You are on page 1of 61

Wijsbegeerte en ethiek

1. INTRODUCTIE

1. Thema’s:

- Goede leven ~ ethiek


- Politieke orde ~ Staat en Gemeenschappen
- Economie
- Cultuurverschuivingen
- Kennis en wetenschap ~ Ontologie (denken over het zijn)

2. Tijdsas:

- 800 tot 400 v.Chr.


o Griekse cultuur met breekpunt in 200 v.Chr. wanneer men afstapt van het
mythologisch denken (Archaïsche cultuur => Grieks-Romeins)
- 1500 tot begin 20e eeuw
o Breekpunt met de middeleeuwse manier van denken (in feite = Grieks –
Romeinse cultuur)
- Laat 20e eeuw tot nu
o Breekpunt tussen moderniteit en postmoderniteit.

3. Aantal verschilpunten:

- Met de wetenschap:
o Wetenschap is bezig met het heden en is een continu proces, filosofie keert
soms terug naar het verleden. Men kan eender welk moment bekijken om tot
inzichten te komen en steeds vanaf 0 beginnen.

- Wereld versus leefwereld:


o Wereld is objectief (wetenschap) terwijl leefwereld subjectief is (beleving,
filosofie).
o Afhankelijk van de perceptie: een slachtdier wordt objectief gepercipieerd
terwijl een huisdier/disneydier deel uitmaakt van de leefwereld. Dit laatste is
een jong fenomeen dat soms sterk overdreven wordt.

 Beide percepties zijn irrelevant voor elkaar


• Vb Wetenschappelijk denken over voortplanting is totaal
verschillend van de benadering in de leefwereld. Deze laatste is
gegroeid uit een cultuur

 Toch zijn beide wereld soms conflicterend:


• Vb: chirurg beschouwt lichaam als object, maar hoe gaat hij
ermee om wanneer het om een geliefde gaat?
• Vb: CFO van Enron is sterk religieus, republikeins, maar was
toch onethisch in zijn beroepswereld.
• ~ dus 2 verschillende dimensies in ons leven.

1
2
- Filosofie versus literatuur:
o Filosofie is redeneren, bevragen (logos = rede) terwijl literatuur beschrijvend
is.

- Religie versus filosofie versus wetenschap:


o Religie en filosofie = leefwereld
 Filosofie maakt zich echter los van religie. Omdat filosofie de dingen in
vraag stelt, daar waar religie berust op rituele herhaling, werd er ruimte
gecreëerd voor verwondering. Uiteindelijk kon de wetenschap enkel
ontstaan omdat filosofie het monopolie van de religie had doorbroken.

• De wereld is wetenschappelijk rond, maar iedereen beleeft hem


nog steeds als plat. Het is dus uitzonderlijk dat wetenschap
bestaat. De ruimte voor redenering werd in de eerste plaats
gemaakt door de filosofie.

o Wetenschap = wereld

4. Evolutie

Het proces dat wetenschap mogelijk maakte, was sterk cultureel-afhankelijk:

Thales van Mylete lag mee aan de basis van de wijsbegeerte, een continue zoektocht
die dus open-ended was. Die continue verwondering liet toe dat wetenschap ontstond
in onze Westerse cultuur.

Confusius lag aan de basis van het denken over levenswijsheid. Levenswijsheid werd
opgedaan uit ervaring, leeftijd, het relativeren van dingen in het leven. Dit houdt in dat
men terugkeert in het leven, vastgeroest blijft in de cultuur en niet op zoek gaat naar
iets nieuws. Vandaar dat wetenschap niet zo snel vorderde in de Chinese cultuur.

Het gevolg van die ontwikkeling was dat er in de Westerse wereld totaaldenkers waren. Vb:
Descartes, Aristotoles, Mill, Leibniz, Smith … De verwondering werd losgelaten op alle
aspecten van het leven. Vaak waren zij wiskundigen, filosofen, … Die combinatie zorgde
ervoor dat men naar objectiviteit evolueerde. Zo kan men filosofie bekijken als een boom
waaraan alle takken van de wetenschap ontsproten.

“De verwondering kan dus gezien worden als het startpunt van de filosofie. Verwondering
betekent immers dat men de traditionele verklaringen achterwege laat en opnieuw fenomenen
in vraag gaat stellen. Men denkt na over vanzelfsprekende zaken in plaats van gewoon
traditionele verklaringen over te nemen.”

Tegenwoordig is men zodanig gespecialiseerd in zijn domein van de wetenschap dat het vaak
eerder een handicap is dan een voordeel.

3
2. GRIEKSE CULTUUR

1. Archaïsche periode

Homeros (750 – 700 v.Chr..)

Voor Homeros bestond er een orale traditie. Alle cultuur werd door middel van verhalen
overgedragen in de samenleving (~ grotschilderingen). Deze verhaalcultuur was heel stabiel
en had een ritueel karakter.

Homeros pende veel van die verhalen neer. Kernidee is dat de mystiek de wereld ordende.
Alles heeft een ziel, staat in een verhouding tot de samenleving. Net zoals bij Tolkien en
andere fantasy-schrijvers wordt die mystiek gekleurd in menselijke termen en helpen deze
verhalen om de plaats van de mens in de wereld weer te geven.

Kenmerkend is dat over de hele wereld dergelijke mystiek bestaat en dat er veel gelijkenissen
zijn qua inhoud van die verhalen. Ook in de Griekse cultuur zijn de goden sterk menselijk qua
karakter en bevatten al deze verhalen een zekere levenswijsheid (vb waarschuwen voor
hoogmoed)

Concreet voor de Grieken:

Gaia = Oeranos en Pontus => Gaia + Oeranos (incest) = Titanen = Zeus en Olympische
Goden => RIP Titanen (vadermoord, jaloezie, intriges, …)

Thales van Mylete (624 -545 v.Chr.)

Centrale vraag = Phusis (Hoe zit de wereld in elkaar?)

Antwoord: Er zijn 4 elementen (water, aarde, vuur en lucht)

Welk element is dan fundamenteel?

Antwoord via observatie = Water (andere filosofen bekomen dan weer andere antwoorden).
Erosie, landbouw, impact van de zee op de handel, … vormden voor Thales voldoende
bewijs. Hij leefde immers op de Ionische eilanden.

Breekpunt want de goden komen niet langer voor in dit verhaal. De Homerische traditie
wordt hier achterwege gelaten. Het zelfstandig denken van de mens zorgt nu voor antwoorden
op dergelijke vragen. Dit was een serieuze schok voor de Griekse samenleving.

Thales maakte opgang door een zonsverduistering te voorspellen (wat voordien een
goddelijke gebeurtenis was). Hij was het toonbeeld van een verstrooide filosoof en toch
buitengewoon praktisch. Zo nam hij de eerste optie op olijfpersen omdat hij een goede oogst
voorspelde.

Aristotoles beschreef Thales als een praktische filosoof, voor Thales was vooral logos
belangrijk => Ontstaan van het logocentrisme (denken, redeneren staat centraal)

4
Heraclitus

Heraclitus was ook bezig met de vraag rond Phusis. Hij nam 3 stellingen in.

1. Allereerst is de werkelijkheid = een weerspannige harmonie. (paradoxaal)

− Spanning is constitutief, ze is nodig om de samenleving draaiende te houden.


De mogelijkheid om te winnen en te verliezen zorgt voor beweging. Net de
mogelijkheid van verlies maakt de wereld interessant. Dit handelt dus ook over
de eindigheid van de mens (Grieken <3 Eindigheid)

o Vb: Snaren van lier moeten gespannen zijn om harmonische muziek


te kunnen voortbrengen.
o Vb: Man-Vrouw
o Vb: Zin/betekenis van het leven wordt gegeven door
verlies/negativiteit

o “Argentijnse schrijver Borges: Persoon gaat op zoek naar een stad


waar mensen eeuwig leven. Wanneer hij die stad vindt, blijkt dat alle
mensen daar levensmoe waren. Het gebrek aan eindigheid, uitdaging
zorgde ervoor dat het leven niet langer interessant was.”

− Dit is niet religieus getint, maar moet de mensen duidelijk maken wat hun
plaats in de wereld is.

2. Niet is vast
− Eeuwig vervloeien van dingen
o Vb: Men komt nooit dezelfde rivier tegen, het water beweegt continu
− Relativiteit van de dingen
o Vb: Zoet water dodelijk voor vis, zout water dodelijk voor mens

3. Stabiliteit door logos


− Men moet inzicht hebben in de wet van de verandering om zo stabiliteit te
brengen in de samenleving, in het leven.

Parmenides

Bespreekt het zijn en het niet-zijn. Hij onderscheidt daarbij 2 groepen: de Zijnden en het Zijn.

− Zijnden = mensen, materiaal, … alles wat vergankelijk is


− Zijn = alles wat niet vergaat, stabiel is, constant is (~neigt naar mystieke
godsdienst)

Parmenides was gefascineerd door dergelijk permanente zaken. Er waren in de wiskunde wel
oneindig veel driehoeken, maar wat is DE driehoek, wat geldt altijd voor alle driehoeken, … ?

5
Tussendoortje

Wereld = Objectief
Leefwereld = Subjectief

 Reactieve attitude (Strawson)


o Vb Psychiatrisch patiënt: er is een grotere tolerantie tov zijn gedrag omdat we
hem als een objectief geval beschouwen, namelijk een patiënt en niet langer
als een persoon, hij maakt dus geen deel uit van onze leefwereld.
 Evolutie:
o Mythologie = Gesloten dialoog (Geen discussie mogelijk)
o Religie = Religieuze autoriteiten hebben het laatste woord (vb Iran, Inquisitie,
…)
o Filosofie = Bevraagt vanzelfsprekendheden, biedt argumenten aan in
discussies over politiek …
 Rede wordt een centraal element (Heidegger) = Logocentrisme
 Leidt tot het ontstaan van de wetenschap
o Wetenschap

Transformatie van de Griekse cultuur van Archaïsch naar Grieks-Romeins:

 Ontstaan van de stadstaten die oligarchisch/democratisch getint zijn. In


dergelijke staatsstructuur is er meer ruimte voor filosofie dan bij een sacrale
monarchie etc
o Athene => Solon maakt schriftelijke wetten op. Het concept van de
agora zorgt ervoor dat burgers kunnen participeren aan de politiek en
een opleiding krijgen in het redevoeren door de Sofisten.

 Er is dus een verschuiving van een archaïsche structuur, waarin alles (inclusief
maatschappelijke regels) vastligt omwille van religieuze en mythische redenen,
naar een nieuwe vorm waarin de rede een belangrijke plaats inneemt.

o De goden bestaan nog wel, maar er is een discussie mogelijk geworden.


 Vb 10 geboden = grondwet die van god afkomstig is = kun je
niet over discussiëren want dat is slecht voor de gezondheid

 Nu rijzen er nieuwe vragen over


o Goede burgers (politiek)
o Goede leven (ethiek)
o Phusis (ontologie, ordeningen, … )
o Kennis (epistemologie)

 Filosofie behandelde vroeger dus een breed spectrum, er was immers nog geen
wetenschap die zich bezighield met specifieke domeinen. Bij Thales was die
brede visie nog niet aanwezig, omdat hij wordt beperkt door de archaïsche
structuur, voor Socrates en Plato waren deze vragen echter wel belangrijk.
Deze 4 domeinen beïnvloeden elkaar sterk omdat filosofen op zoek waren naar
een homogeen wereldbeeld.

6
7
2. Grieks-Romeins (Klassieke tijd)

Socrates (469 – 399 v.Chr.)

 Begon als sofist, keerde hen later de rug toe.


 Hield enkel mondelinge betogen, geen geschriften dus behalve die van zijn leerlingen,
vooral Plato, die alles neerpende in de vorm van dialogen.

Men moet dus voor ogen houden dat Plato en Socrates sterk met elkaar verweven
zijn geraakt. We zien Socrates door de “bril” van Plato.

1. Socrates versus Protagoras

Protagoras verkondigde dat de mens de maat was van alle dingen (~ relativiteit). Socrates
vond sofisten (=lesgevers in het redevoeren, …) echter verkopers. Ze leerden enkel “een
waarheid” aan die paste bij henzelf en hun klanten en deden dat dan nog tegen betaling.
Socrates wou nooit betaald worden voor zijn lessen omdat hij het als zijn taak zag “de
waarheid” aan te leren. Hij stelde alles in vraag, in feite was hij zodanig kritisch voor de
politieke orde van Athene dat deze hem liet terechtstellen. Er zijn een aantal dialogen die
hiernaar verwijzen.

2. Apologie (door Plato)

De apologie is het moment waarop Socrates zich verdedigd gedurende zijn proces. Zijn
betoog houdt in dat hij de schijnkennis wenst te doorbreken, machtswellustelingen aan de
kaak stellen …

3. Critoon

Moment waar Socrates de kans krijgt om te ontsnappen alvorens gedood te worden. Socrates
blijft echter omdat hij de geschreven wetten van Solon wenst te respecteren. Het idee van
gelijkheid voor de wet en het belang van de wet om chaos te voorkomen, liggen aan de basis
van zijn beslissing.

4. Phaedo

Socrates drinkt de gifbeker. Hij beschouwde het lichaam als de gevangenis van de ziel. Er was
voor hem een sterk onderscheid tussen lichaam en ziel waarbij vooral de ziel primeerde. De
gedachtenwereld / spirituele wereld is veel belangrijker dan de wereldse.

Vb: Jan, Max, Petra hebben bruin haar. Personen en namen zijn irrelevant, bruin is
veel conceptueler. Bruin is immers altijd bruin. Dit sluit ook aan bij de mathematica.
Wiskunde tracht universele inzichten te bieden en dat vereist een abstracte redenatie.

Dit blijkt ook uit “Meno”. Socrates laat een slaaf de leer van Pythagoras ontdekken
en bewijst hiermee dat conceptuele kennis ingebakken zit in de mens vanaf zijn
geboorte.

8
Dit is een heel radicaal idee (in feite reden om mensen als gelijken te beschouwen).
Theoretisch ontstaan goede mensen uit goede kennis en we beschikken allemaal over
die kennis. De dood is dus geen bedreiging, we gaan immers naar een conceptueel
niveau.
Leer van de reminicente: vooraleer we geboren worden, beschikken we over
conceptuele kennis, deze moet enkel losgemaakt worden.

Plato

Zeer populair in de Middeleeuwen. Zijn ideeën sloten immers makkelijker aan bij de
feodaliteit en de theocratie.

 Republiek

Na de dood van Socrates verwerpt Plato de Atheense staatsvorm. Hij gaat op zoek naar een
politieke orde waar Socrates niet zou veroordeeld geweest zijn. Zijn antwoord is de republiek.

De democratie houdt immers in dat het volk regeert, het volk heeft geen inzicht en dus
resulteert dit in chaos. (vandaar zijn populariteit in de ME) Aristotoles dacht er ook zo over,
van hem onthouden we dat we bewust moeten stemmen, met inzicht dus. Deze visie
weerspiegelde ook hun mening over andere domeinen van de samenleving.

Bovenaan bevonden zich de Wijzen (1%). Zij waren de elite van de elite, de aristoi. Volgens
Plato mochten zij geen familie of bezittingen hebben omdat die ruis vormen. Op die manier
verhinderde hij vriendjespolitiek, zorgen, hebzucht, …
Daaronder bevonden zich de Wachters (9%), dit was de militaire klasse. Als onderste klasse
onderscheidde hij het Volk (90%).

Piramide tekenen

Plato zwakte zijn idee later af omdat deze vorm van regeren aanleunt bij een totalitaire staat
of dictatuur. In combinatie met een zwakke economie was dat rampzalig.

 Allegorie van de grot


o De mens ervaart schaduwen (projecties van de werkelijkheid) als de
werkelijkheid. Zijn geest bevindt zich in een grot. Wanneer je dan uit die grot
ontsnapt en de ware werkelijkheid ziet, wordt je erdoor verblindt (~zon).
Daarom is empirische observatie nutteloos, enkel denken en redeneren kunnen
leiden tot kennis.
o Het zuivere denken vereist een onthechting van de wereld. Je moet jezelf
kunnen loskoppelen van het zintuiglijke niveau omdat die als ruis werkt.
 Platoonse gedachte
 Neo-Platonisme sloot nauw aan bij de theologische middeleeuwen waar
een onderscheid was tussen hemel en aarde. In kloosterordes kon men
zich onthechten om zo dichter bij God te komen.

9
Ontologie (~wereld) Epistemologie
(~kennis)
Grotniveau Zintuiglijk Empirisch weten
- Afbeeldingen - Gissen (van
horen zeggen)
- Dingen - Mening (door
observatie)
Ware Intelligebele werkelijkheid (~concepten)
werkelijkheid
- Mathematische objecten
- Zuivere ideeën:
o Dianoia(knowhow and practical or
moral wisdom;net onder noesis)
o Noesis (het meest zuivere denken)

 Akrasia
o Wilszwakte
 We willen studeren, maar kijken toch tv.
 Aboulia
o Ondoordacht handelen, impulsief handelen
 Staat in contrast met de conceptuele wereld waarin we inzicht hebben
en handelen naar ons inzicht.
 Socrates en Plato waren te optimistisch, ze gingen ervan uit dat iedereen tot die
concepten kon komen. Aristotoles was daar veel realistischer over.

Aristotoles (384 – 322 v.Chr.)

 Breed gamma aan onderwerpen, was geniaal + leermeester Alexander de Grote + DE


filosoof
 Schreef dialogen maar bijna alle geschriften zijn verloren gegaan, enkel die van zijn
leerlingen bestaan nog (vooral die van Andronikos van Rhodos). Aristotoles bleef na
de “duistere eeuwen” heel geliefd in Cordoba, Granada, … en kwam pas later via de
kruistochten en reconquista in Europa terecht.

 Organon => Logica, hij legde de fundamenten voor het redeneren vast. Deze logica
werd pas veel later door Francis Bacon vervangen door de empirie.

 Filosofeerde over:

o Ethica Nicomachea(werk over deugdenethiek en het menselijk karakter, en


welke rol deze 2 spelen in het vinden van geluk)
o Politica
o Poetica
o Natuur

10
o Tametata fysica (metafysica ~ ontologie)
 Hij zag de werkelijkheid als een kinesis, een beweging. (net zoals
Heraclitus)
 Plato zag deze als een onveranderlijke eenheid (net zoals Parmenides)

“Aristotoles vormde een probleem in de Middeleeuwen. Hij was immers een ketter, die echter
veel beter geïnformeerd was over de wereld dan de theocratie van die tijd. Omdat zij
dreigden hun monopolie op het denken te verliezen, werd Aristotoles genegeerd of
hervertaald naar een Platonist, gezien Plato veel aanvaardbaarder was.
Enkelingen zoals Thomas van Aquino(1250 ~ Universiteit Parijs) omhelsden echter de leer
van Aristotoles. Ze verweefden deze met een religieuze context en maakten een nieuwe
synthese.”

 Leer van Aristotoles: Hyle – Morfisme


o Hyle = Stof, potentie, onbepaald
 Imperfect, onzuiver
• Vb: Hout, boom
o Morfisme = Realisatie, bepaald, actie
 Perfect, zuiver
• Vb: Stoel
o Deze komen samen omdat er een thelos is, een doel (vb zitten). Deze thelos is
voor Aristotoles het allerbelangrijkste. Wanneer je het doel kent, heb je ook
een antwoord op het waarom, de kern van alles. In essentie is alles in
beweging, op weg naar een doel.
 Teleologisch denken: alles heeft een bepaald doel, wanneer je het doel
kent, weet je meteen ook alles over dat onderwerp, subject …
• Vb: Een stoel dient om te zitten, dat is het doel ervan. Dus kan
een stoel alle vormen aannemen, zolang je er maar op kunt
zitten.
• Vb: Zaadjes worden bomen omdat ze nu eenmaal bestaan met
dat doel.

o Die beweging naar het doel kent 4 oorzaken, stappen:


 Materiele oorzaak
• boom
 Werk
• schrijnwerker, arbeid
 Vorm
• Stoel
 Doel
• Zitten

 Hij gebruikt deze methode om de totstandkoming van dingen te


beschrijven
o Er is sprake van een onbewogen beweger

11
 Een actieve god is dus onmogelijk volgens Aristotoles. Immers een god
is al perfect, en moet dus niet werken om nog tot de perfectie te komen.
Een god is volledig en bepaald en dus ook eindig.

12
 Idee ook werkzaam op de “Ethica Nicomachea”

o De mens is een groeiend wezen en groeit naar de wijsheid toe (Phronesis). Het
doel is om Eudainomia te bereiken. Dit houdt in dat we ons erkend, volledig,
gelukkig voelen.

o Eudainomia past in de “leer van het juiste midden”. We moeten op zoek gaan
naar een evenwicht, een phronesis is immers een evenwichtige persoon. Zo
bevind moet zich tussen lafheid en hoogmoed.

 In tegenstelling tot Socrates en Plato was Aristotoles veel realistischer.


Hij hield rekening met de tragiek van het leven: waar je geboren werd,
in welke familie, polis, positie, je naam, … bepalen mee je kans om dat
geluk te vinden.

 Een tweede verschilpunt met Plato betreft de opvattingen rond


conceptuele kennis (p22 cursus)
• Plato:

o Niveau 1 = geruchten (werelds)


o Niveau 2 = Meningen (werelds)
o Niveau 3 = Mathematica (conceptueel)
o Niveau 4 = Het Goede (conceptueel)

• Aristotoles:

o Niveau 1 = Aisthesis(grieks voor waarneming)


o Niveau 2 = Emperia + ervaringen
o Niveau 3 = Eidos (conceptueel, thelos, doel)

• Plato zou niveau 1,2 van Aristotoles als werelds beschouwen.


Aristotoles deed dat niet omdat er voor hem geen onderscheid is
tussen de verschillende niveau’s. Conceptuele kennis(kennis
waarmee we werkelijkheid omschrijven, is overdraagbaar,
handelt over begrippen) behoort tot dezelfde wereld als de
andere vormen van kennis. (Duidt weer aan dat hij wat
realistischer was)

o Vb: wat is een goede geneesheer?


 Eigen kennis van het lichaam is vaak > dan die
van de dokter, maar de dokter beschikt over
conceptuele kennis. Toch vind Aristotoles dat je
beter een doktor zoekt met veel praktijkervaring
dan één die pas afgestuurd is en dus enkel en
alleen conceptuele kennis heeft.

13
 Economika

o Geld is belangrijk als ruilmiddel en als waardemeter voor Aristotoles. In een


agrarische cultuur primeerde immers ruilhandel, het ontstaan van de
koophandel bracht iets nieuws teweeg. Geld kon nu worden opgespaard,
opgepot, iets wat met voorraden niet kon. Bij goederen was het verzamelen
ervan dus sowieso beperkt, bij geld is dat niet zo. Omdat er geen grens is
(oneindigheid) creëerde geld onevenwichten volgens Aristotoles. Het was
onnatuurlijk in zijn functie als therausiemiddel.

o Aristotoles erkende het ontstaan van sociale onevenwichten zoals gekochte


posities, corruptie, … Economie creëert instabiliteit, daar waar handelaars
lager werden geacht dan gewone burgers konden zij zich nu via hun geld
opwerken tot de aristoi.

 Economie/ Oikonomie/ Oikos Nomos was voor hem aanvaardbaar als


“leer van het huishouden/staatshuishoudkunde”. De staat had geld
nodig om te functioneren maar ook niet meer dan dat. Hij bekeek dit
dus vanuit een elitair standpunt, hij leefde dan ook tussen de elite.

 Cremisticé technè: het ambt waarin men geld leert verwerven door te
werken was voor hem compleet inferieur. Hij vond dit een gevaarlijk
iets, omdat het kon ontsporen. Sommigen verdienden geld zonder te
werken door interest en dergelijke …

 Economie moest een repetitief karakter hebben. Permanente


economische groei was ondenkbaar, net zoals interest. Deze laatste
leiden tot oneindigheid en dat was gewoonweg te absurd voor
Aristotoles.
• Handelaars konden voor hem nooit de Eudonomia(the ‘good’
life; don’t we deserve to be happy?!) bereiken.
• Het interestverbod in de Joodse, Islamitische en Christelijke
samenleving vindt hier zijn wortels.

 Rechtvaardigheid:

o Algemene
 Bone Communé, wat is goed voor de samenleving, wat is een goede
samenleving?

o Distributieve
 Verdeling van de middelen
• Vb Verdeling van de oorlogsbuit in Athene, verdeling kosten
financiële crisis …
 Aristotoles
• Suum cuique tribuere (= Geef aan elkeen wat hem toekomt)
o Praktijk = Probleem
 Criterium ingevoerd:
• Sociale positie (architect > schoenmaker)

14
“Opnieuw weerspiegelt de verdeling van economische goederen de sociale ordening waar
Aristotoles belang aan hechtte. Economie was voor hem immers ondergeschikt, dit sluit aan
bij zijn sociale visie, de impact van economische welvaart op de sociale stabiliteit indachtig.
Ook Adam Smith koos voor een verdeling op basis van naam en familie en niet één op basis
van merits(beloond worden voor je werk), dus in feite ook op basis van sociale positie gezien
die werd bepaald door je naam. Vandaag de dag kennen we een enorme “sociale mobiliteit”.
Bijna iedereen kan omhoog/omlaag op de sociale ladder.”
• Nood: Voedselvoorziening gebaseerd op
de noden van de mens
o worstelaar > baby
o grote familie > kleine familie
“3 Indiaanse jongens maken een muziekinstrument, wie krijgt het? De schrijver onderscheidt
3 criteria: arbeid, talent, bezit.”

“Nusbaum / Sen: Capabilities and functioningsleer. Capabilities zijn de dingen die je


potentieel kunt bereiken in je leven. Mensen moeten volwaardige ontwikkelingskansen
krijgen, gelijke startkansen. Dit betekent dat er een ongelijke verdeling van middelen is.
Gehandicapten zullen bijvoorbeeld meer middelen krijgen dan andere mensen.

o Correctieve
 Wetten corrigeren ons gedrag. Straf is nodig om de orde te bewaren en
om de kracht van de wet te bewaren.
o Retributieve
 Wat is recht, wat is een wet, wat is straffen?
• Vb: Iemand steelt, dit vereist een straf, een reactie om de
stabiliteit van de samenleving te waarborgen. Er is echter nog
een extra functie, mensen willen dat de straf hoger is dan de
reële kostprijs van de misdaad net om de samenleving te
beschermen tegen chaos.
o Zo waren er in de Middeleeuwen processen tegen
varkens zodat men toch iemand de schuld kon geven.

Het Klassieke theater speelde een belangrijke rol in de Griekse samenleving. Het was daar
waar aan sociale reflectie, politieke participatie en sociale educatie werd gedaan. Het theater
zette de mensen volgens Aristotoles aan het denken over hun eigen leven. Het theater kon
leiden tot een catharsis(fysieke, emotionele, religieuze en mentale reiniging) omdat door het
theater mensen beter konden worden.

Vb: Antigone van Sofocles.(om gelukkig te worden moet je verstandig handelen en de goden
niet tarten, maar hoe doe je dit?)

Spelers:

o 2 zussen = Antigone + Isemene


o 2 broers = Eteokles + Polyneikos
o Kreon = Koning

15
o Teirisias = Ziener (hij weerspiegelt de aanwezigheid van het lot. Het lot kan altijd
toeslaan, is niet afwendbaar en zorgt dus voor een zekere tragiek in het leven van de
mens (~ schikgodinnen).

16
Verhaal: Opstand tegen Kreon wordt geleid door 1 van de broers. Tijdens de strijd sneuvelt
hij. Kreon beveelt dat de lijken moeten blijven liggen en niet begraven mogen worden.
Antigone overtreedt het verbod omdat ze vindt dat in deze kwestie de goddelijke wetten >
Kreon’s wetten die aards zijn. Zij wordt tot de dood veroordeeld ondanks het feit dat Teirisias
de koning waarschuwt voor zijn fout. Kreon wordt later gestraft.

Dit theaterstuk past in de discussie rondom de status van normen en wetten in de Griekse
maatschappij. De universaliteit van de wet wordt in vraag gesteld. Volgens de Sofisten was de
mens de maat van alle dingen, hij kon dus de waarheid verkondigen die het best bij hem paste
en dus zijn al deze wetten enigszins relatief. Elke polis had immers andere wetten. Volgens
Socrates was er wel degelijk een universele wet, waarheid, norm, …

“Zijn normen en wetten relatief? Ze zijn zeker cultureel relatief. Oscar Wild wou poëzie gaan
lezen in de VS. In een mijnstadje hing een bord in de saloon “Don’t shoot the pianist”. Hij
vreesde voor zijn leven omdat er in de Wild West gewoon op los geknald werd (breakfast
bullets), iets wat in Engeland dan weer compleet ondenkbaar was.”

o Ethiek (over waarden en normen)


o Cultureel relatief
 Descriptief: Ja
 Normatief: Ja
o Individueel relatief
 Descriptief: Ja
 Normatief: (1)

(1) : Stel ja, dan hechten we allemaal een verschillend belang aan iets. Hoe kunnen we
dan samenleven, discussiëren over die normen? Bijvoorbeeld met Hitler kon je niet
discussiëren omdat die nu éénmaal normatief verschilde van jouw mening. We
discussiëren echter voortdurend over waarden en normen. We zoeken immers
erkenning, bevestiging van onze eigen juistheid. Wordt die ook toegepast door
anderen … op die manier controleren we ons eigen standpunt. Door roddel en sociale
controle passen we ons gedrag steeds aan conform de normen. Er is dus een zekere
complexiteit wanneer we spreken over het normatieve karakter van een norm.

“Ethiek / Waarden / Normen / Moraal / Wet”

 Waarden
o Fundamenteel karakter
 Respect, veiligheid, vrijheid
 Normen
o Opgelegd
o Concreet
 120 km/u limiet

 Velen rijden boven de 120 maar toch ook geen 240. De regel kan dus in feite worden
afgeschaft maar blijkbaar beïnvloedt hij toch nog steeds ons rijgedrag. We
controleren immers onszelf, het gaat om een eigen waarde omdat we die normen en
waarden hebben geïnternaliseerd (vb tanden poetsen = automatisme)

17
 Waarden en normen dringen zich op, er gaat een zekere passiviteit mee gepaard
(~automatisme). Indien er geen normen zouden zijn = totale chaos. Ons hedendaags
standpunt hieromtrent: sofisten(mensen vakkennis aanleren tegen hoge betaling) <
nu < Socrates(geen normen opleggen)

o Exam: Yves Desmet 29/01/00 column “De morgen” over het verschil tussen
waardenrelativisme en normloosheid.

18
3. MIDDELEEUWEN

In de Middeleeuwen kende Europa een theocratie. Alles werd verklaard via God en de Kerk
had dus het monopolie op wat “waarheid” was. Vandaar dat er ook weinig vooruitgang werd
geboekt op het vlak van filosofie. De tradities gelegd door de Grieken leefden echter wel
voort en vormden later de basis van onze Westerse cultuur.

De Renaissance, het Humanisme en mensen zoals Erasmus, Morus, Luther en Calvijn zijn
tekenen dat er een breekpunt komt. Er ontstaan langzamerhand barsten in de theologische
cultuur van de Middeleeuwen.

4. MODERNITEIT

Gekenmerkt door een zekere analogie met de Grieken:

a. Grieken koppelden zich los van het mythologische niveau  Moderniteit


koppelt zich los van de theocratie
b. Grieken evolueerden naar een abstract denken  Moderniteit eveneens oa
door instrumenten zoals microscoop, telescoop, … (Abstracte denken botst
hevig met de theocratie en wordt vooral geuit in de evolutie van
natuurwetenschappen zoals fysica, wiskunde, chemie)

Luther en Calvijn + Rationalisme en Verlichting

De theocratie was steeds één geheel. Met Luther en Calvijn (Protestantisme en Reformatie)
komt het tot een interne breuk. Deze breuk werd aangemoedigd door mensen en staten met
uiteenlopende politieke belangen (vb Heilig Roomse Rijk). Luther en Calvijn protesteerden
vooral tegen de corruptie van de Kerk (aflaten) en de wantoestanden in het Vaticaan. De crisis
binnen de theocratie creëerde ruimte voor interpretatie los van de Bijbel en de scholastiek. Het
rationalisme kwam op met mensen zoals Galileii, Spinoza, … maar werd toch nog als zeer
bedreigend aanzien.

Na het Rationalisme komen we terecht in de Verlichting, deze legt de basisfundamenten van


onze Westerse cultuur. De Franse Revolutie is hier het breekpunt met het verleden, de
Verlichting werd door Napoleon in sneltempo verspreid door Europa. In veel landen was toen
al de kiem aanwezig.

 Veranderingen:

o Teleologisch denken ipv theologisch


 Telos: het waarom, de essentie bevragen
 Sluit aan bij onze dagdagelijkse beleving van de werkelijkheid, onze
leefwereld => antropocentrisme, we bekijken alles vanuit ons
(menselijk) standpunt. Voordien was dit ook het geval, maar gebeurde
het onbewust. Mensen waren zich bovendien heel bewust van hun
onbeduidendheid tegenover het “grote geheel”. In de moderniteit
verdwijnt dit volledig.

19
o De moderniteit kent dus een evolutie van subjectiviteit naar objectiviteit.

• Tijd is objectief gezien homogeen, subjectief gezien wordt ze


gekleurd door onze emoties, belevingen, …
o Vb: Juliaanse kalender was 15 dagen fout na 1000 jaar,
de Paus paste deze kalender aan door van 21
september, 4 september te maken en 1 jaar gelijk te
schakelen aan 365 +0.25 dagen.
Dit leidde tot opstanden in Europa omdat men dan een
aantal dagen geen mis had gevolgd, niet voldoende had
gebeden en dus de kans om de Hemel te bereiken kleiner
werd.

• Tijd wordt dus geobjectiveerd, evenals ruimte


o Vb: Atoomklok, lengte -en breedtegraden

• Entzauberung (onttovering) volgens Max Weber


o De wetenschap zorgt ervoor dat de wereld wordt
onttoverd, we zoeken het hoe ipv het waarom. De
decentralisatie van de mens is nu een evidentie
geworden, vroeger totaal niet.
o Het valt op dat mensen toch graag terugkeren naar die
subjectiviteit. De abstracte, objectieve benadering van
de wereld is er één die wij niet appreciëren. Bijgeloof is
inherent aan de mens
 Horoscopen, Darwin, Creationisme in VS,
computeravatars worden als menselijk gezien, …

Vb Hemellichamen

 Phytagoras
o Kennis over de sterren was een soort van mysterie, een semi-religie. De
bewegingen in het heelal hebben harmonische redenen die nauw verbonden
zijn met ons leven op aarde. (~ betekenis die werd gehecht aan kometen)
 Ptolemaeus
o Geocentrisme (Aarde centraal)
 Copernicus
o Heliocentrimse (Zon centraal), was echter niet overtuigd van zijn bevinding en
bang voor de reactie van zijn tijdsgenoten.
 Galileii
o Gebruikte een telescoop en ontdekte op die manier duizenden andere
hemellichamen. De aarde en de mens als unieke identiteiten veranderen nu in
kleine, onbeduidende elementen in een oneindig universum.
 Kepler
o Bewees dat hemellichamen een elipsvormige baan beschrijven ipv een cirkel,
de cirkel was harmonieus, een elips niet en op die manier verdwijnt dus ook de
interpretatie van harmonieuze bewegingen die gerelateerd zijn met ons leven.
 Blaire Pascal
o Silence d’universe

20
o Het oneindige van het universum en de onbeduidendheid van de mens maakte
hem bang.
 Vb Evolutietheorie
o Darwin’s theorie plaatste de mens niet langer centraal.
 Vb Menswetenschappen worden belangrijker

o Durkheim, … zelfmoord wordt een statistisch gegeven ipv een dramatisch iets
o Freud objectiveerde ons bewustzijn, hij beschouwde ons als pervers, wreed,
egoïstisch, … terwijl men voordien onze ziel, geest als puur en zuiver
beschouwde.

Francis Bacon

 Novum Organon
o Organon = logica van Aristotoles, het instrument om tot kennis te komen.
 Novum: Bacon zegt een nieuw instrument nodig te hebben, de mens
moet zich lostrekken uit waanideeën geschapen door onze zintuigen,
onze eigen oordelen, onze “grot”
 Hij verzette zich tegen autoritas, boekenwijsheid
• Vb: Het is juist want het staat in de Bijbel
 Hecht veel belang aan instrumenten en voorzichtige observatie, op die
manier kan men dan zorgvuldig redeneren om tot conclusies te komen.

Descartes (1600 – 1655) (~ op zoek naar DE waarheid)

 Breekpunt in filosofie omdat Descartes met “alles” breekt.


o Hij gooit de religie overboord en begint opnieuw tabula rasa, met behulp van
de rede, logica en het menselijk denken.
o Mathematica werd belangrijker dan scholastiek.

 Sterk onafhankelijk denker, was niet verbonden aan een universiteit

 Sterke reputatie op het vlak van ballistiek, filosofie, …

 Zijn methode bestond erin alles in twijfel te trekken. Uiteindelijk concludeert hij dat er
altijd iets is dat twijfelt en dat iets is onze IK. Die IK is dus zeker en vandaar cogito
ergo sum, IK denk dus ik ben.

o Je zoekt naar de fundamenten door alles in twijfel te trekken, op een


methodische manier weliswaar.
 We kunnen ons zaken inbeelden, dus die zijn onzeker
 We kunnen niet vertrouwen op onze zintuigen. Een stok in het water
lijkt visueel gebroken, maar is dat in realiteit niet.
 We kunnen niet vertrouwen op ons redeneren, er is misschien een
malin génie. Deze slechte geest bedriegt ons verstand. (The Island,
Matrix, brains in a vat, …)
 Wat resteert, is hetgeen dat steeds twijfelt = een denkend iets = cogito

21
Conclusie: Dit cogito is een idee claire (klaar) en distinct (duidelijk herkenbaar), dit soort
inzichten is waar we naar op zoek moeten gaan. Descartes onderscheid een subject (IK,
denkproces) en objecten. (Kritiek: waarom zou het de IK zijn die twijfelt?)

22
o Uitgebreidheid van objecten:
 Kaarsvet kan gekneed worden in allerlei vormen, maar gelijk welke
vorm, het is altijd een vorm, dezelfde substantie.

Conclusie: Subjecten (=cogito) en objecten (=uitgebreidheid van zaken in onze wereld). Hij
verbindt deze zaken via de pijnappelkier (nogal weird)

o De Noodzakelijkheid van God

 Het bewijs van god’s bestaan ≠ geloven in god ! Waar men in de


Middeleeuwen god zoekt in de harmonie, gaat Descartes god op een
pure logische manier gaan definiëren en bewijzen adhv eigenschappen.

 God is een volmaakt, als dit volmaakte niet bestaat dan is er dus iets dat
volmaakter is. Anders is er immers geen distinctie tussen onvolmaakt
en volmaakt. Dus dat wordt die laatste God en so on …
• = A-priori godsbewijs: zolang God volmaakt is, bestaat hij.

Conclusie: Er is een god. God kan niet het malin genie zijn want dan zou hij onvolmaakt zijn.
Gezien die malin genie wegvalt, kunnen we vertrouwen op ons redeneren. Onze werkelijkheid
is dus gered.

Descartes moest een brug bouwen tussen het object en het subject, die brug is god geworden
die door zijn aanwezigheid de waarheid van ons redeneren waarborgt. Dit Problème du pont is
iets wat bij velen na Descartes terugkomt.

Wanneer de brug verdwijnt, hebben we Dualisme. Descartes creëerde een opdeling tussen
subjecten en objecten:

Geest - Materie
Cultuur - Natuur
Ik - Werelds
Verstand – Lichaam
Individu – Staat
Privaat – Publiek

Deze redenering werd overgenomen door het Rationalisme. Het probleem was echter dat het
A-priori godsbewijs een aantal mankementen heeft. Zo is er geen verklaring voor het feit dat
bestaan beter is dan niet bestaan, volmaakt beter dan onvolmaakt, waarheid dan bedrog, …
dit zijn gewoon vooronderstellingen. Op die manier verdwijnt de brug en kennen we opnieuw
Dualisme. Kant maakte in zijn KRV een nieuw soort brug.
Het Postmodernisme laat die dualistische visie achterwege en probeert objecten en subjecten
opnieuw met elkaar te verweven. Zo is er in de 20e eeuw bijvoorbeeld Husserl Edmund die, in
zijn, Fenomenologie lichamelijkheid als een onderdeel ziet van onze persoonlijkheid.
Vandaar dat een handicap een verschil maakt in onze interactie met anderen. In het Dualisme
zijn deze zaken gescheiden en dus is een handicap geen probleem. Op dezelfde manier
weerspiegelt onze kledij onze “ik”.

23
Hobbes en Locke (~ over politiek)

 Vaders van “het sociale contractsidee”


 Interesse gaat vooral uit naar de “Staat”, ze breken met de traditie van sacrale
koningen en zoeken via de rede een nieuwe vorm gebaseerd op een sociaal contract.
 Ze breken dus met monarchen zoals de koning Arthur die religieus, mythisch worden
uitverkoren. Nepal verving onlangs de sacrale monarchie door de republiek.

Hobbes (1588-1679)

 Fascinatie voor mathematica, exacte wetenschappen, … hij transfereerde dit naar het
politieke niveau (zijn geïntegreerd denken is een Middeleeuws aspect)

 Zijn denken werd sterk beheerst door zijn levenservaringen. Engeland was in die tijd
verdeeld door een burgeroorlog (Glorious Revolution) tussen Cromwell en de Koning
Charles. Het conflict had veel te maken met de verhoudingen tussen adel en burgerij,
tussen monarchie en parlement. Hij was enorm bang voor chaos, anarchie, …

 Menselijke natuur =?
o De mens is NIET rationeel maar gedreven door passie. Hij levert voortdurend
strijd om de beste zijn, de machtigste, … Mensen zijn als wolven tegenover
elkaar (Homo homeni lupus)
 ~ Economie
 ~ Geïnspireerd door Galileii die de wereld en het zonnestelsel als een
voortdurende beweging zag. Op dezelfde manier is de mens dus ook
steeds in beweging door angst, risico, passie, …
 Life is brutal, nasty and short
• Vandaar de nood aan een publiek goed: “Veiligheid”. Het is de
Staat die voor die veiligheid moet zorgen en dat is dan ook haar
enige bestaansreden.

 De Staat = Leviathan
o Waarborgt de veiligheid en orde in de samenleving.
o Is krachtdadig, brutaal en radicaal (anomalieën elimineren zonder
terughoudendheid)
o Via Leviathan ontstaat het recht, de afdwingbaarheid van het recht en andere
afspraken. Juridische orde vereist een gezagsstructuur.

 Leviathan ontstaat via een sociaal contract


o Mensen geven al hun macht af aan de Staat, die dan als enige een monopolie
heeft over de macht.
o De staat ontstaat dus omwille van een keuze van individuen en NIET omwille
van een goddelijke investituur. Het feit dat hij monarchen niet langer als
uitverkoren door god maar als verkozen door burgers beschouwde, was een
gigantische schok.

24
o Kenmerken sociaal contract:
 Staat is een artefact, een creatie
 Het contract en individuen stichten de staat
 Pactum
• Unionis (Beslissing van burgers om een natie te vormen)
• Subventionis (Mensen onderwerpen zich aan de Staat)

 Werden later besproken door Gratius, Prufendorf, Locke en Rousseau


 Het sociale contractsidee werd in sneltempo verspreid door de Glorious
Revolution (1689), De Franse revolutie (1789) en de Amerikaanse
Revolutie (1776) en werd vertaald naar een Grondwet.
• Tijdens deze revoluties kon men zich deels beroepen op het
sociale contract. Immers als de staat dan toch een creatie is, kan
ze ook omvergeworpen worden wanneer de staat zich niet houdt
aan het contract (=NIET de visie van Hobbes echter !!!)

 Het sociaal contract kent slechts 1 partij: de burgers. Aangezien


Leviathan niet tekent, kan hij het contract niet breken en kan men dus
ook niet in opstand komen tegen wantoestanden.
• Leviathan moet enkel en alleen regeren, de manier waarop doet
er niet toe, zelf een totale wantoestand is nog steeds vele malen
beter dan pure chaos. (zelfbehoud > vrijheid)

• Hobbes breekt met het principe van natuurrecht en positief


recht. Waar men in de Middeleeuwen het positief recht afleid
van het natuurrecht (analoog aan sharia en koran), zal Hobbes
beweren dat het natuurrecht onbestaande is, er is enkel chaos.
Het positief recht ontstaat via de Leviathan.

• Sterke asymmetrie tussen burger en staat:


o Burgers zijn volledig afhankelijk van de staat, de staat is
onafhankelijk van de burger
o De staat mag dus burgers verwijderen zonder veel
zorgen.

• Covenants without swords are pointless, leviathan moet met


ijzeren vuist regeren, bezit absolute macht.

 Leviathan laat dus ook geen ruimte voor religie. Hobbes beschouwde de Kerk als een
gezagstructuur binnen de Staat en dus als een gevaar voor de orde. (~heel radicaal)

 Radicalisering van zijn denken en negatieve visie van de mens creëert echter een
probleem:
o Het pactum unionis wordt er onmogelijk door. Als mensen toch passioneel zijn
en enkel denken aan eigenbelang, waarom dan een contract tekenen en
respecteren?
o Pactum subventionis: Waarom zou de mens zich onderwerpen aan de staat en
geen wapens achterhouden, hij is immers passioneel en machtswellustig.

25
Locke (1632-1704)

 Zeer invloedrijk filosoof in de Angelsaksische wereld


o Zijn ideeën werden door George Washington opgenomen in de Amerikaanse
grondwet.
o Ze komen eveneens voor in elke liberaal geïnspireerde grondwet ter wereld.

 In tegenstelling tot Hobbes had Locke geen negatieve visie over de mens, de
problemen die Hobbes had bij het uitwerken van zijn Leviathan komen bij Locke
daarom ook niet terug.
o Locke gaat ervan uit dat natuurrechten bestaan. Voorbeeld daarvan is het
private eigendomsrecht, iets wat voor Hobbes ondenkbaar was. Ook het recht
op leven, vrijheid, bezit, … is een natuurrecht. Ze vloeien voort uit een
natuurlijke orde.
o Waarom hebben we dan nog een Staat nodig?
 Natuurrechten zijn niet afdwingbaar. Ze kunnen niet gehandhaafd
worden indien er geen gezagsstructuur is.
 Daarom zullen individuen een sociaal contract afsluiten. Merk op dat
bij Locke er een incentief bestaat om het contract te sluiten, iets wat bij
Hobbes niet zo is.
• Evenals Hobbes gaat Locke ervan uit dat het bestaan van de
Staat tot het ontstaan van een positief recht, een constitutie en
andere structuren leidt.
• Het onderscheid tussen een wereld met en zonder Staat is echter
minder scherp omdat er sowieso een natuurlijke orde aanwezig
is.

 Er is een zekere evolutie in de filosofie betreffende natuurrechten:


o Hobbes vond de natuurlijke toestand afgrijselijk en zonder orde
o Locke vond dat een natuurlijke orde bestond, maar dat die niet afdwingbaar
was.
o Rousseau vond de natuurorde fantastisch (le bon sauvage ~ Romantiek). De
Staat is afgrijselijk, corrumpeert de mens. Ook vandaag nog heeft het idee van
totale vrijheid een zekere aantrekkingskracht.

 Locke over ECONOMIE

o Hij gaat uit van het bestaan van een privaat eigendomsrecht, hoe moet Locke
dit verantwoorden?

 In de Middeleeuwen bezat God alles, gevolgd door de Staat omdat die


door God werd uitverkoren. Thomas van Aquino erkende privaat bezit
louter als een hulpmiddel, niet als iets dat feitelijk bestond.
 Locke gaat ervan uit dat dit echter een natuurrecht is van de mens. Zo
bezit elke mens zijn eigen lichaam. Zijn idee van Habemus Corpus
betekende dat de koning niet langer over het lichaam van zijn burgers
beschikte (lijfeigenen).

26
• Het lichaam vermengt zich met objecten als gevolg van de
“Arbeid”.
o Daardoor transponeert het eigendomsrecht zich naar die
objecten op voorwaarde dat er steeds genoeg overblijft
voor anderen.
 Ook Grotius ging ervan uit dat arbeid op zich
niet voldoende was, je moet ook toestemming
hebben van de gemeenschap en je mag niet
verspillen.
• De discussie tussen Locke en Grotius was politiek geïnspireerd.
De Nederlanden en Engeland leverden strijd om de kolonies en
de heerschappij op zee. Grotius vond dat de zee van iedereen
was, er was immers niemand die toestemming kon verlenen.
Locke vond dat, door arbeid, je de zee wel kon opeisen. Op
dezelfde manier verantwoorde hij de expansie van de Britse
kolonies ten koste van de inheemse bevolking. De natives
waren immers niet efficiënt genoeg in hun arbeid en er was toch
nog grond genoeg. De vereiste van efficiëntie wordt door Locke
gesteld omdat de natuur nog steeds bezit is van God. Je moest
er dus goed mee omgaan.
o Discussie stelt zich vandaag ook nog. Wie krijgt
Antarctica, Mars, Maan, … ?

 Tragedy of the commons


o Vroeger waren bossen en landbouwgrond gemeenschappelijk bezit.
(~Indiaanse opvatting: privaat bezit is ondenkbaar)
 Probleem: Er waren bepaalde regels vanuit de gemeenschap om het
gebruik in te perken. Anders was het risico op overbegrazing, uitputting
van de grond, … te groot. Met een stijgende bevolking werd het echter
moeilijker om die regels af te dwingen door sociale controle.
• Door weilanden in Engeland privaatbezit te maken
(=Enclosure-beweging) en ze af te bakenen met muurtjes, kon
men overbegrazing voorkomen. Er is immers geen reden om je
eigen bezit te vernietigen. Men zorgt bijvoorbeeld beter voor
een gekochte woning, dan voor een gehuurde woning.

o Volgens Locke zijn theorie was grootgrondbezit echter onmogelijk. Enkel door
arbeid kon men zich een stuk grond toe-eigenen. (gezien grootgrondbezitters
nogal in waren, was dat dus wel een probleem)
 Het verdwijnen van de commons leidde tot stroperij en landlopers.
Locke zocht dus een manier om grootgrondbezit te verantwoorden.

o Eerste stap: Privaat bezit mogelijk maken door het als een natuurrecht te
erkennen.

o Tweede stap: De rol van geld


 Geld is van nature uit al aanwezig in de maatschappij en het gaat
verspilling tegen.

27
• Daarom kan geld gebruikt worden om arbeid te kopen en te
verkopen. Door mensen aan te werven koop je een stuk van hun
arbeid. Hun arbeid wordt dan jouw arbeid zodat jij in feite de
grond kan bezitten.
• Locke gaat dus akkoord met de sterke ongelijkheid in zijn tijd.
De norm wordt dus efficiëntie, wat nog steeds merkbaar in onze
moderne vrije marktstructuur.
• Locke stelde eerder de voorwaarde dat er steeds genoeg moet
overblijven voor anderen. Maar gezien je steeds nog je arbeid
kan verkopen is die voorwaarde eenvoudig te omzeilen. Op die
manier weerspiegelt Locke zijn theorie ook de realiteit,
namelijk één van sterke ongelijkheid.

Valencia kent nog het systeem van waterrechtbanken. Via irrigatiekanalen worden vanuit een
gemeenschappelijk waterbekken, landbouwgronden bevloeit. Elke boer staat op hetzelfde uur
klaar om het water op zijn land te laten. Op die manier is er eens sterke sociale controle om
verspilling tegen te gaan. Eventuele conflicten worden opgelost in de waterrechtbanken, iets
wat afstamt uit de Romeinse en Moorse traditie.

Privatisering vergroot echter de kans op conflicten. Zo is er een enorme spanning tussen


Turkije, Iran en Irak(+Koerden) omdat zij afhankelijk zijn van één gemeenschappelijke
waterloop.

Commons vandaag: polen, atmosfeer, maan, zeebodem, ruimte, visgronden…

 Pregoratief
o Natuurtoestand
o Unanimiteit
o Meerderheid (Regering)
 Uitvoerende macht
 Wetgevende macht
• Hobbes: beide machten zijn aanwezig in één figuur = leviathan
• Locke: beide machten zijn twee aparte entiteiten
o Er is dus een spanning tussen beide machten.
 Uitvoerende macht moet immers dagelijks
beslissen en soms is er geen duidelijke wet
voorhanden. Daarom kan de uitvoerende macht
zijn positie misbruiken. (=probleem in elke
democratie)
o Het is echter de wetgevende macht die de kern van de
Staat vormt volgens Locke.
 Revolutie
o Ondenkbaar bij Hobbes
o Mogelijkheid bij Locke
 Natuurrechten zijn immers de onderliggende basis. Indien die
geschonden worden, wordt revolutie een optie.
• Argument voor de VS om in opstand te komen tegen Engeland
gezien zij werden uitgebuit.

28
• De regering moet efficiënt regeren, doet zij dit niet dan is
revolutie een optie om wel tot efficiëntie te komen.
• Het volk is echter te lui om in opstand te komen, dus het risico
is volgens Locke beperkt.
o Het idee van een natie, vrijheid, een efficiënte regering...
leidde nadien echter wel tot revoluties in de kolonies en
in Europa.

Vandaag wordt de Staat echter uitgehold omdat er machtsoverdracht is naar zowel


internationaal als regionaal niveau. Het eerste omwille van de globalisering, de overdracht
naar regio’s is in feite een soort tegenreactie op die internationalisering.

 In de 16e - 17e (wss 17e – 18e ???) werd de gelijkheidsgedachte steeds belangrijker via
het sociale contractsidee. Dit idee werd toegepast tijdens de Franse Revolutie en de
Amerikaanse revolutie. George Washington en de Founding Fathers namen deze
Lockiaanse gedachte op in de Amerikaanse grondwet. De ongelijkheid bleef echter
duren: vrouwen, gehandicapten, zwarten, armen werden allemaal uitgesloten van het
politieke toneel. Zo werd stemmen bijvoorbeeld getaxeerd, zodat enkel
grootgrondbezitters konden stemmen.

 Ook nu nog is er een glass-ceiling voor bepaalde groepen in de samenleving. Het


evolueren naar een situatie van gelijkheid is een langdurig proces (vb Obama in VS).

David Hume

 Sterke invloed op Kant

 Was een scepticus. De twijfel van Descartes was puur methodisch bedoeld, Hume
echter twijfelt echt aan alles. Echte kennis over de wereld is volgens hem onbestaande.
 Hij gelooft in passie ipv rede: “Reason is but a slave of the passion”

 Hume maakt net als zijn tijdsgenoten komaf met de godsbewijzen van Descartes, die
waren ten eerste een aanfluiting van de religie en klopten toch niet. Daardoor komen
we dus opnieuw in een situatie van dualisme terecht, met een scheiding tussen subject
en object.
o Rationalisten geloofden dat de bron van kennis zich in ons hoofd bevindt.
Ideeën worden getoetst door onze perceptie, de rede is dus primair.
o Empiristen zoals Hume en Locke geloofden dat onze geest tabula rasa is. Door
trial-and-error doen we kennis op, uit onze perceptie ontstaat dus kennis.
 Vb Hume en biljart: Is er echt causaliteit tussen de beweging van de
ballen? Onmogelijk vast te stellen, onze reële kennis is steeds
voorlopig, het gaat om indrukken.
o Het problème du pont bleef echter steeds een probleem.

Kant (1724-1804)

 Had een uitgebreide kennis over fysica, wiskunde, filosofie, …


 Was sterk geïnteresseerd in de Franse revolutie totdat die uitdraaide op een bloedbad.

29
 Ging niet akkoord met Hume. Omwille van zijn kennis over fysica, grotendeels
afkomstig van Isaac Newton, ging hij ervan uit dat dat echt wel om kennis ging en niet
om een voorlopige indruk.

30
 Volgens Kant is er kennis en is er moraal. De vraag is dan hoe kennis en moraal
mogelijk worden?

o Het gaat om een transcendentale filosofie, hij gaat op zoek naar de


mogelijkheidsvoorwaarden van een fenomeen:
 Kennis => Kritik in reine vernuft
 Moraal => Kritik in praktishe vernuft.
• Kant maakte dus een onderscheid tussen zuivere kennis
(wetenschappelijke kennis) die volgens anderen echte kennis
bevat en praktische kennis zoals moraal, politiek, ethiek, …

 Kant over kennis:


o Copernicaanse wending
 Het standpunt wordt mee opgenomen in het object om op die manier
een redenering op te bouwen en tot heldere conclusies te komen.
• Doordat Copernicus ervan uitging dat de aarde ook mee
bewoog, iets wat nogal revolutionair was, kwam hij tot een veel
eenvoudiger inzicht dan zijn tijdsgenoten.
• Je moest durven abstract te denken.
• Kant gaat object en subject dus opnieuw met elkaar verweven.
o Het landschap is bijvoorbeeld slechts een mentaal
onderscheid van objecten. Onze perceptie wordt steeds
bepaald door de observatie (subject) en het object zelf.

o Hij onderscheidt daartoe een aantal categorieën in onze geest die we steeds
projecteren op de werkelijkheid. We kunnen het volgens Kant niet laten om
objecten in tijd en ruimte te situeren, causaliteit te onderscheiden, … Het is een
soort raster, bril waar we de werkelijkheid mee bekijken.
• Is dus ook een oplossing voor het problème du pont omdat hij
het dualisme schrapt.
• Indien het landschap dan slechts een mentale constructie is, hoe
ziet de werkelijkheid (het object) er dan werkelijk uit? Dat
kunnen we volgens Kant niet weten en dus onderscheid hij de
werkelijkheid waarin wij leven van een tweede werkelijkheid
die dan de ware aard van objecten toont.
o Husserl schrapt die tweede werkelijkheid later, onze
perceptie is volgens hem de enige werkelijkheid.

 Kant over moraal


o Goed vs Kwaad
 Sofisten waren sceptisch, moraal werd bepaald door de machtshebbers.
De definitie van goed en kwaad was er één die bij hun belangen paste.
 Kant beweert dat moraal zich opdringt, omdat de vraag zich steeds stelt
(over wat goed en fout is), bestaat moraliteit dus ook daadwerkelijk.
• Vb peuter in fontein: we zullen handelen omdat moraliteit zich
opdringt, we weten wat er van ons verwacht wordt, we maken
dan wel een vrije keuze, maar weten wel als die goed of fout is.

31
• Wat is dan een moreel feit? Wat waarderen we als we iets goed
vinden?
o = De daad zelf omdat we erkenning krijgen van de
gemeenschap?
 Moraliteit ligt dus niet in de daad. Het ligt in de
intentie en niet in wat we hopen te bereiken door
de daad te stellen. Hopen een relatie aan te
knopen met de moeder van de peuter en hem
daarom redden is dus geen moreel feit volgens
Kant.
• Hij definieert daarom het Categorisch Imperatief (CI)
o Handelingsregels (Maximes) zijn subjectief of objectief.
Die objectieve maximes deelt hij in als volgt:
 Hypothetische (als x dan y)
 Categorische (=dringt zich op, vraagt om een
reactie en is dus de moraal waar Kant het over
heeft)
o Als moraal moet steunen op emoties dan hebben we een
probleem want dat is veel te subjectief. Er is dus een
sterkere fundering nodig. De religies waren sterk
versplinterd in zijn tijd en dus boden ook zij geen stevig
fundament ( wel in Middeleeuwen). Moreel moet pijn
doen, je ongelukkig maken want als je er gelukkig door
wordt, dan is dat verdacht in Kant’s ogen. Moreel die je
ongelukkig maakt is er één die zeker en vast moreel is.
• Het Categorisch Imperatief / zedenwet wordt op 3 manieren
geformuleerd:
o Universaliteit
 Handel uitsluitend volgens een beweegreden
waarvan je tegelijk wilt dat zij een algemene wet
wordt.
 Alle handelingen die niet universaliseerbaar zijn,
zijn niet moreel.
• Er is een logische contradictie in ons
handelen. Beloftes zijn enkel waardevol
omdat velen zich eraan houden, indien
dat niet zo was, zou een belofte
waardeloos zijn. Zo berust liegen dus op
het bestaan van waarheid, liegen in een
wereld vol liegen is niet langer nuttig.
• Link met “Golden rule” uit religie: doe
anderen niet aan, wat je niet wil
aangedaan worden. ~ asymmetrisch
denken
o Mens
 Handel zo dat je de mensheid, jou en anderen,
steeds als doel gebruikt en niet louter als middel.
• Louter toont aan dat Kant niet naïef is,
men gebruikt mensen ook als middel.

32
 Respect in omgang met anderen
• Vb HRM moet meer dienen dan enkel een
hogere productiviteit.
• Vb zelfmoord is het niet respecteren van
jezelf.
• Je moet de mens in zijn natuur, uniciteit
respecteren als ene redelijk wezen.
• ~ Verklaring van de rechten van de mens
o Wet
 Handel zo dat je “wil” (de wil van een redelijk
wezen) door zijn beweegreden tegelijk kan
beschouwen een algemene wetgever. De
wetgever van de universele wet waaraan je je
onderwerpt.
• Terug universaliteit, soort combo van
vorige 2 formuleringen.
• Vb: Zou mijn handelen
universaliseerbaar zijn? Ja = goed bezig

o Mens vs Dier (past eveneens binnen het CI)


 Dieren volgen reflexen, neigingen, elementaire drijfveren
 Mensen begonnen dieren. Er zijn echter ook engelen, die 100%
spiritueel zijn, volkomen rationeel handelen en dus ook alleen goed
doen. Doordat de mens zijn zedelijkheid affirmeert, moreel erkent, kan
hij zijn waardigheid tonen en een mix worden tussen engelen en dieren
omwille van het feit dat de rede de overhand krijgt dan. Elke mens
bezit die rationaliteit en kan dus zijn waardigheid tonen. Kant maakt
zich echter geen illusies en erkent dat dit een zeer langdurig proces is

 Er is sprake van een universele moraal, die geldt in alle tijds -en
ruimteaspecten. Vb: de rede

o Kant heeft een gigantische impact gehad op onze cultuur


 Onze houding tov embryo’s, klonen, genetische manipulatie,
gehandicapten, doden, … wordt sterk door hem bepaald.
 Zaken zoals mensenrechten, gelijkheidsbeginsel, amnesty international,
tegenstand tov doodstraf, … eveneens door Kant bepaald.
 Misdadigers, moordenaars worden steeds aanzien als potentieel
redelijke mensen en niet als een gruwel
• Vb Grenswachters Berlijnse muur hebben steeds de keuze om te
schieten of niet. Het kan zijn dat niet schieten inhoudt dat ze
zelf sterven, maar in essentie is de keuze tussen doden of niet
doden er steeds. Mensen wier wil sterk genoeg is, kunnen die
keuze zien en maken. Die strijd om het goede te doen,
onderscheidt ons van dieren en verleent onze waardigheid.
o Kant ziet dit duidelijk als een langdurig, moeilijk proces
dat helemaal niet evident is.

Vb examenvraag: Wat is de link tussen het CI en de universele rechten van de mens?

33
 Grafsteen Kant: “Sterrenhemel boven mij, zedenwet in mij”. Eerste deel verwijst naar
het universele, tweede element verwijst naar het categorisch imperatief. Kant’s geloof
in universaliteit, kosmopolitisme toont aan dat hij zeer vooruitstrevend was.
 Kosmopolitisme komt tot uiting in voorgaande punten:
o Er is kennis
o Onze visie is een raster waardoor we de wereld zien
o Objectiviteit in de moraal is mogelijk, er zijn universele regels.
o Kosmopolitisme te begrijpen als “deel uitmaken van een groter iets”

 Kant over politiek


o In essentie zijn we allemaal wereldburgers en geen staatsburgers. Er is dus een
universeel burgerschap.
 Vb van het gelijkheidsidee en het kosmopolitisme.
 Zo is er oorlog omdat onze leiders dom zijn. Op lange termijn zal er
echter interactie ontstaan, zal de rede zegevieren. Mensen zullen hun
dierlijkheid verliezen. Als gevolg van die interactie ontstaan er grote
structuren op globaal niveau en mss een wereldnatie.
• Kant was dus profetisch (denk nu aan VN, NATO, EU, …)
• Vb: Rol van het leger is gewijzigd van militair (dierlijk) naar
humanitair (waardigheid).
 Kant zocht een fundering voor moraliteit. Hij ging niet in op de vraag naar de inhoud
van moraal.
o De samenleving uit Kant’s tijd was sterk homogeen, er was dus al consensus
over wat de inhoud van moraal was, wat goed en kwaad was, …
o Die fundering was wel een vraagstuk.
 Kant ging op zoek naar een universele, objectieve en niet op religie
gefundeerde moraliteit.
• Hij vindt die via de 3 formuleringen van het CI (universaliteit,
mens, wet)
o Er was echter het relativisme van de sofisten.
o Omdat er echter cohesie is in ons denken (we handelen
niet elke dag anders), is er dus objectiviteit en daarom
ook moraliteit in elk van ons. Ze wordt dus niet
opgelegd door machtshebbers volgens Kant.
• Religie was versplinterd en dus niet langer een fundament.
Gezien iedereen er toch anders over dacht, zou het universele en
objectieve karakter van moraliteit verloren gaan indien religie
een fundament was.

 Hij vond de fundering in de rede. Dat komt tot uiting in zijn uitwerking
van het categorisch imperatief. Moraal doet pijn, zorgt ervoor dat we
onze waardigheid tonen, …

 Kantiaanse ethiek = deontologische ethiek. Men kijkt naar universele principes.

34
Bentham

 Ook in Engeland was het idee van universaliteit in opkomst.


 Bentham zocht eveneens een universele, objectieve en niet op religie gefundeerde
moraliteit.
o Hij vindt die via het Utilitarisme
 Het gaat om een wetenschappelijke moraliteit
• We moeten banale zaken bekijken, waarover zeker geen
discussie over is, om de vraag over moraliteit te beantwoorden.
o Zo is het duidelijk dat we pleasure boven pain verkiezen
 We maximaliseren dus (Pleasure – Pain) of dus ons nut (utility)
• Op die manier gaan we alles beoordelen, gezien elke mens
rationeel is, is dit dus eveneens universeel en objectief.

o Het utilitarisme is een voorbeeld van een consequentionalistische ethiek. We


kijken naar de gevolgen van onze handeling, de kostprijs ervan en bepalen zo
wat onze actie zal worden.

Deontologisch vs Consequentionalistisch

 Deontologie kijkt naar universele principes


 Consequentionalisme kijkt naar de gevolgen van het handelen en de kostprijs ervan
o Ford Pinto: door een kleine constructiefout kon de benzineleiding doorboord
worden bij een ongeval en was er dus een risico op brand.
 Ofwel maak je een nieuw ontwerp en loop je vertraging op = verlies
aan marktaandeel
 Ofwel breng je de auto op de markt. Je riskeert dan aansprakelijk te zijn
en een schadevergoeding te moeten betalen.
• Gezien de kosten door rechtszaken kleiner zijn (slechts een
klein % ongevallen + % succes in rechtbank) dan de kosten
door een verlies aan marktaandeel, breng je het product op de
markt.

o Probleem: we kunnen soms niet consequentionalistisch handelen omdat er een


soort grens is die we ervaren.
 Vb wissel trein overhalen zodat die één man doodt ipv 5 kinderen
• 5 > 1 dus we halen de wissel over
 Vb man van brug duwen zodat die stopt en de 5 kinderen niet raakt
• 5 > 1 dus duwen => Neen, we duwen toch niet
o Sommigen verkiezen om zelf te springen

 Verschil zit hem in de directheid. Doordat je zelf de man moet duwen,


kom je dichter bij je deontologische principes (niet doden). Mensen
wijken er dan voor terug om hem te duwen. Het is geen evidentie om
die principes opzij te schuiven. Die begrenzing wordt meegegeven in
onze opvoeding, bij kindsoldaten is dit niet zo en het is dan ook heel
erg lastig om hen dergelijke waarden bij te brengen.

35
• Vb oorlog vroeger = direct, tegenwoordig = indirect, je staat
meestal ver van het doelwit.
• Supererogatory behaviour: Gedrag waarbij mensen boven
zichzelf uitstijgen, iets doen wat eigenlijk niet van hen verwacht
wordt. Er is een soort heldendom in de moraliteit, een vorm van
opoffering, vb zelf springen.

o Het blijkt dus dat deontologische ethiek een weerspiegeling is van onze
realiteit. Er zijn wel degelijk universele regels waar we allemaal rekening mee
houden.
 De affaire van de Ford Pinto lekte uit in de pers. Het publiek was
gechoqueerd. Men mag niet met mensenlevens rekenen op een
statistische manier.
• Overheden doen dit nochtans constant wanneer ze hun budget
verdelen: kies je voor verkeersveiligheid, betere bescherming
van soldaten, beter juridisch apparaat?
o Je moet steeds opofferen en afwegingen maken
o Het verschil zit hem erin dat de situatie ex ante en ex
post totaal verschillend is.
 Ex ante is het logisch om afwegingen te maken
en te zeggen beter 1 dan 5 doden.
 Ex post lijkt dat heel erg cynisch
 Dergelijke feiten worden in het collectief geheugen geplaatst. Bedrijven
passen heel erg op om niet dezelfde fout te maken omdat men weet dat
het publiek hier zwaar aan tilt.
• Daarom zal men vandaag veel vaker wagens terugroepen, zelf
al is het merendeel in orde.
• Dat is deels uit consequentionalisme = rekening houden met de
gevolgen qua reputatie, maar ook omdat een bedrijf uit mensen
bestaat, die hebben ook principes.

 Er zijn ook botsingen mogelijk binnen de deontologie.


• Vrijheid van meningsuiting botst met gelijkheidsidee
• Je roept ook geen brand in de cinema gewoon omdat je daar
eens zin in hebt.
• Onteigening voor een spoorlijn betekent dat het private
eigendomsrecht wordt geschonden ten voordele van een publiek
goed.
• Elke mens is waardig, grafschennis dulden we niet, maar in een
hospitaal beslist men dan weer wel over leven en dood.
• Artsen kunnen na een ramp niet iedereen redden, ze moeten
vaak beslissen welke patiënt men laat sterven en welke men
behandelt omdat de capaciteit beperkt is. Idem voor
orgaantransplantatie, wie krijgt ze en wie niet?
o = Probleem van de triage
• Er vindt dus een constante afweging plaats tussen principes in
onze morele ruimte.

36
o Deontologie (goede daad zonder resultaat =ok) botst ook constant met
consequentionalisme (goede daad zonder resultaat = niet ok), we maken
dagelijks dergelijke afwegingen en hebben het er vaak lastig mee.
 Jongens blijken meer naar consequentionalisme te neigen, meisjes
eerder naar deontologisme, hoewel ze beide wel de mix maken.

o Die mixvorm is het verruimde consequentionalisme / verruimde


deontologische theorie.
 Mix zowel op maatschappelijk als individueel niveau
 Theorie die afwijken van deze twee extremen mogelijk maakt
• Vb: politiek debat over het democratische onderwijssysteem en
het Angelsaksische onderwijssysteem.
• Vb: patiënt informeren over dodelijke ziekte of niet?
o Waarheid of mededogen?
o Waarheid wordt vaak aangepast, omfloerst
 De grens van die afwijkingen leren we kennen via sociale interactie.

Economische theorie

 Nut maximaliseren?
o Hedonistisch
 (pleasure – pain) doen
 psychologisch dus
• Kritiek: Sommige zaken doen dan wel pijn, maar vinden we
toch leuk
o Vb parachutespringen en in boom/rivier belanden
• We vinden dergelijke ervaringen gewoon enorm interessant
o Liefde kan pijn doen, toch verkiezen we liefde boven
prostitutie.

o Kijken naar interessante ervaringen


 John Stewart Mills (utilitarist)
• Better be a unhappy socrates than a happy pig
o Je moet de zaken complexer bekijken, er is meer dan
enkel de afweging tussen pleasure en pain.
e
 20 eeuw Nozick
• Willen we wel interessante ervaringen?
o Experience-machine doet ons zaken beleven = is dat ons
doel?
 Probleem van de echtheid vs virtueel komt naar
boven. We willen iets ECHT ervaren.
• Mensen zijn constant op zoek naar moeilijkheden. We hebben
zowel pain als pleasure nodig.
o Link naar oude Grieken: de kans op falen maakt het
leven net interessant
o We hebben risico’s nodig om te voelen dat we “echt”
leven.

37
 Discussie rond happy-feeling pillen in rusthuizen
• Er is consensus dat we pijn moeten wegnemen, maar de vraag
of we ook iemand gelukkig mogen maken is wat delicater.
o Zonder die pillen komen ze vaak terecht in een
depressie, maar toch …
• Op individueel niveau botst er dus iets met het utilitarisme, het
weerspiegelt niet steeds onze realiteit.

 Daarom kijken naar preferenties en niet langer naar psychologische factoren


o We ordenen dus onze keuzes, die ordeningen zijn volledig en transitief.
o Omdat ze continu zijn, kunnen we ze weergeven door nutsfuncties.
o Dit is net zoals het utilitarisme een voorbeeld van consequentionalisme, maar
wel totaal verschillend van utilitarisme.
o We vertalen preferenties (nut) in inkomen, dat is makkelijk meetbaar en gaan
dan het inkomen maximaliseren.
 Probleem: wat moeten we maximaliseren?
o Het totale nut: Als één iemand oneindig veel heeft, dan is het ook in orde ; als
de bevolking stijgt, dat stijgt ook het totale nut => rare gevolgen
o Het gemiddeld nut: Leidt tot een gelijke verdeling, maar als we de bevolking
doen afnemen, stijgt het gemiddeld nut => rare gevolgen.
 BNP  BNP / capita
o HDI wordt uitgebreid met levensverwachting, scholingsgraad en BNP / capita
 Andere indices zijn vaak nog uitgebreider
o Echter een ruwe maatstaf met veel beperkingen
 Oerwoud kappen doet het BNP stijgen, maar creëert een probleem op
LT. Door dan nieuwe bomen aan te planten, doen we het BNP ook
stijgen. Zowel het probleem als de oplossing doen het BNP stijgen. Het
is dus eigenlijk beter om het probleem te creëren.
 Probleem is dat, door geen rekening te houden met deontologie, er
opgeofferd wordt voor het “algemeen belang”. Er zijn echter grenzen,
sommige zaken zijn deontologisch fout en we verzetten ons er dan ook
tegen.
• Er is een tekort aan orgaandonoren: illegale handel in Zuid-
Amerika en China wordt als onmenselijk aanzien. Nochtans
sterft één iemand en worden veel patiënten geholpen. Het nut
wordt dus gemaximaliseerd, maar deontologisch zit het
volkomen verkeerd.
• Die nutsmaximalisatie is ook niet altijd mogelijk. We zouden nu
iets moeten doen aan de klimaatverandering voor de
toekomstige generaties, maar zijn niet bereid om zaken op te
offeren tijdens ons leven.

38
Over ethiek

 Ethiek is:

o Tijdsgebonden
o Themagebonden
 Ontologie
 Epistemologie
 Politiek
 …

 Ethiek gaat over:

o Regels die het samenleven van mensen regelen


 Nu grotendeels geschreven wetten, vroeger was dat niet het geval
o Verzameling van waarden en normen volgens Max Weber

 Ethiek vindt zijn oorsprong in:

o Griekse “Ethos”
 Later vertaald naar Moralis (Moraal)
• Moraal en ethiek werden door Weber echter gescheiden.
o Moraal is volgens hem de verzameling van waarden en
normen op een bepaald tijdstip en een bepaalde plaats.
Het gaat hem dus om de regels die het samenleven
mogelijk maken.
o Ethiek heeft betrekking op de mensen die nadenken over
moraal, ethiek slaat dus op het denkproces.

 Wetten zijn de veruitwendiging van bestaande regels, maar zijn daarom nog niet
identiek aan moraal. Moraal is immers, hoewel beperkt, individueel bepaald. Er
kunnen dus tegenstrijdigheden zijn.

o Vb: Apartheidswet weerspiegelde niet de moraal. Wanneer er dergelijke


tegenstrijdigheid bestaat, zal er uiteindelijk een aanpassing van de wet
gebeuren. Wetten volgen immers de moraal. Een verandering in moraal wordt
later ook geadapteerd in de wet.

o Hoewel wetten de werking van moraal kunnen ondersteunen, werkt moraliteit


ook op zichzelf.

 01/11 ; 02/11 ; 11/11 ; … zijn niet wettelijk verplichte herdenkingen, ze


liggen gewoon vast in onze moraal. Dit illustreert ook dat onze moraal
deels cultuur bepaald is.
 Mensen die constant regels overtreden worden als paria’s aanzien,
zoiets ligt immers moeilijk voor mensen.

39
Ethiek door de eeuwen heen

 Grieken
o Socrates
 Het ondergraven van de wet (Solon had de wetten neergepend) = het
ondergraven van de moraliteit. Wetten zijn de neergeschreven moraal
en verhinderen chaos.
o Aristotoles
 Ethiek gaat over de vraag naar wat een goed mens is en wat een goede
burger is?
• Leidt tot het ontstaan van politieke filosofie (burgers zijn lid
van de staat)
o Deze politieke discussie bevond zich tussen wet en
moraal. Door de politiek kon moraal in een wet worden
vertaald. Dergelijke filosofie werd echter pas in de
moderniteit sterk ontwikkeld.
• De vraag naar een goed mens gaat over moraliteit, mensen zijn
lid van een gemeenschap immers.
 Ethica Nicomachea
• Gaat over deugden, het “juiste midden” zoeken.

 Middeleeuwen
o Ethiek wordt bepaald door de theologische ruimte

 Moderniteit
o Religie wordt niet langer als een fundament voor moraal aanzien
o Er ontstaat een universele ethiek
 Het probleem van relativisme keert terug. De universele ethiek probeert
te ontsnappen aan het relativisme.
• Sofisten vonden dat ethiek werd bepaald door de machtshebbers
en dus normatief kon worden bekeken.
o Zo was er in de Griekse cultuur absoluut geen probleem
met het hebben van slaven, het bestempelen van
buitenlanders als barbaren, … (Indien normen en
waarden persoonlijk en cultureel relatief zijn, dus
normatief, dan is dat soms nogal problematisch).
o Universele ethiek heeft daar dus wel een probleem mee.
 Kosmopolitisme en gelijkheidsideeën zijn in opgang.

Functionele differentiatie

 Naarmate de maatschappij complexer wordt, zijn er meer arbeidsverdelingen.


o We vervullen dus een aantal verschillende rollen
o Elke rol bevat een eigen ethos
 Onze referentiepunten en ons gedrag wijzigt dus naargelang de rol die
we vervullen
 Wanneer een te grote afstand ontstaat tussen die rollen zitten we met
een probleem.

40
• = functioneel differentiatieprobleem
o Vb: verschillende functies binnen het bedrijf. De
normen liggen vast in de functiebeschrijving, deze kan
echter botsen met onszelf. (Goed ons werk doen of het
goede doen?)
 Bedrijfsethiek behandelt deze tegenstelling, een tegenstelling die ons in
de war brengt.
• Hoe behoudt je een geheel (je integriteit)? Er zijn een aantal
grenzen : principes die je behoudt in alle rollen en die dus de
basis vormen van jezelf.
• Vb CFO Enron vervulde in de gemeenschap perfect zijn rol,
maar deed dat niet in zijn functie. Hij had echter ook geen enkel
incentief om dat te doen.
• Kwaliteitscontrole van 2 ingenieurs is negatief; de chef verkiest
het rapport te negeren en vraagt hen de constructie toch goed te
keuren. Hij zorgt er wel voor dat de overheid op een andere
plaats controleert na de aflevering. 1 ingenieur weigert te
tekenen en stapt naar de media, na zijn ontslag. Hij wordt
gebrandmerkt door zijn collega’s die het normaal vinden om
zoiets toch te tekenen.
• Financiële crisis ~ bonussysteem.

Adam Smith (18de eeuw)

o Was een totaaldenker, bevriend met David Hume


o Werd gesponsord door een Lord, zo kon hij door Europa reizen en op die
manier werd de Wealth of Nations in feite een synthese van het toenmalig
economisch denken.
o Sterk geïnteresseerd in arbeidsspecialisatie (ook functionele differentiatie) en
de link met productiviteit
o Idem voor vrijhandel, vraag -en aanbodmechanismen, prijszetting, …

 Idee van de invisible hand die voor evenwicht zorgt.


• Werd geïnspireerd door Mandeville’s “Fable of the bees”
waarin bijen elk individueel hun taak verrichten, maar toch een
ongelooflijk gestructureerde korf vormen. Hun ogenschijnlijk
zinloos gedrag resulteert in een organisatie en daarin ziet
Mandeville een onzichtbare hand die alles coördineert.
• Achterliggend idee voor Smith is ook het bestaan van een
natuurlijke harmonie. De invisible hand bestaat van nature uit.
o Daarom is overheidsingrijpen (visible hand) rampzalig
en nutteloos, het evenwicht zal van nature uit toch
bereikt worden omdat de invisible hand ervoor zorgt dat
al die individuele eigenbelangen uiteindelijk een
common interest dienen.
 Sterk contrast met Aristotoles en Hobbes’s Leviathan, zij gaan beide uit
van een chaos indien er geen overheid/regels zijn.
 Er is ook een link tussen de invisible hand en het eerste
welvaartstheorema. Indien consumenten hun nut maximaliseren,

41
producten hun winst, dan zal in een competitieve markt, via de invisible
hand een pareto-optimaal evenwicht worden bereikt.

 Realiteit tot de 20e eeuw bestond er echter uit dat de politiek economie controleerde.
Economie werd als bedreigend aanzien, koopman had een negatieve connotatie, … zij
kochten bijvoorbeeld aflaten bij de Kerk om op die manier hun ziel te redden, die in
principe al verloren was omdat ze koopman waren.
o Adam Smith zorgde dus voor een omschakeling in ons denken over economie
(omschakeling kwam geleidelijk weliswaar)
 Benjamin Franklin creëerde een link tussen economisch succes en het
uitverkoren door god zijn. Op die manier kreeg economie een zekere
glorie, werd een stimulans gegeven om ijverig en ondernemend te zijn.
Een self-made man zoals Franklin was een voorbeeld van dergelijke
mensen. In deze visie zijn het de armen die door god worden
verworpen en niet de economische agenten.
• Voor Weber is die link de wortel van het kapitalisme.

 Duidelijk is dat Smith een gigantische transformatie in ons denken teweegbracht.


o Vrije markten waren bijvoorbeeld zeer interessante structuren voor een
samenleving en hadden dan ook een enorme impact.
 In een normale situatie is de groei BBP < groei bevolking. Daardoor
ontstaat een cyclisch patroon immers wanneer de bevolking te groot is,
ontstaat er hongersnood. Daardoor neemt de bevolking terug af, is er
terug voedseloverschot en kan ze later terug groeien …
 De IR doet het BBP matig groeien, sinds 1900 en vooral na 1950 groeit
het BBP echter fenomenaal snel, iets wat zo zal blijven totdat de
grondstoffen uitgeput zijn. De bevolking groeit echter ook
verschrikkelijk snel.
• Door de werking van de vrije markt kent onze moderne
maatschappij dus niet langer een afname van de bevolking.
Zoiets komt gewoonweg niet meer voor, terwijl het al eeuwen
de normale gang van zaken is. Uiteindelijk zal die
bevolkingsgroei ook wel ergens op een grens stuiten.

 Theory of moral sentiments


o Handelt over de menselijke natuur en werd sterkt geïnspireerd door Hume.
o Rol van het eigenbelang (selflove) en sympathy
 Selflove ≠ selfish.
• Selfish is iemand die enkel en alleen met zichzelf bezig is en dat
is abnormaal.
• Selflove is immers even belangrijk als sympathy. Sympathy
houdt in dat we ons kunnen inleven in iemand zijn gevoelens,
we hebben van nature uit toegang tot de psyche van anderen.
We zijn dus een mix van deze 2 fenomenen die samen onze
sociale context vormen en er ook voor zorgen dat we niet
selfish zijn.
o Deze theorie komt terug in de “wealth of nations”

42
 Selfinterest drijft de mens, maar kan escaleren in greed. De
competitieve markt is de institutie die de selfinterest limiteerd waardoor
greed onmogelijk wordt.
• Voorbeelden van greed waren de Engelse grootgrondbezitters
die monopolies hadden op het graan, staatsmonopolies, … Zij
claimen alle meerwaarden ten koste van de gemeenschap.
• Greed is een te ver doorgedreven vorm van selfinterest waarin
alles opgeofferd kan worden. De harmonie tussen common -en
selfinterest wordt dan verstoord.
 Werking van competieve markt komt ook voor op politiek niveau:
• Antitrust-commissie van de EU
• Limiet op ontslagvergoedingen, lonen
• Controle over financiële markten
o 1648: Vrede van Westfalen, op het einde van de 30-jarige oorlog erkent men
de soevereiniteit van staten. Allereerst een externe vorm van soevereiniteit:
nationale grenzen en het recht die te verdedigen. Daarnaast een interne
soevereiniteit, namelijk de mogelijkheid om belastingen te heffen, wetten te
maken, … centraal bestuur vervangt het feodalisme.
o Privaat bezit volgens Locke:
 Lichaam en grond krijgen een sacraal karakter. Grond maakt immers
deel uit van onze identiteit. Dit kan geïnterpreteerd worden als
soevereiniteit. Extreme republikeinen vinden bijvoorbeeld dat een Staat
die belastingen heft een dief is. Het is dan ook een moral duty om
belastingen te ontduiken.
o Ontstaan van vrije marktstructuren en politieke steun hiervoor leiden samen
met het idee van privaat bezit tot een liberale stroming in Europa. Die
stromingen komen tot uiting in de tragedy of the commons. Privatiseren is een
oplossing die rechtsliberalen voorstellen; gemeenschappelijk bezit was de
gangbare stroming (links karakter). Kant is dus een links-liberaal. (=> Linkse
visie in een liberale samenleving, niet opvatten als liberaal zoals de VLD ofzo)

 Link tussen Locke’s “tragedy of the commons” en A. Smith


o Smith: door privatisering hadden individuen een eigenbelang bij goed gebruik.
Die selfinterest zal er voor zorgen dat het common interest gediend wordt.
o Privatiseren is vandaag een dominante oplossing geworden, maar er zijn nog
andere mogelijkheden of is privatiseren onmogelijk.
 Gedragsnormen
• Wanneer de bevolking groeit, wordt sociale controle echter
moeilijker en dus zijn gedragsnormen minder efficiënt.
 Hobbes zijn Leviathan kan coöperatief gedrag afdwingen via boetes of
belastingen bijvoorbeeld.
 In de Far West kon men landbouwgronden niet zomaar afbakenen met
prikkeldraad. De veedrijvers moesten immers hun kuddes continu
verplaatsen, dit leidde tot tal van conflicten met de landbouwers.

o Link met prisoners dilemma en collective action problems

 Selfinterest = selfdefeating, maar wel de dominante oplossing

43
Coöperatief Niet-coöperatief
Coöperatief 3; 3 0;5
Niet-coöperatief 5;0 1;1

 Controleproblemen kunnen worden opgelost door de internalisatie van


gedragsnormen. Moraliteit, overheid en marktwerking zorgen ervoor
dat we toch coöperatief handelen volgens Locke.
 Herhaalde interactie vergemakkelijkt dit proces.
• Rapaport (psycholoog) merkte in zijn experiment op dat de
samenwerking verbeterde wanneer de mensen tijdens een
koffiepauze contact hadden gehad met elkaar. Door die sociale
contacten kunnen de gedragsnormen die geconditioneerd zijn,
leiden tot samenwerking.

44
• Berty Feldstein (overlevende WO I)
o Geallieerde en Duitse soldaten vierden samen kerstmis,
schoten met opzet op dezelfde plaats om te laten merken
dat ze wel kunnen raken, maar het niet willen. Artillerie
volgde een vast patroon zodat er weinig slachtoffers
vielen
 Generaals lieten troepen sneller roteren en
voerden bajonetaanvallen uit. Op die manier was
er geen kans tot coöperatief gedrag en het aantal
slachtoffers zorgde voor een toenemende haat.
 Dit toont echter aan hoe graag mensen
samenwerken.
 Collective action problems”

o Er zijn freeriders

 Waarom reageren we hierop?


• We vinden het onrechtvaardig, idee van unfairness speelt een
grote rol
• We hebben allemaal verschillende tolerantiegrenzen, vaak
bepaald door onze cultuur.
o In Europa beschermen studenten elkaar tijdens
evaluaties, ook in het geval van freeridergedrag. In de
VS is men meer individueel gericht, men beoordeelt
elkaar negatief in dezelfde situatie. Hoe individueler de
samenleving is, hoe krachtiger er gereageerd wordt op
freeriders.
 Op heden wordt veel bereikt aan de hand van collective action Vandaar
dat het freeriderprobleem belangrijk is
• Oplossing voor dit soort problemen ligt in de moraliteit omdat
moraal ook functionele effecten kan hebben
o Wie doet de afwas, wie zet het afval buiten, hoe gaan we
om met het broeikaseffect, … => mensen ervaren een
zeker plichtsgevoel uitgaande van de moraliteit.
• Merk op dat ook Leviathan een oplossing kan bieden, deze kan
immers coöperatief gedrag afdwingen adhv belastingen
bijvoorbeeld.
o Zo wordt freeridergedrag soms wettelijk gelimiteerd:
verkeerscode, …

o Waarom zijn er freeriders?

 Het probleem ontstaat vanuit een “prisoners-dilemma” context.


• Vb Bankrun: selfinterest volgen betekent dat iedereen zijn geld
afhaalt. Hierdoor is men slechter af dan wanneer iedereen zijn
geld zou laten staan om het common belang te dienen. Ook dit
soort zaken wordt sterk cultureel bepaald. In Europa bleven de
bankruns binnen de perken, in Angelsaksische landen totaal
niet.

45
• Het volgen van eigenbelangen is self-defeating
o Daarom zijn er maatschappelijke
ondersteuningsmechanismen die coöperatief gedrag
trachten te bekomen zoals vertrouwen in regering,
mensen, …
 Komt voor op alle niveau’s, vb internationale
verdragen etc
o Kant noemt dit een plichtsgevoel, Smith noemt dit
sympathy, zijn invisible hand is immers ook een
oplossing voor dit probleem.
 Het leidt ertoe dat we ons collectief gaan
gedragen. Dergelijk gedrag wordt cultureel
bepaald en dus vaak geïnternaliseerd via
socialisatie. Vb afval opruimen omdat het nu
eenmaal zo hoort.
o Dergelijke problemen komen ook voor in bedrijven
 Beloningssystemen zijn op individuele prestaties gebaseerd, terwijl het
werk collectief moet verlopen, HR biedt dus verkeerde incentieven.
• Dat leidt tot een zeker spanningsveld waardoor men
bijvoorbeeld informatie achterhoudt, zelf met de eer gaat lopen,

o Coöperatieve banken doorstonden de financiële crisis
beter omdat ze dergelijke problemen in trachten te
vermijden. Zo is Rabobank niet beursgenoteerd om op
die manier korte termijnobjectieven zoals snelle returns
met veel risico te vermijden.
o Jonge technologiebedrijven in Silicon Valley zijn
eveneens sterk coöperatief geïnspireerd.

Marx (1818-1883)

 Communistisch manifest 1848


o Vrije marktwerking zorgt voor maatschappelijke ellende
 De toenemende urbanisatie creëerde een proletariaat. De
ondersteunende mechanismen op het platteland (wederzijdse zorg)
bestonden niet in de steden waar de collectiviteit veel kleiner was.
 Voor Marx is privaat bezit de oorzaak van dit probleem, hij herdenkt
daarom de economische structuur.

 Marx’s achtergrond
o Vluchtte uit Pruisen naar liberale bastions zoals Brussel en Londen
 Werd geïnspireerd door:
• Duitse Idealisme
• Engelse politieke filosofie
• Franse Utopisten

46
o Duitse Idealisme
 Filosofie met Hegel en Feuerbach als belangrijke figuren.
• Hegel had het over een logica in de geschiedenis
o Er is these, antithese en uiteindelijk synthese
 Der geist in de geschiedenis zorgt ervoor dat
mensen zich steeds meer in de richting van totale
vrijheid ontwikkelen.
• Zo evolueerden we van despotisme;
polis; theocratie; feudalisme;
aristocraten; burgerij naar democratie
omwille van een machtsstrijd tussen de
verschillende groepen in de samenleving.

o Marx interpreteerde dit als een klassenstrijd tussen


kapitalisten en proletariërs. De 3 klassen (aristocratie,
burgerij en het volk) zouden uiteindelijk uitmonden in
een tegenstelling tussen aristocraten en armen omdat de
burgerij zou verarmen.
o De communistische revolutie is daarom allereerst een
dictatuur van het proletariaat. Kapitalisten worden
verdrukt zodat de arbeidsresources kunnen herverdeeld
worden. Uiteindelijk zal men dan de kapitalisten
heropvoeden tot communisten.
 Zo vallen alle klassen weg en is er totale
democratie en dus ook totale vrijheid.
• Om die fundamentele gelijkheid te
onderstrepen droeg met in de USSR
dezelfde kledij, noemde men elkaar
kameraad, …

• Feuerbach had het over een vervreemding die in fases gebeurt.


o Religie was voor hem de ultieme vijand, ze belet de
mensen om vrij te denken.
 Mensen creëren een opperwezen en onderwerpen
zich dan aan hun eigen creatie => absurd, door
vervreemding zien we niet langer hoe absurd dit
is.
 Hij noemt de opium van het volk, de bloemen
van de ketenen.
• Negrospirituals verlichtten de slavernij en
waren op die manier een middel om te
vergeten dat we onderdrukt worden
(~analoog voor religie)

o Marx => Om het proletariaat in beweging te brengen,


moet religie verdwijnen. Socialisten beschouwden
religie heel lang als iets dat arbeiders verhinderde hun
problemen te erkennen en op te komen voor hun
rechten.

47
De Kerk kampte indertijd trouwens met
hetzelfde probleem. Moest ze er zijn voor de
massa of voor de elite?
• De massa was in die tijd onbetekenend.
Men was echter bang voor populisme en
de destructieve kracht van een irrationele
massa. In de 19e eeuw rezen hierover
echter vragen binnen de Kerk en met
Rerum Novarum werd beslist dat de Kerk
er was voor allen, inclusief de armen.
o Marx onderscheidt een 2e mechanisme van
vervreemding, namelijk arbeid
 Kapitalisme is problematisch voor Marx. Waarde
ontstaat volgens hem door productie (=arbeid) en
niet door de werking van vraag -en
aanbodpreferenties. Dit is de Arbeidswaardeleer.
Arbeid is een cruciale productiefactor. In het
kapitalisme is winst echter gebaseerd op het
wegnemen van arbeidswaarde.
 De winstmarge is immers de arbeidswaarde die
niet wordt uitgekeerd aan de arbeiders waardoor
deze vervreemd worden van hun product. Ook de
specialisatie creëert een vorm van vervreemding.
 Arbeid verleent ons echter een eigenwaarde,
bepaalt onze identiteit en die wordt dus mee
weggenomen in het kapitalisme.

 Kapitalisten zitten echter in een onderlinge concurrentiestrijd. De groep


proletariërs zal steeds groter worden, de groep kapitalisten steeds
kleiner. De ellende zal toenemen, de logica van het kapitalisme zal op
die manier uiteindelijk resulteren in een revolutie.
• Enige revolutie was in Rusland 1917.

o Engelse politieke filosofie


 Arbeidswaardeleer is deels ontleend aan het werk van A. Smith

o Franse Utopisten
 Fourier / Saint-Simon / Zola
• Auteurs die de ellende aanklaagden in de kunst, vaak vanuit een
religieuze achtergrond. Zij waren echter filosofisch.
o Marx vond dat er geen filosofie nodig was, maar directe
en krachtige actie.
 De Internationale ontstaat vanuit dit idee van
sociale strijd.
• Lange tijd is nationalisatie van bedrijven
het doel van het socialisme geweest.
 Gaudin
• Industrieel die doordrongen is van het socialisme, hij richt
coöperatieve bedrijven op die kachels produceren.

48
 Na Marx
o Probleem: de revolutie kwam er niet
 Neo-marxisten vroegen zich af waarom ze er niet kwam.
• In een self-interest context is het ondenkbaar dat de revolutie er
komt. Alleen revolteren heeft immers geen nut en collectieve
revolutie is onmogelijk omdat iedereen wacht op elkaar.
o Praktijk toont echter aan dat mensen vaak collectief
handelen en dus is dit geen voldoende verklaring.
• De dictatuur van het proletariaat is niet geslaagd, maar ook dit
is geen verklaring
• In de realiteit is de situatie van het proletariaat niet continu
verslechterd.
o De arbeidsduur ging omlaag, meer vakantiedagen,
sociale zekerheid, werkloosheidsuitkeringen, koopkracht
verbeterde,…
o De sociale strijd zorgde dus voor een verbetering van de
situatie, iets waar Marx geen rekening mee had
gehouden.
 Kapitalisten waren immers niet blind, vanuit hun
eigenbelang was het beter de situatie te
verbeteren dan een revolutie te riskeren. Marx
had niet verwacht dat zij hun houding zouden
aanpassen.
• Baron Bekaert haalde zijn arbeiders uit
cafés en plaatste hen in de kerk om hun
ziel te redden.
• Ford gaf zijn arbeiders een veel hoger
loon. Omdat zijn arbeiders voornamelijk
immigranten waren, was de helft constant
afwezig vanwege religieuze feestdagen.
Door een hoger loon te bieden,
disciplineerde hij hen en trok hij de beste
arbeiders aan. Ook hun koopkracht steeg
hierdoor waardoor ze Ford’s eigen
producten konden aanschaffen.
• Hij controleerde zijn arbeiders thuis, gaf
hen desnoods een nieuwe woning, leerde
hen Engels aan op de “Ford grammar
school”, kledingvoorschriften, tips voor
een gezond ontbijt, …
o Zijn redenering was door en door
kapitalistisch, maar verhinderde
echter tegelijkertijd de revolutie
van Marx.

49
 Twee neomarxistische scholen:
• Hun conclusie was dat de onderdrukking nu veel subtieler
gebeurt dan voorheen. De bloemen van de ketenen zijn
veranderd.
o Media heeft religie vervangen.
o De rechten die aan arbeiders zijn toegekend, alle sociale
verbeteringen creëren een illusie.
o Wetenschap speelt hier ook een belangrijke rol in:
gegeven de recessie, globalisering, … is een stijging van
het loon onmogelijk want …

• Frankfurter schule (Adorno / Habermas)


o Habermas: Herschaftsfreie Dialog
 Democratie is een plaats waar mensen zonder
machtsachtergrond met elkaar omgaan
• Wanneer de machtsongelijkheid
verdwijnt, zal ook de subtiele
onderdrukking verdwijnen.

• Franse structuralisten (Michel Foucault)

John Rawls 1971 – “A theory of justice”

 Boek gaat rechtvaardigheid, fairness. Hij vraagt zich af wat de basisstructuren van een
samenleving moeten zijn opdat die rechtvaardig zou zijn => The just society
o Sterke link met het sociale contractsidee
o Sterke link ook met het rechtvaardigheidsidee van Aristotoles, …
o Zijn boek biedt een fundering voor de welvaartsstaat, hij beschouwde de
samenleving in die tijd immers als een welvaartsstaat, zijnde een staat die
gelijke startkansen biedt.
 Right to a fair go
 Equality of opportunity
• De vraag is dan hoe ver die gelijkheid moet worden
doorgedreven.

 Rawls achtergrond wordt bepaald door de liberale samenleving waarin 3 elementen


spelen:
o Individualiteit
 Er wordt veel belang gehecht aan het individu ipv de groep, iets wat
eigenlijk een zeer recent fenomeen is
 Alles wordt afgemeten in termen van effect op het individu,
bnp/capita…

o Pluraliteit van het goede en neutraliteit van de Staat


 In de premoderne samenleving zoals de Middeleeuwen is er een Visio
Dei, deze geldt voor iedereen en er valt niet over te discussiëren. De
Staat en Kerk legden ze op aan de mensen

50
 In de liberale samenleving kunnen mensen zelf kiezen hoe hun leven
eruit ziet. De Staat moeit zich niet, haar taak is het geven van gelijke
startkansen.

o Gelijkheidsidee
 ’60: Johnson L. start de “war on poverty” in de VS

 Vraag: Wat moet er nu deel uitmaken van die liberale Staat?

o Wij: veiligheid, sociale zekerheid, publieke goederen, recht, basisrechten

o Rawls vond dat volgende elementen moesten gelden voor allen:


 Primary goods
 Basic Liberties
• Leger, justitie, veiligheid
• Vrijheid van religie
• Burgerrechten (stemrecht,…)
• Rechten van de mens
• Freedom of speech
o Basic liberties zijn tegenwoordig het fundament
geworden, de Franse revolutie zorgde voor een snelle
verspreiding ervan. Ze zijn tegenwoordig een evidentie
geworden.
o De Belgische grondwet in 1830 was extreem liberaal
getint.

 Vraag: Hoe werk je de ongelijkheid in een Staat weg en hoe ver ga je daarin?
o Als gevolg van die gelijkheidsidee paste een monarchie niet langer in de
liberale samenleving => Frankrijk, VS werden een republiek (dit gebeurde wel
voor Rawls). Het wegwerken van de ongelijkheid moest gebeuren via een
“difference -of maximinprincipe”.

o Hierbij wordt het minimum gemaximaliseerd, men kiest dus voor (5,5,4)

10 7 1
8 8 3
5 5 4

 Dit idee botst dus met het utilitarisme, dit probeert het totale nut te
maximaliseren. Men kiest dus voor (8,8,3)

 Rawls vind dus dat ongelijkheid mogelijk is wanneer die de zwakste in de


samenleving ten goede komt => extreemradicaal voor zijn tijd
o Staat dan ook ter discussie

 Link met het sociale contractsidee


o Natuurtoestand

51
o Veil of ignorance (je weet niet welke positie jij bekleedt in de samenleving of
wat je kunt bereiken, daarom gaat Rawls ervan uit dat je steeds voor de
mediane oplossing kiest en niet voor de extremen. (ABC-driehoek)

52
 Wat is er dan noodzakelijk in de Staat?
• Rawls: primary goods en basic liberties

 Harsanyi heeft echter kritiek op de Veil of ignorance


• Risicoaversie speelt immers een rol in die theorie. Wanneer je
echter voor een extreem punt zou kiezen, dan is de totaal
verwachte waarde = mediane oplossing. Er is dus geen reden
om met 100% zekerheid te voorspellen dat iedereen voor de
mediane oplossing gaat wanneer niet iedereen risicoaversie is.
o Je kunt evengoed de gok wagen en er niet vanuit gaan
dat jij de zwakste ben in de samenleving. Rawls gaat er
immers vanuit dat iedereen denkt dat hij de zwakste is.

o Rawls onderscheid twee vormen van ongelijkheid


 Beide moeten gecorrigeerd worden volgens hem
• Sociale ongelijkheid (in de samenleving)
o Corrigeren door basic liberties en primary goods
 Vb Ras, religie, klasse mag geen rol spelen

• Aangeboren talenten
 Vb Handicap, verstand

 De liberale samenleving is sterk inclusief, ze probeert zoveel mogelijk


mensen te betrekken in de samenleving.
• Correcties en herverdelingen creëren echter ongelijkheid op
andere niveaus, een progressief belastingssysteem is daar een
voorbeeld van.
 Er is echter kritiek te horen op zijn visie
• Wat doe je met preferenties?
o Zo kan een rijke luiwammes uiteindelijk arm worden en
kan een hardwerkende boer uiteindelijk rijk worden.
o Moet je dan nog aan herverdeling doen en de boer extra
belasten?
 Vraag is dus in hoeverre armoede een gevolg is
van keuzes of wanneer ze ongewild is?
• Ronald Dworkin vindt dat wanneer armoede ongewild is, ze
moet gecorrigeerd worden, wanneer ze een gevolg is van
keuzes, dan moet ze niet gecorrigeerd worden.
o Rokers krijgen dus geen hulp voor behandeling
longkanker
o Grote gezinnen krijgen geen kindergeld
 Op die manier kan je mensen responsabiliseren
=> werklozen aanzetten om te werken
bijvoorbeeld.

53
o Nozick heeft kritiek op Rawls wanneer het op de correctie van talenten
aankomt.
 1974 “Anarchy state and utopia”
• Vb van Wilt Chamberlain (basketspeler)
o Stel een rechtvaardige verdeling van

4 4 4 4 4

o Mensen betalen nu 0,25 aan Wilt om hem te zien


basketten

o Nieuwe verdeling wordt:

3,75 3,75 3,75 3,75 5

o Volgens Rawls moet je nu Wilt belasten zodat de


verdeling opnieuw 4, … 4 wordt
o Volgens Nozick mag je Wilt niet belasten. De mensen
betaalden immers vrijwillig en in hun ogen is die
ongelijkheid nu ook een rechtvaardige toestand.
o Talenten zijn dus een aanvaardbare vorm van
ongelijkheid en moeten dus niet gecorrigeerd worden.
Talent en verdienste gaan immers samen. (Libertarische
positie => Republikeinse visie rond belastingen)

 Sommige landen ondernemen “Affirmative action”


o In Zuid-Afrika probeert men een historisch onrecht versneld weg te werken.
 Zo krijgen zwarten voorrang op blanken wanneer ze solliciteren aan de
universiteit, merendeel van de studenten is echter nog blank.
• Resulteert in een braindrain, blanken trekken weg
o Mag je ongelijkheid wegwerken door een nieuwe ongelijkheid te installeren in
de omgekeerde richting? => Controverse

Wetenschapsfilosofie (Hoofdstukken cursus (voor Rawls) niet te kennen)

 Edmund Husserl => fenomologie


o Beïnvloedt Heidegger
 Kritisch filosoof
 Vond het logoscentrisme een ontsporing van de Westerse cultuur.
Heidegger was getekend door de WO, een periode waarin de rede werd
gebruikt om de oorlog te rechtvaardigen.
 Merleau Pinty
 Lacan => psycho-analyse en taal spelen een belangrijke rol in zijn filosofie,
kenmerkend trouwens voor die wetenschapsfilosofie.
 Sartre => Existentialism
o Veel aandacht voor de positie van een individu in de samenleving.

54
 Jaren ‘20 en ’30 worden gekenmerkt door het ontstaan van een groot aantal
filosofische stromingen zoals fenomologie, maar ook
o Wiener Kreis
 Carnip
 Witgenstein I
• Taalfilosoof
• Schrijft Tractatus in de loopgraaf waarin hij radicaal afrekent
met bepaalde vormen van spreken: “Waar men niet over kan
spreken, moet men over zwijgen”
o Taal moet wetenschappelijk zijn, dat is immers het enige
waarover men met zekerheid kan spreken.
 Witgenstein II was minder radicaal, hechte veel meer belang aan de
sociale structuren die taal ondersteunen.
• Individuele taal bestaat niet, de betekenis van een taal wordt
gecreëerd door sociale structuren. Daarom kan men taal geen
vast fundament geven, ze is afhankelijk van perceptie, kennis,

• Witgenstein II = Witgenstein I (gewoon wat ouder geworden)
Wijsbegeerte en Economie

 Evolutie van de economie doorheen de tijd


o Populatieboom (maal 4 in voorbije 100 jaar)
o Real GDP is geëxplodeerd
 Voor 1900: economische groei < populatiegroei
• Schaarste, tekorten weerspiegelden de natuurlijke toestand. De
bevolkingsgroei verliep in cycli, de mens richtte zich op
survival. (=objectieve schaarste)
 1900 – 1950: economische groei > populatiegroei maar beperkt
 na 1950: enorme versnelling van de economische groei
• Overschotten in de meeste regio’s. Er heerst subjectieve
schaarste = we willen steeds meer, hoewel we objectief gezien
niets tekort komen.
• De economische toestand leidde dus tot een verandering in onze
cultuur, de economische voetafdruk van Europa tov Afrika
geeft dat cultuurverschil weer.

 Populatiedynamiek
o Er zijn 3 fases
 Niet-ontwikkelde economie
• Hoog geboorte –en sterftecijfer
• Stationaire bevolking
 Transitiefase
• Sterftecijfer daalt snel, vooral de kindersterfte
• De elementaire behoeften worden immers gemakkelijker
voldaan (voeding, warmte, huis)
• De populatie neemt dus toe

55
 Ontwikkelde economie
• Geboortecijfer neemt af, kinderen zijn niet langer een bron van
inkomsten maar een investering geworden. Een zinvolle
investering omdat ze langer blijven leven.
• Het geboortecijfer neemt vooral af omdat de scholingsgraad
toeneemt, de gezinsstructuur wijzigt hierdoor.

 Verdeling van het inkomen (Lorenz-curve)


o De ongelijkheid is sterk toegenomen tussen 1900 en 2000
o Alle landen zijn erop vooruitgegaan, maar rijkere landen meer dan armere
landen.

 HDI
o Welvaart meten adhv BNP/capita ; scholingsgraad en levensverwachting
o Kan uitgebreid worden met andere parameters
o Basis geleverd door Sen
o Beginperiode economische groei wordt gekenmerkt door een sterke stijging
qua HDI.
o Wanneer de transitiefase voorbij is, is slechts een beperkte stijging in de HDI
mogelijk.
o 1870: Europa was erger dan Afrika vandaag
o 1913: Alles behalve Westerse landen (ook VS) was een regelrechte ramp
o Azië nam een grote sprong voorwaards
o Afrika is een ramp
o Standaarddeviatie in HDI is gedaald, landen convergeren dus naar een gelijke
HDI, met verschillende welvaart weliswaar.

 Productiviteit
o “Montgomery Ward Catalogue” = postorderbedrijf VS
o Hoe lang moet je werken om een goed te kopen? Vandaag de dag 35 keer
minder lang => onze productiviteit is met factor 35 toegenomen.
 Staat
o Omvang van de economie is toegenomen, evenals de omvang van de Staat.
Deze levert immers ondersteunende diensten aan de economie zoals
administratie, infrastructuur, …
 Kleine westerse landen => Staat gebruikt 40% à 50% van het BNP
 Grote westerse landen => Staat gebruikt 30% à 40% van het BNP
 Idee van deregulering en afslanken van de Staat is dus puur theorie
• Sociale zekerheid en transfers nemen steeds toe

 Verband tussen 3 fenomenen


o Economische groei en populatiegroei
 Leiden tot een grotere staatstructuur
• Leidt tot meer sociale transfers en herverdelingsmechanismen
(zonder deze mechanismen zou economische groei
waarschijnlijk niet mogelijk zijn)

56
 Impact van economische groei op individuen
o World Value Survey
 Meet waardestructuren
 Bevat 2 assen
• Religie - seculiere samenleving
• Individueel - groepsgerichte samenleving
 Andere parameters worden dan gelinkt met deze assen
o Globale trend:
 Samenlevingen worden meer en meer individueel en seculier, er is ook
een link met de economische evolutie in dit geval, namelijk het hebben
van keuze (seculier en individueel) tegenover tekorten (groep en
religie)

 Relatie economie en moraal


o Werkt in beide richtingen
 Moraal kan voor vertrouwen zorgen en op die manier de economie
stimuleren
 Economie kan de waarden en normen van de moraal veranderen,
waardoor de sociale interactie tussen mensen wijzigt.
• Vb Gift versus markt
o Gift => Het uitwisselen van goederen zat ingebakken in
de sociale structuur. Het laat toe om je positie of
appreciatie uit te drukken. Er is een indirecte
reprocititeit, je krijgt misschien iets terug maar in ieder
geval pas later.

o Markt => Prijzen zorgen voor een directe reprocititeit


waarbij geld wordt uitgewisseld voor goederen. Doordat
iedereen dit kan, wordt de sociale structuur neutraal.
Markten verarmen enerzijds de sociale structuur, maar
daardoor kan men zich ook bevrijden van de sociale
druk.
 Vb Dokter Rais (boek door schrijver Saramago)
• Dokter geeft zijn krant door aan 2 armen
en bevestigd daarmee zijn status.
• In de marktstructuur kopen de armen zelf
hun krant, waardoor de dokter zich in zijn
positie aangetast voelt. De hierarchische
structuur valt weg omdat goederen niet
langer worden uitgewisseld als een gunst,
maar gewoon voor geld.
 Economische groei introduceerde een zekere neutraliteit in de
samenleving.
• De sociale interactie neemt af
• Sociale hiërarchie neemt eveneens af, dit is enerzijds een
bevrijding, anderzijds betekent het dat mensen hun plan moeten
trekken en zich vaak ontheemd voelen. Soms ontstaan hierdoor
excessen.

57
 Uit studies van Inglehart (World Value Survey) blijkt dat samenlevingen evolueren
naar een seculiere en op zelfexpressie gerichte maatschappij. Dit heeft een aantal
gevolgen:
o Qua arbeid
 Vroeger: Arbeidsmoraal van Max Weber. Werken is noodzakelijk, het
is een plicht. Het type werk is totaal onbelangrijk, je moet gewoon
werken?
 Nu wordt er veel meer belang gehecht aan het type werk (je ontleent er
deels je status en identiteit aan => A. Smith / Kant) en de
werkomgeving waarin je functioneert.
• Dit kadert in een evolutie van werken om te overleven, naar
werken in een omgeving van overvloed. In die laatste omgeving
is het mogelijk om zelfexpressie in je werk te leggen.
o Qua maatschappij
 Evolutie van Gemeinschaft naar een gesellschaft
 Toename qua complexiteit

Gemeinschaft Gesellschaft
Dorp Stad
Landbouweconomie (Post) industrieel
Face-to-face communicatie, grote Indirecte communicatie
betrokkenheid in de samenleving
Informele waarden en normen Formele wetten
Religie en staat gaan samen Religie en staat zijn gescheiden
Clans Individuen en individuele rechten
Afkomst en positie spelen een rol Verdienste speelt een rol

 De bureaucratie ontstaat in die gesellschaft. Ze wordt immers


verondersteld te werken op basis van objectieve, neutrale criteria. Merk
op dat dit samengaat met de economische evolutie. Reeds eerder
aangehaald dat een grotere staatsstructuur nodig was om de economie
en herverdelingsmechanismen te ondersteunen => bureaucratie is die
grotere staatsstructuur.
• Deze vorm is ook dominant geworden in veel ondernemingen.
• Corruptie is bijvoorbeeld gebaseerd op subjectieve criteria,
vandaar onze hedendaagse afkeer van corruptie. Vroeger werd
dit vaak als iets logisch beschouwd.
o Die neutraliteit haalt dus onze sociale banden weg, ze
zorgt ook voor een hardere samenleving, zo wordt van
een rechter in principe verwacht dat hij geen rekening
houdt met emoties.

58
o De vraag naar het “Goede leven” wordt beïnvloedt door 2 evoluties, deze staan
in nauw verband met de economische evolutie.
 Aristotoles = Eudaimonia
• Een gelukkig mens is een evenwichtige, matig mens
• Brede interpretatie
o Geluk wordt bepaald door de positie van je ouders, het
type staat waarin je leeft, je prestige en inkomen, fysieke
toestand, sociale relaties, …
 Veel van die zaken vinden wij nu nog intuïtief
een factor voor geluk
 Economie wordt bij Aristotoles verondersteld die
sociale relaties te ondersteunen (voorbeeld van
gift vs markt). Objecten en het verzamelen van
rijkdom spelen een veel kleinere rol in het
bereiken van geluk.
• De modernistische samenleving lijdt in
die zin aan een beschavingsziekte. De
overvloed leidde ertoe dat wij veel (mss
teveel) belang hechten aan objecten, uit
studies blijkt nochtans dat de criteria van
Aristotoles en vooral sociale relaties ons
geluk bepalen.
 Evolutie 1 (Samenleving)
• Klassieke wereld: alles past in kosmische orde
• Middeleeuwen: alles past in de Visio Dei (ook kosmisch
feitelijk)
• Moderniteit: versplintering van de morele orde, de discussie
wordt openlijk gevoerd. Men hecht meer belang aan het
individu, iedereen kiest voor zichzelf welk leven hij leidt en wat
hem gelukkig maakt.
o De vraag naar wat een gelukkig mens is, waardoor de
eudaimonia bereikt wordt stelt zich dus opnieuw omdat
de antwoorden uit de vorige 2 culturele fases niet langer
gelden.
o Waar haalt men nu erkenning uit?
 Vroeger zat die ingebakken in de sociale
structuur, in een moderne samenleving is die
sociale structuur echter versplinterd.
• Vb gift vs markt
 Evolutie 2 (Subsistentie naar overvloed)
• Vroeger heerste er schaarste, de samenleving richtte zich op
overleven (subsistentie). Geluk kon men dus niet halen uit bezit,
maar eerder uit zijn positie in de samenleving, de erkenning die
men genoot in zijn dorp, …

59
• De moderne en postmoderne samenleving wordt echter
gekenmerkt door overvloed. De individualisering en
toenemende gelijkheid van de mens leiden ertoe dat sociale
positie en dergelijke niet langer een bron van erkenning vormen
(niet 100% maar in elk geval minder dan voorheen).
o De focus verlegt zich nu wel naar objecten.
 Objecten krijgen (vb door reclame, Bond-films)
een symbolische waarde. Ze drukken onze
positie, ons vermogen, onze eigenheid uit. Op
die manier kunnen wij ons onderscheiden van
andere mensen.
• De toenemende productdiversiteit is er
omdat wij die nu eenmaal vragen.
• Zo is voedsel niet langer een kwestie van
overleven, maar een kwestie van ethiek
(bio), stijl, smaak, rijkdom, …
• Layard toont echter aan dat inkomen en dus objecten geen
100% verklaring bieden voor geluk
o In een samenleving van schaarste staat een toename qua
inkomen = aan een sterke stijging qua happiness. De
invulling van elementaire behoeftes heeft immers enorm
grote gevolgen.
o In een samenleving van overvloed leidt een toename van
het inkomen niet langer tot een toename qua happiness.
Die bereikt een saturatieniveau. Een absolute
verandering doet er niet langer toe, wat wel belangrijk
wordt is onze relatieve inkomenspositie. (Verdien ik
meer of minder dan anderen?)
o Verder blijkt dat inkomensverlies (vb 33%) slechts leidt
tot een relatief kleinere afname qua happiness, andere
factoren zoals werkloosheid, familie en gezondheid
hebben een veel grotere impact.
 Zo worden we happier door religie, vertrouwen,
goede overheid, familie, gezin, …
• Je kunt dit in verband brengen met de
ontvreemding in de moderne
samenleving. Mensen voelen zich
ontheemd, verloren. Groepsstructuren
kunnen dan een gevoel van
geborgenheid, van identiteit bieden en
ons helpen onszelf te plaatsen in de
samenleving.
• Ook verband met theorie rond
roldifferentiatie => mensen kunnen door
het grote aantal rollen zichzelf niet langer
definiëren, groepstructuren en een
gemeenschappelijke identiteit bieden dan
extra houvast.

60
 Herhaling evoluties
o -500 => ontstaan filosofie
o 1500 => Moderniteit
o 2000 => Postmoderniteit? In elk geval een verandering in cultuur en
samenleving door de sterke economische groei.

5. POSTMODERNITEIT

Cultuur is steeds sterk repetitief totdat er een wijziging optreedt op het vlak van
communicatiemiddelen of samenlevingsverbanden, dan komen we in een cultuurversnelling
terecht. Sommigen beweren dat we vandaag dergelijke cultuurversnelling meemaken en dat er
dus een breekpunt ontstaat met het modernisme.

 Tijdense de Klassieke periode en Middeleeuwen werd natuur niet als een object
aanzien.
o De entzauberung tijdens de Moderniteit leidt er echter toe dat natuur wel als
een object wordt aanzien. De mens stelt zichzelf centraal (antropocentrisme) en
daarmee ook boven de natuur. De natuur is er om onderworpen te worden aan
de mens => ontstaan van milieuproblemen
 Vandaag de dag merken we echter een tegenreactie. Wetenschap wordt
tegenwoordig soms als bedreigend opgevat en niet langer de hemel in
geprezen. De dominantie van de wetenschap wordt opnieuw
doorbroken.
• Proces gaat gepaard met een hertovering van de wereld.
o vb Treehuggers
o vb Menselijk lichaam wordt niet langer als enkel een
object beschouwd. Oosterse filosofie over ziel en
lichaam, massages, … tonen aan dat mensen het lichaam
opnieuw als iets sacraal beschouwen.
o Het uitsterven van diersoorten is in een modernistische
visie geen probleem. Immers de mens staat centraal, niet
de natuur. Nochtans blijken we vandaag de dag sterk
emotioneel betrokken te zijn bij deze problematiek. Daar
zit geen logica achter, maar een recent fenomeen => wij
identificeren ons met die dieren.
o Deze evoluties zijn tekenen van de postmoderniteit. Het
is duidelijk dat we breken met de heersende opvattingen
uit de Moderniteit.

61

You might also like