Professional Documents
Culture Documents
Subjekat (Subject) Glagol u ličnom obliku Ostatak (Rest) Vreme ili mesto (Tijd of
(Persoonsvorm) Objekat, negacija plaats)
meer voorbeelden:
Ik kom vandaag naar de bioscoop.
Ik zie Marijana in de winkel.
Hij drinkt bier elke dag.
Vreme ili mesto (Tijd of Glagol u ličnom obliku Subjekat (Subject) Ostatak (Rest)
plaats) (Persoonsvorm)
meer voorbeelden:
Vandaag kom ik naar de bioscoop.
In de winkel zie ik Marijana.
Elke dag drinkt hij bier.
meer voorbeelden:
Ik kan vandaag werken.
Ik moet morgen boodschappen doen.
Ik wil elke dag mijn zus zien.
Red reči u izjavnim rečenicama sa modalnim glagolima, kada je vreme/mesto na početku rečenice
meer voorbeelden:
Vandaag kan ik werken.
Morgen moet ik boodschappen doen.
Elke dag wil ik mijn zus zien.
meer voorbeelden:
Waar koopt hij appels elke dag?
Hoe lang werkt ze in de winkel?
Wanneer luistert hij naar de muziek?
meer voorbeelden:
Komt hij vaak hier?
Drinken jullie bier elke dag?
Kom jij naar de school?
Složene rečenice (Samengestelde zinnen)
Veznici koji traže obe glavne rečenice su maar, en, of, want, dus.
meer voorbeelden:
Ik wil broodjes kopen maar ik heb geen geld.
Ik zal chocolade kopen en ik zal een taart maken.
Ik koop een trui en ik betaal bij de kassa.
Veznici koji traže inverziju su daarom (zbog toga), daarvoor (pre toga), toch (ipak), bovendien
(štaviše), ook (takođe), daardoor(stoga), daarna(posle toga), dan(onda), eerst(prvo), ten slotte(na
kraju), anders(u suprotnom), en toen (i onda)
meer voorbeelden:
Ik moet opschieten, anders kom ik niet op tijd.
Ik ga naar de markt, dan ga ik naar de bioscoop.
Ik moet mijn huiswerk doen. Ook moet ik afwas doen.
meer voorbeelden:
Ik ga naar de zee om te zwemmen.
Ik koop chocolade om te eten.
Zavisne rečenice
Zavisne rečenice se koriste posle veznika: omdat(zato što), zodat(da bi), nadat(posle čega), voordat
(pre nego što), doordat(jer), toen(kada, prošlo vreme), als(ako, kad bi, da sam), wanneer(kada),
waar(gde), wat(šta), hoewel(iako), of (samo kad je u pitanju neupravni govor, kada znači ili
stavljamo nezavisnu rečenicu), terwijl(dok), sinds(otkad), zodra(čim), mits(ako), tenzij(osim ako ne)
i relativnih zamenica: die, dat, waar + prepositie (waarvan, na primer), prepositie + wie (van wie, na
primer)
meer voorbeelden:
Ik zal een auto kopen zodra ik mijn salaris krijg.
Ik bezoek mijn tante wanneer ik in Oostende ben.
We gaan samen naar het zwembad tenzij het koud is.
Ako zavisnu rečenicu stavimo na prvo mesto, glavna rečenica će početi inverzijom
meer voorbeelden:
Zodra ik mijn salaris krijg, zal ik een auto kopen.
Wanneer ik in Oostende ben, bezoek ik mijn tante.
Tenzij het koud is, gaan we samen naar het zwembad.