en dat hij daarom best zo snel mogelijk terugkeert naar Parijs. Er zouden immers wel eens meer verkoopkansen kunnen zijn.

5.16. 1719
Dit jaar wordt beheerst door n gebeurtenis, namelijk de dood van Gillis Van der Vennen op 10 april 1719 in Parijs. Duverger nam de overlijdensakte op in zijn boek.419 Eind februari schrijft Germain aan Van den Berghe dat Gillis elke dag interessante zaken doet.420 Het blijkt immers weer een gunstigere tijd te zijn voor de kunsthandel. Op 8 april stuurt Germain dat hij Gillis ziek in bed vond.421 Johan Verhagen uit Rotterdam stuurt Van den Berghe in mei 1719 dat hij de stukken die Gillis bij hem had laten onderbrengen binnen de zes maanden moet komen halen, zoniet zal hij de werken openbaar laten verkopen. Ook de schuld die Gillis bij hem nog had, dient Van den Berghe zo snel mogelijk in te lossen.422 Een opvallend laatste document uit 1719 is een schilderijencatalogus van de werken van Van Biesum die op 18 oktober 1719 in Rotterdam, nogmaals, verkocht werden. Vermoedelijk werd een tweede openbare verkoop georganiseerd omdat de eerste in 1717 weinig succesvol was.423

5.17. 1720, 1721, 1722, 1723


Na de dood van Gillis zijn het voornamelijk schuldenbrieven en -akkoorden die bewaard bleven. Van kunsthandel is er op dat moment geen sprake meer. Francisco-Jacomo diende ondermeer schulden te betalen aan de Rotterdamse koopman Jan Osij, aan Jacob Bart uit Den

DUVERGER E. (2004a), p. 216, doc. 360. Ibid., p. 220, 369. 420 Ibid., p. 219, doc. 367. 421 Ibid., pp. 219-220, doc. 368. 422 Ibid., pp. 220-221, doc. 371. 423 DUVERGER E. (2004a), pp. 222-229, doc. 375.
418 419

74

Haag, aan Johan van Huijlen uit Den Haag en aan Adriaan Bout. Bij deze laatste gaat het zelfs om een bedrag van 10.000 gulden.424 Adriaan Bout laat Van den Berghe op 3 februari 1722 weten dat het kunstkabinet van de ondertussen eveneens overleden Jacques Meyers zal verkocht worden in april van hetzelfde jaar. Er zullen veel kunstliefhebbers uit het buitenland aanwezig zijn, voorspelt hij en Bout suggereert dat Van den Berghe ook op dat moment zijn kunst van de hand zou doen. Als Van den Berghe dat goed vindt zal hij een catalogus laten drukken en de aankondigingen ervoor verspreiden.425 Blijkbaar ging Van den Berghe niet in op het voorstel van Bout gezien de openbare verkoop van zijn schilderijenstock pas op 19 mei 1723 doorging. Jacob Bart, die verschillende praktische zaken regelde voor Bout,426 schreef aan Van den Berghe dat Bout erop stond de schulden die Van den Berghe bij hem had, terugbetaald te krijgen en dat Van den Berghe bijgevolg maar beter werk zou maken van de verkoop van zijn schilderijen.427 Na nogmaals een aanmaning gekregen te hebben van Jacob Bart, stuurt Van den Berghe in november 1722 dat het huidige seizoen geen gunstig moment is voor een schilderijenverkoop. Hij stelt daarop voor om de verkoop in de eerstvolgende mei-maand te houden.428 Zo gebeurt het ook, meer bepaald op 19 mei. De verkoop bracht zon 6000 gulden op429, wat gezien de torenhoge schulden van Van den Berghe niet genoeg is om alleen Bout terug te betalen. Opvallend genoeg zijn er geen documenten in de publicatie van Duverger opgenomen uit de jaren 1724, 1725 en 1728. Mogelijk bleef er uit deze periode niets bewaard of bleek het bewijsmateriaal geen bruikbare gegevens te bevatten.

5.18. 1726, 1727 en 1729-1733


Adriaan Bout stuurt in april 1726 dat de aankomende mei de ideale maand is om nog wat schilderijen van Van den Berghe openbaar te verkopen in de hoop uit de schilderijen het geld van deze laatste terug te winnen.430 In september 1726 blijkt de verkoop nog niet eens georganiseerd, wat Bout betreurt gezien hij hun zaak graag in augustus van dat jaar had afgehandeld. Van den Berghe blijkt echter in september nog altijd niet te zijn overgegaan tot de eigenlijke toestemming voor deze verkoop. Bout snapt niet waarom Van den Berghe zo aarzelt:
Ibid., pp. 230-236, doc. 378. Ibid., p. 238, doc. 288, 389. 426 JONCKHEERE K. (2008), p. 181. 427 DUVERGER E. (2004a), pp. 253-254, doc. 392. 428 DUVERGER E. (2004a), pp. 254-255, doc. 394. 429 Ibid., p. 259, doc. 399. 430 DUVERGER E. (2004a), p. 260, doc. 401.
424 425

75

De intrest en kosten sullen de schilderijen met de tijt opeeten en ick kan niet sien dat se over een tijt meerder waardig sullen wesen als nu.431 Het volgende jaar, op 15 april 1727, blijkt de verkoop nog steeds niet geregeld. Bout dringt aan de verkoop in de maand mei van 1727 te laten doorgaan, wat uiteindelijk ook gebeurt.432 Op datums van 12 en 13 mei 1727 werd er een document opgemaakt met een lijst van alle zaken die verkocht werden op de inboedelverkoop van Van den Berghe in Gent.433 In april 1729 stuurt Bout aan Van den Berghe verschillende brieven over hoe hij de schilderijen van deze laatste van de hand probeert te doen. Zoals hij echter gevreesd had, brengen de schilderijen bitter weinig op.434 Uit 1731 hebben we een brief van Van den Berghe aan Bout waarin hij zegt dat het hem zeer zwaar valt dat hij zijn schuld niet heeft kunnen aflossen door de verkopen van zijn schilderijen. Van den Berghe vertelt dat er intussen een nieuwe koper is opgedoken die hem mogelijk uit de schulden bij Bout kan helpen.435 Op 11 augustus 1733 wordt het kabinet van Bout, die inmiddels gestorven is, in Den Haag openbaar verkocht.436 De documenten over Van den Berghe stoppen hier. Gezien zijn torenhoge schuldenberg en de weinige overgebleven middelen voor terugbetaling, kunnen we stellen dat de kunsthandel, die op dat moment nog slechts in handen is van Van den Berghe, failliet is.

DUVERGER E. (2004a), p. 261, doc. 402. Ibid., p. 261, doc. 403.; Ibid., pp. 262-265, doc. 405. 433 Ibid., p. 265, doc. 406. 434 Ibid., pp. 268-269, doc. 410. 435 Ibid., p. 272, doc. 416. 436 Ibid., pp. 272-279, doc. 418.
431 432

76

BESLUIT
De eerste decennia van de 18de eeuw behoorden door het woeden van de Spaanse Successieoorlog (1701-1714) tot de meest woelige perioden uit de geschiedenis van het Europese continent. Handel drijven tussen de verschillende oorlogsgebieden bleek weliswaar mogelijk, zij het met de nodige rompslomp aan administratieve permissies en paspoorten. Deze laatste vormden geen barrire voor de kunsthandelaren die hun winsten buiten de eigen stadsen landgrenzen zochten. Zoals bleek was export geen kwestie van zin naar avontuur, dan wel een manier om aan het strenge bewind van de St.-Lucasgilde dat ondermeer in Gent heerste te ontsnappen en de locale markt die vooral in Antwerpen uit haar voegen barstte opnieuw ademruimte te geven. Gent was, hoewel ook aan de Schelde gelegen, toch Antwerpen niet, dat na een bloeiende 16de eeuw met een toestroom van veel buitenlandse handelaren in de stad, door het Twaalfjarig bestand en de Sluiting van de Schelde plots haar belangrijkste connectie met de wereld verloor. Nieuwe afzetmarkten drongen zich op. Doordat Parijs door zijn ligging ook over land te bereiken was vormde deze stad met haar bekende Foire St. Germain al snel een gunstig afzetgebied voor kunsthandelaren. Hiernaast ontstond ook door een opkomende schaarste aan schilderijen van veelgevraagde Italiaanse meesters, de interesse van buitenlandse edellieden voor werken vanuit de Nederlanden. Voornamelijk deze buitenlandse hoge adel vormde het grootste deel van het klantenbestand van de in Gent gevestigde kunsthandel van Francisco-Jacomo Van den Berghe en zijn neef en handelspartner Gillis Van der Vennen. In een contract uit 1705 bepaalden ze gezamenlijk en elk voor de helft in te staan voor de winst en het verlies van hun kunsthandel die in hetzelfde jaar aanving. Het takenpakket werd onderling verdeeld conform hun kwaliteiten en mogelijkheden. Gezien zijn functie als schepen in de stad Gent was het voor Francisco-Jacomo niet haalbaar om voor de aan- en verkoop van de kunstwerken de nodige verplaatsingen te doen tussen de belangrijkste handelssteden van dat moment: Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Parijs. Gillis Van der Vennen had dankzij een vorig handelspartnerschap met de Brusselse kunsthandelaar Bartholom Goubau al de gewenste ervaring, contacten in de kunsthandel en kennis van kunst opgedaan, waarop hij kon steunen bij het rondtrekken en verhandelen dat hij bijgevolg voor zijn rekening nam. Uit de bewaarde correspondentie en documenten tekent zich naast een hoofdstuk uit het levensverhaal van twee neven, ook het verhaal af van de bloei en ondergang van hun kunsthandel in de eerste helft van de 18de eeuw. Tussen beide neven is er ondanks de vastgelegde gelijkheid in hun partnerschap een verschil in aanzien. Francisco-Jacomo Van den Berghe stamde immers uit een familie van 77

notarissen en blijkt kapitaalkrachtig genoeg te zijn om te investeren in een kunsthandel. De kunsthandel aan het begin van de 18de eeuw blijkt grotendeels gebaseerd op kredietbrieven, die op hun beurt steunen op het onderlinge geloof en vertrouwen tussen de handelaars. Dit systeem is echter ver van waterdicht. Wat bijna niet te vermijden is, gebeurt dan ook veelvuldig, namelijk dat handelaars bij een hele schare collegas schulden hebben lopen die ze niet meer kunnen inlossen. Dit bleek ook het geval bij Francisco-Jacomo Van den Berghe, zeker na de dood van zijn handelspartner Gillis Van der Vennen in 1719. Uit de correspondentie concluderen we dat mede zijn passie voor het kopen van schone kunst, zijn spilzucht en het naeve karakter van Gillis Van der Vennen op termijn de ondergang van de kunsthandel van het duo betekende. FranciscoJacomo Van den Berghe, die hoewel hij meermaals zijn neef verbood om nog meer kunst aan te kopen, nergens blijk geeft van harde maatregelen hiertegen, draagt in die zin evenzeer de verantwoordelijkheid voor de insolventie. Daarnaast wegen ook de politiek-economische omstandigheden op de kunsthandel. Het faillissement van Van den Berghe en Van der Vennen is immers geen alleenstaand geval. Het duo Van den Berghe-Van der Vennen wordt door Koenraad Jonckheere naast andere kunsthandelaars geplaatst zoals de Rotterdammers Quirijn Van Biesum en Jacques Meyers, die samenwerkten en waarbij de eerste de errand boy van de laatste, de gentle-man-dealer, wordt genoemd. Ikzelf zou Van der Vennen niet net als Van Biesum onder de noemer errand boy willen plaatsen. Uit de documenten kunnen we niet opmaken dat Quirijn Van Biesum en Jacques Meyers een soortgelijk contract hadden opgesteld over hun samenwerking. Gezien ze daarnaast, in tegenstelling tot Van der Vennen en Van den Berghe, onderling aan mekaar ook kunst verkochten, vertoont hun relatie maar weinig overeenkomsten met deze tussen Van den Berghe en Van der Vennen. De enige gelijkenis tussen beide duos ligt in het feit dat er in beide gevallen onderling waarschijnlijk sprake was van een verschil in aanzien en dat verder ook het takenpakket mogelijk gelijklopend was. Van den Berghe en Meyers waren beiden welstellend en hielden zich maar weinig bezig met het vermoeiende rondreizen en onderhandelen. Quirijn Van Biesum, in een vorig leven bakker, kon op minder achting rekenen, wat mogelijk ook het geval was voor Gillis Van der Vennen, al is hierover weinig geweten en kon zijn uitstekende kunstkennis ook gezorgd hebben voor opwaardering. Deze laatsten kennen hoewel een grote overeenkomst in hun activiteiten voor hun kunsthandel, evenzeer een groot onderling verschil, dat meer bepaald ligt in het feit dat Quirijn Van Biesum, in tegenstelling tot Van der Vennen, zelf eigenaar was van een kunsthandel en niet slechts via een partnerschap. Dit partnerschap problematiseert voor mij de noemer errand boy die Gillis Van der Vennen net als Quirijn Van Biesum kreeg, gezien deze laatste regelmatig voor Meyers praktische zaken van de kunsthandel regelde. Naar mijn aanvoelen doet dit geen recht aan hoe Gillis Van 78

der Vennen en Francisco-Jacomo Van den Berghe in de handel tegenover elkaar stonden, namelijk als gelijken. Ik zou om die reden willen stellen dat Gillis Van der Vennen, gezien zijn kennis en visie op kunst, op de kwaliteit van kunstwerken en omwille van zijn oog voor heersende trends, binnen het partnerschap als een soort art-director zijn taken opnam. Francisco-Jacomo Van den Berghe die steunend op zijn kapitaal en zijn netwerk in Gent, de correspondentie en het voorzien van de nodige fondsen en paspoorten voor zijn rekening nam, beschouw ik enkel wat zijn aanzien betreft hoogstaander ten opzichte van Gillis. Binnen hun gezamenlijke kunsthandel, plaats ik hem op gelijke voet met zijn neef en beschouw ik Van den Berghe door zijn takenpakket als de communication- en financial director.

79

BIBLIOGRAFIE
Boeken BAER R. (2000) Ronni Baer, Gerrit Dou (1613-1675), Master Painter in the Ager of Rembrandt, Washington D.C., National Gallery of Art, 2000. BENEZIT E. (2006) Emmanuel Bnzit, Dictionary of Artists, Parijs, Grnd, 14dln., 2006. BOK M.J. (1994) Marten Jan Bok, Vraag en aanbod op de Nederlandse Kunstmarkt, 1580-1700, Utrecht, Universiteit Utrecht, 1994. BOONE M. (2007) Marc Boone, Historici en hun mtier, Gent, Academia Press, 2007. DE DONCKER T. (2007) Tim De Doncker, Gentse kunstenaars - Eenheid en diversiteit. Sociaaleconomische studie op basis van een prosopografisch onderzoek, Masterscriptie [onuitgegeven], Gent, Universiteit Gent, 2007. DE REN L., DUERLOO L. & J. ROEGIERS (1987) Louis De Ren, Luc Duerloo & Jan Roegiers, De Gouverneurs-Generaal van de Oostenrijkse Nederlanden, Tielt, Kredietbank, 1987. DE WIT J. (1755) Jacob De Wit, Catalogus van een uitmuntend kabinet schilderyen, teekeningen, miniaturen en waterverwen, konstprenten, gebondene en ongebondene prentwerken, van de beste Italiaansche, Fransche en Nederlandsche Meesters, Amsterdam, H. de Leth, 1755. (full text op http://search.ugent.be/meercat/x/google_books?q=900000135167, laatst geraadpleegd op 11.07.10 ) DUVERGER E. (1967a) Erik Duverger, De XVIIIe-eeuwse kunsthandel en de plaats van het Nederlands kunstwerk op de Franse en Engelse kunstmarkt, Gent, 1967. DUVERGER E. (2004a) Erik Duverger, Documents concernant le commerce dart de FranciscoJacomo van den Berghe et Gillis van der Vennen de Gand avec la Hollande et la France pendant les premires dcades du XVIIIime sicle, Wetteren, Imprimerie Universa, 2004. DUVERGER E. (2004b) Erik Duverger, Antwerpse Kunstinventarissen uit de 17de eeuw, 13 delen, Brussel, Paleis der Academin, 2004. GEVAERT M. (2007) Marc Gevaert, Slagveld van Europa, Roeselare, Roularta Books, 2007. JONCKHEERE K. (2008) Koenraad Jonckheere, The Auction of King Williams Paintings 1713. Elite international art trade at the end of the Dutch Golden Age, Amsterdam, Philadelphia, John Benjamins Publishing Company, 2008. 80

LYNA D. (2010) Dries Lyna, The Cultural Construction of Value. Art Auctions in Antwerp and Brussels (1700-1794), Doctoraatsscriptie, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 2010. KORTHALS ALTES E. (2003) Everhard Korthals Altes, De verovering van de internationale kunstmarkt door de 17de eeuwse schilderkunst: enkele studies over de verspreiding van Hollandse schilderijen in de eerste helft van de 18de eeuw, Leiden, Primavera Pers, 2003. NORTH M. & D. ORMROD (1998) Michal North & David Ormrod, Art Markets in Europe 14001800, Aldershot, Brookfield USA, Singapore, Sydney, Ashgate, 1998.

TURNER J. (1996) Jane Turner (ed.), The dictionary of Art, London, Macmillan Publishers Limited, New York, Groves Dictionaries Inc., 34 dln, 1996. VERMEYLEN F. (2003) Filip Vermeylen, Painting for the Market: commercialization of art in Antwerp's Golden Age, Turnhout, Brepols, 2003.

Artikels Wetenschappelijke Bijdragen DUPARC F. (2009) Frederik Duparc, The Life and Work of Philips Wouwerman, in: BUVELOT Q., Philips Wouwerman 1619-1668 [tentoonstellingscatalogus], Den Haag, Royal Picture Gallery Mauritshuis, 12 november 2009 28 februari 2010; pp. 16-41. DUVERGER E. (1967b) Erik Duverger, Rflexions sur le commerce dart au XVIIe sicle, in: Sonderdruck aus Stil und berlieferung in der Kunst des Abendslandes (Band III), 1967, pp. 65-88. DUVERGER J. (1956) Jozef Duverger, Grootheid en verval, in: Kunstgeschiedenis der Nederlanden. Van het einde van de 16de eeuw tot onze tijd in de Zuidelijke Nederlanden., 3 delen, Utrecht, W. De Haan, 1956, pp. 1-22. JONCKHEERE (2004) Koenraad Jonckheere, Documents concernant le commerce dart de Francisco-Jacomo van den Berghe et Gillis van der Vennen de Gand avec la Hollande et la Eric Duverger. France pendant les premires dcades du XVIIIe sicle.Wetteren: Imprimerie Universa, 2004. 317 & XXII pp, in: Historians of Netherlandish Art Newsletter, Vol. 21, nr. 2, November 2004, pp. 20-21. JONCKHEERE K. (2009) Koenraad Jonckheere, Ick offre mij in alle dienst. The Art Dealership of Merchant and Diplomat Jan van Beuningen (1667-1720), in: LYNA D., VERMEYLEN F. & H. 81

VLIEGHE (ed.), Art Auctions and Dealers The disseminations of Netherlandish Art during the Ancient Rgime., Turnhout, Brepols, 2009, pp. 59-82. LYNA D. & F. VERMEYLEN (2009) Dries Lyna & Filip Vermeylen, Rubens for sale. Art Auctions in Antwerp during the seventeenth and eighteenth Centuries, in: LYNA D., VERMEYLEN F. & H. VLIEGHE (ed.), Art Auctions and Dealers The disseminations of Netherlandish Art during the Ancient Rgime., Turnhout, Brepols, 2009, pp. 139-153. N.N. (1890) N.N., Messager des Sciences historiques ou Archives des Arts et de la Bibliographie de Belgique, 1890, pp. 476-480. VAN DER STICHELEN K. & F. VERMEYELEN (2006) Katelijne Van der Stichelen & Filip Vermeylen, The Antwerp Guild of Saint Luke and the Marketing of Paintings, 1400-1700, in: DE MARCHI N. & H. VAN MIEGROET, Mapping Markets for Painting in Europe 1450-1750, Turnhout, Brepols, 2006, pp. 189-208. VERMEYLEN F. (2006) Filip Vermeylen, The Art of the Dealer. Marketing paintings in early modern Antwerp, in: COOLS H., KEBLUSEK M. & B. NOLDUS (ed.), Your Humble Servant. Agents in early modern Europe, Hilversum, Verloren, 2006, pp. 109-119.

Websites KREN E. & D. MARX (s.d.) Emil Krn & Daniel Marx, Web Gallery of Art, Web Gallery of Art (website), http://www.wga.hu/index.html (laatst geraadpleegd op 02.08.10). MCLEOD T. (2001) Toby McLeod, Eugne, Prince of Savoy, in: HOLMES R. (ed.), The Oxford Companion to Military History, Oxford University Press, 2001.; Oxford Reference Online, Ghent University (website), http://www.oxfordreference.com/views/ENTRY.html?subview=Main&entry=t139.e416 (laatst geraadpleegd op 31.07.10). N.N. (2001) N.N., Treaty of Utrecht, in: The Oxford Essential Dictionary of the U.S. Military, Berkley Books, 2001.; Oxford Reference Online, Ghent University (website), http://www.oxfordreference.com/views/ENTRY.html?subview=Main&entry=t63.e8778 (laatst geraadpleegd op 31.07.10). SORENSEN L. (2000) Lee Sorensen, Duverger, Erik, Dictionary of Art Historians (website), http://www.dictionaryofarthistorians.org/duvergere.htm (laatst geraadpleegd op 21.06.10).

82

VEENENDAAL A. (s.d.) A. Veenendaal, De Briefwisseling van Anthonie Heinsius, Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (website), http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720/Index/f (laatst geraadpleegd op 27.07.10).

83

BIJLAGE 1 GENEALOGIE

84

BIJLAGE 2 ILLUSTRATIES
Fig. 1

Bron: KREN E. & D. MARX (s.d.) Emil Krn & Daniel Marx, Web Gallery of Art, Web Gallery of Art (website), http://www.wga.hu/index.html (laatst geraadpleegd op 02.08.10).

* De Heilige Familie, Francesco ALBANI (c. 1610) Private Collectie Olieverf op koper, 37.5 x 28.5 cm

85

Fig. 2

Bron: KREN E. & D. MARX (s.d.) Emil Krn & Daniel Marx, Web Gallery of Art, Web Gallery of Art (website), http://www.wga.hu/index.html (laatst geraadpleegd op 02.08.10)

De Dronken Silenus, Pieter Paul RUBENS (c. 1616-17)

Alte Pinakothek, Mnchen Olieverf op paneel, 212 x 214,5 cm

86

Fig. 3

Bron: KREN E. & D. MARX (s.d.) Emil Krn & Daniel Marx, Web Gallery of Art, Web Gallery of Art (website), http://www.wga.hu/index.html (laatst geraadpleegd op 02.08.10).

De Dronken Silenus, Pieter Paul RUBENS (c. 1620)

The National Gallery, Londe Olieverf op doek, 133 x 197 cm

87

Fig. 4

Bron: JONCKHEERE K. (2008), The Auction of King Williams Paintings 1713. Elite international art trade at the end of the Dutch Golden Age, Amsterdam, Philadelphia, John Benjamins Publishing Company, 2008, p. 187 (foto: L. Marnef).

* Het Laatste Oordeel, Pieter Paul RUBENS (1577-1640)

Alte Pinakothek, Mnchen Olieverf op paneel, 183.5 x 119cm 88

Fig. 5

Bron: KREN E. & D. MARX (s.d.) Emil Krn & Daniel Marx, Web Gallery of Art, Web Gallery of Art (website), http://www.wga.hu/index.html (laatst geraadpleegd op 02.08.10).

Haviksjacht, Philips WOUWERMAN (c. 1651)

Private collection Olieverf op panel, 21 x 26 cm

89

Fig. 6

Bron: KREN E. & D. MARX (s.d.) Emil Krn & Daniel Marx, Web Gallery of Art, Web Gallery of Art (website), http://www.wga.hu/index.html (laatst geraadpleegd op 02.08.10).

Lamentatie, Anthony VAN DYCK (c. 1634)

Alte Pinakothek, Mnchen Olieverf op paneel, (afmetingen onbekend)

90

Fig. 7

Bron: JONCKHEERE K. (2008), The Auction of King Williams Paintings 1713. Elite international art trade at the end of the Dutch Golden Age, Amsterdam, Philadelphia, John Benjamins Publishing Company, 2008, p. 174 (foto: L. Marnef).

De Bewening van Christus, Nicolas POUSSIN (1594-1665)

Alte Pinakothek, Mnchen Olieverf op doek, 102.7 x 14 cm

91

Fig. 8

Bron: KREN E. & D. MARX (s.d.) Emil Krn & Daniel Marx, Web Gallery of Art, Web Gallery of Art (website), http://www.wga.hu/index.html (laatst geraadpleegd op 02.08.10).

Psyche geerd door het volk, Luca GIORDANO (1692-1702)

Royal Collection, Windsor Olieverf op koper, 57,5 x 68,9 cm

92

LIJST AFBEELDINGEN
Fig.1.: Francesco ALBANI, De Heilige Familie, (c. 1610), Olieverf op koper, 37.5 x 28.5 cm, Private Collectie. Fig.2.: Pieter Paul RUBENS (c. 1616-17), De Dronken Silenus, Olieverf op paneel, 212 x 214.5 cm, Alte Pinakothek, Mnchen.

Fig.3.: Pieter Paul RUBENS, De Dronken Silenus, (c. 1620), Olieverf op doek, 133 x 197 cm, The National Gallery, Londen. Fig.4.: Pieter Paul RUBENS (1577-1640), Het Laatste Oordeel, Olieverf op paneel, 183.5 x 119cm, Alte Pinakothek, Mnchen. Fig.5.: Philips WOUWERMAN, Haviksjacht ,(c. 1651), Olieverf op paneel, 21 x 26 cm, Private Collectie. Fig.6.: Anthony VAN DYCK, Lamentatie (c. 1634), Olieverf op paneel, (afmetingen onbekend), Alte Pinakothek, Mnchen. Fig.7.: Nicolas POUSSIN (1594-1665), De Bewening van Christus, Olieverf op doek, 102.7 x 14 cm, Alte Pinakothek, Mnchen. Fig.8.: Luca GIORDANO (1692-1702), Psyche geerd door het volk, Olieverf op koper, 57.5 x 68.9 cm, Royal Collection, Windsor.

93

You might also like