You are on page 1of 60

OVER DEZE HANDLEIDING

Deze handleiding legt uit hoe u uw fiets veilig kunt gebruiken en hoe uw
uw fiets moet onderhouden zodat hij veilig blijft werken. Elke gebruiker van
deze fiets dient ten minste hoofdstuk 1 van deze handleiding te lezen. Ouders
dienen hoofstuk 1 uit te leggen aan kinderen of andere personen die deze
informatie niet kunnen begrijpen.

Zelfs als u al jarenlang fietst, is het belangrijk voor


IEDEREEN om hoofdstuk 1 te lezen alvorens met
de nieuwe fiets te gaan fietsen!
Hoofdstuk 1 behandelt veiligheid en fietsonderhoud. Een goed begrip
en navolgen van deze informatie helpen u en uw fiets
ongelukken en schade te vermijden.
Hoofdstuk 2 is een onderhoudsschema voor de fiets onder normale
gebruiksomstandigheden.
Hoofdstuk 3 bevat elementaire aanwijzingen voor inspectie, smering en
afstelling van fietsonderdelen.
Deze handleiding geldt voor alle fietsmodellen van de merken Trek, Gary
Fisher, Klein en LeMond. Er zijn veel verschillende modellen, met verschil-
lende vormen van uitrusting, zodat deze handleiding soms informatie bevat
die niet voor uw fiets geldt. Sommige illustraties wijken af van de daadwer-
kelijke fiets.
Het is mogelijk dat er voor uw fiets een recentere handleiding beschikbaar
is. Bezoek de website van het merk van uw fiets om te zien welke gebruikers-
handleiding de meest recente is. Mocht u vragen hebben na het lezen van
deze handleiding of het bekijken van de website, raadpleeg dan uw leveran-
cier. Als u een vraag of probleem hebt dat de leverancier niet kan oplossen,
neem dan per post, telefoon of E-mail contact met ons op:
Trek Bicycle Corporation +1 920 478 21 91 toestel 4678
T.a.v.: Customer Service http://www.trekbikes.com
801 W. Madison Street
Waterloo, WI 53594, VS

Stuurbuis (bovenkant vork)


Staande
achtervork
Bovenste framebuis LET OP
Balhoofdbuis In deze handleiding duidt
Zitbuis Onderste de tekst ‘Let op’ een mogelijk
framebuis
Liggende gevaarlijke situatie of onveilige
achtervork Vork handeling aan die kan resulteren
in licht of matig letsel wanneer niet
vermeden.
Derailleurophangpunt Trapasbuis

Figuur 1.1 - Onderdelen van het frame

Stuur
Zadel
WAARSCHUWING
In deze handleiding duidt de
Voorderailleur
tekst ‘Waarschuwing’ op een
Achterwiel mogelijk gevaarlijke situatie
Pedaal
die kan resulteren in dodelijk
Voorwiel of ernstig letsel wanneer niet
Achterderailleur
Cranks
vermeden.

Figuur 1.2 - Onderdelen van de fiets


Uw fiets:
Modelnaam of -nummer Kleur Maat
Uw serienummer:
Het serienummver van uw fiets is aangebracht op de onderkant van de onderste framebuis, vlak voor
de trapasbuis (fig. 1.1).
Uw fietsenmaker:

Telefoonnummer van uw fietsenmaker:

© Copyright Trek Bicycle Corporation, 2003


Alle rechten voorbehouden.
INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk 1 Richtlijnen voor veilig gebruik op de weg


en op terrein
Een fiets is kleiner en minder krachtig dan andere voertuigen, dus veilig-
heid is van het grootste belang. Dit hoofdstuk bevat suggesties voor zo
veilig mogelijk gebruik van uw fiets. Lees hoofdstuk 1 helemaal door voordat
u uw nieuwe fiets gebruikt.

BELANGRIJK!
LEES DIT HANDSTUK VOORDAT U GAAT FIETSEN
Zorg dat de maat van uw fiets goed is ..................................................... 3
Leer hoe uw fiets werkt .........................................................................3-4
Voordat u gaat fietsen: Inspecteer uw fiets ..........................................5-8
Tijdens elke rit: Rijd veilig. ................................................................. 8-10
Voor, tijdens en na elke rit:
Zorg voor uw fiets. .........................................................................11-12
Gebruik uw pedaalsysteem veilig. ................................................ 13-14
Let op fietsende kinderen................................................................... 15

Hoofdstuk 2 Periodiek onderhoud


Onderhoudsschema..................................................................................16
Aanbevolen gereedschap voor goed fietsonderhoud ..............................17

Hoofdstuk 3 Inspectie, afstelling en smering


Sommige vormen van onderhoud en reparaties mogen alleen
uitgevoerd worden door de fietsenmaker, zoals aangeduid in deze
handleiding.
Over momentspecificaties .......................................................................17
Stuur, bar-ends en stuurpen ............................................................. 18-20
Zadel en zitbuis .................................................................................. 21-22
Aandrijving: pedalen, cranks, ketting en derailleur ........................23-24
Derailleursystemen ........................................................................... 25-27
Interne schakelsystemen................................................................... 28-31
Voorbouw en vork ..............................................................................32-40
Remsystemen ..................................................................................... 41-45
Wielen...................................................................................................... 45
Reflectors ................................................................................................ 45
Installatie van banden .......................................................................46-47
Wielsysteem voor tubeless banden.................................................... 47-50
Ophangingssystemen
Ophangingsvorken............................................................................. 50
Achterophanging........................................................................... 51-55
Zorg voor uw frame en vork ..............................................................56-57
Vouwfiets............................................................................................ 57-58
Fietsaccessoires.................................................................................59-60
Beperkte garantie van Trek Bicycle Corporation .................................. 60

D.2
VOOR UW EERSTE RIT

Zorg dat de maat van uw fiets goed is.


Uw fietsenmaker moet u helpen een fiets van de juiste
maat te vinden.
Zorg dat de afstand tot de bovenste
framebuis voldoende is.
Er moet een afstand van tenminste 2,5 cm zijn tussen
de bovenste framebuis en de fietser als deze over de fiets
staat (fig. 1.3). Voor mountain bikes wordt een afstand
van 5 tot 7,5 cm aanbevolen.
Sommige modellen hebben een gewichtsbeperking:
Driewieler 36 kg
Stel het zadel en het stuur af. Figuur 1.3 - Minimale
afstand tot de bovenste
Het zadel en het stuur zijn afstelbaar voor optimaal framebuis
comfort en optimale prestaties. Zie hoofdstuk 3 voordat 25 mm voor de meeste
u deze afstellingen uitvoert. fietsen
50–75 mm voor mountain
Leer hoe uw fiets werkt. bikes
De voorzieningen op uw fiets kunnen er bij onjuist gebruik toe leiden
dat u de macht over het stuur verliest. Deze voorzieningen bieden beter
comfort, betere macht over het stuur, maken het trappen makkelijker en
verbeteren de remfunctie.
Oefen eerst met een langzame rijsnelheid.
Voordat u snel of onder moeilijke omstandigheden fietst, moet u de functie
en werking van alle voorzieningen op uw fiets bij een lagere rijsnelheid op
bijvoorbeeld een lege parkeerplaats uitproberen.
Als u wilt dat uw fiets anders presteert of als u speciale wensen hebt die
andere onderdelen vereisen voor veilig fietsgebruik, kan de fietsenmaker
u daarmee helpen. De werking van de remmen op fietsen varieert met het
doel waarvoor de fiets gebruikt wordt. Als u wilt dat uw fiets beter of minder
sterkt remt, kan uw fietsenmaker u helpen met afstellen van de remmen of
met andere remvoorzieningen op uw fiets.

WAARSCHUWING
Onjuist gebruik van het remsysteem, inclusief overmatig gebruik van
de voorrem, kan ertoe leiden dat u de macht over het stuur verliest en
valt. Voorkom verkeerd remmen door te zorgen dat u begrijpt hoe de
remmen correct gebruikt worden, zoals beschreven op pagina 10 onder
‘Rem voorzichtig’ en ‘Wees voorzichtig bij natte omstandigheden’.
Voorkom dat de toe-clip en het voorwiel
elkaar raken.
Draai de cranks niet als u het stuur gedraaid
hebt wanneer u langzaam fietst. Moderne high
performance fietsen hebben een ontwerp met
een korte wielbasis, met het voorwiel vlakbij de
pedalen. Bij een zeer langzame rijsnelheid kan het
gebeuren dat uw voet of toe-clip het voorwiel of
spatbord raakt als u het stuur draait (fig. 1.4). Bij
een normale rijsnelheid draait het stuur niet zover
dat dit kan gebeuren. Figuur 1.4 - Overlappen van de toe-clip

WAARSCHUWING
Aanraking van uw voet of toe-clip met het voorwiel of spatbord kan
ertoe leiden dat u de macht over het stuur verliest en valt. Gebruik de
cranks niet als u langzaam een bocht neemt.
Voorkom ‘zwabberen’ of wiebelen van het voorwiel
In zeldzame gevallen, zoals bij zware fietsers op een grotere fiets, kan er zich
‘zwabberen’ of ‘harmonische trilling’ of ‘framevibratie’ voordoen bij bepaalde
rijsnelheden. De experts zijn het niet eens over de oorzaak van dit zwabberen,

HOOFDSTUK EEN Richtlijnen voor veilig gebruik op de weg en op terrein D.3


hoewel een loszittende stuurkolom, verkeerd aangespannen spaken of
verkeerde frameuitlijning als oorzaak genoemd worden. Ook fietsen met losse
handen en botsingen met het voorwiel kunnen hier de oorzaak van zijn. Als u
gelooft dat uw fiets zwabbert, moet u onmiddellijk afremmen en uw fiets direct
ter inspectie en reparatie naar de fietsenmaker brengen.

WAARSCHUWING
Zwabberen van de fiets kan ertoe leiden dat u de macht over het stuur
verliest en valt. Rem meteen af als uw fiets begint te zwabberen. Breng
uw fiets naar de fietsenmaker voor inspectie en reparatie.
Zorg dat alle accessoires geschikt en veilig zijn.
Om uw fiets aan uw persoonlijke wensen aan te passen, kunt u onderdelen
uitwisselen of accessoires toevoegen. Niet alle accessoires zijn geschikt of
veilig voor uw fiets. Raadpleeg de fietsenmaker als u niet zeker weet of een
onderdeel geschikt of veilig is.

LET OP
Verkeerde onderdelen of verkeerde montage kunnen uw fiets of de
fietsonderdelen op onvermoede wijze belasten. Belasting van de
fiets kan resulteren in defecten, die ertoe kunnen leiden dat u de
macht over het stuur verliest en valt. Raadpleeg de fietsenmaker
voordat u onderdelen aan uw fiets toevoegt of ze vervangt.
Slijtage, materiaalmoeheid en intensief gebruik
reduceren de levensduur en veiligheid van uw fiets.
Fietsen zijn niet onverwoestbaar: zoals alle mechanieken heeft elk
onderdeel van een fiets een bepaalde levensduur, bepaald door slijtage,
belasting en materiaalmoeheid. Materiaalmoeheid omvat lichte vormen
van belasting die, wanneer vele malen uitgeoefend, ertoe kunnen leiden
dat materiaal defect raakt of breekt. De levensduur van een onderdeel is
afhankelijk van ontwerp, materiaal, gebruik en onderhoud. Hoewel lichtere
frames of onderdelen in sommige gevallen langer meegaan dan zware, moet
u ervan uitgaan dat lichtgewicht high-performance fietsen en onderdelen
meer onderhoud en meer frequente inspectie vereisen.
Inspecteer uw hele fiets regelmatig op tekenen van materiaalmoeheid:
• deuken
• barsten
• krassen
• vervorming
• verkleuring
Materiaalmoeheid kan versneld worden door grote belasting als gevolg van
onveilig fietsgebruik:
• springen met de fiets
• stunten met de fiets
• gebruik op zeer ruw terrein
• heuvelafwaarts rijden
• alle vormen van abnormaal fietsgebruik
Inspecteer het frame en de onderdelen zorgvuldig op tekenen van materi-
aalmoeheid voor en na elke rit.

WAARSCHUWING
De volgende handelingen op de fiets vergroten uw kans op ongelukken:
• springen met de fiets
• stunten met de fiets
• gebruik op zeer ruw terrein
• heuvelafwaarts rijden
• alle vormen van abnormaal fietsgebruik
Deze handelingen vergroten de belasting van alle fietsonderdelen.
Een zwaarbelast frame of zwaarbelaste onderdelen kunnen voortijdig
materiaalmoeheid vertonen, waardoor ze defect raken en het risico van
ongelukken voor de fietser toeneemt. Vermijd deze handelingen om uw
kans op ongelukken te verminderen.

D.4
VOORDAT U GAAT FIETSEN: INSPECTEER UW FIETS
Controleer vóór elke rit uw fiets en de fietsonderdelen aan de hand van de
volgende checklist. Hieronder staat vermeld hoe u deze inspecties uitvoert.
Dit is geen compleet onderhoudsprogramma. Als u vermoedt dat er een
probleem is met uw fiets, breng hem dan ter reparatie naar de fietsenmaker.

 Controleer of de wielen recht staan.



Draai elk wiel en kijk naar de rand terwijl het wiel door de remblokjes of
het frame draait. Als de velg wiebelt (op en neer of zijdelings), breng uw fiets
dan ter reparatie naar de fietsenmaker.

 Controleer de spanning van de banden.



Pomp de banden op tot de druk die op de zijkant
van de band is aangegeven (fig. 1.5). Sommige banden
hebben een drukbereik. Houd bij het oppompen van
banden rekening met het lichaamsgewicht van de
fietser (en eventuele lasten). Binnen het bereik leveren
de hogere drukwaarden de beste prestaties op harde
oppervlakken zoals de straat, terwijl een lagere druk
beter werkt op terrein.

 Inspecteer de remmen.
 Figuur 1.5 - Label voor
bandenspanning
Volg de inspectie -instructies voor het type rem op uw fiets. Als u
bij inspectie van uw remmen problemen aantreft, raadpleeg dan het
gedeelte Remsystemen in hoofdstuk 3 of breng uw fiets ter reparatie
naar de fietsenmaker.

WAARSCHUWING
Als uw remmen niet goed werken, kunt u de macht over het stuur
verliezen en vallen. Inspecteer de remmen voor elke rit goed en gebruik
de fiets pas nadat alle eventuele problemen verholpen zijn.
Handremmen
Knijp in de twee handremmen om te controleren of de rem onbelemmerd
werkt en de fiets tot stilstand brengt. Als u de hendel van de handrem helemaal
tegen het stuur kunt drukken, is de rem te los afgesteld. Als u de handrem niet
indrukt, hoort de afstand tussen de remblokjes en de velg 1–2 mm te bedragen.
Als de remblokjes dichter bij de velg liggen, is de rem te strak afgesteld. De
remblokjes horen parallel met het velgoppervlak te liggen (fig. 1.6).
Remblokje in lijn met velgop- Het remblokje en de velg Draairichting van velg.
pervlak. horen parallel te liggen.

0,5–1,0 mm toespoor

Figuur 1.6 - Uitlijning van de remblokjes


Schijfremmen
Knijp in de twee handremmen om te controleren of de rem onbelemmerd werkt
en de fiets tot stilstand brengt. Als u de hendel van de handrem helemaal tegen
het stuur kunt drukken, is de rem te los afgesteld. Als u de handrem niet indrukt,
hoort de afstand tot de schijf 0,25–0,75 mm te bedragen. Als de remblokjes dichter
bij de schijf staan, is de rem te strak afgesteld of niet goed uitgelijnd.
Bij sterk remmen worden de schijf en de remvork heet. Wacht ten minste 30
minuten voordat u de schijf aanraakt nadat u geremd hebt. Zoals bij andere
draaiende onderdelen op een fiets moet u ook bij de schijf voorkomen dat u uw
vingers erin plaatst.

LET OP
Schijfremmen en remschijven worden tijdens gebruik zeer heet en
kunnen brandwonden veroorzaken. Ook kunnen de schijfranden
scherp zijn en snijwonden veroorzaken. Raak de remschijf en de
schijfremmen niet aan als ze heet zijn of als ze draaien.
HOOFDSTUK EEN Richtlijnen voor veilig gebruik op de weg en op terrein D.5
Interne trommelremmen
Interne trommelremmen worden geactiveerd door een remhendel die via
een kabel met de naaf is verbonden. Als de remhendel meer dan 15 mm moet
bewegen voordat de fiets stopt, is de rem te los afgesteld. Als de remhendel
minder dan 15 mm hoeft te bewegen voordat de fiets stopt, is de rem te strak
afgesteld. Bij sterk remmen wordt de naaftrommel heet. Wacht ten minste 30
minuten voordat u de naaftrommel aanraakt nadat u geremd hebt.

LET OP
Trommelremmen worden tijdens gebruik zeer heet en kunnen brandwonden
veroorzaken. Raak de naaf en de koelvinnen niet aan als ze heet zijn.
Terugtrapremmen.
Een terugtrapremmen wordt niet met de hand bediend
maar door de cranks met de benen achterwaarts te
bewegen. De ketting draagt de beweging van de pedalen
over aan de achternaaf, waar de rem intern werkt. Om de
remmen te controleren, beweegt u de cranks naar achteren
om te controleren of de rem bij een draaiing van minder
dan 60 graden (eenzesde slag) werkt.
De ketting bedient de rem, dus moet u ervoor zorgen dat
de ketting niet van de tandwielen afloopt. Wanneer u de
ketting in het midden beetpakt, tussen de voor- en achter-
tandwielen, hoort er een verticale speling van in totaal
Figuur 1.7 - Controleer de 6–12 mm te zijn (fig. 1.7). Als de kettingspanning verkeerd
kettingspanning is, raadpleeg dan het gedeelte Aandrijving in hoofdstuk 3
of breng uw fiets ter reparatie naar de fietsenmaker.
 Controleer of beide wielen goed bevestigd zijn.

Voor veilig fietsen moeten de wielen van uw fiets goed op het frame en
de vork bevestigd zijn. Fietswielen worden bevestigd met asmoeren of
een snelspanner, een wielbeveiligingsmechaniek met een hendel (fig. 1.8)
waarmee u het wiel zonder gereedschap kunt installeren of verwijderen. Zie
pagina 7 en 8 voor wielen die met asmoeren gemonteerd zijn.

WAARSCHUWING
Een verkeerd aangedraaide en slecht gesloten snelspanner kan ertoe
leiden dat het wiel los komt te zitten of plotseling loskomt, waardoor u
de macht over het stuur verliest en kunt vallen. Zorg dat de snelspanner
goed is afgesteld en goed is gesloten voordat u de fiets gebruikt.

Afstellen en sluiten van de snelspanner


Lees en volg deze instructies zorgvuldig voor correct en veilig afstellen
van een snelspanner.
Afstellen van de spanning van een snelspanner
1. Zet de hendel van de snelspanner OPEN (fig. 1.8) en plaats het wiel zo
dat het de binnenkant van de vorkuiteinden goed raakt.
2. Zet de hendel halverwege tussen OPEN en DICHT en draai de stelmoer
van de snelspanner (fig. 1.9) vingervast aan.

Hendel ���� Stelmoer van de 3. Houd de hendel in de palm van


snelspanner uw hand en klap de hendel zoals
afgebeeld in fig. 1.10 DICHT
(fig. 1.12 en 1.13). Wanneer de
hendel halfgesloten is, hoort u
enige weerstand te voelen.
• Draai de snelspanner voor de wielen
niet aan door de hendel als een
vleugelmoer (fig. 1.11) te verdraaien:
DICHT
������
dat levert niet genoeg kracht op om
Figuur 1.8 - Hendelstanden Figuur 1.9 - Aandraaien het wiel op zijn plaats te houden.
van de snelspannermoer
D.6
4. Als de hendel zonder of met
weinig weerstand DICHT

��
kan worden gezet, is de

��
klemkracht onvoldoende. T


CH

��
DI
Draai de hendel weer OPEN,


��

��
��

draai de snelmoer verder aan, ���


sluit de hendel opnieuw en kijk


of er nu voldoende weerstand ��
��
is. Zie fig. 1.14 voor nadere

��
informatie over het correct

��
afstellen van de spanning van
de snelspanner. Figuur 1.10 - Correct slui- Figuur 1.11 - De hendel niet
ten van de hendel draaien

Als er een kracht van meer dan 200 newton nodig is om de snelspanner te
sluiten, moet u de hendel openen en de stelmoer iets losdraaien.
Als er een kracht van minder dan 53,4 newton nodig is om de snelspanner
vanuit geheel gesloten stand te openen, moet u de hendel openen en de
stelmoer iets aandraaien.
Herhaal de afstelling naar vereist.
Figuur 1.14 - Definitie van de juiste kracht voor de snelspannerhendel
5. Zet de snelspannerhendels zo dat ze niet in de weg zitten van andere
fietsonderdelen of -accessoires (zoals een rek of spatborden) en zodat
obstakels op de weg niet
achter de hendels kunnen
blijven haken (fig. 1.12
en 1.13).
6. Test of de snelspanner goed
afgesteld en gesloten is.
Herhaal de afstelproce-
dure (inclusief de test) als
u bij een van de tests van
de snelspanner problemen
aantreft of breng uw fiets naar
de fietsenmaker voor service. Figuur 1.12 - Stand van de Figuur 1.13 - Stand van de
hendel voor hendel achter
Test of de snelspanner goed
is afgesteld
• Til de fiets op en sla eenmaal
snel op de bovenkant van de
band (fig. 1.15). Het wiel mag
niet vallen, loszitten of heen en
weer bewegen.
• Zorg dat de snelspannerhendel
niet parallel aan het wiel
gedraaid kan worden (fig. 1.16).
• Als de snelspanner goed
is aangedraaid en door de Figuur 1.15 Test of het Figuur 1.16 - Test of het
hendel in gesloten positie is wiel misschien loszit wiel goed draait
vastgeklemd, is de klemkracht
voldoende voor grijpen van metaal op metaal op de raakvlakken.
• Zie fig. 1.14.

Wielmontage met asmoeren


Als uw fiets voorzien is van asmoeren in plaats van een snelspanner, moet
u ervoor zorgen dat de asmoeren goed zijn aangedraaid:
• Voorwiel: 180-240 lb•in (20.3-27.1 Nm)
• Achterwiel: 240-300 lb•in (27.1-33.9 Nm)

WAARSCHUWING
Een verkeerd aangedraaide asmoer kan ertoe leiden dat het wiel los
komt te zitten of plotseling van de fiets loskomt, waardoor u de macht
over het stuur verliest en kunt vallen. Zorg dat de asmoeren goed zijn
aangedraaid voordat de fiets gebruikt wordt.
Test voor elk wiel of de asmoeren goed zijn aangedraaid. Als u bij de test
van de asmoeren problemen aantreft, herhaal dan deze procedures (inclusief
de test) of breng uw fiets ter reparatie naar de fietsenmaker.
HOOFDSTUK EEN Richtlijnen voor veilig gebruik op de weg en op terrein D.7
Tandring Test of de asmoeren goed zijn aangedraaid
• Til de fiets op en sla eenmaal snel op de bovenkant van
de band (fig. 1.15). Het wiel mag niet vallen, loszitten of
heen en weer bewegen.
Redundante borgringen
Op het voorwiel van kinderfietsen en BMX-fietsen met
asmoeren moet er een speciale tandring aan weerszijden
van de naaf aangebracht zijn voor correctie wielmontage.
De tandring wordt aan de buitenkant van de vorkpunt
geplaatst, met de tand in het overeenkomstige gat in de
Figuur 1.17 - Tandring vorkpunt (fig. 1.17).
Pegs op BMX-fietsen
Peg Sommige fietsen hebben buisvormige asverlengstukken,
de zgn. pegs (fig. 1.18). Voor fietsen met pegs op het
voorwiel moet de tandring tegen de vorkpunt aanliggen
(zie fig. 1.17), met de peg over de tandring geplaatst.
Alle andere ringen en de moer worden binnenin de peg
geïnstalleerd. Draai de asmoeren in de pegs aan:
• met een 15 mm dopsleutel: 220-240 lb•in (24.9-27 Nm)
Asmoer en
onderlegring • met een 19 mm dopsleutel: 350 lb•in (40 Nm)

Figuur 1.18 - Peg

 Inspecteer het stuur en de steel op tekenen van


 stress of metaalmoeheid.
Inspecteer het stuur en de steel regelmatig op tekenen van materiaalmoe-
heid: krassen, barsten, deuken, vervorming of verkleuring. Als een onderdeel
tekenen van schade of materiaalmoeidheid vertoont, moet u het onderdeel
vervangen voordat u de fiets gebruikt. Controleer ook of de stuurpluggen
goed aan weerszijden van het stuur en de bar-ends gemonteerd zijn.

 Controleer de afstelling van de ophanging



Zorg dat de ophangingsonderdelen zijn afgesteld op uw rijstijl en dat er
geen ophangingsonderdelen zijn die hun limiet bereiken, waarbij ze zover
worden ingedrukt dat er geen ruimte voor ophangingswerking of beweging
meer is. De werking van de ophanging bepaalt hoe uw fiets reageert en
stuurt, zodat goede afstelling zeer belangrijk is. Als de ophanging zo
ver kan worden ingedrukt dat de vork niet langer kan bewegen, stopt de
beweging abrupt waardoor u de macht over het stuur zou kunnen verliezen.
Raadpleeg voor nadere informatie over juiste afstelling van de ophanging
Ophangingssystemen in hoofdstuk 3 en tevens de Gebruikershandleiding voor
de ophanging die misschien met de fiets is meegeleverd.

TIJDENS ELKE RIT: RIJD VEILIG


Draag een helm.
Een onbeschermd hoofd loopt een grote kans op letsel,
zelfs bij de lichtste vorm van een botsing, maar dragen van
een helm die voldoet aan de veiligheidsnormen van CPSC of
CE (fig. 1.19) kan letsel helpen voorkomen. Ook oogbescher-
ming en gepaste fietskleding worden aanbevolen.
Zet uw helm af als u niet op de fiets zit. Als de helm blijft
haken of blijft steken, kan de gebruiker stikken.

Zorg dat u de regels voor fietsers kent en


Figuur 1.19 - Fietshelm volg ze.
De meeste landen hebben speciale wetten voor fietsers,
en het is uw plicht die te volgen. Plaatselijke fietsclubs of
de plaatselijke overheid kunnen u deze informatie verstrekken. Enige van de
meer belangrijke regels voor fietsen omvatten het volgende:
• Gebruik de juiste handsignalen.
• Rijd achter elkaar in groepen.
• Rijd aan de juiste kant van de weg; rijd nooit tegen de verkeersrichting in.

D.8
• Fiets defensief: verwacht het onverwachte. Fietsers zijn slecht zichtbaar
en sommige automobilisten zijn niet bekend met de rechten en
problemen van fietsers.

Fiets niet onveilig.


Veel fietsongelukken kunnen met een beetje gezond verstand vermeden
worden. Hier zijn een paar voorbeelden:
• Fiets niet met losse handen; zelfs een klein obstakel op de weg kan de
wielen laten zwabberen of het voorwiel plotseling draaien.
• Rijd niet met losse voorwerpen op het stuur of op andere onderdelen
van de fiets bevestigd. Ze kunnen in de spaken terechtkomen
waardoor het stuur plotseling draait, of op een andere manier ertoe
leiden dat u de macht over het stuur verliest.
• Fiets niet terwijl u onder de invloed bent of tijdens gebruik van
medicijnen die u slaperig maken. Voor goed fietsen moet uw coördi-
natie goed zijn, en moet u alert zijn op eventuele gevaarlijke situaties.
• Vervoer geen passagiers. Standaard fietsen zijn niet bestemd voor het
dragen van de last van een passagier. Extra gewicht maakt het ook
moeilijker om de fiets in evenwicht te houden, te sturen en te stoppen.

Rijd defensief.
Voor automobilisten, voetgangers en andere fietsers bent u niet zo goed
zichtbaar als een auto. Wees altijd alert op mogelijk gevaarlijke situaties en
altijd gereed om te stoppen of in te grijpen.

Let op de weg.
Let op en vermijd kuilen, rioleringsroosters, zachte
of lage berm, of andere omstandigheden waardoor de ��

wielen kunnen slippen of botsingen kunnen optreden.


Rijd zorgvuldig met een hoek van 90 graden over
treinrails en afvoerroosters (fig. 1.20). Stap van de ��
fiets als u de toestand van het wegoppervlak niet goed
kunt beoordelen.

Let op auto’s die u wilt passeren.


Als een auto plotseling uw rijbaan oprijdt of iemand Figuur 1.20 - De juiste
plotseling de deur van een geparkeerde auto opent, kan hoek voor het oversteken
dat tot ernstige ongelukken leiden. Monteer een fietsbel van trein- en tramrails
of claxon op uw fiets en gebruik deze om anderen van uw
aanwezigheid op de hoogte te stellen.

Wees voorzichtig als u bij slecht licht fietst.


Uw fiets is voorzien van een volledige set reflectors; houd ze schoon en in
de juiste positie. Hoe nuttig deze reflectors ook zijn: ze helpen u niet beter
zien en ook niet dat u beter wordt gezien, tenzij er licht op valt. Gebruik een
voor- en achterlicht als u in slecht verlichte omstandigheden of omstandig-
heden met slecht licht fietst.
Draag licht- en felgekleurde en reflecterende kleding, vooral ‘s nachts,
om uzelf beter zichtbaar te maken voor anderen. Het belangrijkste is dat u
kunt zien en gezien kunt worden. Als u in de schemering, ‘s avonds of in een
slecht verlichte omgeving rijdt, vraag uw fietsenmaker dan om passende
accessoires voor beter zicht en extra zichtbaarheid.

WAARSCHUWING
Een fietser zonder goede verlichting en veiligheidsvoorzorgen heeft
soms slecht zicht en is soms niet goed zichtbaar voor anderen, wat een
botsing met ernstig letsel kan veroorzaken. Gebruik een koplamp en
achterlicht op uw fiets en tref alle andere veiligheidsvoorzorgen als u
bij slecht zicht fietst. Nalaten hiervan vergroot het risico van
ongelukken onder omstandigheden met slecht zicht.

HOOFDSTUK EEN Richtlijnen voor veilig gebruik op de weg en op terrein D.9


Voorkom dat er water binnendringt in de lagers van uw fiets.
De metalen lagers in uw fiets zorgen dat de onderdelen soepel draaien.
Water op metaal veroorzaakt corrosie, waardoor de lagers hun gladheid
verliezen. Als lagers op uw fiets in water ondergedompeld zijn, moet u de
fiets ter reparatie naar de fietsenmaker brengen.
Gebruik geen sproeisystemen zoals in de meeste autowasserettes gebruikt
worden. De hoge druk kan het water in de lagers persen.
Gebruik de remmen met beleid.
Neem altijd een veilige afstand in acht tussen uzelf
en andere voertuigen of objecten. Pas stopafstanden en
remkrachten aan bij de omstandigheden van het fietsen.
Als uw fiets twee handremmen heeft, knijp ze dan allebei
gelijktijdig in. Overmatig gebruik of onjuist gebruik van
een voorwielrem, zoals bijvoorbeeld uitsluitend gebruiken
van de voorwielrem in een noodsituatie, kan ertoe leiden
dat het achterwiel van de grond komt, waardoor u de
macht over het stuur kunt verliezen (fig. 1.21).
Veel moderne modellen remmen zijn krachtig: ze dienen
om een fiets onder natte of modderige omstandigheden
Figuur 1.21 - Overmatig tot stilstand te brengen. Als u denkt dat uw remmen te
gebruik van de voorrem sterk zijn voor de manier waarop u uw fiets gebruikt,
kunt u uw fiets door de fietsenmaker laten bijstellen of het
remsysteem laten vervangen.

WAARSCHUWING
Door plotselinge of excessieve remkracht op de voorste rem uit te
oefenen kan uw achterwiel van de grond loskomen, of uw voorwiel onder
u vandaan wegslippen, wat ertoe kan leiden dat u de macht over het
stuur verliest en valt. Gebruik beide remmen gelijktijdig en verplaats
uw lichaamsgewicht op de fiets naar achteren als u remt.

Wees voorzichtig als u onder natte omstandigheden fietst.


Remmen van welk ontwerp dan ook werken bij nat weer nooit zo goed als
bij droog weer. Zelfs goed uitgelijnde, gesmeerde en onderhouden remmen
vereisen meer kracht en hebben een langere remweg bij nat weer; houd
rekening met deze langere remweg.
Nat weer verslechtert het zicht voor u en voor automobilisten, en vermin-
dert de tractie. Neem bochten langzamer als de tractie afgenomen is, zoals bij
het rijden over natte bladeren, geverfde zebrapaden, of putdeksels.

Wees voorzichtig bij gebruik op terrein.


• Rijd alleen op de paden.
• Vermijd rotsen, takken en kuilen.
• Gebruik nooit een race- of tourfiets op ongeplaveide wegen, paden of terrein.
• Draag bescherming, inclusief een helm, beschermbril en handschoenen.
• Rem af wanneer u een afdaling nadert, houd uw lichaamsgewicht naar
achteren en laag, en gebruik de achterrem meer dan de voorrem.

D.10
VOOR, TIJDENS EN NA ELKE
RIT: ZORG VOOR UW FIETS

Houd uw fiets schoon.


Om goed te werken, moet uw fiets schoon zijn. Als uw frame of een
onderdeel vuil is, maak het dan schoon met een zachte, vochtige doek en
Wrench Force® fietsreiniger of een vergelijkbaar product.

Laat uw fiets niet buiten staan, waar hij aan alle


weersomstandigheden is blootgesteld.
Zet uw fiets als u hem niet gebruikt op een plaats waar hij beschermd wordt
tegen regen, sneeuw, zon enz. Regen of sneeuw kunnen corrosie van het
metaal van uw fiets veroorzaken. Ultraviolette straling van de zon doet de lak
verbleken en veroorzaakt barsten in het rubber en de kunststof van de fiets.

Sla uw fiets op gepaste wijze op.


Voordat u uw fiets langdurig opslaat, moet u hem reinigen en smeren, en het
frame poetsen met Wrench Force® framepoets of een vergelijkbaar framebe-
schermingsmiddel. Hang de fiets op met de wielen van de grond en de banden
op ongeveer de helft van de normale druk. Sla de fiets niet op in de nabijheid
van elektromotoren, aangezien de ozon van de motoren rubber en lak aantast.
Concentreer voordat u de fiets weer gebruikt of hij in goede staat verkeert.

Zorg dat uw fiets niet gestolen wordt.


Uw nieuwe fiets is zeer aantrekkelijk voor fietsendieven. Voorkom dat u het
slachtoffer van fietsendieven wordt.
• Registreer de fiets bij het plaatselijke politiebureau.
• Vergeet niet om de garantiekaart in te sturen; wij bewaren het
serienummer van uw fiets in ons bestand. Bewaar het serienummer
ergens op een veilige plaats. Zie pagina ii voor de plaats van het
serienummer op uw fiets.
• Koop en gebruik een fietsslot. Een goed slot is bestand tegen draadtangen
en zagen. Volg de volgende procedures voor het vastzetten van uw fiets.
Gebruik uw fietsslot; laat de fiets nooit onbewaakt achter zonder slot, zelfs
niet voor ‘eventjes’.
• Zet bij wielen met snelspanner zowel beide wielen als uw frame vast. Als
u een snelspanner voor uw zadel hebt, kan het verstandig zijn om bij het
op slot zetten van uw fiets ook het zadel en de zadelpen te verwijderen
om diefstal te voorkomen. Voorkom echter dat er water in het fietsframe
terecht komt via de opening van de zadelpen.

Bescherm uw fiets tegen onverhoopte beschadigingen.


Zet uw fiets op een plaats waar hij niet in de weg staat en zorg dat hij niet
kan omvallen. Leg de fiets niet op de derailleurs, omdat de achterderail-
leur kan verbuigen of de aandrijving vervuild kan raken. Laat de fiets niet
omvallen, omdat dit de handgrepen kan beschadigen of het zadel kan doen
scheuren. Onjuist gebruik van fietsenrekken kan de wielen verbuigen, net
zoals het over obstakels rijden.
Dit zijn slechts een paar van de gevaren voor u en uw fiets. Als u vermoedt dat
uw fiets op de een of andere manier beschadigd is of ermee geknoeid is, moet
u zich ervan overtuigen dat er geen problemen zijn of de fiets naar uw fietsen-
maker brengen ter inspectie en reparatie.

Gebruik goede schakeltechnieken.


Sommige fietsen hebben een derailleur, waarbij u schakelt door de ketting van
het ene naar het andere tandwiel over te brengen. Andere fietsen hebben een
interne versnelling waarbij het schakelen in de achternaaf geschiedt. Lees de
informatie voor uw type fiets in de volgende gedeelten:
• Gebruik van een fiets met derailleur
De shifter links regelt de derailleur voor; de shifter rechts regelt de derail-
leur achter. Gebruik slechts een derailleur tegelijk. Kies de tandwielcombinatie
die voor uw omstandigheden het comfortabelst is; dit is de versnelling waarbij
u de cranks met constante snelheid kunt ronddraaien. De diverse tandwiel-
combinaties hoeven niet in een bepaalde volgorde gebruikt te worden.
Plan vooruit als u schakelt. Schakel alleen als de pedalen en de ketting
vooruit bewegen. Probeer nooit om te schakelen als u stilstaat of de cranks
achteruit beweegt. Verlaag de druk op de pedalen als u schakelt; teveel

HOOFDSTUK EEN Richtlijnen voor veilig gebruik op de weg en op terrein D.11


spanning op de ketting bemoeilijkt het schakelen. Dat zorgt voor sneller
en soepeler schakelen, helpt overmatige slijtage van ketting en tandwielen
vookomen en voorkomt tevens verbuiging van ketting, derailleurs en
tandwielen. Probeer niet te schakelen als u over hobbels of rails rijdt: de
ketting beweegt dan niet goed of kan van het tandwiel vallen.
Bij moderne schakelsystemen met indexering verplaatst beweging van de
schakeling naar de volgende positie (of beweging van de schakelhendel naar
de schakelpositie) de ketting naar de volgende versnelling. Fietsen met STI
road-versnelling of drie kettingtandwielen schakelen beter, met name wanneer
u van het kleinste tandwiel naar het middelste tandwiel schakelt, als u de
hendel even ‘vasthoudt’ voordat u de shifter loslaat.
• Gebruik van een fiets met interne versnelling
Plan vooruit als u schakelt. Het is het beste om te schakelen als u
freewheelt, gestopt bent of de pedalen achteruit beweegt. Als u tijdens het
trappen moet schakelen, verlaag dan de druk op de pedalen. Teveel spanning
op de ketting bemoeilijkt het schakelen.
Kies de versnelling die onder de gegeven omstandigheden het comforta-
belst is. U moet met een constante beweging kunnen blijven trappen.

Voorkom dat het stuur het fietsframe beschadigt.


Op sommige fietsen kan het stuur het frame raken als het voorwiel sterk
gedraaid is. Voorkom beschadiging door op de raakpunten van het stuur, het
frame of beide beschermingsmateriaal aan te brengen. Raadpleeg de fietsen-
maker voor beschermmiddelen of -materiaal.
Modificeer onder geen beding de vork, het frame of
de onderdelen.
Modificatie van fietsonderdelen op welke wijze dan ook, inclusief het frame,
de vork en alle onderdelen, kan de fiets onveilig maken. Sommige fietsframes
bijvoorbeeld hebben een speciale oppervlaktebehandeling ondergaan die ze
sterker maakt: deze kan door verkeerd verwijderen van de lak ongedaan
gemaakt worden. Ook verwijderen van redundante wielbevestigingslippen op
vorkpunten of redundante pen-in-gat verbindingsmaterialen is een voorbeeld
van een manier waarop modificatie van een fiets deze minder functioneel maakt.
Het veranderen van de vorken op uw fiets kan de stuurkarakteristieken
van de fiets veranderen of extra ongewenste belasting veroorzaken:
• Voeg nooit een verende vork toe aan een racefiets
• Sommige modellen kunnen niet gebruikt worden met een dual-crown,
triple-clamp vork.
Raadpleeg als u de vork op een fiets vervangt de fietsenmaker of de techni-
sche service-afdeling van de fietsfabrikant om te controleren of de nieuwe
vork geschikt is voor het frame van uw fiets.
Modificatie van het frame, de vork of de onderdelen betekent dat de fiets
niet meer voldoet aan onze specificaties en maakt de garantie van de fiets
daarom ongeldig.

WAARSCHUWING
Modificeer nooit uw frameset of onderdelen ervan op welke manier dan ook,
inclusief schuren, boren, vullen, het verwijderen van overtollige bevestigings-
voorzieningen, installatie van ongeschikte vorken of welke andere methode
dan ook. Een onjuist gemodificeerd frame of onjuist gemodificeerde vork of
onderdelen kunnen ertoe leiden dat u de macht over het stuur verliest en valt.

Zorg voor uw frameset.


Voor de constructie van framesets (frame en vork) worden diverse
materialen gebruikt. Het is mogelijk dat er speciale vereisten gelden voor
onderhoud van uw frameset. Zie pagina 56–57 voor informatie over
uw frameset.

D.12
GEBRUIK UW PEDAALSYSTEEM VEILIG
Gebruik pedaalsystemen om te voorkomen dat uw voet
van de pedalen glijdt.
De pedalen zijn de plaats waar u uw voeten op de fiets plaatst; voor
controle en veiligheid moeten uw voeten goed op de pedalen geplaatst zijn.
Voor recreatief rijden op gladde oppervlakken is een paar schoenen met
zachte zolen voldoende. Als u sneller rijdt of als de ondergrond ruw wordt,
kunnen pedaalsystemen u helpen om uw voeten op de pedalen te houden.
Er zijn diverse pedaalsystemen voor fietsen.
Lees de algemene informatie in Gebruik van het pedaalsysteem – alle
systemen en de specifieke informatie voor uw pedaaltype:
• Toe-clips en riempjes (fig. 1.22): u bevestigt uw voeten op de pedalen
via een riempje met een metalen plaatsbepaler
• Klikpedalen grijpen net zoals bij ski’s op mechanische wijze een cleat
die op de zool van speciale fietsschoenen is aangebracht.
Als u niet zeker weet hoe het pedaalsysteem op uw fiets werkt, raadpleeg
dan de fietsenmaker. Als uw fiets een pedaalsysteem heeft dat niet past of dat
u niet wenst, kan de fietsenmaker het systeem vervangen door het gewenste
systeem.
Als uw fiets zonder pedalen geleverd is, moet u de pedalen kiezen die voor
u het beste werken. Volg de aanwijzingen van de fabrikant voor installatie en
gebruik van de pedalen.

WAARSCHUWING
Tijdens het fietsen moeten uw voeten op de pedalen blijven, anders
kunt u de macht over het stuur verliezen en vallen. Als u de fiets tot
stilstand brengt, moeten uw voeten makkelijk loskomen van de pedalen,
anders kunt u van uw fiets vallen. Neem altijd ten minste een voet uit
de toe-clip of van het klikpedaal voordat u de fiets tot stilstand brengt.

Gebruik van het pedaalsysteem – alle systemen


Raak voor de eerste rit vertrouwd met uw pedaalsysteem en oefen het op-
en afstappen vanuit stilstaande positie. Nadat de beweging voor het op- en
afstappen natuurlijk is geworden, kunt u gaan oefenen op een open parkeer-
plaats. Let op de weg tijdens het fietsen: als u teveel
naar uw pedalen kijkt, zult u naderende obstakels niet
kunnen zien.

Gebruik van toe-clips en riempjes


Bij goedpassende toe-clips wordt de bal van uw
voet boven de pedaalas geplaatst zodat u harder kunt
trappen; zorg dat uw toe-clips goed passen.
Gebruik de juiste schoenen met toe-clips.
Voorkom dat uw voeten blijven haken in de toe-clips
of de riempjes. Gebruik schoenen waarmee uw voet
het teenriempje makkelijk kan passeren; gebruik geen Figuur 1.22 - Loshalen van
schoenen met brede profielzolen. Stel de lengte van het het teenriempje
teenriempje altijd in met de gesp (fig. 1.22) zodat u uw
voeten snel van de pedalen kunt nemen.
Om uw voeten in toe-clips te plaatsen
1. Ga over de fiets staan.
2. Houd uw linkervoet op de grond en draai de
rechtercrank naar de twee-uurspositie.
3. Plaats de punt van uw schoen op de achterrand van
het omgekeerde pedaal, met uw tenen iets naar
buiten gericht (fig. 1.23).
4. Gebruik een beweging alsof u iets van de zool van
uw schoen schraapt, draai het pedaal omhoog en
steek uw voet in de toe-clip. Figuur 1.23 - Klaar om het
5. Zet af met uw linkervoet en ga op het zadel zitten. pedaal om te draaien
Draai de cranks een of twee slagen om op gang te
komen en gebruik dezelfde methode om het linkerpedaal om te keren
en uw voet in de toe-clip links te steken.

HOOFDSTUK EEN Richtlijnen voor veilig gebruik op de weg en op terrein D.13


Om uw voeten uit de toe-clips te halen
1. Breng uw hiel omhoog zodat uw schoenzool vrijkomt
van de bovenkant van het pedaal (fig. 1.24).
2. Breng uw voet omhoog en naar achteren en zorg dat
uw voet vrijkomt van het pedaal.
3. Plaats de voet waarop uw lichaamsgewicht rust op de
grond wanneer de fiets tot stilstand komt.

Figuur 1.24 - Breng uw


voet omhoog om hem
uit het pedaal te halen

Gebruik van klikpedalen


Klikpedalen hebben een veermechaniek dat een cleat
grijpt: dit is een klein plaatje dat op de zool van speciale
fietsschoenen is aangebracht. Als u met uw fiets geen
informatie over klikpedalen ontvangen hebt, vraag dan
een exemplaar aan de fietsenmaker of neem contact met
ons op voor een exemplaar. De onderstaande informatie
dient uitsluitend als aanvulling op de gebruiksaanwijzing
van de pedaalfabrikant.
Gebruik de juiste schoenen en cleats voor
klikpedalen.
Figuur 1.25 - Inklikken Gebruik klikpedalen niet met gewone schoenen op de
klikkant, of zonder in te klikken; in dat geval maken uw
voeten geen goed contact met de pedalen. Neem altijd
ten minste een voet van de pedalen voordat u de fiets tot
stilstand brengt. Gebruik alleen cleats die door de pedaal-
 fabrikant geleverd of goedgekeurd zijn. Cleats van andere
 pedaalsystemen zullen soms niet goed loskomen.
Installeer de cleats en pedalen goed en stel ze
juist af.
Verkeerde installatie van de cleats kan letsel veroor-
zaken, zodat de installatie door uw fietsenmaker uitgevoerd
moet worden. Op de meeste pedalen is de kracht die nodig
is voor het in- en uitklikken instelbaar. Verkeerde afstel-
Figuur 1.26 - Test of u
goed ingeklikt bent
ling van de klikkracht van klikpedalen kan ertoe leiden
dat u uw voet niet van het pedaal kunt nemen. Lees de
gebruiksaanwijzing van de pedaalfabrikant die met de
pedalen is meegeleverd voor nadere informatie.
Houd uw cleats en pedalen in goede staat
Voordat u de klikschoen op het pedaal vastzet, moet u
zowel de cleats als de pedalen goed schoonmaken. Vuil of
verontreiniging in de pedalen of op de cleats kan het in- of
uitklikken bemoeilijken. Als de cleat versleten is, zal hij
soms niet goed werken met de klikpedalen.
Inklikken op klikpedalen
1. Steek de voorkant van de cleat in de voorkant
Figuur 1.27 - Klik uit door van het pedaal (fig. 1.25) en druk de bal van uw
zijdelings te draaien voet omlaag. U hoort een klik die aangeeft dat u
ingeklikt bent.
2. Controleer de bevestiging door een ronddraaiende beweging met het
pedaal uit te voeren (fig. 1.26). Als u uw voet van het pedaal kunt
rollen, moet u de procedure opnieuw starten.
3. Om op te stappen, duwt u dit pedaal omlaag terwijl u met de andere
voet afzet en gaat u tegelijkertijd op het zadel zitten.
4. Nadat u op gang bent gekomen, klikt u de tweede voet in op het andere
pedaal met dezelfde methode.
Uitklikken op klikpedalen
1. Draai uw hiel zijdelings van de middellijn van de fiets vandaan
(fig. 1.27).
2. Plaats uw voet op de grond wanneer de fiets tot stilstand komt.

D.14
LET OP FIETSENDE KINDEREN
Goed toezicht op kinderen als die meer leren over
fietsen, veiligheid, en de verkeersregels voor fietsers
is een onmisbaar deel van de opvoeding van uw kind
(fig. 1.28). Leg het materiaal in dit deel, hoofdstuk 1,
uit aan uw kind voordat hij of zij met fietsen begint.
En maak uw kinderen vertrouwd met deze allerbelang-
rijkste regel voor jonge fietsers:

Kinderen moeten een helm dragen als ze op de fiets


of driewieler zitten.

Fiets niet op onveilige plaatsen Figuur 1.28 - Fietsen onder


Kinderen hebben nog geen goed ontwikkeld gevoel toezicht
voor perspectief en afstand. Ze moeten uit de buurt van
alle obstakels blijven. Een kind beschikt soms niet over de vaardigheden of
reflexen die nodig zijn om snel te stoppen en zal in noodsituaties soms niet
goed reageren. Kinderen zitten laag bij de grond en zijn soms zeer slecht
zichtbaar voor bestuurders van andere voertuigen. Daarom mogen kinderen
alleen op een veilige plaats fietsen onder direct toezicht van een volwassene.

WAARSCHUWING
Kinderen mogen nooit bij de stoep, trappen, steile hellingen, zwembaden
of door auto’s bezochte plaatsen fietsen. Dat kan resulteren in
ongelukken met dodelijk of ernstig letsel. Kinderen moeten fietsen op een
vlak en veilig terrein onder toezicht van volwassenen.
Zijwielen
Sommige fietsmodellen hebben zijwielen (fig. 1.29). Wanneer uw kind
leert fietsen met zijwielen, moet u ervoor zorgen dat het in staat is om de
fiets te stoppen. Totdat een kind de fiets kan stoppen, mag het niet zonder
toezicht fietsen.
De zijwielen kunnen afgesteld worden om het aanleren van vaardigheden
zoals evenwicht en bochten nemen te vergemakkelijken.
Afstellen van de zijwielen
1. Controleer of de banden van de zijwielen goed
zijn opgepompt.
2. Plaats de fiets op een horizontaal, glad oppervlak.
3. Draai de achterasmoeren los. Volg de procedure in
het gedeelte Aandrijving in hoofdstuk 3.
4. Zet de fiets precies rechtop en zorg voor een
tussenruimte van 6 mm tussen de zijwielen en de
grond aan weerszijden van de fiets. Zorg dat de
afstand aan beide kanten hetzelfde is
5. Draai de asmoeren weer aan zoals beschreven in Figuur 1.29 - Afstand
het gedeelte Aandrijving in hoofdstuk 3 en stel tussen de zijwielen
tevens de kettingspanning bij. en de grond
6. Controleer of de wielen goed gemonteerd zijn, zoals
beschreven in het gedeelte Wielen in hoofdstuk 3.
Stel de zijwielen bij naarmate de vaardigheid van het kind groeit.
Naarmate de vaardigheid van de fietser toeneemt, kunt u de afstand tussen
de zijwielen en de grond vergroten totdat de zijwielen niet meer nodig zijn.

HOOFDSTUK EEN Richtlijnen voor veilig gebruik op de weg en op terrein D.15


ONDERHOUDSSCHEMA
Frequentie Onderhoud pagina
Elke rit
Controleer of de wielen recht staan ......................................................... 5
Controleer de spanning van de banden ................................................... 5
Inspecteer de remmen .............................................................................. 5
Controleer of beide wielen goed bevestigd zijn.....................................6-8
Inspecteer het stuur en de stuurpen op tekenen van stress of metaalmoeheid .. 8
Controleer de afstelling van de ophanging ............................................. 8
Inspecteer de banden op tekenen van slijtage of schade......................... 4
Wekelijks
Neem de fiets af met een vochtige doek ..................................................11
Controleer op loszittende spaken ........................................................... 41
Smeer de ophangingsvorken.................................................................. 50
Controleer of de bouten van de ophangingsvork goed zijn aangehaald.... 50
Controleer of de bouten van de achterophanging goed zijn aangehaald .. 51-55
Maandelijks
Controleer of het stuur en de stuurpen goed bevestigd zijn ................. 18
Controleer of het zadel en de zadelpen goed bevestigd zijn .................. 21
Inspecteer de derailleur en ketting...................................................23-24
Inspecteer de kettingbeschermer........................................................... 23
Inspecteer de versnellingskabels op slijtage ....................... 25, 28, 29, 30
Controleer de werking van de shifters................................................... 25
Inspecteer en smeer de derailleurs .................................................. 25, 27
Controleer de afstelling van het interne schakelsysteem ......... 28, 29, 30
Controleer de afstelling van de voorbouwlagers ................................... 31
Inspecteer de remkabels........................................................33, 35, 38-39
Inspecteer de remblokjes.............................................................33, 37, 38
Inspecteer de rembouten ................................................ 33, 35, 37, 38, 40
Controleer de werking van de rotor ....................................................... 35
Controleer de kettingspanning ................................................................ 6
Inspecteer de bouten van de fietsaccessoires ........................................ 41
Controleer de afstelling van de wiellagers ............................................ 41
Inspecteer de velgen op slijtage ............................................................. 41
Om de drie maanden
Reinig en poets de lak .......................................................................11, 56
Inspecteer de pedalen en toe-clips......................................................... 23
Inspecteer de cranks en de trapas ....................................................23-24
Inspecteer en smeer de remhendels ..................................... 32, 35, 37, 38
Inspecteer de reflectors.......................................................................... 45
Jaarlijks
Smeer de stuurpen.................................................................................. 19
Smeer de zadelpen .................................................................................. 22
Smeer de schroefdraden en de lagers van de pedalen opnieuw ............ 24
Smeer de trapaslagers opnieuw ............................................................. 24
Smeer de wiellagers opnieuw ............................................... 28, 29, 31, 45
Smeer de voorbouwlagers opnieuw ........................................................ 31
Smeer de snelspanners van de wielen .................................................... 45
Smeer de ophangingsvorken opnieuw ................................................... 50
Dit onderhoudsschema is gebaseerd op normaal gebruik. Als u uw fiets meer
dan gemiddeld of in regen, sneeuw of op terrein gebruikt, moet onderhoud
aan de fiets vaker uitgevoerd worden dan in het onderhoudsschema vermeld
staat. Als het lijkt alsof een onderdeel niet goed werkt, moet u het onmiddellijk
inspecteren of repareren of contact opnemen met uw fietsenmaker.
D.16
Aanbevolen gereedschap voor goed fietsonderhoud:
Momentsleutel met lb•in of Nm schaal
Inbussleutels van 2, 4, 5, 6 en 8 mm
Steeksleutels van 9, 10 en 15 mm
Ringsleutel van 15 mm
Dopsleutel, doppen van 14, 15 en 19 mm
T25 Torx-sleutel
Kruiskopschroevendraaier nr. 1
Bandenplakset voor fiets
Fietspomp met manometer
Bandenlichters
Wrench Force® synthetisch kettingsmeermiddel of vergelijkbaar product
Wrench Force® synthetisch smeermiddel of vergelijkbaar product
Wrench Force® framepoets of vergelijkbaar product
Speciale hogedrukpomp voor achtervering of ophangingsvork

Opmerking: Niet al deze gereedschappen zijn voor elke fiets benodigd.

INSPECTIE, AFSTELLING EN SMERING


Dit hoofdstuk vermeldt de onderhoudsintervallen voor inspectie van fietsonderdelen
en aanwijzingen voor het afstellen en smeren van die onderdelen. Als u problemen
aantreft bij inspectie van een onderdeel, mag u de fiets niet gebruiken. Repareer of
vervang het onderdeel of breng uw fiets ter reparatie naar de fietsenmaker.

WAARSCHUWING
Een slecht functionerende fiets kan ertoe leiden dat u de macht over
het stuur verliest en valt. Inspecteer de hele fiets voor elke rit goed en
gebruik de fiets pas nadat alle eventuele problemen verholpen zijn.

Over momentspecificaties
‘Moment’ is een maatstaf voor de strakheid waarmee bevestigingsmate-
riaal met een schroefdraad zoals een schroef of bout wordt aangedraaid, te
bepalen met een momentsleutel. De momentspecificaties in deze handleiding
worden vermeld om u te helpen bepalen of onderdelen en hun schroefdraad-
bevestigers goed zijn aangehaald.
De momentspecificaties moeten gebruikt worden om ervoor te zorgen dat
u het bevestigingsmateriaal niet te strak aandraait. Kleine verschillen in een
gelijksoortig onderdeel kunnen een andere momentwaarde vereisen, zodat we
in de meeste gevallen een bereik van momentwaarden vermelden. Uitoefenen
van meer dan de aanbevolen kracht op bevestigingsmateriaal zorgt niet voor
extra bevestigingskracht, en kan daarentegen leiden tot beschadiging of
defecten van een onderdeel.

STUUR, BAR-ENDS EN STUURPEN


Voer altijd de eenvoudige werkingstest zoals Buisexpansiebout
beschreven in dit hoofdstuk uit om te controleren of een
onderdeel goed is aangedraaid, ongeacht of dit onderdeel
al dan niet met een momentsleutel is aangehaald.
Het stuur, dat u met uw handen vasthoudt als u fietst,
Stuurklembouten
bepaalt grotendeels de mate waarin u de fiets kunt
sturen en beheersen. Daarnaast bepaalt het stuur in
combinatie met het zadel uw houding op de fiets, voor
meer comfort en grotere efficiëntie tijdens het fietsen.
Het stuur is via de stuurpen op de fiets bevestigd (fig. 3.1 Hoekstelbout
t/m 3.4). Dit gedeelte behandelt inspectie, afstelling en Figuur 3.1 - Stuurpen
smering van het stuur, de stuurpen en de bar-ends. met binnenbal en afstel-
Er zijn twee soorten stuurpennen: bare hoogte
• Binnenbalbuizen hebben een buis (fig. 3.3) die via
een binnenbal in de vork wordt vastgezet.
• Direct bevestigde stuurpennen (fig. 3.2) worden op de buitenkant van
het vorkstuurgedeelte vastgezet.
Sommige fietsen hebben tevens verlengstukken op het stuur, de zgn. bar-
ends (fig. 3.6).

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.17


Stuurstangklembouten Inspectie
Als u niet weet of uw stuursysteem veilig is, mag u de fiets
niet gebruiken: laat hem door de fietsenmaker afstellen.
Controleer eenmaal per maand of de stuurpen parallel
staat aan het voorwiel. Test de stuurpenverbinding met
de vork door te proberen het stuur te draaien terwijl u
het voorwiel tussen uw knieën klemt (fig. 3.5). Controleer
of het stuur goed is bevestigd door te proberen het in de
Stuurklembouten
stuurpen te draaien. Overtuig u ervan dat de kabels niet te
ver uitrekken of afgeknepen worden als u het stuur draait.
Figuur 3.2 - Direct verbon- Controleer of alle bouten goed zijn aangehaald. De
den stuurpen
strakheid van de bouten is afhankelijk van het type
Buisexpansiebout stuurpen op uw fiets. Raadpleeg de
Stuurklembouten fietsenmaker als u niet zeker weet
wat voor type stuurpen uw fiets
heeft. De volgende bouten moeten
aangehaald worden:
Stuurklembouten • Binnenbal (fig. 3.1 en 3.3): 175-260
lb•in (19,8-29,4 Nm)
Balhoofdbuis • Stuurklem (fig. 3.1–3.2) op:
Binnenbal Hoekstelklembouten
- gelaste stuurpennen: 100-120
lb•in (11,3-13,6 Nm)
Figuur 3.3 - BMX stuurpen Figuur 3.4 - Stuurpen met bin-
met 4 bouten nenbal en afstelbare hoogte - gesmede stuurpennen: 150-180
lb•in (17-20,3 Nm)
- 4-bouts BMX-stuurpennen: 80-
100 lb•in (9-11,3 Nm)
• Stuurklem op direct gemonteerde
stuurpennen:
- mountain bike of racefiets (fig.
3.2): 100-120 lb•in (11,3-13,6 Nm)
Bar End-klem- - BMX: 145 lb•in (16,4 Nm)
bout
• Bar-endklem (fig. 3.6): 85-125 lb•in
(9,6-14,1 Nm)
Figuur 3.5 - Test de werking Figuur 3.6 - Bar-end
van stuur en stuurpen • Stuurhoekafstelling (fig. 3.1 en 3.4):
150-170 lb•in (17-20,3 Nm)

Bar-ends
Voorkom altijd dat de bar-ends voorwerpen raken waardoor u de macht over
het stuur kunt verliezen. De bar-ends dienen alleen voor klimmen. Zorg dat de
bar-ends vooruit en van u vandaan gericht zijn, onder een hoek van ten minste
15° van parallel tot de grond.

WAARSCHUWING
Een onjuist afgesteld of aangedraaid stuur en onjuist afgestelde of
aangedraaide stuurpen of bar-ends kunnen ertoe leiden dat u de macht
over het stuur verliest en valt. Zorg dat de stuurpen, het stuur en de
bar-ends goed zijn geplaatst en aangedraaid voordat u de fiets gebruikt.
Afstelling
De plaats, de hoek, de breedte en de hoogte van het stuur zijn grotendeels
een kwestie van uw persoonlijke voorkeur qua comfort, efficiëntie en balans.
Uw handen moeten comfortabel geplaatst zijn en alle bedieningsorganen
goed kunnen bereiken. Als uw handen, armen of schouders oncomfortabel
zijn of gaan slapen, kan het nodig zijn het stuur te verstellen of onderdelen te
kiezen die beter geschikt zijn voor u; uw fietsenmaker kan u daarmee helpen.
De breedte van sommige sturen kan aangepast worden door ze af te
zagen, iets dat u kunt zien aan speciale markeringen op het stuur. Zaag
sturen zonder deze markeringen niet af op een bepaalde lengte, inclusief de
Bontrager Race XXXLite sturen van koolstofvezels. Zaag sturen niet korter
af dan de markeringen: dat zou interne versterkingsmaterialen kunnen
verwijderen. Raadpleeg uw fietsenmaker als u ergens niet zeker van bent.

D.18
Afstellen van de stuurhoek
1. Draai de klembout(en) op de stuurpen zover los dat u het stuur in de
stuurpen net kunt draaien.
2. Zet het stuur onder de gewenste hoek en let op dat het midden in de
stuurpen staat.
3. Draai aan zoals beschreven in Inspectie.
Afstellen van de stuurhoek van een in hoogte afstelba-
re stuurpen
Er zijn twee typen van dit soort stuurpennen: fig. 3.1 en fig. 3.4.
1. Draai de hoekstelbout(en) los totdat u de stuurpen kunt draaien.
2. Zet de stuurpen op de gewenste hoogte.
3. Draai de hoekstelbout aan zoals beschreven in Inspectie.
Wijzigen van de stuurhoogte bij een binnenbalhoofdbuis
Afstellen van de stuurhoogte op een stuurpen met directe verbin-
ding is van invloed op de lagerafstelling van de stuurkolom. Deze
procedure vereist speciale gereedschappen en training
en mag daarom alleen door de fietsenmaker worden
uitgevoerd.
Om de hoogte van de in hoogte afstelbare stuurpen in
fig. 3.1 af te stellen, wijzigt u eerst de stuurpenhoek,
zodat u toegang verkrijgt tot de penexpansiebout.
1. Draai de penexpansiebout twee tot drie slagen los. Deze streep
moet in
2. Tik op de bovenkant van de penexpansiebout met een het frame
houten of kunststof hamer om de penwig los te halen. verborgen
zijn.
3. Stel het stuur op de gewenste hoogte af, maar met
de lijn voor minimale inbrenging in het frame Figuur 3.7 - Merkteken
(fig. 3.7). De stuurpen moet ten minste 70 mm in voor minimale insteekpo-
het frame steken. sitie van de stuurpen
4. Draai aan zoals beschreven in Inspectie.

WAARSCHUWING
Fiets nooit als de stuurpen tot voorbij de markering uit het frame
steekt. Een balhoofdstuurpen die te hoog gemonteerd is kan de fiets
beschadigen en ertoe leiden dat u de macht over het stuur verliest
en valt. Zorg dat de markering voor minimale insteekpositie (fig. 3.7)
binnenin het frame zit.
Smering
Smeer de stuurpen eenmaal per jaar.
Opmerking: Voor het smeren van een direct verbonden stuurpen
moeten de stuurkolomlagers bijgesteld worden, zodat dit alleen
door de fietsenmaker gedaan mag worden.
Smeren van een stuurpen met binnenbalhoofdbuis
1. Volg de aanwijzingen onder Wijzigen van de stuurhoogte bij een binnen-
balhoofdbuis en neem de stuurpen van het frame.
2. Verwijder al het oude vet van de stuurpen en maak hem schoon.
3. Breng een dun laagje Wrench Force® synthetisch vet of een vergelijk-
baar product aan op het gedeelte van de buis dat in het frame gestoken
wordt, inclusief het binnenbalgedeelte.
4. Steek de stuurpen in het frame en volg de aanwijzingen onder Wijzigen
van de stuurhoogte bij een binnenbalhoofdbuis.
Installatie en gebruik van
Bar-Keeper accessoires
Op het Bar-Keeper stuursysteem
kunnen diverse speciale accessoires
worden aangebracht. Hoewel
sommige bevestigingsmethoden Insteekpunt voor kanaal
uniek kunnen zijn voor een bepaalde van Bar-Keeper acces-
accessoire, volgen ze in het algemeen soirerail
een van diverse methoden. Deze
Figuur 3.8 - Bar-Keeper bezien vanaf het zadel
aanwijzingen geven een algemene
beschrijving van bevestiging aan de
hand van specifieke voorbeelden.
HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.19
Als er kracht wordt uitgeoefend op de zijkant van het stuur terwijl u fietst,
maakt de fiets een bocht. Als dit onverwacht gebeurt, kunt u de macht over
het stuur verliezen. Zwaardere accessoires zoals bidons moeten zo dicht
mogelijk bij het middelpunt van het stuur worden aangebracht om de invloed
op het sturen zo klein mogelijk te houden. Te richten accessoires zoals
lichten kunnen soms niet precies in het midden gemonteerd worden. Vermijd
het ongelijkmatig uitoefenen van druk op het stuur, zoals gebruik van
een mobieltje of aanbrengen van een voorwerp in de houder. Stop in plaats
daarvan de fiets en geniet van de pauze.
Als u uw fiets op een autorek of ander voertuig transporteert, moet u
alle accessoires van het stuur verwijderen. Laat geen mobieltje, computer
of bidon op de Bar-Keeper zitten als u uw fiets op een rek op een auto
vervoert. De trilling van het voertuig of de wind kunnen de accessoires van
het stuur rukken.
Installeren van de Bar-Tab
Dit hulpstuk wordt gebruikt om een bidonhouder op de Bar-Keeper
accessoirerail te monteren.
1. Steek de kop van de Bar-Tabbout (fig. 3.9) in de linkerkant van het Bar-
Keeperkanaal (fig. 3.8).
2. Schuif de montagebout naar de gewenste plaats en draai het
duimwieltje vast.
3. Zorg dat de Bar-Tab niet op de Bar-Keeper kan bewegen.
4. Gebruik de twee accessoireschroeven om de bidonkooi of andere Bar-
Tabaccessoires te bevestigen.
Installeren van een computer
Montagebout 1. Verwijder de rubberen dop op de rechterkant van de
accessoirerail.
Accessoireschroeven 2. Bepaal welke computermontageplaat voor uw
computer nodig is: bedraad of draadloos.
3. Schroef de twee kleine montageschroeven op de
voorkant enige slagen in de onderkant van de
montageplaat.
4. Schuif de montageplaat op zijn plaats.
Duimwieltje
Haak de twee schroeven voor in de gleuven in de Bar-
Figuur 3.9 - Keeperhouder.
Montageschema Bar-Tab 5. Steek de grote kunststof lip in het midden op zijn plaats.
6. Installeer de twee montageschroeven achter
nadat u de computermontageplaat op zijn plaats
geschoven hebt.
Installeren van een wikkelklem
Sommige accessoires, zoals een fietscomputer van
andere merken dan Trek, worden met een wikkelklem op
de Bar-Keeper vastgezet.
1. Haal de klemschroef uit de wikkelklem.
2. Open de wikkelklem voorzichtig en schuif hem over
het stuur, met de schroefopening naar voren.
3. Schuif de wikkelklem naar de gewenste plaats.
4. Breng wat vet aan op de schroefdraad en lageropper-
vlakken van de klemschroef.
5. Monteer de gewenste accessoire op de wikkelklem.
6. Zorg dat de wikkelklem niet op de Bar-Keeper
kan bewegen.

D.20
ZADEL EN ZADELPEN
Het zadel waar u op zit tijdens het fietsen wordt door de zadelpen (fig. 3.10) op zijn
plaats gehouden. De zadelpenbevestiger zet de zadelpen in het frame vast. Goede
afstelling van alle onderdelen is belangrijk voor uw comfort en voor efficiënt fietsen.
Dit gedeelte behandelt inspectie, afstelling en smering van
het zadel, de zadelpen en de zadelpenbevestiger.

Inspectie
Inspecteer maandelijks of de snelspanner van de zadelpen
of de bout(en) van de zadelpenbevestiging (fig. 3.10 en 3.11) Zadelmonta-
gebouten
goed bevestigd zijn. Controleer of het zadel goed is vastgezet
door te proberen het zadel en de zadelpen in het frame te Zadelpen

draaien en te proberen om de voorkant van het zadel omhoog


of omlaag te bewegen. Als het zadel draait, loszit of op en neer Zitbuisknevel-
bout
beweegt, moet u de bout of snelspanner of de zadelmontage-
bouten aandraaien en de test herhalen. Draai de zadelpenbe- Figuur 3.10 - Onderdelen
vestiging nooit helemaal aan als de zadelpen niet in het frame van de zadelpen
geïnstalleerd is.
Haal de volgende bouten aan:
• Zadelpenbevestiging (fig. 3.10): 85-125 lb•in
(9,6-14,1 Nm)
• Zadelmontagebouten van de volgende types:
- Met een steeksleutel van 13 of 14 (fig. 3.11): 180-220 lb•in
(20,3-24,9 Nm)
- Enkel, met een 6 mm inbussleutel: 150-250 lb•in Zadelmonta-
gebout
(17-28,3 Nm)
- Dubbel, met een 5 mm inbussleutel (fig. 3.10): Figuur 3.11 -
80-125 lb•in (9,6-14,1 Nm) Zadelmontagebout met
een steeksleutel van 13
- Dubbel, met een 4 mm inbussleutel: 45-60 lb•in of 14 mm
(5-6,8 Nm)
• Klembouten op zitbuis driewieler: 85-125 lb•in (9,6-14,1 Nm)
Voor een zadelpen met snelspanner werkt het mechanisme hetzelfde als voor de
snelkoppeling van de wielen. Stel de spanning van de hendel af en zorg dat hij dicht
is door de aanwijzingen onder Afstellen en sluiten van de snelspanner op pagina 42-43
te volgen. Gebruik de snelspanner niet tijdens het fietsen. Op het model Trek Liquid
kunnen uw vingers door de bewegende ophangingsonderdelen afgekneld worden.
Het zadel waar u op zit tijdens het fietsen wordt door de zadelpen (fig. 3.10)
op zijn plaats gehouden. De zadelpenbevestiger zet de zadelpen in het frame
vast. Goede afstelling van alle onderdelen is belangrijk voor uw comfort en voor
efficiënt fietsen. Dit gedeelte behandelt inspectie, afstelling en smering van het
zadel, de zadelpen en de zadelpenbevestiger.

Afstelling
De hoogte van het zadel is zeer belangrijk voor comfort, veiligheid en efficiëntie.
De zadelhoek en de positie naar voren of achteren zijn van invloed op het comfort
van het zadel en het stuur, omdat ze de gewichtsverdeling tussen beide bepalen.
Juiste afstelling van de zadelhoek is een kwestie van persoonlijke voorkeur:
probeer eerst te fietsen met de bovenkant van het zadel parallel aan de grond.
Voor fietsen met achtervering kunt u de punt van het zadel iets omlaag richten
zodat het zadel horizontaal staat wanneer de achtervering door uw lichaamsge-
wicht ingedrukt wordt.
U kunt het zadel ook naar voren of naar achteren verstellen ten opzichte van de
zadelpen om uw comfort te vergroten en de afstand tot het stuur te regelen.
Als het zadel goed is afgesteld, is een goed zadel vrij comfortabel, zelfs bij
lange ritten.

WAARSCHUWING
Langdurig fietsen met een slecht afgesteld zadel of een zadel dat uw
heupen niet goed ondersteunt kan korte- or langetermijnletsel van uw
zenuwen en bloedvaten veroorzaken. Als uw zadel pijn of ongevoelig-
heid veroorzaakt, moet u de zadelpositie wijzigen. Als u na afstelling
nog steeds pijn of ongevoeligheid ondervindt, moet u uw fietsenmaker
raadplegen over nadere afstelling of het zadel door een beter passend
zadel vervangen.
HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.21
Afstellen van de zadelhoek
1. Draai de montagebout van het zadel net
ver genoeg los om het zadel naar voren
en achteren te kunnen kantelen.
Sommige zadelpennen hebben twee
bouten, waarbij de zadelhoek wordt
afgesteld door de ene bout losser en
de andere bout vaster aan te draaien.
2. Plaats een liniaal of een waterpas op het
zadel om de hoek beter te zien.
3. Stel het zadel af en haal de zadelmontage-
bout aan zoals beschreven onder Inspectie.
Figuur 3.12 - Been uitgestrekt met de
juiste zadelhoogte
Afstellen van de zadelhoogte op een fiets
1. Ga in fietspositie op het zadel zitten zonder schoenen
Deze streep aan terwijl iemand anders de fiets ondersteunt.
moet in het 2. Zet de cranks parallel aan de zitbuis.
frame ver-
borgen zijn. 3. Draai de zadelpenbevestigingsbout of de snelspanner los.
4. Breng de zadelpen omhoog totdat uw uitgestrekte
been recht is wanneer uw hiel op het onderste
pedaal rust (fig. 3.12).
Als u schoenen draagt, moet uw knie iets gebogen zijn
in de correcte fietspositie; dit met de bal van uw voet op
Figuur 3.13 - Merkteken het pedaal.
voor minimale insteekpo- 5. Zorg dat de markering voor minimale insteekpo-
sitie van de zadelpen sitie (fig. 3.13) op de zadelpen binnenin het frame
zit. Ten minste 64 mm van de zadelpen moet in het
frame steken.
6. Haal de snelspanner van de zadelpen of de bout aan
zoals beschreven onder Inspectie.

WAARSCHUWING
Een zadelpen die te hoog gemonteerd is kan de fiets beschadigen en
ertoe leiden dat u de macht over het stuur verliest en valt. Zorg dat de
markering voor minimale insteekpositie (fig. 3.13) binnenin het frame zit.

Afstellen van de zadelhoogte op een driewieler


1. Draai de bouten van de zadelbuisklem los en
verwijder ze (fig. 3.14).
Zadelpen
2. Zet de zadelbuis op de gewenste hoogte.
3. Installeer de bouten van de zadelbuisklem en draai
ze weer aan.
Knevelbouten
Smering
Smeer de zadelpen jaarlijks (behalve op OCLV-fietsen die
Figuur 3.14 - Afstelling van niet gesmeerd hoeven te worden); zie Zorg voor uw frame
het driewielerzadel of vork op pagina 56-57).
Smeren van de zadelpen
1. Draai de zadelpenbevestigingsbout of de snelspanner
los en trek de zadelpen uit het frame.
2. Verwijder al het oude vet van de zadelpen en maak
hem zonodig schoon.
3. Breng een dun laagje Wrench Force® synthetisch vet
of een vergelijkbaar smeermiddel aan op het gedeelte
van de zadelpen dat in het frame gestoken wordt
4. Steek de zadelpen in het frame.
5. Stel het zadel af op de juiste hoogte, zet het parallel
met het frame en draai de zadelpenbevestigingsbout
aan of sluit de snelspanner zoals beschreven
onder Inspectie.

D.22
AANDRIJVING: PEDALEN, CRANKS, KETTING
EN CASSETTE
De aandrijving (fig. 3.15) wordt gevormd Cassette Crankbout
door de fietsonderdelen die kracht
overbrengen naar het achterwiel:
• Pedalen (en toe-clips op sommige modellen)
• Cranks - linker- en rechtercrank, Ketting
kettingtandwiel(en) en trapaslagering (de
Ketting-
as en lagers waar de cranks op draaien) tandwiel
Pedaal
• Ketting
• Cassette of freewheel Figuur 3.15 - Onderdelen van de
Dit gedeelte behandelt inspectie, afstelling en fietsaandrijving
smering van de aandrijving. Raadpleeg voor fietsen met een interne versnel-
ling in de achternaaf tevens het gedeelte Interne schakelsystemen.

Inspectie
Als de aandrijving goed functioneert, is het schakelen makkelijk, is de fiets
stil en kan hij maximaal efficiënt zijn.
Controleer eenmaal per maand of de ketting en cassette schoon, roestvrij
en goed geolied zijn. Alle schakels in de ketting moeten moeiteloos en zonder
piepen kunnen draaien en er mogen geen vervormde schakels zijn. Verwijder
het achterwiel en draai de cassette in uw handen. Als u een malend geluid
hoort of de cassette meteen stopt nadat u hem gedraaid hebt, kan verdere
afstelling of vervanging van de cassette noodzakelijk zijn: laat de fiets door de
fietsenmaker repareren.
Op fietsen met een kettingbeschermer moet u eenmaal per maand
controleren of de beschermer goed aangebracht en uitgelijnd is. Beweeg
de kettingbeschermer heen en weer en tik erop. Til het achterwiel omhoog,
draai de cranks en luister naar geluiden die zouden kunnen beteken dat de
cranks of ketting tegen de kettingbeschermer aanlopen. Stel de kettingbe-
schermer bij zodat hij niet beweegt, ratelt of schuurt en draai het bevesti-
gingsmateriaal aan.
Inspecteer om de 3 maanden de pedalen en toe-clips.
Zorg dat de toe-clips goed op het pedaal zijn vastgezet
en de reflectors op de pedalen schoon en goed bevestigd
zijn. Draai de pedalen aan in de cranks; draai het
rechterpedaal rechtsom aan maar het linkerpedaal
linksom (fig. 3.16).
• Pedalen: 350-380 lb•in (40,2-42,9 Nm)
Om te controleren of de pedaallagers goed afgesteld
zijn, draait u de pedalen en beweegt u ze heen en weer
en op en neer met uw hand. Als de pedaallagers los or
ruw lijken, laat de pedalen dan door de fietsenmaker
afstellen, opnieuw smeren of vervangen. Figuur 3.16 - Aanhalen van
Inspecteer de cranks om de 3 maanden en controleer de pedalen
dan de afstelling van de trapas en haal de crankbouten aan:
• crankbouten
- Enkele 6- of 8mm-bout op elke crank: 350-435 lb•in
(39,5-49,2 Nm)
- Dubbele klembouten op elke crank (fig. 3.17): 88-132 lb•in
(10-15 Nm)
• Kettingtandwielbouten: 70-95 lb•in (7,9-10,7 Nm)
Controleren van de afstelling van de trapaslagers Crankbout
1. Neem de ketting van het kettingtandwiel.
2. Draai de crank zodat een van de cranks parallel staat aan Figuur 3.17- Crankbouten
de zitbuis. van klemtype
3. Plaats een hand op de crank en de andere hand op
de zitbuis en probeer de crank zijdelings van de zitbuis vandaan en
ernaar toe te bewegen.
4. Draai de cranks rond.
Als de cranks los aanvoelen of klinken, als ze plotseling stoppen of als u
een malend geluid uit de lagers hoort, moeten de lagers door de fietsenmaker
afgesteld of opnieuw gesmeerd worden.

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.23


Maak de kettingtandwielen schoon en inspecteer ze. Als er tanden
verbogen of gebroken zijn, moet u het kettingtandwiel door de fietsenmaker
laten vervangen. Bij sommige tandwielen hebben een paar tanden een
afwijkende vorm om het schakelen te vergemakkelijken.
Inspecteer de ketting om de 3 maanden op tekenen van slijtage met een
kettingmeter of een liniaal. Elke schakel in een nieuwe ketting is 1 inch
(2,54 mm) lang. Als 12 schakels in de ketting een lengte hebben van 30,8 cm
(12 1 ⁄8 inch) of meer, moet u de ketting vervangen. Bij goed onderhoud gaat de
ketting op een racefiets ongeveer 1600 tot 2400 km mee, en minder op een
mountain bike. Vervangen van de ketting vereist speciale gereedschappen en
training en mag daarom alleen door de fietsenmaker worden uitgevoerd.

Afstelling
Lees voor informatie over het afstellen van de voor uitklikken benodigde
kracht en voor afstelling van de cleats het gedeelte Gebruik uw pedaalsy-
steem veilig in hoofdstuk 1.
Pedaalgaten Op sommige fietsen kan de lengte van de cranks
afgesteld worden. Om de cranklengte te wijzigen, verwij-
dert u de pedalen en steekt u ze in de andere set gaten
(fig. 3.18).
Voor afstelling van de lagers in de aandrijving,
inclusief de trapas, de cassette en de pedalen, zijn
speciale gereedschappen en een speciale opleiding nodig.
Deze werkzaamheden mogen alleen door de fietsenmaker
worden uitgevoerd.

Figuur 3.18 - Afstelbare


Afstellen van de kettingspanning op een fiets
crank met 1 versnelling
1. Draai de achterasmoeren aan weerszijden van het wiel
geleidelijk los.
2. Verschuif het wiel om de kettingspanning te wijzigen en plaats het wiel
in het midden van het frame.
Sommige modellen hebben een kettingspanner die het wiel
helpt plaatsen.
3. Volg de procedures voor Inspectie en Afstelling in het gedeelte Wielen
om het wiel opnieuw te installeren.
Het afstellen van de zijwielen wordt behandeld in hoofdstuk 1.

Smering en reiniging
Maak de cassette eens per maand schoon en olie dan tevens de ketting.
Plaats altijd een poetslap achter de ketting om te voorkomen dat er olie op de
rest van de fiets terechtkomt. Gebruik Wrench Force® synthetisch kettings-
meermiddel of een vergelijkbaar product. Neem de overtollige olie af met een
poetslap nadat u de ketting geolied hebt. Uw fietsenmaker kan u de juiste
olie aanbevelen.
Schoonmaken van de cassette
Geen benzine gebruiken: benzine is zeer brandbaar en laat na
verdamping een vetverontreinigend laagje achter.
1. Verwijder al het vuil rondom de tanden van het tandwiel met Wrench
Force® de-greaser of een vergelijkbaar oplosmiddel en een borstel.
Smeer eenmaal per jaar de pedaallagers en de trapaslagers en smeer
het gedeelte van de pedaalassen dat in de cranks geschroefd is opnieuw.
Sommige pedaallagers en trapaslagers zijn permanent afgedicht en hoeven
niet jaarlijks opnieuw gesmeerd te worden. Het opnieuw smeren van lagers
vereist speciale gereedschappen en training en mag daarom alleen door de
fietsenmaker worden uitgevoerd.
Opnieuw smeren van de pedaalschroefdraad
Opmerking: Er zijn linker- en rechterpedalen, meestal voorzien van
een letter op het uiteinde van de pedaalas of de sleutelvlakken.
1. Verwijder de pedalen: draai de rechterpedaalspil linksom en de linker-
pedaalspil rechtsom.
2. Breng een laagje Wrench Force® synthetisch smeermiddel of een gelijk-
soortig product aan op de schroefdraden. Uw fietsenmaker kan u het
juiste smeermiddel aanbevelen.
3. Installeer de pedalen op de juiste kant: plaats het rechterpedaal op de
rechtercrank en het linkerpedaal op de linkercrank.
4. Volg de instructies voor het aanhalen van de pedalen zoals beschreven
onder Inspectie.

D.24
DERAILLEURSYSTEMEN
Derailleursystemen Kabel Stelschroeven
Sommige fietsen hebben een derailleursysteem dat
schakelt door de ketting tussen de tandwielen heen en
weer te bewegen. Het schakelsysteem omvat die fietson- Kabelklembout
derdelen waarmeer de derailleur schakelt, inclusief de
voorderailleur (fig. 3.19) of achterderailleur (fig. 3.20), de
shifters (fig. 3-21 t/m 3-25) en de schakelkabels.
Er zijn diverse schakelsystemen voor fietsen.
• Shimano STI Dual Control shfters waarbij beide
hendels tussen tandwielen schakelen (fig. 3.21)
• RapidFire of E-Z Fire shifters, met een met de duim te Figure 3.19 - Voorderailleur
bedienen hendel en een met uw vinger te bedienen
hendel, beide onder het stuur (fig. 3.22)
• Greepversnellingen waarbij u schakelt door een deel Stelschroeven
van de stuurgreep te verdraaien (fig. 3.23) Kabelklembout
• Campagnolo Ergopower schakelsystemen (fig. 3.24)
• Bar-endschakelsystemen (fig. 3.25)

Inspectie
In deze instructies worden de volgende schakelter-
men gebruikt:
Kabel
• Opschakelen betekent schakelen naar een versnelling Steltrommel
waarbij het trappen moeilijker wordt: een groter
kettingtandwiel of een kleiner achtertandwiel. Figuur 3.20 - Achterderailleur
• Terugschakelen betekent schakelen naar een versnel-
ling waarbij het trappen makkelijker wordt: een kleiner
kettingtandwiel of een groter achtertandwiel.
Als uw derailleursysteem goed is afgesteld, is het stil. Als er na het schakelen
ongebruikelijke geluiden klinken, kan dat betekenen dat de versnellingskabel
bijgesteld moet worden. Als het geluid na het bijstellen aanhoudt of luider is
geworden, moet u de fiets stoppen en de bron van het geluid bepalen. Vraag zo
nodig uw fietsenmaker om het probleem te bepalen en te verhelpen.
Inspecteer de versnellingskabels eenmaal per maand op knikken, roest,
gebroken vezels of rafelige uiteinden. Inspecteer ook de behuizing op losse draadve-
zels, verbogen uiteinden, breuk en slijtage. Gebruik de fiets niet als u vermoedt dat
er een probleem met de versnellingskabels is; volg de instructies onder Vervangen
van een versnellingskabel of laat deze reparatie door de fietsenmaker uitvoeren.
Controleer eenmaal per maand de werking van de linkerschakelhendel/
voorderailleur. Bij terugschakelen hoort de voorderailleur de ketting naar een
kleiner tandwiel te verplaatsen. Bij opschakelen hoort de voorderailleur de ketting
naar een groter tandwiel te verplaatsen. Na het schakelen kunt u de voorderailleur
door een kleine beweging van de schakelhendel zo plaatsen dat hij niet tegen de
ketting aanloopt. De ketting mag nooit van het binnenste of buitenste kettingtand-
wiel aflopen.
Controleer eenmaal per maand de werking van de rechterschakelhendel/
achterderailleur. Bij terugschakelen hoort de achterderailleur de ketting naar een
groter achtertandwiel te verplaatsen. Bij opschakelen hoort de achterderailleur de
ketting naar een kleiner achtertandwiel te verplaatsen. Na het schakelen hoort de
achterderailleur zo geplaatst te zijn dat de ketting soepel loopt zonder te springen.
De ketting mag nooit van het binnenste of buitenste achtertandwiel aflopen.

Afstelling
De derailleur moet afgesteld worden terwijl de fiets stevig in een klem gezet
is of terwijl iemand het achterwiel van de grond houdt, zodat u de aandrijving
en het schakelsysteem kunt gebruiken terwijl de fiets op zijn plaats blijft.

Duimhendel

Duimknop
Grote
hendel
Kleine Schakelhendel
hendel Vingerhendel

Figuur 3.21 - STI Figuur 3.22- Rapid Figuur 3.23 - Figuur 3.24 - Figuur 3.25 - Bar-con
Dual control Fire Versnellinggrepen Ergopower

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.25


Afstellen van de laagste tandwielpositie op de voorderailleur
1. Schakel de ketting naar het kleinste kettingtandwiel voor en het
grootste achtertandwiel.
2. Draai de klembout van de voorderailleurkabel (fig 3.19) los totdat de
kabel vrijkomt.
3. Draai de stelschroef (aangeduid met “L”, fig. 3.26) totdat de binnenste
kettinggeleider van de derailleur ongeveer 0,5 mm van de ketting
verwijderd is.
4. Trek aan het kabeluiteinde en schakel enige malen terug met de linker-
schakelhendel zodat hij op de stand voor het kleinste tandwiel staat.
5. Draai de steltrommel van de versnellingskabel zo ver mogelijk linksom.
6. Steek de kabel in de groef naast de klembout van de derailleurkabel,
trek de kabel strak en klem de kabel vast:
• Klembout voorderailleurkabel: 44-60 lb•in (5,0-6,8 Nm)
Afstellen van de hoogste tandwielpositie op de voorderailleur
1. Schakel de achterderailleur naar het kleinste achtertandwiel.
2. Draai de stelschroef voor de hoogste versnelling
(aangeduid met “H”, fig. 3.27) linksom totdat hij
niet meer in de weg zit van de derailleurbaan.
3. Draai de cranks met de hand en gebruik de schakel-
hendel om de ketting voorzichtig naar het buitenste
achtertandwiel te schakelen.
4. Plaats de buitenste kettinggeleider van de voorde-
railleur tot op een afstand van 0,5 mm van de
ketting met de schakelhendel.
5. Draai de stelschroef van de hoogste versnelling weer
aan totdat u weerstand voelt. Als u de schroef te ver
Figuur 3.26 - Binnenste hebt aangedraaid, beweegt de voorderailleur naar
stelschroef van invloed op het kleine kettingtandwiel toe.
lage versnelling
Controleer de afstellingen: test de diverse tandwiel-
combinaties. Zorg dat de ketting niet van het tandwiel
afloopt als u schakelt en dat de derailleurkooi niet tegen
de cranks aanloopt.
Afstellen van de middelste tandwielpositie op
de voorderailleur, bij drie kettingtandwielen
1. Schakel de ketting naar het grootste kettingtandwiel
voor en het kleinste achtertandwiel.
2. Draai de steltrommel voor de kabelspanning (op de
onderste framebuis of op de schakelhendel) linksom om
de kabelspanning te verhogen totdat de derailleurkooi
Figuur 3.27 - Buitenste
de ketting net raakt.
stelschroef van invloed op Test de diverse tandwielcombinaties om te controleren of
hoge versnelling de ketting voor alle kettingtandwielen goed geplaatst wordt.
Opmerking: Sommige voorshifters hebben
een tab-functie. Door de hendel iets terug te
schakelen, beweegt u de derailleur iets naar
binnen zodat hij de ketting niet meer raakt.
Afstellen van de hoogste tandwielpositie op de
achterderailleur
1. Schakel de ketting naar het kleinste achtertandwiel
en naar het grootste kettingtandwiel voor.
2. Draai de kabelklembout (fig 3.20) los totdat de
kabel vrijkomt.
3. Ga achter de fiets staan om te controleren of het
kleinste achtertandwiel, de ketting en de twee
derailleurpoelies in lijn staan.
4. Als ze niet in lijn staan, draait u de stelschroef voor
de hoogste versnelling (meestal voorzien van de
Figuur 3.28 - Buitenste
stelschroef van invloed op aanduiding “H”, fig. 3.28) totdat ze in lijn staan.
hoge versnelling 5. Trek aan de kabel en schakel op totdat de schakelhendel
op de positie voor het kleinste achtertandwiel staat.
6. Draai de steltrommel op de schakelhendel of op
de onderste framebuis helemaal rechtsom. Draai
de steltrommel op de achterderailleur helemaal
rechtsom en dan een slag linksom.
7. Steek de kabel in de klemboutgroef van de achterderail-
leurkabel, trek de kabel strak en klem de kabel vast:
• Klembout achterderailleurkabel: 44-60 lb•in (5,0-6,8 Nm)
D.26
Afstellen van de onderste tandwielpositie op de achterderailleur
1. Draai de stelschroef van de laagste versnelling
op de achterderailleur (meestal voorzien van de
aanduiding “L”, fig. 3.29) zo ver linksom dat hij de
beweging van de derailleur niet hindert.
2. Schakel de ketting voorzichtig naar het kleinste
kettingtandwiel voor en het grootste achtertand-
wiel. Schakel de achterderailleur niet te ver door,
anders kan de ketting tussen het grote achtertand-
wiel en de spaken vastlopen.
3. Zet de poelies van de achterderailleur in lijn met het
grootste achtertandwiel.
4. Draai de stelschroef van de laagste versnelling Figuur 3.29 - Binnenste
rechtsom totdat u weerstand voelt. Als u de schroef stelschroef van invloed op
te ver hebt aangedraaid, beweegt de derailleur naar lage versnelling
de buitenkant van de fiets toe.
5. Test de diverse tandwielcombinaties. Zorg dat de ketting er niet afloopt
als u schakelt.
Afstellen van het indexeersysteem van de achterderailleur
1. Schakel de ketting naar het grootste kettingtandwiel voor en het
kleinste achtertandwiel.
2. Schakel een klik met de achterschakeling.
3. Controleer of de ketting moeiteloos naar het volgende tandwiel gaat.
4. Als de ketting veel lawaai maakt of niet naar het volgende tandwiel
loopt, draait u de steltrommel in kleine stappen linksom en controleert
u nogmaals of het schakelen soepel verloopt.
Als de ketting in plaats daarvan naar het derde kleinste achtertandwiel
loopt, draait u de steltrommel rechtsom tot de uitlijning van de derailleur-
poelies met het tweede kleinste achtertandwiel verkregen is. Test de diverse
tandwielcombinaties om te controleren of de ketting voor alle achtertand-
wielen goed geplaatst wordt.
Als de derailleur niet op deze manier afgesteld kan worden, kan
het zijn dat de derailleurophanging niet goed uitgelijnd is: laat de
fiets door uw fietsenmaker repareren.
Vervangen van een versnellingskabel
1. Schakel de ketting naar het kleinste kettingtandwiel voor en het
kleinste achtertandwiel.
2. Let op het pad van de derailleurkabel, draai de klembout van de slechte
derailleurkabel los en verwijder de kabel via de schakelhendel.
Sommige shifters hebben een afgedekt kabeltoegangspunt: dit is een
schroef of een kapje dat met een schroef bevestigd is. Raadpleeg de fietsen-
maker als u het kabeltoegangspunt voor uw shifter niet kunt vinden.
3. Inspecteer de behuizingen en vervang ze als ze beschadigd of roestig zijn.
Opmerking: Als u een behuizing vervangt, moet u zorgen dat de
onderdelen voor het juiste type behuizing zijn en ze tot de juiste
lengte afsnijden (gebruik de oude stukken als voorbeeld). Zorg dat
de uiteinden van de behuizing glad zijn: de kabel moet onbelemmerd
door deze uiteinden kunnen lopen.
4. Smeer de nieuwe kabel en steek hem door de hendel en alle kabelgelei-
ders en -behuizingen en de kabelklembout, op dezelfde manier als de
oude kabel geïnstalleerd was.
5. Volg de aanwijzingen voor afstelling van de derailleur.
6. Snijd de kabel zo af dat er niet meer dan 5 mm kabel voorbij de
kabelklembout uitsteekt.
7. Klem een metalen einddopje vast om te voorkomen dat het kabeluit-
einde gaat rafelen of druppel een beetje soldeer op het kabeluiteinde.

Smering
Smeer maandelijks alle spilpunten op de voor- en achterderailleur
(inclusief de derailleurpoelies op de achterderailleur) met Wrench Force®
synthetisch kettingsmeermiddel of een vergelijkbaar product.
Smeer de kabel altijd nadat hij is vervangen op het punt waar hij de
behuizing passert met licht smeervet.

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.27


INTERNE SCHAKELSYSTEMEN
Inleiding
Sommige fietsen hebben een intern schakelsysteem waarbij het schakelen
tussen de tandwielen binnen de achternaaf plaatsvindt. Bepaal welk van
de vier interne schakelsystemen op uw fiets wordt gebruikt en lees de
informatie over dat systeem op de volgende paginas:
• Shimano Nexus 8-speed met acht schakelposities op de schakelhendel aangeduid
• Shimano 3-speed met drie schakelposities op de schakelhendel aangeduid
• SRAM DualDrive 2 x 7 combineert een intern schakelsysteem met een
achterderailleur

Nexus 4- of 8-speed systemen


Het interne schakelsysteem omvat die onderdelen van de fiets waarmee u
kunt schakelen, inclusief de shifter, de achternaaf en de versnellingskabel.
Het schakelmechaniek is ingebouwd zodat het schakelsysteem gesmeerd
blijft en weinig onderhoud vereist. Deze instructies behandelen inspectie,
afstelling en smering van een intern schakelsysteem.

Inspectie
Een goed afgesteld schakelsysteem is stil. Als er na het schakelen of tijdens
het trappen ongebruikelijke geluiden klinken, kan dat betekenen dat de versnel-
lingskabel bijgesteld moet worden. Als het geluid na het bijstellen aanhoudt of
luider is geworden, moet u de fiets stoppen en de bron van het geluid bepalen.
Vraag zo nodig uw fietsenmaker om het probleem te bepalen en te verhelpen.
Raadpleeg de fietsenmaker voor nadere informatie over uw schakelsysteem.
Controleer eenmaal per maand of de naaftandwielen goed zijn afgesteld:
• Op een Nexus 8-speed of Nexus 4-speed systeem in de
Poelie vierde versnelling horen de rode strepen op de poelie
Achtertandwielbeugel en op de tandwielbeugel (fig. 3.30) in lijn te staan.
Inspecteer de versnellingskabel eenmaal per maand
op knikken, roest, gebroken vezels of rafelige uiteinden.
Inspecteer ook de behuizing op losse draadvezels, insnij-
dingen, gebroken spiralen en slijtage. Als u vermoedt dat
er een probleem met uw schakelkabel is, mag u de fiets
niet gebruiken. Vervang de kabel en/of de behuizing aan
Klembout schakelkabel
de hand van de onderstaande instructies of breng uw
fiets ter reparatie naar de fietsenmaker voordat u hem
weer gebruikt.
Figuur 3.30 - Poelie en
achtertandwielbeugel Afstelling
Afstellen van de achterste versnelling
Kap voor
kabeluiteinde 1. Zet de shifter op de vierde versnelling.
2. Zet de indicator op de achternaafpoelie in lijn met de
tandwielbeugel (fig. 3.30).
3. Als de twee rode strepen niet in lijn staan, moet u
de versnellingskabelspanning bijstellen door de
steltrommel (fig. 3.31) te draaien totdat de strepen
in lijn staan.
4. Schakel naar de eerste versnelling en weer terug naar de
Steltrommel
schakelkabel vierde versnelling en controleer de afstelling nogmaals.
Vervangen van de versnellingskabel
Figuur 3.31 - Nexus shifter 1. Draai de kabelmontagebout los.
2. Verwijder de kruiskopschroef waarmee de kap van het kabeluiteinde
vastgezet is.
3. Schuif de kap van het kabeluiteinde (fig. 3.31) naar voren.
4. Let op de manier waarop de oude kabel geïnstalleerd is en verwijder de kabel.
5. Installeer een nieuwe kabel in de shifter, de behuizing en de kabelgelei-
ders, op dezelfde manier als de oude kabel gelegd was.
6. Draai de kabelmontagebout weer aan.
7. Bevestig de kap weer op de shifter.
8. Klem een metalen einddopje vast om te voorkomen dat het kabeluit-
einde gaat rafelen of druppel een beetje soldeer op het kabeluiteinde.
9. Volg de instructies onder Afstellen van de achterversnelling.

Smering
Smeer de Nexus naaflagers eenmaal per jaar. Deze procedure vereist
speciale gereedschappen en training en mag daarom alleen door de fietsen-
maker worden uitgevoerd.
Smeer de kabel altijd nadat hij is vervangen met Wrench Force® synthe-
tisch kettingsmeermiddel of een vergelijkbaar product.
D.28
Schakelsysteem met drie versnelllingen
Het interne schakelsysteem omvat die onderdelen van de fiets waarmee u
kunt schakelen, inclusief de shifter, de achternaaf en de versnellingskabel.
Het schakelmechaniek is ingebouwd zodat het schakelsysteem gesmeerd
blijft en weinig onderhoud vereist. Deze instructies
behandelen inspectie, afstelling en smering van een
intern schakelsysteem. Stelschroef

Inspectie
Een goed afgesteld schakelsysteem is stil. Als er na het
schakelen of tijdens het trappen ongebruikelijke geluiden
klinken, kan dat betekenen dat de versnellingskabel
bijgesteld moet worden. Als het geluid na het bijstellen
aanhoudt of luider is geworden, moet u de fiets stoppen
en de bron van herkomst van het geluid bepalen. Vraag
zo nodig uw fietsenmaker om het probleem te bepalen Figuur 3.32 - Belarmkap
en te verhelpen. Raadpleeg de fietsenmaker voor nadere en stelschroef
informatie over uw schakelsysteem.
Controleer eenmaal per maand of de naaftandwielen Belarmvenster
goed zijn afgesteld:
• Op een Nexus 3-speed systeem met de shifter op
de tweede versnelling hoort de indicator in het
belarmvenster (fig. 3.33) in lijn te staan met het
merkteken op de duwstaaf (fig. 3.34).
Inspecteer de versnellingskabel eenmaal per maand
op knikken, roest, gebroken vezels of rafelige uiteinden.
Inspecteer ook de behuizing op losse draadvezels, insnij-
Stelschroef
dingen, gebroken spiralen en slijtage. Als u vermoedt dat
er een probleem met uw schakelkabel is, mag u de fiets Figuur 3.33 - Stelschroef
niet gebruiken. Vervang de kabel en/of de behuizing aan belarm, drie versnellingen
de hand van de onderstaande instructies of breng uw
fiets ter reparatie naar de fietsenmaker voordat u hem
weer gebruikt.

Afstelling
Afstellen van de achterste versnelling
1. Zet de shifter op de tweede versnelling.
2. Zet de indicator in het belarmvenster in lijn met de
lijn op de duwstaaf.
3. Als de twee rode strepen niet in lijn staan, moet u Duwstaaf
de versnellingskabelspanning bijstellen door de
steltrommel (fig. 3.35) te draaien totdat de strepen Figuur 3.34 - Duwstaaf
in lijn staan.
4. Schakel naar de eerste versnelling en weer terug
naar de tweede versnelling en controleer de
afstelling nogmaals.
Vervangen van de versnellingskabel Steltrommel
kabel
1. Verwijder de stelschroef van de belarmkap
(fig. 3.32).
2. Verwijder de belarmkap.
3. Draai de kabelklembout (fig. 3.35) los.
4. Let op de manier waarop de oude kabel geïnstal-
leerd is en verwijder de kabel. Kabelklembout
5. Installeer een nieuwe kabel in de shifter, de
Figuur. 3.35 -
behuizing en de kabelgeleiders, op dezelfde manier Belarmkabelklembout
als de oude kabel gelegd was.
6. Draai de kabelmontagebout weer aan.
7. Bevestig de kap weer op de belarm.
8. Klem een metalen einddopje vast om te voorkomen dat het kabeluit-
einde gaat rafelen of druppel een beetje soldeer op het kabeluiteinde.
9. Volg de instructies onder Afstellen van de achterversnelling.

Smering
Smeer de Nexus naaflagers eenmaal per jaar. Deze procedure vereist
speciale gereedschappen en training en mag daarom alleen door de fietsen-
maker worden uitgevoerd.
Smeer de kabel altijd nadat hij is vervangen met Wrench Force® synthe-
tisch kettingsmeermiddel of een vergelijkbaar product.

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.29


DualDrive schakelsysteem
Het DualDrive schakelsysteem combineert een interne versnellingsnaaf
met een externe derailleur en omvat die onderdelen van de fiets waarmee u
kunt schakelen, inclusief de shifter, de achternaaf, de cassette, de achterde-
railleur en de versnellingskabels. Het derailleurgedeelte van het DualDrive
systeem is een gewone achterderailleur, beschreven op pagina 25-27.
Deze instructies beschrijven inspectie, afstelling en smering van de
interne versnelling in de achternaaf van het DualDrive schakelsysteem met
duimschakelaar met twee standen (fig. 3.36).
Modusindicators
Inspectie
Een goed afgesteld schakelsysteem is stil. Als er na het
schakelen of tijdens het trappen ongebruikelijke geluiden
klinken, kan dat betekenen dat de versnellingskabel bijgesteld
(Uphill) moet worden. Als het geluid na het bijstellen aanhoudt of luider
is geworden, moet u de fiets stoppen en de bron van herkomst
van het geluid bepalen. Vraag zo nodig uw fietsenmaker om
het probleem te bepalen en te verhelpen. Raadpleeg de fietsen-
maker voor nadere informatie over uw schakelsysteem.
Duimschakelaar Controleer eenmaal per maand of de naaftandwielen goed
Figuur 3.36 - DualDrive zijn afgesteld. Duw de schakelhendel van de modus Uphill naar
shifter Standard en weer terug. Als de naaf niet in beide richtingen
Steltrommel
soepel schakelt, moet u de instructies voor bijstellen van de
versnelling volgen of uw fiets ter reparatie naar de fietsen-
maker brengen.
Inspecteer de versnellingskabel eenmaal per maand
op knikken, roest, gebroken vezels of rafelige uiteinden.
Inspecteer ook de behuizing op losse draadvezels, insnij-
dingen, gebroken spiralen en slijtage. Als u vermoedt dat
er een probleem met uw schakelkabel is, mag u de fiets niet
Indicatorvenster gebruiken. Vervang de kabel en/of de behuizing aan de hand
van de onderstaande instructies of breng uw fiets ter reparatie
naar de fietsenmaker voordat u hem weer gebruikt.
Figuur 3.37 - Clickbox
(op achternaaf) Afstelling
Afstellen van de achternaafversnelling
Schakelstaaf
1. Zet de shifter op Standard.
2. Zet de indicator op het Clickbox-venster (fig. 3.37) in
lijn door de steltrommel te verdraaien.
3. Schakel naar de Uphill-modus en weer terug naar
Standard-modus en controleer de afstelling nogmaals.
Verwijderen van het achterwiel
1. Breng de ketting met de derailleur naar het kleinste
achtertandwiel.
2. Schakel de achternaaf naar de Uphill-modus.
Figuur 3.38 - DualDrive 3. Druk de Clickbox-knop (fig. 3.37) omlaag.
schakelstaaf en asringen 4. Trek de Clickbox van de achteras.
5. Schroef de schakelstaaf (fig. 3.38) uit.
6. Volg de instructies onder Verwijderen van een wiel op
Clickboxkap
pagina 44.
Installeren van het achterwiel
1. Volg de instructies onder Installeren van een wiel op
pagina 44.
2. Schroef de schakelstaaf in.
3. Plaats de Clickbox op de achteras.
4. Druk op de Clickbox-knop.
Kabelklembout 5. Volg de instructies onder Afstellen van de achternaaf-
versnelling.
Figuur 3.39 - DualDrive Vervangen van de versnellingskabel
Clickbox en kabelklem 1. Trek de Clickbox-kap (fig. 3.39) los.
2. Draai de kabelklembout los.
3. Let op de manier waarop de oude kabel geïnstalleerd is en verwijder de kabel.
Op de kabelkop in de shifter is een kunststof kapje vastgedrukt.
4. Installeer een nieuwe kabel in de shifter, de behuizing en de kabelgelei-
ders, op dezelfde manier als de oude kabel gelegd was.
5. Trek de kabel strak en bevestig de kabelklembout weer.
6. Bevestig de kap weer op de Clickbox.
7. Volg de instructies onder Afstellen van de achternaafversnelling.
D.30
8. Klem een metalen einddopje vast om te voorkomen dat het kabeluit-
einde gaat rafelen of druppel een beetje soldeer op het kabeluiteinde.
Smering
De naaflagers van de DualDrive zijn bij normaal gebruik
permanent gesmeerd.
Smeer de kabel altijd nadat hij is vervangen met Wrench Force® synthe-
tisch kettingsmeermiddel of een vergelijkbaar product.

VOORBOUW EN VORK
De voorbouw (fig. 3.40) is het lagersysteem waarop de vork, de balhoofd-
buis en het stuur draaien, zodat u de fiets kunt sturen. De instructies
beschrijven inspectie, smering en afstelling van de voorbouw en de vork.
Raadpleeg Ophangingssystemen op pagina 50 als uw fiets een verende vork
heeft.
Raadpleeg tevens Zorg voor uw frame en vork op
pagina 56-57 als uw fiets een voorvork van aluminium of
Bovenste lager-
koolstofvezel heeft. kom van de
Inspectie voorbouw

Inspecteer de voorbouw van uw fiets eenmaal per


maand om te controleren of hij niet te strak vastzit of
Onderste
loszit. Als de voorbouwlagers te los of te vast zitten, mag lagerkom van
u de fiets niet gebruiken: breng de fiets ter reparatie de voorbouw
naar de fietsenmaker.
Controleren of de voorbouw te los zit
1. Ga over de bovenste framebuis van uw fiets staan Figuur 3.40 - Voorbouw
met beide voeten op de grond.
2. Druk de voorrem in terwijl u de fiets naar voren en
naar achteren probeert te rijden.
Als uw fiets geen voorrem heeft, kunt u deze inspectie uitvoeren door
het voorwiel te draaien zodat het dwars op de duwrichting staat.
3. Kijk, luister en voel of er iets los zit in de voorbouwlagers.
Controleren of de voorbouw te strak zit
1. Til het voorwiel van de grond en draai de vork en het stuur langzaam
naar links en naar rechts.
2. Kijk, luister en let op malende geluiden of hangen op punten in de
draaicirkel: in dat geval kan het zijn dat de lagers te strak zijn vastgezet.
Op sommige BMX-fietsen kan het stuur 360 graden draaien zonder dat
de remkabels in de weg zitten, door middel van een brug over de voorbouw.
Informatie over de rotor vindt u in het gedeelte Remsysteem.
Afstelling
Afstelling van de voorbouwlagers vereist speciale gereedschappen en
training en mag daarom alleen door de fietsenmaker worden uitgevoerd.
De afstelling van de rotor wordt beschreven in het gedeelte Remsysteem.
Smering
Smeer de voorbouw eenmaal per jaar. Dit vereist speciale gereed-
schappen en training en mag daarom alleen door de fietsenmaker
worden uitgevoerd.

WAARSCHUWING
Een slecht afgestelde voorbouw kan ertoe leiden dat u de macht over
het stuur verliest en valt. Zorg dat de voorbouw goed is afgesteld
voordat u de fiets gebruikt.
HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.31
REMSYSTEMEN
Met het remsysteem kunt u afremmen of stoppen, een functie die zeer
belangrijk is voor uw veiligheid.
Deze instructies behandelen inspectie, afstelling en smering van een
fietsrem. Lees de algemene informatie in Tips voor het remsysteem – alle
systemen en de specifieke informatie voor het type remmen op uw fiets.
Tips voor het remsysteem – alle systemen
Het remvermogen is afhankelijk van het ontwerp van de remmen. Als u
ontevreden of niet zeker bent van het remvermogen van uw fietsremmen, kunt
u de fietsenmaker raadplegen.
Verkeerde afstelling, verkeerd onderhoud en verkeerd gebruik van welk
remsysteem dan ook kan ertoe leiden dat u de macht over het stuur verliest
en dat er ongelukken gebeuren. Als u niet zeker weet of de remmen goed zijn
afgesteld of vermoedt dat er een probleem is, mag u de fiets niet gebruiken:
laat de fiets door de fietsenmaker nakijken.
Het is moeilijk om het remsysteem goed af te stellen zonder het juiste
gereedschap en de juiste opleiding. Het wordt sterk aanbevolen om remafstel-
ling door de fietsenmaker uit te laten voeren. Raadpleeg de fietsenmaker voor
meer specifieke informatie over uw remsysteem.
Sommige soorten remmen kunnen niet gebruikt worden met bepaalde
remhendels. Gebruik voor elke rem uitsluitend remhendels die er geschikt
voor zijn, zoals die welke met uw fiets meegeleverd zijn. ‘Direct-pull’
remmen (fig. 3.42) bijvoorbeeld hebben een groter remvermogen en
vereisen speciale remhendels om die kracht te verwerken.
Als uw fiets remhendels heeft waarop het remvermogen afgesteld
kan worden, moet u de met uw fiets meegeleverde gebruiksaanwijzing
raadplegen en volgen voordat u de remkracht bijstelt.

WAARSCHUWING
Gebruik een fiets nooit als u niet zeker bent van de werking van de
remmen of als u denkt dat er een probleem met de remkabels of hydrau-
lische slang is. Slecht functionerende remmen kunnen ertoe leiden dat
u de macht over het stuur verliest en valt. Als uw remmen niet goed
werken, moet u ze bijstellen of de fiets voor onderhoud naar uw fietsen-
maker brengen.
Velgrem met remhendel
Inleiding
Centreerschroef Dit systeem omvat een van diverse soorten met de
hand te bedienen remhendels en remmen, waaronder
caliperremmen (fig. 3.41), direct-pull remmen (fig. 3.42),
Steltrommel U-remmen (fig. 3.44) en cantileverremmen (fig. 3.45).
Montagebout
remblokje Op dit systeem is de remhendel via een kabel met de
rem verbonden. Als u de hendel indrukt, wordt er door
de remblokjes druk uitgeoefend op de velg. Dat remt de
wielrotatie, waardoor de fiets langzamer rijdt.
Dit systeem bestaat uit diverse onderdelen:
Remvrijgavehendel
• velg
Figuur 3.41 - Caliperrem • remhendel
• remkabel en remkast
Kabelklembout • remcaliper
Gebruik nooit velgen die speciaal voor schijfremmen
bestemd zijn. Velgremmen vereisen een vlak zijoppervlak
Centreerschroef op de velg voor goede werking.
Montagebout rem-
blokje
Inspectie
Als u niet remt, hoort de afstand tussen de remblokjes en de
velg 1–2 mm te bedragen. De remblokjes horen parallel met
het velgoppervlak te liggen (fig. 3.43). Als uw remmen te strak
Armmontagebout
of te los zijn afgesteld of niet op de velg gecentreerd zijn, moet
u ze afstellen voordat u de fiets gebruikt.
Figuur 3.42 -
Direct-pull rem Figuur 3.43 toont toespoor, een afstelling van de hoek
van het remblokje, die bijgesteld kan worden om piepen van
de remmen te voorkomen. Voor reeds gebruikte remblokjes en op sommige
van de nieuwe direct-pullremmen is toespoor soms niet nodig.

D.32
Remblokje in lijn met velgop- Het remblokje en de velg Draairichting van velg.
pervlak. horen parallel
te liggen.

0,5–1,0 mm toespoor

Figuur 3.43 - Uitlijning van de remblokjes

Inspecteer de remkabels op uw fiets elke maand Kabeldrager


Armmontagebout
op tekenen van knikken, barsten, gebroken vezels en Centreermoer
rafelige uiteinden en inspecteer de remkast op verbogen
uiteinden, insnijding, uitgerekte spiralen en slijtage.
Vervang alle onderdelen die bij inspectie problemen
vertonen.
Inspecteer de remblokjes op uw fiets elke maand
op tekenen van slijtage. Op het remoppervlak van
Linkwire Montagebout
remblokjes zijn ondiepe groeven aangebracht. Als deze remblokje
groeven minder diep zijn dan 2 mm (1 mm op direct-
pullremmen), moet u de remblokjes vervangen. Figuur 3.44 - U-rem
Haal de bouten op de remhendels om de 3
maanden aan : Linkwire
• Hendelklem (fig. 3.46 en 3.48): 53-69 lb•in
(6,0-7,8 Nm) Armmontagebout
• Hendel op midden van stuur (fig. 3.47): 20-30 lb•in
(2,3-3,3 Nm)
Haal de bouten op caliperremmen om de 3 maanden
aan (fig. 3.41): Montagebout
remblokje
• Montagebouten remblokje: 40-60 lb•in (4,5-6,8 Nm)
• Remmontage op: Centreerschroef

- Metalen seatstays: 70-85 lb•in (7,9-9,6 Nm) Figuur 3.45 - Cantileverrem

- ‘Gebogen’ seatstays van koolstofvezel: 55-60 lb•in


(6,2-6,8 Nm)
Haal om de 3 maanden de bouten aan op direct-
pullremmen (fig. 3.42), U-remmen (fig. 3.44), of
cantileverremmen (fig. 3.45):
• Montagebouten remblokje: 70-80 lb•in (7,9-9 Nm)
• Montagebouten arm: 70-85 lb•in (7,9-9,6 Nm)

Afstelling Hendelklembout

Afstellen van het bereik van de remhendel


Op sommige remhendels kunt u het bereik (de afstand Figuur 3.46 - Hendelklembout
tussen het stuur en de hendel) verstellen.
1. Draai de bereikstelschroef (fig. 3.48). Draai de schroef
in (rechtsom) om het bereik te vergroten. Draai de
schroef uit (linksom) om het bereik te verkleinen.
2. Soms moet u na het wijzigen van het bereik ook de
afstand van de remblokjes bijstellen.
Afstellen van de afstand tussen de
remblokjes en de velg
1. Draai de steltrommel. Draai de steltrommel in Hendelklembout
(rechtsom) om de afstand van het remblokje te
vergroten. Draai de steltrommel uit (linksom) om de
afstand van het remblokje te verkleinen.
Op de meeste direct-pull-, cantilever- en U-remmen Figuur 3.47 - Remhendel mid-
den op stuur
zit de steltrommel op de remhendel (fig. 3.48). Op de
meeste calipersystemen zit de steltrommel op de rem
zelf (fig. 3.41).
Op een double-pull hendel (fig. 3.49) moet u de kabelspanning zo
afstellen dat de achterremblokjes net zo dicht bij de velg staan als de
voorremblokjes.
2. Als u de remblokjes niet goed op deze manier kunt afstellen, draait u de
kabelklembout los en monteert u de kabel weer zoals beschreven onder
Installeren van een remkabel, maar zonder de remkabel te verwijderen.

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.33


Hendelklembout Centreren van een V-type-, cantilever-
of roadrem
1. Draai de centreerschroef (fig. 3.41, 3.42 en 3.45). Draai de
schroef in kleine stappen en controleer de centrering.
Stelschroef
2. Als de rem twee centreerschroeven heeft, moet u de
voor bereik algemene veerspanning afstellen terwijl u de
rem centreert.
Kabel
Centreren van een U-rem
Steltrommel 1. Houd de centreermoer van 13 mm (fig. 3.44) met een
sleutel tegen.
Figuur 3.48 - Remhendel 2. Draai de armmontagebout los met een inbussleutel
van 5 mm.
3. Draai de centreermoer.
4. Draai de bout weer aan.
Afstellen van de uitlijning van de remblokjes
1. Draai de montagebout van het remblokje los.
2. Volg de procedures onder Inspectie om de remblokjes
in lijn te zetten en aan te draaien.
3. Nadat de remmen zijn bijgesteld, test u de remmen
door de maximale remkracht op de hendels uit te
oefenen. De kabel mag niet slippen, de remblokjes
moeten onder de juiste hoek tegen de velg aanliggen
en de remblokjes mogen de band niet raken.
Installeren van een remkabel
Figuur 3.49 - Dual-pull rem-
hendel Het installeren van een remkabel in een cantile-
verrem vereist speciale gereedschappen en
training en mag daarom alleen door de fietsen-
maker worden uitgevoerd.
1. Let op de manier waarop de oude kabel geïnstal-
leerd is, haal de ankerbout van de remkabel los en
verwijder de versleten kabel.
2. Smeer de nieuwe kabel en installeer hem; leg hem
daarbij op dezelfde manier als de oude kabel, en voer
hem door de kabelankerbout.
Remvrijgaveknop 3. Zorg dat het looduiteinde van de kabel goed in de
remhendel is geplaatst en de kast goed in de hendel
is gezet.
Figuur 3.50 - Campagnolo rem- 4. Volg zo nodig de instructies onder Afstellen van de
vrijgaveknop uitlijning van de remblokjes.
5. Draai de steltrommel rechtsom zodat de schroef-
draad op de steltrommel niet boven de caliper of
Pijp buiten de hendel uitsteekt.
6. Houd de remblokjes tegen de velg en draai de bout aan:
• Kabelklembout: 52-69 lb•in (6-8 Nm)
7. Snijd de kabel zo af dat er niet meer dan 5 mm kabel
voorbij de ankerbout uitsteekt.
Linkarm 8. Klem een metalen dopje vast of breng een beetje
soldeer aan op het kabeluiteinde om rafelen te
voorkomen.
9. Volg de instructies voor Inspectie en Afstelling.

Figuur 3.51 - Haal de pijp los


Openen van de rem voor verwijderen van het wiel

Volg na installatie van een wiel de procedures voor Inspectie in het


gedeelte Wielen in dit hoofdstuk om de installatie te voltooien.
• Op de meeste caliperremmen zet u de remvrijgavehendel (fig. 3.41) op
OMHOOG (open). Zet de hendel OMLAAG om de rem weer te sluiten.
• Op Campagnolo Ergopower hendels drukt u de remhendel iets in en
drukt u op de knop (fig. 3.50) totdat hij op gelijke hoogte met het
hoofdgedeelte van de hendel staat. Laat de hendel los: de rem opent
zich. Doe hetzelfde in omgekeerde volgorde om de rem weer te sluiten.
• Op cantileverremmen en U-remmen haalt u de linkwire los (fig. 3.45).
Druk de remblokjes met een hand krachtig tegen de velg. Trek met de
andere hand het looduiteinde van de linkwire uit de bevestigingsvork op
de remarm. Laat de remblokjes los: de rem opent zich. Doe hetzelfde in
omgekeerde volgorde om de rem weer te sluiten.
• Op direct-pullremmen haalt u de pijp los van de linkarm (fig. 3.42).
Druk de remblokjes met een hand krachtig tegen de velg. Trek met de
andere hand de pijp van de linkarm vandaan en til hem omhoog. Laat
de remblokjes los als de pijp los is: de rem opent zich. Doe hetzelfde in
omgekeerde volgorde om de rem weer te sluiten.
D.34
Smering
Smeer de spilpunten van de remhendel en de montagespilpunten van de
remarm om de 3 maanden met lichte olie. Uw fietsenmaker kan u de juiste
olie aanbevelen.
Smeer de kabel altijd nadat hij is vervangen met een dun laagje Wrench Force®
synthetisch smeervet of een vergelijkbaar product.
Rotor
Inleiding
Sommige velgremsystemen hebben een rotor waarmee
de achterremkabel de voorbouw omzeilt zodat het stuur
360 graden gedraaid kan worden. Dit wordt gedaan door
de rotor (fig. 3.52) die op de voorbouw is gemonteerd.
Omdat de rotor een verbinding tussen de remhendel en
de rem vormt, maakt hij deel uit van het remsysteem.
Goede afstelling van de rotor is uitermate belangrijk Rotor
voor een goede werking van de remmen.
Inspectie
Controleer de werking van de rotor eenmaal per Figuur 3.52 - Rotor
maand. Let op de lagerunit terwijl u het stuur 360
graden draait. Hij mag niet op of neer bewegen of
kantelen. Als de remhendel is ingedrukt, hoort de rotor krachtig te remmen
terwijl de lagerunit parallel aan de bovenste en onderste kabelaanslag blijft
staan. Als de lagerunit kantelt terwijl er wordt geremd of terwijl het stuur
wordt gedraaid, moet de rotor bijgesteld worden.
Afstelling
Afstellen van de rotor
1. Controleer of beide onderste steltrommels op gelijke hoogte met de
onderste kabelaanslag staan (er niet boven zichtbaar zijn) en of de
lagerunit op de onderste kabelaanslag rust.
Afstelling van de achterrem moet uitgevoerd worden terwijl de lagerunit
op deze positie staat. De lagerunit moet parallel aan de bovenste en onderste
kabelaanslag staan.
2. Als hij scheef staat, betekent dit dat een van de kabels niet strak zit.
Trek beurtelings aan beide kabeluiteinden om te zien welke kabel bij de
lagerunit slap zit.
3. Trek de kabel strak door de steltrommel.
4. Nadat beide kabels even strak zitten, draait u alle borgmoeren van de
steltrommels aan.
Smering
De rotor hoeft niet gesmeerd te worden.

Interne of trommelremmen
Inleiding Steltrommel
Het remmechaniek van een trommelrem zit in een naaf
maar wordt bediend via een hendel. De hendel is via een
kabel met de rem verbonden. Dit systeem bestaat uit
diverse onderdelen:
• remhendel
• remkabel en remkast
• achternaaf
Inspectie Kabeldraagarm
Controleer maandelijks of de klembout van de remkabel Kabelklembout
goed is aangedraaid. Figuur 3.53 - Trommelrem
Inspecteer de remkabels op uw fiets elke maand op tekenen van knikken,
barsten, gebroken vezels en rafelige uiteinden en inspecteer de remkast op
verbogen uiteinden, insnijding, uitgerekte spiralen en slijtage. Vervang alle
onderdelen die bij inspectie problemen vertonen.
Afstelling
Verminderen van de hendelbeweging
1. Draai de borgmoer op de steltrommel (fig. 3.53) los en verdraai
de steltrommel.

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.35


Draai de schroef in (rechtsom) om de baan van de hendel te
vergroten. Draai de schroef uit (linksom) om de baan van de
hendel te verkleinen.
2. Draai de borgmoer na het afstellen aan om deze afstelling te behouden.
Verwijderen van het achterwiel
Om het achterwiel te verwijderen moet u eerst de versnellings- en
remkabels loskoppelen.
Loskoppelen van de remkabel
Pas op dat u de achternaaf niet aanraakt: deze kan heet zijn van het
remmen.
1. Duw de kabeldraagarm (fig. 3.53) naar voren en duw de kabelklembout naar
achteren zodat de bout in lijn staat met het grootste gat in de draagarm.
2. Trek de kabelklembout naar buiten om hem uit de draagarm te halen.
3. Schuif de remkabelaanslag naar voren om hem van de remarm te halen.
4. Haal de rembandbout los.
Loskoppelen van de versnellingskabel
1. Zet de shifter in de eerste versnelling.
2. Trek de kabelkast uit de aanslag in de versnellingskabelkast.
3. Draai de kabelmontagebout totdat de platte gedeelten van de onder-
legring in lijn liggen met de sleuf in de achtertandwielbeugel.
4. Verwijder de kabel.
Van het frame verwijderen van de as
Als u de asmoeren losdraait of aandraait, moet u dat geleidelijk en
in kleine stappen doen om te voorkomen dat u de afstelling van de
lagernaaf verstoort.
1. Draai de asmoer aan een kant van de naaf ongeveer een kwartslag los.
2. Draai de asmoer aan de andere kant van de naaf ongeveer een
kwartslag los.
3. Draai de asmoeren op deze manier beurtelings in kleine stappen los
totdat u de naaf uit de vork kunt schuiven.
Installeren van het wiel
1. Herhaal de instructies voor verwijderen van het wiel in omgekeerde
volgorde en haal daarbij de asmoeren geleidelijk aan.
2. Keer de procedure om om de remkabel te bevestigen.
3. Keer de procedure om om de versnellingskabel te bevestigen.
4. Controleer of de spanning van de versnellingskabel goed is afgesteld.
5. Volg de procedures voor Inspectie in het gedeelte Wielen van dit hoofdstuk
om de installatie te voltooien.
Kabelinstallatie
Volg de instructies onder Installeren van een remkabel op pagina 34.
Smering
Smeer de spilpunten van de remhendel om de 3 maanden met Wrench Force
synthetisch kettingsmeermiddel of een vergelijkbare lichte olie.
Smeer de remkabelkabel altijd nadat hij is vervangen met een dun laagje
Wrench Force synthetisch smeervet of een vergelijkbaar smeermiddel.

Hydraulische schijfremmen
Inleiding
In plaats van op de velg te drukken om de fiets af te remmen,
drukt dit remsysteem op een schijf die op de wielnaaf is
gemonteerd (fig. 3.54). De schijf is met bouten op de naaf
bevestigd en op de linkerkant van het frame of de vork is
een schijfremcaliper aangebracht. Een speciale hendel die
als remvloeistofreservoir functioneert, is via een hydrau-
lische slang verbonden om de rem te bedienen.
Dit systeem bestaat uit diverse onderdelen:
Schijf • remhendel/vloeistofreservoir
Figuur 3.54 - Schijfrem • hydraulische slang
• remcaliper en schijf
Lees de gebruiksaanwijzing van de rem die met uw fiets is
meegeleverd. Als u geen gebruiksaanwijzing voor de rem hebt ontvangen, kunt u
er een krijgen van uw fietsenmaker, kunt u contact met ons opnemen of kunt er u
een downloaden van een website: www.hayesbrake.com
D.36
De onderstaande informatie dient uitsluitend als aanvulling op de
gebruiksaanwijzing van de remfabrikant.
Schijfremvloeistof werkt sterk corroderend. Vermijd aanraking met de huid of
met de fiets: remvloeistof tast lak aan.
Schijfremmen kunnen na gebruik zeer heet zijn, dus wees voorzichtig
wanneer u ze inspecteert. Zoals bij andere draaiende onderdelen op een fiets
moet u ook bij de schijf voorkomen dat u uw vingers erin plaatst.
Gebruik de remhendel niet als de schijf niet in de caliper geplaatst is. Als
u aan de hendel trekt terwijl de schijf uit de rem verwijderd is, wordt de
automatische remblokspeling op bijna nul gezet, zodat het niet mogelijk is
om de schijf weer tussen de remblokjes te plaatsen. Raadpleeg in dat geval de
gebruiksaanwijzing van de schijfrem.

WAARSCHUWING
Schijfremmen en remschijven worden tijdens gebruik zeer heet en kunnen brandwon-
den veroorzaken. Ook kunnen de schijfranden scherp zijn en snijwonden veroorzaken.
Raak de remschijf en de schijfremmen niet aan als ze heet zijn of als ze draaien.

Inspectie
Druk de remhendel voor elke rit krachtig in. Het mag niet mogelijk zijn
om de hendel helemaal tegen het stuur aan te drukken. Als u de remhendel
helemaal tegen het stuur kunt drukken, moet het remsysteem ontlast worden.
Voor aftappen van hydraulische vloeistof uit de remmen is special gereedschap
en een speciale opleiding vereist; laat de fiets door de fietsenmaker repareren.
Zorg dat er geen olie, vet of ander vuil op de schijf zit. De schijf (fig. 3.54)
maakt deel uit van het remsysteem; daarom moet u hem altijd schoonhouden.
Verwijder de remblokjes van de caliper bij grondig schoonmaken. Geen
reinigingsmiddel, ontvettingsmiddel of oplossmiddel gebruiken om de schijf
schoon te maken. Maak de schijven schoon met isopropanol.
Controleer de schijfremblokjes eenmaal per maand op tekenen van slijtage.
Als de schijfremblokjes dunner dan 1,0 mm zijn, moet u ze
vervangen. Controleer of de remblokjes goed gemonteerd
zijn: er moet een tussenruimte van 0,25 tot 0,75 mm met
de schijf zijn als de rem niet is ingedrukt (fig. 3.55). Draai
het wiel: als de remhendel niet is ingedrukt, moeten de
remblokjes de schijf zo min mogelijk raken.
Haal de schijfrembouten aan (fig. 3.56):
• Calipermontagebouten: 100-110 lb•in (11,3-12,4 Nm)
• Adapterbouten, met een inbussleutel van 5 mm: 100-110
lb•in (11,3-12,4 Nm)
• Adapterbouten, met een inbussleutel van 4 mm: 60-65
Figuur 3.55 - Speling voor de
lb•in (6,8-7,3 Nm) schijfremblokjes
• Schijfbouten, waarmee de schijf op de naaf gemonteerd is:
45-55 lb•in (5-6,2 Nm)
• Montagebouten remhendel: 25-35 lb•in (2,8-4 Nm)
Controleer de remslang op knikken of lekkage. Vervang
die delen van de hydraulische slang die problemen Adapterbouten
vertonen. Vervangen van hydraulische slangen vereist
herafstelling van het remsysteem met speciale gereed-
schappen en training en mag daarom alleen door de
Montagebouten
fietsenmaker worden uitgevoerd.
Afstelling Figuur 3.56 - Schijfrembouten
Afstellen van de afstand tussen de
remhendel en het stuur
1. Bepaal de plaats van de bereikschroef tussen de hendel
en het stuur, vlakbij het spilpunt van de hendel.
2. Draai de schroef in (rechtsom) om het bereik te
vergroten. Draai de schroef uit (linksom) om het
bereik te verkleinen.
Uitlijnen van de rem met de schijf
1. Draai de remmontagebouten los.
2. Druk de hendel helemaal in en draai de bouten
geleidelijk aan zoals beschreven onder Inspectie.
Verwijderen van de remblokjes Figuur 3.57 - Verwijderen van
1. Verwijder het wiel. de remblokjes

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.37


2. Pak de installatielip van het remblokje (fig. 3.57) met uw vingers of een
tang beet en trek hem uit.
Verwijderen van het wiel
Voor het verwijderen van een wiel met een schijfrem hoeft u de rem niet
te openen. Volg de instructies onder Verwijderen van een wiel op pagina 44 en
schuif de schijf gewoon uit de rem.
Als u het wiel weer installeert, moet u de schijf voorzichtig tussen de
remblokjes door schuiven. Als de rand van de schijf met kracht tegen de
remblokjes wordt gedrukt, kunnen de blokjes schilferen of beschadigd raken,
waardoor u de remblokjes zou moeten vervangen.
Smering
Smeer de remspilpunten om de 3 maanden met Wrench Force® synthetisch
kettingsmeermiddel of een vergelijkbare lichte olie.
De calipers van de hydraulische schijfrem hoeven niet gesmeerd te worden.

Met kabel bediende schijfremmen


Inleiding
In plaats van op de velg te drukken om de fiets af te
remmen, drukt dit remsysteem op een schijf die op de
wielnaaf is gemonteerd (fig. 3.58). De rem wordt bediend
via een remkabel met een standaard remhendel. De schijf
is met bouten op de naaf bevestigd en op de linkerkant van
het frame of de vork is een schijfremcaliper aangebracht.
Dit systeem bestaat uit diverse onderdelen:
• remhendel
Schijf • remkabel en remkast
Figuur 3.58 - Schijfrem
• remcaliper en schijf
Schijfremmen kunnen na gebruik zeer heet zijn, dus
wees voorzichtig wanneer u ze inspecteert. Zoals bij andere
draaiende onderdelen op een fiets moet u ook bij de schijf voorkomen dat u
uw vingers erin plaatst.

WAARSCHUWING
Schijfremmen en remschijven worden tijdens gebruik zeer heet en kunnen brandwon-
den veroorzaken. Ook kunnen de schijfranden scherp zijn en snijwonden veroorzaken.
Raak de remschijf en de schijfremmen niet aan als ze heet zijn of als ze draaien.

Inspectie
Druk de remhendel voor elke rit krachtig in. Het mag niet mogelijk zijn om
de hendel helemaal tegen het stuur aan te drukken.
Zorg dat er geen olie, vet of ander vuil op de schijf zit. De schijf (fig. 3.58)
maakt deel uit van het remsysteem; daarom moet u hem
altijd schoonhouden. Verwijder de remblokjes van de caliper
bij grondig schoonmaken. Geen reinigingsmiddel, ontvet-
tingsmiddel of oplossmiddel gebruiken om de schijf schoon
te maken. Maak de schijven schoon met isopropanol.
Controleer de schijfremblokjes eenmaal per maand op
tekenen van slijtage. Als de schijfremblokjes dunner dan
1,0 mm zijn, moet u ze vervangen. Controleer of de remblokjes
goed gemonteerd zijn: er moet een tussenruimte van 0,25
tot 0,75 mm met de schijf zijn als de rem niet is ingedrukt
(fig. 3.59). Draai het wiel: als de remhendel niet is ingedrukt,
Figuur 3.59 - Speling voor de moeten de remblokjes de schijf zo min mogelijk raken.
schijfremblokjes
Haal de schijfrembouten aan (fig. 3.60):
• Calipermontagebouten: 100-110 lb•in (11,3-12,4 Nm)
• Adapterbouten, met een inbussleutel van 5 mm: 100-110 lb•in (11,3-12,4 Nm)
• Adapterbouten, met een inbussleutel van 4 mm: 60-65 lb•in (6,8-7,3 Nm)
• Schijfbouten, waarmee de schijf op de naaf gemonteerd is: 45-55 lb•in
(5-6,2 Nm)
• Kabelklembout: 50-70 lb•in (5,7-7,9 Nm)
D.38
Inspecteer de remkabels op uw fiets elke maand op
tekenen van knikken, barsten, gebroken vezels en rafelige
uiteinden en inspecteer de remkast op verbogen uiteinden,
insnijding, uitgerekte spiralen en slijtage. Vervang alle
onderdelen die bij inspectie problemen vertonen.
Adapterbouten
Afstelling
Afstellen van het bereik van de remhendel
Montagebouten
Op sommige remhendels kunt u het bereik (de afstand
tussen het stuur en de hendel) verstellen.
1. Draai de bereikstelschroef (fig. 3.61). Draai de schroef Figuur 3.60 - Schijfrembouten
in (rechtsom) om het bereik te vergroten. Draai de
schroef uit (linksom) om het bereik te verkleinen.
2. Soms moet u na wijzigen van het bereik tevens de Hendelklembout
afstand van de remblokjes bijstellen.
Afstellen van de afstand tussen de remblokjes
en de schijf Stelschroef
voor bereik
1. Draai de vaste remblokversteller (fig. 3.62). Draai
de steltrommel in (rechtsom) om de afstand van
het remblokje te vergroten. Draai de steltrommel
uit (linksom) om de afstand van het remblokje
Steltrommel
te verkleinen. Kabel
2. Als de remblokjes op deze manier niet goed afgesteld Figuur 3.61 - Remhendel
kunnen worden, volgt u de instructies onder Afstellen
van de afstand tussen het linkerremblokje en de
schijf en stelt u het rechterremblokje opnieuw af.
Afstellen van de afstand tussen het linker-
remblokje en de schijf
1. Draai de kabelsteltrommel. Draai de steltrommel
in (rechtsom) om de afstand van het remblokje te
vergroten. Draai de steltrommel uit (linksom) om de
afstand van het remblokje te verkleinen.
2. Als u de remblokjes niet goed op deze manier kunt
Vaste
afstellen, draait u de kabelklembout los en monteert remblokafsteller
u de kabel weer zoals beschreven onder Installeren
Figuur 3.62 - Knop van de vaste
van een remkabel op pagina 34, maar zonder de remblokafsteller
kabel te verwijderen.
3. Draai de borgmoer na de afstelling rechtsom om draaien van de
steltrommel te voorkomen.
Uitlijnen van de rem met de schijf
1. Draai de remmontagebouten los.
2. Schuif een visitekaartje of vergelijkbaar voorwerp tussen het rechterrem-
blokje en de schijf.
3. Druk de hendel helemaal in en draai elke montagebout geleidelijk aan zoals
beschreven onder Inspectie.
Verwijderen van de remblokjes
1. Verwijder het wiel.
2. Pak de installatielip (fig. 3.57) met uw vingers of een tang beet en trek hem uit.
Verwijderen van het wiel
Voor het verwijderen van een wiel met een schijfrem hoeft u de rem niet te
openen. Volg de instructies onder Verwijderen en installeren van een wiel
op pagina 44 en schuif de schijf gewoon uit de rem.
Als u het wiel weer installeert, moet u de schijf voorzichtig tussen de
remblokjes door schuiven. Als de rand van de schijf met kracht tegen de
remblokjes wordt gedrukt, kunnen de blokjes schilferen of beschadigd raken,
waardoor u de remblokjes zou moeten vervangen.
Smering
Smeer de spilpunten van de remhendel en het gedeelte van de remcaliper
dat draait als de remhendel wordt ingedrukt om de 3 maanden met lichte
olie. Raadpleeg uw fietsenmaker voor een aanbevolen olie. Pas op dat er geen
olie op andere onderdelen van de remmen terechtkomt.
Smeer een kabel altijd nadat hij is vervangen met een dun laagje Wrench
Force® synthetisch smeervet of een vergelijkbaar smeermiddel.
Kabelinstallatie
Volg de instructies onder Installeren van een remkabel op pagina 34.

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.39


Terugtrapremmen
Inleiding
Een terugtraprem wordt niet met de hand bediend maar
Remband
door de trappers met de benen achterwaarts te bewegen.
De ketting draagt de beweging van de trappers over aan de
achternaaf. Het remmechaniek bevindt zich in de achter-
naaf. Dit systeem bestaat uit diverse onderdelen:
• achternaaf
• ketting en cranks
Montagearm
remarm Inspectie
Controleer eenmaal per maand of de bevestigingsbout van
de remarm goed is aangedraaid en de remband goed op de
Figuur 3.63 - Onderdelen van
de terugtraprem
achtervork is vastgezet (fig. 3.63).
Controleer de kettingspanning eenmaal per maand en
altijd nadat het wiel geïnstalleerd is. Als de kettingspanning niet goed is,
kan hij losraken en zal de rem niet werken.
Afstelling
Zie Aandrijving op pagina 23-24 voor afstelprocedures.
Verwijderen van het achterwiel
Loshalen van de remarm
1. Draai de montagebout van de remarm los en verwijder hem (fig. 3.63).
Van het frame verwijderen van de as
Als u de asmoeren losdraait of aandraait, moet u dat geleidelijk en
in kleine stappen doen om te voorkomen dat u de afstelling van de
lagernaaf verstoort.
1. Draai de asmoer aan een kant van de naaf ongeveer een kwartslag los.
2. Draai de asmoer aan de andere kant van de naaf ongeveer een
kwartslag los.
3. Draai de asmoeren op deze manier beurtelings in kleine stappen los totdat
beide moeren zover loszitten dat u de naaf uit de vork kunt schuiven.
Fietsjes met zijwielen hebben een tweede set asmoeren onder de
zijwielbeugels. Draai deze los en verwijder ze op dezelfde manier.
Installeren van het wiel
1. Leg de ketting om de naaf (niet om het achtertandwiel) en schuif de
naaf in de vork.
2. Duw het wiel helemaal naar voren, leg de ketting om het achtertand-
wiel en trek het wiel terug totdat de ketting goed is aangespannen.
3. Houd het wiel recht in het frame, houd de kettingspanning aan en
voer de instructies voor het verwijderen van het wiel in omgekeerde
volgorde uit, inclusief het stapsgewijs aandraaien van de asmoeren.
4. Span de ketting (met de kettingspanners, wanneer aanwezig) opnieuw
aan wanneer nodig.
5. Stel de zijwielen (wanneer aanwezig) opnieuw af en draai de tweede set
asmoeren aan.
6. Installeer de remarm en draai de montagebout van de remarm
(wanneer aanwezig) aan.
7. Volg de procedures voor Inspectie in het gedeelte Wielen van dit
hoofdstuk om de installatie te voltooien.
8. Draai het wiel om te zien of het goed gecentreerd is en onbelemmerd
kan draaien zonder ergens tegenaan te lopen.
9. Controleer de werking van de rem.
Smering
Terugtrapremmen hoeven niet verder gesmeerd te worden. Volg de
aanbevelingen in het gedeelte Wielen voor informatie over het smeren van
de naaflagers.

D.40
WIELEN
Inleiding
Met de wielen (fig. 3.64) rolt de fiets soepel over de
weg, dus is hun integriteit en structurele goede staat Band
zeer belangrijk. Ook het verband tussen de wielen en
de remprestaties is uitermate belangrijk. Spaken

Deze instructies behandelen inspectie, afstelling en


smering van de fietswielen.
Inspectie Naaf
Het beste wielonderhoud is preventief onderhoud. Wees
u bewust van de dingen die fout kunnen gaan, zodat u
Velg
problemen kunt voorkomen.
Controleer voor elke rit of de snelspanners DICHT Figuur 3.64 - Wielonderdelen
(vastgezet) zijn of controleer of de asmoeren goed zijn
aangedraaid. Nadere informatie over het afstellen van
de snelspanners kunt u vinden in het gedeelte Afstelling of verkrijgen van
de fietsenmaker. Controleer of de wielen recht en rond zijn door ze rond te
draaien. Als de velg (fig. 3.1) niet gelijkmatig draait, moet u het wiel door
de fietsenmaker laten narichten. Zorg dat de banden zijn opgepompt tot
de druk die op de zijkant van de band is aangegeven. Gebruik zo mogelijk
een fietspomp en een manometer. Pomp de banden bij voorkeur niet op bij
een tankstation. Vanwege de grotere druk en het luchtvolume van de pomp
daar kan uw band springen. Inspecteer de banden op tekenen van slijtage of
andere schade. Als de band scheuren of naden heeft die tot op de binnenband
open zijn of als een ander deel van de bandvoering door het buitenoppervlak
zichtbaar is, moet u de band vervangen. Zorg dat de velgen schoon zijn. Vuile
of vette velgen verhinderen een goede werking van de remmen. Neem de
velgen met een schone doek af of was ze met water en zeep, spoel ze na en
laat ze drogen.
Inspecteer de wielen wekelijks op loszittende, beschadigde of gebroken
spaken. Als een wiel niet in goede staat verkeert, nemen de werkzaamheid
van de remmen en de sterkte van het wiel aanzienlijk af.
Controleer maandelijks of beide naaflagers goed zijn afgesteld. Til de
voorkant van de fiets met uw ene hand op en probeer om de velg zijdeling
naar links en naar rechts te bewegen. Kijk, luister en voel of er iets los zit in
de naaflagers. Draai het wiel en let op eventuele malende of andere ongebrui-
kelijke geluiden. Als de naaf los aanvoelt of geluid maakt, moet hij bijgesteld
worden. Herhaal deze procedures voor het achterwiel.

WAARSCHUWING
Een onjuist afgestelde naaf (waarbij er geen beweging is tussen de
naaf en de as) kan ertoe leiden dat u de macht over het stuur verliest
en valt. Inspecteer de naven voor elke rit goed en gebruik de fiets pas
nadat alle eventuele problemen verholpen zijn.
Inspecteer de velgen maandelijks op tekenen van slijtage. Op fietsen voor
volwassenen is het remoppervlak soms voorzien van slijtage-indicators;
dat kan een doorlopende streep met inspringing of een reeks kleine ronde
inspringingen op regelmatige afstand langs de velg zijn. Als het remopper-
vlak zo ver is versleten dat een van deze indicators niet meer zichtbaar is,
moet u de velg door uw fietsenmaker laten vervangen.
Controleer voordat u banden installeert of er een velgband is aangebracht
op het hele velgoppervlak (van kant tot kant) zodat alle spaakgaten helemaal
afgedekt zijn.

WAARSCHUWING
Zorg dat de velgband alle spaakgaten en spaakkoppen afdekt. Als deze
blootliggen, kunnen ze door de binnenband prikken en loopt de band
plotseling leeg, waardoor u de macht over het stuur kunt verliezen en
kunt vallen. Zorg dat de velgband alle spaakgaten goed afdekt.

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.41


Afstelling
Afstellen van wiellagers
Deze procedure vereist speciale gereedschappen en training en mag
daarom alleen door de fietsenmaker worden uitgevoerd.
Afstellen en sluiten van de snelspanner
Lees en volg deze instructies zorgvuldig voor correct en veilig afstellen
van een snelspanner.

WAARSCHUWING
Een verkeerd aangedraaide en slecht gesloten snelspanner kan ertoe
leiden dat het wiel los komt te zitten of plotseling loskomt, waardoor u
de macht over het stuur verliest en kunt vallen. Zorg dat de snelspanner
goed is afgesteld en goed is gesloten voordat u de fiets gebruikt.
Afstellen van de spanning van een snelspanner
1. Zet de hendel van de snelspanner OPEN (fig. 3.65) en plaats
het wiel zo dat het de binnenkant van de vorkuiteinden
Hendel ����
goed raakt.
2. Zet de hendel halverwege tussen OPEN en DICHT en draai
de stelmoer van de snelspanner (fig. 3.66) vingervast aan.
3. Houd de hendel in de palm van uw hand en klap de hendel
zoals afgebeeld in fig. 3.67 DICHT (fig. 3.70-3.71). Wanneer de
hendel halfgesloten is, hoort u enige weerstand te voelen.
������ • Draai de snelspanner voor de wielen niet aan door de
hendel als een vleugelmoer (fig. 3.68) te verdraaien: dat
Figuur 3.65 - Hendel-
standen levert niet genoeg kracht op om het wiel op zijn plaats
te houden.
4. Als de hendel zonder of met weinig weerstand DICHT kan
worden gezet, is de klemkracht onvoldoende. Draai de hendel weer
OPEN, draai de stelmoer verder aan, sluit de hendel opnieuw en kijk of
er nu voldoende weerstand is. Zie fig. 3.69 voor nadere informatie over
het correct afstellen van de spanning van de snelspanner.

Als er een kracht van meer dan 200 newton nodig is om de snelspanner
te sluiten, moet u de hendel openen en de stelmoer iets losdraaien.
Als er een kracht van minder dan 53,4 newton nodig is om de
snelspanner vanuit geheel gesloten stand te openen, moet u de hendel
openen en de stelmoer iets aandraaien.
Herhaal de afstelling naar vereist.
Figuur 3.69 - Definitie van de juiste kracht voor de snelspannerhendel

5. Zet de snelspannerhendels zo dat ze niet in de weg zitten van andere


fietsonderdelen of -accessoires (zoals een bagagedrager of spatborden)
en zodat obstakels op de weg niet achter de hendels kunnen blijven
haken (fig. 3.70-3.71).
6. Test of de snelspanner goed afgesteld en gesloten is. Herhaal de
afstelprocedure (inclusief de test) als u bij een van de tests van de
snelspanner problemen aantreft of breng uw fiets ter reparatie naar
de fietsenmaker.

Stelmoer van de snel-


spanner
��
��
��
��
��

��
��


���

��
��
��
��

Figuur 3.66 - Draai de Figuur 3.67 - Correct Figuur 3.68 - De hendel Figuur 3.70 - Stand van Figuur 3.71 - Stand van
moer aan sluiten van de hendel niet draaien de hendel voor de hendel achter

D.42
Test of de snelspanner
goed is afgesteld
• Til de fiets op en sla eenmaal
snel op de bovenkant van de
band (fig. 3.72). Het wiel mag
niet vallen, loszitten of heen
en weer bewegen.
• Zorg dat de snelspanner-
hendel niet parallel aan het
wiel gedraaid kan worden
(fig. 3.73). Figuur 3.72 - Test of het wiel Figuur 3.73 - Test of het wiel
• Als de snelspanner goed is misschien loszit goed draait
aangedraaid en door de
hendel in gesloten positie is vastgeklemd, is de klemracht voldoende
voor grijpen van metaal op metaal op de raakvlakken.
• Zie figuur 3.69.
Wielmontage met asmoeren
Als uw fiets voorzien is van asmoeren in plaats van snelspanners, moet u
zorgen dat de asmoeren goed zijn aangehaald:

WAARSCHUWING
Een verkeerd aangedraaide asmoer kan ertoe leiden dat het wiel los
komt te zitten of plotseling van de fiets loskomt, waardoor u de macht
over het stuur verliest en kunt vallen. Zorg dat de asmoeren goed zijn
aangedraaid voordat de fiets gebruikt wordt.
• Voorwiel: 180-240 lb•in (20,3-27,1 Nm)
• Achterwiel: 240-300 lb•in (27,1-33,9 Nm)
Tandring
Test voor elk wiel of de asmoeren goed zijn aangedraaid.
Als u bij de test van de asmoeren problemen aantreft,
herhaal dan deze procedures (inclusief de test) of breng uw
fiets ter reparatie naar de fietsenmaker.
Test of de asmoeren goed zijn aangedraaid
• Til de fiets op en sla eenmaal snel op de bovenkant van
de band (fig. 3.72). Het wiel mag niet vallen, loszitten
of heen en weer bewegen.
Redundante borgringen Figuur 3.74 - Tandring

Op het voorwiel van kinderfietsen en BMX-fietsen met


asmoeren moet er een speciale tandring aan weerszijden
van de naaf aangebracht zijn voor correctie wielmontage. Peg
De tandring wordt aan de buitenkant van de vorkpunt
geplaatst, met de tand in het overeenkomstige gat in de
vorkpunt (fig. 3.74).
Pegs op BMX-fietsen
Sommige fietsen hebben buisvormige asverleng-
stukken, de zgn. pegs (fig. 3.75). Voor fietsen met pegs
op het voorwiel moet de tandring tegen de vorkpunt Asmoer en
aanliggen (fig. 3.11) met de peg over de tandring onderlegring
geplaatst. Alle andere ringen en de moer worden binnenin Figuur 3.75 - Peg
de peg geïnstalleerd. Draai de asmoeren in de pegs aan:
• met een 15 mm dopsleutel: 220-240 lb•in (24,9-27 Nm)
• met een 19 mm dopsleutel: 350 lb•in (40 Nm)
Montage van wielen op een driewieler
Controleer voor het voorwiel van een driewieler of de
asklembouten (fig. 3.76) aan weerszijden van de vork
goed zijn aangedraaid:
• Voorwiel: 150-280 lb•in (17-20,3 Nm) Klembout

Regelen van de bandendruk


Als u de juiste bandendruk in een band niet kunt
behouden, is de binnenband waarschijnlijk lek. Het gedeelte Figuur 3.76 - Voorwielklembou-
ten op een driewieler
Bandeninstallatie op pagina 46-47 omvat instructies voor
het plakken van de band. Als u niet over het juiste gereed-
schap beschikt, moet u de fiets ter reparatie naar de
fietsenmaker brengen.
HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.43
Verwijderen en installeren van wielen, voor fietsen met
een achterderailleur
Er zijn twee soorten achternaafvorken, die voor het verwijderen van het
achterwiel elk hun eigen techniek vereisen:
• Standaard achternaafvorken
• MicroDrops op racefietsen waarop het achterwiel van achteren op de fiets
geïnstalleerd wordt
Deze instructies behandelen het verwijderen en installeren van een wiel
met een standaard achternaafvork. Ga naar het volgende gedeelte voor
MicroDrops.
Deze instructies behandelen het verwijderen en installeren van een wiel.
Voor een deel van deze procedures wordt u verwezen naar informatie die al
eerder is beschreven in de gedeelten Wielen en Remsystemen van dit hoofdstuk.
Opmerking: Voor achterwielen met terugtraprem moet u de instructies
onder Verwijderen van het achterwiel voor de terugtraprem in het gedeelte
Remsystemen volgen.
Verwijderen van een wiel met standaard
achternaafvork.
1. Zet de versneling op het kleinste achtertandwiel.
2. Open de rem volgens de instructies onder Openen van de
rem voor uw type rem in het gedeelte Remmen.
3. Open de snelspanner of draai de asmoeren los.
4. Houd voor een achterwiel de derailleurkooi (fig. 3.77)
met uw duim vast en haal de derailleurkooi los van de
ketting (fig. 3.78).
5. Schuif het wiel uit de vork.
Figuur 3.77 - Duim op achter- Installeren van een wiel
derailleur
1. Draai voor een achterwiel de derailleur terug
(fig. 3.77) terwijl u de derailleurkooi met uw duim
los van de ketting wikkelt (fig. 3.78). Leg de ketting
om het kleinste achtertandwiel.
2. Plaats het wiel in het frame of de vork en zorg er daarbij
voor dat de as helemaal in de vork wordt gestoken.
3. Installeer de snelspanner en stel hem af of draai de
asmoeren aan zoals beschreven in het gedeelte Wielen.
4. Sluit de rem.
5. Test of de rem goed is afgesteld.
6. Draai het wiel om te zien of het goed gecentreerd
is en onbelemmerd kan draaien zonder ergens
tegenaan te lopen.
Figuur 3.78 - Draai de derailleur
naar achteren

Verwijderen van een achterwiel uit MicroDrops


1. Zet de versnelling op het kleinste achtertandwiel.
2. Open de snelspanner van de achterrem.
3. Open de snelspanner van het achterwiel.
4. Trek het wiel recht naar achteren totdat het uit de
MicroDrops is gekomen (fig. 3.79).
5. Beweeg het achterwiel naar links (fig. 3.80) en duw de
derailleur tegelijkertijd naar de middellijn van de fiets
toe om ervoor te zorgen dat de derailleurpoelies in lijn
blijven met het kleinste achtertandwiel.
Figuur 3.79 - Trek het wiel recht 6. Plaats uw duim op de achterderailleurkooi en draai
naar achteren de kooi zodat de bovenste derailleurpoelie lager
komt te liggen.
7. Draai de derailleur weer terug om de afstand tussen de
derailleur en de achternaafvork te vergroten.
8. Wanneer het rechteruiteinde van de snelspanner
de binnenkant van de rechterhelft van de naafvork
gepasseerd is, draait u de derailleur terug (fig. 3.81).
9. Duw het wiel naar voren en omlaag om de ketting los
te halen.
Installeren van een achterwiel met
MicroDrops
1. Draai de achterderailleur terug terwijl u de derailleur-
Figuur 3.80 - Beweeg het wiel kooi met uw duim loswikkelt.
en de derailleur naar links 2. Plaats het wiel in de vork en duw het omlaag en naar
voren van de naafvork.
3. Leg de ketting om het kleinste achtertandwiel.
D.44
4. Duw het wiel en de derailleur naar links en trek de as
langs de achterderailleur.
5. Laat de achterderailleur los.
6. Schuif de as in de asvork: laat het wiel door de
ketting op zijn plaats trekken.
7. Sluit de snelspanner.
8. Sluit de rem.
9. Test de montage van het wiel en de werking van
de remmen.

Figuur 3.81 - Laat het wiel naar


voren uit de ketting vallen

Smering
Smeer de wiellagers jaarlijks opnieuw. Dit vereist speciale gereedschappen
en training en mag daarom alleen door de fietsenmaker worden uitgevoerd.
Smeer de snelspanner van het wiel jaarlijks. Breng een aantal druppels
Wrench Force ® synthetische smeerolie of een vergelijkbare lichte olie aan
op de plaats waar de hendel in de snelspanner ronddraait.
Wielsysteem voor tubeless banden
Sommige banden hebben velgen met de aanduiding “Tubeless” (zonder
binnenband). Zie Wielsysteem voor tubeless banden op pagina 47-50 voor nadere
informatie over dit systeem.
Schraeder- en Prestaventielen
Er worden twee soorten ventielen op fietsen gebruikt
(fig. 3.82), die voor het oppompen hun eigen methode hebben:
• Schraederventiel - Verwijder het dopje, bevestig een
fietspomp met Schraederfitting en pomp de band op.
Plaats het dopje weer terug: dit voorkomt dat er vuil en
stof in het ventiel terechtkomt.
• Het Prestaventiel wordt ook wel een Frans ventiel
genoemd. Om een band met een Prestaventiel op
te pompen, verwijdert u eerst het dopje, wanneer Presta
Schraeder
aanwezig. Prestaventielen dichten de band zeer
goed af en vereisen een hoge druk om ze te openen;
druk de ventielmoer met uw duim daarom naar Figuur 3.82 - De twee soorten
ventielen
beneden nadat u de ventielmoer hebt losgeschroefd.
Hierdoor ontsnapt er een beetje lucht. Pomp de
band op met een fietspomp met Prestafitting.
Draai de ventielmoer na het oppompen met de hand weer tegen de
ventielsteel aan. Dat vervult dezelfde functie als het ventieldopje op een
Schraederventiel.

REFLECTORS
Inleiding
De reflectors op uw fiets zijn verlicht als er een licht op schijnt en kaatsen
een deel van het licht terug naar de bron. Bij slecht licht helpen de reflectors
uw fiets zichtbaar maken als naderend verkeer de koplampen aan heeft.
Reflectors vormen een belangrijk onderdeel van de veiligheidsuitrusting van
uw fiets. Verwijder de reflectors niet van uw fiets.
Inspectie
Controleer om de 3 maanden of alle moeren en bouten waarmee de reflec-
tors voor en achter, op de pedalen en wielen gemonteerd zijn goed zijn
aangedraaid. Controleer of de voor- en achterreflector zo geplaatst zijn dat
het reflecterende oppervlak haaks op de grond staat en of alle reflecterende
oppervlakken schoon zijn en in goede staat verkeren. De voorreflector moet
recht vooruit wijzen en de achterreflector moet recht achteruit wijzen. De
achterreflector moet ten minste 10 cm onder de bovenkant van het zadel
gemonteerd zijn.

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.45


INSTALLATIE VAN FIETSBANDEN
Deze instructies zijn bestemd voor standaard wielsys-
temen waarbij de lucht in de band in een binnenband zit.
Volg deze stappen voor reparatie of vervanging van een
binnenband als u een lekke band hebt of als u een versleten
band vervangt.
Verwijderen van een wiel van de fiets
1. Volg de instructies onder Openen van de rem in het
gedeelte Remsysteem van dit hoofdstuk.
2. Volg de instructies onder Verwijderen van een wiel in
het gedeelte Wielen van dit hoofdstuk.
Figuur 3.83 - Installeer de eer-
ste bandhiel Verwijderen van de band van het wiel
Trek de band met de hand of met behulp van banden-
spanners van de velg.
Gebruik geen scherpe voorwerpen zoals
bijvoorbeeld een schroevendraaier om de band
te verwijderen.
1. Laat de band helemaal leeglopen.
2. Druk de hiel van de band overal rondom het wiel in de
onderkant van de velgholte.
3. Til tegenover het ventiel een van de hielen van de band
omhoog en uit de velg.
4. Werk om het wiel heen en trek de hiel van de band overal
Figuur 3.84 - Leg de binnen- uit totdat de ene hiel helemaal vrij ligt (fig. 38.3).
band rondom de velg
5. Trek de binnenband uit de band.
6. Til de tweede bandhiel van de velg.
Installeren van een band op het wiel
1. Als u een lekke band wilt repareren, plakt u het gat
in de binnenband of vervangt u de binnenband.
2. Volg de procedures onder Inspectie in het gedeelte Wielen
om de velg en de binnenkant van de band te inspecteren.
Als u de buitenband of de binnenband vervangt,
moet u zorgen dat de nieuwe band of binnenband
dezelfde maat heeft als de oude of uw fietsenmaker
raadplegen over de maten. De maat staat op de
Figuur 3.85 - Binnenband zijkant van de band vermeld.
afgekneld tussen de buitenband
en de velg 3. Pomp de binnenband op totdat hij zijn vorm begint
aan te nemen.
4. Installeer de binnenband in de buitenband.
5. Steek het ventiel van de binnenband in het gat in de velg.
6. Plaats de ene hiel van de buitenband op de velg, te
beginnen bij het ventiel (fig. 3.83).
7. Duw de buitenband en de binnenband over de velg zodat
de binnenband binnen de velg komt te liggen (fig. 3.84).
8. Duw nu de andere bandhiel met uw handen in de
velg, ook nu beginnend bij het ventiel.
Pas op dat de binnenband niet tussen de velg en
de buitenband afgeklemd wordt (3.85) wanneer
Figuur 3.86 - Binnenband goed
u de band installeert.
geplaatst tussen de buitenband 9. Duw de onderkant van het ventiel in de buitenband
en de velg
omhoog zodat de binnenband niet tussen de hiel en
de velg afgeklemd wordt.
10. Pomp de band op tot halverwege de vereiste druk en
controleer of de bandhiel goed in de velg is geïnstal-
leerd (fig. 3.86).
11. Laat de band weer leeglopen.
Dat voorkomt dat de binnenband afgekneld wordt.
12. Pomp de band op tot de druk die op de zijkant van
de buitenband is aangegeven.
Installeren van het wiel op de fiets
1. Volg de instructies onder Installeren van een wiel in
het gedeelte Wielen van dit hoofdstuk.
2. Volg de instructies onder Sluiten van de rem in het
gedeelte Remsysteem van dit hoofdstuk.
D.46
INSTALLATIE VAN BANDEN OP EEN DRIEWIELER
Deze instructies zijn bestemd voor het achterwiel van de driewieler (fig. 3.87),
waar een veerring wordt gebruikt voor montage van een standaard buiten- en
binnenband en de lucht in de band is ingesloten in de binnenband.
Volg deze stappen voor reparatie of vervanging van een binnenband als u een
lekke band hebt of als u een versleten band vervangt. Voor reparatie van een lekke
achterband hoeft u het wiel niet van de as te nemen.
Verwijderen van de band van het wiel
1. Laat de band helemaal leeglopen.
2. Draai alle velgbouten los en verwijder ze; neem de velghelften van elkaar.
3. Trek de band met uw handen van de velg.
Installeren van een band op het wiel
1. Als u een lekke band wilt repareren, plakt u het gat
in de binnenband of vervangt u de binnenband.
2. Volg de procedures onder Inspectie in het gedeelte
Wielen om de velg en de binnenkant van de band
te inspecteren.
Als u de buitenband of de binnenband vervangt,
moet u zorgen dat de nieuwe band of binnenband
dezelfde maat heeft als de oude of uw fietsenmaker
raadplegen over de maten. De maat staat op de
zijkant van de band vermeld.
Figuur 3.87 - Velgbouten van
3. Pomp de binnenband op totdat hij zijn vorm begint de driewieler
aan te nemen.
4. Installeer de binnenband in de buitenband.
5. Steek het ventiel van de binnenband in het gat in de velg.
6. Zet de velghelften op elkaar vast en draai de bout aan tot 180-220 lb•in
(20,3-24,9 Nm)
Pas op dat de binnen- en de buitenband niet tussen de velghelften
afgekneld worden wanneer u de band installeert.
7. Pomp de band op tot halverwege de vereiste druk en controleer of de
bandhiel goed in de velg is geïnstalleerd.
8. Laat de band weer leeglopen.
Dat voorkomt dat de binnenband afgekneld wordt.
9. Pomp de band op tot de druk die op de zijkant van de buitenband
is aangegeven.

WIELSYSTEEM VOOR
TUBELESS BANDEN
Sommige fietsen hebben een Bontrager wielsysteem voor tubeless banden.
Dit systeem kan gebruikt worden met tubeless banden of met standaard-
banden die een binnenband vereisen. Voor gebruik gebruik met tubeless
banden zijn speciale onderdelen vereist:
• tubeless band
• tubeless velg
• tubeless velgband
• tubeless ventiel
Op sommige fietsmodellen worden ‘tubeless’ wielsets verkocht zonder dat
deze onderdelen erop geïnstalleerd zijn.
Een ‘gewone’ band past op een tubeless velg, maar vereist een binnenband,
omdat hij geen ondoordringbare laag heeft om de lucht te bevatten. Dit
gedeelte beschrijft de andere vereisten voor dit systeem, inclusief installa-
tieinstructies.

WAARSCHUWING
Een standaard band kan zonder binnenband geen lucht bevatten en kan
plotseling leeglopen, waardoor u de macht over het stuur kunt verliezen en
kunt vallen. Gebruik met een gewone buitenband altijd een binnenband.

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.47


Vermijden van lekken in een tubeless band
Uit een goed gemonteerde tubeless binnenband ontsnapt lucht, tot een
snelheid van maximaal 0,25 atm (4 psi) per dag. Als de lucht sneller uit
de tubeless band ontsnapt, moet u de plaatsen die zouden kunnen lekken,
inspecteren. Vuil, zand, vet en ruwheid op een van de afdichtingsopper-
vlakken kunnen ertoe leiden dat een tubeless band gaat lekken. Controleer of
de ventielmoer goed is aangedraaid, controleer op gaatjes en controleer alle
afdichtingsoppervlakken:
• raakvlak tussen band en velg
• raakvlak tussen velgband en band
• raakvlak tussen ventiel en velgband
• raakvlak tussen velg en velgband
Als er een gaatje zit in een tubeless band, kunt u dit als het kleiner dan 3
mm is plakken met een lijmloze patch op de binnenkant van de band. Als het
gaatje groter dan 3 mm is of als het bandweefsel van de band beschadigd is,
moet u de band vervangen. Als er lucht uit de velgband lekt, installeert u een
nieuwe velgband.
Als de lucht snel weglekt en u het lek niet makkelijk
Prestamoer kunt vinden, zal het soms moeilijk zijn om de band ver
genoeg op te pompen om het gaatje te localiseren. Het
is echter eenvoudig om van een tubeless band over te
Tubeless
ventielmoer
stappen op gebruik van een gewone binnenband.
Een tubeless band moet op de velg
helemaal afgedicht zijn.
Voordat u een tubeless band kunt oppompen, moeten
beide hielen goed contact maken met de velgband onder
op de velggroef, rondom de hele velg. Daarom moet een
Figuur 3.88 - Tubeless ventiel
tubeless band strakker om de velg passen dan een gewone
buitenband. Installatie met blote handen van een strakzit-
tende tubeless band is soms moeilijk. Als u voor installatie
Te of verwijdering bandenlichters gebruikt, moet u oppassen
strak dat u de velg en de hielen van de band niet beschadigt. Als
een van deze oppervlakken ruw wordt, kan er teveel lucht
weglekken uit de geïnstalleerde band.
Als de bandhielen op de velgband afgedicht zijn, drukt
de luchtdruk de hielen tegen de velghaken, wat voor
goede afdichting zorgt. Hier is geen compressor voor
nodig: een goede vloerpomp of luchtcassette is voldoende.
Als er niets anders beschikbaar is, zal zelfs een gewone
fietspomp werken.
Figuur 3.89 - Tubeless ventiel Installeren van een ventiel
1. Plaats de velgband voor de tubeless band in de velg en
zet de ventielgaten van de velgband en de velg in lijn.
2. Zet de gleuf in de kop van het tubeless ventiel in lijn
met de velg (fig. 3.88) en druk het ventiel door de
velgband en de velg.
3. Schroef de ventielmoer (fig. 3.88) op het tubeless
ventiel en draai hem met de hand aan. Er mag geen
ruimte zijn tussen het ventiel en de velgband.
4. Zorg dat de velgband glad, gelijkmatig, en midden in
de velggroef gemonteerd is.
Installeren van een tubeless band
Het wordt aanbevolen om de band en velg met zeepsop te
Figuur 3.90 - ‘Stapelen’ van smeren om het installeren van de band en plaatsen van de
de hielen bandhiel te vergemakkelijken.
1. Begin tegenover het ventiel en leg een van de hielen in
het midden van de velggroef.
Opmerking: Als u bij het ventiel begint, komt de
hiel bovenop het ventiel te liggen, waardoor u de
speling verliest die nodig is om de hiel over de
Hielvergrendeling schouder van de velg te lichten (fig. 3.89).
2. Begin nogmaals tegenover het ventiel en installeer de
tweede hiel totdat er nog 25 cm van de hiel buiten de
velg ligt.
3. Verrol de band met beide hielen totdat de tweede hiel
aan de onderkant van de velg ligt (fig. 3.90). Dat zorgt
voor een weinig speling in de hielen.
Figuur 3.91 - De hiel grijpt de
velghaak 4. Installeer de tweede hiel nu helemaal.
Oppompen van een tubeless band
Opmerking: Om eventuele ruimte tussen de bandhielen en de velgband te verwijderen,
houdt u beide hielen naast het ventiel met uw vingers omhoog en buiten het middenkanaal.
D.48
1. Begin met het oppompen van de band en pomp hem
zo snel mogelijk op tot 4 atm (60 psi) totdat de
bandhielen in de velghaken vallen (fig. 3.91).
De meeste banden hebben strepen of een marking
op de buitenkant, vlak boven de hiel. Als de band goed
geïnstalleerd is, lopen deze lijnen parallel aan de velg.
2. Als de hielen rondom de hele velg goed gemonteerd
zijn, pompt u de pomp op (of laat u hem leeglopen) tot
de gewenste druk.
Verwijderen van een tubeless band
Op tubeless velgen is de onderkant van de velggroef Figuur 3.92 - Duw de hiel met
smal zodat beide hielen niet helemaal tegen de onderkant uw duimen
van de velg kunnen rusten; daarom moet u de band
verrollen om de hielen te ‘stapelen’ en een van beide op
de onderkant te krijgen.
1. Laat de band helemaal leeglopen.
2. Houd het wiel vast met de band naar u toe gericht en rol
de band met uw duimen omhoog en van de velg vandaan
(fig. 3.92), waarbij u uw vingers gebruikt om de hielen te
‘stapelen’ (3.90).
3. Trek bij de velg de onderste, slappere hiel omhoog, naar
buiten en van de velg vandaan (fig. 3.93).
4. Trek de losgehaalde hiel verder omhoog en uit de velg,
waarbij u de band verrolt en in de richting van de naaf
drukt totdat de hiel helemaal van de velg is gekomen. Figuur 3.93 - De eerste hiel
5. Verwijder de andere hiel, te beginnen bij het ventiel. onder de tweede hiel om spe-
ling te verkrijgen
Verwijderen van het ventiel
1. Verwijder de tubeless ventielmoer (fig. 3.88)
2. Schroef de Prestamoer in het ventiel en druk het
ventiel uit de velg.
Installeren van een buiten- en binnenband
Bij gebruik van een binnenband kunt u een gewone
buitenband of een tubeless band gebruiken.
1. Zorg dat de velgband midden in de velggroef
gemonteerd is en alle spaakgaten goed afdekt.
2. Installeer de buiten- en binnenband op de gebruike-
lijke wijze.
Overgaan op gebruik van een tubeless band
Figuur 3.94 - Optillen van de
1. Verwijder de buiten- en de binnenband. velgband
2. Zorg dat de velgband midden in de velggroef
gemonteerd is en alle spaakgaten goed afdekt.
Richting van de
3. Volg de instructies onder Installeren van een ventiel. velgband
4. Volg de instructies onder Installeren van een tubeless
band en Oppompen van een tubeless band.
Verwijderen van de velgband
Als de velgband opnieuw gebruikt zal gaan worden,
moet u oppassen dat u het ventielgat niet inkeept,
scheurt of uitrekt.
Bandenlichter
1. Volg de instructies onder Verwijderen van een tubeless
band en Verwijderen van het ventiel.
2. Steek een schroevendraaier met rond blad of een Figuur 3.95 - Wegrollen van de
vergelijkbaar gereedschap door het ventielgat in de velgband
velgband en tussen de velg en de velgband (fig. 3.94).
3. Til de velgband met de schroevendraaier omhoog en
plaats een bandenlichter onder de velgband.
4. Breng de bandenlichter omhoog en rol de velgband
over de tegenoverliggende velghaak met de banden-
lichter (fig. 3.95)
5. Rol de velgband rondom de hele velg omhoog en uit
de velg.
Installeren van de velgband
Er zijn twee soorten tubeless velgbanden: voor
symmetrische velgen en voor asymmetrische velgen
(waarbij het spaakbed niet midden in de velg ligt). Zorg Figuur 3.96 - Passen van de
dat u het juiste type velgband op de velg installeert en velgband op de velg
(als u een asymmetrische velgband installeert) dat u hem
in de juiste richting op de velg hebt geplaatst.
Zorg dat de velgband in goede staat verkeert zonder scheuren, gaten of
vervorming bij het ventielgat of langs de randen.
HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.49
1. Zet het ventielgat in de velg in lijn met het ventielgat in de velgband.
2. Steek het tubeless ventiel voor het ventielgat in de velgband en vervol-
gens door de velg.
Opmerking: De ‘U’-vorm van de velgband hoort in dezelfde
richting te wijzen als de ‘U’-vorm van de velggroef (fig. 3.96).
3. Druk de velgband in de velg en werk in beide richtingen van het ventiel
vandaan totdat er nog 15-25 cm van de velgband buiten de velg ligt.
4. Til de velgband met uw vingers op en rek hem iets uit zodat u hem plat
in de velggroef kunt leggen.
5. Volg de juiste installatieprocedures voor installatie van een band.

OPHANGINGSSYSTEMEN: VORKEN
Een verende vork zorgt er net als een schokbreker voor
Afstellingen voor
de veerkracht dat er minder verticale beweging naar de fiets of de fietser
wordt overgebracht als het voorwiel over hobbels rijdt.
Verende vorken moeten regelmatig gesmeerd worden om
goed te werken en om ervoor te zorgen dat de afdichting lang
meegaat. Lees de gebruiksaanwijzing van de verende vork die
Bandenspeling met uw fiets is meegeleverd. Als u geen gebruiksaanwijzing
voor de vork hebt ontvangen, kunt u er een krijgen van uw
fietsenmaker, kunt u contact met ons opnemen of kunt er u
een downloaden van een website:
www.rockshox.com
Figuur 3.97 - Bandenspeling
voor de verende vork www.answerproducts.com (voor Manitou vorken)
www.marzocchi.com
De onderstaande informatie dient uitsluitend als aanvul-
ling op de gebruiksaanwijzing van de vorkfabrikant.
Inspectie
Controleer de werking van de verende vork voor
elke rit. Gebruik de fiets niet met een kleinere speling
tussen de bovenkant van de band en de onderkant van
de vorkkroon (fig. 3.97) dan vermeld in de gebruiksaan-
wijzing van de verende vork die met de verende vork is
Dempingafstelling meegeleverd.
Figuur 3.98 - Dempingafstelling Afstelling
Soms is de veerkracht van de vork afstelbaar. Ook de
demping, d.i. de snelheid van de veer, is soms afstelbaar
(fig. 3.98). Volg de instructies in de gebruiksaanwijzing van
de verende vork die met uw verende vork is meegeleverd.
Wijziging van de ophanging is van invloed op de stuur- en remkarakte-
ristieken. Nadat u iets hebt veranderd, moet u de fiets op een stille plaats
voorzichtig testen totdat u vertrouwd bent met de prestaties van de fiets.
Smering
Volg de instructies voor smering en onderhoud in de gebruiksaanwijzing van de
verende vork die met uw verende vork is meegeleverd.

WAARSCHUWING
Een verkeerd afgestelde of aangedraaide verende vork kan ertoe
leiden dat u de macht over het stuur verliest en valt. Zorg dat de
veringsbouten goed zijn aangedraaid en de bandenspeling correct is
voordat u de fiets gebruikt.

D.50
OPHANGINGSSYSTEMEN: ACHTERVERING
Achtervering zorgt dat er minder verticale beweging naar de fiets of de
fietser wordt overgebracht als het achterwiel over hobbels rijdt. Als uw fiets
achtervering heeft, moet u de werking hiervan voor elke rit controleren. Lees
de gebruiksaanwijzing van de achtervering die met uw fiets is meegeleverd. Als
u geen gebruiksaanwijzing voor de achtervering hebt ontvangen, kunt u er een
krijgen van uw fietsenmaker, kunt u contact met ons opnemen of kunt er u een
downloaden van een website:
www.rockshox.com
www.foxshocks.com
De onderstaande informatie dient uitsluitend als aanvulling op de
gebruiksaanwijzing van de veringfabrikant.
Lees de algemene informatie in Tips voor de ophanging - alle systemen
en de specifieke informatie voor het type achtervering op uw fiets op de
volgende pagina’s.
Tips voor de achtervering – alle systemen
Voor optimale prestatie van de achtervering moet u alle onderdelen
goed onderhouden.
• hoofdframe
• arm
• lagers
• bevestigingsmateriaal
• achterste schokbreker
Voor een goede werking moet al het bevestigingsmateriaal goed zijn
aangedraaid en moet de achtervering ingesteld zijn op uw gewicht, uw rijstijl
en het terrein waar u fietst.
Houd de onderdelen van de ophanging schoon. Vuil, modder en andere
verontreiniging kan in de onderdelen van de vering terechtkomen en voortij-
dige slijtage of te grote wrijving veroorzaken. Gebruik een zachte doek, een
zachte borstel en zeepsop om het ophangingssysteem schoon te maken. Spoel
na met schoon water. Gebruik geen oplosmiddelen of chemische reinigings-
middelen, omdat deze de smeermiddelen van de lagers en achtervering
kunnen verwijderen.
Veranderingen in de instelling van de vering zijn van invloed op de stuur- en
remkarakteristieken. Nadat u iets hebt veranderd, moet u de fiets op een stille
plaats voorzichtig testen totdat u vertrouwd bent met de prestaties van de fiets.
Smering - alle systemen
Voor de schokbreker of het spilpunt van uw fiets met complete vering is
geen smering vereist. Gebruik geen smeermiddel: dat kan de cassette of
de lagers beschadigen. Was de schokbreker en het spilpunt voor optimaal
resultaat en een lange levensduur met zeepsop of gewoon water.

Trek Fuel Verbindingsbouten


Op dit systeem is de arm met het hoofdframe verbonden Ventiel
via een korte tuimelarmverbinding (fig. 3.99).
Inspectie
Inspecteer telkens na 10 uur gebruik of de montage-
Schokbreker-
bouten van de schokbreker en de spilpuntbouten goed steunen
zijn aangedraaid. Draai de moer van de bout of de Tuimelaar-
as, maak de schroefdraad goed schoon en breng een bouten
borgmiddel aan (Loctite 242 is uitstekend). Draai de Spilpunt
bouten als volgt aan:
Figuur 3.99 - Onderdelen van
• Schokbrekerbouten 133-164 lb•in (15,0-18,5 Nm) de Fuel ophanging
• Spilasbouten 95-115 lb•in (10,7-13,0 Nm)
• Tuimelaarbouten 50-75 lb•in (5,7-8,5 Nm)
Controleer de lagers maandelijks op slijtage. Plaats een hand bovenop de
achterband en pak de zadelpen met uw andere hand beet. Probeer het achter-
wiel zijdelings en de zadelpen omhoog en omlaag te bewegen. Als u voelt dat
er iets loszit, moet u de fiets ter reparatie naar de fietsenmaker brengen.
Afstellen van de vering
In de gebruiksaanwijzing van de vering staat hoe u de achterschokbreker
voor de meeste fietsmodellen moet afstellen. Deze informatie beschrijft met
name fijnafstelling voor de Fuel.

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.51


Op een gewone rit stelt u de vorken in op ongeveer 15% (12 mm) doorve-
ring en de achterschokbreker op ongeveer 25% (9 mm) doorvering. Als uw
rit langzamer of meer technisch is, zal meer doorvering soms gewenst zijn.
Als u zeer snel of op een vlak terrein fietst, zal minder doorvering ideaal zijn.
Bepaal de druk om mee te beginnen voor de doorvering in de onderstaande
tabel en wijzig de instelling vervolgens in stappen van 0,25-0,5 atm (5-10
psi). Als op de schokbreker ook de demping afgesteld kan worden, stelt u die
in op 2 klikken van ‘full fast’.
LBS PSI KG ATM LBS PSI KG ATM
100 67 45 4,6 180 121 85 8,7
110 74 50 5,1 190 127 90 9,1
120 81 55 5,5 200 134 95 9,7
130 87 60 6,0 210 141 100 10,2
140 94 65 6,6 220 147 105 10,6
150 101 70 7,3 230 154 110 11,1
160 107 75 7,8 240 161
170 114 80 8,2

Trek Liquid
Ventiel
Op dit systeem is de arm met het hoofdframe verbonden
via een lange tuimelarmverbinding (fig. 3.100).
Inspectie
Inspecteer telkens na 10 uur gebruik of de montage-
Verbindingsbouten
bouten van de schokbreker en de spilpuntbouten goed zijn
aangedraaid. Draai de moer van de bout of de as, maak de
Schokbrekersteun schroefdraad goed schoon en breng een borgmiddel aan
Spilpunt (Loctite 242 is uitstekend). Draai de bouten als volgt aan:
• Schokbrekerbouten: 125-200 lb•in (14,1-22,6 Nm)
• Spilasbouten: 125-200 lb•in (14,1-22,6 Nm)
Figuur 3.100 - Onderdelen van
de Liquid ophanging • Verbindingsbouten: 125-200 lb•in (14,1-22,6 Nm)
Controleer de lagers maandelijks op slijtage. Plaats een
hand bovenop de achterband en pak de zadelpen met uw andere hand beet.
Probeer het achterwiel zijdelings en de zadelpen omhoog en omlaag te
bewegen. Als u voelt dat er iets loszit, moet u de fiets ter reparatie naar de
fietsenmaker brengen.
Afstelling
In de gebruiksaanwijzing van de vering staat hoe u de achterschokbreker
voor de meeste fietsmodellen moet afstellen. Deze informatie beschrijft met
name fijnafstelling voor de Liquid.
Op een gewone rit stelt u de vorken in op ongeveer 15% (19 mm) doorve-
ring en de achterschokbreker op ongeveer 1/8 inch (12 mm) doorvering. Als
uw rit langzamer of meer technisch is, zal meer doorvering soms gewenst
zijn. Als u zeer snel of op een vlak terrein fietst, zal minder doorvering
ideaal zijn. Bepaal de druk om mee te beginnen voor de doorvering in de
onderstaande tabel en wijzig de instelling vervolgens in stappen van 0,25-0,5
atm (5-10 psi). Als op de schokbreker ook de demping afgesteld kan worden,
stelt u die in op 2 klikken van ‘full fast’.

LBS PSI KG ATM LBS PSI KG ATM


100 100 45 6,8 170 170 80 12,1
110 110 50 7,6 180 180 85 12,9
120 120 55 8,3 190 190 90 13,7
130 130 60 9,1 200 200 95 14,4
140 140 65 9,9 210 210 100 15,2
150 150 70 10,6 220 220 105 15,9
160 160 75 11,4 230 230 110 16,7

D.52
Trek Y
Op de ‘Y’ is de arm direct op de schokbreker en het Veerkrachtstelmoer
hoofdframe gemonteerd en bevindt de crankset
zich op de arm.
Inspectie
Inspecteer telkens na 10 uur gebruik of de montage-
bouten van de schokbreker en de spilpuntbouten goed
zijn aangedraaid. Draai de moer van de bout of de
as, maak de schroefdraad goed schoon en breng een
borgmiddel aan (Loctite 242 is uitstekend). Draai de
Figuur 3.101- Coil/over achter-
bouten als volgt aan: schokbreker
• Schokbrekerbouten: 61-75 lb•in (6,9-8,5 Nm)
• Spilasbouten: 100-110 lb•in (11,3-12,4 Nm)
• Verbindingsbouten: 15-20 lb•in (1,7-2,2 Nm)
Controleer de lagers maandelijks op slijtage. Plaats een hand bovenop de
achterband en pak de zadelpen met uw andere hand beet. Probeer het achter-
wiel zijdelings en de zadelpen omhoog en omlaag te bewegen. Als u voelt dat
er iets loszit, moet u de fiets ter reparatie naar de fietsenmaker brengen.
Afstelling
Om de doorvering te verlagen op ‘coil/over’ schokbrekers (fig. 3.101)
verdraait u de stelmoer om de veer samen te drukken. Voor een zachtere
vering draait u de moer om de veer te verlengen. Als het afstelbereik van de
veer op uw schokbreker niet groot genoeg is, kunt u een nieuwe veer kopen
met een andere veerkracht. Raadpleeg hiervoor de fietsenmaker.
Wanneer u de zadelhoogte op de Trek Y wijzigt, mag u de onderkant van de
zadelpen niet op een afstand van minder dan 38 mm van de bovenkant van de
arm zetten. Als de arm de zadelpen raakt, kan uw fiets beschadigd raken.

Trek Diesel
Op dit veringssysteem is de arm verbonden met het hoofdframe en met een
lange tuimelarmverbinding.
Inspectie
Inspecteer telkens na 10 uur gebruik of de montagebouten van de
schokbreker en de spilpuntbouten goed zijn aangedraaid. Draai de moer van
de bout of de as, maak de schroefdraad goed schoon en breng een borgmiddel
aan (Loctite 242 is uitstekend). Draai de bouten als volgt aan:
• Schokbrekerbouten: 125-200 lb•in (14,1-22,6 Nm)
• Spilasbouten: 125-200 lb•in (14,1-22,6 Nm)
• Verbindingsbouten: 125-200 lb•in (14,1-22,6 Nm)
Controleer de lagers maandelijks op slijtage. Plaats een hand bovenop de
achterband en pak de zadelpen met uw andere hand beet. Probeer het achterwiel
zijdelings en de zadelpen omhoog en omlaag te bewegen. Als u voelt dat er iets
loszit, moet u de fiets ter reparatie naar de fietsenmaker brengen.
Afstelling
Voor optimaal gebruik van uw nieuwe Diesel moet de vering goed
ingesteld zijn. Op een gewone rit stelt u de vorken in op ongeveer 15% (20-
30 mm) doorvering en de achterschokbreker op ongeveer 25% doorvering
(17 mm, gemeten op de schokbreker). Dat zorgt voor een comfortabele
rit. Als uw rit langzamer of meer technisch is, zal meer doorvering soms
gewenst zijn. Als u zeer snel of op een vlak terrein fietst, zal minder doorve-
ring op de Diesel ideaal zijn. Stel de demping in volgens de te verwachten
rijsnelheid, met meer demping naarmate uw rijsnelheid toeneemt.

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.53


Fisher Sugar
Op dit systeem is de arm met de schokbreker en de
tuimelarmverbinding verbonden (fig. 3.102).
Verbindingsbouten
Inspectie
Inspecteer telkens na 10 uur gebruik of de montage-
Schokbreker- bouten van de schokbreker en de verbindingsbouten goed
steun zijn aangedraaid. Draai de moer van de bout of de as, maak
Spilpunt de schroefdraad goed schoon en breng een borgmiddel aan
(Loctite 242 is uitstekend). Draai de bouten als volgt aan:
• Schokbrekerbouten133-164 lb•in (15,0-18,5 Nm)
• Verbindingsbouten50-75 lb•in (5,7-8,5 Nm)
Figuur 3.102 - Onderdelen van
de Sugar ophanging • Spilasbout: 95-115 lb•in (10,7-13 Nm)
Controleer de lagers maandelijks op slijtage. Plaats een
hand bovenop de achterband en pak de zadelpen met uw
andere hand beet. Probeer het achterwiel zijdelings en de zadelpen omhoog
en omlaag te bewegen. Als u voelt dat er iets loszit, moet u de fiets ter
reparatie naar de Gary Fisher-leverancier brengen.
Afstellen van de vering
In de gebruiksaanwijzing van de vering staat hoe u de achterschokbreker
voor de meeste fietsmodellen moet afstellen. Deze informatie beschrijft met
name fijnafstelling voor de Sugar.
Op een gewone rit stelt u de vorken in op ongeveer 15% (12 mm) doorve-
ring en de achterschokbreker op ongeveer 25% (9 mm) doorvering. Als uw
rit langzamer of meer technisch is, zal meer doorvering soms gewenst zijn.
Als u zeer snel of op een vlak terrein fietst, zal minder doorvering ideaal zijn.
Bepaal de druk om mee te beginnen voor de doorvering in de onderstaande
tabel en wijzig de instelling vervolgens in stappen van 0,25-0,5 atm (5-10
psi). Als op de schokbreker ook de demping afgesteld kan worden, stelt u die
in op 2 klikken van ‘full fast’.

LBS PSI KG ATM LBS PSI KG ATM


100 75 45 5,43 180 150 85 10,26
110 85 50 6,04 190 155 90 10,86
120 95 55 6,64 200 165 95 11,47
130 105 60 7,24 210 175 100 12,07
140 110 65 7,85 220 185 105 12,67
150 120 70 8,45 230 195 110 13,28
160 130 75 9,05 240 205
170 140 80 9,66

Fisher Sugar+
Dit ophangingssysteem werkt volgens hetzelfde principe
als de Sugar ophanging op de vorige pagina. Inspectie,
Schokbrekerbout onderhoud en smering zijn hetzelfde; raadpleeg daarvoor
die pagina. Het enige verschil is dat de Sugar+ extra
afstelmogelijkheden heeft zoals hieronder beschreven.
Positie
voor Afstelling
‘long-
travel’
Lees en volg de informatie voor afstelling van de Sugar
fiets met complete ophanging op de vorige pagina. Deze
informatie vormt een aanvulling op de informatie over de
Sugar en beschrijft hoe de mate van wielbeweging voor
Figuur 3.103 - Onderdelen van de ophanging wordt gewijzigd. Wijzigen van de mate van
de Sugar+ ophanging wielbeweging is ook van invloed op de veringskarakteris-
tieken en de fietsgeometrie.

D.54
Instellen van de Sugar+ op ‘long-travel’
1. Volg de instructies op de vorige pagina om uw fiets af te stellen met
de Sybil-verbinding op ‘standard travel’, met de schokbreker op de
bovenste stand (fig. 3.103).
2. Draai de montagemoer van de achterschokbreker enige slagen.
3. Verplaats de schokbreker naar de onderste ‘long-travel’ montagegaten
van de Sybil verbinding.
4. Installeer de schokbrekerbout weer en haal de moer aan zoals
beschreven onder Inspectie op de vorige pagina.
5. Stel de ophangingsvork bij voor de verandering in de achtervering.
Zoals bij alle onderdelen van de ophanging gelden de aanbevelingen voor
een initieel beginpunt. Probeer voor de ideale instelling kleine variaties in
veerkracht en demping uit totdat u een instelling vindt die optimaal werkt
voor het terrein en de wijze waarop u de fiets gebruikt.
Instellen van de Sugar+ op ‘short-travel’
1. Voer de instructies onder Instellen van de Sugar+ op ‘long-travel’ in
omgekeerde volgorde uit.

Test de verandering in de afstelling van de ophanging altijd uit en raak


vertrouwd met de stuurkarakteristieken en prestaties van de fiets voordat
u snel of op moeilijk terrein rijdt. Leer de functie en prestaties van de
wijzigingen in de ophanging door langzaam te rijden op makkelijk terrein.

Klein Palomino
Op dit systeem is de arm met het hoofdframe verbonden Schokbrekerbouten
via een korte tuimelarmverbinding (fig. 3.104).
Inspectie Ventiel
Inspecteer telkens na 10 uur gebruik of de montage-
Schokbrekerbouten
bouten van de schokbreker en de spilpuntbouten goed
zijn aangedraaid. Draai de moer van de bout of de
as, maak de schroefdraad goed schoon en breng een
borgmiddel aan (Loctite 242 is uitstekend). Draai de Spilpunten
bouten als volgt aan: Figuur 3.104 - Onderdelen van
• Schokbrekerbouten 61-75 lb•in (6,9-8,5 Nm) de Palomino ophanging

• Spilasbouten 100-110 lb•in (11,3-12,4 Nm)


Controleer de lagers maandelijks op slijtage. Plaats
een hand bovenop de achterband en pak de zadelpen met uw andere hand
beet. Probeer het achterwiel zijdelings en de zadelpen omhoog en omlaag te
bewegen. Als u voelt dat er iets loszit, moet u de fiets ter reparatie naar de
Klein leverancier brengen.
Afstellen van de vering
In de gebruiksaanwijzing van de vering staat hoe u de achterschokbreker
voor de meeste fietsmodellen moet afstellen. Deze informatie beschrijft met
name fijnafstelling voor de Fuel.
Op een gewone rit stelt u de vorken in op ongeveer 15% (12 mm) doorve-
ring en de achterschokbreker op ongeveer 25% (9 mm) doorvering. Als uw
rit langzamer of meer technisch is, zal meer doorvering soms gewenst zijn.
Als u zeer snel of op een vlak terrein fietst, zal minder doorvering ideaal zijn.
Bepaal de druk om mee te beginnen voor de doorvering in de onderstaande
tabel en wijzig de instelling vervolgens in stappen van 0,25-0,5 atm (5-10
psi). Als op de schokbreker ook de demping afgesteld kan worden, stelt u die
in op 2 klikken van ‘full fast’.

LBS PSI KG ATM LBS PSI KG ATM


100 50 45 3,4 180 90 85 6,4
110 55 50 3,8 190 95 90 6,8
120 60 55 4,2 200 100 95 7,2
130 65 60 4,5 210 105 100 7,6
140 70 65 4,9 220 110 105 8,0
150 75 70 5,3 230 115 110 8,3
160 80 75 5,7 240 120
170 85 80 6,1

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.55


ZORG VOOR UW FRAME EN VORK
Fietsframes worden gemaakt van diverse kwaliteitsmaterialen. Verzorg het
fietsframe aan de hand van deze instructies voor veilig gebruik en om ervoor
te zorgen dat de fiets lang meegaat.
Inspectie
Inspecteer uw fietsframe (frame en vork) vóór elke rit op tekenen van
materiaalmoeheid. Krassen, barsten, deuken, vervorming en verkleuring zijn
tekenen van door stress veroorzaakte materiaalmoeheid. Als een onderdeel
tekenen van schade of materiaalmoeidheid vertoont, moet u het onderdeel
vervangen voordat u de fiets gebruikt.
Frame-informatie - alle frames
Op onze frames worden drie maten zadelpenbeugels gebruikt, bestemd voor
zadelpennen met een buitendiameter van 27,12 tot 27,20 mm, 29,12 tot 29,2
mm of 31,45 tot 31,60 mm. Meet voor installatie of de zadelpen voldoet aan
deze tolerantie volgens de specificaties van uw frame.
Op frames van aluminium en staal moet u de zadelpen smeren om te
voorkomen dat hij klem komt te zitten in het frame. De zadelpen in een frame
van OCLV mag niet gesmeerd worden; in de zadelpenbeugel op frames van
OCLV dient een dun laagje glasvezel als isolator om corrosie te voorkomen.
De onderdelen van aluminium of OCLV op uw fiets (inclusief framebuizen
en onderdelen zoals tuimelarmen en naafvorken) zijn niet zo meegevend als
staal. Pogingen tot afstelling van een onderdeel van aluminium of OCLV
door het te verbuigen of te verdraaien kunnen ertoe leiden dat het onderdeel
breekt. Aanpassen van de uitlijning van een frame van aluminium of OCLV
wordt afgeraden.
De toleranties voor drukfittingen en de schroefdraadgrootte zijn van groot
belang. Druk op een onderdeel dat te groot of slecht uitgelijnd is, kan het
frame of onderdeel beschadigen. Te ver aandraaien van bouten of moeren kan
de schroefdraad strippen of het onderdeel beschadigen. Zorg dat de schroef-
draad van de trapas en de achterderailleur schoon en goed gesmeerd zijn voor
installatie. Breng bevestigingsmateriaal met schroefdraad aanvankelijk aan
met de hand, niet met een sleutel. De momentwaarde voor de schroefdraden
in de trapas bedraagt 430-610 lb•in (48,6-68,9 Nm). De momentwaarde voor
de schroefdraden in de achterderailleur bedraagt 70-85 lb•in (7,9-9,6 Nm).
Gebruik voor het schoonmaken van het frame geen oplosmiddelen of
aggressieve chemische middelen. Verwijder stof en vuil met een zachte doek
en een oplossing van water en een mild reinigingsmiddel. Gebruik van
industriële oplosmiddelen voor het schoonmaken of verwijderen van verf kan
de lak beschadigen.
Voor het verwijderen van de lak van een frame zijn speciale technieken
en grote voorzichtigheid geboden. Agressieve schuurmiddelen verwijderen
framemateriaal en kunnen de fiets verzwakken. Raadpleeg de fietsenmaker
voor meer informatie.
Hoge temperaturen (zoals gebruikt voor poedercoating) en open vuur
kunnen het kleefmiddel waarmee de frameonderdelen verbonden zijn, bescha-
digen. Stel het frame niet bloot aan een temperatuur van meer dan 82 ºC.
Modificatie van het frame (op welke wijze dan ook) maakt
Kettinganker- de garantie ongeldig en kan onveilig zijn.
beschermer Het wijzigen van de vorken op uw fiets kan de stuurka-
rakteristieken van de fiets veranderen of ongewenste stress-
belasting van het frame veroorzaken. Een verende vork kan
het frame extra belasten. Voeg nooit een verende vork toe
aan een racefiets en wijzig nooit de stijl en/of de lengte van
de vorken. Raadpleeg als u de vork op een fiets vervangt
24 m de fietsenmaker of de technische service-afdeling van Trek
m Bicycles om te controleren of de nieuwe vork geschikt is
Figuur 3.105 - Kettingankerbe-
voor het frame van uw fiets.
schermer

WAARSCHUWING
Modificeer nooit uw frameset of onderdelen ervan op welke manier dan ook,
inclusief schuren, boren, vullen, het verwijderen van overtollige bevestigings-
voorzieningen, installatie van ongeschikte vorken of welke andere methode
dan ook. Een onjuist gemodificeerd frame of onjuist gemodificeerde vork of
onderdelen kunnen ertoe leiden dat u de macht over het stuur verliest en valt.
D.56
Speciale vereisten voor OCLV road frames
en vorken
Trek OCLV road frames moeten altijd voorzien zijn
van een kettingankerbeschermer (fig. 3.105) en een
kettinghouder (fig. 3.106) voor bescherming in geval van
grijpen van de ketting of te ver doorschakelen voorbij het
binnenste achtertandwiel. Zorg dat de onderdelen van
de kettingankerbeschermer en de kettinghouder goed
geïnstalleerd zijn en houd ze altijd in goede staat. Als ze
van hun plaats komen of beschadigd raken, moet u door
Kettinghouder
uw fietsenmaker onmiddellijk nieuwe laten installeren. Figuur 3.106 - Kettinghouder
Bontrager-vorken van koolstofcomposiet zijn niet
compatibel met mechanismen die rond het vorkblad
klemmen, sensoren voor fietscomputers uitgezonderd. Universeel
Gebruik geen mechanische bevestigingsmiddelen om bevestigings-
andere onderdelen op deze vork te monteren. Raadpleeg punt
uw Bontrager-dealer indien u onzeker bent over de
artikelen die op deze vork kunnen worden gemonteerd.
Speciale framevoorzieningen
Sommige fietsen hebben een accessoirepoort
(fig. 3.107); dit is een uniek bevestigingspunt waarop u
speciale accessoires kunt bevestigen. Deze accessoires
omvatten aanhangers, bagagedragers etc. Raadpleeg de
fietsenmaker voor nadere informatie. Figuur 3.107 - Accessoirepoort

Framereparaties
De meeste vormen van frameschade kunnen in de fabriek worden gerepa-
reerd. U moet uw frame via een erkend leverancier terugsturen.

INSTRUCTIES VOOR DE VOUWFIETS


Sommige fietsmodellen hebben een grote
scharnier in het midden (fig. 3.108) waarmee Scharnier en grendel
de fiets voor opslag of transport kan worden
opgevouwen. Deze instructies behandelen het
opvouwen en uitvouwen van een vouwfiets.
Voorkom knellen in het vouwmechaniek
Wanneer u het vouwmechaniek gebruikt moet
u uw vingers en andere lichaamsdelen buiten
de op te vouwen onderdelen houden. Voorkom
tevens dat kabels en de behuizing worden
afgekneld: dat kan de kabels beschadigen. Figuur 3.108 - Vouwfiets klaar voor gebruik

LET OP
Afknellen van lichaamsdelen tussen de inklapbare onderdelen kan ernstig letsel
veroorzaken. Houd uw vingers buiten bereik van de inklapmechanieken.

Inspectie
Controleer voor elke rit of de framevergrendeling, de onderste snelspanner
en de andere snelkoppelingen goed afgesteld en vastgezet zijn. Controleer of de
framevergrendeling gesloten is en het frame een rigide structuur is geworden
door te proberen om het middelpunt van het frame zijdelings te bewegen. Als u
voelt dat er beweging is, moet u de fiets ter reparatie naar
de fietsenmaker brengen.
Op- en uitvouwen van de fiets Bovenste
snelspanner
Voor het opvouwen is geen gereedschap nodig; het duurt Onderste snel-
niet meer dan een minuut. Zorg voordat u begint dat u spanner
bekend bent met de werking van snelspanners. Op pagina
42-43 staat de procedure voor gebruik van de snelspan-
ners van de wielen vermeld: dit is een op vergelijkbare wijze
werkend mechaniek.
Lager zetten van het zadel Figuur 3.109 - Bovenste en
1. Open de snelspanner van de zadelpen en zet het zadel onderste snelspanner op de
stuurpen
op de laagste stand.

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.57


2. Sluit de snelspanner om de zadelpen op zijn plaats vast
te zetten (het zadel fungeert als een handvat).
Inklappen van de pedalen
1. Duw het uiteinde van het pedaal direct naar binnen,
Hendelvergren- naar de crank toe.
deling
(ontgrendeld) 2. Vouw het pedaal om.
3. Herhaal dit voor het andere pedaal.
Inklappen van de stuurpen
1. Draai de hendelvergrendeling (fig. 3.110) van de
onderste snelspanner vandaan.
Figuur 3.110 - Open de onderste
snelspanner
2. Houd het stuur vast om afknellen te voorkomen,
houd de kabels opzij en open de onderste
snelspanner (fig. 3.109).
3. Klap het stuurgedeelte omlaag (fig. 3.111).

Opvouwen van het


frame
1. Open de vergrendeling.
2. Trek het uiteinde van
de grendel naar buiten
(van het frame vandaan)
totdat de vergrendeling
opent.
3. Pas op dat u of de kabels
niet gekneld raken en
vouw de fiets op
(fig. 3.112).
Figuur 3.111 - Pedalen ingeklapt, zadel omlaaggezet en stuurpen ingeklapt

Uitvouwen van het frame


1. Herhaal de stappen van de opvouwprocedure in
omgekeerde volgorde.
Afstelling
Als het frame of de stuurpen niet rigide is nadat u de
fiets hebt ontvouwen, kan dat betekenen dat de framever-
grendeling of de snelspanner van de stuurpen afgesteld
moet worden. Als u voelt dat er beweging is in een
vergrendelde en vastgezette framevergrendeling of de
stuurpen, moet u de fiets ter reparatie naar de fietsen-
maker brengen.

Figuur 3.112 - De opgevouwen


fiets

WAARSCHUWING
Fietsen op een vouwfiets met speling in de onderste snelspanner of de
framescharnier kan ertoe leiden dat u de macht over het stuur verliest
en valt. Als het vouwframe beweegt bij de stuurpen of de frameschar-
nier, moet u de fiets ter reparatie naar de fietsenmaker brengen.

D.58
FIETSACCESSOIRES -
Lampen, bagagedrager, spatborden en fietsbel

Inleiding
Om het naar en van het werk rijden te vergemak-
kelijken, hebben sommige fietsen een verzameling AAN
accessoires, waaronder een dynamo met lamp (fig. 3.113)
voor beter zicht, spatborden om de fiets en fietser droog
te houden, een bagagedrager, en een fietsbel voor
waarschuwing en begroeting. Alle accessoires moeten in
goede staat gehouden worden.
Inspectie
Controleer elke maand of de volgende bouten en
moeren goed zijn aangedraaid:
Figuur 3.113 - Dynamo en
Stelmoeren van de spatborden: 30-40 lb•in (3,5-4,5 Nm) koplamp
Spatbord- en bagagedragerbouten: 50-60 lb•in (5,7-6,8 Nm)
Als uw fiets nog andere accessoires heeft, moeten ook
die maandelijks geïnspecteerd worden.
Lampen
De lampen op uw fiets zijn ontworpen en op uw fiets geïnstalleerd voor
extra veiligheid bij slecht licht door mist of omdat het donker is. Deze
lampen worden gevoed door een dynamo, dus batterijen zijn niet nodig.
Voor goede werking van uw lampen moet de dynamo goed geïnstalleerd en
afgesteld zijn en tegen de band AAN lopen en moet u snel genoeg rijden om
voldoende stroom op te wekken, meestal met een snelheid van 5-7 km/uur.

WAARSCHUWING
Wanneer u niet fietst, levert de dynamo geen stroom aan de
gloeilampjes van de fietslichten zodat u voor ander verkeer minder
goed zichtbaar bent. Gebruik een aanvullende lichtbron met batterij
of stop alleen op goedverlichte plaatsen buiten de verkeersstroom.
Om de dynamo tegen de band aan te laten lopen en de lampen aan te zetten,
duwt u de dynamo naar de stand die u ziet in figuur 3.113. Hierdoor draait de
dynamo en gaan de lampen branden zodra u begint te fietsen. Controleer of
zowel de koplamp als het achterlicht branden wanneer u begint te fietsen. Om
de lampen uit te zetten, duwt u de dynamo van de band vandaan tot u een klik
hoort. Als u dat goed doet, blijft de dynamo in de stand UIT staan.
Inspecteer de lampen. Voor een optimaal resultaat moeten de lampen goed
gericht zijn voor de juiste combinatie van lichtsterkte en afstand voor uw
fietsstijl, en tevens op de beste plaats voor uw fiets (doorgaans recht voor de
fiets) gericht zijn. De lenzen van de lampen moeten schoon zijn. Denk eraan
dat het zicht afneemt als u bij donker fietst, ook als de koplamp brandt. Pas
uw snelheid overeenkomstig aan voor veiligheid. Denk er ook aan dat u
minder goed zichtbaar bent dan overdag, zelfs als uw fietslicht aan is. Rijd
altijd defensief!
Naast het goed richten van het fietslicht en het schoonhouden van de lens
voor optimaal licht zult u af en toe de gloeilampjes moeten vervangen. Het
verdient aanbeveling dit om de zes maanden te doen, omdat gloeilampjes
zonder nadere aankondiging stuk gaan. Als u de gloeilampjes periodiek
vervangt, vermindert u het risico dat een gloeilampje doorbrandt tijdens
gebruik, waardoor u zonder werkend licht zou komen te zitten.
De bedrading van de fietslichten op uw fiets is soms
gedeeltelijk binnenin het frame aangebracht om de
draden te beschermen. Zorg dat er niet aan deze draden
getrokken wordt en ze niet ingesneden worden: door een
beschadigde draad kan het fietslicht stoppen met werken.

Figuur 3.114 - Vervangen van


het gloeilampje

HOOFDSTUK DRIE Inspectie, afstelling en smering D.59


Installatie
Uw fietsenmaker kan u de juiste gloeilampjes leveren. De volt- en
wattwaarden voor het lampje staan op de fitting vermeld. De meest frequent
gebruikte gloeilampjes zijn:
• Koplamp - 6 V, 2,4 W
• Achterlicht - 6 V, 0,6 W
Installeren van een gloeilampje
1. Kijk naar de stelschroef van de lens op de achterkant van de koplamp
of het achterlicht (fig. 3.114).
2. Draai de schroef los met een kruiskopschroevendraaier.
3. Draai de lens een kwartslag rechtsom en til het lensgedeelte van
de fitting.
U kunt vervolgens het gloeilampje losschroeven: pas daarbij op dat u
het lampje niet breekt.
4. Zorg dat u de draad in de fitting niet van zijn plaats haalt en schroef
een nieuwe gloeilampje vingervast in.
5. Plaats de lens op de fitting en draai de lens een kwartslag linksom.
6. Installeer de stelschroef van de lens met een kruiskopschroevendraaier.
Controleer de werking van het nieuwe gloeilampje. Controleer of de
bedrading goed is aangebracht als het lampje niet werkt. Controleer het
nieuwe lampje op eventuele beschadiging als het lampje ook daarna niet
werkt.

TREK BICYCLE CORPORATION


GARANTIEVOORWAARDEN
Trek Bicycle Corporation garandeert elk nieuw fietsframe en elke rigide
vork van de merken Trek, Fisher, Klein of LeMond tegen defecten in vakman-
schap en materialen voor de levensduur van de oorspronkelijke eigenaar.
Trek Bicycle Corporation garandeert tevens alle oorspronkelijke onderdelen,
met uitzondering van verende voorvorken en achterschokbrekers, voor een
periode van één jaar vanaf de aankoopdatum. Verende voorvorken en achter-
schokbrekers vallen onder de garantie die wordt geboden door de oorspron-
kelijke fabrikant. Lak en plakplaatjes worden voor één jaar gegarandeerd.
Deze garantie is uitdrukkelijk beperkt tot de reparatie of vervanging van een
defect frame of defecte vork en is het uitsluitende verhaal onder de garantie.
Deze garantie heeft alleen betrekking op de oorspronkelijke eigenaar en kan
niet worden overgedragen.
Claims onder deze garantie moeten via een erkend leverancier worden
ingediend. Bewijs van aankoop is vereist. Er moet een garantieregistratie-
kaart worden ingevuld en door Trek Bicycle Corporation ontvangen zijn
voordat een garantieclaim kan worden verwerkt.
De garantie dekt geen normale slijtage, onjuiste montage of follow-up
onderhoud, of de installatie van onderdelen of accessoires die niet oorspron-
kelijk bedoeld zijn voor, of compatibel zijn met de fiets zoals deze wordt
verkocht.
De garantie heeft geen betrekking op schade of defecten als gevolg van
ongelukken, onjuist gebruik, misbruik of verwaarlozing. Wijziging van het
frame of de onderdelen maakt deze garantie ongeldig.
Trek Bicycle Corporation is niet verantwoordelijk voor incidentele of
gevolgschade. Sommige staten staan uitsluiting van incidentele of gevolg-
schade niet toe, zodat het mogelijk is dat de bovenstaande uitsluiting voor u
niet geldt. Arbeidsloon voor verandering van onderdelen wordt niet door de
garantie gedekt.
De garantie geeft de consument specifieke wettelijke rechten die van
plaats tot plaats kunnen verschillen. Deze garantie heeft geen invloed op de
wettelijke rechten van de consument.

D.60

You might also like