Professional Documents
Culture Documents
BT1 100
5JN-F8199-D5
DAU26941
DECLARATION of CONFORMITY
We Company: MORIC CO., LTD. Address: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan Hereby declare that the product: Kind of equipment: IMMOBILIZER Type-designation: 5SL-00, 5VS-00, 5VX-00, 3HT-00, 5UX-00, 5UX-10, 5KS-00 and 5KS-10 is in compliance with following norm(s) or documents: R&TTE Directive(1999/5/EC) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950(2000) Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Wij, Bedrijf: MORIC CO., LTD. Adres: 1450-6 Mori Mori-Machi Shuchi-gun Shizuoka 437-0292 Japan Verklaren hierbij dat het product: Type apparaat: STARTBLOKKERING Typeaanduiding: 5SL-00, 5VS-00, 5VX-00, 3HT-00, 5UX-00, 5UX-10, 5KS-00 en 5KS-10 in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten: R&TTE richtlijn (1999/5/EC) EN300 330-2 v1.1.1 (2001-6), EN60950 (2000) Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen (97/24/EC: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan Datum van afgifte: 1 augustus 2002
INLEIDING
DAU10100
Welkom in de wereld van Yamaha rijders! Als eigenaar van de BT1100 profiteert u van Yamaha's ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw BT1100. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de motorfiets, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen. Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw motorfiets in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen: Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIGHEID! Wanneer instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd, kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de motorrijder of omstanders of degene die de motorfiets inspecteert of repareert. De aanduiding LET OP staat vermeld bij speciale voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen om schade aan de motorfiets te voorkomen. De aanduiding NB staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
WAARSCHUWING 0
LET OP:
NB: NB:
G G
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze motorfiets en moet altijd bij de machine blijven, ook als deze ooit wordt verkocht. Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw motor en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10030
WAARSCHUWING 0 LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE MOTORFIETS GAAT GEBRUIKEN.
DAUB1011
BT1100 HANDLEIDING 2004 door Yamaha Motor Italia S.P.A. 1e Uitgave, Juni 2004 Alle rechten voorbehouden. Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik zonder schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Italia S.P.A. Gedrukt in Itali.
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE.................1-1 BESCHRIJVING .................................2-1 Aanzicht linkerzijde ..........................2-1 Aanzicht rechterzijde .......................2-2 Bedieningen en instrumenten ..........2-3 FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN .............................3-1 Startblokkeersysteem ......................3-1 Contactslot/stuurslot ........................3-2 Controle- en waarschuwingslampjes .............3-4 Multifunctioneel display ....................3-6 Toerenteller ......................................3-7 Zelfdiagnosesysteem .......................3-8 Antidiefstal-alarmsysteem (optie) ....3-9 Stuurschakelaars ...........................3-10 Koppelingshendel ...........................3-11 Schakelpedaal ...............................3-12 Remhendel .....................................3-12 Rempedaal .....................................3-13 Tankdop .........................................3-13 Brandstof ........................................3-14 Tankbeluchtingsslang .....................3-15 Uitlaatkatalysator ...........................3-15 Chokehendel ..................................3-16 Zadel ..............................................3-16 Helmbevestiging ............................3-17 Opbergcompartiment .....................3-17 Afstellen van de voorvork ..............3-18 Afstellen van de schokdemperunit .3-19 Zijstandaard ...................................3-20 Startspersysteem ...........................3-21 CONTROLES VOOR HET STARTEN 4-1 Controlelijst voor gebruik .................4-2 GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE ...............................5-1 Starten van een koude motor ..........5-1 Starten van een warme motor .........5-2 Schakelen ........................................5-3 Tips voor een zuinig brandstofverbruik ......................5-3 Inrijperiode .......................................5-4 Parkeren ..........................................5-4 PERIODIEK ONDERHOUD EN KLEINERE REPARATIES .............6-1 Boordgereedschapsset ....................6-1 Periodiek smeer- en onderhoudsschema ...................6-2 Panelen verwijderen en aanbrengen ...............................6-6 Controleren van de bougies ............6-6 Motorolie ..........................................6-8 Cardanolie ......................................6-10 Reinigen van het luchtfilterelement .....................6-12 Afstellen van de carburateurs ........6-14 Afstellen van het stationair toerental ..................................6-14 Speling van de gaskabel afstellen .6-15 Afstellen van de klepspeling ..........6-15 Banden ...........................................6-15 Gietwielen ......................................6-18 Vrije slag van koppelingshendel afstellen ...................................6-19 De stand van het schakelpedaal afstellen ...................................6-20 De stand van het rempedaal afstellen ...................................6-20 Controleren van voor- en achterremblokken ....................6-21 Controleren van remvloeistofniveau ..................6-21 Verversen van remvloeistof ...........6-23 Controleren en smeren van kabels ......................................6-23 Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel .............6-23 Controleren en smeren van rem- en schakelpedalen ..........6-24 Controleren en smeren van rem- en koppelingshendels .....6-24 Controleren en smeren van zijstandaard .............................6-25 Voorvork controleren ......................6-26 Controle van stuursysteem ............6-26 Controleren van wiellagers ............6-27 Accu ...............................................6-27
INHOUDSOPGAVE
Zekeringen vervangen ...................6-29 Vervangen van koplamp- en parkeerlichtgloeilampen ..........6-30 Gloeilamp in remlicht/achterlicht vervangen ...............................6-33 Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen ...............................6-33 Gloeilamp in kentekenverlichting vervangen ...............................6-34 Voorwiel .........................................6-35 Achterwiel ......................................6-36 Problemen oplossen ......................6-37 Storingzoekschema .......................6-38 VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS ......................7-1 Verzorging ........................................7-1 Stalling .............................................7-3 SPECIFICATIES ..................................8-1 GEBRUIKERSINFORMATIE ...............9-1 Identificatienummers ........................9-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10270
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
MOTORFIETSEN ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJTECHNIEKEN EN VAN DE DESKUNDIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREISTEN ALVORENS MET DEZE MOTOR TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET: G DOOR EEN COMPETENTE INFORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN HET MOTORRIJDEN. G ZICH HOUDEN AAN DE WAARSCHUWINGEN EN ONDERHOUDSEISEN VERMELD IN HET INSTRUCTIEBOEKJE VOOR DE EIGENAAR. G GRONDIG GETRAIND ZIJN IN VEILIGE EN CORRECTE RIJTECHNIEKEN. G GEBRUIK MAKEN VAN PROFESSIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN HET INSTRUCTIEBOEKJE EN/OF WANNEER DE ME-
CHANISCHE CONDITIES DIT VEREISEN. Veilig rijden G Controleer de machine altijd voor u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen. G Deze motorfiets is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier. G Het niet opmerken en herkennen van motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen. Dus: Draag een jack in felle kleuren. Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.
1-1
Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker. Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs. Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw machine alleen uit aan ervaren motorrijders. Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen. We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bediening. Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNEL-
VEILIGHEIDSINFORMATIE
HEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinleggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd word genomen. Neem altijd de maximum snelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan. Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien. De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing. De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden. De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide
G G
voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten. Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs. Deze motorfiets is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. De scooter is niet bedoeld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel. G Draag altijd een goedgekeurde helm. G Draag ook een gezichtskap of een veiligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt. G Door een jack, stevige schoenen, een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen. G Draag nooit loszittende kleding, deze kan blijven haken aan be1-2
dieningshandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken. Raak nooit de motor of het uitlaatsysteem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brandwonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt. De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Technische wijzigingen Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze motor onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorzaken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw motor ook onwettig worden. Bagage en accessoires Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief
VEILIGHEIDSINFORMATIE
effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij het beladen van de motor of het monteren van accessoires: Beladen Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtlimiet van 200 kg (441 lb) niet overschrijden. Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt: G Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden van de motor wordt verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
G
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Als gewicht gaat schuiven kan zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig. Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
Accessoires Originele Yamaha accessoires werden speciaal ontworpen voor montage aan deze motor. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare accessoires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje Beladen. G Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening beperkt of lampen of reflectors afdekt. Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door arodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt. Omvangrijke accessoires kunnen door hun arodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De
1-3
VEILIGHEIDSINFORMATIE
motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald. Sommige accessoires noodzaken de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo'n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden. Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt. Zet de motor altijd af als u benzine tankt. Pas op en mors tijdens het tanken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem. Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur. Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn giftig en kunnen al heel snel bewusteloosheid of dodelijk letsel veroorzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft. Zet de motor altijd uit voordat u de motorfiets onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het contactslot. Let op het volgende als u de motor gaat parkeren: De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, parkeer de motorfiets daarom op een plek waar voetgangers en kinderen hier geen last van hebben. Parkeer de motor niet op een helling of op een zachte ondergrond, om omvallen te voorkomen.
1-4
Parkeer de motor niet nabij een brandend toestel (bijv. een petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten. Als u de motor in een ander voertuig vervoert, zorg dan dat deze rechtop staat. Als de motor schuin staat, kan er benzine uit de carburateur of de brandstoftank stromen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen is terecht gekomen. Morst u benzine op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
BESCHRIJVING
DAU10410
Aanzicht linkerzijde
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1. 2. 3. 4. 5. 6. Chokehendel (pagina 3-16) Opbergcompartiment (pagina 3-17) Boordgereedschapsset (pagina 6-1) Stelring veervoorspanning (achterschokdemper) (pagina 3-19) Schakelpedaal (pagina 3-12) Kijkglas motorolieniveau (pagina 6-8) 2-1
BESCHRIJVING
DAU10420
Aanzicht rechterzijde
1 2 3 4 5 6 7 8 9
7. Zekeringen (pagina 6-29) 8. Accu (pagina 6-27) 9. Helmbevestiging (pagina 3-17) 10. Luchtfilterelement (pagina 6-12) 11. Oliefilterelement verwijderen (pagina 6-10) 12. Rempedaal (pagina 3-13) 2-2
10
BESCHRIJVING
DAU10430
Bedieningen en instrumenten
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1. Koppelingshendel (pagina 3-11) 2. Schakelaargroep linkerstuurgreep (pagina 3-10) 3. Multifunctioneel display/Controle- en waarschuwingslampjes (pagina 3-4, 3-6) 4. Contactslot/stuurslot-unit (pagina 3-2) 5. Schakelaargroep rechterstuurgreep (pagina 3-10) 6. Gasgreep (pagina 6-15) 7. Remhendel (pagina 3-12) 8. Vuldop brandstoftank (pagina 3-13) 2-3
Startblokkeersysteem
1. Codeersleutel (met een rood bovendeel) 2. Standaardsleutels (met een zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen: G een codeersleutel (met een rood bovendeel) G twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd G een transponder (die is gentegreerd in de codeersleutel) G een startblokkeereenheid
de ontstekingsmodule een controlelampje van het startblokkeersysteem (Zie pagina 3-5.) De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11820
G G
G G G
LET OP:
G
BEWAAR DE CODEERSLEUTEL ZORGVULDIG! NEEM ONMIDDELLIJK CONTACT OP MET UW DEALER ALS DE SLEUTEL VERLOREN RAAKT! Als de codeersleutel verloren raakt, is het niet meer mogelijk om de standaardsleutels opnieuw te coderen. De stan3-1
G G
daardsleutels kunnen nog steeds worden gebruikt om het voertuig te starten, maar wanneer de codeersleutel vereist is (bijvoorbeeld als er een nieuwe standaardsleutel wordt gemaakt of alle sleutels verloren zijn geraakt) moet het volledige startblokkeersysteem worden vervangen. Het is daarom aan te bevelen een van de twee standaardsleutels te gebruiken en de codeersleutel te bewaren op een veilige plaats. Dompel de sleutels niet onder in water. Stel de sleutels niet bloot aan extreem hoge temperaturen. Houd de sleutels uit de buurt van magneten (inclusief, maar niet uitsluitend, producten zoals luidsprekers etc.). Plaats geen zware voorwerpen op de sleutels. Probeer niet de sleutels te slijpen of de vorm ervan te veranderen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Probeer niet het kunststof bovendeel van de sleutels open te maken. Bevestig niet meer dan n sleutel van hetzelfde startblokkersysteem aan een sleutelring. Houd de standaardsleutels en sleutels van andere startblokkeersystemen uit de buurt van de codeersleutel van dit voertuig. Houd sleutels van andere startblokkeersystemen uit de buurt van het contactslot, deze kunnen signaalstoring veroorzaken.
DAU10471
DAU10550
Contactslot/stuurslot
ON Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen. NB: De koplampen gaan automatisch branden als de motor wordt gestart en blijven aan totdat de sleutel naar OFF wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
DAU10660
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. NB: Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels.
OFF Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DAU10680
LOCK Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
3-2
F (Parkeren) Het stuur is vergrendeld en het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen. Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar F te kunnen draaien.
DCA11020
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1. Drukken 2. Draaien
1. Drukken 2. Draaien
LET OP: Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
1. Draai het stuur helemaal naar links. 2. Druk de sleutel in de OFF-stand in en draai hem dan naar de LOCK-stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt. 3. Neem de sleutel uit.
Druk de sleutel in en draai hem dan naar OFF terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
WAARSCHUWING 0 Draai de contactsleutel nooit naar OFF of naar LOCK terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verliezen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar OFF of naar LOCK draait.
3-3
Controle- en waarschuwingslampjes
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1. Controlelampje startblokkering 2. Controlelampje richtingaanwijzers y 3. Vrijstandcontrolelampje N 4. Controlelampje grootlicht 1 5. Waarschuwingslampje olieniveau v 6. Waarschuwingslampje brandstofniveau K
DAU11020
Controlelampje grootlicht 1 Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11250
Controlelampje richtingaanwijzers y Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
Waarschuwingslampje olieniveau v Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is. Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar ON te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen. NB:
G
dan echter geen sprake van een storing. Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het circuit van het waarschuwingslampje olieniveau. Als het waarschuwingslampje olieniveau defect is, wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven: Het waarschuwingslampje olieniveau knippert tien keer en dooft dan gedurende 2.5 seconde. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.
DAUB1030
Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is
3-4
Waarschuwingslampje brandstofniveau K Dit controlelampje gaat branden wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 5,8 L (1,53 US gal) (1,27 Imp.gal). Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij. Het elektrisch circuit van het waarschuwingslampje kan volgens de volgende procedure worden gecontroleerd. 1. Draai de sleutel naar ON.
Controlelampje startblokkering Het elektrisch circuit voor het controlelampje controleert u door de contactsleutel naar ON te draaien. Als het controlelampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te testen. Als de sleutel naar OFF wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
NB: Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. Als het startblokkeersysteem defect is dan zal het controlelampje in een bepaald patroon knipperen wanneer de contactsleutel naar ON wordt gedraaid. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. Als het controlelampje eerst vijfmaal langzaam knippert en dan herhaaldelijk tweemaal snel, betreft het mogelijk een signaalstoring. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende. 1. Start de motor met behulp van de codeersleutel. NB: Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan n startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels. 3. Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
3-5
Multifunctioneel display
G
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen: G een snelheidsmeter (die de actuele rijsnelheid aangeeft) G een toerenteller (die het motortoerental in tpm aangeeft) G een kilometerteller (die de totale afgelegde afstand toont) G twee rittellers (die de afgelegde afstand aangeven sinds de tel1. Snelheidsmeter 2. Toerenteller 3. Kilometerteller 4. Klok 5. Rittellers 6. Toets SELECT 7. Toets RESET
lers het laatst werden teruggesteld op nul) een ritteller voor brandstofreserve (die de afstand aangeeft die wordt afgelegd op de brandstofreserve) een klok.
Kilometerteller- en rittellermodi NB: Vergeet niet de sleutel naar ON te draaien en daarna twee seconden te wachten totdat de zelfdiagnosecontrole is uitgevoerd, voordat u de toetsen SELECT en RESET gebruikt. Door op de toets SELECT te drukken, wordt in onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometertellers: ODO 6 (boven) TRIP 1 6 TRIP 2 6 TRIP 1 (onder) 6 ODO Als het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden (zie pagina 3-4), wisselt de kilometertellerweergave automatisch naar de brandstofreserve-rittellermodus TRIP F en gaat de teller voor de afgelegde afstand
3-6
vanaf dat punt lopen. In dat geval wordt door het indrukken van de toets SELECT in onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller: TRIP F 6 - ODO (boven) 6 TRIP 1 6 TRIP 2 6 TRIP 1 (onder) 6 ODO 6 TRIP F Om een ritteller (TRIP 1 of TRIP 2) op nul terug te zetten, selecteert u deze door op de toets SELECT te drukken, en daarna de toets RESET minstens 3 seconden lang ingedrukt te houden. De brandstofreserve-ritteller kan handmatig worden teruggesteld door de toets RESET minstens 1 seconde lang ingedrukt te houden, of hij wordt automatisch teruggezet, terwijl het display terugkeert naar de vorige modus ODO nadat u brandstof hebt bijgevuld en 5 km (3 mi) hebt gereden. Om in de weergaven van de kilometerteller en rittellers in het display te wisselen tussen kilometers en mijlen, drukt u tegelijkertijd op de toets SELECT en de toets RESET, draait u de sleutel vervolgens naar ON en wacht u minstens 2 seconden, totdat
Toerenteller
1 2 3 4
1. Toerenteller 2. Rode zone
5 6 7 8 9 10
Met de elektrische toerenteller kan de motorrijder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden. Als de sleutel naar ON wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot aan het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug naar nul tpm om het elektrische circuit te testen.
3-7
LET OP: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst. Rode zone: 6.400 tpm en hoger.
Zelfdiagnosesysteem
NB: Wanneer de sleutel naar ON wordt gedraaid, zullen de naalden van de toerenteller en de snelheidsmeter naar maximum bewegen en dan terugkeren naar nul. Bovendien gaan alle waarschuwings- en controlelampjes enkele seconden aan en daarna weer uit. Als de naald van de toerenteller of de snelheidsmeter niet beweegt zoals beschreven of als een van de waarschuwings- of controlelampjes niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer om de elektrische circuits te controleren. Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor de volgende elektrische circuits: G snelheidsmeter G toerenteller G gasklepsensor G rijsnelheidssensor G ontstekingsbobine nr. 1 G ontstekingsbobine nr. 2
3-8
G G
Als een van de bovengenoemde circuits uitvalt, zal de naald van de toerenteller herhaaldelijk een foutcode van twee cijfers aanwijzen (bijvoorbeeld 15, 16, 23, 24, 33, 34, 42). Als de naald van de toerenteller een dergelijke foutcode aanwijst, noteer dan de circuitnummeraanduiding aangegeven in tpm en vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
LET OP: Wanneer de toerenteller een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen. Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. Als een van de circuits van het startblokkeersysteem uitvalt, gaat het controlelampje van het startblokkeersysteem knipperen en wordt er een foutcode van twee cijfers aangegeven (bijvoorbeeld 51, 52, 53) wanneer de sleutel naar ON wordt gedraaid. NB: Als het controlelampje van het startblokkeersysteem knippert met foutcode 52, kan dat worden veroorzaakt door een transponderstoring. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende. 1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
NB: Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan n startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart. 2. Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels. 3. Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen. Als het controlelampje van het startblokkeersysteem met een foutcode knippert, noteer dan het nummer van de foutcode, en vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
DAU12330
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Deze motor kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
3-9
Rechterstuurgreep
DAU12460
Stuurschakelaars
Linkerstuurgreep 1
3
2 3 4 5 6 7 8 9 10
1
1. Richtingaanwijzerschakelaar y 2. Lichtsignaalschakelaar 1 3. Dimlichtschakelaar 2 / 1 4. Claxonschakelaar o
4
1. Noodstopschakelaar I/B 2. Schakelaar alarmverlichting r 3. Startknop J
DAUS1020
Richtingaanwijzerschakelaar y Druk deze schakelaar naar om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Dimlichtschakelaar 2/ 1 Zet deze schakelaar op 1 voor grootlicht en op 2 voor dimlicht. Druk de schakelaar in de dimlichtstand omlaag om een lichtsignaal te geven met de koplamp.
Noodstopschakelaar I/B Zet deze schakelaar voor u de motor start op I. Zet deze schakelaar op B om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
3-10
LET OP: Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
Koppelingshendel
1
LET OP: Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
DAU12731
1
2 3 4
1. Koppelingshendel
Schakelaar alarmverlichting r Met de sleutel in de stand ON of F kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
5 De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten. De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-21.) 6 7 8 9 10
3-11
Schakelpedaal
1 2 3 4
1. Schakelpedaal
Remhendel
Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het pijlteken staat op de koppelingshendel.
5 6 7 8 9 10 Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 5-traps constantmesh versnellingsbak op deze motorfiets.
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen. De remhendel is voorzien van een stelwiel voor afstelpositie. Om de afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden.
3-12
Rempedaal
Tankdop
Sluiten van de tankdop 1. Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot. 2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje. NB: De tankdop kan alleen worden gesloten met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct gesloten en vergrendeld is.
DWA11090
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1
1. Rempedaal 1. Slotplaatje op de tankdop 2. Ontgrendelen
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
Openen van de tankdop Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan een kwartslag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
3-13
Brandstof
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1. Vulpijp brandstoftank 2. Brandstofniveau
LET OP:
1 2
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.
DAU13320
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
Voorgeschreven brandstof: UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE Inhoud brandstoftank: 20 L (5,28 US gal) (4,39 Imp.gal) Brandstofreserve: 5,8 L (1,53 US gal) (1,27 Imp.gal)
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp zoals getoond.
DWA10880
WAARSCHUWING 0 Overvul de brandstoftank niet, anders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uitzet. Mors geen brandstof op een heet motorblok.
DCA11400
LET OP: Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
3-14
Tankbeluchtingsslang
Uitlaatkatalysator
Deze machine heeft een uitlaatkatalysator die gemonteerd is in de uitlaatdemper.
DWA10860
1 2 3 4 5
1
1. Tankbeluchtingsslang
WAARSCHUWING 0 Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Controleer of het uitlaatsysteem is afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
DCA10700
Alvorens de motorfiets te gebruiken: G Controleer de aansluiting van de tankbeluchtingsslang. G Controleer de tankbeluchtingsslang op scheuren of beschadiging en vervang indien nodig. G Controleer of het uiteinde van de tankbeluchtingsslang niet verstopt is en reinig die indien nodig.
LET OP: De volgende voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om brand of andere schaderisico's te voorkomen: G Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator. G Parkeer de machine nooit nabij brandgevaarlijke stoffen, zoals
3-15
6 7 8 9 10
Chokehendel g
1 2
Zadel
Verwijderen van het zadel
1
3 4 5 6 7 8 9 10
1. Chokehendel 1. Uitsteeksel 2. Zadelbevestiging 1. Ontgrendelen
Voor het starten van een koude motor is een rijker lucht/brandstof mengsel nodig; via de choke wordt dit mengsel geleverd. Beweeg de hendel in richting (a) om de choke aan te zetten. Beweeg de hendel in richting (b) om de choke uit te zetten.
Steek de sleutel in het zadelslot, draai hem dan linksom en neem het zadel los.
Steek de uitsteeksels aan de voorzijde van het zadel in de zadelbevestiging, druk het zadel aan de achterzijde omlaag om te vergrendelen en neem dan de sleutel uit. NB: Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.
3-16
Helmbevestiging
WAARSCHUWING 0 Rijd nooit met een helm aan de helmbevestiging. De helm kan ergens tegenaan slaan waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt en een ongeval niet uitgesloten is.
Opbergcompartiment
2 1
1 2 3
1
4
1. Helmbevestiging 1. Opbergcompartiment 2. Yamaha U-LOCK-slot
5 6 7 8 9 10
De helmbevestigingen bevinden zich onder het zadel. Beide meegeleverde helmborgkabels kunnen worden gebruikt om een helm aan een van de helmbevestigingen vast te maken. Om een helm aan een helmbevestiging te bevestigen 1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-16.) 2. Haal zoals afgebeeld de helmborgkabel door de gesp aan de helmriem en haak dan de kabellus over de helmbevestiging. 3. Breng het zadel aan.
3-17
Het opbergcompartiment bevindt zich onder het zadel. (Zie pagina 3-16.) Dit opbergcompartiment is bedoeld voor het opbergen van een origineel Yamaha U-LOCK-slot. (Andere typen sloten passen mogelijk niet.) De gereedschapsset bevindt zich achterin het opbergcompartiment en is vastgezet met een riem. Als de gebruikershandleiding of andere documentatie in het opbergcompartiment wordt opgeborgen, omwikkel dit dan in een plastic zak om nat worden te voorkomen. Zorg bij het wassen van de motorfiets dat geen water
spanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelbout op beide vorkpoten in de richting (b). NB: Breng de gewenste groef op het stelmechanisme in lijn met het bovenvlak van de vorkplug.
WAARSCHUWING 0 Geef beide vorkpoten steeds dezelfde afstelling, anders kan slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit het gevolg zijn. Stel de veervoorspanning als volgt af. Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelbout op beide vorkpoten in de richting (a). Draai om de veervoor3-18
a A 2 1
Stel de veervoorspanning als volgt af. 1. Draai de borgmoer los. 2. Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelmoer in de richting (a). Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelmoer in de richting (b). NB:
G
1 2 3 4
LET OP: Probeer nooit een stelmechanisme voorbij de maximum- of minimuminstelwaarden te verdraaien.
Verricht de afstelling met de speciale sleutel in de boordgereedschapsset. De afstelling voor veervoorspanning wordt gecontroleerd door de afstand A te meten, zoals getoond in de afbeelding. Hoe korter de afstand A, hoe lager de veervoorspanning; hoe langer de afstand A, hoe hoger de veervoorspanning. Per elke complete omwenteling van de stelmoer verandert afstand A met 1,5 mm (0,059 in).
5 6 7 8 9 10
3-19
1 2 3 4 5 6
Veervoorspanning: Minimum (zacht): Afstand A = 170 mm (6,69 in) Standaard: Afstand A = 162 mm (6,37 in) Maximum (hard): Afstand A = 154 mm (6,06 in)
LET OP: 7 8 9 10 Draai de borgmoer altijd vast tegen de stelmoer, en draai dan de borgmoer vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
WAARSCHUWING 0 Deze schokdemper is gevuld met stikstofgas onder hoge druk. Lees en begrijp de volgende informatie alvorens de schokdemper te gebruiken. De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld voor schade aan eigendommen of voor persoonlijk letsel als dit voortvloeit uit verkeerd gebruik. G Probeer de gascilinder niet te openen en blijf er verder vanaf. G Stel de schokdemper niet bloot aan open vuur of aan andere hittebronnen, anders kan deze door de oplopende druk exploderen. G Vervorm of beschadig de gascilinder op geen enkele wijze, de dempende werking zal dan achteruitgaan. G Laat onderhoud aan de schokdemper altijd uitvoeren door een Yamaha dealer.
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linkerzijde van het frame. Trek of druk de zijstandaard met uw voet omhoog of omlaag terwijl u de motorfiets verticaal houdt. NB: De ingebouwde sperschakelaar voor de zijstandaard maakt deel uit van het startspersysteem, dat in bepaalde situaties de werking van het ontstekingssysteem blokkeert. (Zie hierna voor een nadere uitleg over het startspersysteem.)
DWA10240
WAARSCHUWING 0 Met de machine mag nooit worden gereden terwijl de zijstandaard omlaag staat of niet behoorlijk kan worden opgetrokken (of niet omhoog blijft), anders kan de zijstandaard de grond raken en zo de bestuurder afleiden, waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt. Het Yamaha startspersysteem is ontworpen om de bestuur-
3-20
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de sperschakelaar voor de zijstandaard, de sperschakelaar voor de koppelingshendel en de vrijstandschakelaar deel uitmaken) heeft de volgende functies. G Het verhindert starten wanneer de versnellingsbak in een versnelling geschakeld is en de zijstandaard is opgeklapt, terwijl de koppelingshendel niet is ingetrokken. G Het verhindert starten wanneer de versnellingsbak in een versnelling geschakeld is en de koppelingshendel is ingetrokken, terwijl de zijstandaard nog omlaag staat. G Het schakelt een draaiende motor uit wanneer de versnellingsbak in een versnelling staat en de zijstandaard omlaag wordt bewogen. Controleer de werking van het startspersysteem regelmatig, hanteer daarbij de volgende werkwijze.
WAARSCHUWING 0 Als zich een storing voordoet, vraag dan alvorens te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te controleren.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
3-21
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Terwijl de motor uit staat: 1. Klap de zijstandaard omlaag. 2. Zorg dat de motorstopschakelaar op ON staat. 3. Draai de contactsleutel naar ON. 4. Zet de versnelling in zn vrij. 5. Druk op de startschakelaar. Start de motor? JA NEE
Er kan iets mis zijn met de vrijloopschakelaar. Rijd niet met de motorfiets totdat deze is gecontroleerd door een Yamaha dealer.
Terwijl de motor nog loopt: 6. Klap de zijstandaard omhoog. 7. Trek de koppelingshendel in. 8. Schakel naar de eerste versnelling. 9. Klap de zijstandaard omlaag. Slaat de motor af? JA NEE Er kan iets mis zijn met de zijstandaardschakelaar. Rijd niet met de motorfiets totdat deze is gecontroleerd door een Yamaha dealer.
Nadat de motor is afgeslagen: 10. Klap de zijstandaard omhoog. 11. Trek de koppelingshendel in. 12. Druk op de startschakelaar. Start de motor? JA NEE Er kan iets mis zijn met de koppelingsschakelaar. Rijd niet met de motorfiets totdat deze is gecontroleerd door een Yamaha dealer.
3-22
De eigenaar is verantwoordelijk voor de conditie van zijn voertuig. Vitale onderdelen kunnen bijvoorbeeld bij blootstelling aan weer en wind vrij snel en onverwachts achteruitgaan, ook als de machine niet wordt gebruikt. Eventuele schade, vloeistoflekkage of het wegvallen van de bandspanning kan ernstige gevolgen hebben. Het is daarom van belang om voorafgaand aan elke rit een visuele inspectie uit te voeren en bovendien de volgende punten te controleren. NB: Voordat de machine wordt gebruikt moet telkens een korte algemene controle worden uitgevoerd. Zo'n inspectie neemt maar weinig tijd in beslag en de hiermee gegarandeerde veiligheid is die tijd alleszins waard.
DWA11150
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
WAARSCHUWING 0 Als een onderdeel uit de Controlelijst voor gebruik niet naar behoren werkt, laat het dan controleren en repareren alvorens de machine te gebruiken.
4-1
Motorolie
6-8 6-10
Cardanolie
3-12, 6-21
3-13, 6-21
4-2
Koppeling
1 2
Gasgreep
Controleer of de werking soepel is. Controleer de vrije slag van de kabel. Vraag zo nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen, en de kabel en het kabelhuis te smeren. Controleer of de werking soepel is. Smeer als dat nodig is. Controleer op schade. Controleer de conditie van de band en de profieldiepte. Controleer de bandspanning. Corrigeer als dat nodig is.
6-15, 6-23
3
6-23
Bedieningskabels
4 5 6 7 8 9 10
Wielen en banden
6-15, 6-18
Rem- en schakelpedalen Rem- en koppelingshendels Zijstandaard Framebevestigingen Instrumenten, verlichting, signaleringssysteem en schakelaars Noodstopschakelaar
Controleer of de werking soepel is. Smeer de pedaalscharnierpunten als dat nodig is. Controleer of de werking soepel is. Smeer zo nodig de hendelscharnierpunten. Controleer of de werking soepel is. Smeer zo nodig het scharnierpunt. Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet. Zet zo nodig vast. Controleer de werking. Corrigeer als dat nodig is. Controleer de werking.
4-3
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
4-4
LET OP: Als het waarschuwingslampje voor brandstofniveau gaat branden, controleer dan het brandstofniveau en vul indien nodig zo spoedig mogelijk bij. 2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand. NB: Als de versnellingsbak in de vrijstand staat, moet het vrijstandcontrolelampje branden; zo niet, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen. 3. Zet de choke aan en draai de gasgreep helemaal dicht. (Zie pagina 3-16.) 4. Start de motor door de startknop in te drukken. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
WAARSCHUWING 0
G
Zorg dat u volkomen vertrouwd bent met alle bedieningsfuncties en hun werking voordat u gaat rijden. Informeer bij een Yamaha dealer als u de werking van een schakelaar of functie niet volkomen begrijpt. Start de motor nooit in een afgesloten ruimte en laat deze hierin ook niet lange tijd aaneen draaien. Uitlaatgassen zijn giftig en het inademen ervan kan al binnen korte tijd leiden tot bewusteloosheid en dodelijk letsel. Controleer altijd of er voldoende ventilatie is. Controleer of de zijstandaard is ingetrokken alvorens weg te rijden. Als de zijstandaard niet behoorlijk is ingetrokken, kan deze de grond raken en zo de motorrijder afleiden, waardoor u de macht over het stuur verliest.
WAARSCHUWING 0 Controleer voor het starten van de motor de werking van het startspersysteem en volg daarbij de werkwijze beschreven op pagina 3-22. Ga nooit rijden terwijl de zijstandaard omlaag staat.
5-1
5. Zet na het starten van de motor de starter (choke) tot halverwege terug.
DCA11040
DAU16640
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
LET OP: Trek nooit snel op terwijl de motor nog koud is, dit verkort de levensduur van de motor! 6. Zet de choke uit zodra de motor warm is. NB: De motor is warm wanneer hij normaal reageert op de gasbediening terwijl de choke uit is gezet.
LET OP: De volgende waarschuwings- en controlelampjes gaan enkele seconden aan en dan weer uit. G Waarschuwingslampje olieniveau G Vrijstandcontrolelampje G Controlelampje richtingaanwijzers G Controlelampje grootlicht G Waarschuwingslampje brandstofniveau G Controlelampje startblokkering. Als een waarschuwings- of controlelampje niet dooft, zie dan pagina 3-4 voor een controle van het circuit van het betreffende waarschuwings- of controlelampje.
5-2
Schakelen
LET OP:
G
5 4 3 2 N 1
1. Schakelpedaal N.Vrijstand
1
G
Door de versnellingen te schakelen kunt u het beschikbare motorvermogen doseren bij het wegrijden, optrekken, tegen een helling oprijden etc. De schakelstanden worden getoond in de afbeelding. NB: Om de versnellingsbak in de vrijstand te schakelen wordt het schakelpedaal enkele malen ingetrapt totdat het einde van de slag bereikt is, waarna het pedaal iets wordt opgetrokken.
Rijd niet lange tijd met afgezette motor, ook niet met de versnellingsbak in de vrijstand, en sleep de motorfiets niet over lange afstanden. De versnellingsbak wordt alleen afdoende gesmeerd terwijl de motor draait. Door onvoldoende smering kan de versnellingsbak worden beschadigd. Gebruik altijd de koppeling om de versnellingsbak te schakelen om zo schade aan de motor, de versnellingsbak en de aandrijving te voorkomen; door hun constructie zijn deze niet bestand tegen de schokken die optreden bij belast schakelen.
5-3
Inrijperiode
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 De belangrijkste periode in de levensduur van het motorblok is de tijd tussen 0 en 1600 km (1000 mi). Lees daarom de volgende informatie aandachtig door. Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te zwaar worden belast. De verschillende onderdelen van de motor slijten op elkaar in totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit langdurig volgas en vermijd ook andere manoeuvres die tot oververhitting van de motor kunnen leiden.
DAU17041
LET OP: Na de eerste 1000 km (600 mi) moeten de motorolie en cardanolie worden ververst en de oliefilterpatroon of het oliefilterelement worden vervangen. 1600 km (1000 mi) en verder De machine kan nu normaal worden gebruikt.
DCA10270
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem dan de sleutel uit het contactslot.
DWA10310
LET OP: Als tijdens de inrijperiode motorschade optreedt, vraag dan direct een Yamaha dealer de machine te controleren.
G
0-1000 km (0-600 mi) Rijd niet langdurig met de gasgreep meer dan 1/3 opengedraaid. 1000-1600 km (600-1000 mi) Houd de gasgreep niet langdurig voorbij halverwege opengedraaid.
WAARSCHUWING 0 De motor en het uitlaatsysteem kunnen zeer heet worden, parkeer dus op een plek waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met deze onderdelen in aanraking kunnen komen. Parkeer niet op een helling of op een zachte ondergrond, de machine zou dan kunnen omvallen.
DCA10380
LET OP: Parkeer nooit op een plek waar sprake is van brandgevaar, zoals op droog gras of nabij ander ontvlambaar materiaal.
5-4
De eigenaar is verplicht de optimale veiligheid te waarborgen. Door periodiek inspecties, afstellingen en smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u ervoor dat uw machine in zo veilig en efficint mogelijke conditie blijft. Op de volgende pagina's wordt de belangrijkste informatie met betrekking tot inspecties, afstellingen en smeerbeurten gegeven. De intervalperioden vermeld in het periodiek smeer- en onderhoudsschema moeten worden beschouwd als een algemene richtlijn onder normale rijcondities Het is echter mogelijk dat de INTERVALPERIODEN VOOR ONDERHOUD MOETEN WORDEN VERKORT AFHANKELIJK VAN HET WEER, HET TERREIN, DE GEOGRAFISCHE LOCATIE EN INDIVIDUEEL GEBRUIK.
DWA10320
Boordgereedschapsset
1
NB: Laat een Yamaha dealer onderhoud verrichten als u niet beschikt over het gereedschap of de ervaring die voor bepaalde werkzaamheden vereist zijn.
DWA10350
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1. Boordgereedschapsset
WAARSCHUWING 0 Vraag een Yamaha dealer het onderhoudswerk uit te voeren als u hiermee niet echt vertrouwd bent.
De boordgereedschapsset is te vinden in het opbergcompartiment onder het zadel. (Zie pagina 3-16.) De onderhoudsinformatie in deze handleiding en het gereedschap in de boordgereedschapsset zijn bedoeld om u te ondersteunen bij het uitvoeren van preventief onderhoud en kleinere reparaties. Het gebruik van extra gereedschap zoals een momentsleutel kan echter nodig zijn om bepaalde onderhoudswerkzaamheden correct uit te voeren.
WAARSCHUWING 0 Door modificaties die niet door Yamaha zijn goedgekeurd kan het motorvermogen achteruitgaan of de machine te onveilig worden om nog te gebruiken Raadpleeg een Yamaha dealer voordat u zelf wijzigingen aanbrengt.
6-1
INSPECTIE- OF ONDERHOUDSBEURT Controleer de brandstofslangen en de onderdrukslang op scheuren of schade. Controleer de conditie. Controleer de conditie. Reinigen en elektrodenafstand bijstellen. Vervangen.
JAARLIJKSE CONTROLE
Bougies
4 5 6
Klepspeling controleren. Afstellen. Reinigen. Vervangen. Werking controleren. Afstellen. Werking en vloeistofniveau controleren, machine controleren op vloeistoflekkage. Remblokken vervangen.
6-2
Voorrem
JAARLIJKSE CONTROLE
Achterrem
1 2 3
Remslangen Wielen
Elke 4 jaar
Controleren op slingering en schade. Controleren op correcte profieldiepte en op schade. Zo nodig vervangen. Bandspanning controleren. Zo nodig corrigeren. Lager controleren op losheid of schade. Controleren op werking en overmatige speling. Smeren met lithiumvet. Controleren op lagerspeling en stroefheid in stuurbeweging. Smeren met lithiumvet.
4 5 6 7 8
11
Banden
12
Wiellagers
13
Swingarm
Elke 50.000 km
14
Balhoofdlagers
9 10
Elke 20.000 km
15 16
Framebevestigingen Zijstandaard
Controleren of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet. Werking controleren. Smeren.
6-3
JAARLIJKSE CONTROLE
1 2 3 4 5 6 7
17 18 19
20
21
Carburateurs
22
Motorolie
8
23 Oliefilterelement
9 10
24 Cardanolie Remlichtschakelaars vooren achterrem
Werking controleren.
6-4
1 2 3
27
28
4 5 6
29 30
7
DAU18670
NB:
G G
8 9 10
Het luchtfilter dient vaker te worden gecontroleerd wanneer u in een extreem vochtige of stoffige omgeving rijdt. Hydraulisch remsysteem. Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij. Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en de remklauwen worden vervangen en de remvloeistof worden ververst. De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
6-5
DAU19551
Bij het uitvoeren van sommige onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden beschreven, moeten de afgebeelde panelen worden verwijderd. Neem deze paragraaf telkens door om een paneel te verwijderen of aan te brengen. Paneel A Verwijderen van het paneel
1. Uitsteeksel (x 2) 2. Huis (x 2)
5 6 7 8 9 10
1
1. Schroef de paneel 1. Bougiekap achter 2. Bougiedop
1 2
NB: Wanneer een bougie een heel andere kleur vertoont, is de motor mogelijk defect. Probeer dergelijke problemen niet zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan uw motorfiets nakijken door een Yamaha dealer. 3. Controleer bij elke bougie of de elektroden zijn afgesleten en let op overmatige koolaanslag of andere neerslag. Vervang indien nodig.
Voorgeschreven bougie: BPR7ES (NGK) of W22EPR-U (DENSO)
2 3
1. Elektrodenafstand
4 5 6 7 8 9
1. Trek de betreffende bougiekap (rechtsachter of linksvoor) los zoals getoond. 2. Verwijder de bougiedop. 3. Verwijder de bougie zoals weergegeven met behulp van de bougiesleutel uit de boordgereedschapsset. Controleren van de bougies 1. Kijk of op elke bougie de porseleinen isolator rond de centrale elektrode licht tot gemiddeld bruin verkleurd is (de ideale kleur als normaal met de machine wordt gereden).
Een bougie aanbrengen 1. Meet de elektrodenafstand met een draadvoelmaat. Stel de afstand indien nodig af volgens de specificatie.
2. Reinig het oppervlak van de bougiepakking en het pasvlak en verwijder eventueel vuil uit de schroefdraad van de bougie. 3. Breng de bougie aan met behulp van de bougiesleutel en zet vast met het correcte aanhaalmoment.
Aanhaalmoment: Bougie: 20 Nm (2,0 mkgf, 14,5 ftlbf)
10
6-7
Motorolie
Vr iedere rit moet het motorolieniveau worden gecontroleerd. Verder moet de olie worden ververst en het oliefilterelement worden vervangen volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Om het motorolieniveau te controleren 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop. NB: Zorg dat de machine rechtop staat bij het controleren van het motorolieniveau. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen. 2. Start de motor, laat hem een paar minuten warmdraaien en zet hem dan uit. 3. Wacht een paar minuten tot de olie tot rust is gekomen en controleer dan het olieniveau via het kijkglas linksonder in het carter.
6-8
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
NB: Het motorolieniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau staan.
1 2 3
1. Kijkglas motorolieniveau 2. Merkstreep maximumniveau 3. Merkstreep minimumniveau
4. Als de motorolie bij of beneden de merkstreep voor minimumniveau staat, vul dan voldoende olie, van de aanbevolen soort, bij tot het correcte niveau. Verversen van de motorolie 1. Start de motor, laat hem een paar minuten warmdraaien en zet hem dan uit.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1
1. Aftapplug motorolie
4. Breng de olieaftapplug aan en zet deze dan vast met het voorgeschreven aanhaalmoment. NB: Controleer of de onderlegring beschadigd is en vervang indien nodig.
Aanhaalmoment: Olieaftapplug: 43 Nm (4,3 mkgf, 31 ftlbf)
LET OP: G Om het slippen van de koppeling te voorkomen (de motorolie smeert immers ook de koppeling) mogen geen chemische additieven worden toegevoegd. Gebruik geen olien met een CD dieselspecificatie of olien met een hogere kwaliteit dan gespecificeerd. Gebruik ook geen olin met een ENERGY CONSERVING II of hogere aanduiding. G Zorg dat er geen verontreinigingen in het carter terecht komen.
1. Vuldop motorolie
5. Vul bij met de voorgeschreven hoeveelheid van de aanbevolen motorolie, monteer dan de olievuldop en zet deze vast.
6-9
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
NB: Vraag een Yamaha dealer het oliefilterelement te vervangen volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
DAU20022
Cardanolie
Vr elke rit moet het cardanhuis worden gecontroleerd op olielekkage. In geval van lekkage dient u de machine door een Yamaha dealer te laten nakijken en repareren. Controleer verder als volgt het niveau van de cardanolie en ververs de olie volgens de intervaltijden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
DWA10370
LET OP: Zet de motor direct af als het waarschuwingslampje olieniveau knippert of blijft branden en laat de machine controleren door een Yamaha dealer. 7. Zet de motor af, controleer dan het olieniveau en corrigeer indien nodig.
WAARSCHUWING 0 G Zorg ervoor dat geen verontreinigingen het cardanhuis kunnen binnendringen. G Zorg dat er geen olie op de banden of wielen terechtkomt. Controleren van het olieniveau in het cardanhuis 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop. NB:
G
Het olieniveau in het cardanhuis moet worden gecontroleerd terwijl de motor koud is.
6-10
Zorg dat de machine rechtop staat bij het controleren van het motorolieniveau. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen.
3. Als de olie onder de rand van de vulopening staat, vul dan genoeg olie van de aanbevolen soort bij tot het correcte niveau. Verversen van de cardanolie 1. Plaats een oliecarter onder het cardanhuis om de gebruikte olie op te vangen. 2. Verwijder de olievulplug en de aftapplug om de olie uit het cardanhuis af te tappen. 3. Breng de olieaftapplug voor het cardanhuis aan en zet hem vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment: Aftapplug cardanolie: 23 Nm (2,3 mkgf, 17 ftlbf)
Aanbevolen cardanolie: Cardanolie SAE 80 (API GL4) Oliehoeveelheid: 0,2 L (0,21 US qt) (0,18 Imp.qt)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
2. Verwijder de olievulplug en controleer het olieniveau in het cardanhuis. NB: Het olieniveau moet bij de rand van de vulopening staan.
NB: GL4 is een kwaliteitsaanduiding. Een cardanolie met de aanduiding GL5 of GL6 mag ook worden gebruikt. 5. Breng de vulplug aan en zet hem vast.
Aanhaalmoment: Vulplug cardanolie: 23 Nm (2,3 mkgf, 17 ftlbf)
2 3 1
1. Aftapplug cardanolie 2. Vulplug cardanolie 3. Correct olieniveau
6. Controleer het cardanhuis op olielekkage. Zoek in geval van lekkage naar de oorzaak.
6-11
Het luchtfilterelement moet worden gereinigd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Reinig het luchtfilterelement vaker als u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt. 1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-16.) 2. Verwijder de panelen 1 en 2. (Zie pagina 6-6.)
WAARSCHUWING 0 G Let erop dat de brandstoftank correct wordt ondersteund. G Kantel of trek de brandstoftank niet te veel heen en weer, anders kunnen de brandstofslangen los raken en zo lekkage veroorzaken. 5. Verwijder het luchtfilterdeksel door de schroeven te verwijderen.
1-2
4. Licht de brandstoftank op om hem van het luchtfilterhuis te verwijderen. (Maak de brandstofslangen niet los!)
1
1. Schroef (x 3) 2. Luchtfilterdeksel 3. Luchtfilter
3. Verwijder de tankbevestigingsbouten.
6-12
LET OP: Laat de motor nooit draaien zonder dat het luchtfilterelement aanwezig is, dat kan leiden tot overmatige slijtage bij de zuiger(s) en/of de cilinder(s). 9. Monteer het luchtfilterdeksel door de schroeven aan te brengen. 10. Monteer de brandstoftank door de bouten aan te brengen. 11. Monteer de panelen.
DWA11290
7. Geef een paar tikjes tegen het luchtfilterelement om het meeste stof en vuil te verwijderen en blaas dan het nog achtergebleven vuil weg met perslucht zoals afgebeeld. Vervang het luchtfilterelement als dit beschadigd is. 8. Steek het luchtfilterelement in het luchtfilterhuis.
WAARSCHUWING 0 Controleer voor de installatie van de brandstoftank of de brandstofslangen niet zijn beschadigd. Start de motor niet als een brandstofslang beschadigd is, maar vraag een Yamaha dealer de beschadigde slangen te vervangen om zo brandstoflekkage te voorkomen. Controleer of de brandstofslangen stevig zijn aangesloten en de juiste ligging hebben en niet worden afgekneld.
6-13
1. Gasklepstelschroef
LET OP: De carburateurs werden op de Yamaha fabriek ingesteld en uitgebreid getest. Als deze afstellingen worden gewijzigd zonder dat voldoende technische kennis aanwezig is, kan de werking van de motor achteruitgaan of wordt de motor beschadigd.
NB: Als het voorgeschreven stationair toerental niet haalbaar is volgens de hierboven beschreven werkwijze, vraag dan een Yamaha dealer de afstelling uit te voeren.
6-14
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven banden op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw motorfiets. Bandspanning De bandspanning moet voor elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld.
DWA10500
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
De vrije slag van de gaskabel dient 3,0-5,0 mm (0,12-0,20 in) te bedragen bij de gasgreep. Controleer de vrije slag van de gaskabel regelmatig en laat de vrije slag indien nodig afstellen door een Yamaha dealer.
WAARSCHUWING 0 De bandspanning moet worden gecontroleerd en afgesteld terwijl de banden koud zijn (wanneer de temperatuur van de banden gelijk is aan de omgevingstemperatuur). De bandspanning moet worden aangepast aan de rijsnelheid en het totale gewicht van rijder, passagier, bagage en accessoires dat voor dit model is vastgesteld.
6-15
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
WAARSCHUWING 0 De aanwezigheid van bagage heeft grote invloed op het weggedrag, de rem- en rij-eigenschappen en de veiligheid van uw motor. Neem daarom de volgende voorzorgsmaatregelen in acht. G DE MOTORFIETS NOOIT OVERBELADEN! Rijden met een overbeladen motorfiets kan leiden tot beschadiging van de banden, controleverlies of ernstig letsel. Zorg dat het
totale gewicht van de motorrijder, de passagier, de bagage en de gemonteerde accessoires nooit het voorgeschreven maximumlaadgewicht voor de machine overschrijdt. Vervoer geen los verpakte spullen die tijdens de rit kunnen gaan schuiven. Bevestig de zwaarste spullen op veilige wijze dicht bij het midden van de motorfiets en verdeel het gewicht over beide zijden. Pas de luchtdruk in de wielophanging en de bandspanning aan op het te vervoeren gewicht. Controleer vr iedere rit de conditie en spanning van de banden.
1. Bandwang 2. Bandprofieldiepte
Voor elke rit moeten de banden worden gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte op het midden van de band de vermelde limiet heeft bereikt, de band spijkers of stukjes glas bevat of wanneer de wang van de band scheurtjes vertoont, moet de band onmiddellijk door een Yamaha dealer worden vervangen.
Minimale bandprofieldiepte (voor en achter): 1,6 mm (0,06 in)
6-16
Bandeninformatie
G
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is voor diverse landen verschillend. Neem altijd de lokale voorschriften in acht.
DWA10470
WAARSCHUWING 0 Laat sterk versleten banden door een Yamaha dealer vervangen. Rijden op een machine met versleten banden is niet alleen verboden, maar dit heeft ook een averechts effect op de rijstabiliteit, waardoor u de macht over het stuur zou kunnen verliezen. De vervanging van onderdelen van wielen en remmen, inclusief banden, dient te worden overgelaten aan een Yamaha dealer, die over de nodige vakkundige kennis en ervaring beschikt.
door Yamaha Motor Italia S.p.A. Controleer altijd of de ventieldopjes stevig zijn bevestigd om zo luchtlekkage te voorkomen. Gebruik uitsluitend de hierna vermelde bandventielen en luchtventielbuisjes om te voorkomen dat de bandspanning tijdens het rijden wegvalt.
1 2 3 4
5 6 7
DWA10900
Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen en tubeless banden met bandventielen. WAARSCHUWING 0 De banden op de voor- en achterwielen dienen van hetzelfde merk en dezelfde constructie te zijn, anders is het weggedrag van de motor mogelijk niet normaal. Na uitgebreide tests zijn alleen de hieronder vermelde banden voor dit model goedgekeurd
6-17
8 9 10
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
WAARSCHUWING 0 Deze motorfiets is uitgerust met speciale banden die geschikt voor zeer hoge rijsnelheden. Let op het volgende om deze banden zo effectief mogelijk te kunnen gebruiken.
Gebruik bij vervanging uitsluitend het voorgeschreven type banden. Bij andere banden is het risico op een klapband bij zeer hoge rijsnelheden niet denkbeeldig. Gloednieuwe banden bieden op sommige typen wegdek relatief weinig grip totdat ze zijn ingereden. Het is dan ook verstandig de eerste 100 km (60 mi) nadat een nieuwe band is aangebracht rustig te blijven rijden en pas daarna de rijsnelheid te verhogen. Voordat met hoge snelheid wordt gereden moeten de banden zijn opgewarmd. Pas de bandspanning steeds aan volgens de rijomstandigheden.
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven wielen op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw motorfiets. G Controleer de velgen voor iedere rit op scheurtjes, verbuiging of kromtrekken. Laat ingeval van schade het wiel door een Yamaha dealer vervangen. Probeer het wiel nooit zelf te repareren, hoe klein de reparatie ook is. Vervang een wiel dat vervormd is of haarscheurtjes vertoont. G Na het vervangen van een wiel of band moet het wiel worden uitgebalanceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel zal mogelijk slecht functioneren, of kan een slechte wegligging en een verkorte levensduur van de banden tot gevolg hebben.
6-18
Rijd niet te snel direct na het verwisselen van een band. Het bandoppervlak dient eerst te zijn ingereden voordat het zijn optimale eigenschappen verkrijgt.
DAU22020
richting (b) voor minder vrije slag van de koppelingshendel. 3. Draai de borgmoer aan. 1 NB: Als de voorgeschreven vrije slag niet kan worden gehaald op de hierboven beschreven wijze, vraag dan een Yamaha dealer het inwendig koppelingsmechanisme te controleren. 2 3 4 5 6 7 8 9 10
De vrije slag van de koppelingshendel dient 5,0-10,0 mm (0,20-0,39 in) te bedragen, zoals weergegeven. Controleer de vrije slag van de koppelingshendel regelmatig en stel indien nodig als volgt af. 1. Draai de borgmoer bij de koppelingshendel los. 2. Draai de stelbout richting (a) voor meer vrije slag van de koppelingshendel. Draai de stelbout
6-19
1
A
WAARSCHUWING 0 Als het rempedaal zacht of sponzig aanvoelt, wijst dat erop dat er lucht in het hydraulisch systeem zit. Als er lucht in het hydraulisch systeem zit, moet het systeem door een Yamaha dealer worden ontlucht voordat de motorfiets wordt gebruikt. Lucht in het hydraulisch systeem heeft een negatief effect op de remwerking, waardoor u de macht over het stuur zou kunnen verliezen met een ongeluk als gevolg.
6 7 8 9 10
De bovenzijde van het schakelpedaal moet ca. 45 mm (1,77 in) onder de bovenzijde van de voetsteun staan, zoals in de afbeelding. Controleer de stand van het schakelpedaal regelmatig en laat indien nodig afstellen door een Yamaha dealer.
De bovenzijde van het rempedaal moet ca. 43 mm (1,69 in) onder de bovenzijde van de voetsteun staan, zoals in de afbeelding. Controleer de stand van het rempedaal regelmatig en laat indien nodig afstellen door een Yamaha dealer.
6-20
Remblokken voor
DAU22580
2 3 4 5
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
Remblokken achter
6 7
Rem achter
1
8
2
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
9 10
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1. Remvloeistofreservoir 2. Merkstreep minimumniveau 1. Uitsteeksel (x 2) 2. Huis (x 2)
1 2
1 2
Vul bij met hetzelfde type remvloeistof. Bij vermengen van verschillende typen remvloeistof kunnen schadelijke chemische reacties optreden en kan de remwerking verslechteren. Pas op en zorg dat tijdens bijvullen geen water het remvloeistofreservoir kan binnendringen. Water zal het kookpunt van de remvloeistof aanzienlijk verlagen zodat dampbelvorming kan optreden. Remvloeistof kan gelakte of kunststof onderdelen aantasten. Veeg gemorste remvloeistof steeds direct af. Naarmate de remblokken afslijten, zal het remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen. Vraag echter wel een Yamaha dealer om een inspectie als het remvloeistofniveau plotseling sterk is gedaald.
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht het remsysteem binnendringen, waarna de remwerking mogelijk minder effectief is.
6-22
WAARSCHUWING 0 Bij een beschadiging van de buitenkabel kan de kabelbediening verslechteren en de binnenkabel gaan roesten. Vervang een beschadigde kabel zo snel mogelijk om onveilige condities te voorkomen.
6-23
De werking van het rem- en het schakelpedaal moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de pedaalscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.
Aanbevolen smeermiddel: Lithiumvet (universeel vet)
DAU23140
3 4 5 6 7 8 9 10 Koppelingshendel
6-24
WAARSCHUWING 0 Als de zijstandaard niet soepel omhoog en omlaag beweegt, vraag dan een Yamaha dealer deze te controleren of te repareren.
1 2 3 4 5
De werking van de zijstandaard moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en het scharnierpunt en de metaal-op-metaal contactvlakken moeten indien nodig worden gesmeerd.
6 7 8 9 10
6-25
Voorvork controleren
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 De conditie en de werking van de voorvork moeten als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Om de conditie te controleren
DWA10750
WAARSCHUWING 0 Zorg dat de motorfiets veilig wordt ondersteund, zodat hij niet kan omvallen. Controleer de binnenste vorkbuizen op krassen, beschadigingen en overmatige olielekkage. Om de werking te controleren 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop. 2. Bekrachtig de voorrem en druk het stuur een paar keer stevig naar beneden om te controleren of de voorvork soepel in- en uitveert.
DCA10590
LET OP: Als schade wordt gevonden of de voorvork niet soepel beweegt, vraag dan een Yamaha dealer te repareren of te controleren.
WAARSCHUWING 0 Zorg dat de motorfiets veilig wordt ondersteund, zodat hij niet kan omvallen. 2. Houd de voorvorkpoten beet bij het ondereinde en probeer ze naar voren en achteren te bewegen. Als speling kan worden gevoeld, vraag dan een Yamaha dealer het stuursysteem te testen.
6-26
Accu
Dit model is uitgerust met een permanent-dichte accu (onderhoudsvrij type) waarvoor geen onderhoud vereist is. De elektrolyt hoeft niet te worden gecontroleerd en er hoeft geen gedistilleerd water te worden bijgevuld.
DCA10620
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
LET OP: Probeer nooit om celafdichtingen op de accu te verwijderen, hierdoor kan permanente schade aan de accu worden toegebracht.
DWA10760
WAARSCHUWING 0 Elektrolyt is giftig en gevaarlijk omdat het zwavelzuur bevat, een stof die ernstige brandwonden veroorzaakt. Vermijd contact met de huid, ogen of kleding en bescherm uw ogen altijd bij werkzaamheden nabij accu's. Voer als volgt EERSTE HULP uit als er lichamelijk contact is geweest met elektrolyt.
6-27
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
G G
2. Als de accu langer dan twee maanden wordt weggeborgen, moet deze minstens eenmaal per maand worden gecontroleerd; laad de accu dan indien nodig steeds volledig bij. 3. Laad de accu volledig bij alvorens te installeren. 4. Controleer na installatie of de accukabels correct zijn aangesloten op de accupolen.
1. Schroef (x 2) 2. Opbergcompartiment
6-28
LET OP:
G
Zekeringen vervangen
Het zekeringenkastje bevindt zich onder het zadel. (Zie pagina 3-16.)
Zorg dat de accu altijd geladen blijft. Door een accu in ontladen toestand weg te bergen kan permanente accuschade ontstaan. Om een permanent-dichte accu (onderhoudsvrij type) te laden, is een speciale acculader (met constante laadspanning) vereist. Bij gebruik van een conventionele acculader raakt de accu beschadigd. Wanneer u niet beschikt over een speciale acculader voor permanent-dichte accu's (onderhoudsvrij type), vraag dan een Yamaha dealer uw accu op te laden.
1 2 3 4 5 6
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
9
1 2
1. Hoofdzekering 2. Zekering carburateurverwarming 3. Koplampzekering 4. Zekering signaleringssysteem 5. Zekering ontstekingssysteem 6. Zekering kilometerteller (backup) 7. Zekering parkeerlicht 8. Zekering elektronische eenheid 9. Reservezekeringen
87
1. Schroef (x 2) 2. Opbergcompartiment
Vervang een zekering als volgt als deze is doorgebrand. 1. Draai de contactsleutel naar OFF en schakel het betreffende elektrisch circuit uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering en breng een nieuwe zekering met de voorgeschreven amprewaarde aan.
6-29
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Voorgeschreven zekeringen: Hoofdzekering: 30 A Koplampzekering: 15 A Zekering signaleringssysteem: 10 A Zekering ontstekingssysteem: 10 A Zekering parkeerlicht: 10 A Zekering kilometerteller (backup): 10 A Zekering elektronische eenheid: 5A Zekering carburateurverwarming: 15 A Reservezekering: 30 A Reservezekering: 15 A Reservezekering: 10 A Reservezekering: 5A
LET OP: Gebruik geen zekering met een hoger amprage dan is voorgeschreven, om ernstige schade aan het elektrisch systeem en mogelijk brandgevaar te vermijden. 3. Draai de contactsleutel naar "ON" en schakel het betreffende elektrisch circuit in om te zien of de apparatuur werkt. 4. Als de zekering direct opnieuw doorbrandt, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch systeem te controleren.
Sla de stappen 6-10 over als alleen de koplampgloeilamp wordt vervangen. Sla de stappen 2-5 over als alleen de parkeerlichtgloeilamp wordt vervangen.
1. Verwijder de koplamp door de schroeven los te halen en kantel dan het stroomlijnpaneel naar voren.
6-30
WAARSCHUWING 0 Koplampgloeilampen worden zeer heet. Houd daarom brandbare producten uit de buurt van een koplampgloeilamp en raak het lampglas niet aan zolang dit niet is afgekoeld. 4. Breng een nieuwe gloeilamp aan en zet deze dan vast met de gloeilamphouder.
DCA10660
1 2 3
1. Schroef (x 2) 2. Kuippaneel
1. Koplampstekker
4 5 6 7 8 9 10
3. Verwijder de gloeilamphouder door deze linksom te draaien en haal dan de defecte gloeilamp los.
LET OP: Raak het glas van de koplampgloeilamp niet aan zodat dit vetvrij blijft, anders kan de doorzichtigheid van het glas, de lichtintensiteit en de levensduur nadelig worden benvloed. Wrijf eventuele verontreinigingen en vingerafdrukken op het gloeilampglas weg met een doekje gedrenkt in alcohol of thinner.
6-31
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1. Hier niet aanraken 1. Houder van parkeerlichtgloeilamp 2. Parkeerlichtgloeilamp
5. Breng de gloeilampkap aan en sluit dan de stekker aan en de parkeerlichtkabels. 6. Verwijder de lampfitting (samen met de gloeilamp) door deze linksom te draaien. 7. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en linksom te draaien.
8. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de fitting, druk de lamp aan en draai rechtsom tot hij stuit. 9. Breng de lampfitting aan (samen met de gloeilamp) door deze rechtsom te draaien. 10. Sluit de kabels van de parkeerlichtgloeilamp aan. 11. Kantel het stroomlijnpaneel terug naar de oorspronkelijke positie en installeer dan de koplamp door de schroeven te monteren.
1. Slangklem
6-32
LET OP: Zet de schroeven niet overdreven strak vast, anders kan de lamplens breken.
5 6
1. Schroef (x 2)
1. Schroef 2. Lamplens
7 8 9 10
2. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en linksom te draaien. 3. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de fitting, druk de lamp aan en draai rechtsom tot hij stuit. 4. Monteer de lamplens door de schroeven aan te brengen.
2. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en linksom te draaien. 3. Breng een nieuwe gloeilamp aan in de fitting, druk de lamp aan en draai rechtsom tot hij stuit. 4. Monteer de lamplens door de schroef aan te brengen.
6-33
LET OP: 1 2 3 4 5
1. Gloeilampfitting 2. Gloeilamp
Zet de schroef niet overdreven strak vast, anders kan de lamplens breken.
2 1
1
6 7 8 9 10
1. Moer (x 2)
4. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting. 5. Monteer de gloeilampfitting in de kentekenverlichting. 6. Monteer de kentekenverlichting door de moeren aan te brengen.
2. Verwijder de gloeilampfitting door deze uit de kentekenverlichting te trekken. 3. Verwijder de defecte gloeilamp door deze uit te trekken.
6-34
Voorwiel
DAUB1140
1. Markeer een van de zijden van het wiel, zodat dit weer in de oorspronkelijke rijrichting kan worden gemonteerd. 2. Verwijder de remklauwen door de bouten los te halen.
DCA11060
4. Monteer de remklauwen door de bouten aan te brengen. NB: Kijk of er voldoende afstand tussen de remblokken is voordat de remklauwen over de remschijven worden gemonteerd. 5. Zet de wielas en dan de voorwielasklembout en de remklauwbouten vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmomenten: Wielas: 75 Nm (7,5 mkgf, 54 ftlbf) Klembout voorwielas: 25 Nm (2,5 mkgf, 18 ftlbf) Remklauwbout: 42 Nm (4,2 mkgf, 30 ftlbf)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
WAARSCHUWING 0 Het is aan te bevelen om onderhoud aan het wiel uit te laten voeren door een Yamaha dealer. Zorg dat de motorfiets veilig wordt ondersteund, zodat hij niet kan omvallen.
LET OP: Trek de remhendel niet aan terwijl de remklauw is losgehaald, anders komen de remblokken tegen elkaar. 3. Draai de klembout op de voorwielas los en verwijder dan de wielas. 4. Trek de wielas uit samen met de afstandsringen en verwijder dan het wiel.
DAUB1150
1 4
3 4
1. Remklauw (x 2) 2. Klembout 3. Wielasmoer 4. Afstandsbus (x 2)
1 2
Aanbrengen van het voorwiel 1. Breng het wiel omhoog tussen de vorkpoten. 2. Installeer de afstandsringen en monteer dan de wielas. 3. Laat het voorwiel zakken zodat dit op de grond rust.
6-35
6. Duw het stuur enkele malen stevig op en neer om te controleren of de voorvork correct werkt.
Achterwiel
1 2 3 4
G G
DAUB1160
5 6 7 8
WAARSCHUWING 0 Het is aan te bevelen om onderhoud aan het wiel uit te laten voeren door een Yamaha dealer. Zorg dat de motorfiets veilig wordt ondersteund, zodat hij niet kan omvallen.
1. Draai de klembout op de achterwielas los en verwijder dan de wielasmoer. 2. Verwijder de remankerstangbout uit de remklauwsteun en draai de remklauw naar omhoog, van de remschijf vandaan. 3. Verwijder de wielas samen met de afstandsbussen. 4. Trek het wiel naar rechts om het los te maken van het cardanhuis en verwijder dan het achterwiel.
DCA11180
NB: Kijk of er voldoende afstand tussen de remblokken is voordat de remklauw over de remschijf wordt gemonteerd. 4. Breng de wielasklembout aan. 5. Breng de remankerstangbout aan bij de remklauwsteun. 6. Breng de wielasklembout aan. 7. Laat het achterwiel zakken zodat dit op de grond rust. 8. Zet de wielasmoer, de wielasklembout en de remankerstangbout vast met de voorgeschreven aanhaalmomenten.
LET OP: Trap het rempedaal niet in terwijl het wiel samen met de remschijf is verwijderd, anders worden de remblokken tegen elkaar vastgeklemd.
DAUB1170
3
9 10
2 1
1. Klembout op de achterwielas 2. Achterwielas 3. Remankerstangbout
Aanbrengen van het achterwiel 1. Smeer een dun laagje lithiumvet op de spiebanen in het cardanhuis en op de achterwielnaaf. 2. Monteer het wiel door de wielas in te steken en breng dan de wielasmoer aan. 3. Draai de remklauw omlaag zodat deze over de remschijf valt.
6-36
Aanhaalmomenten: Wielasmoer: 110 Nm (11,0 mkgf, 79 ftlbf) Wielasklembout: 22 Nm (2,2 mkgf, 16 ftlbf) Bout remankerstang: 35 Nm (3,5 mkgf, 25 ftlbf)
Problemen oplossen
Yamaha motorfietsen ondergaan een grondige inspectie voordat ze vanaf de fabriek op transport gaan, maar tijdens gebruik kunnen toch storingen optreden. Problemen in de brandstof-, compressie- of ontstekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de oorzaak zijn van slecht starten of een afname in motorvermogen. In het volgende storingzoekschema is een snelle en gemakkelijke werkwijze weergegeven om deze vitale systemen zelf te kunnen controleren. Ga met uw motorfiets echter wel naar een Yamaha dealer als reparaties nodig zijn, hier zijn vakkundige monteurs aanwezig die beschikken over het benodigde gereedschap en de ervaring en vakkennis om het nodige onderhoud aan de machine correct te verrichten.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha vervangingsonderdelen. Niet-originele onderdelen lijken misschien op Yamaha onderdelen maar zijn toch vaak van mindere kwaliteit en hebben een kortere levensduur, zodat dan later mogelijk toch dure reparaties nodig zijn.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
6-37
Storingzoekschema
1 2 Houd open vuur uit de 3 4
Voldoende benzine.
DWA10840
WAARSCHUWING 0
test of hieraan
1. Benzine Controleer het brandstofpeil in de benzinetank.
5
Controleer de compressie.
Te weinig benzine. De motor start niet: Controleer de 2. Compressie Laat de motor ronddraaien met de startmotor. Verzoek een Er is compressi e.
6 7 8 9
3. Ontsteking
Controleer de ontsteking.
Er is geen compressie.
10
Verwijder de bougies en controleer de elektroden.
Nat.
Veeg de bougies schoon met een droge doek en stel de elektrodenafstand bij of vervang de bougies. Droog.
6-38
Verzorging
De open constructie van een motorfiets maakt de fraaie techniek beter zichtbaar, maar de machine is hierdoor ook meer kwetsbaar. Er kan sprake zijn van roestvorming en corrosie, ook al zijn hoogwaardige componenten gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt bij een auto niet zo op, bij een motorfiets is dit echter nadelig voor de algehele aanblik. Regelmatige en correcte verzorging is niet alleen vereist volgens de garantiebepalingen, maar verzekert ook een fraai uiterlijk van de machine, verlengt de levensduur en verbetert de prestaties. Alvorens te reinigen 1. Dek de uitlaatdemperopeningen af met plastic zakken nadat de motor is afgekoeld. 2. Controleer of alle doppen en afdekpluggen, ook de bougiedoppen, en alle elektrische stekkers en aansluitingen stevig zijn bevestigd. 3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zoals verbrande olie op het carter,
met een ontvetter en een borstel, maar gebruik dergelijke producten nooit op afdichtingen, pakkingen en wielassen. Spoel vuil en ontvetter altijd af met water. Reinigen
DCA10770
LET OP:
G
Vermijd het gebruik van sterke en bijtende wielreinigingsmiddelen, vooral bij spaakwielen. Als dergelijke producten toch worden gebruikt om hardnekkig vuil los te maken, laat het reinigingsmiddel dan niet langer inwerken dan is vermeld in de gebruiksinstructies. Spoel het betreffende gebied grondig schoon met water, laat direct drogen en breng daarna een corrosiewerende spray aan. Bij verkeerd reinigen kunnen de kuipruit, de stroomlijnpanelen, framepanelen en andere kunststof delen worden beschadigd. Gebruik alleen een zachte, schone doek of een
7-1
spons met zachte zeep en water om kunststof delen te reinigen. Gebruik geen bijtende chemische reinigingsmiddelen op kunststof delen. Vermijd het gebruik van doeken of sponzen die in contact zijn geweest met bijtende of schurende reinigingsmiddelen, oplosmiddelen of thinner, brandstof (benzine), roestverwijderingsmiddelen of corrosieremmers, remvloeistof, antivries of elektrolyt. Gebruik geen hogedrukreinigers of stoomreinigers, omdat dan op de volgende plaatsen water kan doordringen en zo schade kan ontstaan: afdichtingen (van wiel- en achterbruglagers, voorvork en remmen), elektrische componenten (kabelstekkers, messtekkers, instrumenten, schakelaars en verlichting), beluchtingsen ontluchtingsslangen. Bij motorfietsen met een kuipruit: gebruik geen bijtende rei-
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
nenten, om zo corrosie te voorkomen. Na reiniging 1. Droog de motorfiets met een zeemleren lap of een vochtabsorberende doek. 2. Gebruik een chroompolish om verchroomde, aluminium en roestvrijstalen delen te doen glanzen, ook het uitlaatsysteem. (Zelfs thermische verkleuringen op roestvrijstalen uitlaatsystemen kunnen door oppoetsen worden verwijderd.) 3. Het is aan te bevelen om met een spuitbus een corrosiewerend middel aan te brengen op alle metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voorkomen. 4. Gebruik oliespray als universeel schoonmaakmiddel om eventueel nog achtergebleven vuil te verwijderen. 5. Werk kleine lakbeschadigingen bij veroorzaakt door steenslag e.d.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
LET OP: Gebruik geen heet water, dit versterkt de corrosieve werking van het zout. 2. Laat de motorfiets drogen en breng dan met een spuitbus een corrosiewerend middel aan op alle metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde compo7-2
daartoe bestemd verzorgingsmiddel. Vermijd het gebruik van schurende poetsmiddelen, deze tasten de lak aan.
DAU26230
Stalling
Korte termijn Stal uw motorfiets steeds op een koele en droge plek en bescherm indien nodig tegen stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.
DCA10810
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
WAARSCHUWING 0
G
Controleer of er geen olie of was op de wielen of de remmen zit. Reinig de remschijven en remvoeringen indien nodig met een normale remschijfreiniger of aceton en spoel de banden schoon met lauw water en een mild reinigingsmiddel. Test de remwerking en het weggedrag van de motorfiets in bochten voordat u de snelheid opvoert.
DCA10800
LET OP:
G
LET OP:
G
Breng een geringe hoeveelheid oliespray en was aan en verwijder overtollige hoeveelheden. Breng oliespray of was nooit aan op rubber of kunststof delen, behandel deze met een
7-3
Als de motorfiets wordt gestald in een slecht geventileerde ruimte of in vochtige toestand wordt afgedekt met een hoes of een dekzeil, zal water en vocht kunnen binnendringen en roestvorming veroorzaken. Voorkom corrosie door de machine niet te stallen in een vochtige kelder, een stal (i.v.m. de aanwezigheid van ammoniakdamp) en in een opslagruimte voor sterke chemicalin.
WAARSCHUWING 0 Om schade of letsel door vonkvorming te voorkomen, moeten de bougie-elektroden aan massa liggen terwijl de motor wordt rondgedraaid. 6. Smeer alle bedieningskabels en scharnierpunten van alle hendels en pedalen en van de zijstandaard/middenbok. 7. Controleer de bandspanning en corrigeer deze indien nodig en breng dan de motorfiets omhoog, zodat beide wielen los van de grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wielen elke maand iets te draaien, zodat de banden niet op n gedeelte sterker achteruitgaan. 8. Dek de uitlaatdemperopeningen af met een plastic zak om te voorkomen dat vocht kan binnendringen. 9. Verwijder de accu en laad deze volledig bij. Berg de accu op een koele en droge plek op en laad hem eens per maand bij. Berg de
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
7-4
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
7-5
SPECIFICATIES
Afmetingen:
Grootste lengte: 2.200 mm (86,61 in) Grootste breedte: 800 mm (31,49 in) Grootste hoogte: 1.140 mm (44,88 in) Zadelhoogte: 812 mm (31,96 in) Wielbasis: 1.530 mm (60,23 in) Grondspeling: 168 mm (6,61 in) Minimale draaicirkel: 2.980 mm (117,32 in)
Motorolie:
Type: SAE20W40SE of SAE10W30SE
-20 -10 0 10 20 30 40 50 C SAE 10W-30 SAE 10W-40 SAE 15W-40 SAE 20W-40 SAE 15W-50
Brandstof:
Type: Gewone loodvrije benzine Inhoud hoeveelheid: 20 L (5,28 US gal) (4,39 Imp.gal) Hoeveelheid reservebrandstof: 5,8 L (1,53 US gal) (1,27 Imp.gal)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Carburateur:
Bandenmerk: MIKUNI Model x aantal: BSR37 x 2
Basisgewicht:
Met olie en volle benzinetank: 254 kg (560 lb)
Motor:
Type motor: Luchtgekoelde, SOHC Cilinder-opstelling: 2 cilinders in V- vorm Verplaatsing: 1.063 cm3 (64,86 cu.in) Boring x slag: 95,0 x 75,0 mm (3,74 x 2,95 in) Kompressieverhouding: 8,3 : 1 Startsysteem: Elektrische starter Smeersysteem: Oliecarter- systeem (natte bak)
Aanbevolen klasse motorolie: API service SE, SF, SG type of hoger Aantal: Zonder vervanging van oliefilterpatroon: 3,0 L (3,17 US qt) (2,64 Imp.qt) Met vervanging van oliefilterpatroon: 3,1 L (3,28 US qt) (2,72 Imp.qt) Totale hoeveelheid (droge motor): 3,6 L (3,80 US qt) (3,16 Imp.qt)
Bougies:
Bandenmerk/model: NGK/BPR7ES of DENSO/W22EPR-U Elektrodenafstand: 0,7-0,8 mm (0,028-0,032 in)
Koppeling:
Type: Vloeistof, meervoudige platen
Overbrenging:
Primair reductie-systeem: Recht tandwiel Primaire reductie-verhouding: 78/47 (1,660) Secundair reductie-systeem: As- gaandrijving Secundaire reductie-verhouding: 44/47x19/18x32/11 (2,875) Type overbrenging: Konstante aangrijping, 5 versnellingen Bediening: Pedaal voor de linkervoet
Cardanolie:
Type: SAE 80 cardanolie (API GL4) of SAE 80W-90 multigrade cardanolie Aantal: 0,2 L (0,21 US qt) (0,18 Imp.qt)
Luchtfilter:
Element: Droogtype
8-1
SPECIFICATIES
Overbreng-verhoudingen: 1e: 40/17 (2,353) 2e: 40/24 (1,667) 3e: 36/28 (1,286) 4e: 32/31 (1,032) 5e: 29/34 (0,853) Fabrikant/model: Metzeler/MEZ3 TL
Gewicht:
Maximale belasting: 200 kg (441 lb) (Totaal gewicht van bestuurder, passagier, bagage en accessoires)
Rem achter:
Type: Enkele schijfrem Bediening: Bediening met de rechtervoet Vloeistof: DOT 4
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Chassis:
Type frame: Twin Tube Backbone Casterhoek: 25 Spoorbreedte: 106 mm (4,17 in)
Wielophanging voor:
Type: Teleskoopvork Veer/schokdemper: Schroefveer/oliegedempt Veerweg: 130 mm (5,12 in)
Voorband:
Type: Met bandventielen (tubeless) Maat: 120/70-ZR17 (58W) Fabrikant/model: Dunlop/D205F TL Fabrikant/model: Metzeler/MEZ3F TL
Wielophanging achter:
Type: Zwaaiarm (gekopplede ophanging) Veer/schokdemper: Schroefveer/gas- olie gedempt, veervoorbelasting instelbar Veerweg: 113 mm (4,44 in)
Voorwiel:
Type: Gietwiel Bandenmaat: 17 x MT 3.50
Achterband:
Type: Met bandventielen (tubeless) Maat: 170/60-ZR17 (72W) Fabrikant/model: Dunlop/D205 TL
Achterwiel:
Type: Gietwiel Bandenmaat: 17 x MT 5.50
Elektrische installatie:
Ontstekingssysteem: Bobine voor transisorontsteking (digitaal) Laadsysteem: Wisselstroom- magneet
Achterwiel:
Type: Dubbele schijfrem 8-2
SPECIFICATIES
Accu:
Model: GT14B-4 Gloeilampen, capaciteit: 12 V, 12 Ah Controlelampje startblokkering: LED x 1
Zekeringen:
Hoofdzekering: 30 A Koplampzekering: 15 A Zekering signaleringssysteem: 10 A Zekering ontstekingssysteem: 10 A Zekering parkeerlicht: 10 A Zekering kilometerteller (backup): 10 A Zekering elektronische eenheid: 5A Zekering carburateurverwarming: 15 A
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Koplamp:
Type: Kwartslamp (halogeen)
8-3
GEBRUIKERSINFORMATIE
DAU26351 DAU26381 DAU26410
Identificatienummers
Noteer het sleutelnummer, het voertuigidentificatienummer en de modelinformatiesticker in onderstaande ruimtes. Deze nummers heeft u nodig om reserveonderdelen bij een Yamaha dealer te bestellen of wanneer uw machine is gestolen. SLEUTELIDENTIFICATIE NUMMER:
Sleutelnummer
Voertuigidentificatienummer 1 2 3 4
1. Sleutelnummer 2. Codeersleutel (met een rood bovendeel) 3. Standaardsleutels (met een zwart bovendeel)
1. Voertuigidentificatienummer
VOERTUIGIDENTIFICATIE NUMMER:
Het sleutelnummer is ingeslagen op het sleutelplaatje. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje en gebruik dit als referentie bij het bestellen van een nieuwe sleutel.
Het voertuigidentificatienummer is ingeslagen op het frame. NB: Het voertuigidentificatienummer is bedoeld voor identificatie van uw motorfiets en kan worden gebruikt om uw motor in uw land aan te melden voor kentekenregistratie.
5 6 7 8 9 10
MODELINFORMATIESTICKER:
9-1
GEBRUIKERSINFORMATIE
DAU26480
Modelinformatiesticker
1
1 2 3 4
1. Modelinformatiesticker
5 6 7 8 9 10
De modelinformatiesticker is onder het zadel bevestigd aan het frame. (Zie pagina 3-16.) Noteer de informatie op deze sticker in het daartoe bestemde vakje. Deze informatie is nodig om reserve-onderdelen te bestellen bij een Yamaha dealer.
9-2
INDEX
A Accu .................................................6-27 Achterwiel.........................................6-36 Afstellen van de carburateurs ..........6-14 Afstellen van de schokdemperunit ...3-19 Afstellen van de voorvork.................3-18 Afstellen van het stationair toerental........................................6-14 Antidiefstal-alarm ...............................3-9 B Banden.............................................6-15 Bandspanning ..................................6-16 Bedieningen en instrumenten ............2-3 Beschrijving........................................2-1 Aanzicht linkerzijde .........................2-1 Aanzicht rechterzijde ......................2-2 Schakelaars en instrumenten .........2-3 Boordgereedschapsset ......................6-1 Bougies, controleren ..........................6-6 Brandstof..........................................3-14 Brandstofverbruik, tips voor een zuinig ..............................................5-3 C Carburateurs ....................................6-14 Afstellen ........................................6-14 Afstellen van het stationair toerental........................................6-14 Cardanolie........................................6-10 Chokehendel ....................................3-16 Claxonschakelaar.............................3-10 Contactslot/stuurslot-unit....................3-2 Controle- en waarschuwingslampjes .3-4 Controlelampje grootlicht ................3-4 Controlelampje richtingaanwijzers ..3-4 Controlelampje startblokkering .......3-5 Vrijstandcontrolelampje...................3-4 Waarschuwingslampje brandstofniveau ..............................3-4 Waarschuwingslampje olieniveau...3-4 Controle van stuursysteem ..............6-26 Controlelampje grootlicht ...................3-4 Controlelampje richtingaanwijzers .....3-4 Controlelampje startblokkering...........3-5 Controlelampje voor olieniveau..........3-4 Controlelampje vrijstand.....................3-4 Controlelampjes en waarschuwingslampjes ..................3-4 Controlelijst voor brandstofniveaue....3-4 Controlelijst voor gebruik ...................4-2 Controleren en smeren van kabels..6-23 Controleren van voor- en achterremblokken .........................6-21 Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel ..................................6-23 Controleren en smeren van rem- en koppelingshendels ........................6-24 Controleren en smeren van rem- en schakelpedalen.............................6-24 Controleren en smeren van zijstandaard ..................................6-25 Controleren van wiellagers ..............6-27 Controles voor het starten..................4-1 Controlelijst voor gebruik ................4-2 D De stand van het rempedaal afstellen ........................................6-20 De stand van het schakelpedaal afstellen ........................................6-20 Dimlichtschakelaar ...........................3-10 F Functies van instrumenten en bedieningen ....................................3-1 G Gasgreep en gaskabel, controleren en smeren.....................................6-23 Gaskabel, afstellen van vrije slag ....6-15 Gebruik en belangrijke rij-informatie ..5-1 Gebruikersinformatie..........................9-1 Gietwielen ........................................6-18 Gloeilamp in kentekenverlichting vervangen .....................................6-34 Gloeilamp in remlicht/achterlicht vervangen .....................................6-33 Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen .....................................6-33 H Helmbevestiging...............................3-17 I Identificatienummer sleutel ................9-1 Identificatienummer voertuig ..............9-1
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
INDEX
Identificatienummers ..........................9-1 Inrijperiode .........................................5-4 P Paneel, verwijderen en aanbrengen ..6-6 Parkeerlichtgloeilampen, vervangen van koplamp .................................6-30 Parkeren.............................................5-4 Periodiek onderhoud en kleinere reparaties........................................6-1 Periodiek smeer- en onderhoudsschema ........................6-2 Problemen oplossen ........................6-37 Storingzoekschema ......................6-38 R Rem- en koppelingshendel, controleren en smeren..................6-24 Rem- en schakelpedalen, controleren en smeren..................6-24 Remblokken, controleren .................6-21 Remhendel.......................................3-12 Rempedaal.......................................3-13 Afstellen ........................................6-20 Remvloeistofniveau..........................6-21 Controleren ...................................6-21 Remvloeistof, verversen ...............6-23 Richtingaanwijzer gloeilamp, vervangen .....................................6-33 Richtingaanwijzer of remlicht/ achterlicht gloeilamp, vervangen ..6-33 Richtingaanwijzerschakelaar............3-10 S Schakelen ..........................................5-3 Schakelpedaal..................................3-12 Afstellen ........................................6-20 Controleren en smeren.................6-20 Schokdemperunit .............................3-19 Afstellen ........................................3-19 Sleutelnummer ...................................9-1 Sleutels ..............................................3-1 Smeren van gasgreep en gaskabel .......................................6-23 Smeren van kabels ..........................6-23 Smeren van rem- en koppelingshendels ........................6-24 Smeren van rem- en schakelpedalen.............................6-24 Smeren van zijstandaard .................6-25 Snelheidsmeter ..................................3-6 Specificaties .......................................8-1 Speling van de gaskabel afstellen ...6-15 Stalling ...............................................7-3 Startblokkeersysteem.........................3-1 Starten van een koude motor ............5-1 Starten van een warme motor ...........5-2 Startspersysteem .............................3-21 Stationair toerental, afstellen ...........6-14 Stroomlijnpanelen verwijderen en aanbrengen................................6-6 Storingzoekschema..........................6-38 Stuurschakelaars .............................3-10 Claxonschakelaar .........................3-10 Dimlichtschakelaar........................3-10 Lichtsignaalschakelaar .................3-10
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
K Kabels, controleren en smeren ........6-23 Kentekenverlichting gloeilamp, vervangen .....................................6-34 Kilometerteller/Rittellers .....................3-6 Klepspeling, afstellen .......................6-15 Klokweergave.....................................3-7 Koplampgloeilamp, vervangen.........6-30 Koppelingshendel .............................3-11 Controleren en smeren.................6-24 Vrije slag afstellen.........................6-19 L Lichtsignaalschakelaar.....................3-10 Luchtfilterelement, reinigen ..............6-12 M Modelinformatiesticker .......................9-2 Motorolie ............................................6-8 Multifunctioneel display ......................3-6 Kilometerteller- en rittellermodi.......3-6 Klokweergave .................................3-7 Toerenteller .....................................3-7 Zelfdiagnosesysteem......................3-8 N Noodstopschakelaar ........................3-10 O Oliefilterelement ...............................6-10 Opbergcompartiment .......................3-17
INDEX
Noodstopschakelaar .....................3-10 Richtingaanwijzerschakelaar ........3-10 Schakelaar alarmverlichting..........3-11 Startknop.......................................3-11 Stuurslot .............................................3-2 Stuursysteem, controle ....................6-26 T Tankbeluchtingsslang.......................3-15 Tankdop............................................3-13 Tips voor een zuinig brandstofverbruik ............................5-3 Toerenteller ........................................3-7 U Uitlaatkatalysator..............................3-15 V Veiligheidsinformatie ..........................1-1 Vervangen van koplamp- en parkeerlichtgloeilampen................6-30 Verzorging en stalling van de motorfiets ........................................7-1 Voertuigidentificatienummer...............9-1 Voorvork ...........................................3-18 Afstellen ........................................3-18 Controleren ...................................6-26 Voorwiel............................................6-35 Vrije slag van koppelingshendel afstellen ........................................6-19 Vuldop brandstoftank .......................3-13 W Wiellagers, controleren ....................6-27 Z Zadel ................................................3-16 Zelfdiagnosesysteem .........................3-8 Zekeringen, vervangen ....................6-29 Zijstandaard .....................................3-20 Controleren en smeren.................6-25
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
PRINTED IN ITALY