Professional Documents
Culture Documents
2. Wat heeft de kok gemengd? → Hij heeft het water met de wijn gemengd.
(de boter met de melk; de olie met de rijst; de azijn met de saus; komijn en peper)
7. Hoeveel heeft jouw nieuwe tafel gekost? → De tafel heeft 100 euro gekost.
(150; 200; 260; 320; 350; 400)
12. Wanneer ben je naar Frankrijk gegaan? → Ik ben in juni naar Frankrijk gegaan.
(vorige week; vorig weekend; gisteren; in september)