Professional Documents
Culture Documents
Staat, stad en
stedelijke planning
G. Wigmans
Studenteneditie
(015) 783254
WOORD VOORAF
INLEIDING
HOOFDSTUK I: BEGRIP VAN DE KAPITALISTISCHE STAAT EN ZIJN
VERBINDING IN DE STADSANALYSE 7
1. Uitgangsproblematiek in de theorie 7
2. Over de theoretische plaatsbepaling van het staatsingrijpen 10
3. Over de theoretis che grondslagen voor de analyse van de
kapitalistische staat 17
4. Publieke financiering, stadsonderzoek en stedelijke strijd:
Lojkine ' 22
5. Stand van het theoretisch begrip van de kapitalistische
staat in Monopolville: CasteIls 31
6. Konklusie: de kapitalistische staat en de te onderscheiden
elementen in het ekonomische 40
Inleiding 43
1. Kollektieve konsumptiemiddelen en stedelijke agglomeratie
a ls algemene produktievoorwaarden ? 44
2 . De ruimtelijke specificiteit van de produktiemiddelen en
van de arbeidskracht 52
3. De relatieve autonomie van de staat in het stedelijk
domein: CasteIls 58
4. Het stejelijke als de verbinding tussen het kapitaal en
de arbeidskracht: Lojkine 65
5. De definiëring van het 'stedelijke ' en de konsekwenties
voor begrip van stedelijke sociale bewegingen 75
6. Konklusie: een reproduktieproces in al haar
tegenstelligheid 82
HOOFDSTUK 111: DE MAATSCHAPPELIJKE INHOUD EN FUNKTIE VAN
DE STEDELIJKE PLANNING 85
Inleiding 85
1. Grenzen aan de problematiek: de relatie plan-uitvoering 87
2. Ideologie als verhuller van de 'planafwijking': Lojkine 97
3. De algemene paradox in de planning 103
4. De afbakening van het koncept 'stedelijke planning' 109
5. Het principe van de 'strukturele effektiviteit' vervat in
het stedelijk planningssysteem 116
6. De ideologie van de 'geprogrammeerde vernieuwing' 127
7. De maatschappelijke inhoud en funktie van de 'stedelijke
planningsdokumenten' 134
8. Plan, plantypen en planorganen 146
9. Onderzoeksobjekten binnen de stadsplanning: Lojkine,
Preteceille en Castells 152
Inleiding 157
1. Enkele inleidende gegevens betreffende het projekt
'Schollevaar' 159
2. De 'stedelijke planningsdokumenten' voor het ROCA-gebied 163
3. De 'inhoud' van de 'stedelijke planningsdokumenten'
'Schollevaar' 166
4. Het werk van de afdeling Stedebouw 167
5. De uitsluiting van financieringsregelingen bij de
voorschriften inzake de woningdifferentiatie in
het bestemmingsplan 171
6. De verzelfstandiging van, opdeling en ongelijktijdigheid
in, de goedkeuringsprocedure: weerlegging van de
chronologie 'plan-uitvoering' 176
7. De uitvoering van de woningbouw op basis van bouwplannen 178
8. Konklusie: Het 'stedelijk planningsdokument' en de
ekonomische én politieke logika van de uitvoering 180
LITERATUUR 197
Het Stedelijk Plan
INLEIDING
1 Vgl. Sierksma, Plan, parti j di gheid en po l iti emol'aa l, 1979, pp. 214-307.
Vgl. Rosenthal, Ringeling, 'Regeren door nota's', in: Be l eid en maat-
schappij, 1976, pp. 68 en 69.
HOOFDSTUK I
1. UITGANGSPROBLEMATIEK IN DE THEORIE
e Baccara, Etudes ... , a.w., pp. 293-314; eerder vers chenen in Economie et
Politique , mei 1971.
Volgens Baccara wordt in het 'l'raité de 'Wet' nog te geIsoleerd gedacht,
hetgeen resulteert in een mechanische hantering ervan. Vgl. ook
Bocc ara's verwijt aan Poulantzas op dit punt in: 'Een debat', a.w.,
p. 799.
lOMarx, Das Kapital , a.w., deel 111, hoofdstuk 15, 'Entfaltung der innern
Wider-sprü che des Gesetzes', pp. 251-277.
11 Zie voor een opsomming van de fasen die in de kapitalistische ontwikke-
ling worden onderscheiden Baccara, Etudes ... , a.w. ,. pp. 310-314.
12 Vgl. Baccara, Etudes ... , a.w., pp. 46.
13 Idem, p. 221.
12
29 Fab-re, Hincke r, Séve, Les communistes et l ' état , 1977, p. 119. Dit -on-
danks een modieuze overname van termen in deze studie, ontleend aan
Poulantzas' deeltheorievorming van de kapitalistische staat.
30 De Brunhoff, 'Crise capitaliste et politique économique, in: Poulantzas
(red.), La crise ... , a.w., pp. 133-151 en De Brunhoff, Etat et Capital,
1976.
31 Ook in haar meer konkrete analyse weerlegt De Brunhoff de stelling van de
de stamokaptheoretici dat de publieke financiering vanaf de dertiger
jaren voortdurend de dominante rol gespeeld heeft, daarmee tegelijker-
tijd ontkennend dat de kwalitatieve verandering van de ekonomische poli-
tiek in de openbare financiën 1 igt. Vgl. De Brunhoff, Cartelier , 'Finan-
cement et politique bourgeoisie', in: Planification et société, 1974.
32 De Brunhoff, 'Crise capitaliste ... ', a.w. , p. 148.
33 Zoals Casteils bijvoorbeeld nog wel aanneemt in Monopolville , a.w.,
p. 24.
16
Althusser stelt dat men He t Kapitaal in dat geval leest als theo-
rie van 'de politieke ekonomie' van de kapitalistische produktie-
wijze.~Dit vinden we terug in de stamokaptheorie. De objektieve
fundamenten van de ekonomische interventie van de kapitalistische
staat worden in deze theorie immers in de 'ekonomie' als afgeslo-
ten gebied, gezocht. Bij De Brunhoff worden daarentegen, uitgaande
van het door Althusser geformuleerde standpunt van de reproduktie
van maatschappelijke verhoudingen 35 de objektieve fundamenten van
de ekonomische interventie van de kapitalistische staat gesitueerd
op het nivo van de reproduktie van de kapitalistische produktie-
en cirkulatieverhoudingen. 36 Zij komt daarbij tot de vaststelling
dat twee elementen het fundament vormen van de ekonomische aktie
van de staat, namelijk de arbeidskracht en het geld (de specifieke
elementen). Het zijn deze twee waren die reproduktie-voorwaarden
bezitten die een interventie van de staat uitlokken. nlu De ekono-
mische politiek wordt daarbij gedacht als de (historisch) speci-
fieke verbinding van een vorm van regulatie van de arbeidskracht
en van het geld. 39
De Brunhoffs begrip van ekonomis che politiek impliceert even
goed een 'betrokkenheid' in het domein van de ideologie als in het
domein van de politiek zelf. Dit begrip van de ekonomische poli-
tiek maakt het mogelijk de fraktioneringjgeleding van de ekono-
mische politiek, in verwijzing naar het maatschappelijk geheel,
'aan te geven'. In de stamokapkonceptie is daarentegen eerder
sprake van een identi f ikatie van de ekonomische interventie van
de staat met de ekonomis che politiek, die, zoals al eerder gesteld,
vrijwel volledig verklaard wordt vanuit de veronderstelde ont-
waardingsfunktie. De ekonomis che politiek wordt daarbij bepaald
door de monopolies en gereduceerd tot het ingrijpen van de staat
in het domein van de ekonomie en gedikteerd door de ekonomie.
47 Bij Lojkine komt dit verder tot uitdrukking in z ijn onderscheid tussen
'Klassen an sich' en 'Klasse für sich '. Dit onderscheid komt vervolgens
terug bij het onderzoek naar de ontstaan svoorwaarden voor stedelijke
strijd; het onderscheid tussen een zogenoemde ' objektieve klassesituatie'
en 'subjektieve klassesituatie'. Zie verder in dit hoofdstuk par. 4
'Publieke financiering, stadsonderzoek en stedelijke st rijd: Lojkine'.
48 Vgl . Lojkine, Le marxisme ... , a.w., pp. 85, 88, 90.
19
90 Dit 'of' lijkt ons veelbetekenend voor Lojkines ontbreken van een
klassenanalyse.
91 Lojkine, La politique urbaine ... , a.w., p. 27, voetnoot 42.
~Lojkine, idem, pp. 192-194; eveneens in: Le marxisme ... , a.w., p. 331/
332.
93Poulantzas, Les classes sociales ... , a.w., p . 19; ned. vert. Klassen
... , a .w., p. 19.
29
a. De stamokapkonceptie in MonopoZviZZe .
Uitgaande van de 'Wet van de tendentiële daling van de winstvoet'
beredeneert Boc c ara hoe de interne tegenspraken van de 'Wet', dat
wil zeggen het eff ekt van de 'Wet', leidt tot een proces van over-
akkumulatie.1CllEén overakkumulatie die op haar beurt éen interven-
tie van de kapitalistische staat dikteert. De kapitalistische
staat kan dit tegenwerken door middel van de inbreng van zogenaamd
'ontwaard kapitaal'. Voorondersteld wordt dat zodoende de tenden-
tiële daling van de winstvoet zelf wordt tegengewerkt.
Bij Boccara, en ook bij Castells, leidt dit uiteindelijk tot
een instrumentele hantering van deze gedachtengang. De 'Wet van de
tendentiële daling van de winstvoet' wordt opgevat als een afge-
ronde 'abstrakte' theorie die op de werkelijkheid kan worden toe-
gepast. Boccara heeft het over de tendens die zich zou kunnen
realiseren en over het zich openbaren van de 'Wet', de 'Wet' die
zich in de werkelijkheid uitdrukt. l03En Castells heeft het over
'de verifi katie van de wet van de tendentiële winstvoet, die het
meest ' doors Zaggevende ins trument ' is om haar geldigheid als
theorie te beoordelen.l~
In Boccara's uiteenzetting van de 'Wet' ligt de opvatting besloten
als zou de 'Wet' (de tendens) als ook de tegentendenties zich in
de werkelijkheid realiseren. De opvatting waarbij tendens en tegen-
tendens als op elkaar inwerkende krachten worden opgevat.l~
In Castells' analyse van de kapitaalsakkumulatie in de eerste
twee hoofdstukken van MonopoZviZZe vinden we deze opvatting terug.
Gesteld wordt dat ondanks de tendens tot dalen van de winstvoet
op het nivo van de maats chappij als geheel, bepaalde kapitaals-
frakties er toch in slagen om onder bijzondere monopoliserings-
voorwaarden hun eigen winstvoet te vergroten door e en serie tegen-
tendenties in te voeren.l~
kelijke landen. Veel van deze landen staan in het brandpunt van
strijd voor nationale onafhankelijkheid. Het betekent een te
groot risiko hun kapitaal daar in produktiemiddelen 'vast te leg-
gen'. De geringe kosten aan arbeidskracht wegen hier niet tegen
op. llJVerder kunnen de volgende faktoren voor vestiging in Frank-
rijk nog genoemd worden: de door de staat verzorgde opleiding van
een grote verscheidenheid aan hooggekwalificeerde arbeidskrachten
die geëist worden door dergelijke geavanceerde industrieën; het
belang van dergelijke akkumulatiepolen voor een evenwichtige
betalings- en handelsbalans VOO1:" de 'nationale' ekonomie; en de
handhaving van de werkgelegenheid ter voorkoming van sociale
onrust.
Wanneer in Monopolville in volgorde van prioriteit de processen
worden aangegeven waarop het staatsapparaat tegelijkertijd dient
in te gaan, dan is het de genoemde basis-tegenstelling van de 'Wet
van de tendentiële daling van de winstvoet' , konform de stamokap -
opvatting, waartegen als eerste opgetreden moet worden. Vier pro-
cessen worden in volgorde van prioriteit aangegeven. De eerste
twee betreffen de produktie . De laatste twee genoemde processen
verwijzen naar het kollektieve konsumptieproces, het objekt waar
Castells zich op gaat richten in het vervolg van het onderzoek:
In de eerste plaats moet ze antwoorden op een serie fundamentele
tegenstellingen (tendens tot dalende winstvoet) teneinde een
poging te doen de winstvoet van de monopolistische bedrijven te
normaliseren .
Ten tweede moet ze de ontwikkeling van .de produktiemiddelen
organiseren en koördineren, maar die organisatie hang t af van de
produktie van winst, waar ze nu juist een ondersteunende en geen
leidende rol speelt. Wat betreft de evenwichtige ontwikkeling
van de produktiemiddelen worden de meest in het oog lopende
tegenstellingen door gerichte financiering verzacht.
In de derde plaats moet ze het proces van de reproduktie van de
arbeidskracht organiseren en regelen, hetgeen in tegenstelling
komt te staan met het eerste punt (het probleem van de bestem-
ming van het 'ontwaarde kapitaal').
Tenslotte dient ze te waken over de reproduktie van de maat-
schappelijke verhoudingen onder de door de kapitaalsbeweging
voortgebrachte nieuwe voorwaarden. IU
In deze theoretische opzet wordt verondersteld dat het ekono-
mische altijd de dominante rol speelt, dat wil zeggen, konform de
stamokapkon ceptie wordt het 'ekonomische' geidentificeerd met de
U9 Dekosten die nodig zijn ter realisering van de waarde of de kosten ter
overbrenging van de waar uit de ene vorm in een andere. De vergoeding
ervan moet gebeuren uit het meerprodukt en vormt - bes chouwd vanuit de
totale kapitalistenklasse - een vermindering van meerwaarde of meer-
produkt. Vgl. Marx, Das KapitaZ, deel 11, p. 150.
~In Nederland, België en Duitsland is het bijvoorbeeld zo dat loods- en
sleepdiensten en andere havenfaciliteiten verzorgd worden door de staat
of de stad die de haven beheert, waardoor de havengelden daar maar de
helft van die van de Franse havens bedragen.
37
van een nieuwe openbare vest~g~ng: het 'Havenschap' .121 Zo'n 'Ha-
venschap' is een openbare vestiging voorzien van een civiele sta-
tus en een financiële autonomie onder voogdij van het Ministerie
van Voorzieningen. 122
De oprichting van dergelijke 'Havenschappen' komt er in feite
op neer, zo wordt in Monopolville gekonkludeerd, dat de haven-
investeringen aan een 'ontwaard kapitaal' worden toevertrouwd. Te-
gelijk worden de beslissingen met betrekking tot de ontwikkeling
van de infrastruktuur op nationaal nivo geeentraliseerd. Bovendien
zijn bestuur en exploitatie van deze eenheden lokaal georgani-
seerd. Dat maakt het de ondernemingen, vertegenwoordigd door de
'Kamers van Koophandel en Industrie' in het advies gevende orgaan,
mogelijk om druk uit te oefenen op de hoogte van de belastingen
en de tarieven.
Als onderzoeksitem wordt in de analyse geformuleerd dat men
van het 'Havenschap Duinkerken' zijn ekonomisehe hoofdrol op het
nivo van de produktiekraehten aan het licht wil brengen, maar ook
zijn relatieve autonomie aan wil tonen op het financiële en insti-
tutionele vlak, die het een bijzondere plaats in de verhoudingen
toekent. 123
Nu blijkt dat de beantwoording op dit vraagstuk in het verloop
van het onderzoek niet eenduidig wordt gegeven. Bovendien blijken
de vaststellingen in hoofdstuk 11 strijdig met die in hoofdstuk
111, het hoofdstuk waarin Poulantzas als uitgangspunt is geno-
men. 124
In hoofdstuk 11, paragraaf 1.4 wordt het havenkapitaal geanaly-
seerd en het volgende vastgesteld. Het 'Havenschap Duinkerken'
blijkt evenals de industriëlen betrokken in een spel van komplexe
onderhandelingen. Enerzijds gaat het over de haventarieven die
afhankelijk zijn van de mate waarin de industrieën gebruik maken
van de haven en zo hun druk zullen vergroten om het stijgen van de
belasting te laten afnemen of om degressieve tarieven te verkrij-
gen. Anderzijds gaat het om de inrichting van het industriële
havengebied waar de ondernemingen ingerichte terreinen kunnen
kopen of huren.
-----~~
41
InHoofdstuk 111, par. 4, 'De afbakening van het koncept 'sted e lijke
planning".
43
HOOFDSTUK II
HET STEDELIJKE
INLEIDING
7
Lojkine, idem, p. 126; ned. ver~. idem, p. 13.
8
Lojkine, idem, p. 124; ned. vert. idem, p. 12-13.
9
Lojkine, idem, p. 125; ned. vert. idem, p. 13.
10 Läpple, Staat • • • .J a.w. , p. 98; ned. vert. Staat • • • .J a.w. , p. 101.
47
Lojkine stelt dat het daarbij niet gaat om een eenvoudig demogra-
fisch gegeven (de koncentratie van de bevolking op een bepaald
gebied), maar om een stedelijk verschijnsel. Marx legt, aldus
Lojkine, de nadruk op 'het netwerk van de kornrnunikatiewegen', dat
volgens hem de bevolkingsdichtheid bepaalt. Dit noemt Marx de
'relatieve dichtheid van de bevolking'.
Hieronder zullen we aangeven waarom Lojkines redenering met
betrekking tot zijn begrip van 'algemene produktievoorwaarden' en
daarmee ook dat van de kollektieve konsumptiemiddelen nauwelijks
adekwaat is en om een theoretische afbakening vraagt. Hij stelt
Marx' aanduiding 'relatieve bevolkingsdichtheid' gelijk met stede-
lijke infrastruktuur. Dit blijkt uit het volgende citaat: " ...
van allerlei soorten faciliteiten en dienstverlening (havens,
luchthavens, telekornrnunikatie), met andere woorden het bestaan
van een stedelijke infrastruktuur - dus wat Marx noemde de 're la-
tieve bevolkingsdichtheid "'. 22 Even verder schakelt hij de 'stede-
lijke infrastruktuur gelijk met materiële cirkulatiemiddelen en
kollektieve konsumptiemiddelen. 23 Kortom, de 'stedelijke infra-
struktuur' wordt jopgevat als de 'algemene stedelijke voorwaarden'
van de kapitalistische produktie. 24
Läpple stelt echter vast dat "het begrip 'algemene produktie-
voorwaarden' tot nu toe in de marxistische diskussie niet systema-
tisch uit het Marxse systeem van kritiek op de politieke ekonomie
25 is afgeleid". De opvattingen over de inhoud van dit begrip
dragen dan ook in belangrijke mate het stempel van het burgerlijk
begrip (notie, G.W.) 'infrastruktuur' . 26 In zijn analyse maakt hij
duidelijk dat de betekenis die gegeven wordt aan de notie 'infra-
struktuur' zeer heterogeen is en nauwelijks meer is dan een in-
houdsloze verzameling van een veelheid aan verschijningsvormen. 27
Lojkine handhaaft echter de notie 'infrastruktuur' die hij in
Wa t is de ruimte? 33 134
Op het eerste gezicht is de ruimte iets heel materieels, een
element onmisbaar voor elke menselijke aktiviteit. De ruimte is,
evenals de tijd, een fysieke grootheid. Als zodanig zeg t dit
element ons niets omtrent de maatschappelijke verhoudingen die
daarin zijn uitgedrukt. De ruimte is een evidentie en juist dit
ontneemt er elke specificiteit aan en verhindert het direkte
gebruik ervan als een begrip in de analyse van de maatschappelijke
Casteils komt voor wat betreft het huidige s tadi um van de kapita-
listische ontwikkeling tot de vaststelling dat het omvangrijk en
stelselmatig ingrijpen van de staat in het hele verstedelijkings-
proces noodzakelijk is. Dit zowel voor de regulering van tegen-
stellingen in de noodzakelijke reproduktie van de arbeidskracht,
als voor de kansen om sociale integratie te vergroten, zodat de
heersende maatschappelijke verhoudingen gereproduceerd kunnen
worden. 50
Een dergelijke situatie staat echter lijnrecht tegenover de
verstedelijking in het konkurrentiestadium. De ondernemingen kon-
den rekenen op een eigen reserve leger dat van de arbeidskracht
een absoluut ondergeschikt element maakte. De arbeidskracht
hoefde nauwelijks op een bijzonder en afzonderlijke wijze gerepro-
duceerd te worden. Dit des te meer, omdat repressie belangrijker
was dan integratie. De arbeidersbeweging was door haar gebrek aan
organisatie slechts in staat tot afwisselend onderwerping of
spontaan oproer. Men denke hierbij aan de zogenaamde 'company-
town' uit het begin van de industrialisatie, waarbij de macht van
de onderneming zich over de hele stad uitstrekte. De onderneming
verzorgde veelal zelf de hele reproduktie van de arbeidskracht
als een extra middel tot kontrole en afpersing van meerwaarde.
Dit was mogelijk omdat men zich kon richten op enerzijds de
verhouding arbeid en meerwaarde en anderzijds de twee samenstel-
lende delen van het loon, namelijk het direkte en indirekte deel. sl
Klassiek in dit systeem zijn ook de 'company-stores' en de uitbe-
taling in natura.
Elk van de ondernemingen in het konkurrentiestadium vormden over-
wegend nog een ge s loten sy s teem . Dat wil zeggen één produktie-
cyklus onder één beheer ter plaatse, ook al konden de handels-
vertakkingen wereldwijd verspreid zijn .
Bij de thans overheersende ondernemingen, de multinationals,
strekt het beheer zich uit over een i nter nat i onale pr oduktieketen .
In tegenstelling tot de gesloten industriële gemeenschappen als
de 'company-towns' bestaan de door de staat ondersteunde akkumu-
latiepolen (de komplexe produktie-eenheid) uit een specifieke
kombinatie van produktie-eenheden. Hierbij maakt elk van die
produktie-eenheden weer deel uit - vormt een schakel - van een
niet-plaatsgebonden technische en ekonomische interdependentie-
keten op wereldschaal. Een dergelijke specifieke kombinatie van
Bij een onderzoek naar de stad gaat het bij Casteils dus niet
om de bewijsvoering dat de verhoging van de gemiddelde winstvoet
de motor is van ekonomische groei en organisatie. Dat hoort in een
specifieke theorie van de ekonomische basis thuis. Het wordt daar
ook behandeld bij de analyse van het produktie- en cirkulatie-
proces als geheel. In de studie van stedelijke eenheden gaat het
er nu juist om het verband aan te geven tussen dit als bewezen
verondersteld princife en de maatschappelijke betrekkingen die
eruit voortvloeien. 5 De specificiteit van 'de stad' komt dus
volgens deze hypothese niet voort uit het produktie- of uit het
cirkulatieproces van het kapitaal.~De specificiteit van de stad
- het stedelijke - betreft in het huidige stadium van het kapita-
lisme het maatschappelijk proces van de reproduktie van de
arbeidskracht. 57 Met andere woorden, het proces van reproduktie
van de arbeidskracht kent een zekere specificiteit die ten grond-
slag ligt aan de relatieve autonomie van het 'stedelijke'.
De aard van het 'stedelijke' wordt vervolgens in Castelis' ont-
wikkeling steeds scherper geformuleerd. Elders is deze ontwikke-
ling uiteengezet.~Het werkelijk objekt van onderzoek betreft in
feite de kollektieve konsumptiemiddelen. In het 'Postface' uit
1975 wordt dit als volgt gedefinieerd: "Het wezenlijke van de
problemen die als stedelijk worden beschouwd, zijn in feite ver-
bonden aan de processen van 'kollektieve konsumptie'. De marX1S-
ten noemen dit de organisatie van de kollektieve middelen van
reproduktie van de arbeidskracht. Deze processen hangen om
specifieke historische redenen voor hun produktie, hun verdeling
en beheer af van tussenkomst van de staat". Casteils voegt daaraan
toe dat het geen willekeurige definitie is. "Het is een werkhypo-
these die geverifieerd kan worden door de konkrete analyse van de
ontwikkelde kapitalistische maatschappijen, en hieraan houden wij
vast".59
Het is van belang bij dit punt even stil te staan en te W1]Zen
op de nog 'beperkte theoretisering' van de verbinding 'staat -
kollektieve konsumptie' in Castelis' Monopolville. Zo ontbreekt
er bij Casteils vooralsnog de door De Brunhoff ontwikkelde theo-
retische grondslag voor begrip van de relatie 'staat - reproduktie
zich obj ekt van onderzoek kunnen zijn. 62 1 63 Dat neemt niet weg dat
in het onderzoek Monopolville niet veel aandacht besteed wordt
aan de produktie van de stedelijke elementen waaruit Duinkerken
is opgebouwd. Zonder dat dit echter verward wordt met de nog
noodzakelijke analyse van de specificiteit van deze 'stad
In het begin van de studie wordt gesteld dat 'het verstede-
lijkingsproces' van Duinkerken exemplarisch is.~ De versnelde
opbouw van een nieuwe industriële ontwikkelingskern met de nood-
zakelijke eruit voortkomende verstedelijking zorgde daarbij voor
de uitzonderlijke waarnemingskondities waarvan in de analyse
geprofiteerd kon worden. Deze kondities bleken het middel bij
uitstek om de logika van de totstandkoming van de samenwerking
met de openbare instellingen en de komplexe politiek van de
staatsapparaten te begrijpen.
De keus om Duinkerken te onderzoeken, is geen willekeurige. Het
is een keuze die theoretisch bepaald is op basis van de hiervoor
ontwikkelde werkhypothese. Er wordt een bepaalde relatie veronder-
steld en op grond daarvan lijkt het Duinkerken te zijn waar men
die relatie bij uitstek kan onderzoeken. Het gaat dan niet alleen
om een bewijsvoering, zoals het geval is bij de traditionele
'case-studie', maar om het bepalen van de wetmatigheden van een
nieuw verstedelijkingstype. 65
verscherpen. 90
Het sociaal integrerend vermogen van de gemeentelijke instantie
wordt volgens Castells nu gerealiseerd door een kombinatie van
gemeentelijke autonomie en de bestuurlijke hiërarahie van terri-
toriale kollektiviteiten. 911 92 Bij de gemeentelijke autonomie 93 gaat
het om een mechanisme waarbij de plaatselijke kollektiviteiten met
een bepaalde beslissingsbevoegdheid worden uitgerust, het volk
vertegenwoordigd wordt in het staatsapparaat én het mogelijk is om
de tegenstellingen die in de maatschappij voorhanden zijn op dit
nivo te reproduceren en van hun tegenstrijdige karakter te ont-
doen.
De bestuurlijke hiërarchie van territoriale kollektiviteiten
wordt ondergeschikt gemaakt aan een geheel van instanties, die
steeds 'direkter' afhankelijk worden van de heersende klassen,
naarmate men opklimt naar de centrale nivo's van de staat. Deze
hiërarchie isoleert ze van elkaar. Hiermee de horizontale betrek-
kingen beperkend, door vertikale banden te ontwikkelen, waarbij
er sprake is van gecentraliseer d initiatief. Denk bijvoorbeeld
aan de permanente bijzondere financierin~ van de afzonderlijke
elementen voor de stedelijke inrichting. Op het nivo van de
stedelijke inrichting resulteert deze centralistische interventie
in een ongelijktijdige fasering en produktie van de stedelijke
elementen zonder onderlinge afstemming op elkaar. 95
113 Te
vergelijken met het 'stadsgewest' in de Nederlandse ruimtelijke
ordening.
lJ4Bleitrach, Chenu, 'Politique urbaine ... ', a.w., p. 231-232; vgl.
ned. vert. Bleitraeh, 'Metropolitaine regio ... ', a.w. p. 25.
lJSBleitrach, Chenu, idem, p.. 232; ned. vert. idem, p. 25.
77
Weliswaar is er vanaf de 70-er jaren geen sprake meer van een vol-
ledige scheiding tussen de eisen van de arbeiders in de onderneming
en de maatschappelijke eisen verbonden aan de reproduktie van de
arbeidskracht, maar een echte verbinding heeft zich, afgezien van
enkele incidentele en kortstondige gevallen, niet voor gedaan.
Bleitrach verwijst naar de kommunistische gemeenteraden van Etang
en Berre die de werkgele genheids- en investeringspolitiek van de
staalconcerns aangepakt zouden hebben (vooral gericht op het be-
houd van werk), terwijl talloze arbeidskonflikten geleid hebben
tot de eis een andere stedelijke en regionale politiek te voeren. 126
Voor Casteils vormen derg elijk e voorbe elden ge en theore t ~sche
argumenten. Zo merkt hij onder me er op dat he t ste llen van e isen
door vakbondsmensen meer in de routine ligt, dan da t het een bewe-
ging oproept. U7 Uiteindelijk gaat het óók bij Ca steils om die ver-
binding. De teneur van de kritiek op Casteils is echter dat hij
dit zou ontkennen.
Voor het ontwikkelen van begrip van de ontstaansvoorwaarden
van stedelijke soc ia l e bewegingen moet eerst, uitgaande van de
specifieke tegenstellingen in de stedelijke problematiek, het
kenmerkende van de stedelijke strijd afgebakend worden. Pas dan
wordt het mogelijk de invloed van de stedelijke strijd op andere
maatschappelijke bewegingen te be palen, in het bijzonder op de
vakbondsstrijd en de politieke klassenstrijd. U8 Castells benadrukt
het problematische van die verbinding, wat in de eerste plaats
verband houdt met het verschil in klassensamenstelling . De onder-
zoeksresultaten in het laatste hoofdstuk van Monopolville beves-
tigen dit. De voor dit vraagstuk van belang zijnde resultaten
zullen we hieronder kort samenvatten.
Bij de beoordeling van de strijd in Duinkerken valt op de
enorme intensiteit van de 'arbeidersstrijd' (strijd van een 'meer
regionale signatuur') die kontrasteert met de zwakke intensiteit,
of zelfs afwezighe id, van de 'stedelijke strijd' rond wat toch
kruciale problemen zijn. Vastgesteld wordt dat beide typen strijd
niet met elkaar verbonden zijn. Vaak blijken de stedelijke bewe-
gingen geleid te worden door lagen en beroepskategorieën die
juist binnen de fabriek geen uitdrukking vinden voor hun eisen
als gevolg van de klassesituatie waarin ze zich bevinden.
l~Zoals blijkt uit het onderzoek van CasteIls e.a., Crise du logement
... , a.w., dat als een verdere uitwerking van het vraagstuk van
'stp.delijke strijd' - waar het onderzoek Monopolville mee eindigt -
k~n worden gezien.
85
HOOFDSTUK III
INLEIDING
Vgl. Althusser, Pour Marx, 1977, met name p. 64, noot 30 en p. 77-
78, noot 45.
Zoals Casteils onder meer de problematiek in de ontwikkeling van de
stadssociologie, in het veld van de stad s politiek en in de stedelijke
planning, traceert: 'L'idéologie urbaine', 'L'émergence du champ
théorique de la politique urbaine, in: La Ques tion ... , a.w., resp.
pp. 101-149 en pp. 309-325, en 'Vers une théorie sociologique de la
planification urbaine', in: Sociologie du Travail , nr 4, 1969, pp.
413-443.
De Boer, 'Stagnerende ruimtelijke ordening', artikelenreeks in:
Ekonomische Statistische Ber ichten, 1976.
Vgl. Poulantzas, L 'Etat ... , a.w., p. 148, of 'Aktuele ... , , a.w. ,
p. 824.
89
Het voorbeeld dat Van Gunsteren hierop vervolgens geeft, ' wijst
echter in een andere richting. Zo wijst hij er bijvoorbeeld op
da't de rationele theorie een gunstige werking kan hebben, doordat
het een 'desastreus beleid' tegenhoudt, of de 'zakelijke diskus-
sie' bevordert. In de tweede plaats wijst Van Gunsteren op het
feit dat er een aantal gevallen zijn waarin de planresultaten
ni et a l te ver van de plandoelen af liggen . Hoe is dit te ver-
klaren, vraagt hij zich af: "Het lijkt hier vooral te gaan om
gevallen waarin de rol van de planning bescheiden is géhouden en
waar de plandoelen betrekkelijk los en ruim zijn gesteld. Met
andere woorden, waar ruimte is gelaten voor koöperatie en flexi -
biliteit". Maar, zo geeft hij toe, "dit zijn slechts gissingen en
impressies". 20
Het door Van Gunsteren geponeerde vraagstuk betreffende het
effekt van het plan lijkt door Buit adekwater geformuleerd te
worden. Zo stelt hij aan de orde "of en in hoeverre, gezien vanuit
diverse gangbare en centrale doelstellingen van de ruimtelijke
ordening, konkrete ruimtelijke voorstellen rechtdoen aan die
doelstelling, in hoeverre achter die doelstellingen ander e doel-
s tellingen schuilgaan, welke daarvan voor wat hun relatie met
ruimtelijke voorstellen betreft wezenlijker zijn te achten en
welke konsekwenties van het hanteren van dergelijke centrale doel-
stellingen (gelet op de ruimtelijke vertaling ervan) voor uiteen-
lopende kategorieën belanghebbenden verwacht mogen worden". 21
En hij komt ook tot een zekere mate van beantwoording. Zo konklu-
deert hij in het laatste hoofdstuk l l ten aanzien van de relatie
doelstelling en ruimtelijke voorstellen: "dat de explosieve -gr oei
in het aantal doelstellingennota's in de afgelopen jaren geenszins
primair ten doel had de relatie met ruimtelijke voorstellen te
verbeteren. Dergelijke doelstellingenformuleringen blijken veeleer
als een 'losse' excerc i tie binnen de beleidssfeer te funktioneren,
gericht op intenties als het vergroten van konsensus dan als een
eerste stap binnen het rationele planningsproces". 23
Aan een adekwate herformulering van het vraagstuk betreffende
het effekt van het plan, doe lstellingennota's en dergelijke komt
hij echter niet toe en evenmin tot het ontwikkelen van een nieuwe
aanzet tot analyse. Buit moet dan ook konkluderen dat hij er niet
in slaagt deze voor tdurende diskrepantie te verklaren, juist omdat
hij onzes inziens een direkte relatie tussen doelstellingen en
ruimtelijke voorstellen vooronderstelt, of beter, gezien zijn
29 Zie voor de stedebouwkundige vorm van deze notie: hoofdstuk IV, par. 3,
De !inhoud' van de 'stedelijke planningsdokumenten' Scholl evaar'.
30 ~
Adriaansens, Fortgens, VoZkshuisvestingsrecht, 1978, p . 58.
31 Vgl. Zwerver, Schets van het bes temmingspZanr echt (Zwerftochten door
een ruimtewet), 1975, p . 72.
95
wordt verfijnder uitgewerkt zonder dat dit ook maar enig effekt
kan hebben omdat dit instrumentarium niet afgestemd is op het
feitelijk probleemveld: de strukturering van het uitvoeringspro-
ces. Een voorbeeld hiervan is de nieuwe versie van art. 19 Wet
Ruimtelijke Ordening, waarbij de verhouding tussen B&W en de
gemeenteraad gedetailleerder wordt vastgelegd, die echter beide,
zo blijkt uit ons onderzoek en ook dat van anderen, geen (direkte)
betrekking onderhouden met het feitelijke verloop van de uitvoe-
ring. 32
De notie van de 'flexibiliteit' moet begrepen worden tegen de
achtergrond van de vanaf de zestiger jaren toegenomen 'kloof'
tussen plan en uitvoering. De hele heroriëntatie van de plannings-
theorie moet ook in dit verband geplaatst worden. 33 Ook Faludi doet
samen met Hamnett voorstellen om het verschijnsel van de flexibi-
liteit op een adekwate wijze in het planningsstelsel in te pas-
sen. 34 De mogelijkheden worden onderzocht "om tot een flexibele
aanpak te komen, die noodzakelijk is om onzekerheid en onwetend-
heid het hoofd te kunnen bieden". 35
Na een 'theoretische' diskussie over flexibiliteit introduceren
zij het koncept van een strategisch en taktisch besluitvormings-
nivo waarbij 'flexibiliteit' wordt opgevat als een mogelijk middel
voor het planningssysteem om de 'kloof' tussen taktische en stra-
tegische beslissingen te verkleinen. %
Faludi en Hamnett reageren op het vraagstuk door de 'kloof' te
situeren binnen het besluitvormingsproces, hetgeen gezien hun
formeel planningskoncept niet verwonderlijk is. 37 De fei t e lijke
.' kloo f' waarmee planners in de praktijk voor komen te staan, die
tussen voorgesteld plan en de uiteindelijke realisatie, va l t
buiten de 'disciplinaire gr enzen ' van hun plannings kader. Bij
Faludi en Hamnett wordt het vraagstuk 'schijnbaar' opgelost in de
besluitvorming die ten grondslag ligt aan de opstelling van het
plan.
~ Zie verder hoofdstuk IV, 'De interpretatie van het onderzoek naar het
stedelijk planningsproces Capelle aan den Ijssel'.
33 Exemplarisch lijkt ons hoofdstuk 14, 'Plan or Programme', uit
Chadwicks studie: A systems view of planning, 1971.
~ Faludi, Hamnett, Flexibility in Dutch local planning, 1976 .
Faludi, Hamnett, Bouwen en plannen i n onzekerheid (Case-studies naar
de totstandkoming van de gebouwde omge~ing in Leiden), 1978.
35 Faludi, Hamnett, Bouwen ... , a.w., p. 175.
~ Vgl. Faludi, Hamnett, Flex i bility ... , a.w., p. 13.
37 Op Faludi's planningskoncept wordt verder ingegaan in par. 6, 'De
ideologie van de 'geprogrammeerde vernieuwing" van dit hoofdstuk.
96
wordt dat het belangrijkste aspekt van het plan vooral betrekking
heeft op een uitvoeringstechnische operationaliteit zoals dat zich
konkreet uitdrukt in een stedelijke regio. Wat we hier al direkt
kunnen konkluderen, is dat het e ffekt van het plan betrekking
heeft op een direkt oorzakelijk verband tussen he t plan en de
uitvoering van datzelfde plan . Lojkine gaat, kortom, ook uit van
een doel- middelen-gedachtengang . Een problematiek waarvan we de
grenzen in de vorige paragraaf hebben verkend.
49 Lojkine, idem.
50 Preteceille, La planification urbaine (Les contradictions de
l'urbanisation capitaliste), in: Economie et Politique, nr 236,
1974, pp ~ 94-134; ned. vert . , 'Stadsplanning: tegenstrijdigheden
in het kapitalistische verstedelijkingsproces' , in: Zone, nr 4,
1977, pp. 9- 25.
51 Lojkine, Le marx isme ... , a.w., p. 204-205.
52 Lojkine, La politique urbaine ... , a . w., p. 25.
102
Ondanks het feit dat het planningsapparaat zich steeds meer uit-
breidt als instituticnele instantie en als oriënteringsinstrument
op stedebouwkundig gebied, lijkt dit apparaat toch nauwelijks
effektief voor de regulering van de stedelijke problemen. Het is
Het zal uit het voorafgaande duidelijk zijn geworden, dat een
opvatting die de ontwikkeling van het staatsapparaat - met zijn
stedelijk planningsapparaat - wil baseren op een groeiende behoef-
te van een subjekt door ons wordt verworpen.
Daarbij is het irrelevant of die behoefte voortkomt uit de
(nieuwe) reproduktievoorwaarden van de monopolistische fraktie, of
uit een algehele verscherping van de stedelijke krisis. Ook 'ver-
werpen' we de opvatting van degenen die stellen dat de ineffekti-
viteit van de planning alleen maar of primai r het gevolg is van
de traagheid van het burokratisch apparaat zelf, de inadekwate
planvorming, de slecht afgestemde organisatie of de beperktheid
van de financiële middelen. Dan wel het gevolg is van de slecht
funktionerende besluitvorming, waarbij de deskundigen en/of
betrokkenen niet of in onvoldoende mate betrokken zouden worden.~
De grenzen van deze opvatting hebben we reeds in de eerste para-
graaf van dit hoofdstuk aangegeven.
Het gaat ons hier niet om één of andere ex cathedra uitspraak
die ethisch ons 'misnoegen' over bepaalde opvattingen uit. Wel
lijkt het erop, dat we op grond van reeds uiteengezette overwe-
gingen ten aanzien van de onvereni gbaarheid van wetenschappelijk-
heid en subjektivisme, niet meer uit kunnen gaan van een verkla-
ring van maatschappelijke funktioneringswijzen vanuit subjektieve
feilen. Dat zou neerkomen op een niet-verklaring. De problematiek
waaraan uiteindelijk één of andere subjektiviteit ten grondslag
ligt, zoals we hebben vastgesteld in het technokratisch-humanisme
en in de stamokap-gedachtengang van Lojkine, dient kritisch geëli-
mineerd te worden. Pas dan ontstaat een heel ander gezichtspunt,
De wijze waarop Cast e lls tot de afbakening van het koncept stede-
lijke planning komt, verloopt probl ematis ch. De eerste ' misstapp e n
zijn opnieuw te vinden bij de fundering van zijn onderzoeksmetho-
dologie op het pr oblematische koppel 'struktuur- praktijk '. Dit zal
eerst worden nagegaan. Vervolgens zullen we de produktieve bij-
drage bepalen dat zijn koncept inhoudt voor het verder ontwikke-
len van begrip van het planningsvraagstuk.
Tenslotte verduidelijken we h et koncept 'stedelijke planning' aan
de hand van de kritiek van Bleitrach en Chenu op Castells' bij-
drage op dit terrein.
77 Zie Sierksma, 'De materialistische ... ', a.w., vgl. m.n. pp. 462-465.
78 Castells, Monopolville, a.w., pp. 335-338.
110
~Bleitrach, Chenu, Poli t ique urbaine ... , a.w., p. 229; ned. vert.
Bleitraeh, 'Metropolitaine regio ... ', a.w., p. 24.
lOOBleitrach, Chenu, idem, p. 231; ned. vert. idem, p. 25.
116
101 Zie
met name Althussers essays, 'Contradiction et sur determination'
en 'Sur la dialectique materialiste', in: Pour Mar x , 1977, resp.
pp. 85-128 en pp. 161-224.
117
Volgens dit principe gaat het er niet om het €ffekt van de elemen-
ten af te leiden uit de hun toegeschreven funk ties (bijvoorbeeld
het plan dat enkel en alleen dienst zou doen als richtlijn voor
de uitvoering), maar om het onderzoek naar het funktioneren van
elk van de elementen vanuit de typische kenmerken van een maat-
schappijformatie in een bepaalde 'tijd' en 'plaats' waarbinnen
zo'n element aanwezig is.
Op basis van dit principe ontstaat theoretisch, dat wil zeggen
als nog te bewijzen mogelijkheid, de gedachte dat een plan dat op
het nivo van de uitvoering funktioneert, geheel anders soortige
eigenschappen (typische kenmerken) heeft en ook anders is geordend
en gestruktureerd dan een 'plan' dat hoofdzakelijk binnen parle-
mentaire instellingen 'cirkuleert'. 'Plannen', die we in het ver-
volg 'stedelijke planningsdokumenten' zullen noemen. Men kan zo-
doende veronderstellen dat de technische rationaliteit die persé
betrekking heeft op een technisch uitvoeringsplan, niet het prin-
cipe, niet de voornaamste logika vormt van het 'plan' zoals dat
binnen pàrlementaire instellingen als platvorm van diskussie
funktioneert: het 'stedelijk planningsdokument'.
Het zijn de hierboven uiteengezette theoretische overwegingen
die richting geven aan de beantwoording van de vraag op welke
wijze de 'afwijking' tussen de gepr esenteerde dokumenten en de
feitelijke uitvoering gedacht dient te worden opdat deze afwijking
ook binnen het kader van een maatschappij theorie kan worden ver-
klaard. Het principe van de 'strukturele effektiviteit' maakt het
mogelijk een verklaring te geven voor het vrijwel steeds aanwezige
'gat' tussen de staatsinterventies in het stedelijk domein in de
vorm van 'stedelijke planningsdokumenten' en het eindresultaat,
terwijl tevens begrepen kan worden, dat de eventuele overeenstem-
ming van stedelijke planning en eindresultaat ook niet volgens een
t~chnische logika kan worden begrepen. Men zal 'inzien' dat de
uitvoering in hoofdzaak anders wordt geëffektueerd en bepaald dan
de opstelling van een 'stedelijk planningsdokument'
Het is op basis van bovenstaande mogelijk te veronderstellen
dat een benadering van planning in termen van 'planafwijking'
volgens de gedachtengang doel-middelen nooit produktief kan zijn
voor een maatschappelijke verklaring ervan. Het principe van de
'strukturele effektiviteit' maakt het mogelijk de technicistische
opvatting van het plan te overstijgen door het 'plan' zelf niet
meer als uitsluitend ontwerp-met-technische-uitvoering op te
vatten, maar als komplex veld van plantypen, planorganen en kon-
krete plannen. Een nieuw veld van onderzoek dat verkend zal worden
in paragraaf 8 van dit hoofdstuk.
Op basis van de hier in het kort weergegeven grondslagen zullen
we de belangrijkste elementen van het 'stedelijk planningssysteem'
uiteenzetten: de 'stedelijke planningsdokumenten' , de planorganen
en de werkelijke interventies in de stedelijke problemen.
119
a. De 'stedelijke planningsdokumenten'
b. De planorganen
ll1 Ten
aanzien van de rol van de stedelijke planner mag hieruit niet
afgeleid worden dat zijn rol alleen maar zou neerkomen op het aan-
passen van de stad aan de belangrijkste vereisten van de groei.
Dit impliceert een opvatting van de planner als pure technikus.
lULojkine, La poli tique ur baine ... , a.w., p. 23.
123
116 In later werk onderkent Castells dit probleem wanneer hij opmerkt
dat het gevaar bestaat "dat men van een verdinglijkte opvatting
van de ruimte (zie onze behandeling in hoofdstuk 11, par. 1 en 4,
G.W.) overgaat tot een verdinglijkte opvatting van de staat, die voor
de logika v an het funktioneren van de ekonomie het regulerende
centrum van het stedelijk domein is geworden". Cr ise de L'Et at ... ,
a.w., p. 188; ned. vert. Krisis van de s taat ... , a.w., p. 768.
Vgl. ook Crise du Logement ... , a.w" p. 37.
1!7 Ter Weel, StedeUjk ontwikkeLingsbeLeid in Indonesië (Jakarta' s
kampongverbete ring), 1979. Vgl. Ter Weel, 'De armen van Jakarta als
schakel in de westerse expansie', in: Raderwerk (10 jaar Projektraad
Bouwkunde), 1981, pp. 523-554.
126
evenwicht' te beheersen.
Kijken we nu naar de ruimtelijke planning dan valt op te merken
dat we wat dit betreft nog in een labîel 'overgangsstadium' zitten.
Hetgeen blijkt uit het feit dat het nog nauwelijks mogelijk is om
een overzicht te krijgen van de stand van zaken in de plannings-
theorie; we worden gekonfronteerd met een verwarrende verscheiden-
heid aan planningskoncepties en beslist niet alleen met het laat-
ste stadium ervan.ml ~ ,
Wanneer we de verschillende planningskoncepties nagaan, dan kan
vastgesteld worden dat ze worden ontleend aan de meest uiteenlo-
pende vakgebieden en benaderingswijzen. Salet maakt dit duidelijk
aan de hand van een analyse van het planningskader van de 'Rijks
Planologische Dienst' - RPD. Hij stelt onder meer het volgende
vast: "McLoughlin beveelt de systeemcybernetische benaderingswijze
aan, maar verkoopt de analytische rationele procedures. Chadwick
beveelt reeds de systeemcybernetische procedures aan ( ... ), maar
weerlegt ze in andere hoofdstukken. Friend en Jessop verdiepen
zich in de problemen van onzekerheid, maar werken een 'Rationele
Actor Model' uit, Faludi ontvouwt een systeemcybernetisch model
in 'Planningstheorie' (1973) maar werkt dit model in zijn latere
publikaties (1974 tlm 1978) uit volgens de min of meer rationele
richtlijnen van de strategische keuzebenadering, enz.".~
Met recht kunnen we onzes inziens dan ook stellen dat de krisis
in de ideologie van het evenwicht zich uitdrukt in een krisis van
de planningstheorie.
Eén t endens tekent zich in deze onoverzichtelijke ontwikkeling
wel nadrukkelijk af, namelijk dat tot nu toe het merendeel van de
dynamische planningsvarianten op de één of andere manier zijn
basis vindt in de systeemtheorie en cybernetika. De systeembena-
dering die wordt aangewend om komplexe vraagstukken hanteerbaar
te maken en de cybernetika waarin de enorme beheersingskapacitei-
ten tot de verbeelding spreken.l~ Vanaf het midden van de jaren
zestig wordt de markt van de ruimtelijke planningstheorie over-
spoeld met systeembenaderingen en cybernetische uiteenzettingen. 131
Dit gaat zeker op voor de daarin gehanteerde terminologie, voor
wat betreft de principes blijkt dit niet altijd het geval te zijn.
l~Zoals 'samengevat' wordt door Baljon in Het gebr~i k van doel s telling
i n de r uimtelijke planni ng, 1975, p. 75. Als auteurs worden genoemd
Gutch, Hamnett, Hessdorfer & Lieuwens, Boyce, Day & McDonald, Snellen.
l~Vgl. voor de Italiaanse praktijk van de planning, Tafuri, Ontwer p en
Ut opie , a.w., p. 213-214, noot 108.
l~WERON: Werkproces ruimtelijke ordening Nederland. Zie voor een
kritiek op dit model Launspach, 'Is procesplanning krisisbezwering?' ,
in: Plan, nr 10, 1976, pp. 9-16.
l~RPD, Pl anningsme thodi ek (eerste deel van de reeks algemeen ruimte-
lijk planningskader), 1975.
132
Men vermoedt dat alles zal gaan spelen in termen van prioriteiten
en van hiërarchie van werken. En dat zijn nu precies de punten
waar het 'stedelijk planningsdokument' zich niet in strikte zin
over uitlaat.
Kenmerkend voor 'stedelijke planningsdokumenten' is dan ook over
het algemeen dat een finana iële paragr aaf erin ontbr eekt. l~Bezien
vanuit de maatschappelijke funktie die ze moeten vervullen, is dit
logisch, immers pas op het nivo van de uitvoering gaat de finan-
ciële afwikkeling volledig meespelen. w
Uit de opsomming in het 'Beleidsschema Duinkerken' blijkt dat
de belangen van eenieder gerespekteerd worden, terwijl tegelijker-
tijd de samenhang van het geheel behouden blijft. Het 'Beleids-
schema' biedt de mogelijkheid van ordening en kompromis en is
daardoor een bevoorrecht uitdrukkingsmiddel van tegenstellingen en
konflikten. Laten we de maats chappelijke betekenis van een derge-
lijk 'stedelijk planningsdokument' eens nagaan, achtereenvolgens
onderscheiden naar het politieke en ideologische aspekt.
gevolg. Dit komt met name tot uitdrukking wanneer het gaat over de
maatschappelijke inhoud van de 'stedelijke planningsdokumenten' ,
wat betreft het ideologische aspekt. De bron van Lojkines misvat-
ting is echter vooral gelegen bij zijn konceptie van CastelIs'
onderzoeksobjekt. In de volgende passage komt dit duidelijk naar
voren: "Als nu, zoals CasteIls meent, de stedebouwkundige plannen
het overgrote deel van de interventies uitmaken (van het staats-
apparaat op de organisatie van de ruimte) dan kan men zich af-
vragen hoe de stedelijke politiek de objektieve belangen van de
dominerende klasse zal kunnen realiseren; zij is immers s lecht s
ideologisch van aard en geen ekonomische interventie". 153
CastelIs' stelling is nu echter dat de stedelijke planning een
gekonditioneerd en ~institutionaliseerd maatschappelijk onder-
handelingskader is.
De stedelijke planning is, zoals we al stelden, als onderhande-
lingskader zodanig georganiseerd dat de heersende logika niet
wordt aangetast. Die heersende strukturele logika wordt op een
ander e wijz e doorgezet, namelijk "met behulp van verschillende
mechanismen, die variëren van direkte politieke kontrole tot
bestuurlijke hiërarchie en budgettaire verdelingskriteria". JS5 Dat
vormt niet expliciet CastelIs' objekt als hij de maatschappelijke
funktie van de stedelijke planning wi l bepalen. Vandaar dat de
onderzoekers aan CasteIls en Godard, voor wat betTe f t het ontwik-
kelen van begrip van de stedelijke planning - en we citer en Loj ki -
ne zelf - "slechts een minimale plaats toekennen aan het geheel
van juridische en financieringsmechan i smen waarmee het staats-
apparaat en het plaatselijk bestuur in de organisatie van ekono-
mische ruimte van Duinkerken hebben geintervenieerd". 156
De effektiviteit van de stedelijke planning bestaat nu juist
hierin dat ze binnen het kader van de heersende politieke instel-
lingen de mogelijkheid biedt tot het harmoniseren van de verschil-
lende korrigerende en regulerende interventies van de staat in
een r elatie f samenhangend totaaloverzi cht, overal waar de heer-
sende ekonomische logika de tegenstellingen zover verscherpt dat
het reproduktieproces van de arbeidskracht en de maatschappelijke
verhoudingen erdoor worden ontregeld.~Let wel, dat de in het
begin van de paragraaf geschetste fraaie samenhang van het 'Be-
leidsschema Duinkerken' s lechts betrekking heeft op de stede lij ke
organ i sati e van de Duinkerkse agglomeratie, het enige gebied waar
Aan de hand van dit lange citaat kunnen we onze problemen ten
aanzien van Lojkines interpretatie samenvatten. Hier komt weer
duidelijk naar voren dat Lojkine voorbijgaat aan het specifieke
onderzoekskader van Castelis. Dit blijkt vooral ook uit het feit
dat bij de opstelling van dit dokument, het centrale, meer met
ekonomische aktiviteiten geokkupeerde, netwerk van staatsinstel-
lingen betrokken is geweest en wel omdat het een v e rvoersplan
betrof dat vooral een ekonomische betekenis heeft voor de regio-
nale produktiestruktuur. Het gaat hier kortom om een meer 'regio-
naal' georiënteerd dokument. Het onderscheid met een meer 'stede-
lijk' gericht dokument valt bij Lojkine weg waarmee door hem de
weg vrij is gemaakt om Casteils (hier nog impliciet) zelfs toe te
di chten dat alle dokumenten door Casteils als van 'puur ideolo-
gische' aard worden bestempeld.l~
Dit valt echter niet te rijmen met Castelis' vooronderstelling dat
elke aktiviteit van de staat meervoudige funkties omvat. Waarbij
wij verder nog willen aantekenen dat wij van mening zijn dat aan
zoiets als 'zuiver ideolo gisch' theoretis ch niet t e denken valt.
De impliciete suggestie valt weg bij zijn al gemene beoordeling
van de bijdrage van Caste lis: "stedebouwkundige plannen zijn,
zoals Casteils meent, ( ... ) immers slechts ideologisch van aard en
geen ekonomische interventie". Casteils ontkent ten stelligste dat
het zou gaan "om een enorm ideologisch mystifikatiebedrijf". "Onze
resultaten wijzen een dergelijke eenvoudige opvatting van de hand
. . ." . 171 1172 1n z~Jn
.. ~nterpretat~e
. . zet h~J
.. z~. c h u~t
. d ru kk e l"k
~J a f tegen
een dergelijke voorstelling van zaken. Hij stelt daarentegen dat
de stedelijke planning zo oneindig veel werkzamer i s dan wanneer
het een 'zuiver ideologische spreekbuis' zou zijn voor de heers en-
de fraktie. In die zin maakt de s ee delijke planning "eer der dee l
uit van een maatschappelijk reguleringsproces, dan van het proces
van direkte over heersing van de aan de macht zijnd e klasse". 173
De analyse van de stedelijke planvorming laat zien dat het min-
de r om de deklaratieve waarde van de 'stedelijke planningsdokumen-
ten' gaat, maar "meer om de specifikatie van die inhoud waarvoor
ze het meest geschikt lijken te zijn". 1'"
Vergelijk in dit verband Launspach wanneer hij het heeft over "een
geheel aan noties dat niet logisch samen hoeft te hangen als het
maar politiek aanvaardbaar is . . . ". 17S En men vergelijke ook hetgeen
eerder, in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk, werd gezegd over
het normatieve modelkarakter van de s t e delijke planning. Het gaat
hier kortom om de produktie van specifieke nor men, welke verbonden
kunnen worden met verhullende id eologische systemen .
Wanneer het planningsapparaat "is onderworpen aan één overheer-
s ende maats chappelijke en politieke kracht, krijgt 'het diskours
ov e r de stad' een direkt 'legitimerend' aspekt met betrekking tot
een samenhang end gehe el". 1'iG Maar , zo stelt Castells uitdrukkelijk
vas t, dit vormt een extreem geval, "een grensgeval dat nogal zeld-
zaam is. In het onder zochte Duinkerkse geval heeft men dat sle chts
op een zeer bepaald moment aangetroffen". 177 Immers , op het plaatse-
lijk politiek toneel overheerst de stedelijke planning. Het gaat
' ~iet zozeer om de rationalisering van een eenzijdige overheersen-
de ideologie, maar om de elementen van een verzoenend en integre-
r end diskours, dat binnen zekere grenzen de verenigbaarheid schetst
van beslissingen die hen ontgaan teneinde aan te tonen dat hun
vreedzame koëxistentie mogelijk en zelfs noodzakelijk is".l~
Eerder is er sprake - hetgeen kenmerkend is voor de st e delijke
pl anning als geheel - van een diskours over de stad zoals het zich
in 'stedelijke planningsdokumenten' manifesteert: "he t is het type
van een schijnbare overeenkomst tussen alle aanwezige belangen,
van overeenstemming en harmoni e tussen tegengestelde eis en, waar- -
door de t eg enstellingen worden uitgewist met behulp van kleur-
gradati e s op een kaart, waarmee h e t mogelijk wordt om in het
schema op een zeer serieuze manier, met behulp van ruimtelijke
(aktiviteitszones) en tijdelijke (hiërarchische uitvoeringsnivo's)
scheidingen het totaal van uite enlopende en zelfs tegengestelde
maatschappelijke eisen te laten meespelen". 179
Het is nu vooral deze ideologische funktie (het dominante plan-
type) die de stedelijke planvorming heeft verworven. In deze
interpretatie hanteert Casteils daarvoor het door Althusser ont-
wikkelde begrip van het funktioneren van ideologie. We hebben
reeds vastgesteld dat de belangrijkste belangengroeperingen in het
plaatselijk politiek toneel hun stedelijke eisen in het 'Beleids-
schema Duinkerken' erkend kregen. Binnen het kader van dit stede-
lijk planningsdokument kon ieder zijn eigen belangen her kennen .
100 Voor een kritische beoordeling van het werk van Foucault, Deleuze
en Guattari waaraan in dit verband wordt gerefereerd, zie Sierksma,
Plan ...• a.w., p. 15-137 en 'Macht, polit i ek en ideologie (notities
over een onderzoek naar de machtsanalyse van Michel Foucault)', in:
Te EZfder Ure . nr 29 (geplande publikatie).
ISI De Graaf, Habets, Nijenhuis, Meten en regeZen aan de stad. 1979.
Voor een kritiek vanuit een politiek-filosofisch standpunt zie
de boekbespreking van Sierksma in: Krisis (geplande publikatie).
lB2 Vgl. De Graaf, e.a., Meten ...• a.w., p-. 119.
183 Idem, p. 5.
1lJ+ Idem, p. 125, v31. p. 7.
145
Dit heeft tot gevolg voor wat betreft het planningsvraagstuk dat
ons hier interesseert, dat het verband met de feitelijke inrich-
ting of herstrukturering van stad en regio bij voorbaat 'buiten
het denkraam' ~alt. Men gaat immers niet uit van een veronderstel-
de samenhang , maar van 'kennis van het lokale' .lffi
Stedelijke planners produc eren in deze gedachtengang 'kennis' van
situaties, die al door macht doortrokken zijn en zetten die 'ken-
nis' dan weer in: "Het planologisch diskours is een bewust gepro-
duceerd masker. Het is ( ... ) een beeld dat op zichzelf al werkt".
lffiVerge lijk in dit verband ook hetgeen de door Tafuri geciteerde
Rittel zegt over de implikaties van de 'besliskunde' waneeer deze
geintegreerd wordt in de zelfprogrammering van cybernatische
systemen: "Voor Rittel is het de struktuur' van het plan z el f, die
haar e i gen waarderingssysteem schept. Tussen plan en waarde valt
iedere tegenstelling weg: . . . ".Iff7
Planning wordt, evenals de kwa onderzoeksoptiek op over eenkom-
stige wijze behandelde stedebouw en architektuur, opgevat of - in
de taal van de auteurs - te kijk gezet "als funktionele applikatie
op strategieën, die po~ en de massa ' s te beheersen en te binden aan
de 'noodzakelijkheid' 1 van de kapitalistische ontwikkeling". 189
Het lijkt e rop dat als gevolg van het niet op theoretisch nivo
afbakenen van een specifiek onderdeel van het totale plannings-
gebeuren een simplificering van het vraagstuk is opgetreden.
Immers, het overgrote deel van het proces van de planvorming be-
trekt zich enerzijds juist op de funktionarissen bi m' 8n het staats-
apparaat en anderzijds op de 'volks'vertegenwoordiging, met de
nadruk op ver tegenwoordiging . Het gaat te ver de betrokkenheid van
de planning über haupt tot de massa's of het volk uit te breiden.
Ons onderzoek in hoofdstuk IV bevestigt dit en in het slothoofd-
stuk zullen we nog op dit vraagstuk terugkomen.
gaat het om met de slimheid van de domme uit te vinden welke bepa-
lende elementen van de strukturen van het plan van keer tot keer
overeen kunnen stemmen met de wisselende doelstellingen van de
arbeidersklasse en welke niet", en hij stelt verder dat de "onder-
kenning van de ontoereikendheid van ongevaarlijke wapens de eerste
noodzakelijke stap is ..• ".lT
Als voorbeeld van zo'n verkeerde inschatting van strijd noemt
Tafuri de hevige strijd die in Italië en de Verenigde Staten is
gevoerd om de wetgeving op de stedebouw en ruimtelijke ordening,
verder de reorganisatie van de bouwsektor en de stadsvernieuwing,
waarbij hij opmerkt dat deze strijd de illusie heeft gewekt "dat
de strijd om de planning een doel tout court van de klassenstrijd
zou kunn e n zij n" . 193
We zullen verderop zien dat Tafuri het veld van de planning nog
eenduidig invult. Maar zijn opmerking over de bepalende elementen
in het plan die al of niet kunnen oveceenstemmen met de doelstel-
lingen van de klassenorganisaties levert ons een geschikt aankno-
pingspunt. We moeten dit in verband brengen met Poulantzas' onder-
zoek naar de institutionele veranderingen .die de staatsapparaten
in de heersende landen momenteel doormaken. Het nagaan van het
proces van versterking van elementen die reeds in de staat van het
monopoliekapitalisme aanwezig zijn, als een aantal betrekkelijk
nieuwe elementen.
Poulantzas geeft een opsomming van zwaarwegende ontwikkelingen
die volgens ons ook in het onderzoek naar de geleding plan, plan-
typen en planorganen een speciale aandacht moeten krijgen.l~
Enkele daarvan zijn: de centralisering van de beslissings- en
uitvoeringsbevoegdheden, gelijktijdig met een doorgevoerde formele
decentralisatie.I~
!SCastells, Crise de l 'Etat ... , a.w., pp. 187-204; ned. vert. Krisis
van de staat ... , a.w., p. 768-785.
!~Vgl. onze kanttekeningen in dit hoofdstuk, par. 4, 'De afbakening
van het koncept 'stedelijke planning".
!~Vgl. Sierksma, Plan ... , a.w., pp. 215-231, wanneer ingegaan wordt
op de sociaal-demokratisering van wetenschappen, waaronder wordt
verstaan, p. 304, "het proces van qua vormen veranderde aanpassing
van de wetenschappen aan de vereisten van een staatsweten dat is
gericht op het plannen (tot 1930 +/-), besturen (1930/1970 +/-) of
reguleren (na 1970) van de kapitalistische maatschappijen".
149
Het inzicht dat niet een plantype wordt opgelegd aan één 'kon-
kreet plan' maakt het tegelijk mogelijk te onderzoeken hoe de
bijzondere maatschappelijke relaties tussen bepaalde kombinaties
van plantypen en de verschillende klassen/klassenbelangen en de
relatie van die 'plannen"met de verschillende 'organische' intel-
lektuelen van die klassen liggen.
Het gaat hier om nog te ontginnen terrein, maar door het pro~
bleem zuiver in termen van of subjekt of objekt te formuleren - en
misschien wel als zinvolle raad, maar niet als theoretische bij-
drage ontwerpers te adviseren geen anti- of guerilla-architektuur
~te bedrijven - blijft Tafuri binnen de grenzen van de problema-
tiek doel-middel. He t vr aagstuk is namelij k welke ver schillende
reële maats chappeli jke f unkties ver schillende 'plannen ' ver tegen-
woor digen . Alleen op die basis is er een politieke strijd te kon-
cipiëren die het anarchistisch dilemma van staat of anti-staat
weet te overstijgen. Dat is precies de funktie van het onderscheid
tussen plantypen en 'konrete plannen' in relatie tot verschillende
planorganen van de staat. In elk geval lijkt een voorbijgaan aan
deze problematiek te voeren tot kortsluitingen en wegvallen van
problemen die er liggen.
Om de hier in het kort geschetste uitgangspunten en het nog
nader uit te werken veld van onderzoek te verduidelijken, beslui-
ten we met een vergelijking van de wijze waarop Casteils en Loj-
kine de betekenis van eenzelfde plansoort, in dit geval een
'Beleidsschema voor inrichting en verstedelijking' hebben beoor-
deeld. We zullen zien dat afhankelijk van de konjunktuur en van
het planorgaan of de planorganen welke in de opst elling van het
plan is, c.q. zijn betrokken, eenzelfde plansoort een vers chillen-
de ver houding van dominantie en onders chikking van plantypen kan
kennen en daarmee dus ook verschillende maatschappelijke funkties
kan vertegenwoordigen. Dit vinden we terug wanneer we het
'Beleidsschema' van Duinkerken en dat van de regio Lyon, resp.
Castelis' en Lojkines onderzoek met elkaar vergelijken.~
Dat het 'Beleidsschema Duinkerken' vooral getypeerd kan worden
als een integrerend betoog impliceert niet dat dit in een andere
konjunktuur ook zal opgaan. Men zou dan immers vervallen in een
identifikatie'plan' - plantype. Lojkine analyseerde eenzelfde
plansoort, in dit geval het 'Beleidsschema Rhone-Alpen', en komt
tot een geheel andere interpretatie die indirekt Castelis' inter-
pretatie lijkt te weerleggen.
Onder de noemer 'De terreinen van dir~te inte rventie van de
centrale staatsmacht, de nieuwe steden', wordt door Lojkine inge-
2(l;Idem, p. 23.
~Net zo goed als Lojkine ten aanzien van het 'Streekplan voor de
Parijse regio' uit 1965 stelt dat het een reëe l doeltreffend dwang-
middel was en nog steeds is, niet tegen deze groepen natuurlijk
(de nieuwe industriële en financieringsgroepen), maar tegen iedere
(bijv. gemeentelijke) poging een desindustrialisatie en een tertiaire
koncentratie tegen te gaan, Le marxisme ... , a.w., p. 194.
ZOOLojkine, La politique urbaine ... , a.w., p. 26.
~Lojkine, idem, p. 25.
Lojkine voegt daaraan toe: "Er is echter evenmin een gelijkstelling
tussen het geheel (kursivering van Lojkine) van de voorstellen in het
'Beleidsschema' en de effektieve stadspolitiek", hetgeen verwijst naar
zijn terechte kritiek op Preteceille. Zie ook zijn voetnoot 4 op p.
36, a.w., en Le marxisme •.. , a.w., p. 204 waar Lojkine stelt dat hij
het niet volledig eens is met de interpretatie van Preteceille
wanneer hij vasthoudt aan een identifikatie tussen 'stadsplanning'
en beheersing van de 'realisering van nuttige agglomeratie-effekten'.
152
~Preteceille, 'La planification urbaine ... " a.w., p. 111; ned. vert.
'Stadsplanning: ... ', a.w., p. 24.
216 Vg l. Preteceille, idem, pp. 109-110; ned. vert. idem, pp. 22-23.
217 Zieverder hoofds tuk IV .. par. 8, Konklusie: 'Het s tedel ijk plannings-
dokument' en de ekonomische én politieke logika van de uitvoering.
155
HOOFDSTUK IV
INLEIDING l
betrokken zijn. 2 1 3
Verder, en dat geldt met name voor de analyse van de uitvoerings-
fase van een uitbreidingswijk, zou men gegevens moeten verkrijgen
over de marktpositie van de bij het proces betrokken bouwkapitaal-
frakties. Een terrein van onderzoek waar slechts ten dele op in is
gegaan. Onze derde 'beperking' betreft de maatschappelijke gele-
ding van de meer 'regionaal' georiënteerde 'stedelijke plannings-
dokumenten ' .
In het onderzoek is de chronologie van het overleg dat betrekking
heeft op de regionale planvorming, struktuurplannen, nota's, enzo-
voort, voor het Rotterdam-Capellegebied (ROCA) beperkt nagegaan.
Een afgeronde interpretatie van de maatschappelijke relatie tussen
twee 'stedelijke planningsdokumenten', het. struktuurplan en het
bestemmingsplan, ontbre ~kt dan ook.
Vanuit de problematiek van de 'strukturele effektiviteit' is
het stedelijk planningsproces Schollevaar onderzocht. Daarbij is
nagegaan waardoor het stedelijk planningsproces overwegend wordt
gestruktureerd en tevens is nagegaan, voor zover mogelijk, hoe
ekonomische, politieke, ideologische en uitvoeringstechnische
elementen zich tot elkaar verhouden. Door middel van deze onder-
zoeksgang wordt een verklaring gegeven voor de zogenaamde 'plan-
afwijking' , vooral aan de hand van de analyse van de relatie tus-
sen bestemmingsplan en bouwplan. Gegeven de theoretische overwe-
gingen bestond een groot gedeelte van het onderzoek uit een chro-
nologische uitwerking van de inhoud van notulen en verslagen die
tijdens het overleg tussen de bij dit proces betrokken overheids-
instanties werden gemaakt. Uiteraard in nauw verband met een kri-
tische lezing van de dokumenten inklusief tekeningen. Daarbij kon-
centreerde de aandacht zich op de wijze waarop de behandeling,
presentatie en 'planning' van de woningbouw in de planvorming in
verhouding stond met de daadwerkelijke uitvoering van de woning-
bouw.
Met nadruk zij gesteld dat het er in het onderzoek niet om
ging verbeteringen en praktische oplossingen voor het plannings-
proces of onderdelen daarvan voor te stellen. Dat wil zeggen, het
ging ons niet om het doen van normatieve voorstellen hoe uiteen-
lopende middelen te verbeteren, teneinde de gestelde doelen, zoals
geformuleerd in de plannen, 'dichter te bereiken'. Het ging ons
ook niet om h e t aangeven va n een beleidsformule. Dit zou immers
2 Zie voor een algemene or~entering onder meer: Rapport van de werkgr oep
middellange termijnplanning pr ovincies, gemeenten 1976; De middellange
termijnplanning door gemeenten, Vereniging van Nederlandse Gemeenten,
nr 49, 1972; Advies van de raad voor de Gemeente- financiën, 1977.
3 De niet geringe verdienste van Lojkine ligt met name hierin dat hij
voor Frankrijk de financiële afhankelijkheid van de gemeente ten
opzichte van de centrale overheid in enkele onderzoeken heeft geana-
lyseerd.
159
G!'MEENTEGRENS
"
'1
".,K
, \
..
. ".,
,
,
. ."'
o'
161
5 Het streven van de centrale overheid is, om door middel van het groei-
kernenbeleid, ca 8% van het jaarl i jks aantal nieuw te bouwen woningen
te realiseren en te koncentreren in de 'nabijheid' v an de woningnood-
gebieden, de grote steden in de Randstad. Vgl. Horovoe ts, e. a.,
Evaluatie- onderzoek, een literatuur studie toegespitst op het groei-
kernenbeleid in Nederland, 1979, p. 98.
163
9 Idem, p. 2.
10 Deze Stuurgroep is in 1974, op verzoek van de onder voorzitterschap
van de Minister van VHV en RO staande Stuurgroe p Ver s tedelijkings-
beleid Rijnmond, door het College van GS van Zuid-Holland in het leven
geroepen. De eerste rapportage van de Stuurgroep is van september 1974.
Daarna volgden onder meer: Interim- rapport Regionale Struktuurstudie,
Rotterdam, april 1975. Struktuurstudie Rotterdam- noordoost, integratie
van de lokatie van voorzieningen en werkgelegenheid en de bereikbaar-
heid, Rotterdam, januari 1976. Rapport van de Ambtelijke Werkgroep
Groeikern Rijnmond-noordoost, Rotterdam, augustus 1976.
lIP~r. 2 van de notitie De aanpak van ruimtelijke planvormin? in
Capelle, augustus 1979.
165
15 Uit de not~t1e komt niet naar voren of men alsnog een eigen struktuur-
plan voor het Capelse gebied voor ogen heeft, dan wel een struktuur-
plan voor het ROCA-gebied.
~ In dit verband moet ook het aantrekken - in maart 1981 - van een
volkshuisvestingsdeskundige met een onderzoekstaak beoordeeld worden:
hij zal primair een bijdrage moeten gaan leveren aan verbetering van
de onderhandelingspositie van de gemeente.
167
aantal kamers:
3 en minder 5 21
4 26 40
5 53 28
6 en meer 16 11
eengezins- en andere
grondgebonden woningen 87 67
meergezinswoningen 13 33
woningwet 60 49
premie ~ 32
40
vrije sektor j 19
169
SCHOLLEVAÄR
OVERZICHT VAN DE DEELPLANNEN
MET VAKINDElING
~ gereed
rzzz2J in aanbouw
~ in de commissie behandeld
I
--- ---J
TOETSING
I
1,I'ELSTAND
()()()It
Le~E~N~V~.~A.~C~._-t------~
ADVIES B 6 W
START ART . 19
MEEST GANCBARE METHODE OH ART. 19 PROCEDURE
PROCEDURE TE KUNNEN STARTEN
SEKRETARIAAT
--------1
I
EV. BIJSTELL ING EXPLOITATIE- KAVELPRIJS
DEFINITIEF
ONTWERP WON. L_ OPZET
f--- --I
- ----"""
artik(,] 19 procedur(>
"
",.,.,
voorbereid
" DEFI~IT I EF
•.........__.................'~~............................................................................-1~A~OV~I~
'S~OOO~R~L--
BOUW-WON I NGT. r---
SEt\RETARlAAT
P. r . Ilo
-----ÎCi!!:iiiim3~~ GEREED G.S .
ART.19 PROCEI)URE
VERZORr.ING
M..\HN
>
Rl.J!'IMOND INSPEKTEl1R
II.UIMTELIJKE f'S)
· --lUI~------lr->
1-_ _ _ _-l----,)I-_ __ _--lHI-"O"'RO-='Nc:I"'NG:...
I .. \' ERI<:LARINC
,'Ar; GH~ BEl\-,'. -
TER VISIE
I.EC(:lNC
SEKRETARIAAT
" /
/ "
* ~ ?
premiekoop
t12 vrije sektor
**~10 premiekoop
t18 vrije sektor
HOOFDSTUK V
Het is op dit punt dat het denken van Gramsci en het teruggr1Jpen
op verwaarloosde aspekten van Lenins werk, er bij Althusser en
diens leerlingen Poulantzas, Balibar, CasteIls en anderen toe
voert om opnieuw te gaan nadenken, teneinde te komen tot een theo-
retische verwerking van de politieke vraagstukken die een 'juiste
politieke lijn mogelijk kan maken. 'Juist' omdat ze de realiteit
van gekompliceerde klassentegenstellingen adekwaat weet te begrij-
pen, e~ dit begrip weet te v e rtalen in de meest mobiliserende
taktiek en strategie. Het is het aksept eren van de uitdaging die
is ontstaan uit het stuklopen van een empiristisch-ekonomistisch
wensdenken, dat steeds weer belooft dat 'morgen' de massa's samen
zullen groeien, omdat he t hen slecht gaat, of omdat ze de grauw-
sluiers van de massamedia weten door te prikken. Het is een poging
vanuit theoretisch begrip van de ervaringen van de klassenstrijd
en de daarin ontstane 'afwijkingen' te komen tot een mogelijke ver
mijding van die afwijking bij het opstellen van de huidige strate-
gie/taktiek l •
De inzet van deze hernieuwde poging om op basis van een niet-
humanistische, materialistische positie te komen tot een verkla-
ring van de huidige ontwikkelingen in de maatschappijen met een
monopolie-kapitalistische ontwikkelingsfase is kort samen te vat-
ten: de staat.
We hebben aangegeven hoe bij Poulantzas de staat wordt opgevat als
een verdichting van klassentegenstellingen en dit niet op het
empirische nivo van de elektorale machtsverhoudingen, maar op het
nivo van de nog te analyseren verhouding tussen de verschillende
onderdelen van de staatsapparatuur. In plaats van te vertrekken
vanuit een empirische s cheiding tussen drie typen 'institutie' of
instelling, die elk van hun toegemeten specifieke funktie bezitten,
en geen andere funktie, wordt er via een onderscheid tussen reëel
en theoretisch objekt de mog e lijkheid gedacht om maatschappelijke
struktuur te bestuderen als een dominantieverhouding van de drie
elementen, welke door de kapitalistische produktiewijze zijn gepro-
duceerd: het ekonomische , h e t politieke en het ideologische.
konceptie verder vreemd aan het werk van Castelis, maar op dit
punt is er tenminste sprake van een onduidelijkheid.
We zouden hier de ver onderstel ling wi l len opperen dat de i deo l o-
gische f unkt ie van het ' stedelijke planningsdok~en t' voor al moet
worden gezocht op het nivo van de ideo l ogis che f ormat ie we l ke
wordt gedr agen door een zeer specifieke laag van intellektuelen,
namelijk de bez etter s van de stedelijke planningsapparatuur en hun
bijzonder e konsumenten : de professionele dragers van de i nstellin-
gen van parlementair e demokrat ie, r epr es ent anten van het volk. Het
lijkt te ver te gaan de 'stedelijke planningsdokumenten' die kwa
reikwijdte deze specifieke laag nauwelijks te buiten gaan, een
ideologische funktie toe te schrijven met betrekking tot de bevol-
king als geheel. In elk geval lijkt het onderzoek naar biJzondere
ideologische formaties deze hypothese plausibel te maken.
Maar ook de bevestiging van de hypothese van de politieke onder
handelingsfunktie in ons onderzoek maakt deze veronderstelling van
een specifieke ideologische funktie aannemelijker. En samen ver-
wijzen ze naar de fundamentele en meer algemene problematiek van
de wijzigingen in de struktuur van de kapital istische staat, die
ook wel aangeduid wor,dt met de term 'krisis van de kapit~listische
sta,a t'. Het is met name Poulantzas die erop heeft verwezen dat er
sprake is van de trans f ormatie van de parlement air e demokratie in
een ' autoritair e ' staatsvorm. Zeer algemeen verwijst dit naar ver-
schijnselen als verschuiving van 'wetgevende' naar 'uitvoerende'
macht en dergelijke. Bekijken we echter de resultaten van onze
studie, dan lijkt het mogelijk deze in dit bredere kader te begrij-
pen. De verschuiving in volgor de van de elementen i n het plannings-
proces en het stedelij ke , het hanter en van uitzonder ings klausules
die de demokrati sche kontr ole per s e ont snappen, en het steeds
s ter ker hanter en van het ver schijnsel nota als een beleids i nstru-
ment dat niet binnen de s tri%te juri dis che kaders van de par l emen-
tair e demokr atie pas t , lijken een meer toegespi tste konkretis èring
van deze hoofdstelling van Poulantzas te zi j n . 4
Maar als dit een korrekte interpretatie is - en daaraan twijfelen
we zelf niet meer - dan wordt onze' veronderstelling van de speci-
f ieke ideologische funktie van het 'stedelijk planningsdokument'
binnen de ideologische formatie waarvan planners en 'parlementa-
riërs' (alle lagen van de overheid, voor zover representerend)
essentieel. Het zou betekenen dat de ideologie van het technokra-
tis ch humanisme en de doel- middelpr oblematiek van he t p lan, nood-
zakelijkerwijs aan de dir ekt betr okkenen het inzicht in de trans-
f ormatie van de staats apparatuur, die zijzelf dr agen, ont t r ekt .
En gegeven de scheuren die zichtbaar worden in de ideologische
LITERATUUR
Brackel, P.O., Raven, T., Middez.8 artikel. 19 afwijken Van het besterrunings-
pl.an (een onderzoek naar het gebruik in de praktijk
van met name artikel 19 Wet R.O.), nr. 16, Delft
(VSSD) 1977.
Brink, G. van den 'Een antwoord op de kritiek?', in: OVer Louis Az.thus-
ser' s bijdI'age aan de marxistisahe staatfitheorie.
Amsterdam (IPSO) 1979 2 , pp. 32-51.
Brunhoff, S. de Etat et Capitaz.. (Recherches sur la politique écono-
mique). Parijs (Maspero/PUG) 1976.
Dvnnen, R., den Vries, J.H. de, 'Het effect van woningmarktonderzoek', in:
Bouw, nr. 25, 22-6-1974, pp. 633-635.
Elshof, P. Stadsvernieuwing (als ruimte-ordening door het
kapitaal). Amsterdam (EU) 1976.
Fabre, J., Hincker, Fr., Sêve, L. Les communistes et l'état. Parijs (Edi-
tions Sociales) 1977.
Horovoets, M., Poot, J., Vonk, F., ea. Evaluatie-onderzoek, een litera-
tuurstudie op het groeikernenbeleid in Nederland.
Delft (Planologisch studiecentrum TNO) 1979.
Schol ten, G.H. 'De nieuwe notabelen: nota's en het ambtelijk appa-
raat', in: BeLeid en maatschappij, maart/april 1976,
pp. 96-100.
BRONNEN TEN BEHOEVE VAN HET ONDERZOEK NAAR HET STEDELIJK PLANNINGSPROCES
CAPELLE AAN DEN IJSSEL
Archiefmateriaal:
- Archief no. 1.777.811.21, de dossiers 2 t/m 7, 15 okto-
ber 1975 - december 1977
- Archief no. 1.777.811.21, dossier 'Overleggro~'1' I' I "''-
.ontwikkeling'
- Schollevaart-Capelle (OPCS) , Schollevaart best<,mmi,,~:s
plan vanaf januari 1978