You are on page 1of 208

DE VOORZEIDE LEER

DEEL I
DE VOORZEIDE LEER
BOEKENREEKS „DE VOORZEIDE LEER"
Aangevangen door Ds. C. Vonk - Medewerker Ds. F. van Deursen DEEL I i

Verschenen:
II. De Heidelbergse Catechismus en het Doopsformulier, door Ds. C. Vonk')
IIIa. De Heidelbergse Geloofsbelijdenis, art. 1-21 en 25-26, door Ds. C. Vonk')
DE HEILIGE SCHRIFT
IIlb. De Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 22-24 en 27-37, door Ds. C. Vonk')

De Heilige Schrift:
Ia. Inleiding op de Thora - Genesis - Exodus, door ds. C. Vonk INLEIDING OP DE GESCHRIFTEN

PSALMEN (I)
lb. Leviticus, door Ds. C. Vonk
lc. Numeri - Deuteronomium, door Ds. C. Vonk
Id. Inleiding op de Profeten - Jozua, door Ds. C. Vonk
Ie. Richteren, door Ds. C. Vonk
If. 1 en 2 Samuel, door Ds. C. Vonk DOOR
Ig. 1 en 2 Koningen, door Ds. C. Vonk
Iha. Jesaja, door Ds. C. Vonk F. VAN DEURSEN
Ihb. Jeremia - Ezechiël, door Ds. C. Vonk
Ihc. Hosea - Maleachi, door Ds. C. Vonk
Ij. Inleiding op de Geschriften - Psalmen (I), door Ds. F. van Deursen
lk. Psalmen (II), door Ds. F. van Deursen
Spreuken, door Ds. F. van Deursen
DERDE DRUK
Im. Job, door Ds. F. van Deursen
Ip. Daniel - Kronieken - Ezra - Nehemia, door Ds. C. Vonk

In voorbereiding:
H ooglied - Ruth - Esther - Prediker - Klaagliederen, door Ds. F. van Deursen
1986

1) Uitverkocht clk
UITGAVE: DRUKKERIJ LIEBEEK & HOOIJMEIJER B.V. BARENDRECHT
1

INLEIDING
IN DE PSALMEN OF GESCHRIFTEN

„Hallelujah. Loof de HEERE, mijn ziel. Ik zal de HEERE


loven mijn leven lang, mijn God psalmzingen zolang ik nog
ben", Psalm 146: 1. Ook dit woord heeft onze Heere Jezus
Christus tijdens zijn verblijf op aarde vervuld. Onze Heiland is
met psalmwoorden op zijn lippen gestorven.
Als kind moet Hij de Psalmen van moeder Maria hebben
geleerd. Zij heeft ze vast heel goed gekend, want in haar
Lofzang haalt ze lief st zeven psalmen aan (Ps. 89, 98, 107, 111,
113, 147). Als jongen van twaalf jaar mocht Hij mee naar de
tempel. Onderweg van Nazareth naar Jeruzalem heeft Hij
natuurlijk met de andere pelgrims de „bedevaartsliederen" (Ps.
120-134) aangeheven. Om daarna als Israëliet onder de Israelie-
ten de Psalmen mee te zingen in de voorhof van het Huis van
zijn Vader.
Later toen Hij al door de schriftgeleerden verworpen was,
heeft Hij hen vermaand en zichzelf getroost met Psalm 118:
„De steen die de bouwlieden versmaad hebben, is tot een
hoeksteen geworden". Een psalm die Hij trouwens ook nog
gezongen heeft op de avond voor zijn sterfdag. „En nadat zij de
Lofzang gezongen hadden (= het „Hallel", Ps. 113-118) vertrok-
ken zij naar de Olijf berg", Matth. 26 : 30. Voor het Sanhedrin
beriep Hij zich die nacht op Psalm 110. Aan het kruis klaagde
Hij zijn Godverlatenheid uit met woorden van Psalm 22. Om
tenslotte alweer met psàlmwoorden op de lippen de laatste
adem uit te blazen. Zijn laatste geloofsbelijdenis ontleende Hij
aan Psalm 31: „Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest", Luk.
23 : 46. Misschien ook al thuis van moeder Maria geleerd.

5

1 Inleiding Inleiding § 1

Wat heeft onze Heiland dus uit de Psalmen geleef d. Wat kunt er meer over lezen in Ia, 16v, 26-29, Id, 5. Met het voltooide
moet Hij in die arme, lijdende maar nochtans God prijzende Nieuwe Testament bezitten wij derhalve thans een complete
rechtvaardigen zijn eigen lijdensweg hebben herkend. Hoe- Heilige Schrift bestaande uit vier hoof ddelen: 1. De Wet van
veel psalmisten klagen niet over verdrukking door goddelozen Mozes. 2. De Profeten. 3. De Psalmen. 4. Het Nieuwe Testament.
in de Israëlitische gemeente? Dat lijden bereikte bij onze
Zaligmaker zijn toppunt. Onze Heere Jezus heeft ook de Psal- Het woord „Psalmen" had dus vanouds tweeërlei beteke-
men vervuld. Zijn leerlingen begrepen daar aanvankelijk niets nis: 1. De Psalmen als bijbelboek (de 150 psalmen, die wij
van, maar toen Hij ze na zijn opstanding nog eens onderwees, berijmd zingen). 2. De Psalmen als bijbeldeel (een
herinnerde Hij ze ook nog eens aan de Psalmen. Ik heb u toch verzaml-n itevord150psalmen,rokvd
vroeger al geleerd, zo sprak Hij toen, „dat alles wat over Mij boeken Spreuken, Job, Hooglied, Ruth, Klaagliederen, Prediker,
geschreven staat in de Wet van Mozes en de Prof eten en de Esther, Daniël, Ezra, Nehemia, Kronieken).
Psalmen moet vervùld worden"? Luk. 24 : 44. De Joden noemen dit derde deel van de Schrift ook wel:
de Geschriften (Ketubim). Vandaar dat zij ons Oude Testament
1. DE PSALMEN ALS BIJBELBOEK EN ALS BIJBELDÉÉL vaak aanduiden met de afkorting: Tenak. Opgebouwd uit de
Maar met dat woord „Psalmen" wees de Heere zijn leerlin- eerste letters van de woorden Thora (Wet), Nebiim (Profeten)
gen niet alleen op de 150 psalmen, die wij nog zingen, maar ook en Ketubim (de Geschriften). Ook deze afkorting spreekt dus
op het bijbeldéél van die naam. U moet weten, dat onze Hei- van de drie-deling van het Oude Testament.
land en zijn apostelen uit de synagoge gewend waren de rollen Omdat de Psalmen echter aan de spits staan van het derde
van het Oude Testament te verdelen in de volgende drie deel van de Heilige Schrift, noemt men Aide Geschriften ook
groepen: 1. De Wet van Mozes (Genesis t/m Deuteronomium). wel naar het eerste boek van deze hele groep: de Psalmen.
2. De Profeten (Jozua, Richteren, Samuel, Koningen, Jesaja t/m Zoals wij een verzameling verhalen ook wel eens noemen naar
Maleachi). 3. De Psalmen (niet alleen de 150 psalmen, maar de het eerste daarvan. Zo komt het woord „Psalmen" aan zijn
hele rest van het Oude Testament). dubbele betekenis: 1. De 150 psalmen, 2. De Geschriften. In dit
De rabbijnen gebruiken deze indeling en volgorde nog deel van de Voorzeide Leer maken wij een begin met de
steeds en ook in de gedrukte uitgaven van het Hebreeuwse bespreking van dit derde hoof ddeel van de Heilige Schrift: de
Oude Testament staan de boeken nog steeds zo gerangschikt. Psalmen of de Geschriften.
Ook onze hoogste Leraar heeft deze indeling als de juiste Zullen we ze eerst even in vogelvlucht bekijken?
erkend. Dat blijkt uit zijn boven aangehaalde woorden tot zijn
leerlingen, Luk. 24 : 44. Dit treft temeer als u bedenkt, dat onze 2. DE PSALMEN.
volgorde destijds toch ook al bekend was. De Septuaginta, de „Hallelujah!"
Griekse bijbelvertaling waaraan wij onze (verkeerde) bijbelboe- Jammer dat dit woord niet vertaald is. Het betekent let-
ken-volgorde te danken hebben, was tijdens Jezus' omwande- terlijk: „Prijst Jahweh!" Hoe vaak zou Gods Woord ons daartoe
ling al lang verschenen. Desondanks bleef onze Heere blijk- opwekken? Om onze hemelse Vader te prijzen? Kunt u nog
baar bij de oude Hebrééuwse indeling en volgorde. zingen? Zing dan vooral psalmen. Thuis met uw kinderen. En
Daarom zijn wij in onze serie De Voorzeide Leer naar deze in de samenkomsten van de gemeente. De Psalmen vormen de
oorspronkelijke volgorde van de bijbelboeken teruggekeerd. U oudste „Gezangenbundel" die Gods yolk bezit. Maar ook ons

6 7

§ 1 Inleiding Inleiding §1

oudste „Brevier" of „Gebedenboek". En niet samengesteld door jeugd heeft gelezen en herlezen, kan jong van jaren en toch
een kerkelijke commissie, maar geinspireerd door de Heilige rijk aan wijsheid zijn.
Geest, 2 Petr. 1 : 21. Verbazend waar die spreukendichters al niet over spreken.
Uit de Psalmen kunt u dus niet alleen leren hoe u God Over matigheid en zelf beheersing, handeldrijven en
prijzen moet, maar ook hoe u tot Hem bidden mag. Want ook huwe-lijksleven, kinderen opvoeden en een goede huisvrouw waar-
God prijzen en God aanroepen moet een mens leren. In de deren, werken en rusten, levensaanvaarding en levensverze-
school van de Psalmen krijgt u niet alleen theorie-, maar ook kering (het eeuwige leven inbegrepen). En allemaal op basis
praktijklessen. Goedgekeurd, ja ingegeven door niemand min- van de vreze des HEEREN en met de bedoeling uw levensge-
der dan de Geest der gebeden zelf. luk te vergroten.

3. SPREUKEN. 4. JOB.
Uit wat voor meisjes moeten onze jongens hun keus ma- Spreekt Spreuken dus over de bevòrdering van ons le-
ken en voor welke vrouwen moeten christen-mannen op hun vensgeluk? U kunt ook op bezoek moeten bij een vriend of
hoede zijn? Welke vrouwen verdienen in deze wereld eigenlijk broeder, die juist bij de puinhopen van zijn geluk zit. Hoe vindt
geprezen te worden? Zulke praktische dingen uit het voile u dan de juiste woorden? Als u weer eens voor het zwarte
leven komen ter sprake in het boek Spreuken. raadsel staat waarom juist dit kind van God er zo diep onder
Evenals de boeken Job en Prediker wil Spreuken ons door moet. Waar haalt u dan de wijsheid vandaan om geen
kennis aan de hand doen. Maar wel een heel ander soort goedkope troostwoorden te spreken? Hier kan het boek Job u
kennis dan je op school kunt opdoen en waarmee je een quiz goede diensten bewijzen.
voor de TV kunt winnen. Deze bijbelse wijsheidsboeken bie- Het behoort evenals Spreuken en Prediker tot de zoge-
den geen algemene ontwikkelingskennis en niet de intellectu- naamde wijsheidsliteratuur van de bijbel, maar het richt zijn
alistische kennis van ons Westerlingen, maar levenswijsheid. aandacht op andere zaken dan deze beide boeken. Streven de
„The know how" van het leven. Weten wat je doen en laten, Spreuken meer naar bloèiend geluk, het boek Job houdt zich
zeggen en zwijgen moet. Inzicht in wat goed en kwaad is. Kijk bezig met verbrijzeld geluk. De raadsels rond het lijden van
op mensen en verhoudingen. De stuurmanskunst voor je le- Gods kinderen. Hoe praten wij daarover met hen? Hoe dragen
vensscheepje. wij ons eigen leed? U wilt toch niet troosten met de „ortho-
De wijze spreukendichters richten zich vooral tot de jon- doxie" van Jobs vrienden?
geren onder Gods yolk. Als je jong bent heb je eenvoudig de Over deze dingen spreekt dit tweede wijsheidsboek.
kans nog niet gehad om veel levenservaring op te doen. Daar-
voor leef je nu eenmaal nog te kort. Maar daardoor loop je wel 5. HOOGLIED.
gevaar te naïef, te onnozel te staan tegenover allerlei kwaad in De trouwdag, de bruiloft, de wittebroodsweken. Hoogte-
de wereld. Zul je nu pas na de lijdensweg van schade en punten in veel mensenlevens, ook onder Gods yolk. In die sfeer
schande wijsheid geleerd hebben? Daarvoor willen de Spreu- verplaatst het boek Hooglied ons. Wat vindt „hij" zijn bruid
ken onze jongeren bewaren. In dit boek krijgen zij de gelou- mooi en wat is „zij" trots op hem! Van deze unieke tijd in het
terde levenswijsheid van hele generaties vromen als het ware jongemensenleven zingt het boek Hooglied zijn reine brui-
op een presenteerschaaltje aangeboden. Wie dit boek in zijn lof tsliederen.

8 9
§ 1 Inleiding Inleiding §1

„En je weet toch dat je lichaam een tempel is van de Israel, onder wiens vleugelen gij zijt komen schuilen", Ruth
Heilige Geest?" schreef Paulus aan de Korinthiërs. „Die woont 2 : 12. Met deze woorden richtte de vrome Boaz zich tot de
binnen in je, je hebt hem van God ontvangen. Nee, je bent niet trouwe schoondochter van Naomi.
van je zelf. Je bent gekocht, en voor wat voor een prijs! Ver- Daarmee zou men een groot deel van dit boek kunnen
heerlijk God dus ook met je lichaam", 1 Kor. 6 : 19v. Dat doen samenvatten. Hoe onze hemelse Vader de weduwe Ruth be-
die bruid en die bruidegom in het Hooglied. loond heeft met een man en een kind. Op de laatste bladzijde
Ook zij leef den al in een wereld vol sexuële verwording. van dit boekje, dat ons toch al midden in het dagelijkse leven
Zij kenden de haremvrouwen, de veelwijverij en de van de Israëlieten verplaatst, komen buurvrouwen bij haar op
Kanäanitische gods dienstige prostitutie. Maar zij hebben God verheer- kraambezoek. Zij prijzen God om de geboorte van Obed, die
lijkt met hun lichaam. Zij bewaarden het voor hun lief ste en later de grootvader van David zou worden.
gaven het elkaar op Gods tijd. Voor hun trouwdag sprak hij: „Deze is de vader van Isaï, de vader van David", lezen we
,,Mijn zusje, mijn meisje, je bent een tuin, maar die tuin is aan het eind van het boek over Ruths zoon. Daarmee worden
toegesloten. Je bent een bron, maar met een zegel er op", we geattendeerd op wat in dit boekje de grote hoof dzaak is.
Hoogl. 4 : 12 1 ). Maar na hun trouwdag sprak zij: „Ik was een Want het mag dan naar Ruth heten en over Ruth handelen, het
muur en mijn borsten waren als torens. Toen werd ik in zijn gaat hierin toch niet alleen om Ruth. De hoof dpersoon van dit
ogen als een, die overgave aanbiedt", Hoogl. 8 : 10. boekje is de God en Vader van onze Heere Jezus Christus en
Ook zulke dingen staan te lezen in het Boek van Gods de hoof dzaak is Gods plan om straks de wereld te redden door
Geest. Hij die ons lichaam als tempel betrok leert ons hier zelf, Davids grote Zoon, onze Heere Jezus Christus.
dat een jongen z'n meisje gerust erg mooi mag vinden. En dat Wat liep dit grote werk via kleine dingen. Argeloos liep
God hun die blijdschap van de verlovingstijd en die vreugde Ruth die morgen het veld op van Boaz. Om aren te plukken.
van de wittebroodsweken van harte gunt. Maar Gòd leidde op dat ogenblik een vrouw naar een man om
Daar klonk dus wel andere taal dan die van de gnostieke uit die beiden het geslacht van David te verwekken. David, de
christenen, die later het huwelijk keihard zouden verbieden, 1 koning door wie Israel zoveel zegen ontvangen heeft. David, de
Tim. 4 : 3. Maar Paulus noemde dit „leringen van demonische grote voorvader van onze Heere Jezus Christus. Een Moabi-
geesten", 1 Tim. 4 : 1. Wat verkondigt het boek Hooglied dan tische weduwe werd in Israel ingelijf d. Maar tegelijk smeedde
aan Jong en oud een bevrijdend evangelie. Want tegenover de God een schakel in zijn grote plan om door zijn zoon Jezus
huwelijks-verwòrding door heidense veelwijverij en „vrije lief- Christus maar niet een enkele heidin doch millioenen heide-
de" en tegenover de even heidense huwelijks-onthoAding van nen te redden. Ook die van wie wij afstammen.
de gnostieke christenen bezingt dit bijbelboek de reine en Zo komt het dat wij nu nog de namen van die rijke Israeli-
trouwe lief de tussen één man en één vrouw. tische boer en van die arme Moabitische weduwe zien prijken
Hooglied: lief despoezie in de vreze Gods. in het geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David,
de zoon van Abraham, Matth. 1.
6. RUTH. Ruth: Pinksterlicht in de donkere Richterentijd.
Wat liep ze die morgen „toevallig" het veld van Boaz op om
aren te plukken, die lieve Ruth. „Jahweh vergelde u uw daad, 7. KLAAGLIEDEREN.
en uw loon valle u onverkort ten deel van Jahweh, de God van Vraagt u zich wel eens of of wij soms zelf ook in een soort

10 11

§ 1 Inleiding Inleiding § 1

Richterentijd leven vol verbondsverlating? Kan de „breuk van Deze wijze schrijver was diep getroff en door de ijdelheid
Sion" u 's nachts uit uw slaap houden? Ja soms misschien wel van het hele menselijke leven, maar vooral van ons gezwoeg.
de tranen naar de ogen persen? Leest u dan het boek „Welk voordeel heeft de mens van al zijn zwoegen, waarmee
Klagie-drns.Dmektu,dazrestnibd hij zich aftobt onder de zon?" Pred. 1 : 3. Die vraag heeft hij van
treurt om Gods yolk. De dichters van deze liederen klagen over alle kanten bekeken. „De mens beult zich of onder de zon: en
de vernietiging van de tempel door Nebukadnezar en de weg- waarvoor? Wat levert het hem op?"
voering van Juda in de Babylonische ballingschap. Evenals uit Spreuken kunnen vooral de jongeren onder
Of zo'n boekje ons in de 20e eeuw nog wel wat te zeggen Gods yolk veel van de Prediker leren. Zij verwachten nog
heeft? Mogen we u een tegenvraag stellen? Maakt het voor u zoveel van het leven. Zij kunnen er nog zo in òpgaan — en dat
dan zo'n wezenlijk verschil of Gods yolk wordt weggevoerd moeten ze vooral maar doen, vindt Prediker: „Geniet, jonge
naar Babel of dat onze jeugd in de ballingschap raakt van man, van je jeugd, wees opgewekt zolang je nog jong bent ...",
afvallige wetenschaps-beoef ening en heidense leefwijzen? In Pred. 11 : 9. „Geniet van het leven met de vrouw, die ge lief-
beide gevallen tieren de heidenen op het verbonds-erf. Heeft hebt ...", Pred. 9 : 9. Want het leven is ijdel, dat wil zeggen: het
bijvoorbeeld de „Nebukadnezar" van het evolutionisme al niet is voorbij voor je het weet. Dit en nog veel meer levenskunst
het geloof van duizenden verwoest? Staan wij dan niet net als biedt dit derde wijsheidsboek.
de Klaagliederen-dichters bij het puin van Gods tempel, want Prediker: wijsheid, vooral bij al dat zwoegen.
dat is Christus' gemeente toch?
Wat voor houding past de vromen in zulke tijden van 9. ESTHER.
oordeel als Gods hand „ons" neerdrukt? Wat voor toon slaan Een exotisch tuinfeest aan het Perzische hof. Een dronken
wij dan aan? De protestórende toon van de moderne demokra- alleenheerser wil pronken met zijn mooie vrouw. Maar zij
tische mens, die het niet „neemt", dat „ze" dit of dat ...? Of de weigert te komen en wordt als koningin afgezet. Hovelingen
ootmoedige toon van dit aktuële bijbelboekje? kijken in het hele land uit naar mooie meisjes, uit wie de
Klaagliederen: bij het puin van Gods gemeente(n). koning de opvolgster van Vasthi kan kiezen.
Gods ridam komt in dit hele boekje niet voor. Maar de
8. PREDIKER. vrome lezer ziet natuurlijk wel Gods hand achter de hele reeks
Gaat u elke morgen naar uw werk? Of bent u huisvrouw? „toevalligheden", die nu plaats grijpen. „Toevallig" komt ook het
Dan hebt u zich misschien ook wel eens afgevraagd: „Waar doe knappe nichtje van de Jood Mordechai in aanmerking om als
ik het allemaal voor? Het ene ligt nog niet klaar of het volgen- kandidate-koningin in de harem van Ahasveros te worden
de wordt al voor me neergelegd. Wat schiet ik er eigenlijk mee opgenomen. En laat nu onder al die schoonheidskoninginnetjes
op? Het lijkt soms wel alsof ik voor niets werk!" „toevallig" Mòrdechais nicht de sympathie winnen van de
Dan zal het lezen van het boek Prediker u vast goed doen. opper-eunuch. „Toevallig" komt niemand er achter dat zij een
Eveneens een wijsheidsboek, net als Spreuken en Job. Jodin is. En terwijl de fervente Jodenhater Haman opklimt tot
Natuur-lijk heeft Prediker het héle mensenleven nauwkeurig gade- de hoogste post in het Perzische wereldrijk, krijgt de machtige
geslagen — de wijzen waren nu eenmaal scherpe waarnemers Ahasveros „toevallig" dit knappe Jodinnetje meer lief dan al
— maar hij heeft vooral op ons wérken gelet. „Zwoegen" noemt zijn andere haremvrouwen. Hij kiest Esther als opvolgster van
Prediker het meestal. Vasthi.

12 13

1 Inleiding Inleiding § 1

Nog meer „toevalligheden": twee mannen beramen in het verd? Gedurende deze kenterende tijden gaf Gods Geest door
diepst geheim een plan om Ahasveros.uit de weg te ruimen, het boek Daniel de vromen antwoord op hun bange vragen.
maar wie komt achter deze moordaanslag? Uitgerekend de De mannen van de Septuagint plaatsten dit boek tussen
JOOd Mordechai. Via zijn nicht Esther laat hij de koning die van de profeten Ezechiël en Hosea, dus in deel II van de
waarschuwen. Haman heeft alles in kannen en kruiken voor de Schrift (de Prof eten). Oorspronkelijk stond het boek Daniel
totale vernietiging van alle Joden. Maar als Esther voor haar echter in deel III (de Psalmen of Geschrif ten). Het vormt
yolk gaat pleiten vormt zij „toevallig" een uitzondering op de inderdaad een apart geschrift, meer verwant aan de Openba-
regel, dat iedereen die ongevraagd naar de koning gaat, ter ring van Johannes dan aan de boeken der profeten. Daniel is
dood gebracht wordt. Alweer „toevallig" kan de vorst die nacht vooral een Toekomstboek, bestemd voor de na hem komende
niet slapen. Hij roept iemand om hem wat voor te lezen uit de generaties.
rijkskronieken en zie, laat deze nu „toevallig" de passage te- Zo bevat de Heilige Schrift dus twee boeken die toe-
genkomen over de moordaanslag, die Mordechai ontdekt had. komstonthullingen bevatten. Beide gegeven op momenten, dat
U ziet het: een hele reeks op zichzelf onopvallende ge- een onoverwinnelijk lijkende wereldmacht al Gods beloften
beurtenissen, op welke alle het woord „toevallig" van toepas- voor een vrederijk leek te logens traf fen. De eerste Apokalypsis
sing is. Maar hier doorheen speelt een episode van de strijd ( = Ont-hulling) gaf God door de oude balling Daniel onder de
tussen het zaad van de vrouw en de partij van de slang, Gen. Medo-Perzische wereldmacht. De tweede Openbaring gaf God
3 : 15. Het lot van Israel leek bezegeld. Haman had de datum eveneens door een oude balling, ditmaal de apostel Johannes,
voor de massa-executie al vastgesteld. Maar Jahweh verijdelde onder de Romeinse wereldmacht. Beiden mochten Gods yolk
zijn plan en gebruikte daarvoor dat dappere Jodinnetje, ko- een Troostboek verschaf f en om het te bevestigen in zijn geloof
ningin Esther, die haar leven moest slijten in de harem van de aan de uiteindelijke overwinning van God en zijn Christus.
machtige Ahasveros. Zelfs over de gruwelijkste monsters, die deze oude zieners in
de toekomst zagen opduiken uit de volkerenzee.
10. DANIEL. Maar Tangs welke wêgen zou God dit doel bereiken? En
Toen Daniel als jongen van een jaar of veertien naar Babel welke hoilding zou de weerloze vromen intussen passen tegen-
werd gedeporteerd, liep Juda als zelfstandig koninkrijk op zijn over deze wereldmachten? Niet die van de hoogmoedige Mak-
laatste benen. Het heeft zo'n zelfstandige positie temidden van kabese verzetsstrijders, maar die van de ootmoedige martelaar
de andere rijken ook nooit meer teruggekregen, 2 ). Vanaf de Daniel en zijn drie vrome vrienden. Het boek Daniel een
Babylonische ballingschap moet Gods yolk in deze wereld geantidateerd produkt van de geest der zelotische Makkabee-
leven onder de heerschappij van de opeenvolgende super- en? Notabene de geestelijke tegenvoeters van de nederige
machten. Daniel? Nee, Gods koninkrijk is bovenaards van oorsprong en
Tijdens Daniels leven breken dus voor Israel nieuwe tijden het komt niet door strijdlustige Makkabeeên. God zal het doen
en nieuwe verhoudingen aan. Naar menselijke berekening komen als een steen, die „zonder toedoen van mensenhanden"
vormde Gods yolk niet meer dan een onbetekenend splinter- de wereldrijken verbrijzelen zal, Dan. 2.
groepje onder de Babylonische of Medo-Perzische wereld- Intussen kunnen de vromen zich spiegelen aan het voor-
macht. Had dit verstrooide Juda nog een eigen toekomst? Of beeld van Daniel en zijn drie vrienden, die de wereldmacht
hadden de genoemde wereldmachten al Israëls idealen verpul- loyaal dienden en tegelijk God meer gehoorzaam waren dan de

14 15
§ 1 Inleiding Inleiding §1

mensen. Hun geloof strouw en Gods bewarende hand op de ken" om „David" en wat Jahweh aan hem beloof de: „Ik zal hem
hoogste posten en in de grootste verzoekingen kan de gemeen- voor immer in mijn huis en in mijn koninkrijk aanstellen, en
te-onder-de-wereldmachten lijdzaamheid leren. „Hier blijkt de zijn troon zal vast staan voor altijd". 1 Kron. 17 : 11-14.
volharding en het geloof der heiligen", Openb. 13 : 10. David is de man, die de Godsstaat aanvankelijk heeft
verwerkelijkt. Davids lief de voor Jahweh, de koning van Israel,
11. EZRA - NEHEMIA - KRONIEKEN. Davids zorg voor Jahwehs tempel en eredienst, ziedaar de
„Wat doen die amechtige Joden?" Neh. 4 : 2. Met deze maatstaf waaraan de kronist vervolgens al Davids nakomelin-
vraag leek de Judese gemeente na haar terugkeer uit de Baby- gen af meet. De vorsten van Noord-Israel laat hij daarbij (in
lonische ballingschap spottend maar raak getypeerd. „Amechti- afwijking van Koningen) geheel buiten beschouwing zij had-
;

ge Joden", wat leken ze anders? Het aloude koningshuis van den zich immers door hun verbondsbreuk buiten de instel-
David was voor het oog uitgeteld. Juda was een van de hon- lingen van de Godsstaat gesteld.
derd zoveel gewesten van het Perzische wereldrijk. Het relaas dat de kronist over Davids opvolgers moet
Maar was de rol van Davids huis inderdaad uitgespeeld? vertellen is anders wel droevig. Josafath, Hizkia en Josia zijn
Dat is de grote vraag op de achtergrond van bovenstaande feitelijk de enigen, die de geloofsvoetstappen van hun vader
bijbelboeken. Wij nemen ze bij elkaar omdat Ezra, Nehemia en David hebben gedrukt. Zijn andere telgen hebben hun roeping
Kronieken zo al niet uit een pen dan toch uit een school zijn verzaakt. In plaats van Gods koningschap over heel Israels
voortgekomen en samen een groot geschiedenisboek vormen: leven te bevorderen, schonden zij Gods verbond met hun
wel eens „Groot-Kronieken" genoemd, 3). vader David en braken Gods koninkrijk met de gruwelijkste
De schrijver van dit grote kroniekwerk was echter een afgoderijen af. Terwijl zij toch hadden moeten besef f en, dat in
man, „die ook zelf het Koninkrijk Gods verwachtte", Mark. Israel alles van God was: het land, de steden, het yolk, het
15 : 43 en uitzag naar „de vertroosting van Israel", Luk. 2 : 25. Hij leger, de oorlogen, de priesters, de prof eten en de koningen.
bekijkt de geschiedenis van Israel, ja die van de hele mensheid Veel leden van Davids huis smoorden de stem van de prof etie
vanuit een heel ander gezichtspunt dan de auteur van Ko- en brachten daarmee het geweten van de Godsstaat tot zwij-
ningen. Wat deze kronist wilde beschrijven was: de geschiede- gen. Daarom verhief Jahweh de Babylonische wereldmacht om
nis van het Koninkrijk van God in Israel, met David en zijn ook zonen van David in smadelijke ballingschap weg te voeren.
telgen op de onderkonings-troon. De spil waar volgens de Toch brak Jahweh zijn belofte aan David niet. God wekte
kronist feitelijk de hele wereldgeschiedenis om draait is Gods de geest van de machtige Cyrus op om de ballingen naar huis
verbond met David. te laten terugkeren. Maar niet zonder een telg van David in
Hij begint zijn verhaal dan ook bij Adam, om te laten zien hun midden: Zerubbabel!
hoe Israel met „David" in zich Opkomt vanuit de mensheid. Hij De kronist vertelt mooie dingen van de weergekeerde
wijst op het verbond met Abraham als het platform van het ballingen. Zij herbouwden het centrum van de oude Godsstaat:
Koninkrijk van God. De verkiezing van Juda mondt uit in die de tempel en Jeruzalem. Zij keerden terug naar de Wet als
van David en zijn geslacht als de uitverkoren familie voor de grondslag onder de Israelitische wereld. Maar ook deze nieuwe
onderkonings-troon in de Israelitische Theokratie. De verkie- gemeente bleef ondanks de loutering van de ballingschap een
zing van Jeruzalem betekent de verhef fing van deze stad tot gemeente vol zonden en gebreken. Ezra en Nehemia hebben
centrum van de Godsstaat Israel. Alles draait dus in „Kronie- geworsteld om Gods koningschap over de harten en levens van

16 17
§ 1 Inleiding Inleiding §1

de weergekeerde Israelieten te bevorderen, maar ook zij kon- verheugd mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich
den de ideale Godsstaat niet vestigen. Zelfs de levieten, hun verblijd", Joh. 8 : 56.
aangewezen helpers, schoten tekort. Ezra treurde om gemeng- Kronieken: het Adventsboek bij uitnemendheid!
de huwelijken, die alweer gesloten waren en Nehemia had te
worstelen tegen de valse eenheidsdrang van de Samaritanen 12. DE „NAAD" TUSSEN DE GESCHRIFTEN EN HET NIEU-
en hun „oecumenische" syncretisme. Daar tegenover verdedigt WE TESTAMENT.
onze auteur met zijn grote geschiedeniswerk de eredienst te In onze bijbelvertalingen staan de boeken Kronieken, Ezra
Jeruzalem als de enig wettige. De weergekeerde gemeente had en Nehemia achter het boek Koningen. Dat is het werk ge-
in het licht van het verleden het volste recht zich het ware weest van de meergenoemde mannen van de Septuaginta, die
Israel te voelen. De weliswaar vernederde maar rechtmatige het Oude Testament in het Grieks vertaalden en het meteen
voortzetting van de oude Israelitische Godsstaat. naar hun inzicht herordenden en met apocryphe boeken aan-
Zo sluit de kronist zijn balans van wat „David" tot dusver vulden. Deze heren zagen het boek Kronieken zeker aan voor
voor de verwerkelijking van het Koninkrijk van God gedaan een soort duplicaat van Koningen, dat in Kronieken de nodige
had niet of met een batig slot maar met een angstig groot aanvullingen kreeg (de Griekse naam voor Kronieken luidt
tekort. Maar aan de creditzijde van zijn balans prijkt het veelbetekenend: Paralipomena, dat is: De weggelaten dingen).
onmetelijke kapitaal van Jahwehs vaste belofte aan David: Kronieken staat echter in de Hebreeuwse bijbel niet achter
„zijn troon zal vast staan voor altijd", 1 Kron. 17 : 11-14. „Nimmer Koningen, dus in deel II (de Prof eten), maar in deel III (de
zal u een man ontbreken, die over Israel heerst", 2 Kron. 7 : 18. Psalmen of Geschriften) en wel helemaal aan het eind van deze
Een belofte, die de prof eet Ezechiel tijdens de ballingschap groep bijbelboeken.
had herhaald: „En mijn knecht David zal koning over hen
wezen", Ezech. 37 : 24. Met dit onwrikbare geloof in „de Een opvallende plaats!
gunstbewijzen aan David", 2 Kron. 6 : 42 richt de kronist zijn Want zoals we reeds opmerkten kennen we in het hele
blik vanaf het begin der mensheid (Adam) naar de hoopvolle Oude Testament geen boek, dat het verlangen naar de grote
toekomst, die hij ook van Jeremia kende: „Zie, de dagen komen, Zoon van David f eitelijk op iedere bladzijde zo duidelijk
luidt het woord van Jahweh, dat Ik aan David een rechtvaardi- uitspreekt als „Groot-Kronieken". Sluiten de delen III en IV van
ge Spruit zal verwekken; die zal als koning regeren en verstan- de Heilige Schrift dus niet op treffende wijze bij elkaar aan?
dig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land", Waarmee eindigt immers het derde hoof ddeel van de Heilige
Jer. 23 : 5. Woorden die wij niet meer kunnen lezen zonder te Schrift? Met een „Adventsboek" bij uitnemendheid. En daarop
denken aan wat de engel Gabriel tot Maria zei: „En zie, gij zult volgt dan in onze voltooide bijbel het Nieuwe Testament, deel
zwanger worden en een zoon baren, en gij zult hem de naam IV van de Heilige Schrift. En met welke woorden begint dat
Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten vierde Schriftdeel? „Het geslachtsregister van Jezus Christus,
genoemd worden, en de Heere God zal hem de troon van zijn de zoon van David, de zoon van Abraham", Matth. 1 : 1.
vader David geven, en Hij zal als koning over het huis van Vormde het grote ,,Davids-boek" van de kronist geen
Jakob regeren tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen prachtige afsluiting niet alleen van de Psalmen, maar ook van
einde nemen", Luk. 1 : 31-33. Past daarom niet ook op de kronist de Wet en de Prof eten? En is het niet treff end, dat juist
wat onze Heere eens van Abraham zei: „hij heeft zich er op „Groot-Kronieken" met zijn Advents-boodschap en Advents-

18 19

§ 1 Inleiding

geloof de naad vormt tussen de Geschriften, ja tussen het


Oude Testament en het Nieuwe Testament?

13. DE GESCHRIFTEN, GEEN VERZAMELING L6SSE PA- 2


RELS, MAAR EEN PARELSNOER.
Hiermee is onze korte rondvlucht over het landschap van WAT DE PLAATS VAN HET PSALMBOEK LEERT
de Psalmen of Geschriften ten einde. We bladerden alvast OVER ZIJN INHOUD
even in de boeken: Psalmen, Spreuken, Job, Hooglied, Ruth,
Klaagliederen, Prediker, Esther, Daniêl, Ezra, Nehemia en Kro-
nieken. We hadden niet te klagen over gebrek aan afwisseling. Ook u hebt vast wel eens in de trein een man gezien, die
Wat een variatie vertoont deze derde groep bijbelboeken: gehuld in een sombere pij, de blote voeten alleen in sandalen
psalmen, levenswijsheid, lief despoêzie, het verhaal van een gestoken, prevelend zat te bidden uit een brevier, een Rooms
arenraapster, klaagliederen over Gods yolk, beschouwingen gebedenboekje. Zomaar midden op een door de weekse dag
over ons dagelijkse werk, een verhaal om het Perzische hof, verrichtte de man voor aller oog in een openbaar vervoermid-
apokalyptische literatuur, een geschiedenisboek van Adam tot del zijn vrome bezigheden. In godsdienstige kleding. Met een
Artaxerxes. Bestaat er tussen deze uiteenlopende boeken nog godsdienstige kale plek op zijn achterhoof d. En blijkbaar voor
wel enig onderling verband of zien we hier een verzameling niets anders aandacht bezittend dan voor godsdienstige lec-
parels, elk op zichzelf heel mooi, maar alle los naast elkaar tuur.
liggend? Nee, ook deze derde groep bijbelboeken vertoont wel Daar zat een man, die van louter godsdienstigheid de
zeker een innerlijke eenheid. Om nog even op ons voorbeeld wereld vaarwel gezegd had, z'n bezittingen opgegeven, met z'n
van zoêven terug te komen: zeker geen hoop losse parels, maar familie gebroken om achter sombere kloostermuren in een
een prachtig parelsnoér! leven van „onthechting" alle begeerten te gaan doden. Zelfs de
Wat dan wel de verbindende draad is tussen deze natuurlijke begeerte naar een eigen vrouw en kinderen. Geen
ogenschijnlijk volkomen los naast elkaar staande Geschriften? wonder dat medereizigers steelse blikken van verholen be-
Deze vraag bewaren we tot we de Psalmen 1 en 2 besproken wondering op deze godsdienstige krachtpatser wierpen. Hij
hebben. leverde het hem toch maar.
Dus nu naar het boek der Psalmen! De geschiedenisboeken van de christenheid weten echter
nog wel krasser staaltjes te vertellen dan dat van onze bre-
NOTEN. vierende monnik, die of en toe wellicht nog van een goede
1) Naar de vertaling van Dr. M. A. van den Oudenrijn 0.P., Het Hooglied,
Roermond 1962, al. sigaar genoot. Er zijn op godsdienstig gebied formidabele
2) Dr. H. M. Matter, De Toekomst van Israel volgens het Nieuwe Testament, prestaties verricht: vasten en waken, wonen in een cel, zittende
Baa 1953, acht het ethnologisch de vraag of het huidige Israel recht geeft op slapen, haren kleding dragen, zware kettingen en kruisen
die iiaam.
3 ) A. Noordtzij, De Boeken der Kronieken (KV), Kampen 1957, deel II, 9. Th. C.
meeslepen, zichzelf veroordelen tot levenslang zwijgen, jaren
Vriezen, Hoof dlijnen der theologie van het Oude Testament, Wageningen 1954, aaneen op een pilaar verblijven, zelfs de aanblik van een vrouw
84 met daar genoemde literatuur. of een vrouwelijk wezen vermijden.
Moeten wij ons nu de psalmisten ongeveer als zulke uit-

20 21
Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud § 2
1 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud

zonderlijke figuren voorstellen? Was David een geestverwant met Israel gesloten heeft. Eerst met Abraham, Israels stam-
van die vrome man in de trein? En moeten we het Psalmboek vader en vervolgens over dat eerste verbond heen nog een
beschouwen als een soort rooms brevier? Een boekje voor een verdrag met Israel bij Horeb. En tenslotte vlak voor de intocht
hoekje van ons leven? Het hoekje van het godsdienstige? Zijn in Kanadn nog een. Daarvan vormt het boek Deuteronomium
de Psalmen eigenlijk alleen maar bruikbaar 's Zondags in de de oorkonde. Ten tweede leert dit eerste bijbeldeel hoe Jah-
kerk en bij een enkeling thuis na het bijbellezen? Of kun je er weh Israels Koning geworden is en ten derde hoe Hij onder
als gewoon mens in het gewone leven op door de weekse zijn yolk is komen wonen in een Koningstent. Daarin stond
dagen ook iets mee beginnen? Jahwehs troonzetel, de ark, en bij dat Paleis zou Israel zijn
Wij zullen al een heel eind met deze vragen klaar komen Koning en Bondgenoot mogen dienen door middel van altaren,
als we eerst eens goed hebben gezien wat de plaats van het of f eranden en prie ters.
Psalmboek in het geheel van de Schrift ons al kan leren over Dat waren drie hoof dzakenaarover onz hemelse
het karakter van deze liederen. Vader zijn ou yolk in de Thor onderwijs gaf : . Zijn Ko-
ningschap. 2. lin verbonden. 3. ijn Woning.
I. LIEDEREN OP SINAITISCHE GRONDSLAG.
Waar staan de Psalmen eigenlijk in de Schrift? Wie onze b. De Thora, grondslag onder de Israelitische wereld.
Inleiding heeft overgeslagen vindt dat misschien een haast Gelovige Israelieten hebben deze drie grote weldaden zo
kinderachtige vraag. De Psalmen? Heel makkelijk te vinden! Je hoog gewaardeerd, dat zij die wel op een lijn hebben gesteld
neemt een bijbel, laat hem precies in het midden openvallen met Jahwehs schéppingswerk! „Horeb" en wat daarbij hoort
en je hebt de Psalmen voor je. Ze staan dus midden in de heeft men in Israel beschouwd als een echte „grondlegging van
bijbel. de (Israelitische) wereld", vgl. Ic. 102 waar we uitvoeriger overl y/`
Ja zeker, in de onze, maar wij werken met bijbelvertalin- deze opmerkelijke uitdrukking hebben gesproken. Daar, bij
gen. In de Hebreeuwse bijbel staan ze op een andere plaats, Horeb of Sinai, had Jahweh door zijn Goddelijke Onderwijzing
zoals we in de vorige paragraaf zagen. Na de Wet en na de of Thora Israel op een grondslag geplaatst. Wat de pijlers zijn
Prof eten. We mogen daarvoor wel naar genoemde paragraaf voor een brug, dat was de Thora voor Israel. De inzettingen van
verwijzen. Nu willen we nagaan wat die oorspronkelijke plaats Mozes vormden de steunpilaren onder de Israelitische samen-
van de Psalmen ons al kan leren over hun karakter. Dan zullen leving. De_grondslagen, die Jahweh onder de Israelitische
we ons eerst even rekenschap moeten geven van wat nu f ei- wereld geschoven had, opdat deze niet wankelen zou, Ps. 93 : 1,
telijk de hoof dzaak is van het eerste grote deel van de Heilige 96 : 10, 1 Kron. 16 : 30. Israel heeft later zijn diepe bewondering
Schrift, namelijk van de Wet of Thora van Mozes (Genesis Um voor dit veel omvattende werk van God en het hoge belang
Deuteronomium). daarvan voor Israels sanienleving niet krachtiger kunnen uit-
x drukken dan door het eekschéppingswerk van God te noemen.
a. Waarover gaf de Thora onderwijs? V De „grondlegging der wereld". Dat was „Horeb" en wat Israel
Na alles wat over de Thora, het eerste grote Schriftdeel daar ontvangen had. Als een domtoren vanuit een huizenzee
gezegd is in Voorz. Leer Ia, Ib en Ic kunnen we hier met een zo rijst het woord Horeb of Sinai vanuit de Thora omhoog als
kort antwoord volstaan. De Thora gaat over drie dingen. Ten het kernwoord van dit hele eerste bijbeldeel. Genesis leidde de
eerste over de verbonden, die Jahweh in de loop van de tijd gebeurtenissen bij die berg niet alleen in, maar gaat er al van

22 23
§ 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud § 2

uit, Ia 255v. Exodus en Leviticu en Numeri zijn er ijna hele- geboren na de grondlegging van de Israêlitische wereld bij
maal aan gewijd en Deutero mium kijkt er o erug. Horeb. Hetzelf de geldt van de psalmen, die we aantref fen in
De Thora over Jahwehs Koningschap, h erbonden-ge- andere bijbelboeken, zoals het lied van Debora, Richt. 5, het
heel dat Hij met Israel was aangegaan en zijn oningstent met lied van Hanna, 1 Sam. 2, de lof zang van Hizkia, Jes. 38, het
de daarbij behorende eredienst, vormt dus niets minder dan de gebed van Jona en de psalm die gezongen is bij de opvoering
basis waarop Israel leef de. De pijler van zijn bestaan. De van de ark, 1 Kron. 16 (= ongeveer Psalm 105). We zouden in
grondslag onder zijn samenleving. Het fundament waarop het dit verband ook aan de lofzeggingen van Maria, Zacharias en
gebouw van Gods yolk rustte. Simeon kunnen denken, Luk. lv.
Terloops merken we op, dat ook voor ons, die door het Al deze liederen zijn gedicht en gezongen op een bepaal-
geloof kinderen van Abraham geworden zijn en in Israel inge- deVgrondslag. De grondslag van de Thora. De grondslag van
lijf d, Ps. 87, Rom. 4,vd e basis van de Heilige Schrift nog steeds Gods verbond en koningschap. Daar ligt hun diepste verschil
de Thora is. Inderdaad, wij Leven niet meer onder het Horeb- met de „psalmen" van Israêls heidense buurvolken. Ja, daar ligt
verbond. Dat is met ChiTiTtrr-lis comst verouderd en verdwenen, ook het diepste verschil met veel christelijke liederen, gezan-
Hebr. 7 en 8. Maar dit neemt niet weg dat ten aanzien van onze gen en „vrome" versjes. Vanwege het belang van de zaak willen
verhouding tot de Thora de doorlopende les van de brief aan we aan dit laatste verschil een aparte paragraaf wijden. Over de
de Hebreeéri geldt: „Hoeveel te meer wij ...!" Ook wij staan als heerlijkheid van de psalmen in vergelijking met allerlei
yolk van God op het fundament van zijn verbond met Abra- godsdienstige liederen die wij, christenen, zingen.
ham. Wij zijn, zoals prof. Kline zijn boekje over verbond en We noemden daar echter ook de „psalmen" van Israêls
doop noemde: By Oath consigned". Onder ede verplicht onze heidense buurvolkeren. De oudheidkundige ontdekkingen
Koning als trouwe bondgenoten loyaal te dienen. „Ik mag hebben aan het licht gebracht, dat ook de oud-Oosterse heide-
verdronken worden buiten de hele verbondsgemeenschap- nen hun godsdienstige liederen bezaten. We zullen er u in het
met-God in zijn eeuwige-oordeels wateren als ik Zijn verbond vervolg een enkele van laten zien. U kunt er desgewenst heel
niet nakom!" Van deze vlalek-sanctie spreekt het water van wat vinden (in het Engels vertaald) in „Ancient Near Eastern
onze doop OOk! Wee de deserteur uit de verbondsge- Texts relating to the Old Testament", edited by James B.
meenschap! Hebr. 10 : 28-31. — Pritchard, Princeton, 1955, blz. 365-400. U vindt daar Egyptische,
Sumero-Akkadische en Hethitische psalmen, gebeden en lie-
c. Verbonds-liederen. deren ter ere van afgoden als: de zon, de Nijl, de maangod,
Toen de Israêlieten opbraken om Kanadn in bezit te gaan Ishtar en Mardoek. Vooral de Phoenicische „psalmen" blijken
nemenbezaten zij dus wel de Thora maar nog niet onze wat hun dichterlijke vOrm betreft verrassende trekken van
huidige bundel van 150 psalmen. Die moesten toen alle nog overeenkomst te vertonen met de Israêlitische psalmen. Even-
geschreven worden. Op een enkele uitzondering na, zoals als onze bijbelse psalmdichters hielden de heidense poêten er
Psalm 90: „een gebed van Mozes, de man Gods", toen de Israê- bijvoorbeeld van dezelf de dingen twee of meer malen achter
lieten wegstierven onder Gods toorn omdat ze het beloof de elkaar te zeggen, alleen met andere bewoordingen (het zoge-
land versmaad hadden, Num. 13v. Maar zelf s deze oude psalm naamde Hebreeuwse parallellisme). Vooral de ontdekkingen te
dateert dus van na „Horeb". Ras Schamra of Ugarit in Phoeniciê kunnen in hun betekenis
psalmen in ons gelijknamige bijbelboek zijn dus voor het verstaan van de taal der psalmen nog moeilijk geschat

24 25
§ 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud 2

worden. De kommentaar van Mitchell Dahood, die alle 150 „Ja, Hij heeft de wereld vaste grondslagen gegeven,
psalmen taalkundig verklaart met behulp van de vondsten te opdat zij niet wankelen zou'
Ugarit, lijkt op veel plaatsen verhelderend te spreken, 1 ).
Dit wat betreft overeenkomsten in taal en dichtvorm. Wat Ia, 500-502 en noot 88 op blz. 514-516, vgl. ook Ps. 96 : 10,
hun inhoud betreft gaapt er echter een bodemloze kloof tussen 1 Kron. 16 : 30. We wijzen er in het voorbijgaan op, dat juist
de psalmen van Israel en die van de heidenen. Alle heidense Psalm 93, die de grondslag van Israel uitdrukkelijk noemt,
godsdiensten (en onder hun invloed ook alle eigenwillige spreekt over wat we als de hoof dzaken van de Thora noemden:
christelijke godsdienstigheid) draaien immers altijd weer om ,/jahwehs getuigenissen ( = verbonden), vJahwehs koningschap
de vraag: hoe krijg ik een goede relatie met God? Terwijl uit ✓ en zijn troon-en-woning.
elke bijbelse psalmregel blijkt: wij hebben een verbondsrelatie
__—
met God. Een buitengewoon goesen vaste relatie. Al bezat Anderzijds bezitten we ook psalmen, die over deze grond-
Israel daarmee niet alleen beloften van zegen, maar stond het slag van Gods yolk niet zingen, maar klágen. Psalm 11 en Psalm
daardoor ook onder ernstige vloekclausules, Ia 313-318, Ic, par. 82 spreken duidelijk vanuit tijden van thora- of grondslag-
le 39, blz. 764-807, Id, 309, 337. Wat de heidenen voortdurend en verlking. Vlak voor Absaloms opstand klaagde David: „Wan-
Israel derhalve nooit hoef de te doen was: God (de goden) met neer de grondslagen zijn vernield (als men de Thora vertrapt),
zware godsdienstigheid in een goed humeur brengen. Zoals de wat kan dan de rechtvaardige doen?" Ps. 11 :3, 2 Psalm 82 ).

Kanadnitische Baalpriesters bij Karmel de aandacht van hun voert Jahweh zelf sprekende in. De verdrukking van wees en
heer (Baal = Heer) trachtten te trekken door eindeloos weduwe opmerkend, in flagrante strijd met de tekst en de
geschreeuw en door zichzelf met messen te steken, 1 Kon. 18. Geest van zijn Thora, klaagt de God van Horeb: „Alle grond-
Maar de psalmisten konden zich bij God beroepen op zijn vesten der aarde wankelen", vs. 5.
t zelfgegeven Woord, namelijk de Thora van Mozes.
Israel en zijn psalmdichters verkeerden dus tegenover de Verreweg de meeste psalmen noemen het woord grond-
Almachtige in een unieke positie: zij leef den op de grondslag slag echter niet. Zoals ook de Thora lang niet in elke psalm
van Jahwehs verbonden-complex. moods koningschap en de uitdrukkelijk ter sprake komt. Maar dat neemt niet weg, dat
verzoeningsdienst bij zijn altaren vormden de steunpilaren desalniettemin de zdak van Israels grondslag wel overal volop
onder hun samenleving. Alle psalmen zijn geboren en getogen aanwezig is. Feitelijk vinden we de hele Thora van Mozes met
op deze grondslag. Ze zijn gezongen onder de regenboog van haar weldaden in elke psalm een of meermalen terug, gemicro-
Gods verbonden. Gods koningschap over Israel en zijn woning filmd in de vier letters:• JHWH. „Ik ben Jahweh, uw God, die
temidden van Israel vormen als het ware de dampkring, waarin u uit Egypte uit het diensthuis geleid heb", Ex. 20 : 2, Deut. 5 : 6.
de psalmisten hebben geademd en het klimaat, waarin ze Psalm 88 mag gerust de somberste psalm genoemd worden in
hebben geleef d, het fundament waarop ze waren gezet. het hele Psalmboek. Maar zelfs in de duisternis waarin deze
Kortom, de psalmen zijn op en top Verbondsliederen. doodzieke dichter verkeert, verdrijft die Naam Jahweh de
nacht van de wanhoop voor het morgenlicht van de Toekomst-
Soms wordt die SinaItische verbonds-grondsla9 door een verwachting. „Jahweh", in onze vertalingen enigszins mislei-
psalmist met zoveel woorden genoemd. Dit is bij voorbeeld het dend weergegeven door „HE(E)RE", vat de hele Thora in vier
geval in Ps. 93 : 1, dat we al eerder zO vertaalden: letters samen. Elke psalmregel waarin u het woord „Jahweh"

26 27
§ 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud 2

tegenkomt herinnert u aan de bij Horeb bezegelde verlossing d. Wie deze verbonds-grondslag miskent, kan de Psalmen niet
verstaan.
van Gods yolk. Die Naam en dat verlossingsverhaal blijven
—tonal scheidelijk aan elkaar verbonden, Ia 284. We kunnen ge- Waarom deed de monnik, die we in de trein ontmoetten,
rust zeggen, dat sinds Israels verlossing uit het Egyptische zelfs in een openbaar vervoermiddel aan „godsdienst"? Waar-
massagrafslie Naam funktioneert als klankbodem voor al Gods om droeg hij godsdienstige kleren en een godsdienstige
spreken. Ook in de Psalmen. „Ik ben Jahweh!", dat houdt in: „Ik tonsuur? Waarom trokken al zovelen voor hem het klooster in
s: ben uw Levengever, uw Verlosser, uw nabije Helper, uw Daar- om los te raken van deze wereld? Waarom offerden niet alleen
ben-Ik-al". Alle beloften, bevelen, waarschuwingen, vermanin- heidenen, zoals de koning van Moab (2 Kon. 3 : 27), maar zelfs
gen, lofzeggingen en gebeden worden en in de Thora en in de Israelieten kinderen aan hun afgod? 2 Kon. 23 : 10. Wat bewOOg
Prof eten en in de Psalmen door die naam gedragen. Alleen al koning Achaz, van wie we lezen: „hij ontstak offers in het dal
het noemen van die naam laat blijken, dat de psalmisten hun
lof- en klaagliederen aanheffen voor het aangezicht van Israêls Hinnom en deze vader er bij zijn ITavidische prinselifice zonen
Bondgenoot en Levengever. Als een watermerk in een vel te verbranden? Omdat al deze zwaar-godsdienstige Isradlieten
bankpapier lezen we op elke bladzijde van het Psalmboek de en christenen de verbonds-grondslag negeerden, waarop onze
naam, die God zelf voor de oren van Mozes had uitgeroepen: hemelse Vader hen geplaatst had. Achaz negeerde het Horeb-
„Jahweh, Jahweh, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, verbond als de grondslag waarop God Israel zo graag had
groot van goedertierenheid en trouw, die goedertierenheid willen laten leven. De eigenwillig-vrome christenen negeren
bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en het Nieuwe Verbond, waarvan Jezus Borg geworden is en dat
zonde vergeef t ; maar de schuldige houdt Hij zeker niet God als orondslaq onder onze christenlevens geschoven heeft.
onschuldig, de ongerechtigheid der vaderen bezoekende aan Hier ligt de wortelzonde van alle eigenwillige vroomheid
kinderen en kindskinderen, aan het derde en aan het vierde onder Gods yolk: met veel godsdienstigheid de door God
geslacht",vEx. 34 : 6v., vgl. Ia. 358. gelegde verbondsbasis straal negeren. Daarom noemde Paulus
In de naam Jahweh ligt tevens het geheim waarom Israel deze „vroomheid" ook „eigenwillige godsdienst" (SV), „eigen-
zijn God zo hartelijk loven kon, terwijl de zogenaamde lof van dunkelijke godsdienst" (NV), „vroomheid van eigen vinding"
de heidense psalmdichters wel moest ontaarden in kruiperige (De Vries), Col. 2 : 23. Eigenwillig-vrome mensen kennen, al-
vleierij van eeuwig bange aanbidders, die kennelijk bij hun thans érkennen Gods verbond met zijn yolk niet. Daarmee
grillige opperwezens een goede beurt wilden maken. tasten zij niet minder dan der aan waaron het hele
ley_ejizajiGocls_vetirruaL God eeft met zijn yolk eenverbond
Waarom wij zo'n ruime aandacht hebben besteed aan deze gemaakt. Met Israel het Horebverb9nd en met de christenheid
grondslag onder de psalmen? Omdat wij, christenen, dat ver- het Nieuwe Verbond, waarvan de Kivondmaalsbeker spreekt,
bondsfundament in de loop van onze geschiedenis zo vaak Luk. 22 : 2Q. God heeft dat verbond bezegeld met besnijdenis
hebben genegeerd. Waardoor wij het lezen, zingen en verstaan en doop. Hij is de Waarachtige, die ons talloze beloften gedaan
van de Psalmen grote schade hebben toegebracht. Want hoe heeft, maar ons ooKonder de clausules van vloek-b■ij-ongeloof
wil men een lied over Gods verbond verstaan als men de zaak gesteld heeft. Dat isqle grond van alles en met die grondslag
van Gods verbond niet ziet? Dan gaan blinden over kleuren rekent vroomheid van eigen vinding feitelijk niet. Eigendun-
oordelen. kelijk godsdienstige mensen doen alsof zij nog van voren of

28 29
s5 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud § 2

aan Gods yolk moeten worden en zij negeren daarbij Gods gevoel: „Ik mag mezelf toch wel voor een godsdienstig mens
belofte, dat Hij allang hun God, ja de CCU Van
- hun vader en houden. Ik ben lang niet onverschillig, dus mag ik wel hoop
grootvaders was en die van hun kinderen zal zijn. Vroomheid koesteren". Doorziet u het grondpatroon? Niet wat G6d van
van eigen vinding stelt het altijd weer zo voor, dat de relatie hen denkt blijkens zijn beloften, maar wat zij van zichzelf
met God nog helemaal moet worden gelegd. Zij negeert dus denken vormt de grond van hun vertrouwen. In dit eigenwil-
het historische werk van Gods Geest. Rid heeft ons voor- lig-gods dienstige klimaat neemt de „beleving" een grote plaats
geslacht al eeuwen geleden met het zwaard van zijn Woord in, 3). Eerder „spreekt het mij niet toe", zeggen zulke vromen.
losgesneden uit de grijparmen van het heidendom en overge- Hun zaligheid en innerlijke rust hangen of van een voortdu-
plaatst in het Koninkrijk van Gods Zoon, Voorz. leer II, 234-240. 1- rend bewust-aktief „geloven-in-Jezus". En als de godsdienstige
fZulke christenen nemen niet serieus wat Petrus schreef in 1 gevoelens bij tijd en wijle wel dood lijken te zijn? Hoe kan de
Petr. 2: 9, 10. Bewust of onbewust leven zij uit de valse arme rustzoeker deze gevoelens dan opwekken? Onder meer
voorstelling, dat zij de hoge God voortdurend met vrome door wat te zingen. Daarmee herwon menige zelfbeschouwer
prestaties of ervaringen in een genadige stemming moeten iets van zijn gemoedsrust en „gevoel" dat hij „toch lang niet
brengen. Kunt u hier nog verschil ontdekken met de Baal- onverschillig was", want zo'n versje „deed" hem toch wat en dies
priesters op de Karmel, die hun „Heer" trachtten te vermurwen „stond hij er niet hopeloos voor".
' door zichzelf met messteken te verwonden, „tot dat zij dropen Het is opmerkelijk, dat de vroomheid van eigen vinding
van bloed", 1 Kon. 18? Of met koning Achaz, die zijn eigen als zij haar gevoelens wilde „opwekken" meestal gretiger greep
kinderen verbrandde? — naar gezangenbundels dan naar de psalmbundel. Gezangen
Toegegeven, het maakt nog al verschil of men z'n eigen zijn toch „nieuwtestamentische" liederen, „evangelischer" en
kinderen verbrandt dan wel monnik, wordt of zich in bevin- „warmer" van toon dan de psalmen? Gezangen „spreken mij
delijke lektuur vermeit. Maar Been" principieel verschil. Het meer aan", zal een godsdienstig mens zeggen. Hij vindt ze
behoort allemaal tot wat Paulus noemde: „eigenwillige beter geschikt om zijn ingedutte godsdienstige gevoelens op te
godsdienstigheid". Hoezeer deze in de praktische uitvoering wekken („opwekkings-liederen"). Als wij in de laatste paragraaf
mag verschillen, het blijft een zelfverzonnen „weg" ter zalig- de heerlijkheid van de psalmen eens zullen vergelijken met de
heid, buiten. de grondslag van Gods verbond om. Het blijft eigenwillige godsdienstigheid in veel zogenaamde geestelijke
allemaal je vertrouwen stellen op iets van de mens — je eigen liederen, zullen we meteen zien, hoe rooms-middeleeuws deze
godsdienstigheid — in plaats van op de beloften van,GOd. Dit godsdienstigheid veelal is.
is heidendom op het christelijke erf. Hier zien we dAouverei-
ne mens aan het werk, die het zelf wel met God in orde zal De „belevings-godsdienstigheid" mag zich vooral hebben
maken door Hem de zwaarste godsdienstige offers aan te geworpen op wat wij nu globaal maar „de gezangen" zullen
bieden. Je kind verbranden betekent in deze heidense gedach- noemen — de goede daarbij niet te na gesproken — dit sluit
tengang uiteraard de topprestatie. Meer dan de vrucht van zijn niet uit, dat zij ook het verstaan van de psalmen in de loop van
schoot kan een mens niet geven, dat zei Micha al, Micha 6 : 6-8. de tijd grote schade heeft toegebracht. Hoe kon het ook an-
Wat een beledigend wantrouwen tegenover onze goede ders? Hoe kan iemand, die Gods verbond negeert, verbOndslie-
God! En dat onder zijn eigen yolk! Niet Gods genade-verbond deren verstaan? Desniettemin heeft deze godsdienstigheid
en niet Gods vaste beloften geven deze mensen rust, maar hun volkomen wederrechtelijk ook de psalmen voor zich opgeeist,

30 31
§ 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud § 2

ze in haar kader gewrongen en zo in hun tegendeel omge- daarvan spreekt, werd verwisseld met de bevinding van de
draaid. Hele geslachten zijn daardoor van de taal der psalmen Venkele „ziel". Krachtige, Geestelijke psalmwoorden over concre-
vervreemd. De lucht kleurde blauw van de vonken der te zegen of vloek van het Horebverbond, duidelijk zichtbaar
kortsluitingen, die nu ontstonden. aan een goede oogst of in een lege baktrog, werden in dit
We zullen eens enkele voorbeelden noemen. eigenwillig godsdienstige klimaat veranderd in zoetelijke zan-
gen of onwerkelijke liedjes over wat een godsdienstig „ge-
Waar lag steevast het brandpunt van de eigenwillige moed" of vrome „ziel" al niet kan ondervinden.
godsdienstigheid in de christenheid, zowel onder roomsen als Blind als vroomheid van eigen vinding steeds was voor
protestanten? In het welzijn van de zogenaamde onsterf elijke Gods verlossingsdaden in de geschiédenis van zijn yolk, perste
ziel. Om daefantasie-produkt draaide alles. Om haar onthech- men psalmwoorden over Gods vOlk in z'n eigen individua-
.
tang van de wereld (denk aan onze monnik in de trein). Of om listische kader. Of als de psalmen spraken over de zichtbare
wat er met of aan haar was „gebeurd" (denk aan de geref or- werkelijkheid van onze aarde, werd dievvergeestelijkt. Opge-
meerde twijfelaar uit de Pruikentijd). De psdlmdichters hadden zweepte zeeen, waarover echte orkanen bulderen, werden de
echter met het woord „ziel" de hele Israêliet op het oog, zoals „levenszeeén" van de vromen, waarop het ook zo stormen kan.
hij daar in de Palestijnse zon liep. De vroomheid van eigen Bergen werden van machtige rotsgevaartenVvergeestelijkt tot
vinding muntte dit woord echter zonder blikken of blozen om bergen van zwarigheden, die de vrome op zijn weg kan vinden.
tot dat bijzondere godsdienstige plekje in een mens, waar „het" „Belevings-godsdienstigheid" kent echter ook lichtere gen-
eigenlijke van de hele godsdienst „beleef d" moest worden. res: de aanbidders van een „onze lieve Heer" en een zachte
Knetterde daar een verschrikkelijke kortsluiting of niet? „Jezus". Deze mensen kregen moeite met de wraakpsalmen.
De rechtvaardigen, over wie in de Psalmen zo heerlijk Deze werden als „oudtestamentisch" en dus „hard" en „lief de-
gesproken wordt, werden glad verkeerd aangezien voor „bij- loos" ter zijde gesteld. Zij waren achterhaald door „Jezus" maar
zondere" mrsen, die al „iets" aan hun „ziel" hadden beleef d. dat moet iemand anders zijn dan de Jezus uit de Evangeliên,
Terwijl het gewone mensen waren, die zich in hun dagelijkse want die kon „harde" dingen zeggen, Matth. 11 : 20-24.
leven aan Gods verbond hielden. De‘goddelozen daarentegen
werden abusievelijk gelijk gesteld met god166chenaars en Zo heeft de godsdienstigheid buiten Woord en Verbond
zodoeny niet temidden van Gods yolk gezocht maar daar om Gods yolk zijn psalmen feitelijk ontnomen. Al bleef men
buiten. vAlweer een verblindend misverstand. Maar zichzelf bij nog wel psalmvêrsjes zingen. Want Gods verbond werd verla-
de rechtvaardigen rekenen, dat werd al gauw Farizees ge- ten en de eigenwillige godsdienstigheid, die er voor in de
noemd. Trouwens, het hele woord „rechtvaardige" is bij weini- plaats kwam, trok alle psalmregels scheef. Want deze steunen
gen gemeengoed geworden. Om nu maar te zwijgen van de nu eenmaal alle op de grondslag van Gods verbond met zijn
geréchtigheid der rechtvaardigen (hun gehoorzaamheid aan yolk. Miskenning daarvan vermoordt het verstaan van de Psal-
Gods geboden), daar werd al even weinig van verstaan. Laat men. Erkenning daarvan geeft u de sleutel der kennis in
staan van zich op die gerechtigheid bij God en mensen beroé- handen.
pen, zoals de psalmisten wel durfden te doen.
De Ondervinding van ibegen en vloek in Gods verbond 2. DE ECHO VAN „MOZES" IN DE PSALMEN.
door hele families en geslachten, zoals de bijbelse geschiedenis Misschien hebt u wel eens tij dens uw vakantie gehoord,

32 33
§ 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud s5 2

hoe indrukwekkend de echo van een donderslag kan klinken Om eens een willekeurige greep te doen: de Thora handelt
in de bergen. Maar weet u waar u een nog veel machtiger echo over zulke alledaagse dingen als: slaven en bijvrouwen, uit-
kunt beluisteren? In het boek der Psalmen. Daar hoort u het gestoten tanden en geblesseerde ogen, stotige runderen en
v geluid van Mozes en de Prof eten honderdvoudig weerkaatst. deksels op waterputten, koeiendief stal en op heterdaad betrap-
En niet verwrongen, maar zo helder als kristal. te dieven, brand in een korenveld en het verleiden van een
Laten we eerst eens luisteren naar de echo van „Mozes". jong meisje, geld lenen en rente vragen, opperkleden tot pand
nemen en een ezel die onder zijn last bezwijkt, rechters en
a. De Thora geen touter godsdienstig boek. getuigen, pasgetrouwde mannen die vrijstelling krijgen van
„Ik word uw Koning, Ik sip nog een VerbOnd met u en Ik dienstplicht, krijgsgevangen vrouwen en gevluchte slaven, een
richt in uw midden mijn Woning op!" Met deze drie verras- hek plaatsen op een plat dak, druiven plukken en aren lezen,
singen kwam Jahweh bij Horeb voor de dag. Via Mozes gaf Hij dagloners uitbetalen en de weegstenerl in de zak van een
de Israelieten daarvoor allerlei inzettingen. korenhandelaar.
Dat koningschap van Jahweh betrof echter niet alleen het U ziet het: alles behalve „godsdienstige" dingen (wij zou-
V „innerlijk" van de Israelieten, het raakte hun hele leven. Dat - den zeggen: de Zondagsviering, kerkgaan, bijbellezen en medi-
blijkt zonneklaar uit de Thora. Zoals ook Gods verbond niet teren). Natuurlijk vroeg Jahweh ook wel zulke dingen van
alleen een kwestie was van hun „gemoeds-" of „ziele-leven", Israel, maar het leven in zijn verbond ging daar zoals gezegd
maar de hele Israelitische gemeenschap omvatte, zoals ze daar allerminst in op. De Israelieten leef den dag en nacht onder de
bij Horeb met hun vrouwen en kinderen in hun tenten zaten. claim van Gods verbond."Als ze zich loyaal gedroegen konden
Zelfs hun ossen en ezels waren er bij betrokken. ze rekenen op Gods zegen en zo niet op zijn .vloek. En die
Zeker, Hij leerde hen nauwkeurig, hoe Hij straks door hen vloek zou dan maar geen kwestie worden van's ziele-angst en
bij zijn woning wenste te worden gediend. Op welke dagen, dergelijke, maar die zouden ze aan den lijve voelen in hun
met welke offers, bij wat voor altaren, op welke f eesttijden en verwoeste steden, verdroogde akkers, geslonken veestapel,
door welke priesters. We krijgen daarbij de indruk, dat Jahweh lege baktrog, geroof de kinderen en verloren oorlogen, vgl. Lev.
door deze precisie in zijn aanwijzingen meteen allerlei hei- 26 en Deut. 28y.
dense overdreven godsdienstigheid bij voorbaat de pas wilde
afsnijden. In Israels leven werd de plaats en de maat van het Leven in Gods verbond!
„godsdienstige" nauwkeurig afgebakend. De dienst van God Daarover onderwees de Thora. Daarnaar riepen de Prof e-
zou bij het yolk van God niet mogen 6pgaan in godsdienstig- ten terug. En daarvan zOngen en klaagden de Psalmen. Geen
heid (zoals bij onze monnik in de trein). Jahweh liet Mozes er wonder dat we de echo zowel van Mozes als van de Prof eten
duidelijk bij zeggen, dat Israel vooral niet moest menen, dat door alle psalmen horen heen klinken. En dat de psalmisten op
het met wat godsdienstigheid in de voorhof wel van Jahweh of hun beurt allerminst louter „godsdienstige" liederen hebben
was.'Het zou zijn Goddelijke bondgenoot en koning loyaliteit gezongen.
moeten bewijzen in z'n hele 'even., Want Jahweh gunde zijn
yolk in alle opzichten een goed leven. Dat ziet u wel als u eens b. Ook geen louter-godsdienstige weerklank.
even de lijst bekijkt van onderwerpen, waarover Jahweh door De psalmisten kwamen alle uit de „school" van Mozes, dat
Mozes onderwijs gaf. blijkt duidelijk als we de Psalmen nog maar doorbladeren.

34 35

§ 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud § 2

Evenmin als Mozes spraken de psalmisten alleen over het Abraham en zijn nageslacht heeft opgericht. Dit verbond
godsdienstige hoekje van ons leven, zoals zoveeNgeestelijke vormt de ondergrond waarop Jahweh bij Horeb het fundament
liederen" van de christenheid doen: vrijwel uitsluitend spreken van het Sinaitische verbond zou bouwen.
over Jezus", „zonde", „genade", „zaligworden". Niet dat de psal- Wat hebben de psalmisten ook dit alles-dragende-ver-
misten nooit over zonde en vergeving spreken, maar zij zingen bond-met-Abraham bezongen. „Hij, Jahweh, is onze God", zingt
daarnaast ook over bergen en dalen, zeeên en wolken, wilde Psalm 105, „Hij gedenkt voor eeuwig aan zijn verbond — het
ezels en veevoeder, lachende valleien en veelbelovende koren- woord, dat Hij gebood aan duizend geslachten — dat Hij met
velden, doorvochtigde aardkluiten en met kudden beklede Abraham sloot en aan zijn eed aan Isadk", Ps. 105 : 7vv.
velden, wijnstokken en ceders op de Libanon, ooievaars en
klipdassen, jonge leeuwen en jongen werpende hinden, regen De hoofdmoot van de Thora.
en sneeuw, zeedieren en krassende jonge raven, verdwaalde Maar de grote gebeurtenissen van de boeken Exodus-
woestijnreizigers en zeelui in de storm. Leviticus-Numeri, de hoof dmoot van de Thora, klinken nog
Aileen hieruit hoort u al hoe zuiver de echo van Mozes' veel sterker in de Psalmen.
onderwijs over Jahwehs Koninklijke en Verbondsmatige claim Om te beginnen'de uittocht uit Egypte. Mozes heeft deze
op heel Israels leven uit de Psalmen weergalmt. basis-verlossing van Israel beschreven, maar de psalmisten
Maar er valt nog meer te noemen. hebben die in allerlei toonaard bezOngen. „Toen Israel uit
Egypte toog Wat was er, o zee, dat ge vluchttet?" Ps. 114, vgl.
Zoals bekend zijn wij van oordeel, dat de Thora bestaat uit Ps. 74, 77, 78, 80, 81, 105, 106.
drie delen, te weten: a) een inleiding = het boek Genesis; Verder bezingen de psalmisten het welbehagen, dat Jah-
b) een hoof dmoot = de boeken Exodus, Leviticus en Num e* .. . weh in Israel had. Zijn onverklaarbare voorkeur voor hun yolk.
c) een slot = het boek Deuteronomium, Ia, 50, 255v. ,,Hij heeft Jakob zijn woorden bekend gemaakt, Israel zijn
Deze drie delen weergalmen alle in de Psalmen. inzettingen en verordeningen. Aldus heeft Hij aan geen enkel
yolk gedaan en zijn verordeningen kennen zij niet. Hallelujah",
Genesis. Ps. 147: 19v.
Wat tonen de psalmdichters een aandacht voor de aarde Voorts Jahwehs'Koningschap. Wie de psalmen ook maar
en wat daarop te zien valt. „O Jahweh, onze Gebieder (Adoon), een beetje kent, weet wel hoe dat bezongen wordt. Jahweh is
hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde!" Deze toon ruist Koning! Dat de volken beven. Hij troont op de cherubs (boven
niet alleen door Psalm 8, maar door vele andere psalmen. de ark)", Ps. 99. „Uw gunstgenoten zullen u prijzen; zij zullen
„Want Hij sprak en het was er, Hij gebood en het stond er", Ps. van de heerlijkheid van uw koningschap spreken en van uw
33 : 9. Psalm 104 laat de echo van het scheppingsverhaal nog mogendheid gewagen, om de mensenkinderen zijn machtige
duidelijker horen. Die heeft zijn lof op Gods scheppingswerk daden te verkondigen en de luisterrijke heerlijkheid van zijn
zelf s helemaal geborduurd op het stramien van de zes schep- koningschap (die vervolgens in deze psalm beschreven wordt)",
pingsdagen. Psalm 145.
Dit betrof echter nog maar de ,echo van Genesis 1. Het Wat, hielden de rechtvaardigen in Israel ook veel van Gods
hoof donderwerp van dit eerste bijbelboek is echter niet de Wonind (het derde hoof dthema in de Thora). „an dag in uw
schepping van hemel en aarde, verbond, dat God met voorhoven is beter dan duizend elders; ik wil liever staan aan

36 37
-71111111.1.111111MMEM

§ 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud 2

de drempel van het huis van mijn God dan verblijven in de Grootkoning niet of te vallen. In dit geval: de Grootkoning
tenten der goddeloosheid", Ps. 84 : 11. Zij konden wel huilen als Jahweh in ere te houden. In dat kader merkt Mozes onder
ze niet naar de tempel konden opgaan, Ps. 42/3. Want de vrome meer ook dit op: „Onderhoudt ze (de verbondsbepalingen) dan
Israêliet geloof de vast: daar bij de altaren woont „mijn Koning naarstig, want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn in de ogen
en mijn God", Ps. 84 : 4. Daar gaven de priesters en levieten der volken, die bij het horen van al deze inzettingen zullen
thora (onderwijs uit Gods woord), Ps. 25 : 8-12, 73: 17. Daar zeggen: Waarlijk, dit grote yolk is een wijze en verstandige
stond men voor Gods aangezicht. Daar toonden de vromen hun natie. ... En welk groot yolk is er, dat inzettingen en verorde-
berouw (Psalm 51) en daar ontvingen zij vergeving (Psalm 130). ningen heeft zo rechtvaardig als heel deze wet (thora), die ik u
Daar klonk de vraag: „Hoe zal ik Jahweh vergelden al zijn heden voorleg", Deut. 4 : 6, 8.
weldaden jegens mij? Mijn geloften zal ik Jahweh betalen Leg daar nu eens Psalm 19 naast: „De Thora van Jahweh is
in de tegenwoordigheid van al zijn yolk, in de voorhoven van volmaakt, zij verkwikt de ziel; de getuigenis van Jahweh is
het huis van Jahweh, in uw midden, o Jeruzalem. Hallelujah", betrouwbaar, zij schenkt wijsheid aan de onverstandige", Ps.
Ps. 116. Soms keken de tempelgangers met jaloerse blikken 19 : 8. Of Psalm 119, die f eitelijk 350 regels lofzeggingen op de
naar het dienstdoende tempelpersoneel, de priesters en levie- Thora aaneenrijgt. En denk ook eens aan Ps. 93 en 111. Trou-
ten, die niet slechts zo nu en dan maar dagelijks in Gods huis wens, waar zet het Psalmboek mee in? Met vast te stellen, dat
konden vertoeven: „Welzalig zij, die in uw huis wOnen, zij loven het kenmerk van een rechtvaardige is, dat hij „aan de Thora
u gestadig", Ps. 84 : 5. Zou Psalm 92 van zo'n priester zijn? Ia 425,4 van Jahweh zijn welgevallen heeft en diens Thora overpeinst
463. bij dag en bij nacht", Ps. 1 :2.
Moeten we nog wijzen op Jahwehs handelwijze met Isra-
U hoort het: de drie grote t]jema's van de hoQfdmoot der 61? Moeten we nog aanhalingen doen ten bewijze, dat de
Thora — Jahwehs koningschap,"zijn verbond en zijn woning —
'
psalmisten ook in dit opzicht op precies dezelfde golflengte
weergalmen machtig door de Psalmen. Maar ook Deuteronomi- uitzonden als Mozes, bepaald zoals hij het richtsnoer van
um, het na-woord van de Thora, laat zijn echo in de Psalmen Jahwehs toekomstige handelen uiteengezet had in Deuterono-
horen. mium?

Deuteronomium. U hebt het nu wel gezien: het Psalmboek steunt niet


Toen Mozes als Jahwehs gevolmachtigd minister in de alleen op de Thora, maar is ook geheel van zijn geest door-
velden van Moab Israel nogmaals een verbond oplegde, kleed- geurd. Het ademt in hetzelf de klimaat. Het spreekt van de-
de hij dat naar de gewoonte van tijd in volgens het model zelfde God. Het steunt op dezelfde verbonden. Het leeft vanuit
van de verbonden, die Grootkoningen destijds met hun vazal- dezelfde beloften. Het kent dezelfde bedreigingen. Het roemt
len sloten. Wij vinden dit een van de meest verrassende in dezelfde Koninq en het verlangt naar dezelfde Woning als
lichtstralen, die de archeologische ontdekkingen in het Nabije waarover de Thora sprak — en de Prof eten.
Oosten op de bijbel geworpen hebben. De overeenkomst in Kortom, de Thora en. Horeb vormen niet alleen de damp-
vorm, die het boek Deuteronomium vertoont met de gevonden kring, waarin alle psalmisten hebben geademd, maar ook de
oud-Oosterse verdragsteksten, Ic, par. 35. Bijvoorbeeld de daar- stem en de boodschap, die ons uit alle psalmen in de men k
in gebruikelijke bedreigingen aan het adres van de vazal zijn echoot.

38 39

1 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud § 2

3. DE ECHO VAN DE PROFETEN IN DE PSALMEN. overeenkomst vertoont met de vorm van een oud-Oosterse
De Israêlieten waren dus wel zeer bevoorrecht, toen zij uit verbonds- of verdragssluiting, zo toont het verhaal van de
v
de velden van Moab opbraken om de erfenis Kanaan in bezit Prof eten treffende overeenkomst met de gang van zaken bij
te gaan nemen. Jahweh was hun Grootkoning, Hij woonde in een oud-Oosterse verdrags-breuk.
hun midden en zijn verbonden-complex vormde de grondslag Wanneer in het oude Oosten een vazal-koninkje zich
onder de Israêlitische samenleving. Met Gods Thora over al schuldig maakte aan verdrags-breuk placht zijn grote bondge-
deze zaken als het ware onder de arm vertrokken de Israêlie- noot niet meteen met een straf-expeditie te komen. Eerst zond
ten naar Kanaan. hij een diplomatieke missie. Om z'n afvallige bondgenoot te
Wat hebben JahwehsThondgenoten daar in Kanaan toen waarschuwen: Wat wilt u? Gauw ons verbond weer honoreren
met die Thora gedaan? Hebben zij hun Grootkoning daar als of een militaire vergeldingsaktie op uw dak? U hebt mij im-
loyale vazallen bij zijn Woning vereerd en in hun Leven ge- mers indertijd zelf onder een zelfvervloekings-eed beloofd, dat
hoorzaamd? Hebben de"levieten Gods yolk onderwezen en ik u en uw verre nakomelingen zou mogen straf fen ingeval u
trouw gezorgd voor de verzoeningsdienst bij altaren en ark? ons verbond mocht verbreken. Ia, 318, Ic, 534, 775.4--
Hebben de vaders hun kinderen uit de Thora verteld? En heeft Zo heeft Israêls Grootkoning zijn ontrouwe vazal ook niet
Israêl in die weg de beloofde zegen van Jahweh inderdaad meteen de zwaarste straf toegediend. Voor Hij hem de erfenis
ontvangen? Kanaan uitwierp zond Jahweh eerst zulke gezanten. Deze
Op die vragen geven de boeken van de Prof eten antwoord hebben de profeten vervuld. Zij waren de gezanten, die Jah-
(die van de Vroege Prof eten: Jozua t/m Koningen, en die van weh als Grootkoning zond om Israel eerst nog te waarschuwen
de Late Prof eten: Jesaja t/m Maleachi). Het is een droevig en aan de verbondsafspraken te herinneren, ook aan de vloek-
verhaal geworden, dat kort gezegd hierop neerkwam:Fahweh clausules, Lev. 26, Deut. 28v. Tel ze maar eens, die profeten, dan
van zijn kant hield zich roerend trouw aan de gemaakte -af spra- ziet u wat een Goddelijk geduld Jahweh met Israel geoef end
ken. Maar Israel stapte al gauw van zijn vaste verbondsgrond- heeft. Want Hij volstond niet met 66n of twee diplomatieke
slag of en heeft zijn Grootkoning bij diens Woning zelden met missies, maar Hij heeft een heel leger profeten op Israel af-
een volkomen toegewijd hart gediendj gestuurd. Zo lankmoedig als Jahweh heeft nog nooit een
aardse Grootkoning zich tegenover zijn ontrouwe vazal ge-
a. De Profeten in vogelvlucht. toond.
tr) Nogmaals, aan Jahweh lag het beslist niet. Hij bracht Maar vonden deze profeten dan bij niemand in Israel
Israel stipt volgens zijn toezeggingen onder Jozua in de be- gehoor? Nee, de massa liet ze doorgaans praten. Maar wel
loofde erfenis. Maar de man was nauwelijks dood of daar hield Jahweh gedurende al die eeuwen een Rest in stand, een
begon de \rerontreiniging van het beloofde land al. Eerst wei- Overblijfsel, dat de knie voor Baal niet boog, maar bij de Thora
gerde men de ban over de Kanaanieten te voltrekken en later bleef, Jahweh als zijn God en Koning bleef erkennen en niet

nam men hun gruwelijke afgoden zelfs over. Daarmee het van zijn verbondsgrondslag afstapte. Deze trouwe Israêlieten
Horebverbond in f eite opzeggend. heten in de Psalmen wel de rechtvaardigen of de stillen in den
Toen begon f eitelijk het grote rechtsgeding al, dat Jahweh lande. Zelfs gedurende de perioden van de diepste afval tref -
zijn ongehoorzame yolk heeft aangedaan en waarover alle f en we hen in Israel aan. In de Richterentijd behoorden Mano-
profeten spreken. Zoals het boek Deuteronomium treffende ach, Boaz, Ruth, Elkana, Hanna, Samuel en de andere richters

40 41
§ 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud § 2

tot dit overblijfsel. Tijdens het bewind van de goddeloze Saul Daar horen we de echo van het boek Jozua.
werd deze rest gevormd door vromen als Jonathan, Abigail, Maar de donkere toon overheerst in de boeken der profe-
David en zijn zes honderd metgezellen in de spelonk van ten en vandaar dat hun echo in de psalmen ook donker van
Adullam. Onder de regering van de goddeloze Achab troostte klank is. De dreunende slagen, die Jahweh volgens het verhaal
Jahweh Elia, dat Hij nog zeven duizend Israelieten had, die de van de prof etische boeken Israel heeft toegediend, laten hun
knie voor Baal niet gebogen hadden. En als de beide rijken op huiveringwekkende echo ook uit Israels liederenboek horen.
hun eind lopen en de val van Jeruzalem voor de deur staat, We hoorden de psalmisten al jdbelen over Gods Woning,
heeft Jeremia nog een overblijfsel om zich heen, dat Jahweh maar zij hebben er ook over gekladgd. Het onheilspellende
nog vreest en zijn recht om Israel te oordelen erkent: de zwarte f eit, dat Jahweh tijdens Samuels jeugd zijn heilige woning al
Ebed Melech, de schrijver Baruch en nog anderen. een keer verlaten had en zijn ark-troon aan de heidenen
Hen hebben de profeten mogen troosten. Vooral de boe- overgeleverd (1 Sam. 4v) weergalmt dreunend uit Psalm 78.
ken van de Latere Profeten (Jesaja Maleachi) bevatten de Zoals trouwens de hele Richterentijd daaruit weergalmt. Toen
troostrijkste beloften van een schitterende toekomst onder het was Jahweh echter nog teruggekeerd, maar Ps. 74 en Ps. 79
koningschap van Jahweh. „En Jahweh zal Koning worden over laten de verbijstering en het snikken horen van de vromen, die
de gehele aarde: te dien dage zal Jahweh de enige zijn en zijn de verwoesting van de tempel in 586 hebben beleef d. „O God,
naam de enige", Zach. 14 : 9, Micha 4 : 7. heidenen zijn uw erf deel binnengedrongen, zij hebben uw
Uit deze kringen stammen de psalmen. heilige tempel ontwijd", Ps. 79 : 1. „Toen sloegen zij het snijwerk
Gedurende dezelf de eeuwen als waarin de profeten Israel daaraan altegader stuk met bijl en houweel: uw heiligdom
terfigriepen naar Jahweh en zijn verbond, zongen de psal- staken zij in brand", Ps. 74 : 6v. Daar hoort u de echo van het
misten hun psalmen. Geen wonder dat de echo van dit eeu- drama, waarmee het boek Koningen besluit. Trouwens, dat hele
wenlange treurspel, waarvan de Profeten spreken, luid weer- tijdperk van het boek Koningen vormt het decor van vele
galmt door de Psalmen. En niet alleen door de Psalmen als psalmen.
bijbelboek, maar ook door de Psalmen als bijbeldeel. U kent het verloop van de gebeurtenissen. De massa in
Israel vertrouwde Jahweh niet. Velen hadden liever een
b. De weerklank van dit rechtsgeding.
krachtpatser als Saul dan Jahweh als koning. Zij verachtten
Natuurlijk resoneren ook de blijde verhalen van de Prof e- zijn verbond, dat Hij met hun vaderen gemaakt had, alsmede
ten in de Psalmen. Zo klinkt de vreugde om de Intocht in de waarschuwingen, die zijn profeten overbrachten. Zij krenk-
Kanaan in menige psalm. „Met uw hand hebt Gij volken ver- ten Jahweh door achter de nullen-van-afgoden aan te lopen. Er
dreven en hen geplant, natiên geteisterd en hen uitgebreid. kwamen beeldengieterijen. Men durf de zelfs gewijde palen op
Want niet met hun zwaard hebben zij het land verworven, niet te richten in Jahwehs heilige woning. En tenslotte lagen de
hun arm heeft hen gered, maar uw rechterhand en uw arm en Israelieten op hun knieên voor de zon, maan en sterren en
het licht van uw aanschijn, omdat Gij in hen een welbehagen slachtten zij hun zonen als vuuroff ers voor Moloch.
hadt", Ps. 44 : 3v. „Looft Jahweh, Hij gaf hun de landen der Daarmee stapte Israel van zijn verbondsgrondslag of en
volken, zodat zij de arbeid der natien beerf den, opdat zij zijn moest het gebouw van Israels samenleving wel instorten. Ook
inzettingen zouden onderhouden en zijn wetten bewaren. Hal- deze daverende klap weerklinkt in de Psalmen. Want daarin
lelujah", Ps. 105 : 1, 44v, vgl. Ps. 114. komen de rechtvaardigen aan het woord, de heilige rest, die

42 43
§ 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud § 2

Jahweh nog we]. vreesde. Wat heeft dit arme overblijfsel gele- rechtigheden der voorvaderen niet toe, uw barmhartigheid
den toen de Thora-pijlers onder de Israelitische wereld werden kome ons haastig tegemoet ...", Ps. 79 : 8. Daarmee betoonden
doorgezaagd. Wellicht nog meer dan uit de boeken der prof e- zij zich geestverwanten van voorbidders als de profeet Jeremia,
ten vernemen we uit de psalmen wat een leed deze ineenstor- van wiens prediking we in psalmen als Psalm 79 de weerklank
ting in het leven van talloze vromen heeft teweeggebracht. zullen horen. Maar de beloften-voor-het-overblijfsel, die de
Met het vertrappen van de Thora werd immers hett'bescher- profeten eveneens hadden verkondigd, hebben de psalmisten
mende schild gebroken, dat Jahweh bij Horeb over weduwen, in de donkerste tijden toch ook geinspireerd tot regels als

_?
wezen, levieten, slaven, vreemdelingen en dagloners had opge- deze: „TOch is God mijn Koning van oudsher". En dan bemoe-
heven. Je hoort vanuit dit boek een hartverscheurend koor van digden zij hun broeders door hen te herinneren aan de verlos-
smartekreten tot God omhoog rijzen. Een verschoppeling als 74 sing uit Egypte, Ps. 74. Zij onderwezen hun kinderen wel over
David roept boven alien uit. Hij werd de tolk van het onbe- Jahwehs historische verlossingsdaden, Ps 78, 105. En zij bele-
kende leger verdrukte rechtvaardigen, dat in Israel gedurende 1 den dwars tegen de publieke opinie in, dat zij de af goden als
het optreden der profeten heeft gezucht onder de gevolgen n prullen beschouwden en Jahweh prezen als de enige en le-
van de verbondsverlating. Naboth was vast de enige niet, die 1 15,- vende God, Ps 115, 135. En zij hebben zich vastgeklemd aan
zijn deel in de erfenis (= Kanadn) kwijt raakte. En Naboths de profetische voorzeggingen van een internationaal Godsrijk,
vrouw en kinderen waren vast de enigen niet, die hun man en waartoe dan zelf s bekeerde heidenen zouden mogen behoren.
vader verloren. Er wordt in de psalmen zoveel over verdruk- Deze prof etische prediking laat zijn echo horen in Psalm 87:
kende goddelozen geklaagd, dat elke aanhaling willekeurig is. $ „Heerlijke din en zijn van u te zeggen, o 9j stad Gods! Raab
Hier hebt u het portret van zo'n goddeloze Israeliet: „Zijn en Babel vermeld Ik als degenen, die Mij kennen ...!" In dit
en
mond is vervuld van vloek en bedrOg en verdrukking, onder verband denken we ook aan de Ps 85, 126 en 147, geboren na
zijn tong zijn ongerechtigheid en onheil, hij ligt in hinderlaag 1j-de ballingschap. Ook zij laten de weergalm horen van de
bij de gehuchten, in het verborgene doodt hij de onschuldige. profetische beloften-voor-het-overblijfsel.
Hij bukt, duikt ineen, en de zwakken vallen in zijn sterke
klauwen", Ps. 9/10. Een psalm die ontelbare arme rechtvaardi- In het vervolg zullen we nog gelegenheid genoeg ontvan-
gen om deze weerklank van Mozes en de Profeten in de
gen onder het Oude en Nieuwe Testament met tranen in hun
ogen hebben nagezongen. In 3 en 4 komen we op deze Psalmen te beluisteren. Het bovenstaande moge dienen ter
illustratie bij de les, dat de plaats van de Psalmen in de Heilige
rechtvaardigen en goddelozen in de Psalmen speciaal terug.
Schrift ons al veel kan leren over hun inhoud en karakter.
Maar de vuisten naar de hemel ballen, dat hebben deze
rechtvaardigen niet gedaan. Midden in de stormen van Gods Vergelijken we Gods Woord even met een berglandschap, dan
zou je dus kunnen zeggen, dat Mozes en de Profeten daarin de
gerichten vanwege de verachting van zijn Thora en Horeb-
verbond, hebben psalmdichters zich tot de tolk gemaakt van stem van God laten horen en dat die weergalmt, teruggekaatst
wordt in de Psalmen. Zowel in het bijbelboêk als in het bij-
de rechtvaardigen, die Gods recht om te tuchtigen eerbiedig-
beldeel van die naam.
den. Als plaatsvervangende voorbidders hebben zij de zonden
van Israel vanaf Egypte beleden, Ps. 106. Wellicht ondanks hun c. Het ABC van de psalmen-verklaring.
persoonlijke gerechtigheid hebben zij in besef van solidariteit mil De kunstige structuur, die de Heilige Geest aan het ge-
met vorige generaties Jahweh gesmeekt: „Reken ons de onge- 4ouw van de Heilige Schrift gegeven heeft, kan slechts tot

44 45
§ 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over zijn inhoud

grote schade van de psalmenverklaring veronachtzaamd wor-


den. Daarom luidt het ABC van de psalmenverklaring: eerbied
voor de verbondsgrondslag van Horeb en voile aandacht voor
de echo daarvan in de boeken der profeten! 3
Of met andere woorden gezegd: lees de psalmen toch
nooit los van Israêls geschiedenis, zoals u die beschreven vindt DE RECHTVAARDIGEN IN DE PSALMEN
in de Thora en de boeken der profeten. Ook al kunt u een
psalm niet precies dateren, lees ze nooit als algemeen-
godsdienstige versjes. Bekijk ze altijd als door Gods Geest Er loopt door de hele Schrift een scherpe scheidslijn
geinspireerde reakties. Ten eerste op Gods grondleggende tussen twee soorten mensen: de rechtvaardigen en de god-
woorden en daden in de Thora en ten tweede op Gods verdere delozen. Zoals we straks zullen zien noemt de bijbel ze ook wel
handelen met Israel in de periode der profeten. bij andere namen, maar dit zijn wel de voornaamste.
Wij zijn niet van plan alle 150 psalmen met u te bespreken. Vooral in de Psalmen treedt deze demarkatie-lijn overal
Wij willen niet meer dan een bescheiden gids zijn, die u alvast aan het licht. U kunt in dat boek geen bladzijde opslaan of de
op enkele karakteristieke plekjes in het landschap van de tegenstelling rechtvaardigen-goddelozen komt op u af. Geen
Psalmen komt wijzen. In de hoop dat hij uw ogen daardoor wat psalm of hij is door dat front bepaald. Het boek is van deze
scherpen mag voor de eigen schoonheid van deze streek. Zodat beide woorden en hun synoniemen als het ware doorregen.
u straks uw ontdekkingstocht verder wel op eigen gelegenheid Het is dan ook niet toevallig, dat deze frontlijn al op de eerste
kunt voortzetten, zonder onze gidsenhulp. Lectuur met detail- bladzijde van het psalmboek opzettelijk wordt aangewezen.
beschrijvingen kunt u desgewenst volop vinden in de kasten Reeds in de allereerste psalm worden deze rechtvaardigen en
vol Psalmen-kommentaren. goddelozen kort en krachtig getypeerd. Maar over Psalm 1
Wel willen wij u graag vertellen hOe u het psalmenland spreken we in een aparte paragraaf.
het beste bekijken kunt. Wij zullen daarom de vrijheid nemen Willen wij de psalmen goed verstaan? Dan zullen we dus
bij de bespreking van enkele psalmen nogal breedvoerige voortdurend onze aandacht moeten spitsen op deze fundamen-
aanhalingen te doen uit de boeken der profeten. We hopen er tele tegenstelling in deze liederen en gebeden. Maar daardoor
u niet mee te vermoeien, maar we kunnen het niet laten. moeten we eerst het antwoord kennen op deze vragen: Wat
Vanwege die echo, weet u. En dat historische decor. En om u waren die rechtvaardigen dan voor mensen? En wie worden er
er van te overtuigen, dat de beste Psalmenkommentaar die we met de naam goddelozen bedoeld? De eerste vraag willen we
kunnen raadplegen deze titel draagt: „Mozes en de Prof eten"! in deze paragraaf bespreken en de tweede in de volgende.

NOTEN. 1. DE RECHTVAARDIGE EN ZIJN GERECHTIGHEID.


1) Mitchell Dahood, Psalms I (1965), Psalms II (1968), Psalms III (1970), (The
Anchor Bible), New York. „Introduction, translation, and notes". Het derde deel ,,Gerechtigheid", wat hebben veel christenen dat woord
,,with an appendix, the grammar of the psalter". vaak slecht begrepen. Een monnik als Luther sidderde als hij
2) Voor deze datering van Psalm 11 kiezen Delitzsch, W.H. Gispen, Indirecte in de bijbel Gods gerechtigheid tegenkwam. Geen wonder, de
gegevens voor het bestaan van den Pentateuch in de Psalmen? Zutphen, 1928,
47.
arme Maarten was op de scholen van zijn tijd volgestopt met
3 ) A. Janse, Leven in het Verbond, Kampen 1937, 57. wat de wijsgeer Aristoteles had geleerd en volgens deze hei-

46 47
De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen 3
§ 3

den was gerechtigheid = ieder het zijne geven. Daarom bete- „ ZO iemand is een rechtvaardige".
kende de gedachte aan Gods gerechtigheid voor de jonge De Heilige Schrift is geen wetenschappelijk boek over
Luther gewoonweg een kwelling. Misleid door Aristoteles God en godsdienst. Ze geeft geen definities. Ze omschrijft geen
leef de hij in de ban van de gedachte, dat God van ieder mens begrippen; b.v. het „begrip": de rechtvaardige. Lees eens hoe
precies narekende wat hij aan goede en wat hij aan kwade Ezech. 18 : 5-9 spreekt over de rechtvaardige en zijn gerech-
werken had verricht. Om die beide hoeveelheden vervolgens tigheid:
nauwkeurig tegen elkaar of te wegen en iedereen z'n verdiende „Wanneer nu iemand rechtvaardig is en naar recht en
loon te geven. Dus volgens een gerechtigheid zonder barmhar- gerechtigheid (tsedaka) handelt, op de bergen geen of f ermaal-
tigheid. Bij die gedachte kromp Luthers hart ineen tijd houdt en zijn ogen niet opslaat naar de afgoden van het
huis Israêls, de vrouw van zijn naaste niet onteert en geen
Met het woord „rechtvaardige" staat het intussen niet veel gemeenschap heeft met een vrouw die haar maandelijkse
beter. In de Schrift komt het talloze malen voor, maar hoort u onreinheid heeft, niemand onderdrukt, de schuldenaar zijn
het veel christenen gebruiken als zij spreken over God en zijn pand teruggeeft, geen roof pleegt, zijn brood aan de hongerige
dienst? Het woord is in ons christelijk spraakgebruik niet als geeft en de naakte met kleding dekt, niet tegen rente uitleent
een alledaags woord ingeburgerd. Vergissen we ons als we noch woekerwinst neemt, zich van onrecht onthoudt, eerlijk bij
vermoeden, dat „rechtvaardige" ook voor het besef van veel geschillen de rechtvaardigheid betracht, naar mijn inzettingen
christenen een farizese bijklank heeft? Iemand die zichzelf zo wandelt en mijn verordeningen in acht neemt door trouw te
ongeveer een brevet van zondeloosheid verstrekt. Een brave betonen — z6 iemand is rechtvaardig; hij zal voorzeker leven,
Hendrik. Dus misschien lezen wij wel veel over de rechtvaardi- luidt het woord van de Heere Jahweh".
gen, maar durven wij ons niet tot hen te rekenen? Dit komt de
geest der eeuw wel in het gevlij. Het staat immers modieus in Wat lezen we hier wel en wat niet?
zaken van godsdienst in grote 6nzekerheid te verkeren. Ook We lezen hier niet, dat een rechtvaardige nooit zonde doet.
ten aanzien van de vraag: „Ik bij de rechtvaardigen?" Men Ook niet dat hij er op uit is Gods gunst met vrome werken te
spreekt naar de geest der eeuw als men daarop antwoordt: „Dat verdienen. Zijn gunst, zijn genade, had God allang in zijn
zou ik niet graag van mezelf durven zeggen!" Laat staan dat verbond geschonken en beloofd. Dat verbond was immers
men zich op zijn gerechtigheid voor God en mensen durft te reeds een geschenk van zijn genade (zie 2, 1, d). En wat die
beroêpen, zoals we in de psalmen toch meermalen horen doen. zondeloosheid betreft: waarvoor had Jahweh anders bij Horeb
U zult vermoedelijk bij weinig christenen op tegenspraak een hele verzoeningsdienst gegeven met priesters, altaren en
stuiten, als u zegt dat we allemaal grote zondaars" zijn, maar op of feranden? Vergeving had Jahweh de berouwvolle rechtvaar-
veel misverstand als u, vals beschuldigd, met Job zou zeggen: dige allang bij voorbaat beloofd. Het woord rechtvaardig bij
„Aan mijn gerechtigheid houd ik vast en ik geef haar niet op", Ezechiêl verplaatste ons daareven helemaal niet naar de koele
Job 27 : 5v. Maar de scherpe scheidslijn, die de Heere in zijn sf eer van een rechtszaal, waar men recht en lief de vaak als
Woord maakt tussen rechtvaardigen en goddelozen wordt zo tegenstellingen beschouwd heeft. In de boven aangehaalde
intussen vroompjes verdoezeld, Ezech. 13 : 22, 1 ). Want „zon- Schrif tplaats staat de rechtvaardige met zijn gerechtigheid
daar"is, zoals we in de volgende paragraaf zullen zien, een ander in het voile Israêlitische leven, zoals dat destijds reilde en
woord voor de goddelOze, maar niet voor de rechtvaardigen! zeilde, 2).


48 49

§ 3 De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen §3

Wat we hier, bij Ezechièl, dan wel opmerken? Het portret toch toen Hij zei: „Ziet toe, dat ge uw gerechtigheid niet doet
van een Israêlitische rechtvaardige. En hoe ziet hij er uit? Het voor de mensen, om door hen opgemerkt te worden", Matth.
blijkt een vrome Israëliet te zijn, die in het gewone leven het 6 : 1. Blijkens het parallelle vers 2 bedoelde Hij met „gerech-
Horeb-verbond met Jahweh hield. „Rechtvaardige" en „gerech- tigheid doen" aalmoezen geven, je naaste hulp en bijstand
tigheid" zijn in de bijbel op en top „verbOndswoorden". Ze verlenen, 3).
hebben altijd de klank der gemeenschap, hetzij tussen God en Kortom, wat waren die rechtvaardigen dus voor Israêlie-
mens, hetzij tussen iemand en zijn naaste, Ic 435. De Duitsers ten? Trouwe bondgenoten! Vrome leden van Gods yolk, die
kunnen het met 66n woord uitdrukken: „Gemeinschaftstreue". Jahwehs verbond trouw hielden in het gewone leven van
Die merkten we op bij de beschouwing van het portret in alledag en die daardoor in een goede verhouding met God
Ezech. 18. De rechtvaardigen kenden de korte samenvatting leef den. Loyaal aan de afspraken van „Horeb" zowel jegens
van het Horeb-verbond: de „Tien geboden" — en zij hielden God als met betrekking tot hun naasten. Zondeloos? Natuurlijk
zich daar ook aan. Vandaar dat zij niet alleen rechtvaardig niet, maar zij waren wel bedacht op Gods geboden om die te
waren tegenover God, maar ook tegenover hun naasten en doen, Ps. 103: 18, en zij geloof den ook wat daaraan vooraf gaat
mede-mensen. Deze gehoorzaamheid aan Gods verbond wordt in die psalm over Gods grote vergevensgezindheid, vs. 6-13.
nu in de Schrift vaak aangeduid door het woord „gerechtig- Daarom zullen zij ondanks hun zonden en zwakheden „bestaan
heid". Onder de gerechtigheid van de rechtvaardigen verstaat in het gericht", Ps. 1 : 5.
de Schrift: hun vasthouden aan Gods verbond in het hele Dit dus over de gerechtigheid van een trouwe Israêliet.
leven, hun gehoorzame verbondsmatige levenspraktijk, hun Van een mens.
loyaliteit tegenover God en de mensen, hun gehoorzaamheid
aan Gods geboden, ja hun goede werken (het misbruik van Maar nu Gads gerechtigheid. Waarvoor de jonge Luther
deze bijbelse uitdrukking heft haar schriftuurlijk gebruik toch ineenkromp. Moeten we bij die paar woorden dan toch niet
niet op?). huiveren?
Tegenover Jahweh kwam de gerechtigheid van de recht- Dat hangt er maar vanaf.
vaardigen uit in het lief devolle ontzag, dat zij voor Hem aan de Goddelozen wel, maar de rechtvaardigen niet. Want zoals
dag legden. Hun „vreze des HEEREN". Blijkend uit hun afkeer de gerechtigheid van de rechtvaardige duidt op de trouw aan
van afgoden en of fermaaltijden op de bergen. En bewezen door Gods verbond van de ménselijke kant, zö betekent GOds ge-
hun ijver om de reinheid en heiligheid in acht te nemen, die rechtigheid de trouw aan dat verbond van de GOddelijke kant.
Jahweh onder het Horebverbond van zijn yolk verlangde (zie Ook van God gebruikt kan gerechtigheid een ander woord zijn
o.a. het mooie boek Leviticus) voor hulpbetoon, lief debewijzen, barmhartigheidswerk. Denk
En tegenover de mensen bleek de gerechtigheid van de aan Samuels opsomming van „al de gerechtigheden des HEE-
rechtvaardigen uit hun naastenlief de. Hun respect voor de REN , die Hij aan u en aan uwe vaderen gedaan heeft", 1 Sam.
vrouw van hun naaste, z'n recht, z'n pand, z'n brood, z'n kleding, 12 : 7 (SV). Daarmee doelde de richter op Gods grote verlos-
z'n geld, z'n rechtszaak, kortom diens hele leven. singsdaden, vgl. Jes. 45 : 8, 46: 13, 48 : 18, 51 :6, Ps 98 : 2. Dat
Praktisch gesproken is de gerechtigheid van de rechtvaar- GOd rechtvaardig is of barmhartig of trouw aan zijn belof ten is
dige dus een synoniem woord voor diens lief de, zowel tegen- het luisterrijkst gebleken uit de machtigste daad van Gods
over God als de mensen. Zo gebruikte onze Heiland het woord ontferming: het zenden van zijn Zoon tot onze verlossing.

50 51

§ 3 De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen §3

„Zij waren beiden rechtvaardig". gen wel enig verschil in nuance, maar de overeenkomst is
Meermalen noemt de Schrift rechtvaardigen bij name. Van groter dan de schakering. Rechtvaardig zijn = onberispelijk
Zacharias en Elisabeth lezen we: „Zij waren beiden rechtvaar- zijn = wandelen met God.
dig voor God en leef den naar alle geboden en eisen des Zo beschikken de psalmisten over een menigte zinverwan-
Heeren, onberispelijk", Luk. 1 :6. Zo luidt het getuigenis over te woorden en uitdrukkingen als ze over de rechtvaardigen
een priester, die straks de engel Gabriel niet geloof de, Luk. spreken. Weliswaar belichten de dichters door hun synonie-
1 : 20. Hun zoon Johannes de Doper krijgt hetzelf de lof felijke men steeds een andere zijde van de rechtvaardigen, maar
getuigenis: „Herodes had ontzag voor Johannes, daar hij wist, zij hebben toch steeds dezelfde soort Israèlieten op het oog: de
dat hij een rechtvaardig en heilig man was", Mark. 6 : 20. loyalen, die Gods verbond hièlden en er voortdurend op be-
Zo noemt de Schrift ook Noach, Abraham, Lot, David, dacht waren om Jahwehs bevelen te doen.
Simeon, Jozef, de man van Maria, rechtvaardig. Van Noach U kunt in dit verband ook denken aan de zaligsprekingen
lezen we, dat hij „onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en van onze Heiland. Hij spreekt daarin over de armen van geest,
onberispelijk man was; Noach wandelde met God", Gen. 6 : 9. de treurenden, de zachtmoedigen, die hongeren en dorsten
Maar niet zondeloos, zoals uit het verhaal van zijn dron- naar de gerechtigheid, de barmhartigen, de reinen van hart, de
kenschap blijkt. Abraham was ook zo'n loyale bondgenoot: hij vredestichters en de vervolgden. Al deze uitdrukkingen heb-
vertrouwde tegen hoop op hoop op Gods beloften, Rom. 4. En ben betrekking op dezelfde soort mensen, namelijk de recht-
Jahweh? Die waardeerde deze vertrouwensvolle, loyale le- vaardigen. Alleen worden ze telkens van een andere kant
venshouding van Abraham als gerechtigheid, Gen. 15 : 6, la 203, belicht. De rechtvaardigen als mensen die treuren. De recht-
239. Maar de volmaakte Rechtvaardige was onze Heere Jezus vaardigen als zachtmoedigen. De rechtvaardigen als vervolg-
Christus zelf, Hand. 3 : 14, 1 Joh. 2 : 1. den, de rechtvaardigen als vredestichters. Hiermee willen we
Van zulke rechtvaardigen staan de Psalmen vol. Het niet beweren, dat alle rechtvaardigen altijd al deze dingen in
psalmboek is niet alleen een boek over de rechtvaardigen, dezelfde mate beleven. Als kategorie wel, maar als af zonderlij-
maar evenzeer van de rechtvaardigen. Hun zang- en gebeden- ke gelovigen natuurlijk niet.
bundel. Zo staat het ook in de Psalmen. Zoals trouwens in de hele
Schrift ontmoeten we ook in dit bijbelboek op elke bladzijde
2. HOE WORDEN DE RECHTVAARDIGEN ZOAL rechtvaardigen en goddelozen. Maar ze worden aangeduid
AANGEDUID? door een menigte woorden en uitdrukkingen, die natuurlijk
Zoals we reeds opmerkten heeft de bijbel voor de recht- wel enige betekenis-schakering vertonen, maar zakelijk op
vaardigen nog heel wat andere aanduidingen en benamingen. hetzelf de neerkomen.
Dat is typerend voor Hebreeuwse dichters. De psalmisten Hieronder geven we nu voor het gemak eerst een over-
hadden er namelijk plezier in dezelfde dingen twee, soms drie zicht van al deze woorden en uitdrukkingen. We halen ze aan
maal achter elkaar met verschillende woorden te zeggen. Denk uit de Nieuwe Vertaling van het Ned. Bijbel Genootschap
aan wat we zoéven van Noach lazen: „onder zijn tijdgenoten (voortaan afgekort tot: NV).
een rechtvaardig en onberispelijk man; Noach wandelde met
God", Gen. 6 : 9. Daar werd toch feitelijk ook drie maal het- De oprechten,
zelf de gezegd? Natuurlijk bestaat er tussen deze uitdrukkin- de verdrukte,

52 53

De rechtvaardigen in de Psalmen 3
3 De rechtvaardigen in de Psalmen

die wandelen in Zijn wegen,


de ellendige,
Sions armen,
het ellendige yolk,
alien die Hem liefhebben,
de arme,
de gebrokenen van hart,
de zwakke,
de verslagenen van geest,
de oprechte van hart,
de stillen in den lande,
de vrome (SV: goedertierene),
de getrouwen in den lande.
de getrouwen,
de refine,
Al deze uitdrukkingen duiden de rechtvaardigen aan. Zij
het rechtvaardig geslacht,
tekenen hen elk op haar wijze als de trouwe bondgenoten van
de heiligen,
Jahweh, die hun verbondenheid met Hem loyaal bewezen door
die rein van hart zijn,
hun „Gemeinschaftspflicht" in hun hele leven na to komen 4).
de ootmoedigen,
Zijn gunstgenoten, 3. ARMEN EN ELLENDIGEN.
de behoeftige,
Natuurlijk heeft Israel ook z'n rijke rechtvaardigen gekend
Uw knecht,
(Abraham, Isaak, Jakob, Salomo, Jozef van Arimathea), maar in
de eenvoudigen,
de regel behoorden de meeste vromen toch tot de laagste
de goeden,
bevolkingsklasse. Dat blijkt uit het verband waarin de woorden
de nederigen,
ellendige (ani) of ootmoedige (anaw) of arme (ani, ebjoon, raasj)
alien, die bij U schuilen,
in de psalmen voorkomen. Jahweh vrezen, zijn verbond hou-
wie Uw naam liefhebben,
den en op zijn bevelen bedacht zijn, dat deden blijkens de
wie Uw naam kennen,
Psalmen in Israel vooral de armen. De meeste rechtvaardigen
wie U zoeken,
waren arm en ellendig.
zij die voor tegenstanders schuilen bij Uw rechterhand,
Wellicht waren veel psalmisten zelf ook arm!
alien, die bij Hem schuilen,
wie Hem vrezen,
Nu zal het u vast ook opgevallen zijn, dat de psalmdichters
die Jahweh zoeken,
over allerlei leed van de rechtvaardigen niet altijd even con-
alien, die U verwachten,
creet, maar vaak in enigszins gesluierde termen spreken. Ze
wie zijn verbond en zijn getuigenissen bewaren,
klagen over tegenstanders, bestrijders, vervolgers, twisters,
wie Uw heil liefhebben,
benauwers, smaders en vechtlustigen, die de vromen op allerlei
die onberispelijk wandelen,
wijze benauwen. Maar wat deze verdrukkers dan precies deden
de mens, die op U vertrouwt,
komt meestal niet uit de verf. We lezen van netten, die gespan-
de man, die Jahweh vreest,
nen worden, van strikken die gelegd worden en van kuilen die
die van harte lust heeft in zijn geboden,
gegraven worden. Maar woorden als „netten" en „kuilen" en
die in de Wet (thora) van Jahweh gaan,
,,mannen des bloeds" hebben iets gesluierds. Evenzo uitdruk-
die Zijn getuigenissen bewaren,
kingen als: „ze spannen de boog" en „ze ontbloten het zwaard".
die Hem van ganser harte zoeken,
55
54

1 3 De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen §3

Ze laten er enerzijds geen twijf el over bestaan dat de dichter vrouwen en kinderen, die met hem meetrokken: „ieder die in
in grote nood verkeert, maar moeten toch anderzijds ook over- moeilijkheden verkeerde, ieder die een schuldeiser had, ieder
drachtelijk worden opgevat. Zo verhullen deze termen tegelijk die bitter bedroef d was" 5 ). Slachtoffers van de goddeloze
wat er nu f eitelijk precies aan de hand was. terreur van de zelotische ijveraar Saul. Waaraan moeten wij nu
Bij de psalmen van David vormt deze enigszins vage denken als de Psalmen over deze en andere rechtvaardigen
manier van uitdrukken geen bezwaar. We kennen het leven spreken als „armen" en „ellendigen"? En over de „kuilen" en
van deze grootste psalmdichter uit de boeken Samuel, Konin- „netten" die voor hen gereed gemaakt worden? De dichters
gen en Kronieken. We bezitten daarin een unieke kommentaar volgden natuurlijk ook wel de dichtregels van hun tijd en
op de psalmen van David. Kennis van deze boeken kan menige cultuur-milieu waarin men nu eenmaal hield van vaste woord-
vage uitdrukking in deze liederen voor ons verhelderen. Klaagt paren en zinswendingen. Maar zij hebben hun gesluierde
de vrome koning daarin over „werkers der ongerechtigheid" en spreekwijze vast ook wel gebruikt om anderen in staat te
„goddelozen", die „samenscholingen" tegen hem houden? In stellen in soortgelijke benauwde omstandigheden deze gebe-
Samuel, Koningen en Kronieken zien we deze benauwers in den na te bidden. Mede hierom zullen de psalmisten de bij-
levenden lijve aan het werk. We zien de schijnvrome Saul met zonderheden van hun lijden enigszins in de schaduw hebben
zijn goddeloze kliek achter David aanjagen. „Saul sprak er met gelaten.
zijn zoon Jonathan en met al zijn dienaren over om David te Maar waar moeten wij aan denken als we de rechtvaardi-
doden", 1 Sam. 19 : 1. Daar hebt u al zo'n „samenscholing" met gen in de Psalmen horen betitelen als „armen", „ellendigen",
„mompelen" tegen de rechtvaardige. En over „kuilen" en „net- ,,00tmoedigen", „verdrukten", „zwakken"? Hoe vullen wij deze
ten" gesproken, waarmee hield een vuige verrader als Doeg enigszins vage benamingen? Waaruit bestond hun Teed dan?
zich anders bezig? 1 Sam. 22 : 6-23. Of die „broeders" van Kehi- Teneinde deze gesluierde uitdrukkingen bij uw bijbellezing
la, die David notabene van de Filistijnen had verlost, 1 Sam. enig relief te geven, willen we ons nu eerst wat verdiepen in de
23 : 1-13, vgl. 23 : 19vv. Was de gierige Nabal geen „werker der ellendige omstandigheden waaronder de armen in menige
ongerechtigheid"? Een hoof dstuk als 1 Sam. 25 kan deze uit- periode van Israels geschiedenis hebben geleef d.
drukking zeer concreet voor u vullen. Of 2 Sam. 15, dat ons
vertelt hoe Davids eigen zoon Absalom zijn vader een „net a. De Thora — het schild der armen — gebroken.
spande". Als Psalm 55 klaagt over hun mond, die gladder is dan Onder een boerenvolk als Israel waren natuurlijk die-
olie, kunnen we wat Davids eigen ervaringen daarmee betreft genen arm, die geen eigen akker, geen eigen olijf bomen en geen
terecht bij Absalom, 2 Sam. 15. Hij wilde te Hebron een gelofte eigen wijngaard meer bezaten om in hun onderhoud te voor-
aan Jahweh gaan betalen, zei hij tegen z'n vader. Maar hij zien.
begon daar de opstand. Of bij de spottende en vloekende En dat had Jahweh nu juist willen voorkomen! Bij Horeb
Simei, 2 Sam. 16 : 5-14. Kortom, er mag over de psalmen van had Hij daartoe reeds allerlei voorzorgsmaatregelen getrof f en.
David ook iets van een sluier liggen, die kunnen we met De Heere wilde zijn yolk bewaren voor een harde samenleving
behulp van de boeken Samuel, Koningen en Kronieken wel als de heidenen destijds kenden. Rijke grootgrondbezitters aan
enigszins optillen. de ene kant en arme dagloners en pachtboertjes aan de andere
Maar zoals David hebben zov661 rechtvaardigen in Israel kant. Iedere Israeliet zou daarom een ongeveer even groot stuk
geleden. Denk alleen maar eens aan de honderden mannen, van Kanadns grond als erfbezit moeten ontvangen, Num.

56 57
§ 3 De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen S5 3

26 : 52-54. In bruikleen, „want het land is van Mij" sprak Jah- Jesaja en Micha, dan treft de schrijnende tegenstelling. De
weh, „en gij zijt vreemdelingen en bijwoners bij Mij", Lev. wiik waar de huizen van de rijken hehhen qestaan herkent
25 : 23. Zo zou het moeten blijven. Jahweh de enige groot- men gemakkelijk aan hun grotere en betere bouw. In de ar-
grondbezitter en de Israelieten geen pachters van elkaar maar menwijk staan de huizen veel dichter op elkaar en zijn ze veel
van Jahweh. De grond - een econoom sprak van: het kapitaal, kleiner, 7 ). Met name in Samaria zijn deze feiten door de
6 ) - zou altijd verdeeld moeten blijven: „En het land zal niet opgravingen aangetoond. Men heeft daar resten gevonden van
voor altijd verkocht worden, want het land is van Mij ...", Lev. indrukwekkende paleizen, maar eveneens van afschuwelijke
25 : 23. Zo wilde Jahweh grote en blijvende maatschappelijke krotten, waarin ook mensen hebben gewoond, 8 De verachting
).

tegenstellingen voorkomen. van het Horeb-verbond had de samenleving ontwricht. In


Natuurlijk zouden er desondanks wel armen komen. Een plaats van een sociaal en economisch evenwicht, dat Jahweh
Israelitische boer zou zich om allerlei redenen gedwongen bij Horeb op het oog had, gleed Israel al meer af naar de
kunnen zien zijn erfbezit te verkopen en zich als dagloner bij schrijnende tegenstellingen tussen rijken en armen, zoals de
een welgestelde broeder te verhuren. Maar zo'n verarmde heidense maatschappijen die kenden en waarvoor Jahweh
Israéliet en zijn kinderen zouden niet voor altijd van hun stuk Israel had willen bewaren, 9 ).
grond beroofd mogen worden, want Jahweh is een sterkte voor Met het oog op zulke toestanden klaagt de dichter van
de arme, Jes. 25 : 4, Ps. 109 : 31. Met het oog op zulke gevallen Psalm 11: „Wanneer de grondslagen zijn vernield ( = wanneer
had Hij twee dingen bevolen. Ten eerste dat in het eerstvol- men de Thora veracht), wat kan dan de rechtvaardige doen?"
gende Jubeljaar alle verloren gegane en/of verkochte akkers Als men de arme rechtvaardige in het Jubeljaar zijn akker niet
aan hun oorspronkelijke eigenaar of diens f amilie moesten teruggeeft en als men de rechtvaardige dagloner in het Sab-
worden teruggegeven, Lev. 25 : 28, Ib 684v. Ten tweede dat een batsjaar zijn vrijheid niet hergeeft, als corrupte rechters de
arbeidscontract met zo'n verarmde boer hoogstens zes jaar zou rechtszaak van een zwakke weduwe buigen, goddeloze
mogen duren, namelijk tot het eerstvolgende sabbatsjaar, Ex. mede-Israelieten keihard Jahwehs inzettingen vertrappen en
21 : lv, Deut. 15 : 12v, Ic 578v. Door deze en andere inzettingen door geschenken rechters omkopen, wat kan dan de rechtvaar-
hief Jahweh in de Thora een beschermend schild op over de dige doen? Daar hebben we al het een en ander om de woor-
armen. den „zwakke" en „verdrukte" en „ellendige" in de Psalmen te
Helaas, de boeken van de Prof eten vertellen hoe Israel vullen.
deze Thora bijna doorlopend heeft veracht en daarmee zijn Nu een andere oorzaak van armoe en ellende.
evangelische grondslag voor een evangelische samenleving
verliet, zodat Israels armen wel schuld hadden, maar geen b. Onmenselijke belastingen.
schild Van Salomo af moeten er op de gewone man zware be-
De opgravingen in Palestina hebben deze Thora-verach- lastingen hebben gedrukt. Samuel had Israel niet voor niets
ting op trieste wijze geillustreerd. In de 10e eeuw, die van gewaarschuwd: zo'n koning vordert uw zonen voor z'n leger, uw
David en Salomo, blijken de huizen nog allemaal even groot te dochters voor z'n hof, uw akkers, uw wijngaarden en olijftuinen
zijn. Wat duidt op ongeveer gelijke levensomstandigheden van voor z'n vrienden, uw werkkrachten voor zijn werk, zodat u zult
de bewoners. Stapt men in zo'n opgegraven stad echter ver- jammeren over uw koning, 1 Sam. 8: 11-18. De geschiedenis
volgens over op het niveau van de 8e eeuw, die van Amos, heeft Samuel volledig in het gelijk gesteld. Saul begon als

58 59

De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen §3
§3

boerenzoon en eindigde met een grootgrondbezit, 1 Sam. 11 : 5, graanaf val aten, dat bovendien ook nog werd verkocht met
22 : 7, 2 Sam. 9 : 9v. Maar vooral onder Salomo moeten hoge verkleinde ef a's en bedrieglijke weegschalen, Amos 8 : 5v. Uit-
belastingen op de Israèlitische boeren hebben gedrukt, 1 Kon. gemergeld en afgestroopt en als een beest behandeld, dat was
12 : 4. Hij had het land in twaalf districten verdeeld, die ieder het lot van de armen in Micha's dagen, Micha 3 : 2vv. Som-
gedurende een maand de koning en zijn hele hofhouding van migen zullen zo diep in de schuld gezeten hebben, dat zij hun
de nodige levensmiddelen moesten voorzien, 1 Kon. 4 : 7, 27v., handmolen — een onmisbaar voorwerp in een Israêlitische
vgl. 2 Kron. 17 : 5. Tevens schijnen de koningen het recht te huishouding, nodig voor het bakken van brood — als pand
hebben gehad van de eerste snede op het grasland, want Amos moesten wegbrengen. Als u zich dan probeert in te leven in de
spreekt tenminste over „het nagras na de af maaiing voor de ellende van een gezin, dat dit pand niet terugontving, dan
koning", 7 : 1. Bij wijze van gunst kon de koning iemand van bevroedt u alweer wat meer van de ellende van veel recht-
zulke lasten vrijstelling verlenen, 1 Sam. 17 : 25. vaardigen! Denk u daarbij ook hun voortdurende angst in.
Door zulke lasten zal de ongelijkheid van bezit zijn toege- Angst om van dagloner of te zakken tot slaaf. Angst voor het
nomen en het sociale evenwicht almeer verstoord. De opgra- dieptepunt: je kinderen als slaaf te moeten verkopen. Angst
vingen spreken ook bier hun taal: „De beschreven tabletten, voor de belasting-ambtenaren, die vaak goddelozen geweest
die men bij de opgravingen gevonden heeft, laten zien, dat de zullen zijn. Vergeet intussen ook de arme slavinnetjes niet, die
berooide plattelandsbevolking ongelooflijke hoeveelheden aan hun lichaam zowel voor „mijnheer" als voor „de jonge mijnheer"
belastingen in natura moest leveren aan het paleis", 9 a). Raakte ter beschikking moesten stellen, Amos 2 : 7. Weet u wat min-
een Boer hierdoor zijn bezittingen allengs kwijt, dan herkreeg achting betekent, tot in uw eigen f amilie toe, alleen omdat u
hij die nooit meer, want dat Jahwehs inzettingen van sab- arm bent? Spr. 14 : 20, 19 : 4, 7. Uw wijze raad veracht te zien,
batsjaar en jubeljaar ooit in praktijk gebracht zijn, lezen we omdat u arm bent? Pred. 9 : 15.
nergens, 10 ). Al blijft het natuurlijk altijd nog mogelijk, dat het Al deze ellende kan schuilgaan achter de klacht:
wel is voorgekomen, zij het misschien slechts regionaal en „Sta op, Jahweh! o God, hef uw hand op,
vergeet de ellendigen niet.
gebrekkig.
Hier zien we dus iets van het schrijnende leed, dat achter Waarom smaadt de goddeloze God,
enigszins gesluierde uitdrukkingen in de Psalmen schuil kan spreekt hij in zijn hart: Gij vraagt geen rekenschap?
gaan. De „ellendige" kan een Boer zijn geweest die zichzelf als Gij ziet het, want Gij aanschouwt moeite en verdriet,
dagloner had moeten verhuren en soms zelfs zijn kinderen om het in uw hand te leggen.
verkopen! Denk u het lot in van zo'n broeder als zijn heer hem Op u verlaat zich de zwakke,
dan 's avonds het verschuldigde loon ook nog niet uitbetaalde, voor de wees zijt Gij een helper", Ps. 10 : 12-14.
omdat deze goddeloze werkgever zich niet stoorde aan Jah-
c. Arbeidsdienst.
wehs bevel in Deut. 24 : 12-15, vgl. Job 24 : 7. Denk bij de
klachten in de Psalmen eens aan de armoe van zo'n recht- Een derde oorzaak van de armoe onder de rechtvaardigen
vaardige! Wat een vernedering voor een eertijds vrije Boer om zal gelegen hebben in de arbeidsdienst, een instelling die het
de olijftuin van een goddeloze grootgrondbezitter te moeten hele oude Nabije Oosten kende, 11 ). David had tegen het einde
aflezen, Job 24 : 6, vgl. 10v. Wij konden bij de woorden „armen" van zijn regering al een minister voor herendiensten, 2 Sam.
en „ellendigen" wel eens moeten denken aan krotbewoners, die 20 : 24. Onder Salomo verrezen grote bouwwerken als de tern-


60 61

§ 3 De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen §3

pel, het koninklijk paleis, de verdedigingswerken van Jeruza- voedsel maar trachten te vinden in de landen die ze doortrok-
lem, garnizoenssteden, 1 Kon. 9 : 15-19. Naast slaven heeft ken. Vandaar dat zij oprukten in het voorjaar. Ze arriveerden
Salomo daarvoor ook Israelieten te werk gesteld, 1 Kon. dan in het vijandelijke land als de korenoogst juist rijp op het
9 : 20vv, 5 : 13. Adoniram was minister voor de arbeidsdienst, 1 veld stond. „Een egyptische papyrus beschrijft levendig hoe
Kon. 4 : 6, 5 : 14, vgl. 11 : 28. Zo riep koning Asa heel Juda op, deze methode door het egyptische leger in Kanadn werd toe-
zonder enige uitzondering, voor de versterking van Geba en gepast", 14). Ook toen farao Sisak Juda binnenviel tijdens ko-
Mispa, 1 Kon. 15 : 22. En Jeremia verweet koning Jojakim, dat ning Rehabeam? 2 Kron. 12.
die zijn paleis liet bouwen zonder de bouwvakarbeiders uit te Dacht u dat de soldaten destijds soldij uitgekeerd kregen?
betalen: „Wee hem, die zijn huis bouwt met ongerechtigheid, Zij moesten door roven en stelen in het vijandelijke land maar
zijn opperzalen met onrecht; die zijn naaste voor niets laat aan hun trekken zien te komen. Wie weet wat er in dit opzicht
werken, hem zijn loon niet geeft", Jer. 22 : 13. aan Teed schuil gaat achter menige gesluierde klacht in de
Als wij bij onze psalmenlezing ook eens aan deze dingen psalmen! Want geplunderd werd er tijdens deze oorlogen! Het
dachten? Rechtvaardigen te werk gesteld bij het paleis van plezier van buitverdelen is spreekwoordelijk in de bijbel, Ps.
koning Jojakim en 's avonds geen loonzakje 119: 162, Jes. 9 : 2. Steden (en daarin woonde ook de boerenbe-
volking) werden geplunderd en in brand gestoken, 2 Sam. 8 : 8,
d. De vele oorlogen. 12 : 30, 2 Kon. 14 : 14, 25 : 13vv. Verlaten legerkampen werden
Een vierde oorzaak van de armoede onder Israels recht- leeggeroof d, 2 Kon. 7 : 16. Gesneuvelden op het slagveld uit-
vaardigen zal gelegen zijn in de vele oorlogen, waarin Israel geschud, 1 Sam. 31 : 8. Alles wat maar enigszins draagbaar was,
gedurende de laatste eeuwen voor de ballingschappen gewik- meegenomen, 2 Kron. 20 : 25, vgl. Deut. 20 : 14. Zelfs kudden
keld raakte. Oorlogen met Syriers en Assyriers, Egyptenaren werden meegevoerd, 1 Sam. 14 : 32, 27 : 9, 30 : 20. Ja, al voor de
en Babyloniers. Om over de anderen te zwijgen, Jes. 9 : 11. ballingschappen roof den invallende benden menige Israeli-
Hierin daalde Jahwehs verbondswraak op Israel neer, Lev. 26, tische jongen of meisje, om die vervolgens te verloten of te
Deut. 28v., maar de rechtvaardigen leden met de goddelozen verkopen, Joel 3 : 3v. De vrouw van generaal Nadman in Da-
mee, ja leden misschien nog het zwaarst. maskus had zo'n Israelitisch slavinnetje in huis. Wat een ver-
Denken we ons de gevolgen van deze oorlogen voor de driet steekt er achter zulke simpele mededelingen in het boek
plattelandsbevolking eens even in, dan hebben we nog meer Koningen!
achtergrond-inf ormatie over de ellende van de rechtvaardigen, Ook in deze richting mogen we dus denken als we de
zoals die uit de psalmen opklinkt. rechtvaardigen horen klagen: „ik ben arm en ellendig". Daar
Oorlogen begonnen meestal in de lente, dat was „de tijd kan de roof van een kind, een kudde, een oogst achter steken.
dat de koningen ten strijde plegen te trekken", 2 Sam. 11 : 1, Daniel en Ezechiel waren niet de eerste rechtvaardigen, die
1 Kron. 20 : 1, 12 ). Bijna alle Assyrische veldtochten waarvan de meeleden onder het oorlogsgeweld, dat Gods verbondsvloek
datum precies bekend is, begonnen tussen april en juni, 13 ). Dat over een goddeloos Israel bracht.
lag voor de hand: dan begon het mooie jaargetijde, dan waren
de wegen beter begaanbaar, de transporten en het bivakkeren e. Weduwen en wezen, vreemdelingen en levieten.
eenvoudiger en vooral de voedselvoorziening van de troepen De rechtvaardigen waren dus in Israel meestal te vinden
gemakkelijker. Want de oud-Oosterse legers moesten hun onder de armen. Maar wie vonden we vaak onder deze vrome

62 63

§ 3 De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen §3

armen? De weduwen en hun wezen, de vreemdelingen en de Jahweh verliet. Wie weet hoeveel arme Levieten in de psalmen
levieten. Als u dus de woorden ,,arm" en „ellendig" in de psal- aan het woord komen? Denkt u dus ook eens aan deze broe-
men tegenkomt, denkt u dan vooral ook aan deze stakkerds. ders als u de psalmisten het leed van de rechtvaardigen hoort
vertolken. Men heeft wel eens vermoed, dat Psalm 73 uit zulke
Een weduwe droeg in het hele oude Oosten — en Israel arme Levitische kringen stamt. Als dat juist is, tekent hij hoe
vormde daarop in tijden van Thora-verachting geen uitzonde- zulke uitgebuite dienaren van Jahweh tot in hun nieren ge-
ring — een spreekwoordelijk ellendig lot. Wie in Israel een prikkeld konden zijn, wanneer ze hun eigen armoe vergeleken
verschrikkelijke verwensing wilde uiten, gebruikte de uitdruk- met de voorspoed van de goddelozen. „Totdat ik (bij mijn
king: „weduwe worden", Ps. 109 : 9. Zelden in het hele Oude Levietenwerk) Gods heiligdommen in ging (om daar m'n ne-
Testament is sprake van een rijke weduwe. Integendeel, zij derige werk te verrichten) en (toen) op hun einde lette", Ps.
worden meestal in 66n adem genoemd met armen, ellendigen 73 : 17. Toen daalde de vrede van God weer in zijn hart. „Noch-
en verdrukten. Denkt u bij deze woorden dus ook eens aan tans zal ik bestendig bij U zijn" (als Leviet geniet ik toch maar
vrome weduwen. Zonder de steun van haar man, zonder het voorrecht altijd dicht bij U te mogen zijn: in het heiligdom,
bescherming van rechtvaardige overheden, beroof d van het waar de andere Israëlieten alleen bij gelegenheden komen). En
Goddelijk schild der Thora, stonden ze met hun kinderen vaak zijn troost was echt-Levitisch: anderen mogen dan allerlei
weerloos in een goddeloze Israêlitische samenleving. rijkdommen bezitten, maar „mijn erfdeel is God voor eeuwig",
Bezat zij nog een stukje grond van haar overleden man? Deut. 10 : 9, 18 : 2. We zouden Psalm 73 kunnen lezen als de
Goddeloze buren stalen daar repen van of door de grensstenen worsteling van zo'n berooide knecht van God temidden van
telkens een stukje te verleggen. Soms had haar man haar geen welvarende goddeloze mede-Israêlieten.
bezittingen, maar zelfs schulden nagelaten, zodat ze de kans De rechtvaardigen vaak arm en ellendig? Ja, vergeet daar-
liep haar kinderen ook nog te verliezen. „Nu is de schuldeiser bij vooral deze Levieten niet, die „geen erfdeel" bezaten, van de
gekomen om mijn beide kinderen als slaven voor zich weg te geef moesten leven en de eerste slachtof fers werden in tijden
halen", klaagde de weduwe van een prof eet bij Elisa, 2 Kon. 4, van verbondsverlating. Daarbij op de voet gevolgd door die
vgl. Job 6 : 27. We lezen wel van zuigelingen, die van de andere „zwakken": de weduwen en de vreemdelingen.
moederborst werden afgerukt, Job. 24 : 9, ja van weduwen die Tekenend zijn ook de woorden, waarmee de Hebreeuwse
werden vermexird, Ps. 94 : 6. De meeste landeigenaren waren taal deze armen aanduidt. De ani (ellendige) is als woord
niet zo royaal als de rechtvaardige Boaz en de meeste wedu- afgeleid van anah: gekromd, gebogen, ongelukkig zijn. Ziet u
wen niet zo gelukkig als Ruth bij het aren lezen. hem staan, de arme voor de grootgrondbezitter? Gebogen. Van
dezelf de stam is het woord anaw (ootmoedige) afgeleid. Ook
Ook vreemdelingen en Levieten waren aangewezen op de dat tekent de arme als een gebogene, zowel voor God als in de
gerechtigheid (of rechtvaardigheid) van hun medeburgers, Ic ogen van de mensen. De ebjoon (arme) tekent de arme als
567, 581, 719. De Levieten hadden geen eigen erfdeel in Israel, behoeftige, gebrek lijdende. Andere beeldende Hebreeuwse
geen eigen akker, Jahweh was hun deel. Zij leef den van een woorden voor arm zijn nog: dal, letterlijk: mager, afgeleid van
gedeelte van de offers, die aan Jahweh gebracht werden. Le- dalal = mager, zwak, onbetekenend zijn. Men kan bier denken
vieten en hun gezinnen voelden het derhalve meteen aan den aan „de mageren van het land", als aanduiding van het agra-
lijve en in hun portemonnaie als Israel de inzettingen van risch proletariaat, dat na de val van Jeruzalem in het land

64 65

§ 3 De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen §3

mocht blijven wonen, vgl. Kantt. SV. 2 Kon. 25 : 12. Met het Onze Heere Jezus wees eens op dat rode spoor van „al het
woord raasj tekent het Hebreeuws de arme als have-not, be- rechtvaardige bloed, dat vergoten werd op de aarde, van het
zitloze, 15 ). Deze verschillende woorden worden ook door el- bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zacharia,
kaar gebruikt of wisselen elkaar of om als synoniemen de- de zoon van Berechja, dien gij vermoord hebt tussen het
zelf de armen aan to wijzen, 16 ). tempelhuis en het altaar", Matth. 23 : 35. En waarOm vermoord-
de Kahl zijn broer? „Omdat zijn werken boos waren en die van
Hopelijk hebben de woorden „armen", „ellendigen", „ver- zijn broeder rechtvaardig" en omdat Kahn „uit de boze was",
drukten", „zwakken", „ootmoedigen" intussen wat meer relief 1 Joh. 3 : 12. Die waren er meer onder Gods yolk, zoals we in de
voor u gekregen. De psalmisten spraken over het leed van deze volgende paragraaf zullen zien. Mozes' eigen broeders hadden
rechtvaardigen, zoals we opmerkten, meestal in enigszins hem haast gestenigd, Num. 14 : 10. Omdat hij wel op Jahweh
gesluierde termen. Maar door dit uitstapje over de oorzaken vertrouwde en zij niet. Dus werd hij haast gestenigd om zijn
van veel armoe in de kringen der vromen krijgen wij misschien gerechtigheid. Davids gelovig vertrouwen op de Naam van
een wat levendiger beeld voor onze geest als we hen horen Jahweh, waardoor hij Goliath versloeg, bezorgde hem op den
klagen over „benauwers", die „de boog spannen" of „kuilen duur de duistere haat van Saul, door wie hij jarenlang in
graven". Zie dan bijvoorbeeld eens zo'n arme rechtvaardiqe met levensgevaar verkeerd heeft. Alweer „om der gerechtigheid".
vochtige ogen langs zijn voorvaderlijk erf deel lopen, de akker Om diezelf de reden zijn ook de profeten vervolgd: Elia, Elisa,
die Jahweh zijn f amilie had geschonken, maar die hem ontno- Amos, Jeremia Onder de regering van Achab verborg zijn
men was ... hof maarschalk Obadja zo'n honderd profeten in een spelonk,
Natuurlijk waren er ook wel rijke rechtvaardigen, zo zagen waar hij hun water en brood bezorgde, 1 Kon. 18 : 4. Anders
we al, maar u kunt deze gerust als uitzonderingen beschouwen had Izebel hen uitgeroeid. Over arme rechtvaardigen gespro-
en bij uw psalmlezing deze regel hanteren: de rechtvaardigen ken en vervolgden om der gerechtigheid wil! Ook Elia wilde zij
= de armen = de ellendigen = de ootmoedigen = de zwak- vermoorden, 1 Kon. 19 : 2. Amos werd als een kwajongen uit
ken = de behoeftigen = dagloners en verarmde boeren = Bethel weggestuurd, Amos 7 : 10v. En de lijdensweg van de
weduwen en wezen = bezitloze en verwaarloosde Levieten. arme Jeremia kent u: die herdacht zijn 40-jarige ambtsjubileum
in de gevangenis of op de bodem van een modderput. Naast
4. VERVOLGDEN OMDAT ZE GERECHTIGHEID DOEN. deze bij name bekende trekt echter door de kerkgeschiedenis
„Allen die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, het grote leger van bij name Onbekende arme en vervolgde
zullen vervolgd worden", 2 Tim. 3: 12. Dat hebben ook de rechtvaardigen. Davids vertrapte volgelingen in de spelonk
rechtvaardigen van het Oude Testament ondervonden. Zij van Adullam, 1 Sam. 22 : lv. De prof etenweduwe, die radeloos
hongerden en dorstten naar de gerechtigheid. Zij eerbiedigden bij Elisa kwam, 2 Kon. 4 : 1-7. De weduwe van Naboth, 1 Kon.
Gods verbondsmatige recht op him leven en op dat van heel 21. De armen die om een paar schoenen werden verkocht,
Israel. Rechtvaardig zijn voor God en de mensen, dat was hun Amos 2 : 6. Allemaal vervolqden om der gerechtigheid. Gehaat
hoogste levensdoel. Vandaar hun ijver voor de zaak van Jah- omdat zij in het leven van alledag met Jahwehs inzettingen
weh en hun afkeer van alles wat tegen zijn Woord inging. Maar rekening hielden.
wat zijn ze daarom vervolgd! Dat laten zowel de bijbelse als de Dat zette hun armoe en leed in een zeer bepaald licht!
latere kerkgeschiedenis overduidelijk zien.

66 67
§ 3 De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen § 3

Armoede, ziekte, achteruitzetting, bestrijding en verdruk- psalmbundels! Want het Psalmboek is het liederenboek van de
king zijn natuurlijk ook algemeen-menselijke verschijnselen. lijdende rechtvaardigen en wat konden de arme martelaren-
Ook heidenen en ongelovigen weten daarvan mee te praten. kerkjes in de 16e eeuw beter zingen dan de liederen van hen,
Maar z6 worden deze dingen in de psalmen niet ter sprake die eeuwen tevoren f eitelijk hetzelf de lijden hadden verduurd
gebracht. Daar staan deze lijdensvormen in een zeer bepaald als zij? Zo namen de vervolgden-om-der-gerechtigheid in de
licht. Als de psalmisten klagen over armoede, verdrukking, 16e eeuw de psalmen op de lippen van de vervolgden-om-der-
spotters, leugensprekers, benauwers, kuilen en strikken, bren- gerechtigheid uit veel vroeger eeuw. Wat konden zij beter
gen zij deze zaken voor Gods aangezicht als teed, dat hun zoals zingen bij de rode gloed van brandstapels of op de vreemde
de Heiland het uitdrukte overkwam om der gerechtigheid wil. bodem waar zij in vluchtelingen-gemeenten samenkwamen?
Dit is een lij den van een zeer bepaald soort. (Embden, Londen). In deze liederen ontmoetten de vervolgde
Het heeft alles te maken met de grote demarkatie-lijn, die gereformeerden niet alleen vervolgde mede-rechtvaardigen,
door het hele Woord van God en zo ook door alle psalmen maar ontvingen zij ook de juiste troost en het juiste onderricht
heenloopt. De scheidslijn tussen de meestal rijke en machtige over wat in zulke benarde situaties Godewelgevallige gebeden
goddelozen, die het Woord (vaak onder vrome schijn) verlaten zijn. Zoals b.v. het volgende:
hebben en de meestal arme en verdrukte rechtvaardigen, die „Wie op Jahweh vertrouwen, zijn als de berg Sion,
Jahweh hartelijk lief hebben, zijn verbond houden en voor zijn die niet wankelt, maar voor altoos blijft.
Woord beven. Dat is het kader waarin de psalmisten klagen Rondom Jeruzalem zijn bergen;
over armoede, verdrukking, ziekte, hoon, netten, valkuilen, zo is Jahweh rondom zijn yolk
leugens, misdadige getuigen en spotters. Onze Heiland zou dit van nu aan tot in eeuwigheid.
„kruisdragen" hebben genoemd. Kruisdragen is alleen het leed, Want de scepter der goddeloosheid zal niet blijven rusten
dat wij dragen „om der gerechtigheid wil", om onze loyaliteit op het erfdeel der rechtvaardigen,
jegens God en zijn zaak, om Christus' wil, „zonder oorzaak", Ps. opdat de rechtvaardigen hun handen
25 : 3, 44 : 23, Rom. 8 : 36. Al het andere leed, dat wij met de niet uitstrekken naar onrecht.
ongelovige wereld gemeen hebben, is gevolg van de zonde en Doe goed, Jahweh, aan de goeden,
straf daarop. en aan de oprechten van hart,
maar hen die zich tot kronkelpaden neigen,
Van hieruit verstaan we waarom de gereformeerden in de zal 18 ) Jahweh met de bedrijvers van ongerechtigheid doen
16e eeuw juist zo gretig naar de Psdlmen grepen, toen de vergaan.
ref ormatie de gemeente-zang weer invoerde. Eeuwenlang had- Vrede zij over Israel!" Ps. 125.
den de kerkgangers in de middeleeuwse kathedralen alleen
maar mogen kijken en luisteren. Maar de ref ormatoren keer- Als wij horen van verdrukte christenen zijn wij geneigd
den terug naar het voorbeeld van de eerste christelijke ge- hen te beklagen. Maar onze Heiland feliciteerde hen. Niet
meenten en lieten de gemeente weer zingen in haar samen- ondanks hun vervolging, maar omdat ze vervolgd werden:
komsten. Alleen wat konden zij haar laten zingen? Men bezat „Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is
eenvoudig nog geen psalmberijmingen-voor-gemeentezang. het Koninkrijk der hemelen", Matth. 5 : 10. Daarmee vatte onze
Langzamerhand zijn er enkele bundels ontstaan, 17 ). Jawel, hoogste Prof eet en Leraar een grondthema samen van de

68 69
De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen §3
§ 3

Psalmen, het liederenboek van de vervolgden om der gerech- Israêliet niet. Hanna was dus maatschappelijk gezien vermoe-
delijk allesbehalve arm. Maar toch zegt zij in haar lof zang, die
tigheid wil.
vol is van de toestand van de Israêlitische kerk op het einde
5. TREURENDEN OM SION. van de Richterentijd en van de daarin op handen zijnde ge-
De rechtvaardigen waren dus vaak = de ellendigen, de beurtenissen ook dit: „Hij heft de geringe op uit het stof, Hij
armen, de vervolgden om der gerechtigheid wil. Welke hou- heft de arme (ebjoon) omhoog uit het slijk", 1 Sam. 2 : 8. Onge-
ding hebben zij doorgaans tegenover dit leed aangenomen? twijfeld heeft ze daarmee ook zichzélf op het oog gehad en van
Och, niets menselijks was hun natuurlijk vreemd. Dat zien de erezetel geprofeteerd, die zij zou verwerven in het Konink-
we aan Asaf, die tot in zijn nieren geprikkeld was over de rijk van God. Hanna, de moeder van de prof eet Samuel, de
voorspoed van de goddelozen en z'n eigen armoe. Zijn hart was hervormer van de Richterentijd en de leermeester van koning
verbitterd en af gunstig. Maar deze houding typeerde niet zijn David.
hele leven. „Then was ik een grote dwaas en zonder verstand, We leren hieruit, dat we „arm" dus niet altijd letterlijk
ik was een redeloos dier bij U", Ps. 73 : 22. Wij zouden zeggen: moeten nemen in de maatschappelijke zin van het woord, maar
een domme ezel. U kent verder Elia's mismoedigheid en Jere- ook wel eens overdrachtelijk: „arm" zijn ook die (niet talrijke)
mia's neerslachtigheid, die hem er eens toe bracht zijn geboor- welgestelde rechtvaardigen, die er ondanks hun rijkdom el-
tedag te vervloeken, 1 Kon. 19, Jer. 20 : 7-18. Zo zouden er meer lendig aan toe zijn vanwege de desolate toestand van „Sion".
mismoedige rechtvaardigen aan te wijzen zijn. Zie het opschrift boven Psalm 102: „Een gebed van een el-
Maar hoe stonden zij doorgdans tegenover hun leed? Niet lendige (ani), wanneer hij bezwijkt (!) en voor Jahweh zijn
aktivistisch en vol dadendrang om hun eigen recht te zoeken. klacht uitstort".
Nee, typerend voor de rechtvaardigen is, dat zij wat hun eigen „Zalig, die treuren (vooral om Sion)", zei onze Heiland,
recht betreft hun zaak in Hoger Beroep bij Jahweh aanbevalen „want zij zullen vertroost worden", Matth. 5 : 4. Daarmee sprak
en baden: „Twist, Jahweh, tegen wie met mij twisten", Ps. 35. onze Zaligmaker in de lijn van veel psalmen, o.a. Psalm 126 :
„Wie met tranen zaaien
Soms durf den ze zelf s te bidden: „Doe mij recht, Jahweh, want
ik heb in onschuld gewandeld", Ps. 26. En wat Gods recht-op- zullen met gejuich maaien.
Israêl betreft, als dat door Gods yolk gebogen werd konden de Hij gaat al wenende voort,
rechtvaardigen wel huilen! die den zaadbuidel draagt;
Zij waren de „treurenden van Sion", Jes. 61 : 3. voorzeker zal hij komen met gejuich,
Natuurlijk, hun eigen leed drukte ook zwaar, maar dat dragende zijn schoven", vs. 5v, 19 ).
Israel Gods verbond vertrapte en inzettingen verachtte, dat Treurt u om Sion? Ziet u met diepe smart hoe de Goliath
brak de rechtvaardigen in menige tijd het hart. Vandaar hun van de moderne wetenschap, ja onze hele moderne wereld de
bijnaam: „de gebrokenen van hart" en „de verslagenen van levende God en zijn Woord hoont? Bent u een verslagene van
geest" Ps. 34. In dit opzicht heten ook de rijke rechtvaardigen geest als u bedenkt, dat deze vijanden gedurende de laatste
wel „arm". Neem Hanna, de moeder van Samuel. Vast een twee eeuwen talloze jongens en meisjes uit de gemeenten van
welgestelde dame geweest. Haar man Elkana kon tenminste Christus hebben meegesleurd naar het kamp van onze vijan-
twee vrouwen onderhouden en een driejarige stier of feren den? Kunt u mismoedig worden als u let op de geringe kracht
vOOr Samuel aan Jahweh geschonken werd; dat kon iedere van bewegingen voor wederkeer naar God en zijn Woord?

71
70

1 3 De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen 3

Leest u dan veel in de psalmen van de „treurenden Sions", zoals om de heerlijkheid van uw naam;
bijvoorbeeld Psalm 44, 74, 77, 79, 80, 89, 90, 102. Hierin hoort u red ons en doe verzoening over onze zonden
de rechtvaardigen als voorbidders de nood van de Israelitische om uws naams wiL"
gemeente voor Gods aangezicht brengen. Uit zulke psalmen
kunnen wij leren hoe wij in tijden waarin zijn oordelen over Psalm 102 :8, 11, 13v.
zijn yolk gaan tot God mogen bidden. Zie hoe deze „verslage- „Ik ben slapeloos (-)
nen van geest", hoewel persoonlijk rechtvaardigen, zich ver- en vermeng mijn drank met tranen
bonden hebben geweten met de zonden van hun voorvaderen vanwege uw toorn en uw verbolgenheid
en tijdgenoten. Hoor hoe zij daarover tot Jahweh klagen: met omdat Gij mij hebt opgenomen en neergeworpen.
open ogen voor Gods gerechtvaardigde toorn, met een beroep Maar Gij, o Jahweh, troont voor eeuwig,
op zijn belof ten, pleitend op zijn naam, smekend om zijn uw naam blijft van geslacht tot geslacht.
barmhartigheid en zich troostend met Gods eeuwige ko- Gij zult opstaan, U over Sion erbarmen ..."
ningschap. Hoewel we op deze dingen nog uitvoerig terug
komen bij de bespreking van enige van dergelijke psalmen Wij verkeren als 20e eeuwse christenheid in grote oor-
willen we ter illustratie van het bovenstaande toch alvast deelsnood. Wij werden reeds gegeseld door twee wereldoorlo-
enkele fragmenten uit deze psalmen onder uw aandacht bren- gen en thans lijkt het er op, dat God en zijn Christus werkeloos
gen: toezien hoe de westerse christenheid van alle kanten door
dwaalgeesten besprongen wordt. Bestaat er daarom in zo'n
Psalm 74 : lv: boze tijd wel aktuêler leerstof in de gebedsschool van de
„Waarom o God, verstoot Gij voor altoos, Psalmen dan die welke de rechtvaardigen ook ons hebben
brandt uw toorn tegen de schapen, die Gij weidt? voorgezongen als treurenden om Sion? In die school zullen wij
Gedenk uw gemeente, die Gij vanouds hebt verworven, dan echter ook leren, dat onze Heiland ons mede op grond van
die Gij verlost hebt als de stam van uw erfdeel, deze gebeden en gedichten feliciteerde: „Zalig die treuren,
de berg Sion, waarop Gij uw woning hebt gevestigd", want zij zullen vertroost worden".
Psalm 77 : 4, 8:
6. HET LIEDERENBOEK VAN HET OVERBLIJFSEL.
„Denk ik aan God, dan kreun ik, (-)
„In zijn dagen bloeie de rechtvaardige!" bidt Psalm 72 (van
peins ik, dan versmacht mijn geest.
of ITO& Salomo). Zulke tijden zal Israel inderdaad hebben
Zal de Heere dan voor altoos verstoten,
gekend. Al de dagen van Jozua diende Israel Jahweh, Joz.
en niet meer goedgunstig zijn?"
24 : 31, en in de eeuw van David en Salomo kon Jahweh Psalm
Psalm 79 : 1, 8v: 72 wel eens hebben verhoord. Maar in het algemeen tekenen
„O God, heidenen zijn uw erfdeel binnengedrongen, de boeken der Prof eten toch een ander beeld, namelijk van een
zij hebben uw heilige tempel ontwijd. Israel, waarin de rechtvaardigen vaak niet meer dan een Over-
Reken ons de ongerechtigheid der voorvaderen niet toe, blijf sel vormden, een wat kleinere of grotere minderheid. Wij
uw barmhartigheid kome ons haastig tegemoet. maakten daar al enkele opmerkingen over op blz. 41 en willen
Help ons, o God van ons heil, daar nu nog het een en ander aan toevoegen.

72 73

3 De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen §3

In de Richterentijd hebben de rechtvaardigen zeker vaak blijfsel naar zijn prediking zou luisteren, Jes. 6. Al bezorgde dat
een verdwijnende minderheid gevormd. We noemden al de Jesaja toch veel verdriet, getuige zijn klacht: „Wie gel6Oft, wat
namen van Manoach en zijn vrouw, de vader en moeder van wij gehoord hebben en aan wie is de arm van Jahweh ge-
Simson, van Naomi, Boaz en Ruth, Hanna en Elkana, de ouders openbdard?" Jes. 53 : 1. In deze periode moeten we de recht-
van Samuel, die behoord zullen hebben tot de kringen die zich vaardigen dus vooral zoeken onder de leerlingen van Jesaja
om de richters iieen verzamelden. Ook Samuel zal aanvan- (vgl. Jes. 8 : 16) of onder die van zijn tijdgenoot Amos, die
kelijk kringen van leerlingen hebben gevormd. Mannen als de eveneens sprak van Jozefs „rest", Amos 5 : 15. Of in de kring
profeten Gad en Nathan, prins Jonathan, David en zijn gevolg rond Micha, die ongeveer in dezelf de decennia Gods Woord
op zijn omzwervingen, de wijze Abigail zullen uit de „school" overbracht en het Overblijfsel troostte, Micha 2 : 12, 7 : 18.
van Samuel zijn voortgekomen. Dat er zelf s gedurende de donkerste perioden in de
De regering van David en Salomo bracht een tijd van geschiedenis van Israel nog steeds een Rest van rechtvaardi-
wederkeer naar Jahweh en zijn dienst, maar nauwelijks een gen leef de, danken we uitsluitend aan Jahwehs barmhartig-
eeuw later klaagt een moedeloze Elia: „de Israêlieten hebben heid en trouw. Hij sprak toch tot Elia: „Ik zal in Israel zeven
uw verbond verlaten, uw altaren omvergehaald en uw profeten duizend overlaten ...", 1 Kon. 19 : 18. En Jesaja had ook alleen
met het zwaard qedood, zodat ik alleen ben overgebleven, en deze verklaring: „Indien Jahweh der heerscharen ons niet
zij trachten mij het leven te benemen", 1 Kon. 19 : 10. Waarop enige weinige ontkomenen had overgelaten ...", Jes. 1 : 9, vgl.
Jahweh zijn knecht troost: „ Ik zal in Israel zeven duizend Jer. 31 : 2, Amos 5 : 15, Ezra 9 : 13v. De „ijver van Jahweh der
overlaten, alle knieên die zich niet gebogen hebben voor de heerscharen", ziedaar de kracht achter dit voortbestaan van een
Badl, en elke mond die hem niet gekust heeft", 1 Kon. 19 : 18. Overblijfsel, 2 Kon. 19 : 31, vgl. Gen. 6 : 8.
Hier vormen de rechtvaardigen dus duidelijk een Overblijfsel. En spreekt het Nieuwe Testament anders? De Heere Jezus
Weer ruim een eeuw later horen we Hizkia dit woord verzamelde toch ook niet meer dan een Overblijfsel uit de
gebruiken als de Assyrièrs Jeruzalem bedreigen. De vorst verworden Joodse kerk om zich heen? Ook in dit opzicht
verzoekt dan de profeet Jesaja: „Wil dan een gebed opzenden vervulde hij de woorden en ervaringen van de profeten.
voor het Overblijfsel, dat nog gevonden wordt", 2 Kon. 19 : 4. En
Uit deze kringen stammen onze psalmen! We kunnen ons
nog een honderd jaar later zendt Hizkia's achterkleinzoon
psalmboek gerust betitelen als: het liederenboek van het Over-
Josia een deputatie naar de profetes Hulda. Diep onder de
blijfsel. Hierin klinken de stemmen van de heilige Rest zoals
indruk van het wetboek dat Hilkia in het huis van Jahweh
we die zoêven door heel Israêls geschiedenis heen bewaard
gevonden heeft, verzoekt Josia de profetes Jahweh te willen
zagen. De „zeven duizend" uit de dagen van Elia, „het Over-
raadplegen „ten behoeve van mij en van hen, die in Juda en
blijfsel dat nog gevonden wordt" waarover Hizkia sprak, „de
Israêl zijn overgebleven", 2 Kron. 34 : 20vv.
overgeblevenen" over wie Josia de profetes Hulda raadpleegde,
Bij de Latere Prof eten is het woord „rest" of „overblijfsel"
„Jozefs rest" uit de dagen van Amos, in die kringen zijn de
een min of meer staande term geworden. Jesaja moest een van
psalmen bewaard en gezongen.
zijn zonen de naam geven: „Sjeaar Jasjoeb", dat betekent „een
Overblijfsel zal zich bekeren" of „een Overblijfsel zal terugke- Hier tref f en we tevens de verklaring aan van een
ren", Jes. 7 : 3, vql. 8 : 3, 18. Jahweh had deze profeet er bij diens verschijnsel, dat menige bijbellezer op z'n tijd wel eens ver-
roeping trouwens al op voorbereid, dat er maar een Over- wonderd heeft: hoe komt het toch dat ik in de boeken van de

74 75

§ 3 De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen §3

Latere Prof eten (Jesaja t/m Maleachi) de schoonste heilsbe- Deze troost hebben de psalmisten vast geput uit de be-
loften lees midden tussen de zwartste oordeelsaankondigin- loften, die de prof eten mochten richten tot dit ellendige en
gen? Hebt u zich ook wel eens verbaasd over deze merkwaar- arme Overblijfsel. Waaruit u alweer de echo kunt horen van de
dige afwisseling? Bedenk dan eens, dat deze prof eten zich niet Prof eten in de Psalmen. Over de komende ballingschap heen,
alleen richtten tot de goddelOzen onder Israel, maar ook tot de ja zelfs over de terugkeer daaruit en de eerste komst van
rechtvddrdigen! Hun opdracht luidde: „Zegt van de rechtvaar- Christus heen, hebben de prof eten het Overblijfsel mogen
dige, dat het hem zal welgaan, want hij zal de vrucht van zijn troosten met de inlijving van heidenen in Israel en visionaire
daden eten (voor hem heilsbeloften). Wee de goddeloze, het zal schilderijen van de hemel op aarde, die deze grote gemeente
hem slecht gaan, want het werk zijner handen zal hem worden na Christus' wederkomst zal beerven. „Alle volken zullen der-
vergolden" (voor hem oordeelsaankondigingen), Jes. 3: 10-11. waarts heenstromen (naar dat uit de ballingschap weergekeer-
Want idealiseert u deze minderheidspositie van de recht- de Overblijfsel). ( ). Want uit Sion zal de wet (thora, onderwij-
vaardigen vooral niet. Zij voelden zich er soms bijna wanhopig zing) uitgaan (uit te dragen door Paulus en de andere aposte-
onder, zoals u horen kunt uit de volgende psalmfragmenten: len). Dan (als Jezus wederkomt) zullen zij hun zwaarden tot
ploegscharen omsmeden ...", Jes. 2 : 1-5. „En het Overblijfsel
Psalm 12 : 2 van Jakob zal te midden van vele volkeren zijn als de dauw
„Help toch, Jahweh, want er zijn geen vromen meer: van Jahweh ( ) als een leeuw onder de dieren van het woud ( ).
ja, de getrouwen zijn schaars onder de mensenkinderen': Het zal er gonzen van mensen, Micha 5 : 6v, 2 : 12. Vleselijk
Psalm 14 : 2v: bezien leek dit Overblijfsel meestal „een ellendig en arm yolk",
„Jahweh ziet neder uit de hemel Zef. 3 : 12. Maar levend met de belofte, dat Jahweh der
op de mensenkinderen, heerscharen „tot een sierlijke kroon en een prachtig diadeem
om te zien of er een verstandig is, (zal) zijn voor de Rest van zijn yolk", Jes. 28 : 5.
een, die God zoekt.
Allen zijn zij afgeweken, tezamen ontaard; De echo van deze en andere prof etische beloften voor het
er is niemand die goed doet, zelfs niet een." Overblijfsel klinkt helder vanuit het liederenboek van dit
rechtvaardige Overblijfsel. De verwachting van een massale
Deze dichter spreekt kennelijk over „bedrijvers van onge-
uitbreiding van deze heilige Rest tot een wereldwijde gemeen-
rechtigheid" in Israel, mensen als Saul die David en de zijnen
te hebben Korachieten beleden in Psalm 87:
wel kon opeten, „als aten zij brood", vs. 4. Hij bidt ook om een
keer „in het lot van zijn yolk" en verwijt de aanstichters van al
„Heerlijke dingen zijn van u te zeggen,
dit onheil, dat zij toch „kennis" hebben van Jahweh. Waarom
o gij stad Gods!
negeren zij Hem zo dwaas? Maar ook hij troost zich met
Rahab en Babel vermeld Ik als degenen die Mij kennen;
Jahwehs ingrijpen ten behoeve van het overblijfsel, waartoe
zie, Filistea en Tyrus met EthiopiC:
ook deze psalmist behoort:
deze is daar geboren", vs. 3v.
Psalm 14 : 5
„Daar overvalt hen de schrik, Zocht een goddeloze meerderheid in Israel zijn kracht in
want God is bij het rechtvaardig geslacht!" militaire macht en bondgenootschappen met heidenvolken?

76 77

§ 3 De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen 3

De rechtvaardigen beleden in hun psalmen dwars tegen de Psalm 19 : 2


qeest van hun eeuw in: „De hemelen vertellen GOds eer,
en het uitspansel het werk zijner handen."
Psalm 20 : 8
„Dezen beroemen zich op wagens en genen op paarden, In hun liederenboek lazen de rechtvaardigen ook psalmen
maar wij roemen in de naam van Jahweh, onze God." over Gods oordelende en bevrijdende hand in de geschiedenis
van Israel. En terwijl de goddelozen, zoals Psalm 28 opmerkt,
Psalm 33 : 16v, 20:
„niet letten op de daden van Jahweh noch op het werk van zijn
„Geen koning wordt behouden door een machtig leger, handen" (vs. 5), beleden de rechtvaardigen:
geen held wordt gered door geweldige kracht;
het paard faalt ter overwinning, Psalm 78 : 3v, 7:
en doet niet ontkomen door zijn geweldige sterkte. „Hetgeen wij gehoord hebben en weten,
Onze ziel verwacht Jahweh, en onze vaderen ons hebben verteld,
Hij is onze hulp 23) en ons schild." vgl. Ps. 147: 10. dat willen wij voor hun kleinkinderen 24) niet verhelen ;

wij willen vertellen aan het volgende geslacht


Terwijl veel Israêlieten de Baals dienden en Jahweh ver- Jahwehs roemrijke daden, zijn kracht,
lieten heeft Israels heilige Rest gebeden voor de koning, Ps. 72, en de wonderen die Hij gewrocht heeft.
89, en uitgezien naar de grote „David" van de messiaanse Opdat die hun vertrouwen op God zouden stellen,
toekomst. Intussen hebben zij zich niet sektarisch en hoogmoe- en Gods werken niet vergeten,
dig boven de andere Israêlieten verheven, maar zich door Gods maar zijn geboden bewaren."
verbond ook verbonden geweten met hun tijdgenoten en voor- Zo beleed Israels heilige Rest in de Psalmen zijn geloof.
geslacht. In solidariteit daarmee en als voorbidders daarvan
En wel op alle punten waartegen de geest van hun tijd (en die
hebben zij de zonden van hun vaderen beleden van Egypte af,
van de onze!) bezwaar maakte en het belijden met lijden
Psalm 106: vergezeld ging. Zoals b.v. ook genezing van ziekte, waarvoor
„ Wij hebben oezondiqd, evenzeer als onze vaderen, koning Ahazia Baal-Zebub, de god van Ekron, liet raadplegen,
verkeerd gedaan, goddeloos gehandeld. maar waarvoor de rechtvaardigen de Naam van Jahweh aanrie-
Onze vaderen in Egypte ...", vs. 6v pen en Hem om hun genezing prezen, Ps. 30.

Daar horen we dezelf de tonen als in Daniel 9, vgl. Ps. Ook in onze eeuw bewaart onze hemelse Vader temidden
106 : 6v. En terwijl anderen in aanbidding op hun knieen lagen van een afvallige christenheid nog een Overblijfsel van recht-
voor het „hele heir des hemels" (2 Kon. 17 : 16, 21 :3, 21 :5, vaardigen, die Hem lief hebben en voor zijn woorden beven. Op
23 : 4v, 2 Kron. 33 : 3-5) zong Israels rechtvaardige Overblijfsel zichzelf beschouwd is het vermoedelijk nog groot, maar gelet
alweer dwars tegen de geest der eeuw in: op het totale aantal gedoopten en op het geheel van de
christenvolken is deze Rest waarschijnlijk „klein" en „ellendig".
Psalm 8 : 4
Maar de ogen van Jahweh zijn op de rechtvaardigen en zijn
„Aanschouw ik uw hemel, het werk van uw vingers,
oren tot hun hulpgeroep, Ps. 34 : 16. Zij zullen straks de aarde
de maan en de sterren, die Gij bereid hebt ..." beerven en zich verlustigen in grote vrede, Ps. 37 : 11, 29.

78 79

De rechtvaardigen in de Psalmen De rechtvaardigen in de Psalmen §3
§ 3
15)F. J. Pop, Bijbelse woorden en hun geheim, 's-Gravenhage 1958, II, 14 (s.v.
Mogen de „overgeblevenen" in de moderne christenheid arm), C. van Leeuwen, a.w. 10, vgl. TWB. NT, VI, 889 (s.v. ptoochos).
niet alleen groeien in aantal, maar zich ook in toenemende 16)C. van Leeuwen, a.w. 90.
mate door innige geloofsbanden verbonden weten met de 17)C. P. van Andel, Tussen de repels, 's Gravenhage 1968, 58v, 78-82, 142-151.
18)Wij volgden de NV. M. Dahood, Psalms III, New York, 1970, 214 vertaalt:
heilige Rest uit de boeken der Prof eten. En geve onze hemelse „ .. may Yahweh cause them to pass away ..." — dus in de wens-vorm.
Vader in zijn gunst, dat het Overblijfsel in de 20e eeuw zich in 19)Hier vertaalt M. Dahood: „Those who sowed in tears, amid shouts of joy did
zijn gezangen en gebeden al nauwer zal aansluiten bij het reap. Though he went forth weeping, bearer of his seed pouch, He came home
amid shouts of joy, bearer of his sheaves", a.w. 217, „Taking the yqtl verb
model van de Psalmen: het zang- en gebedenboek van het yiqsôni as a punctual form expressing past time, and not as stating a present
rechtvaardig Overblijfsel in Isra0 25 ) event or wish ...", 221.
20) Dahood vertaalt: „assembly of the just" „Ugaritic-Hebrew Mr" = „family,
NOTEN assembly", Psalms I, New York 1966, 82.
21) Dahood verdedigt de vertaling: He who made perfect the glorious dwel-
1) A. Janse, Van de rechtvaardigen, Kampen 1931, 1 (2e druk: Rijswijk 1962, XV).
lings of Jacob speaks in you, 0 city of God. „I shall inscribe Rahab and Babylon
2) Gerhard von Rad, Theologie des Alten Testaments I, 385, merkt op: „Trotz-
dem kann keine Rede davon sein, dasz dieser alttestamentliche Begriff der among those who acknowledge me ...", Psalms II, New York 1968, 298v.
Gerechtigkeit ein spezifisch forensischer Begriff sei; er umspannt ja das ganze 22) idem, a.w. I, 126: „But we through the Name of our God are strong", cf. 129.
Leben der Israeliten, wo immer sie sich in einem Gemeinschaftsverháltnis 23) idem, a.w. I, 200: Our warrier", cf 210.
vorfanden". Ook L Kohler merkt in zijn Theologie des Alten Testaments, 16v, 24) idern, a.w. II, 239: „Usually translated „their children", which seems a little
op: „Aber Gerechtigkeit ist im A.T. kein juristischer, sondern ein Ge- odd since the „we" are presumably „their children", benehem must be synony-
mous with second-colon clOr aharon, the next generation," and hence denoting
meinschaf tsbezogener Begriff".
grandchildren"..." Zo ook Ida G. M. Gerhardt, Marie H. van der Zeyde in hun
3) Idem a.w. 385: „Und vor allem schlieszt eM gemeinschaftstreues Verhalten
weit mehr ein als eine blosze Korrektheit oder Legalitat, d.h. eben Gerechtig- vertaling van De Psalmen, KBS-NBG, 1972: „dat onthouden wij niet hun
keit in unserem Sinn des Wortes. Dieses Aufeinander-angewiesen-sein f or- kindskinderen".
25 ) Een overzicht van de theologische discussies over „Die Armen und From-
derte den Erweis von Gate, von Treue und — wie es die Lage gab — von
hilfreichem Erbarmen dem Armen oder Leidenden gegentiber (Spr. 12 : 10, men" in de psalmen kan men vinden bij Johann Jakob Stamm, Ein Viertel-
21 : 26, 29 : 7)". jahrhundert Psalmenforschung, Theologische Rundschau, 23. Jahrgang, Heft 1,
55-60, Tilbingen.
4) L. Kohler, Lexicon s.v. chésed: „Gemeinschaftspflicht, Verbundenheit, Solida-
ritat".
5) Vgl. „alle man, die benauwd was", 1 Sam. 22 :2 in de SV, n.l. vanwege de
harde schuldeisers. Wij vertalen hier mar-nefésj evenals de NV in Spr. 31 : 6 en
Job 3 : 20 doet door: bitter bedroef d. David trok niet rond met een stel quaeru-
lanten maar met verdrukte rechtvaardigen. Wij komen hierop nog terug bij de
bespreking van Psalm 57.
6) Drs. A. Keizer, en M. van Damme, Wetten ten Leven, II, Goes 1960, 16
7) R. de Vaux 0.P., Hoe het oude Israel leef de, Roermond-Maaseik, 1960, 134.
8) C. van Leeuwen, Sociaal besef in Israel, Baarn, 90.
9) „De economische wetenschap is in de 20e eeuw tot de erkenning gekomen,
dat grote economische ongelijkheid een grondoorzaak van economische stag-
natie is", A. Keizer, a.w. 18.
9a C. van Leeuwen, a.w. 90.
)

10) In feite vindt men nergens in het 0.T., en speciaal niet na de ballingschap,
een enkel gegeven, dat men gepoogd heeft, deze wet in de practijk door to
voeren", Bijbels Woordenboek, Roermond 1954-1957, s.v. Jubeljaar.
11) R. de Vaux, a.w. I, 251.
12) idem, I, 337v.
13) idem, II, 69
14) idem, II, 72

80 81
§ 4

DE GODDELOZEN IN DE PSALMEN

Niet minder dan 81 keer komt in de Psalmen het woord


„goddeloze" voor. Telt u daar echter ook nog de tientallen
synoniemen bij, dan loopt het aantal plaatsen waar de Psalmen
over de goddelozen spreken in de honderden!
Wat waren die goddelozen voor mensen? Als wij de psal-
men goed willen verstaan is deze vraag even belangrijk als die
naar de rechtvaardigen, over wie we in de vorige paragraaf
spraken. Tegenover de rechtvaardigen staan in de psalmen de
goddelozen immers als de tweede categorie hoof dpersonen.
Daarom ruimen we ook voor hen een aparte paragraaf in.
Hoe spreken de psalmisten nu over deze goddelozen? Als
we daarover een goed inleidend overzicht willen krijgen, moe-
ten we vooral de volgende twee dingen in rekening brengen.
Ten eerste dat de psalmen ook wanneer ze over de goddelozen
spreken, de weerklank laten horen van Thora en Prof eten (vgl.
§ 2). En ten tweede, dat wij nu leven onder een Nieuw en beter
Verbond dan de psalmisten indertijd. Wij staan in het verbond
waarvan Jezus Borg geworden is, Hebr. 7 : 22, 8 : 6, 13. Dus als
wij nu met de psalmen willen zingen van de goddelozen,
dienen wij ons vooral ook leerlingen to betonen van onze
hoogste Leraar en zijn apostelen. HUn spreken over goddelo-
zen, vijanden, spotters en huichelaars kunnen we dan moeilijk
geheel en al negeren.

1. WAAR ZOEKEN WE DE GODDELOZEN?


Denkt u bij het woord „goddeloze" onwillekeurig ook met-
een aan heidenen en godloochenaars? Wij krijgen wel eens de
indruk, dat veel bijbellezers zich goddelozen voorstellen als

83
§ 4 De goddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

ruwe vloekers, misdadigers, lui met weerzinwekkende boeven- het oog. Dus leden van de toenmalige gemeente. Bondgenoten
tronies. van Jahweh. Leden van Gods yolk. „Er worden onder Mijn yolk
Wat die godloochenaars betreft, daar zijn we gauw mee goddelozen gevonden", Jer. 5 : 26, vgl. 12 : 1. Zo luidt Jahwehs
klaar: die kende de wereld van het Oude Testament nog niet. klacht niet alleen in Jeremia's tijd, maar zo spreken Thora,
Godlozen? Theoretische atheisten? Zowel bij Israel als bij de Prof eten en Geschrif ten doorlopend. De psalmen hebben met
heidenvolken volstrekt onbekende figuren. Natuurlijk, Israêl de goddelozen een bepaald soort IsraNieten op het oog. Als
kende wel de dwazen, die in hun hart zeiden ( = van de God in Psalm 50 in toorn gebiedt: „Vergadert Mij Mijn gunstge-
gedachte uitgingen): „Er is geen God", Ps. 14 : 1, 53 : 2. Maar noten, die met Mij het verbond sluiten met offers", dan acht
zulke dwazen ontkenden daarmee niet, „dat er een God Valeton deze woorden gericht tot zulke Israêlitische goddelo-
bestddr. Twijfelen aan het bestadn van goden kwam zoals we zen. Hij schrijft, dat bier door „gunstgenoot" niet worden aan-
al zeiden zelfs onder de heidense buren van Israel niet voor, 1 ). geduid „werkelijk vrome menschen, en die in hun gedrag
Zo diep zou onze christenheid pas zinken. Als men daarin beantwoorden aan de gunst Gods, waarin zij zijn opgenomen;
beweert, dat er geen God is, ontkent men daarmee zelfs zijn maar is het eenvoudig aanduiding van het yolk als staande,
bestddn. Maar als een dwaas in Israel zei: „Er is geen God", dan blijkens en krachtens het verbond, in eene bepaalde betrek-
loochende hij daarmee, dat God ziet en opmerkt en rekenschap king tot God, een betrekking van gunst", 3 ). God had deze
vraagt aan de mensen", Ps. 10 : 4. Zo iemand leefde uit de goddelozen in hun voorgeslacht evengoed opgenomen in zijn
gedachte: „O, dat vergeet God wel, dat komt Hij nooit te zien", gunstrijke Horebverbond als de rechtvaardigen. Ja, die god-
Ps. 10 : 4. „En zij denken er niet aan, dat Ik al hun kwaad in delozen liepen soms zelfs met de mond vol van Gods verbond
gedachten houd", Hos. 7 : 2. „Zij zeggen (= denken): Jahweh rond. We lezen immers ook dit in Psalm 50: „Maar tot de
ziet het niet, de God van Jakob merkt het niet", Ps. 94 : 7. Hij goddeloze zegt God: Wat hebt gij mijn inzettingen op te tellen
bestaat natuurlijk wel, maar Hij bemoeit zich niet met onze en neemt mijn verbond in uw mond?" vs. 16. En Psalm 1 spreekt
praktijken. over goddelozen „in de vergadering der rechtvaardigen", al
Dus goddelozen waren beslist geen godlOóchenaars. zullen deze zondaars daarin geen blijvende plaats bezitten,
vs. 5.
Waren het dan soms heidenen? Ongetwijfeld spreken
verscheidene psalmisten over buitenlandse vijanden. Neem Waar moeten we de goddelozen dus zoeken? Zeker niet in
Psalm 33: „Jahweh verbreekt de raad der volken ( = heidenen), de eerste plaats onder de heidenen, maar in 99 van de 100
Hij verijdelt de gedachten der natiên (tegen Israel)", vs. 10. gevallen onder Gods eigen yolk. Hoort u psalmisten klagen
Toch zijn er maar hoogstens tien psalmen, waarin de vijanden over goddelozen? Denkt u dan aan Israelieten, „mensen van de
over wie geklaagd wordt heidenen zijn, 2 ). kérk". Daar, in die oude Hebreeuwse kêrk, daar zaten de god=
Daarmee beweren we niet, dat de Schrift het woord god- delozen over wie de psalmen doorlopend spreken. Onder Gods
deloze nergens voor heidenen gebruikt. Abraham noemt de toenmalige yolk, dat leefde in het krachtenveld van Gods
inwoners van Sodom „goddelozen", Gen. 18. Toch kan men Woord, op de verlossings-grondslag van „Horeb".
veilig zeggen, dat de Schrift met dit woord slechts bij hoge
uitzondering heidenen aanduidt. Als Gods Woord over god- 2. EEN VOLK ZONDER GODSVRUCHT.
delozen spreekt heeft het daarmee bijna altijd IsraNieten op Wie echter denkt, dat hij deze goddelozen onmiddellijk

84 85

§ 4 De goddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

herkend zou hebben aan hun boeventronie en ruwe taal, zou hij vleit Hem, ... opdat Hij zijn misdaad niet vindt en haat", Ps.
zich in veel gevallen schromelijk vergist hebben. 36 3.
Goddelozen leken vaak zeer vrOme Israélieten! De goddelozen boeven en schurken? Reeds de aangehaal-
We hoorden al uit Psalm 50, dat zij de mond vol konden de Schriftplaatsen leren ons de goddelozen in de psalmen
hebben van Gods verbond en inzettingen, vs. 16. Ogenschijn- zeker niet voor te stellen als misdadigers-typen. Integendeel,
lijk bijbelvaste gelovigen. Spr. 21 :2'7 spreekt zelfs over „het we kunnen beter aan Israèlieten denken, die op een argeloze
offer der goddelozen". Jahweh gruwde er wel van, maar zulke toeschouwer een heel vrome en heel vriendelijke, soms haast
of f eraars kwamen dan toch maar in zijn tempel. Koning Saul zijige indruk gemaakt moeten hebben.
was ook zo'n „vrome" goddeloze. Ook van hem lezen we meer-
malen, dat hij of ferde. U herinnert zich wat Samuel tegen Saul Dit portret van de goddelozen krijgt nog sprekender trek-
zei: „Gehoorzamen is beter dan slachtoffers, luisteren beter dan ken als we vervolgens nagaan hoe de Thora en Prof eten over
het vette der rammen", 1 Sam. 15 : 22. Of f eranden kwam God hen spreken: net eender als de Psalmen. Om het in Paulus'
van Saul niet te kort, gehoorzaamheid zoveel te meer. 'n Spre- woorden samen te vatten: „Mensen, die met een schijn van
kend voorbeeld van een goddeloze, die het ogenschijnlijk heel godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben", 2 Tim.
nauw nam met de inzettingen, 1 Sam. 13 : 9, 14 : 32vv. En die bij 3 : 5.
de waarzegster van Endor nog bij de naam van Jahweh durf de Laten we een paar voorbeelden bekijken.
te zweren! 1 Sam. 28 : 10, vgl. Jer. 12 : 2. Korach, Dathan en Abiram. Op het eerste gezicht vrOme
mannen. Ze zeiden tegen Mozes en Aaron: „Nu is het ge-
De schijn kon bij zulke Israëlieten nog meer bedriegen. noeg H661 de gemeente en (Al haar leden zijn heilig, en
Goddelozen konden zich op het eerste gezicht zo vriendelijk Jahweh is in hun midden. Waarom verheft gij u dan boven de
en zachtaardig voordoen. „Ruk mij niet weg met de goddelo- gemeente van Jahweh?" Num. 16 : 3. Hoort u ze de naam van
zen", bidt Psalm 28, „noch met de bedrijvers van ongerech- Jahweh in de mond nemen? Ziet u wadr we ons met deze
tigheid, die met hun naasten vriendelijk spreken, terwijl boos- mannen bevinden? Midden in de Israélitische kérk. Maar
heid in hun hart is", vs. 3. Psalm 10 tekent een goddeloze, die Mozes ontmaskerde hen als samenspanners tegen Jahweh. Ja,
zelfs zegenwensen uitsprak. Zo'n man bestond het een groep hij sprak over „deze goddeloze mannen", Num. 16 : 26.
maaiers te passeren en hun heel „vroom" toe te roepen: „Jah- Hof ni en Pinehas dienden Jahweh als priester. Maar zij
wehs zegen zij met u", waarop zij terugriepen: „Wij zegenen u waren „nietswaardige lieden; zij rekenden niet met Jahweh,
in de naam van Jahweh", Ps. 129 : 8. Zulke dingen kon je uit de noch met het recht der priesters tegenover het yolk. ( ). Zij
mond van goddelozen horen, Ps. 62 : 5, 139 : 20. We krijgen sliepen bij de vrouwen, die haar godsdienstige verplichtingen
soms gewoon een zijige indruk van deze heren. Ze moeten kwamen vervullen bij de ingang van de tent der samenkomst",
vaak op zachte toon en met fluwelen tong honingzoete woor- 1 Sam. 2 : 12v, 22 (zie over dit dienstdoen overigens la, 509, noot
den gesproken hebben. We lezen tenminste in menige psalm 49). De NV van vs. 22 suggereert, dat deze vrouwen karweitjes
van „gladde lippen" en „de gladde tong", Ps. 5 : 10, 12 : 3. David kwamen opknappen, maar dit lijkt ons niet juist. Zij kwamen
klaagt zelfs over iemand wiens mond nog gladder dan boter Jahweh vereren en ... werden door de goddeloze priesters van
was, Ps. 55 : 22. Goddelozen durf den soms zelfs God zelf te Jahweh misbruikt. Wat sommige vrouwen misschien getole-
vleien. Althans, zo vertaalt N. H. Ridderbos deze regel: „Want reerd zullen hebben, in de mening dat zij daardoor juist goed

86 87

§4 De goddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

en heilig handelden. Evenals de vrouwen bij de Kanaanitische trouwe profeet Elia nog uit te maken voor iemand die Israel in
heiligdommen dit gedacht hebben. Want voor de Kanaanieten het ongeluk gestort had, 1 Kon. 18: 17. Toen Josafath, de
was godsdienst = hoererij en omgekeerd hoererij = koning van Juda, zich met deze Achab verzwagerde, richtte de
godsdienst. Een verkanaaniseerd Israel kan dergelijke praktij- profeet Jehu, de zoon van Hanani, tot Josafath dit verwijt:
ken overgenomen hebben. Zou de vrome Hanna ook met het „Mag u de goddeloze helpen en bevriend zijn met hen, die
oog op deze beide priesters Hofni en Pinehas geprof eteerd Jahweh haten?" 2 Kron. 19 : 2.
hebben: „maar de goddelozen komen om in duisternis"? 1 Sam. Dit waren tien voorbeelden van goddelozen: Korach, Da-
2 : 9. Wat kort daarna ook gebeurd is, 1 Sam. 4. than en Abiram, Hofni en Pinehas, koning Saul, Baena en
Over de goddeloze of feraar Saul spraken we al. Rechab, prins Absalom en koning Achab. Allemaal Israelieten.
Baena en Rechab sloegen Sauls zoon Isboseth het hoof d of Leden van Gods yolk. Aan „vrome" woorden geen gebrek.
en brachten dat bij David. Hoor wat een „principiele" woorden Sommigen druk bezig met „godsdienst". Maar in de praktijk
ze daarbij spreken: „Ziehier, het hoof d van Isboseth, de zoon van het gewone leven niet rekenend met Jahweh. In de prak-
van uw vijand Saul, die u naar het leven heeft gestaan; Jahweh tijk van alledag leef den ze uit de gedachte: „Er is geen God"
(!) heeft op deze dag aan mijnheer de koning wraak geschon- (namelijk die op je let), Ps. 14 : 1, 53 : 2.
ken op Saul en zijn nageslacht". Maar David noemde hen
„goddeloze mannen", 2 Sam. 4 : 5-12. Ondanks hun vroom-klin- Het Nieuwe Testament spreekt niet anders.
kende volzinnen. We hoorden Paulus al spreken over mensen, „die met een
Wat dacht u verder van prins Absalom? Was dat geen schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben",
echte goddeloze? Toch begon hij de revolutie en staatsgreep 2 Tim. 3 : 5. In dezelf de brief spreekt de apostel over Hymenae-
tegen zijn vader met een vrO6m-klinkende smoes: „Laat mij tis en Philetus, die uit het spoor der waarheid geraakt waren
toch gaan, opdat ik te Hebron de gelofte betale, die ik Jahweh met hun bewering, dat de opstanding reeds heeft plaats gehad
gedaan heb", 2 Sam. 15 : 7. Commentaar overbodig. (in ons hart), waardoor zij het geloof van sommigen af breken",
En wat zegt u van koning Achab? Ook een echte god- 2 Tim. 2 : 16v. En in dat verband spreekt Paulus dan van „god-
deloze. Maar ook hij had zich omgeven met een waas van deloosheid". Het zoveelste voorbeeld van godsdienstige god-
godsdienstigheid, al was het vroomheid van eigen vinding. deloosheid.
Achab is haast een schoolvoorbeeld van een goddeloze. Aan Die signaleert Judas ook als hij schrijft: Mant er zijn
de ene kant gaf de man zijn kinderen nog namen, waarin die zekere mensen (de gemeente) binnengeslopen, ( ) goddelozen,
van Jahweh meeklonk (Achaz-Jah, Jeho-ram, Athal-Jah) en die de genade van onze God in losbandigheid veranderen en
omringde hij zich met prof eten van Jahweh. Maar aan de onze enige Heerser en Heere, Jezus Christus, verloochenen. ( )
andere kant had hij met al zijn godsdienstigheid maling aan de Dit zijn de morrenclen, mokkend om hun lot, wandelende naar
basisvoorwaarde van het Horeb-verbond: Weg met alle Kanaa- hun begeerten, maar hun mond spreekt hoogdravend als zij om
nitisme! Vgl. Ia, 280. Deze goddeloze koning heeft Gods yolk des voordeels wil (de mensen) in hun gezicht vleien", Judas vs.
van de zelfverzonnen Jahweh-dienst van Jerobeam gebracht 4, 16.
tot de afgodische Bad/-dienst van zijn gemalin Izebel. Hij
keurde ook de gerechtelijke moord op Naboth goed, z'n broe- De veelverbreide voorstelling van de goddelozen als on-
der in de Israelitische kerk! 1 Kon. 21. Hij durf de zelfs de beschof te misdadigerstypen belemmert het verstaan van de

88 89
§ 4 De goddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

Schrift en de Psalmen. Evenals de gedachte, dat men goddelo- Heilige Geest, de situaties in de Israèlitische kerkelijke wereld
zen bij voorkeur moet zoeken in wat wij „de wereld" noemen. onderscheidden. En door hen onderwezen komen we dan on-
De Thora, de Prof eten, de Psalmen en het Nieuwe Testament der de soms beklemmende indruk van de aktualiteit en het
spreken alle over goddelozen in Israel, in de christelijke ge- scherp-onderscheidende spreken van de psalmisten over onze
meente. En Gods Woord tekent hen als schijnbaar vrome eigen christelijk-kerkelijke wereld.
figuren, die met fluwelen tong over „God" kunnen spreken,
maar desondanks een yolk zonder echte Godsvrucht vormen. Het Hebreeuwse woord voor goddeloze is rasjaa. In te-
genstelling met onze Nederlandse vertaling daarvan klinkt
3. HET WOORD GODDELOZE EN ZIJN SYNONIEMEN. daarin geen spoor van het woord „God". Misverstanden als wij
Het woord „rechtvaardige" is in ons alledaagse christelijke boven bespraken konden daardoor dus moeilijk ontstaan. Het
spraakgebruik eigenlijk nooit erg ingeburgerd, zo merkten we woord rasjaa stamt oorspronkelijk uit de sfeer van de
al op. Maar staat het met het woord „goddeloze" veel anders? rechtspraak en betekent letterlijk: de schuldige. De man die
We kijken daarvoor veelal wat onbestemd naar de „wereld", het recht niet aan zijn kant heeft en in het algemeen tegenover
maar gebruiken het woord zelden of nooit als wij de geesten God of in het bijzonder in een bepaalde zaak schuldig staat, 4 ).
op ons christelijk erf trachten te onderscheiden. Zeker niet Zoals de tsaddiek of rechtvaardige na een aanklacht Onschul-
zolang deze zich nog enigszins religieus voordoen. Wie durft dig verklaard kon worden, zo bleek de rasjaa dat niet te zijn.
b.v. sommige vrome-taal-sprekende inquisiteurs uit de kerk- Woorden krijgen hun betekenis door het gebruik. Zo werd
geschiedenis goddelozen te noemen? Ze droegen zelf s nog de tsaddiek (rechtvaardige) degene, die tegenover God in zijn
godsdienstige kleren! Of een 19e eeuwse Boer, die zijn arbei- recht stond doordat hij zich hield aan Gods verbond, terwijl de
ders uitmergelde? Hij zat toch zeker vooraan in de kerk? rasjaa (goddeloze) dat niet deed en daardoor tegenover God
Voelen wij ons in dit opzicht misschien geremd door de schuldig kwam te staan. „Geen vrees voor God staat hem voor
Nederlandse vertaling van dit woord? „Goddeloze" bevat nu ogen", zegt Psalm 36 van de rasjaa, vs. 2.
eenmaal het woord „God" en het woord „loos" ( = zonder), dus Vervangt u desnoods voor u zelf bij 1 uw bijbellezing het
neem het iemand nu maar eens kwalijk, dat hij de bijbelse woord „goddeloze" eens door de „schuldige': Misschien komt
goddêlozen verwart met de moderne godlozen ( = atheisten). menige psalmregel alleen daardoor voor uw besef al veel
Wie durft dat hard-klinkende woord „goddelozen" dan op zijn dichterbij. En denkt u daarbij aan zulke Israêlieten en christe-
lippen te nemen zolang hij mensen op het oog heeft, die nog nen als we boven noemden: een Absalom, een inquisiteur, een
een zekere godsdienstigheid aan de dag leggen? gierige hereboer. Kerkleden. Met vrome praatjes in de mond,
Het voorafgaande heeft ons weliswaar duidelijk geleerd, maar zonder echte vreze des HEEREN in hun hart. En daar-
dat Gods Woord met „goddelozen"IsraNieten op het oog heeft door goddelozen of schuldigen. In het algemeen reeds schuldig
of christenen. Leden van Gods yolk, die zich nog wel vroom vanwege hun verbondsbreukige levenshouding. En in het bij-
voordoen, maar niet Godvrezend lêven. Dat neemt niet weg dat zonder schuldig in allerlei concrete zaken. Zoals Absalom wat
het ook zijn nut kan hebben eens even te kijken. naar het betreft die sluw voorbereide opstand tegen David en zoals die
oorspronkelijke Hebrèeuwse woord, n.l. rasjaa. Dat kan ons ook kerkelijke hereboer inzake dat hongerloon van zijn arbeider.
van de boven aangeduide misverstanden bevrij den. We zien
dan wellicht nog scherper hoe de psalmisten, gedreven door de Toen we in de vorige paragraaf over de rechtvaardigen

90 91
, .

§4 De goddelozen in de Psalmen
De goddelozen in de Psalmen-----711F...-----
4

spraken, hebben we gezien dat de psalmisten over een hele rij de mannen des bloeds,
zinverwante woorden en uitdrukkingen beschikken om deze de man van bedrog en onrecht,
Israèlieten en hun levenshouding aan te duiden. Hetzelf de de geweldenaars.
geval doet zich ook voor als zij over de goddelozen spreken.
We zullen ook deze synoniemen (aangehaald uit de NV) eens Natuurlijk zijn dit de benamingen, waarmee de goddelo-
alle onder elkaar plaatsen. zen werden aangeduid in de kringen van de rechtvaardigen.
Daar werd de geveinsde „vroomheid" van hun mede-Isra6lieten
De zondaars, doorzien en werden deze broeders ontmaskerd als vijanden
de overtreders, van Jahweh. Boze mensen, hoe vroom ze zich soms ook voorde-
de bedrijvers van ongerechtigheid, den (denk aan Absalom: Ik wil Jahweh mijn gelofte gaan
de bozen, betalen ...). Verkeerde en afvallige kinderen van God.
de booswicht, Ook onze Heiland heeft onder zulke goddeloze kerk-
de boosdoeners, mensen moeten werken. Onder „een ongelovig en verkeerd
de slechtaards, geslacht", Matth. 17 : 17, Luk. 9 : 41, Hand. 2 : 40. Trouwens, wat
de afvalligen, horen we ook de apostel Paulus niet meermalen klagen over
de verkeerde, „tegenstanders". En wie had hij dan op het oog? Heidenen als
een yolk zonder godsvrucht, de Romeinen? Nee, broeders! Joden en judalstische mede-
de vijanden van Jahweh, christenen. In Filipp. 3 : 18 klaagt hij over „vijanden van het
de vijanden, kruis van Christus" en ook daarmee doelt hij dan niet op
de tegenstanders, ongelovige heidenen, maar op die Judalstische mede-christe-
de haters, nen. Die waren ten diepste „vijanden van het kruis van
de verdwaasden, Christus", vgl. Luk. 1 : 74.
de dwazen, Zoals we in de vorige paragraaf aan enkele aanduidingen
de redelozen, van de rechtvaardigen wat bredere aandacht besteed hebben,
de redelozen onder het yolk, willen we hieronder enkele namen bespreken, waaronder we
de trotsen, de goddelozen tegenkomen in de Psalmen.
de hovaardigen,
4. DE DWAAS.
de overmoedigen,
de grootsprekende tong, In ons spraakgebruik is een dwaas iemand, die domme
de spotters, dingen doet. Wie bij strenge vorst zonder jas naar buiten liep
de valsaards, en daarbij een zware kou vatte, kan het verwijt te horen
de huichelaars, krijgen: Hoe kwam je ook zo dwaas? Bij ons heeft het woord
de leugenlippen, dus geen religieuze kleur. Maar in de Schrift is het woord
de leugensprekers, dwaas (in het Hebreeuws: nabal) in de eerste plaats een
de bedrieger, godsdienstig woord. Het geeft aan hoe een mens tegenover
de grootsprekende tong, GOd staat. Dwaas is een ander woord voor de goddeloze, de

92 93

§4 De goddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

man wiens levenshouding het is om in het dagelijkse leven te te verootmoedigen, bleven vele andere profeten doodgemoe-
doen alsof er geen God is die op je let. Zulke Israelieten en dereerd van „vrede" spreken. Alweer „vrome" goddelozen, die
christenen leven uit de gedachte: „O, dat vergeet God wel" of „niet letten op de daden van Jahweh, noch op het werk van Zijn
„Naar zulke dingen kijkt Hij niet", vgl. Ps. 10: 11. Dit kan handen", Ps. 28 : 5. Deze goddeloze profeten letten eenvoudig
volgens de Schrift alleen een dwaas in gedachten komen. „De niet op Jahwehs slaande hand en dat stempelde hen evenzeer
dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God", Ps. 14 : 1, 53 : 2. Vandaar tot dwazen als Nabal en Amnon. En de gelovigen, die het met
dat we de goddelozen ook wel onder de naam „dwazen" te- deze dwaze leiders hielden? „Een yolk, dat ogen heeft zonder
genkomen. te zien en oren zonder te horen". Een „dwaas en verstandeloos
yolk", Jer. 5 : 21. „Want verdwaasd zijn de herders, Jahweh
Verscheidene van zulke dwazen worden in de Schrift bij zoeken zij niet; daarom hebben zij geen verstand ( = inzicht in
name genoemd. Nabal, de man van de wijze Abigail, was een de situatie) en is heel hun kudde verstrooid" Jer. 10 : 21, vgl.
dwaas en droeg een naam (Nabal), die dat ook kon betekenen Ezech. 13 : 3, Ps. 74 : 18.
(Dwaas), 1 Sam. 25. We noemden al enkele malen de psalmre-
gel: „De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God", Ps. 14 : 1, 53 : 2. De psalmisten hebben tijden gekend, waarin de dwazen
Aan genoemde Nabal kunt u zien, hoe praktisch deze gedachte zo'n grote meerderheid onder Gods yolk vormden, dat de
was. Van de worsteling in de Israelitische kerk voor wederkeer rechtvaardigen zich afvroegen of er eigenlijk nog wel God-
naar de Thora, zoals die met Samuel begonnen was en door vrezen den waren, Ps. 14, 53. Dan riepen ze: „Help toch, Jahweh,
David werd voortgezet, had Nabal blijkbaar geen snars gezien. want er zijn geen vromen meer; ja, de getrouwen zijn schaars
Typerend voor goddelozen, want die „letten niet op de daden onder de mensenkinderen", Ps. 12 : 2. Zulke psalmregels spre-
van Jahweh noch op het werk Zijner handen", zegt Ps. 28 : 5. ken nog klemmender als u bedenkt, dat onze Zaligmaker de
Zoals Nabals optreden ook geheel klopte met de beschrijving, overigens zeer godsdienstige Farizeeen en Schriftgeleerden
die Jesaja van de dwaas geeft: „Want een dwaas spreekt dwaas- „dwazen" noemde, Matth. 23 : 17. „Want gij eet de huizen der
heid en zijn hart brengt ongerechtigheid voort: het bedrijven weduwen op, terwijl gij voor de schijn lange gebeden
van goddeloosheid en het prediken van afval tegen Jahweh; uitspreekt", Matth. 23: 14. Vertoonden de Farizese „dwazen"
het onverzadigd laten van de hongerige en het onthouden van daarmee niet hetzelf de beeld als dat van de dwazen in Ps. 14,
een dronk aan de dorstige", Jes. 32 : 6. Als zo'n echte dwaas „die mijn yolk opeten, als aten zij brood"? vs. 4. Men kan
gunde Nabal David en zijn mannen niets. Al hadden zij vol- hieraan zien, hoe scherp-onderscheidend een Psalm 14 spreekt
gens het toenmalige nomadenrecht wel iets „verdiend" voor het binnen de kring van Gods yolk!
bewaken van Nabals kudden, 1 Sam. 25. Ook prins Amnon, die
zijn zuster Tamar onteerde, handelde daardoor als een dwaas, Kortom, „dwazen" waren die Israelieten, die zo weinig met
2 Sam. 13 : 13. Jahweh rekening hielden, dat zij hongerigen en dorstigen
De Schrift spreekt zelf s over dwaze profeten! Alweer een afsnauwden, zoals Nabal deed, mensen-van-niets '1 Sam. 25.
;

bewijs hoe we ons door hun godsdienstigheid op dwazen en Israelieten, die ook niets opmerkten van Gods dreunende
goddelozen verkijken kunnen. Terwijl het onweer van Gods daden in kerk en wereld, zoals vele profeten, herders en hun
oordelen over Juda al dichterbij kwam en Jeremia Gods yolk volgelingen in de tijd van Jeremia. Schriftgeleerden, die dwaas-
al jarenlang had opgeroepen om zich onder Gods slaande hand heid spraken en weduwen verdrukten.

94 95
De goddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

5. DE SPOTTERS
mateloze overmoed, zelfverhef fing, trots. Wanneer moeder
Wanneer wij in Psalm 1 lezen van „het gestoêlte der teveel thee in een kopje schenkt, dan vérschenkt ze zich, ze
spotters" SV (letterlijk: zetel, NV: kring) dan denken wij mis- overschrijdt de maat. Zo is de spotter volgens deze spreuk
schien onwillekeurig aan café-stoelen, waarop ruwe kerels iemand die zich vér-meet, dus zichzelf te groot meet, zijn eigen
onbeschaamde grappen verkopen over God en zijn dienst. maat niet kent. Welteverstaan: tegenover God. De spotter is
Over zulke profane spotters spreekt de Schrift ongetwij- iemand, die tegenover de Almachtige zijn menselijke maat niet
f eld ook wel eens. Ze vertelt ons b.v. over de jongens van (meer) kent. Dan ben je overmoedig!
Bethel, die de prof eet Elisa najouwden: „Kom op, kaalkop, kom Dat het juist de hoogmoed is, die een spotter tot spotter
op, kaalkop!" 2 Kon. 2 : 23. En over de dronken priesters en stempelt, blijkt ook uit Spr. 3 : 34:
profeten, die van Jesaja zeiden: Wat wil die man eigenlijk? „Wanneer Hij met spotters te doen heeft spot Hij zelf,
„Wie wil hij wijsheid leren, wie de godsspraak verklaren: aan maar de nederigen geeft Hij genade':
pasgespeende kinderen misschien, zo juist van de borst?" Hij Hier staat de spotter tegenover de nederige (anaw), ook
denkt toch niet, dat wij kleuters zijn? „Want het is wet op wet, wel aangeduid als de „ootmoedige" of „arme". We herinneren
wet op wet, eis op eis, eis op eis, hier wat daar wat", NV. De ons hen uit de vorige paragraaf. Zoals de vrome arme 66tmoe-
Canisius Vertaling heeft deze woorden onvertaald gelaten en dig tegenover God stond, zo staat de spotter hOOgmoedig
daardoor zowel de spotdrijverij met Jesaja als zijn antwoord tegenover God.
daarop nog duidelijker doen uitkomen: „Het is maar saw lasaw, fle apostelen Petrus en Jakobus hebben deze spreuk in
saw lasaw, kaw lakaw, zeir sjam, zeir sjam!" Waarop Jesaja hun brieven aangehaald. Het is opmerkelijk welke wijziging zij
reageerde met: „Welzeker! Met brabbeltaal en vreemde tong- er in hebben aangebracht. Zij namen hem namelijk niet zo over
val (van Assyrische veroveraars) zal Hij spreken tot dit yolk", als we boven lazen: „Wanneer Hij met spotters te doen heeft,
Jes. 28 : 9vv. spot Hij zelf", maar zij haalden hem zo aan: „Want God we-
Hier klonk ruwe spot met Gods Woord en profeten. derstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij gena-
de", Jak. 4 : 6, 1 Petr. 5 : 5. In plaats van „spotters" schreven zij
Toch moeten we ook bij het woord spotter oppassen, dat dus meteen maar „hoogmoedigen". Dat waren voor hun besef
we dan niet uitsluitend denken aan ongure klanten en aan blijkbaar twee woorden, die hetzelf de zeiden.
ruwe spot. Ook „spotter" is een van de vele bijnamen van de Tenslotte nog twee spreuken over de spotter: Spr. 13 : 1 en
goddeloze en deze lieden omgaven zich nu eenmaal vaak met 15 : 12.
een waas van godsdienstigheid. En ook als „spotter" is de „Een wijs zoon laat zich tuchtigen door zijn vader,
goddeloze veel meer een „binnenkerkelijke" dan een „buiten- maar een spotter luistert niet naar berisping':
kerkelijke" figuur. „De spotter houdt er niet van, dat men hem terechtwijst,
Wat maakt nu een mens tot een spotter? Dat wordt kern- tot de wijzen zal hij niet gaan':
achtig geleerd in enkele Spreuken. In Spr. 21 : 24 lezen we deze Het behoeft geen betoog, dat hier sprake is van terechtwij-
schets van een spotter: zingen om Jahweh te vrezen. Dat is immers de bedoeling van
„E'en overmoedige en vermetele heet spotter; het boek Spreuken: zijn lezers de vreze voor Jahweh te leren
hij, die handelt in mateloze overmoed" verstaan, Spr. 1 : 1-7, 2 : 5. Daarvan wil een spotter niet weten.
Daar hoort u wat een mens tot een spotter stempelt: Van terechtwijzingen om Jahweh te vrezen moet hij niets

96 97

§4 De goddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

hebben. Het woord spotter tekent de goddeloze als de Woord- maar Maria noemde ook hen „hoogmoedigen", Luk. 1 : 51v.
vijandige, hoogmoedige Isra6liet. Spotters kunnen zelf s in christelijke gemeenten scheuringen
aanrichten, leerde Judas ons. Dergelijke voorbeelden kunnen
Ook in het Nieuwe Testament komen de spotters meerma- ons leren in welke richting onze gedachten moeten gaan als we
len ter sprake. En ook hier wordt de populaire voorstelling van de psalmisten horen kiagen over spotters en hoogmoedigen.
ruwe, profane spotters zeker niet gevoed. „Wees ons genadig, Jahweh, wees ons genadig,
Petrus zegt: „Dit moet ge vooral weten, dat er in de laatste want wij zijn meer dan verzadigd van verachting;
dagen spotters zullen komen met spotternij, die naar hun eigen onze ziel is meer dan verzadigd
begeerten zullen wandelen, en zeggen: Waar blijft de belofte van de spot der overmoedigen,
van Zijn komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn blijft de verachting der hovaardigen", Ps. 123 : 3v.
alles z6, als het van het begin der schepping of geweest is", 2 In deze trant hebben natuurlijk in de loop van de tijd
Petr. 3 : 3v. Waarom zouden we hierbij ook niet eens denken talloze vromen ook wel gezucht als zij leden onder de spot van
aan die theologen, die met geleerde termen de elke-dag-te- de wereld. De rechtvaardigen zijn ongetwijf eld ook veel bespot
verwachten-Komst van onze Zaligmaker wegredeneren? Of de door „Filistijnen", denk aan Simson, Richt. 16. Maar Psalm 123
Schrift op dit punt „entmythologisieren"? Zouden we bij „het zal wel in de eerste plaats spreken over dat front, dat dwars
gestoelte der spotters" van Psalm 1 liever niet wat minder aan door Gods yolk heenloopt: de demarkatielijn tussen rechtvaar-
café-stoelen denken en wat meer aan leerstoelen? Niet digen en goddelozen in Israel en thans in de christenheid.
rekenen met Jezus' Komst om te oordelen de levenden en de „Spot van de overmoedigen" en „verachting der hovaardi-
doden, handelt men dan niet „in mateloze overmoed", wat gen"? Wie van de prof eten hebben daar niet onder geleden?
volgens Spr. 21 : 24 het voornaamste kenmerk van de spotter Alle stonden ze tegenover „vrome" tegenstanders, die zich vaak
is? als echte spotters in mateloze overmoed boven het prof etische
Ook Judas spreekt over de komst van spotters, „die naar Woord verhieven. Wat heeft b.v. de „vrome" spotter-prof eet
hun eigen goddeloze (!) begeerten zullen wandelen. Zij zijn het Hananja de arme Jeremia verachtelijk behandeld, Jer. 28. Maar
die scheuringen maken, natuurlijke mensen, die de Geest niet onze Heere Jezus Christus heeft ook in dit opzicht de Schrift
hebben", vs. 18v. Uiterlijk leken deze spotters en goddelozen vervuld: wie van alle rechtvaardigen heeft ooit onder zo'n
christenen: zij waren de gemeente „binnengeslopen", vs. 4. Zo bijtende spot geleden als Hij? Niet alleen Romeinse soldaten,
Onopvallend mogelijk. Maar toch sp6tters! maar overpriesters en Schriftgeleerden stonden honend voor
Hem, Matth. 27 : 27-44.
Evenals de woorden „trotsen", „hovaardigen", „overmoedi-
gen" doet het woord „spotter" de goddelozen dus kennen naar 6. DE ZONDAARS.
hun meest wezenlijke kenmerk: hun mateloze overmoed, hun Behalve over woorden als spotters, dwazen, overmoedigen,
zelfverheffing. En dit niet als voorbijgaande zonde, maar als beschikten de psalmisten zoals we zagen nog over een hele rij
doorlopende levenshouding van: wie doet ons wat? „Wie stelt andere benamingen om de goddelozen en hun praktijken aan
ons de wet?" Ps. 12 : 5, 5 ). En ook ten aanzien van deze „spotters" te duiden. Zij gebruikten daarvoor ook woorden als: bozen,
worden we gewaarschuwd ons niet te laten misleiden door bedrijvers van ongerechtigheid, boosdoeners, slechtaards en
vrome schijn. De Sadduceeên waren deftige Sanhedrinleden, zondaars.

98 99

1 4 De qoddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

Straks zullen we ons nog wel bezig houden met de vraag de voorstelling op, dat alle mensen verdeeld kunnen worden in
wat voor boosheid en ongerechtigheid goddelozen dan wel gelovige zondaars en Ongelovige zondaars, maar uiteindelijk
bedreven. Nu willen we alvast dit opmerken: wat een mens tot allemaal zondaars.
een goddeloze stempelt zijn niet bepaalde incidentele zonden. De Schrift gebrullt het woord „zondaar" veel scherper
Zelfs geen zware zonden. Daarvan weet de Schrift immers ook onderscheidend. Zij ziet zoals gezegd een duidelijke demarka-
uit de levens van rechtvaardigen treurige staaltjes te vertellen. tielijn lopen tussen hen die God dienen (de rechtvaardigen, zie
Trouwens, waarom zou Jahweh anders bij Horeb zo'n evange- vorige paragraaf) en die God niet dienen (de goddelozen, over
lische verzoeningsdienst hebben ingesteld met priesters, alta- wie we nu spreken). Welnu, deze goddelozen heten in de
ren en of f eranden? Toch zeker omdat Hij er toen al op re- Schrift ook wel „zondaars". Evenals spotter en werker der
kende, dat Zijn yolk natuurlijk dagelijks zou struikelen. Nee, de ongerechtigheid en boosdoener en hoogmoedige en dwaas is
grote tegenstelling tussen rechtvaardigen en goddelozen onder „zondaar" een van de vele woorden waarmee de psalmisten
Gods yolk berust niet op al of niet zondigen of zelf s wel eens goddelozen aanduiden. „Zondaren" en „rechtvaardigen" tekent
een diepe val in zonde maken. Deze tegenstelling komt voort de Schrift juist als elkaars tegenvoeters. Dit kan een blik op de
uit een vierkant tegenovergestelde levenshouding met betrek- volgende Schriftplaatsen al leren.
king tot God en zijn Woord. Uitdrukkingen als booswicht,
slechtaard, afvallige, verkeerde en boze karakteriseren de god- Psalm 1 prijst de rechtvaardige gelukkig omdat hij „niet
deloze dan ook niet als iemand, die dagelijks in zonde valt, staat op de weg der zondaren", Ps. 1 : 1. De zondaars zullen ook
maar daarin voortdurend en opzettelijk leeft. Rechtvaardigen geen stand houden in de vergadering der rechtvaardigen, Ps.
vallen telkens in zonde, tot hun grote verdriet. Goddelozen 1 : 5. Ook de parallellie in Psalm 1 is in dit verband leerzaam:
hebben als levenshouding God en zijn Woord te verachten. goddelozen = spotters = zondaars. En dezen staan vierkant
Dddrom heten de goddelozen ook wel „zondaars". tegenover de rechtvaardigen, die het bij de Thora houden.
David bidt in Psalm 26: „Raap mijn ziel ( = mij) niet weg met
a. „We zijn allemaal zondaars", is dat wel juist uitgedrukt? de zondaars, noch mijn Leven met hen, die bloed vergieten
„Och, als het er op aankomt zijn we allemaal zondaars!" Dat (echt iets voor zondaars!), ( ) ik echter wandel in onschuld" (de
kan men in christelijke kringen meermalen horen zeggen. rechtvaardigen waren immers de onschuldigen tegenover de
Maar spreekt men zo wel correct? Noemt de Schrift inderdaad goddelozen als de schuldigen), Ps. 26 : 9, 11. De dichter van
rechtvaardigen en goddelozen allebei „zondaars"? Wij twijfelen Psalm 104 maakt zich blij bij het vooruitzicht: „De zondaren
niet aan de oprechtheid van deze zegswijze. Men zal er in de zullen van de aarde vergaan en (nu herhaait hij dit met andere
regel wel hetzelf de mee willen zeggen als Prediker: „Want woorden) de goddelozen zullen niet meer zijn", Ps. 104 : 35. Zo
niemand op aarde is zo rechtvaardig, dat hij goed doet zonder zijn er meer Schriftplaatsen, die de goddelozen 9n zondaren in
te zondigen", Pred. 7 : 20. Of hetzelf de als Jakobus: „Want wij een adem noemen. In Spr. 11 : 31 lezen we: „Zie, de rechtvaardi-
struikelen alien in velerlei opzicht", Jak. 3 : 2. Maar dan blijft ge wordt vergolden op aarde, hoeveel te meer de goddeloze-
het toch de vraag of men de woorden van Prediker en Jakobus en-zondaar".
wel juist weergeeft met: „We zijn als 't er op aankomt allemaal Petrus spreekt op dezelf de wijze: „En indien de rechtvaar-
zondaars!" Zo'n uitdrukkingswijze is dan niet „als de woorden dige ternauwernood behouden wordt, waar zal dan de god-
Gods", 1 Petr. 4 : 11. Men onderscheidt zo niet zuiver. En dringt deloze-en-zondaar verschijnen?" 1 Petr. 4 : 18, vql. 1 Tim. 1 : 9.

100 101

§4 De goddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

En zo noemen de evangelisten vaak de t011enaren en de zonda- 1 Tim. 1 : 15. Maar toen de tollenaar uit de gelijkenis gebeden
ren in 66n adem, Matth. 9 : 10v, 11 : 19, Luk. 7 : 34, 15 : 1. had: „O God, wees mij zondaar genadig!" toen bleef hij geen
U ziet hoe scherp in al deze Schriftwoorden onderschei- „zondaar". Want de Heiland besloot zijn verhaal met: „Deze
den wordt tussen de rechtvaardigen en de goddelozen of keerde, in tegenstelling met de ander (de Farizee6r, die geen
zondaars. In tegenstelling met wat christenen wel eens zeggen: genade meende nodig te hebben) gerechtvaardigd naar huis
„We zijn allemaal zondaars", scheert de Schrift alle leden van terug!" Luk. 18 : 14, vgl. Rom. 5 : 1.
Gods yolk juist niet over 6611 kam. Ze maakt wel degelijk Bekeerde zondaars waren dan geen „zondaars" meer.
onderscheid tussen een vrouw als Elisabeth en zo'n zondares Zij gingen voortaan doen wat de Heere Jezus in de Bergre-
als die de voeten van de Heere Jezus zalf de, Luk. 7 : 36-50. de geleerd had: de smalle weg van Gods geboden bewandelen,
Matth. 7 : 13v. Bedacht zijn op Gods bevelen om die te doen. Zo
b. Eens zondaar, altijd zondaar? gingen zij, die vroeger schuldig (goddeloos) tegenover hun
Is deze grote scheidslijn onder Gods yolk nu ook defini- hemelse Vader geleef d hadden, nu Zijn verbond onderhouden.
tief? Allerminst. De Schrift trekt deze lijn tussen rechtvaardi- Natuurlijk dagelijks in velerlei opzicht struikelend, Jak. 3 : 2,
gen en goddelozen wel op elke bladzijde, maar zij verklaart want niemand is nu eenmaal zo rechtvaardig dat hij goed doet
haar zeker niet definitief wat betreft de af zonderlijke mênsen zonder te zondigen, Pred. 7 : 20. Maar dan baden ze wat hun
aan weerszijden van deze demarkatielijn. Jesaja zei: „De god- Heiland hen zelf geleerd had: „Onze Vader, vergeef ons onze
deloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren".
en hij bekere zich tot Jahweh, dan zal Hij zich over hem
ontf ermen — en tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig", „We zijn allemaal zondaars", dat zegt menig christen volko-
Jes. 55 : 7. Let op dat „onze God"! Jesaja wist zich met de men te goeder trouw. Zij zullen daarmee bedoelen, dat ook de
goddelozen door hetzelf de verbond tot Jahwehs yolk aangeno- rechtvaardigen hun levenlang iedere dag met het Onze Vader
men. Ook Ezechiêl heeft de goddelozen tot bekering geroepen om vergeving van hun schulden moeten bidden. Maar er kan
en hun de vergeving van hun zonden verkondigd: „Maar wan- zich in de aangehaalde uitdrukking ook een bepaalde eigenwil-
neer de goddeloze zich bekeert van alle zonden die hij begaan lige vroomheid aan ons voordoen, die feitelijk maar twee le-
heeft, al mijn inzettingen onderhoudt en naar recht en ge- vensbeelden kent: dat van de Farizee6r en dat van de tollenaar.
rechtigheid handelt, dan zal hij voorzeker Leven; hij zal niet En wie vereenzelvigt zich dan niet het liefst met die tollenaar,
sterven. Geen van de overtredingen die hij begaan heeft zal die bad: „O God, wees mij zondaar genadig"? Dat lijkt velen de
hem worden toegerekend (-). Zou Ik een welgevallen hebben veiligste weg. Maar waar blijft zo de scheidslijn, die de Schrift
aan de dood van de goddeloze? luidt het woord van de Heere op elke bladzijde laat zien, tussen rechtvaardigen en goddelo-
Jahweh. Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn zen? Die worden door zo'n godsdienstigheid feitelijk op 66n
wegen en leve?" Ezech. 18 : 21vv, vgl. 33 : 12-16. Twee hoop geworpen. Vrome bondgenoten als Elisabeth en Zacha-
hoof dstukken die duidelijk leren dat de demarkatie-lijn tussen rias, die Lukas „rechtvaardigen" noemt, zouden wij dan feitelijk
rechtvaardigen en goddelozen wat God betreft geen onher- goddelOzen moeten noemen. Dan was Elisabeth net zo'n zonda-
roepelijke en onveranderlijke scheidslijn behoeft te zijn. „Dit is res als die vrouw uit Lukas 7 : 36-50. En wat dan te beginnen
een betrouwbaar woord en alle aanneming waard, dat Christus met de Psalmen? Moeten wij ons dan allemaal vereenzelvigen
Jezus in de wereld gekomen is om zondaren te behouden", met de ongodvrezende goddelozen over wie in de Psalmen

102 103

§4 De qoddelozen in de Psalmen De qoddelozen in de Psalmen §4

zoveel geklaagd wordt? Voor wie zijn dan al de lief elijke worden, Ps. 104 : 35. „Immers nog een wijle, en de goddeloze is
belof ten, waarmee de Schrift zich tot de rechtvaardigen richt? niet meer (-), maar de ootmoedigen (= rechtvaardigen) beêrven
En wie reageren dan als de psalmisten de oproep doen horen: het land en verlustigen zich in grote vrede", Ps. 37 : 10v, vgl.
„Jubelt, gij rechtvaardigen, in Jahweh, een lof zang betaamt de Matth. 5 : 5.
oprechten", Ps. 33 : 1? Wie dus de scheidslijn tussen rechtvaar-
digen en goddelozen miskent door iederèên tot de „zondaars" 7. DE HOOGMOEDIGEN.
te rekenen, leest de Schrift door een beslagen bril. Het meest wezenlijke kenmerk van de goddelozen ziet
Om misverstand te voorkomen herhalen we nog eens, dat Gods Woord dus in hun hoogmoed. Dat zagen we reeds uitko-
de rechtvaardigen natuurlijk niet zondeloos zijn. Ook leert de men in de namen spotter, trotse, hovaardige, overmoedige en
Schrift niet, dat een mens uit eigen kracht als een rechtvaardi- grootsprekende tong. Woorden die stuk voor stuk de godde-
ge wandelt. Zoals we ook alleen rechtvaardigen kunnen war- loze typeren als de autonome mens, die ten diepste niet voor
den doordat God ons in de belofte van het Evangelie de God wil buigen, maar zichzelf tot wet is. De souvereine mens.
gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent. Mateloos overmoedig. Het tegenbeeld van de nederige en vaak
En doordat de Heilige Geest op de grondslag van Gods gena- arme rechtvaardige. Over deze hoogmoedige levenshouding
deverbond onze harten onder beslag van zijn Woord brengt en willen we nog even doorspreken. Toen Asaf de voorspoed van
ze neigt tot de vreze des HEEREN om te wandelen op het pad de goddelozen opmerkte, sprak hij: „Ik was af gunstig op de
der rechtvaardigen, vgl. Voorz. Leer II (Heid. Cat.), 304-317. hoogmoedigen", Ps. 73 : 3. Deze bijnaam biedt meteen een
Bovendien spreekt de Schrift niet over een statische demarka- goede gelegenheid, in te gaan op deze vraag: Hoe kOmt het
tie-lijn, zoals we o.a. uit Ezech. 18 en 33 leerden. Maar intussen toch, dat zoveel christenen bij het woord goddeloze uitsluitend
wel degelijk over een scheidslijn. Daarom gebruikt zij het denken aan schurken en boeven?
woord „zondaar" niet voor hen, die onder het Horebverbond de
verzoening van hun zonden met oprecht berouw zochten bij Het woord „zondaar" reserveert de Heilige Schrift vooral
altaar en priester. Evenmin noemt de Schrift hen „zondaars", voor de goddelOzen onder Gods yolk, zo zagen we op de
die onder het Nieuwe Verbond „gestadiglijk hun toevlucht voorgaande bladzijden. Zij veegt in haar terminologie niet
nemen tot het bloed, den dood, het lijden en de gehoorzaam- gélovigen en Ongelovigen als „zondaars" op 66n hoop, maar
heid des Heeren Jezus, in denwelken zij vergeving hunner maakt wel degelijk onderscheid tussen degenen, die in zonde
zonden hebben, door het geloof in Hem", Ned. Geloof sbelijde- vallen (de rechtvaardigen) en hen die rustig in zonde leven (de
nis, art. 29. goddelozen). Hier speelt echter nog een ander misverstand een
rol, waardoor menigeen goddelozen zo vlot gelijkstelt met
Kortom, „zondaars" zijn geen rechtvaardigen, maar godde- misdadigers. Het blijkt niet altijd even helder doorzien te
lozen. Wegens gebrek aan berouw en vergeving naar Gods worden welk kwaad een mens nu eigenlijk tot zondaar stem-
heilig recht schuldigen tegenover God en hun naasten. Israé- pelt. Aileen zedelijke ellendigheden?
lieten of christenen, die niet uit zwakheid in zonde vallen, maar A. Janse heeft er in zijn boek „Van de rechtvaardigen" (nog
met genoegen in zonde leven. Hier is sprake van een heel steeds zeer aanbevolen lektuur) reeds in 1931 op gewezen, dat
eigen „weg", waarop de rechtvaardigen niet „staan", Ps. 1 : 1. voor het besef van veel christenen het „kwaad" uitsluitend op
Daarom zullen de zondaars straks van de aarde verwijderd het ethische vlak ligt. Velen zien „zonde" alleen in allerlei

104 105

¢4 De goddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

zedelijke ellendigheden. Voor hun gevoel komt het „zondaar- Denkt u in dit verband alleen maar eens aan allerlei veel
zijn" van een mens uit in allerlei sociale ongerechtigheden, gezongen „geestelijke liederen" en „evangelische" gezangen,
zoals moord, diefstal, vergrijpen op sexuêel gebied en allerlei waarin over Gods Verbond, waarvan Jezus Borg geworden is en
onfatsoenlijkheden. waarin reeds de baby's en schoolkinderen zijn opgenomen, met
Ook de rechtvaardigen kunnen door deze godsdienstige geen woord wordt gerept!
geest bevangen worden, zodat hun ogen verblind raken voor
de werkelijkheid. Maar bidden zij vaak met de psalmist: „Ont- Er leven op de grondslag van Gods verbond rechtvaardi-
dek mijn ogen, opdat ik aanschouwe de wonderen uit uw wet" gen en goddelozen. Maar dile goddelozen gaan zich niet te
(Ps. 119: 18) en „Leer mij goed onderscheiden en kennen" (Ps. buiten aan schurkenstreken en onfatsoenlijkheden. Er zijn ook
119 : 66) en vervult de Heere deze bede, wat krijgen ze dan een vele „nette" hoogmoedigen, die een fatsoenlijk leven leiden. Nu
heel andere kijk op de stand van zaken in onze Westerse worden we op dit punt graag goed begrepen. We zouden niet
christenheid! A. Janse bracht dit als volgt onder woorden: „Als graag beweren, dat een mens door zulke eigengerechtigheid
de Heere hun oogen opent voor de ellende van het tegenwoor- kan zalig worden. Evenmin als door ongerechtigheid. Op het
dige Sion — voor de ballingschap en de verdrukking onder punt van gerêd worden bestaat er geen verschil tussen eigen-
den geest der eeuw, dan schrikken ze er van, dat het zoo erg gerechtigheid en ongerechtigheid. Maar overigens maakt de
is. Schrift tussen die beide wel 6nderscheid.
En dan treft niet in de eerste plaats het feit, dat er zoovele Wanneer zonde voor ons alleen maar een ethische zaak is,
Christenen zijn die de reiniging van hun gewone dagelijksche zullen we bij Schriftwoorden als goddelozen, hovaardigen,
leven vergeten hebben en die slordig zijn in hun voorkomen overmoedigen niet in de richting kijken van zulke eigenge-
en omgang met anderen en met God, van die onsympathieke rechtige f atsoenlijke mensen, maar slechts denken aan dieven
verschijningen, die je doen griezelen — en ook niet dat er en moordenaars. Maar wanneer we hebben leren zien, dat het
zoovele domme en dwaze en onverdraaglijke Christenen zijn, kwade allereerst gelegen is in verbondsbreuic en doorlopend
waar de anderen zich terecht over ergeren en ook niet dat er negeren van de God, die met ons Zijn verbond sloot, dan gaan
zoovele sociale verkeerdheden aan te wijzen zijn onder we de Schrift ook beter verstaan als ze over goddelozen
Christenbroeders en in f amilielevens — en ook zélfs niet, dat spreekt.
de Christenen telkens weer vallen in die erge dingen van het De God en Vader van onze Heere Jezus Christus straal
zedelijk leven, in revolutiegeest en doodslag en haat en onze- negeren, vlak ddt niet uit! Doen alsof God lucht is, ddt is een
delijke dingen, in diefstal en gierigheid en lasterpraat en van de ergste openbaringen van de zonde. Gods verbond-zêlf
begeeren van eens anders goed. verbreken, ja misschien wel helemaal vergeten zijn, dat stem-
Maar in de allereerste plaats wordt dan hét groote kwaad pelt een mens tot een hoogmoedige. Dat stelt iemand schuldig
van het tegenwoordige Sion gezien, dat het niet meer het ( = goddeloos) voor God. Fatsoenlijk leven, maar God volsla-
Verbond des HEEREN kent en niet meer in Verbondsverhou- gen negeren, dat is een heel groot kwaad en dät is overmoedig
ding tot den Heere weet te staan. Zo erg is het met onze en vermetel! Dit gevoel voor goed en kwaad lijkt ook onder de
Bondsbreuk gekomen, dat we 't zelf niet meer opmerken", aldus christenen sterk of te stompen, vandaar dit uitstapje. De dich-
A. Janse in: Van de Rechtvaardigen, 28vv. Kampen 1931, ter van Psalm 119 herkende de hoogmoedigen nog scherp,
Rijswijk 1962. getuige zijn beden:

106 107
§ 4 De goddelozen in de Psalmen De qoddelozen in de Psalmen §4

„Hoezeer overmoedigen mij bespotten, psalmen spreken van „in netten trekken" en „in klauwen val-
van uw wet wijk ik niet. len", beelden ontleend aan de oorlog en de jacht. We spraken
Overmoedigen wrijven mij leugens aan, reeds over dit gebruik van dergelijke vage, wat gesluierde
ik houd uw bevelen van ganser harte. termen in de vorige paragraaf (zie 3, 3: Armen en ellendigen).
La ten de overmoedigen beschaamd worden, Achter deze omfloerste bewoordingen bleek het gruwelijke
omdat zij mij onverdiend verdrukten; sociale onrecht schuil te gaan, dat rijke goddelozen hun arme
ik overdenk uw bevelen", vs. 51, 69, 78. vrome mede-Israelieten aandeden. De boeken van de prof eten
staan er vol van.
Schokkend aktuêle psalmregels! Vooral als wij vandaag bij
Niet dat we uitdrukkingen als „mannen des bloeds" en
„overmoedigen" en hun leugens en verdrukking denken aan de
„slachten" per se letterlijk moeten nemen, 6 ). Al komt het er in
„mondige", doorgeslagen, trotse, souvereine wetenschaps-
het geval van Achab en Naboth wel op neer, 1 Kon. 21. We
mensen, die als autonome geleerden wel eens zullen uitmaken
kunnen bij „mannen des bloeds" en „geweldenaars" ook denken
wat in de Heilige Schrift „mythe" is en wat zij nog als Woord
aan figuren als Nabal, die David met zijn honderden ontheem-
van God kunnen (!) aanvaarden in deze eeuw van de Verlich-
den rustig had laten verkommeren. Rijke grootgrondbezitters,
ting-tot-de-zoveelste-macht. Hun overmacht is verpletterend,
die 's avonds hun dagloners niet uitbetaalden. Graanhande-
hun spot en geringschatting wondend voor de rechtvaardigen.
laars die afval verkochten voor graan. Kooplui met valse ge-
Maar overkomt hun iets vreemds? De psalmregels over de
wichten in hun zak. Schuldeisers die iemand z'n handmolen of
„hoogmoedigen" of „hovaardigen" onder Gods yolk kunnen ons
deken — onmisbare gebruiksvoorwerpen — af pakten en da-
de juiste, God-welgevallige beden leren tegenover deze vij-
genlang vasthielden als pand. Heren die hun slavinnetje „ge-
anden van de Waarheid.
bruikten". Boeren die land stalen door de grens-steen van hun
8. MANNEN DES BLOEDS EN GEWELDENAARS buurvrouw, een weerloze weduwe, te verleggen. Iemand als
Jojakim, die een paleis liet bouwen maar de bouwvakarbeiders
„Verlos mij van de mannen des bloeds", roept David uit in
niet uitbetaalde. Er waren er zelf s, die de kleine wees van z'n
Ps. 59 : 3. En in Psalm 52 vraagt hij: „Wat beroemt gij u op het
moeders borst roof den, Job 24 : 9 — zoals de slavenhalers en
kwade, gij geweldige?" Beden, die veel rechtvaardigen na hem
slavenhandelaars amper een eeuw geleden nog deden in Ame-
bedamd zullen hebben. Vaak gedroegen de goddelozen zich
rika. Mevr. Harriet Beecher-Stowe beschrijft in haar wereldbe-
inderdaad zoals David het hier uitdrukt: als mannen des
roemde boek „De negerhut van Oom Tom" dergelijke af grijse-
bloeds en geweldenaars.
lijke praktijken, compleet met de „vrome" woorden waarmee
Meestal uiten de verdrukten zich in de psalmen in min of ook deze goddelozen hun ongerechtigheid bemantelden. Hon-
meer vage bewoordingen, zoals: „Want zie, de goddelozen gerigen schoven laten dragen en dOrstigen de wijnpers laten
spannen de boog, zij leggen hun pill op de pees om oprechten treden, Job 24 : 10v. Daarvoor hoeven we geen oceaan over te
van hart in het duister te tref fen", Ps. 11 : 2. „De goddeloze steken: honger in de huizen van landarbeiders, dat kwam nog
smeedt boze plannen tegen de rechtvaardige en knarst de niet zo lang geleden ook in ons eigen land voor. Is het een
tanden tegen hem (..). De goddelozen ontbloten het zwaard en wonder, dat de verdrukte rechtvaardigen zulke goddelozen
spannen hun boog, om ellendigen en armen neer te vellen, om aanduidden als „mannen van bloed en bedrog", „de man van
de oprechten van wandel te slachten ...", Ps. 37 : 12, 14. Andere bedrog en onrecht" en hen bestempelden als „geweldenaars"?

108 109

4 De goddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

Al zullen we in dit verband niet uitsluitend moeten den- erde termen. Maar zoals we reeds vaker opmerkten hebben zij
ken aan rijke grootgrondbezitters, meedogenloze geldschieters, hun lij den om meer dan een reden in stereotype termen
gewetenloze rechters en handelaars. De verdrukking van de omschreven. Natuurlijk ook wel vanwege de smaak en dichtre-
arme rechtvaardigen was niet alleen een sociale en econO- gels van hun cultuur-milieu, maar vast eveneens om anderen in
mische. De geschiedenis laat zien, dat de vromen altijd staat te stellen in soortgelijke benauwdheid deze gebeden na
moesten lijden „omdat ze gerechtigheid deden", vgl. § 3, 4. te bidden. Wat de vromen van het O.T. en N.T. dan ook tot op
„Kruisdragen", noemde de Heere dit lijden, vgl. § 3, 4. Ook hier heden gedaan hebben. De volgelingen van David in de spelonk
gold meestal: H aan de zijde hunner onderdrukkers was macht", van Adullam evengoed als de arme Waldenzen en de
Pred. 4 : 1. David stond tegenover Saul, die de macht in handen christenslaven op de Amerikaanse katoenplantages. Vanuit
had in Israel. Zo stond Elia met het Woord tegenover Achab. deze monden rezen de klachten omhoog:
Honderd andere profeten moesten verborgen worden voor
„O God, bevrijd mij uit de hand van de goddeloze,
koningin Izebel. Uria, de zoon van Semaja, werd door koning
uit de greep van booswicht en geweldenaar", Ps. 71 : 4
Jojakim tot in Egypte vervolgd, Jer. 26 : 20vv. Jeremia heeft z'n
„O God, overmoedigen maken zich tegen mij op,
hele leven lang geleden van koningen, vorsten, profeten en
een bende van geweldenaars staat mij naar het leven ...",
priesters, kortom van machthebbers. Onze Heere Jezus is Ps. 86 : 14.
vervolgd en gedood door machtige kerkvorsten, die gemene
zaak maakten met de Romeinse bezettende macht. Zoals ook Geweld, dat is een van de kenmerken van de goddeloze
Paulus' tegenstanders die macht meermalen te hulp riepen. onder Gods yolk. „Het geweld omhult hen als een kleed",
Trouwens, als de apostel aan zijn eigen verleden terugdenkt, klaagt Asaf, Ps. 73 : 6, vgl. Ps. 5 : 7, 17 : 4, 18 : 49, 26 : 9, 54 : 3, 5,
belijdt hij, dat hij „vroeger een geweldenaar was", 1 Tim. 1 : 13. 55 : 10, 59 : 3, 140 : 2, 5, 12. De psalmisten durf den wel wraakbe-
We kennen dat verleden. „Saulus verwoestte de gemeente en den op te zenden over deze „mannen des bloeds" (over zulke
hij ging het ene huis na het andere binnen en sleurde mannen beden spreken we bij Psalm 59 nog nader):
en vrouwen mede, en hij leverde hen over in de gevangenis", „Hij zal het kwaad vergelden aan wie mij benauwen,
Hand. 8 : 3. Waaruit we duidelijk leren, dat ook een voormalige
verdelg hen in uw trouw'; Ps. 54 : 7,
kerkvervolger en inquisiteur zichzelf een „geweldenaar"
„O God, dat Gij toch de goddelozen ombracht
noemt „Mannen des bloeds" trokken het lange bloedspoor
— gij mannen des bloeds, wijkt van mij —", Ps. 139: 19.
van Abel tot Zacharia, de zoon van Berechja, vermoord om het
Woord. Eeuwen later durf de Jezus van Nazareth met betrek-
Zoals talloze verdrukte vromen zich alle eeuwen door
king tot deze Zacharia de Schriftgeleerden en Farizeeen voor
hebben getroost met psalmregels over de ondergang van de
de voeten te werpen: „Zacharia ..., die 6 vermoord hebt
goddelozen en hebben uitgezien naar de koning, die het ge-
tussen het tempelhuis en het altaar" (let op die plaats!), Matth.
weld voorgoed zal doen verdwijnen:
23 : 35. Over „mannen des bloeds" gesproken Soms moeten
we daarbij dus denken aan Schriftgeleerden! „Ik zag een goddeloze, een geweldenaar,
die zich uitbreidde als een weelderige woekerplant;
Nee, de psalmisten noemen geen namen. Wat hun precies toen iemand voorbijging, zie, hij was niet meer,
werd aangedaan verbergen zij meestal achter enigszins geslui- ik zocht hem, maar hij was niet te vinden", Ps. 37 : 35v.

4 De goddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

„O God, verleen de koning uw recht de loop van de tijd te handhaven. Wanneer men de Schrift dus
en uw gerechtigheid den zoon des konings. hoort spreken over leugen, moeten we niet in de eerste plaats
Voorwaar, hij zal de arme redden, die om hulp roept, denken aan een tegenstelling tussen wat iemand zégt en wat
de ellendige, en wie Been helper heeft; hij denkt, of tussen wat iemand vertelt en wat er wérkelijk
Van druk en geweld zal hij hun leven bevrijden, gebeurd is, maar aan een tegenstelling tussen vastheid en
hun bloed zal kostbaar zijn in zijn oog", Ps. 72 : 1, 12, 14. onvastheid, graniet en bomijs, 8 ). Hêt kenmerk van een leugen
is volgens de Schrift haar slapheid, haar onvermogen zich in de
Dat zal Koning Jezus doen, als Hij straks komt.
loop van de tijd te handhaven. Op een leugen vertrouwen is
zoiets als wandelen op een gladde weg of door een moerasge-
9. DE LEUGENSPREKERS.
bied: vroeg of laat glijd je er op uit of zak je er in weg.
Tenslotte nog iets over de uitdrukkingen leugensprekers,
De NV geeft de verschillende Hebreeuwse woorden weer
leugenlippen, bedriegers en de grootsprekende tong, namen
met leugen, leugenachtig, bedrog, bedriegelijk, valsheid, ijdel-
waaronder de goddelozen in de psalmen ook wel worden
heid, vleierij, gladde lippen, gladde woorden, trouweloos, in
aangeduid.
schijn, verraderlijk. Verschillende uitdrukkingen, maar met 66n
Wat zeggen deze benamingen?
grondbetekenis: deze man of dit ding of dit woord draagt op de
duur niet.
Waarheid en leugen — vastheid en onvastheid.
Om de term „leugeuspreker" te verstaan doen we er goed
Leugenlippen.
aan eerst deze vraag te beantwoorden: Wat verstonden de
En nu de bedriegers en leugenlippen. Veelomvattende
Israêlieten onder waarheid? (Hebreeuws: êmet). Dit laatste
termen. U kunt er bij denken aan valse aanklagers, valse
woord is afgeleid van een Hebreeuws werkwoord (amin), dat
getuigen, meinedigen, bedriegers in de handel, die werken met
vast zijn betekent. U hoort er natuurlijk ons bekende woord
valse gewichten. De oudsten van Jizre61, die op Izebels bevel
„amen" al in, dat betekent: „Het zal waar en zeker zijn" (Hei-
een vasten uitriepen (wat vroom!) en Naboth vals beschuldig-
delb. Catech., Zondag 52).
den en daarop stenigden, &At waren „leugenlippen" en „bedrie-
Bij „waarheid" dacht een Israeliet dus in de eerste plaats
gers". En tegelijk „mannen des bloeds". De Psalmen kennen
aan onwankelbaarheid, vastheid, betrouwbaarheid. „Uw Woord
trouwens de uitdrukking: „mannen van bloed en bedrog". Ver-
is de waarheid", Joh. 17 : 17, dat wil zeggen: op Gods Woord kan
drukken en bedriegen gaan hand in hand. Op allerlei wijze. We
men aan, daar kunt u op bouwen, daar valt u niet mee om, het
vermoeden iets van de ellende van de verdrukte rechtvaardi-
is vast. Het is ook het Woord van „de God der waarheid", Ps.
gen in de beeldspraak waarmee ze het spreken van hun god-
31 : 6 S.V. Op Hem kan een mens zijn vertrouwen stellen. God
deloze uitbuiters kenschetsen: „hun keel is een open graf", Ps.
doet wat Hij beloof d heeft en geeft onoverwinnelijke vastheid
5 : 10, „zij hebben hun tong gescherpt als een slang, addervergif
in het leven van zijn kinderen. 7 )
is onder hun lippen", Ps. 140 : 4. Op andere plaatsen vergelijken
De Hebreeuwse woorden voor leugen (kazaab, sjaw, remij- ze de woorden van de goddelozen bij een geslepen scheermes,
ah, sjékér) duiden precies het tegenovergestelde van waarheid gladde boter, zachte olie, maar in feite zijn het scherpe bajonet-
aan, namelijk onvastheid, Onbetrouwbaarheid, wat gèèn gehalte ten, zwaarden en pijlen. Zulke woorden heeft ook onze Heiland
heeft, waar men wel mee omvalt, wat de kracht mist om zich in in zijn oren horen klinken. „Meester, we weten dat u een eerlijk

112 113
§ 4 De goddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

man bent en ons in alle oprechtheid leert, hoe God wil dat we oordelen en stijf den daardoor het yolk in zijn vertrouwen-
moeten leven. U neemt geen blad voor de mond en u kijkt geen zonder-verootmoediging.
mens naar de ogen", Matth. 22 : 15, 9 ). Dat klonk vriendelijk, De prediking van deze leugenprofeten scheen anders zeer
maar daarmee leidden de Farizeeen en Herodianen een strik- principieel en diep „gelovig"! Ze spraken vanuit de „geloofs-
vraag in. „Bedriegelijke lippen"! verwachting": „Vrede, vrede!" Terwill God zijn tuchtroede Ne-
Ook Doêg, de Edomiet, was een echte leugenspreker, zie bukadnezar al hoger ophief, bleven zij de Judeeers „troosten"
Psalm 52 en z'n opschrift. Deze Doeg verried aan Saul de met belof ten als: „Gij zult geen kwaad zien en geen honger zal
verblijfplaats van David: „David is in het huis van Achitof el u tref fen", Jer. 14 : 13. Zelfs toen de eerste Judeeers, onder wie
gekomen". Volgens de Griekse opvatting van het woord „waar- Daniel en zijn drie vrienden alsmede de profeet Ezechiel, al op
heid", die nog wijd verbreid is, loog Doeg niet. Zijn woorden transport gesteld waren naar Babel „geloof den" de leugenpro-
klopten inderdaad met de feiten. Wat hij zei was inderdaad feten nog: „Zie, het vaatwerk van het huis van Jahweh zal uit
gebeurd. Maar hoe typeert David deze man? Babel teruggebracht worden, nu, met spoed!" Jer. 27 : 16, vgl.
Jer. 8 : 8, Ezech. 13 : 6v, Micha 2 : 11. Maar Jeremia typeerde
,,Gij zint op verderf, deze „gelovige" en „troostrijke" preken als leugenspreken, Jer.
uw tong is als een scherpgeslepen scheermes, 6 : 13, 7 : 4, 8 : 8, 10, 23 : 14, 27 : 9, 14, 16. Paulus zou later het-
gij, die bedrOg pleegt. zelf de opmerken over die dwaalleraars, die het huwelijk verbo-
Gij hebt het kwade lief boven het goede, den en het genot van bepaalde gerechten, 1 Tim. 4 : lv.
leugen boven waarheid spreken", Ps. 52 : 4v. Enige van deze leugenprofeten worden in het boek Jere-
Doeg deelde wel werkelijke feiten mee, maar toch noemde mia met name genoemd. De tempelopziener Pashur („Gij hebt
David hem dus een leugenspreker, met wie hij lelijk omviel, vals (basjaker) geprofeteerd", voegde Jeremia hem toe, Jer.
vgl. Id, 194, noot 124. 20 : 6). Achab en Zedekia, „leugensprekers", Jer. 29 : 23. Semaja,
de Nechelamiet, een stoere, „gelovige" Judese vaderlander,
Leugenprofeten. reeds bij de eerste deportatie naar Babel overgebracht, schreef
Wie de moeite neemt alle plaatsen eens op te slaan waar vandaar een scherpe brief naar de kerkelijke autoriteiten in
in de (Hebreeuwse) bijbel sprake is van leugen, leugensprekers Jeruzalem met het verzoek de profeet Jeremia onder censuur
en verwante uitdrukkingen, zal er verbaasd van staan hoe vaak te zetten. Maar ook hij liet de ballingen op een leugen vertrou-
deze betrekking hebben op het spreken van ... valse profeten! wen, Jer. 29 : 31.
Vooral in het boek Jeremia.
In de tijd van Jeremia leef de de meerderheid van de Schriftplaatsen als de bovengenoemde kunnen ons er nog
Judeeêrs in het stellige „geloofsvertrouwen", dat God natuurlijk eens voor waarschuwen ons de goddelozen in de Psalmen toch
nooit zou toestaan, dat de Babyloniers zijn tempel in Jeruzalem niet uitsluitend voor te stellen als uitgesproken misdadigersty-
zouden aanraken. „Jahwehs tempel, Jahwehs tempel (-) is dit", pen. Ook niet als ze onder de naam „leugensprekers" ten tonele
Jer. 7 : 4. Volgens Jeremia stelde men daarmee zijn vertrouwen gevoerd worden. Natuurlijk, dan denken we 66k aan de ordi-
op bedriegelijke woorden, Jer. 7 : 2. „Uw profeten prof eteren naire leugens van een graanhandelaar, die afval wil verkopen
vals (besjeker), Jer. 29 : 9, vgl. Jes. 30 : 9, Ezech. 12 : 24, 13 : 8, 19, voor graan of met valse maat, Amos 8 : 5v. Maar laten we
22, 22 : 28. Zij rechtvaardigden Jahweh namelijk niet in zijn daarbij de „vrome" qoddeloosheid van de ogenschijnlijk diep

114 115

§4 De goddelozen in de Psalmen De goddelozen in de Psalmen §4

„gelovige" leugenprofêten vooral niet vergeten. Hun optreden Hetzij vanwege een bepaalde zonde, waarmee zij weigeren te
weergalmt ook uit de Psalmen. Deze heren preekten leugens. breken, hetzij in het algemeen vanwege hun hoogmoedige
Wie op hun woorden vertrouwde, kwam door de val van Jeru- levenshouding, hun overmoedig negeren van de God en Vader
zalem en de deportatie naar Babel op pijnlijke wijze aan de van onze Heere Jezus Christus. Vrome schijn of humanistische
weet, dat hij met zijn vertrouwen op deze „prof etieên" op eigengerechtigheid kunnen deze goddeloosheid voor Gods
bomijs had gebouwd — en er nu doorheen gezakt was. heilige ogen niet camoufleren.
Ook in onze tijd lijden de rechtvaardigen op allerlei wijze
Wat moeten de vromen in Israêl zich beklemd hebben onder de verdrukking door de goddelozen. Moge het Psalm-
gevoeld onder de macht van deze leugensprekers. Een Jeremia boek elk nieuw geslacht leren, hoe het moet bidden, waarmee
bij voorbeeld, die zo'n 40 jaar lang tegen zijn invloedrijke het zich mag troosten en wat het mag zingen tegenover dit
collega's moest in spreken. En welke profeet moest dat niet? In front van hoogmoedigen of goddelozen of zondaars of spotters
bijbelse tijden hadden de vromen dus vooral de strijd tegen of leugenlippen of mannen des bloeds of geweldenaars of
leugensprekers. In onze tijd is daar nog bij gekomen de over- dwazen.
weldigende macht van het geschreven en gedrukte woord. En Maar moge eveneens uit bekeringen van zulke goddelozen
daarmee ook die van de gedrukte leugen. Klachten in de blijken, dat het waar is wat onze hemelse Vader lang geleden
Psalmen over de „tong" van de goddelozen kunnen wij bij door de mond van Ezechi61 te kennen gaf: „Zou Ik een welge-
gelegenheid voor onszelf wel eens vervangen door hun pen. vallen hebben aan de dood van de goddeloze? luidt het woord
Zoals die over hun mond door hun boek en blad en die over van de Heere Jahweh. Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere
hun spreken door hun schrijven en drukken. Wat heeft de van zijn wegen en leve?" Ezech. 18 : 21vv.
leugen dan grote macht verworven onder de voormalige
christenvolken! Zowel in haar ordinaire, platvloerse vorm als in
haar vroomschijnende gestalte. Kerk en wereld lijden onder NOTEN.
1) Ludwig KOhler, Theologie des Alten Testaments, Tubingen 1953, 1: „Dasz
haar tyrannie. In deze diepe nood kan Psalm 12 ons de juiste Gott da ist, dieser Satz ist die grosze Gabe des Alten Testaments an die
beden leren: Menschheit. Gottes Dasein ist in ihm die v011ige Selbstverstândlichkeit, immer
vorausgesetzt, unablässig geauszert, nie geleugnet oder auch nur in Frage
„Help toch, Jahweh, want er zijn geen vromen meer, gestellt". Hoogstens door de dwaas, maar zelfs bij hen is dan sprake van
ja, de getrouwen zijn schaars onder de mensenkinderen. „praktischer Atheismus ..., nicht theoretischer Atheismus, von dem das AT
nichts weisz".
Zij spreken valsheid tegen elkander, „Radicale uitbanning van de goden treft men in de Oudheid, en zêker in de
zij spreken dubbelhartig, met gladde lippen. Helleense periode, niet licht aan. Afgedacht van Hippo van Rhegium, van wie
Jahweh verdelge alle gladde lippen alleen Simplicius, en dan nog terloops, zegt dat hij atheist geworden schijnt te
zijn, is er maar een filosoof geweest die zich de bijnaam ho atheos verworven
en elke grootsprekende tong; heeft: een zekere Theodorus, een Cyrenaicus uit de vierde eeuw, die vanwege
hen die zeggen: Met onze tong zijn wij sterk; 10) zijn atheisme uit Athene verbannen werd.... Pas in de Hellenistische periode
onze lippen zijn met ons — wie is heer over ons?" ontstaan uiterst vrijzinnige theologieUn ...", Dr. A. W. Begemann, De relatie
tussen wijsbegeerte en theologie en haar belangrijkste gestalten in de Hel-
Evenals de rechtvaardigen in Israêl leven de vromen in de leense periode van het oud-Griekse denken, Kampen 1965 (inaug. oratie).
2) In zijn dissertatie „De ,werkers der ongerechtigheid' in de individuèle Psal-
christenheid tussen goddelozen. Dat zijn dus al die leden van men (een beoordeling van Mowinckels opvatting)", 1939, noemt N. H. Rid-
Gods yolk, die schuldig staan tegenover onze hemelse Vader. derbos Ps. 9, 42v, 56, 66, 102, 123, 125, 138, (144) als psalmen waarin de vijanden

116 117
§ 4 De goddelozen in de Psalmen

zijns inziens heidenen zijn, pag. 153, 354. In de inleiding van zijn De Psalmen
(Korte Verklaring), Kampen 1962, 32 noemt hij Ps. 2, 9, 18b, 20, 21, 33, 35a.
3) J. J. P. Valeton Jr, De Psalmen, 287.
4) L. KOhler, a.w. 161: „... rasjaa, welches sich 261 mal findet. Dieses bedeutet
von Haus aus den in der Rechtsgemeinde gegenilber einer Anklage als schul- 5
dig Erwiesenen".
5) K. H. Rengstorf, TWB I, 325 (s.v. hamartoolos) merkt op: „... rasjaa beschreibt
einen Menschen, fur dessen Leben die Tora keine existentielle Bedeutung hat PSALM 1: EERSTE SLEUTEL OP HET PSALMBOEK
and dessen „Silnde" sich darum nicht mit seinen actus peccandi deckt, sondern
sein Leben als solches umfaszt".
6) N. A. van Uchelen, Ansjee damim in the Psalms, OTS 15 (1969), 205-212 stelt
als vertaling voor: „bloodthirsty men" (212). Vgl. zijn kommentaar: Psalmen, Vindt u het ook prettig als een boek niet alleen een
deel I, Nijkerk 1971, waarin hij Ps. 5 : 7 aldus vertaalt: „een man vol bloeddorst uitvoerige inhoudsopgave bevat, maar ook van een goede inlei-
en bedrog verafschuwt de Heer". Het woord heeft „a figurative sense", a.a. 210.
Van Uchelen verwerpt M. Dahoods voorstel (in: Psalms I, The Anchor Bible,
ding voorzien is? Zo'n overzicht van de inhoud helpt u immers
New York 1966, 31) to derive dm y m from the root dmh to be like, and to ondanks de vele bomen het bos te blijven zien. En een „Ter
translate the whole phrase by „man of idols". En wel om deze twee redenen: Inleiding" leert u vaak met welke bedoeling de auteur zijn
„Firstly, OT Hebrew does not know of any substantive which, being derived
from this root, shows the form dmym in plural. Secondly, there is no instance
boek schreef, welke lezers hij daarbij op het oog had en van
of the phrase where the context allows for this interpretation", a.a. 205v. welke (geloof s)overtuiging hij daarbij uitging. Daardoor lees je
7) F. J. Pop. Bijbelse woorden en hun geheim, s.v. waarheid. een werk in de regel met meer gemak en ook met meer vrucht
8) N. H. Ridderbos, De Psalmen I, 58. door.
9) Vert. Anne de Vries.
10) M. Dahood al.: By our tongue we are powerful, our weapon is our lips". Zo doelmatig is ook ons Psalmboek ingericht!
Ook hieraan gaan enkele bladzij den vooraf, die men zou
kunnen beschouwen als een combinatie van wat wij een in-
houdsopgave en een inleiding noemen. We doelen hiermee op
Psalm 1 en Psalm 2. In de eerste plaats vertellen die u wat van
het nu volgende bijbelboek de hoofdzaak is: het leven van
Gods yolk bij de Thora (Psalm 1), onder de heerschappij van
Jahweh en zijn gezalf de (Psalm 2). In de tweede plaats leren ze
u uit welk geloof de Psalmen spreken, namelijk dat toch die
man te feliciteren is, die bij de Thora leeft, omdat Jahweh de
weg der rechtvaardigen kênt (Psalm 1). En dat toch al diegenen
gelukkig te prijzen zijn, die schuilen bij Jahweh en zijn ge-
zalf de, omdat aan hen de eindoverwinning is (Psalm 2). Kortom,
tOch staat Jahweh aan de kant van de rechtvaardigen en tOch
zal zijn Koninkrijk komen!
Nu is het bij een gewoon boek al niet verstandig de
inleiding maar over te slaan, laat staan bij het Boek der boeken.
Psalm 1 en 2 staan zeker niet toevallig vooraan in het Psalm-
boek. Wie deze psalmen overslaat ontzegt zich daardoor de

118 119

§ 5 Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek §5

dienst van een uitstekende gids, die hem niet alleen de weg rangschikking naar een bepaalde regel gehandeld heeft? Dr. C.
had kunnen wijzen door de Psalmen als bijbelbOek, maar ook Th. Niemeyer heeft deze vraag breed onderzocht in zijn dis-
door de Psalmen als bijbeld661. sertatie: „Het probleem van de rangschikking der Psalmen",
Wij kunnen in ons boek slechts een bloemlezing uit de 1950. Hij komt daarin op blz. 148 tot de conclusie, dat het
Psalmen bespreken, maar welke we ook voorbij moeten gaan, Psalmboek geen systematische rangschikking vertoont, die van
Psalm 1 en 2 in elk geval niet. Ps. 1 tot Ps. 150 strikt werd doorgevoerd. Een ding staat echter
Wij willen nu eerst Psalm 1 met u lezen. volgens hem wel vast: Psalm 1 en 2 staan niet toevallig hele-
maal vooraan in de bundel. Daar moeten de verzamelaars ze
1. DE OPMERKELDKE PLAATS VAN PSALM I. met opzet hebben geplaatst.
Eên van de voornaamste regels van Schriftverklaring eist,
dat men een Schriftplaats altijd goed in z'n verband leest. Dit Zou iemand Psalm 1 zelfs speciaal hebben gedicht om
geldt ook voor Psalm 1. Weliswaar wordt deze veel op zichzelf dienst te doen als Inleiding in het Psalmboek? Men heeft deze
gelezen en wij geven toe, dat men er dan zeker wel goede mogelijkheid wel geopperd, maar te bewijzen valt ze niet.
dingen over kan opmerken en uit leren, maar het komt ons Evenmin als Naar tegendeel. Intussen zijn er wel verschillende
voor dat hij pas voluit tot ons gaat spreken als we ons eerst redenen, die ons versterken in de gedachte, dat de Psalmen 1
rekenschap gegeven hebben van zijn opmerkelijke plaats in en 2 in het geheel van het Psalmboek een bijzondere plaats
het geheel van de Schrift. innemen.
Volgens sommige handschrif ten wordt in Hand. 13 : 33
Psalm 1 opent de Psalmen! gesproken over Psalm 2 als over „de eerste Psalm" 1 ). Dit kan
Hij doet dat zelfs in tweeerlei zin. er op duiden, dat men Psalm 1 als Inleiding op het Psalmboek
Zeker, hij vormt ook de toegangspoort tot het boek der niet heeft meegeteld. Anderen wijzen er op, dat een bepaalde
Psalmen. Dat natuurlijk in de eerste plaats. Door de deur van Joodse traditie Psalm 1 en 2 als een psalm beschouwde, 2 ).
Psalm 1 treedt men eerst het Psalmboek binnen. Verder is het opvallend, dat geen van beide psalmen een
Maar hij vormt tevens de entree tot die hele verzameling opschrift draagt, wat hun „algemene" karakter enigszins
van bijbelboeken, welke het derde hoof ddeel van de Heilige versterkt.
Schrift vormt. Na Thora en Prof eten ... de Geschrif ten! Welnu, Deze min of meer formele redenen pleiten dus al voor de
deze laatste worden vaak kortweg aangeduid met de naam „de mening, dat de verzamelaars deze Psalmen vooraan geplaatst
Psalmen", vgl. blz. 6v, Ia, 17. hebben als het „Ter Inleiding" in het Psalmboek. Dit vermoe-
Psalm 1 opent dus den groeit echter tot een overtuiging wanneer we kennis geno-
ten eerste: een bijbelly5ek, men hebben van de inhoud van deze beide psalmen.
ten tweede: een bijbeld661.
Wij bepalen ons nu tot Psalm 1.
a. Poort tot het Psalmboek Zonder op de bespreking hiervan vooruit te willen lopen
De volgorde waarin de psalmen in ons Psalmboek staan is kunnen we toch alvast deze vragen wel stellen: Kent u een
bepaald niet doorzichtig. Lukraak is in dit verband weliswaar psalm die beter geschikt was om het Psalmboek te openen dan
een te sterke uitdrukking, maar of men bij de huidige Psalm 1? Welke psalm wijst de grote demarkatie-lijn, die dwars

120 121

§ 5 Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek §5

door Israel heenliep, n.l. de frontlijn tussen rechtvaardigen en elkaar verbonden zijn is al even opmerkelijk! Op de laatste
goddelozen, zo kort en krachtig aan als Psalm 1? En welke bladzijden van de boeken der Profeten wordt gesproken over
psalm karakteriseert deze tegenstelling zo helder als alweer „het onderscheid zien tussen de rechtvaardige en de goddelo-
Psalm 1? Waar worden de „partijen" en hun meest markante ze; tussen wie God dient en wie Hem niet client", Mal. 3 : 18. En
verschillen zo duidelijk in het licht gesteld? Jahweh kent de welke vermaning bevatten deze laatste woorden van het
weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal tweede hoofddeel van de Heilige Schrift? „Gedenk de Thora
vergaan. Welke psalm belijdt deze geloofsverwachting zo kort van Mozes, mijn knecht, die Ik hem op Horeb geboden heb
en duidelijk als Psalm 1? voor gans Israêl, inzettingen en verordeningen", Mal. 4 : 4.
De psalm waarmee onze bundel opent is dus zpker geen Vindt u het dan niet tref f end, dat in Psalm 1 — dus op de
willekeurige psalm. Integendeel, hij vormt de sleutel op het eerste bladzijde van het dêrde hoofddeel van de Heilige
hele nu volgende bijbelboek. De wegwijzer door Psalmenland. Schrift — alweer de Thora in het middelpunt van de aandacht
De Inleiding of het Woord Vooraf. De kwintessens van deze staat? Want waarin komt het onderscheid tussen rechtvaardi-
psalm is tegelijk de kwintessens van het hele Psalmbgek. 3). gen en goddelozen uit? In hun verschillende houding tegeno-
Als zodanig willen wij hem straks gaan lezen. ver de Thora! En wie wordt reeds in de allereerste regels van
deel 3 van de Heilige Schrift zalig geprezen? De man die zich
b. Bij Psalm 1 loopt de naad tussen Profeten en Geschriften. aan de Thora houdt en die de Thora dag en nacht overpeinst.
Er is echter nog een reden, waarom Psalm 1 een opmer- Getuigt ook deze tweede „naad" niet van de eenheid van
kelijke plaats inneemt in het geheel van de Heilige Schrift. Die de Heilige Schrift? Drie van haar vier hoof ddelen zijn aan het
bestaat zoals we al meermalen opmerkten (vgl. 1, 1, Ia, 26v) vorige of volgende hoofddeel vastgehaakt door de vermaning:
uit vier delen: 1. De Thora van Mozes, 2. De Profeten, 3. De „Houd u aan de Thora!"
Psalmen of Geschriften, 4. De Apostolische geschrif ten of het Geen wonder!
Nieuwe Testament. Op de Thora rust de hele Schrift.
Welnu, bij Psalm 1 loopt een van de „naden"!
Op de Thora rust deel II van de Schrift, de Profeten.
De eerste „naad" loopt tussen het slot van het boek Deute- Op de Thora rust ook deel III van de Schrift, de Geschrif-
ronomium en het begin van het boek Jozua. Daar zijn de delen ten. Ook wel genoemd de Psalmen.
1 (Thora) en 2 (Profeten) aan elkaar „genaaid". Derhalve wijst Psalm 1 onmiddellijk op de Thora.
De wijze waarop dit gebeurd is verdient onze aandacht! Ter aansluiting bij het voorafgaande (Maleachi).
Wat was feitelijk het slot van de Thora? De vermaning: En ter inleiding op het volgende (heel het Psalmboek en
„Isra61, houd u aan de Thora!", zie Deut. 26 : 16 — Deut. 33. En het deel der Geschriften).
waarmee beginnen de boeken der Profeten? Met de dringende
vermaning: „Houd u aan de Thora!", zie Jozua 1, vgl. Id, 24v. c. Poort tot de Geschriften.
Psalm 1 opent dus de Psalmen als bijbelbgek. We noem-
De tweede „naad" loopt tussen Maleachi 4 en Psalm 1. Daar den hem al: „de wegwijzer door Psalmenland". Maar dit geldt
zijn de delen 2 (Profeten) en 3 (Psalmen of Geschriften) aan niet alleen van de Psalmen als bijbelbOek, maar ook van de
elkaar „genaaid". En de wijze waarop deze bijbeldelen aan Psalmen als bijbeldeel.

122 123
§ 5 Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek §5

Wij gaven al een overzicht van dit bijbeldeel in § 1. De In het oude Oosten eveneens echte „ellendigen". En zeker ook
variatie in deze derde groep bijbelboeken bleek groot: psal- aan de Levieten, die in menige periode van verbondsverlating
men, levenswijsheid, lief despoêzie, het verhaal van een aren- echte „have-nots" waren. Kortom, de rechtvaardigen in de psal-
raapster, klaagliederen over Gods yolk, beschouwingen over men en de eerste hoorders van Jezus' Zaligsprekingen vormen
ons dagelijkse werk, een verhaal om het Perzische hof, apoka- een en dezelf de categorie Israêlieten, Matth. 5 : lv.
lyptische literatuur, een geschiedenisboek van Adam tot Ar- Uit deze kringen stammen de psalmen. Men zou ze gerust
taxerxes. „het Liederenboek van Israêls Overblijfsel" mogen noemen,
Toch vormt deze verzameling boeken geen hoop fosse want de rechtvaardigen vormden onder Gods yolk (dat is nu:
parels, maar een prachtig parelsnoer. Wat dan wel de verbin- de christenheid) vaak, misschien moeten we zelfs zeggen
dende draad is tussen deze ogenschijnlijk zo ver uiteenlopende meestal, een Rest.
geschriften? Dat kunnen Psalm 1 en 2 ons leren! Over hen en hun lij den spraken we in § 3.
Om ons eerst tot Psalm 1 te bepalen: deze kan ons niet
alleen uitnemende gidsendiensten bewijzen door de Psalmen b. De goddelozen.
als bijbelboek, maar tevens door de Psalmen als bijbeldeel. Hij Vierkant tegenover deze rechtvaardigen stonden de god-
wijst ons op de grote hoof dzaken van alle Geschriften. delozen, letterlijk: de schuldigen (tegenover God). Dat waren
Allereerst op het frOnt in Psalmen en Geschriften. eveneens Israëlieten, maar die feitelijk „met een schijn van
godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben", 2 Tim.
2. HET FRONT AANGEWEZEN. 3 : 5.
Er loopt volgens de Schrift dwars door Gods yolk een Deze „bedrijvers van ongerechtigheid" moeten we vooral
scherpe separatie- of scheidslijn tussen rechtvaardigen en god- zoeken onder Israels rijken.De psalmen tekenen hen als harde
delozen. Het Psalmboek getuigt er ook van zie § 3 en 4. Even en sluwe verdrukkers, die zich met vertrapping van Gods ook
een korte samenvatting. sociaal zo goede inzettingen verrijkt hadden ten koste van de
arme, weerloze rechtvaardigen. Over deze goddelozen en hun
a. De rechtvaardigen. praktijken spraken we in § 4.
De rechtvaardigen waren die Israêlieten, die niet van de
levensgrondslag van Gods verbond afstapten, waarop Hij Israel c. Deze tegenstelling al in de eerste psalmregels.
bij Horeb had geplaatst. Deze vromen namen Gods verbond en Vindt u het nu niet veelbetekenend, dat deze diepe reli-
inzettingen juist in acht. De psalmen duiden deze rechtvaardi- gieuze tegenstelling reeds op de eerste bladzijde van de Psal-
gen met een hele rij woorden en uitdrukkingen aan. Een men of Geschriften aan het licht treedt? Of dit front ook van
overzicht hiervan gaven we in § 3, 2. hoog belang is en of wij daar aandacht voor moeten hebben!
Deze vromen moeten we vooral zoeken onder Israêls Ar- Het heeft zelfs alles te maken met ons bidden en zingen. Deel
men. De woorden rechtvaardige, arme en ellendige zijn in de 2 van de Schrift (de Prof eten) is met dit front nauwelijks
psalmen synoniemen. We zullen er bij moeten denken aan geêindigd of deel 3 (de Psalmen) begint er meteen al weer mee!
verarmde boeren, die ten gevolge van de veelvoorkomende En deel 4 (de Apostolische Geschriften of het Nieuwe Testa-
Thora-verachting in Israel, hun land verloren hadden en daar- ment) doet net zo. De eerste bladzijden van dit laatste bij-
mee hun bron van inkomsten. Voorts aan weduwen en wezen. beldeel maken meteen melding van de prediking van Johan-

124 125

§ 5 Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek §5

nes de Doper, die ook al sprak van koren en kaf op de dors- in zijn hand. Kortom, er rijst vanuit dit boek een hartverscheu-
vloer van Gods yolk. rend koor van smartekreten tot God omhoog. Maar nu het
Het was dan ook Psalm 1 — deze Inleiding op het Psalm- verrassende begin van dit Gebedenboek!
boek — die ons er toe bracht ons boek Over de Psalmen te
Vers 1:
beginnen met twee paragraf en over deze grote tegenstelling in „Gelukkig de man, die niet wandelt
de Psalmen. Een speciale paragraaf over de rechtvaardigen en volgens het advies der goddelozen,
een speciale over de goddelozen. Inzicht in deze frontlijn en
die niet staat op de weg der zondaars,
oog voor deze tegenstelling is van fundamenteel belang voor noch zit in de kring der spotters".
de lezing van de psalmen, dát leerden wij van Psalm 1. En
trouwens ook van Psalm 2. Het eerste woord van de eerste zin van de eerste psalm
Draait u de zaak anders maar eens in haar tegendeel om! laat ons al weten, dat schijn bedriegt. U kunt de rechtvaardigen
Sluit uw ogen voor deze diepe kloof, die de hele Schrift tekent. ondanks hun lijden beter feliciteren dan beklagen. In het licht
Bezie Gods yolk dan eens vierkant andersom, door oecume- van Gods Woord zijn zij juist goed-af. „O de gelukzaligheden
nistische ogen: als een ongedeelde, althans bij elkaar beho- van de man ...", zo begint Psalm 1 letterlijk. Wat vrijer vertaald:
rende massa „gelovigen". Allemaal op hun manier „religieus" en „Die zijn goed af ! Die kun je feliciteren!" Daarmee zet de
„gelovend" in „God" en in „Jezus". Wat wilde u in deze kringen ouverture van de psalmen in. Met een even korte als krachtige
dan met de Psalmen beginnen? Die hoort men daar toch ook geloofsbelijdenis, dat al die lijdende rechtvaardigen uit de nu
zoveel niet? Psalmen zijn voor dit klimaat niet „lief" genoeg, of volgende psalmen toch „welzalig" zijn!
veel te „oudtestamentisch", b.v. als ze om Goddelijke wrack Maar zoals gezegd treedt in deze eerste psalmregels met-
roepen! In zulke kringen heeft men veel meer behoefte aan een ook de kloof aan het licht tussen rechtvaardigen en god-
„sirenische minneliederen", zoals H. de Cock veel zogenaamde delozen. In de psalmen komen die Israelieten aan het woord,
„Evangelische Gezangen" in de vorige eeuw typeerde, 4). Te die niet wandelden of leef den volgens het patroon van de
scherpe taal? Maar verdoezelt het gros van deze liederen niet goddelozen en zondaren. In onderscheiding van veel andere
veel te veel de door Gods eigen Woord geleerde front- en Israêlieten luisterden zij naar andere raad, liepen zij op een
scheidslijn tussen rechtvaardigen en goddelozen? andere levensweg en zaten zij in een andere kring. In hun hart
Deze geest botst al frontaal op de eerste psalm. stond het toen al gebrand: „Maar gij geheel anders!" Ef. 4 : 20.

3. TOCH ZIJN DE RECHTVAARDIGEN TE FELICITEREN! De Wet wijst de Weg.


„Talrijk zijn de rampen van de rechtvaardige", klaagde Wat een schatkamer vol wijze raad had Jahweh Israel in
David, Ps. 34 : 20. Daar overdreef hij niets mee. De psalmen de Wet gegeven. En heus niet alleen over „godsdienstige"
staan vol klachten over armoe, verdrukking, uitbuiting, achter- dingen zoals of feren en bidden, maar zoals we al zagen over
uitzetting, vervolgers, benauwers, leugentaal, smaad, netten, het hele Israêlitische leven: de behandeling van slaven, geld
valstrikken. Een verschoppeling als de jonge David hoor je lenen en rente vragen, weegstenen, druiven plukken en nog
boven alle anderen uit. Mannen des bloeds spannen de boog meer van zulke alledaagse dingen. Over al die dingen sprak
en ontbloten het zwaard. Machteloos en bitter bedroef d roe- Gods Woord „ten leven". God gaf Been andere raad dan die ons
pen de rechtvaardigen tot Jahweh en bevelen hun rechtszaak mensenleven kan genezen en doen bloeien.

126 127

5 Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek §5

Heel dit voile leven met Jahweh, zoals Hij het Israel in de Hetzelf de Hebreeuwse woord (eetsa) komen we tegen in de
Thora voorhield, heeft Mozes eens zo samengevat: „Heel de vraag van Absalom aan Achitof el: „Geeft raad, wat zullen wij
weg, die Jahweh u geboden heeft, zult gij gaan ...", Deut. 5 : 33. doen?", 2 Sam. 16 : 20, 23. En in de geschiedenis van Rehabeam,
Evenals de dichter van Psalm 1 vergelijkt Mozes het leven van die de raad (eetsa) of het advies van de ouden verwierp, 1 Kon.
een mens bij het lopen op een weg, vgl. Ps. 37 : 5, 91 : 11, Spr. 12 : 8, 13. Zo legden de goddelozen de „mad", die Jahweh zijn
16 : 9, Job 31 : 4, Jes. 40 : 27, Jer. 10 : 23. „Weg" ziet soms op al yolk in de Thora gaf, verachtelijk naast zich neer.
onze lotgevallen, een andere keer op onze levenswijze, ons Daar hebt u weer het front tussen rechtvaardigen en
gedrag of onze daden. De taal van de Schrift kent in dit goddelozen! De vromen gingen bij God en zijn Woord te rade.
verband mooie uitdrukkingen als: „de wegen van Jahweh be- „Wie is de man, die Jahweh vreest? Hij onderwijst hem aan-
wandelen". „Want Gij wijst hun de goede weg, waarop zij gaande de weg, die hij moet kiezen", Ps. 25 : 12. Zo'n Godvre-
moeten wandelen", zei Salomo, 2 Kron. 6 : 27. Dat deed Jahweh zend man was Asaf blijkens zijn belijdenis: „Gij zult mij leiden
natuurlijk vooral in de Thora. Daarin gaf Hij in de diepe zin door Uw raad (eetsa)", Ps. 73 : 24. Asaf verwachtte dus raad van
van het woord zijn „levens-adviezen". De Thora betekende voor Jahweh. Zo noemde de dichter van Psalm 119 Gods getuigenis-
de vrome Israeliet zoiets als een Goddelijke Wegwijzer. Daarin sen „mijn adviseurs" (letterlijk: de mannen-van-mijn-raad), vs.
wees Jahweh hem de goede „way of life", of zoals de psalmist 24. Maar de goddelozen wisten het beter dan de Alwijze God.
het uitdrukte: „de weg Uwer bevelen" of „de weg Uwer gebo- Zij hadden zijn Thora of Onderwijzing niet nodig. Zij achtten
den", Ps. 119 : 27, 32v. In onze bedeling houdt dat in: in Christus zich boven Jahwehs raadgevingen verheven en waren hun
geloven. „En dit is zijn gebod: dat wij geloven in de naam van eigen adviseurs. Zo'n goddeloze was de Judese koning Ahazia,
zijn Zoon Jezus Christus en elkander liefhebben", 1 Joh. 3 : 23. van wie we lezen, dat „hij wandelde in de wegen (!) van het huis
Onze Heiland sprak dan ook eens: „lk ben de weg", Joh. 14 : 6. van Achab, want zijn moeder verleidde hem door haar raadge-
Zoals Hij ook uitdrukkingen gebruikte als: „de weg die ten vingen (!) tot goddeloze daden", „de leden van het huis van
leven leidt", Matth. 7 : 13v, vgl. 22 : 16, Luk. 1 : 79. In het boek Achab ( ) waren zijn raadgevers ( ) tot zijn eigen verderf", 2
Handelingen wordt heel ons „Christelijk geloof" (zoals wij Kron. 22 : 3v, vgl. Micha 6 : 16. De Schrift geeft trouwens legio
thans spreken), zonder dit bepaald intellectualistisch opgevat voorbeelden van dit „wandelen in de raad der goddelozen".
te willen zien, wel genoemd: „de weg tot behoudenis", Hand. Misschien denken sommige christenen hierbij wel eens te
16 : 17, of in 66n woord: „de weg", Hand. 19 : 9, 23, 22 : 4, 24 : 22. uitsluitend aan allerlei zondige vermaken: speelholen, nacht-
clubs en dergelijke. Maar waarom zou men hier b.v. ook niet
De raad der goddelozen. mogen denken aan het bekende verschijnsel van de valse
Maar wat doen nu de goddelozen? Eigen wegen gaan. profetie in Israel? De Schrift spreekt toch ook van goddeloze
GOds aanwijzingen in de wind slaan en hun eigen principes profeten? Jer. 23 : 9-32. Zij gaven toch ook raad aan het yolk, al
volgen. Zo zouden we de uitdrukking „de raad der goddelozen" verschilde deze hemelsbreed van die welke de trouwe profeten
willen verstaan. We denken daarbij liever niet aan een verga- verschaf ten. In plaats van Juda aan te raden zich te vernederen
derruimte met een „Had" of college, zoals wij een gemeente- onder de slaande hand van God, zoals Jeremia adviseerde,
raad en een kerkeraad kennen, maar aan bepaalde raadgevin- gaven profeten als Pashur, Hananja, Achab en Zedekia de raad
gen, goddeloze adviezen, misschien mogen we zelfs spreken vooral te blijven „geloven" in de onschendbaarheid van de
van de principes van goddeloze Israêlieten of christenen, 5 ). tempel, Jer. 7. Waarmee we maar zeggen wilden, dat „wandelen

128 129

§ 5 Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek §5

in de raad der goddelozen" zeker niet alleen uitkomt in allerlei wat Jahweh van u vraagt: niet anders dan recht te doen en
sociale en ethische ongerechtigheid, maar de hele geschiedenis getrouwheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw
door ook op kêrkelijk gebied valt op te merken. God", Micha 6 : 8.

De weg der zondaars De kring der spotters


In de vorige paragraaf lieten we de „weg" of levenswijze Psalm 1 spreekt letterlijk van „de zetel der spotters" of
van de goddelozen al de revue passeren. Zij bleken niet altijd zoals de St. V. het uitdrukte: „het gestoelte der spotters". Heb-
schurken en boeven te zijn. Hun weg werd niet in de eerste ben de Schriftgetrouwe christenen daarbij soms wel eens wat
plaats gekenmerkt door allerlei ergerlijke zonden, maar vooral teveel gedacht aan café- en theaterstoelen en te weinig aan
door hun hoogmoedige levenshouding tegenover Jahweh. Hun preek- en leerstoelen? Wat een lid van Gods yolk tot spotter
verbondsbreuk. Hun voortdurend negeren van Jahweh als hun stempelt is immers niet in de eerste plaats zijn prof anerende
Goddelijke Bondgenoot en Koning. Daarin lag hun grote grappen met God en zijn dienst, maar zijn zelfverheffing.
kwaad. Al bemantelden zij dit vaak met het kleed van het Misschien gecamoufleerd door wat humanistisch fatsoen, maar
„burgerlijk fatsoen", maar dat is ook een vorm van eigenge- daardoor niet minder souverein en autonoom. Petrus en Judas
rechtigheid. Hoogmoedig dOen alsof er geen God is, dat bleek kenden spotters in de christelijke gemeenten, lieden die de
het voornaamste kenmerk te zijn van „de weg der zondaars" en elke-dag-te-verwachten-komst van de Zoon des mensen weg-
,,de weg der goddelozen", Jer. 7 : 23v. redeneerden en de gemeenten scheurden, 2 Petrus 3 : 3v,
Natuurlijk blijft zo'n houding tegenover God niet onzicht- Judas: 18v.
baar in de praktijk. We leerden goddelozen en zondaren ken-
nen, die zich verrijkten ten koste van hun broeders en met Zo niet de rechtvaardigen!
vertrapping van de Thora. Anderen vervolgden degenen, die Volgens deze „raad der goddelozen" en deze „weg der
heilig wilden leven naar het Woord van God. Verder kunnen zondaars" en in deze „kring der spotters" leef den de recht-
we in dit verband wijzen op „het onverzadigd laten van de vaardigen in Israel niet. Een driemaal herhaald „niet" wijst in
hongerige en het onthouden van een dronk aan de dorstige", dit psalmvers op de tegenstelling tussen de levenswijze der
Jes. 32 : 6, aan het verdrukken van weduwen en andere armen, afvalligen en die van de rechtvaardigen. Dezen „gaan", „staan"
aan grensstenen verleggen, woekerrente vragen, handmolens en „zitten" anders dan de ongelovigen. Gods trouwe kinderen
en dekens ten pand houden, afval voor graan verkopen (Amos „gaan" volgens GOds raadgevingen, „staan" op de weg van zijn
8 : 6), machtsmisbruik tegenover vrouwelijk personeel (Amos geboden en „zitten" in de kring van hen, die Jahweh vrezen.
2 : 7). Zulke dingen typeren „de weg der zondaars". Niet dat de rechtvaardigen in Israel al leef den uit dezelf de
Wat wijkt die ver of van „de goede weg", zoals Salomo het geest als de latere kloosterlingen, die zich van de samenleving
uitdrukte, die Jahweh in de Thora had gewezen. „De weg van met goddelozen en zondaren losmaakten. Paulus zou zeggen:
de zondaars" bestaat feitelijk doorlopend uit misstappen 6 ). Het ,,dan zou men wel uit de wereld moeten gaan", 1 Cor. 5 : 9vv.
Hebreeuwse woord voor zondaar in Ps. 1 : 1 wijst in die rich- Nee, de vromen hielden zich afzijdig van de principes van de
ting: je doel missen, van de weg af raken, mis-slagen doen. Het goddelozen, niet van de zondaars zelf maar van hun weg, niet
tegenovergestelde van „wandelen met God". En dat is zo een- van alle omgang met spotters maar wel van hun vriendschap.
voudig: „Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is en Dit is geen krampachtige apartheid. De rechtvaardigen verme-

130 131

Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek §5
§ 5 Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek

den de levenstrant der goddelozen niet uit isolationistische woord „wet" in Psalm 1 vooral niet aan een dor wetboek van
zelf overschatting, maar ten eerste omdat zij wisten dat die op strafrecht met honderden strenge bepalingen. Met dat af schu-
de duur hun ondergang zou betekenen en ten tweede omdat ze welijke misverstand hebben de Farizeeên en Schriftgeleerden
zo'n vreugde hadden in de weg van Gods Woord. Dat lezen we ons opgescheept. Van oorsprong uitloper van een rabbi-
straks in vers 2. nistische wortelstok is deze dwaling via christen geworden
Deze af zijdigheid kenmerkt de vromen de hele Schrift Farizeeën als een giftig kruid ook de wijngaard van de
door; Ps. 26 : 4vv, Spr. 1 : 10-19, 4 : 14-19, Ef. 4 : 20, 1 Joh. 2 : 15-17 christenheid binnengedrongen, Ib 397. Veel christenen zijn
spreken dit duidelijk uit. Toen de vrome Josafath deze gebo- daardoor de Wet van Mozes gaan beschouwen als een soort
den afzondering vergat en zich verzwagerde met Achab en met godsdienstige arbeidsovereenkomst, alleen met voorwaarden
hem en Israel ten strijde trok tegen Ramoth in Gilead, werd hij die een gewoon mens niet kan uitvoeren. We komen op dit
daarover vermaand door de ziener Jehu, de zoon van Hanani: misverstand bij Psalm 15 uitvoeriger terug. Verbinding met
„Moogt gij de goddeloze helpen en bevriend zijn met hen, die deze Farizese en Judaistische gedachtenwereld veroorzaakt
Jahweh haten? Hierom rust er toorn op u van de zijde van echter ook bij Psalm 1 ongetwijfeld kortsluiting.
Jahweh", 2 Kron. 18, 19 : 2. Zo sprak de profeet ondanks het feit, „Wet" doelt in deze psalm namelijk absoluut niet op iets
dat Josafath en de Noordisraêlieten in hetzelf de verbond met dors en hards en onuitvoerbaars. De Israêliet sprak trouwens
God stonden en dus elkaars broeders waren, 2 Kron. 11 : 4, van „Thora", wat in zijn oren dezelf de klank had als „Onderwij-
28 : 9-11. Zo kwamen de vromen vaak temidden van verbond- zing" in de onze, Ia 234-238. „Thora" was iets dat Israêlitische
verlatende broeders in de grote kerkwereld apart te staan — jongeren van hun ouders of leraren kregen, Spr. 1 : 8, 3 : 1, 6 : 20,
met het Woord en om het Woord! 23, 7 : 2, 13: 14. En zo heeft ook onze hemelse Vader zijn
Psalm 1 opent dus het Psalmboek door in zijn eerste regel kinderen „thora" of onderwijs gegeven in de woestijntijd. Zoals
reeds de diepe tegenstelling te constateren tussen tweeerlei we al vaker opmerkten omvatte dit onderwijs heel wat meer
levensprincipes, tweeerlei leefwijze en tweeerlei levenskrin- dan alleen godsdienstige zaken. De Thora een boek van wetten
gen, voortkomend uit tweeerlei houding tegenover Jahweh en en voorschrif ten? Een groot deel van de boeken Genesis,
zijn Woord. Exodus en Numeri bestaan notabene uit geschiedenissen van
Gods bevrijdende handelen met Israel. De Thora vertelt hoe
Vers 2: Jahweh Koning werd in Israel, verbonden sloot met zijn vazal-
„maar zich vermeit in de Thora van Jahweh volk en een woning betrok waarbij Israel Hem zou mogen
en diens Thora voor zich uit zegt dag en nacht". dienen. Wie durft bovendien de inzettingen in de Thora dor en
Omdat Israel zoveel perioden gekend heeft waarin het hardvochtig te noemen? Ze tintelen alle van leven, leven en
Jahweh verliet, vormden de rechtvaardigen vaak slechts een nog eens leven, dat Jahweh als God van het leven zijn yolk
Overblijf sel of Rest, dat zich in de eerste plaats negatief ken- beloof de. Nee, Psalm 1 tekent zeker geen man, die gebogen zat
merkte door z'n afzondering (zie vs. 1) en in de tweede plaats over de een of andere godsdienstige reglementenbundel. Geen
positief door zijn gehoorzaamheid aan Gods Woord. Dat was voorloper van de religieuze juristen, die we uit de Evangeliên
hun lust en hun leven. kennen: de Farizeeên en Schriftgeleerden, die de eindeloze
,,Wets"-uitpluizerijen van rabbi zus en rabbi zo in hun hoof d
Ja, de vromen hebben Gods Woord lief ! Denkt u bij het stampten om er de arme kerkgangers mee te belasten. Psalm 1

132 133

§5 Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek §5

spreekt op een heel ander niveau en over iets heel anders. Hij Goddelozen in Israel verachtten die Thora, maar voor de
toont het portret van een rechtvaardige, die zich vermeit in vromen was ze hun lust en hun Leven. Zij hadden veel liever
Gods vaderlijke onderwijzing over Israèls verlossing uit de Gods Woord dan duizenden stukken goud en zilver, Ps. 119 : 72,
macht van satan en dood in de weg van verzoening door 140. Het smaakte hun beter dan honing, Ps. 119: 103. Geen
voldoening. wonder, wat kan Gods Woord een mens verkwikken en blij
maken en wat kun je er een wijsheid uit putten, Ps. 19 : 8v,
Of Psalm 1 uitsluitend de Thora van Mozes op het oog 119 : 98. Wat kon die dichter van Psalm 119 er zich ook in
heeft? Het is verleidelijk deze vraag bevestigend te beant- verlustigen, vgl. vs. 24, 77, 92, 143, 174.
woorden. De Thora zal al wel in de tijd van Jozua in „boek- Psalm 1 tekent het portret van een Israêlitische rechtvaar-
vorm" voor handen geweest zijn, al is het dan nog niet in de dige als iemand, die Gods Woord „dag en nacht overpeinst"
tegenwoordige vorm, Joz. 1 : 8, Deut. 6 :6, 11 : 18v, 17 : 19. We (NV). We mogen echter ook vertalen: „zacht murmelend leest"
merkten al op, dat de hoof ddelen van de bijbel op een of „voor zich uit zegt" 9 ). Het is geen man van „gauw even een
merkwaardige wijze aan elkaar „genaaid" zijn. Bij het slot van stukje lezen", hij wil het gelezene vasthouden en om het zich
Deuteronomium en het begin van Jozua zijn de hoof ddelen goed in te prenten leest hij het prevelend of halfluid voor zich
Thora en Profeten aan elkaar verbonden door de opwekking: op. Zo is hij gewoon te doen. Echte vromen zijn „dag en nacht"
Denk aan de Thora van Mozes! En bij Maleachi 4 en Psalm 1 bezig met wat God in zijn Woord heeft gezegd. Zouden de
zagen we de hoof ddelen Prof eten en Geschriften aan elkaar vaste gebedstijden ook niet duiden op vaste hoor- of leestij-
genaaid met alweer een verwijzing naar ... de Thora! Die den? Dan. 6 : 11, Mark. 1 : 35, Luk. 2 : 46vv. Wat intussen heel
opvallende plaats van Psalm 1 op de naad van twee bijbel- iets anders is dan de hele dag godsdienstig bezig zijn, zoals die
hoof ddelen doet ons bij het woord „wet" in Ps. 1 :2 vanzelf monnik met zijn brevier in de trein.
denken aan de vijf boeken van Mozes. Het ligt voor de hand, Of deze dichter de Thora dan al in „boekvorm" gekend
dat Psalm 1 aan het hoof d van de Geschriften dezelf de Thora heeft? We wezen er al op, dat dit zeker niet onmogelijk is. We
op het oog heeft als Jozua 1 aan het hoof d der Profeten. Maar lezen immers al van Mozes, dat hij „de woorden dezer Thora
omdat het woord „thora" nu eenmaal ook kan duiden op het volledig in een boek opschreef", Deut. 31 : 24. En Jozua kreeg
onderwijs van ouders, wijzen, profeten en priesters zou Psalm 1 een bevel, dat sterk aan onze psalmregel doet denken: „Dit
natuurlijk ook kunnen doelen op meer Goddelijk onderwijs wetboek mag niet wijken uit uw mond, maar overpeins het dag
dan dat van Mozes alleen. Hij zou ook kunnen doelen op de en nacht ...", Joz. 1 : 8, vgl. 2 Kon. 22, 2 Kron. 14 : 4, Ps. 16 : 7,
thora in prof etische boeken als Jozua, Richteren en Samuel en 63 : 7, 119 : 97v, 148. In elk geval had Mozes met het oog op zijn
misschien ook wel in psalmen van David, 7 ). Maar hier ligt geen thora geboden: „Wat ik u heden gebied zal in uw hart zijn, gij
tegenstelling. Of men hier nu alleen wil denken aan de thora zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer
van Mozes in de Pentateuch of ook aan dat van profeten en ge in uw huis zit, wanneer ge onderweg zijt, wanneer ge
psalmisten maakt op de keper beschouwd niet zoveel uit. nederligt en wanneer ge opstaat", Deut. 6 : 6vv, 11 : 18-20. De
Principiéel nieuws hebben dezen na de Wet van Mozes immers Israêliet mag dan Gods Woord niet thuis op de plank in
niet meer gebracht. Alle „thora" in Israel vloeide uiteindelijk boekvorm bezeten hebben, zo'n gebod als van Mozes veron-
uit de grote bron van de Thora van Mozes 8). De parallel tussen derstelt toch wel, dat hij het kende en er dag en nacht mee
Psalm 1 en Jozua 1 blijft dus hoe dan ook tref fend. bezig was, want hoe kun je het anders je kinderen inprenten?

134 135
Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek
§ 5 Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek §5

Rechtvaardigen kun je dus volgens Psalm 1 aan twee ogenschijnlijk de grootste successen boekten, voor het ge-
kenmerken herkennen: zij houden zich apart van de goddelo- loaf soog bloeiden er alleen in de levens van de rechtvaardigen
zen en hun levensstijl en zij laten zich dag en nacht beheersen mooie vruchten. Neem Jozef, Mozes, David, de prof eten en
door Gods Woord. Lijken zij daardoor in het leven vaak aan het apostelen. „Talrijk zijn de rampen van de rechtvaardige", daar
kortste eind te trekken? Staan zij dikwijls als arme „have-nots" konden ze allen mee instemmen. En toch rijpten er in deze
tegenover rijke goddelozen? Psalm 1 verkondigt, dat deze levens „op zijn tijd" de kostbaarste vruchten voor het Konink-
schijn bedriegt en komt zelfs naar de rechtvaardigen toe met rijk van God. Hetzelf de kan gezegd worden van „gewone"
een felicitatie: „Welzalig de man ...!" mensen als Hanna en Elkana. Hanna's kinderloosheid bete-
kende voor haar een ramp. Zij en haar man kenden veel
Vers 3: verdriet om de afval in Silo. Maar wat zijn er ook aan de boom
„Want hij is als een boom gestekt bij watergeulen, van hun leven schone vruchten gegroeid. Him zoon Samuel
die op (z'n) tijd vrucht draagt; werd met zijn leerling David de man door wie God zijn Israeli-
z'n bladeren verdorren niet. tische gemeente begon op te hef fen uit het diepe verval van de
Al wat hij doet gaat goed." Richterentijd. Zelfs „de gedachtenis van de rechtvaardige zal
Zo'n beeld sprak Israelieten in het droge Midden-Oosten tot zegening zijn", Spr. 10 : 7.
natuurlijk veel sterker aan dan ons in ons waterlandje. Hagar
en Ismael en later Israel in de woestijn stierven bijna van de Vers 4:
dorst, Gen. 21, Ex. 15 : 24, 17 : 2, Num. 20 : 4. Geen zegen zonder „Zo niet de goddelozen!
regen, Ps. 65 : 10-14, vgl. 1 Kon. l7vv. De psalmist gebruikt hier Die zijn veeleer als het kaf; de wind stuift het weg".
dus wel een heel sterk beeld voor de levenskracht en de
levensbloei van de rechtvaardige: een boom geplant, eigenlijk Ook een kras beeld! Vooral als u het vergelijkt met dat van
gestekt, aan waterkanalen 10 ). Destijds moet men in Palestina al de rechtvaardigen. Leken die volgens de psalmist op een boom,
stekken van vruchtbomen langs kunstmatig aangelegde grep- vruchtbaar, stevig geworteld en een toonbeeld van kracht, de
pels hebben geplant, die hun water van grotere waterbeken goddelozen vergelijkt hij bij het dorre en waardeloze kaf. Voor
ontvingen. De wortels van zulke bomen konden dus zelfs in de Israelieten eveneens een sprekend beeld. In Palestina kon je in
droge zomertijd drinken naar hartelust, waardoor zij er altijd de oogsttijd op een hoogte boeren bezig zien het gedorste
fris bij stonden en op tijd vrucht droegen. Sprekender beeld koren te wannen. Als dan 's avonds een koele zeewind opstak
van levenskracht en vruchtbaarheid kon je in Israel moeilijk stoof hij het kaf bij het koren vandaan. Niemand maalde
be denken, vgl. Gen. 49 : 22, Deut. 11 : 10v, Ps. 52 : 10, 92 : 13v, daarom, want waar zou je kaf nog voor kunnen gebruiken?
128 : 3, Jes. 58 : 11, Jer. 17 : 5-8. Bij zo'n vruchtbare boom verge-
lijkt de psalmist de rechtvaardige. Zoals zo'n boom z'n levens- Ook met dit beeld troostte de psalmist zijn arme mede-
sappen uit het water trekt, zo put de rechtvaardige zijn le- rechtvaardigen en beleed hij het geloof waarin alle nu volgen-
venskracht uit zijn gestadige omgang met Gods Woord en de psalmen klagen en zingen. De goddelozen goedaf en de
daardoor draagt zijn leven rijke vrucht: „Al wat hij doet gaat rechtvaardigen slechtaf ? Nee, in het licht van Gods belof ten
goed!" Voor het gewOne oog leidden de arme rechtvaardigen in stonden de zaken juist andersom: de vromen vruchtbare bo-
Israel misschien mislukte levens, terwijl de goddelozen men en de goddelozen waardeloos kaf !

136 137

Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek ¢5

Vers 5: naars van Naboth. De honden hebben hun bloed gelikt. De


„Daarom houden de goddelozen geen stand in het gericht, vervolger Saul viel in zijn eigen zwaard. Herodes werd door de
noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen". wormen gegeten. De valse prof eten Pashur en Hananja, f elle
tegenstanders van Jeremia, stierven een voortijdige dood, Jer.
Ook de gelovigen onder het Oude Verbond wisten al, dat 20 : 6, 28 : 17. Allen goddelozen die al vOOr het Laatste Oordeel
Jahweh straks de wereld zal oordelen, vgl. Jes. 1 : 25, 2 : 12v, in Gods gericht omvielen. Lev.ens die inderdaad op kaf leken:
13 : 6, 9, 22 : 5, 34 : 8, Pred. 12 : 14, Matth. 3: 12, Luk. 3 : 17. Al onbestendig, zonder wortel, zonder inhoud en zonder vrucht.
wisten zij nog niet dat God dit wereldoordeel aan zijn Zoon zal Zij verdwenen toen al uit de vergadering der rechtvaardigen
geven, Joh. 5 : 22, Hand. 17 : 31. Op die Dag van de Zoon des om straks geheel en al van de aarde te verdwijnen, Ps. 104 : 35,
mensen zal blijken, dat de arme rechtvaardigen inderdaad te vgl. Ps. 37 : 20, 68 : 3, 112 : 10, 11 ).
f eliciteren waren en hun goddeloze verdrukkers diep te bekla-
gen. Want dan zullen de ootmoedigen (anawim) het land ( = de Vormen ook deze woorden geen treffende inleiding op het
aarde, Matth. 5 : 5) beerven en zich verlustigen in grote vrede, Psalmboek? Wat een klachten op de nu volgende bladzijden
Ps. 37 : 11. Maar de zondaren zullen van de aarde vergaan, Ps. over het onrecht door goddelozen aangedaan! Maar de eerste
104 : 35. Al die harde goddeloze verdrukkers zullen dan als kaf psalm laat horen vanuit welke overtuiging er in dit boek tot
wegstuiven, Job 21 : 18, Ps. 35 : 5, Jes. 17 : 13, 29 : 5, 41 : 15, Hos. God geroepen wordt: de Rechter der ganse aarde zal eens recht
13 : 3. Zij stoorden zich niet aan de Wegwijzer of Thora van doen!
Jahweh en leken veel voorspoediger richting gekozen te heb-
Vers 6:
ben, maar straks zal blijken, dat ze letterlijk en figuurlijk
„Want Jahweh kent de weg der rechtvaardigen,
doodlopende wegen insloegen, Ps. 37 : 10, Ps. 73, Matth. 3 : 12.
maar de weg der goddelozen vergaat".
Dat zal Hij, die door Israel gekend is als de Engel van Jahweh
en door ons als onze Heere Jezus Christus, de vleesgeworden „Kennen" ligt in onze taal veelal in de sfeer der beschou-
Zoon van God, straks aan het licht brengen als Hij komt om te wing. Het is een betrekkelijk „koel" woord. Maar in de bijbel
oordelen de levenden en de doden. voel je in „kennen" de warmte van het contact met wat of wie
Toch zullen we bij deze psalmregels niet alleen aan het men kent. In het Hebreeuws kan men zelfs zeggen, dat een
Laatste Gericht moeten denken. Zeker, de geschiedenis van man zijn vrouw „kent" (NV: gemeenschap met haar heeft).
Israel is evenals die van de christenheid vol onrecht en ver- „Kennen" is in de Schrift nog meer een zaak van iemands hart
drukking jegens de vromen, maar er waren toch ook wel andere dan van z'n verstand, vgl. Gen. 39 : 8 SV, Spr. 12 : 10.
tijden. „Toen David over geheel Israel koning was geworden, De psalmist zal vast ook hebben willen zeggen, dat Jah-
handhaaf de David recht en gerechtigheid onder zijn gehele weh de weg der rechtvaardigen zó „kent". Dat Hij „er alles van
yolk", 2 Sam. 8: 15, vgl. 1 Kon. 3 : 28, 4 : 20, 25. Onder zijn weer en met innige deelneming met hen meeleeft. Hij „kent"
regering en die van andere vrome koningen zal het ook al te hun armoe en verdrukking, hun ziekte en onrecht lijden. „Hij
zien zijn geweest: „Daarom houden de goddelozen geen stand kent hun zitten en hun opstaan, Hij verstaat van verre hun
in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der recht- gedachten, Hij onderzoekt hun gaan en hun liggen en met al
vaardigen", Ps. 1 : 5, vgl. Ps. 101. Men kan in dit verband ook hun wegen is Hij vertrouwd", Ps. 139. „Zijn ogen zijn op hen en
denken aan het lot van Achab en Izebel, de goddeloze moorde- zijn oren tot hun geroep", Ps. 34 : 16, 19. Hij noteert hun tranen,

138 139
§ 5 Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek

Ps. 56 : 9. De rechtvaardigen staan dag en nacht onder zijn De grondtonen aangeslagen.


machtige hoede. Jahweh kent hen als zijn loyale bondgenoten. Hiermee hebben we de eerste Inleiding op het Psalmboek
gelezen. Enkele grondtonen van dit boek zijn nu aangeslagen.
Dat laatste moet er wel bij gezegd worden. Het arche- Psalm 2 zal er straks nog enkele aan toevoegen en dan is het
ologische onderzoek van oud-Oosterse verdragsteksten heeft overzicht van de Psalmen compleet.
ook licht geworpen op de betekenis van het bijbelse woord Psalm 1 wees ons dus op de volgende hoof dzaken:
„kennen". In deze verdragen is „kennen" vaak een technische
term voor de wederzijdse erkenning van een Grootkoning en 1. Het Psalmboek wordt beheerst door deze tegenstelling
zijn vazal als elkaars verbondspartners. „Kennen" betekent in onder Gods yolk: arme rechtvaardigen — rijke goddelozen, of
dit verband, dat men de bepalingen van een verbond als loyale bondgenoten van God — ontrouwe bondgenoten van
bindend erkent en zijn vazal of Grootkoning als legitieme God.
bondgenoot erkent. Men bewijst dit door de wederzijdse rech- 2. Deze Israelieten volgden tweeêrlei advies: dat van
ten en plichten als loyaal bondgenoot te respecteren en na te Jahweh in de Thora of dat van de goddelozen en hun principes.
komen. Zij liepen op tweeêrlei levensweg: die van Jahweh en zijn
Wij zullen wellicht ook bij het lezen van de Heilige Schrift geboden of die van de zondaars en hun autonome le-
meer rekening moeten gaan houden met deze verbondsmatige yens beschouwing. En zij verkeerden in tweeërlei kring: die van
achtergrond van het woord „kennen". Z'n betekenis kon er in Jahweh en zijn oprechten of die van de spotters en hun sou-
menige Schriftplaats wel eens scherper door uitkomen, 12 ). Ook vereine principes.
in Psalm 1 : 6. Het karakter van alle psalmen als liederen des 3. Maar beklagen doet Psalm 1 de rechtvaardigen hierom
verbonds in aanmerking nemende, zal „kennen" hier wel meer beslist niet. Integendeel, hij opent dit gebedenboek met de
betekenen dan dat Jahweh lief derijk van de rechtvaardigen hartelijke f elicitatie: Wat zijn die rechtvaardigen gelukkig!
notitie neemt en voor hen zorgt. De inhoud van dit vers lijkt 4. Kenmerkend voor de vromen was derhalve hun af zij-
ons nog voller en zwaarder. Waarom zijn de rechtvaardigen digheid van de levensstijl en vriendschap der goddelozen. Niet
ondanks alle uiterlijke tekenen van het tegendeel toch te gezOcht vanuit een conventikelachtige apartheid 6m de apart-
feliciteren? Omdat Jahweh hun weg kent. De hemelse Groot- heid, maar opgedrongen vanwege hun leven bij het Woord.
koning Jahweh sloot met Israel zijn verdragen. Laat het de 5. Ja, de rechtvaardigen waren te feliciteren! Naar de
rechtvaardigen troosten, dat hun loyale weg voor Gods alzien- uiterlijke schijn gemeten leidden zij soms mislukte levens,
de open zeker niet verborgen blijft en dat Hij als een loyaal maar in het licht van Gods beloften waren zij pas echt geslaagd
Grootkoning van zijn kant zijn verbondsverplichtingen tegen- en droeg hun leven pas echt vrucht. Omdat ze het geleid
over deze loyale vazallen zal nakomen! hadden op de eeuwige weg. In tegenstelling met de steriele
Zo beluisterd laat Psalm 1 ook in deze regel een grondtoon levens van de rijke goddelozen met hun doodlopende le-
horen van het hele Psalmboek: de God tot wie de psalmisten vensweg.
bidden, klagen en juichen is chasid, goedertieren, loyaal! Zijn
chèsêd (goedertierenheid, verbondstrouw, loyaliteit) is „hemel- Hiermee heeft Psalm 1 ook de Psalmen als bijbelc1661
hoog", een Bondgenoot wiens trouw „tot de wolken reikt", ingeleid. Maar daar komen we na de bespreking van Psalm 2
Ps. 36 : 6. nog nader op terug.

140 141
§ 5 Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek

NOTEN
1) J. Ridderbos, De Psalmen I, 9. Al acht deze het argument niet sterk omdat
de bewuste lezing van Hand. 13 : 33 niet die der beste codices is.
2) F. Delitzsch, Die Psalmen, 65v, Strack-Billerbeck II, 725.
3) M. Dahood al.: This psalm is more than an introduction to the Psalter; it is 6
rather a precis of the Book of Psalms"
4) J. C. Rullmann, Een nagel in de heilige plaats, Amsterdam 1912, 133: „sire- PSALM 2: TWEEDE SLEUTEL OP HET PSALMBOEK
nische minneliederen, om de Gereformeerden al zingende van hun zaligma-
kende leer of te helpen, en een valsche en leugenleer in te voeren", aldus De
Cock in: „De Evangelische gezangen getoetst, gewogen en te licht bevonden,
door Jacobus Klok, verwer en koopman te Delfzijl, met eene korte voorrede en
Natuurlijk kunt u Psalm 2 ook wel op zichzelf beschouwen.
uitgegeven voor H. de Cock".
5) J. P. M. v.d. Ploeg, Psalmen, Roermond 1971, 37 vertaalt: „Gelukkig de man, Maar gezien en zijn inhoud en zijn canonische plaats is hij toch
die op de raad der zondaars niet is gegaan". Dr. N. A. van Uchelen, Psalmen evenals Psalm 1 een echte inleidingspsalm. En wel in dubbele
I, 9, 13 vertaalt eetsa door „kring", gemeenschap, evenals M. Dahood, die
zin. Allereerst natuurlijk tot de Psalmen als bijbelboek, maar
opmerkt: „'esah, „counsel," can also denote „council". Vanwege de tegenstelling
raadgeving der goddelozen (vs. 1) en raadgeving van Jahweh in de Thora net als Psalm 1 ook tot de Psalmen als bijbeldeel. We wezen er
(vs. 2) geven wij de voorkeur aan de gegeven verklaring. al op (zie vorige §), dat de Joden beide psalmen vaak samen-
6) Van Uchelen, a.w. 10. voegden. Dit valt te verstaan. Wat hun canonische plaats be-
7) F. Delitzsch, a.w. merkt a.l. op, dat de psalm „vorjeremianisch" zal zijn op
grond van Jer. 17 : 5-8 en „nicht frillier als salomonisch" op grond van Spr. treft: samen staan ze aan de spits van de Psalmen en andere
21 :24. Geschriften. En wat hun inhoud betreft: beide wijzen ze op het
8) Calvijn, Het boek der Psalmen (vert. J. Boer Knottnerus), 3: „Dat hier alleen front, dat ook de Psalmen en andere Geschriften beheerst,
van de Wet gesproken wordt, moet niet zOO opgevat worden, alsof geen plaats
gelaten werd voor het overige der Schrift: maar veeleer aldus, dat naardien de tussen voor- en tegenstanders van Jahweh. Zij vullen elkaar
geheele Schrift niets anders was dan verklaring der Wet, het lichaam onder daarbij wederkerig aan. Al is er verschil in belichting van deze
zijn hoof d begrepen is. De Prof eet beveelt dus de Wet, met wat daarbij
demarkatie-lijn.
behoort, aan ..."
9) Koehler, Lexicon s.v. hagah: „halblaut lesen". Aan de hand van de traditionele vertalingen ziet men het
10) Sjatoel „eigenlijk: gesneden, gestekt", V. d. Ploeg al., die palge majim als misschien niet zo makkelijk, maar evenals Psalm 1 wijst ook
„waterkanalen" weergeeft, „waarbij men aan de bevloeiingskanalen van een
Psalm 2 deze demarkatie-lijn aan in Israel. Onder Gods yolk.
tuin waar men bomen plant, kan denken".
11) Men vertaalt ook vs. 3 al wel in het futurum: „Hij zal zijn als een boom". Wij zouden nu zeggen: in de christenheid. De Psalmen worden
J. Ridderbos verdedigt deze vertaling a.w. 15 aldus: „Voor deze vertaling in de volgens hun eigen Inleiding beheerst door een verbondsmatig,
toekomende tijd pleit ook het perf. cons.; want, al kan dit op het heden slaan
wilt u: kerkelijk bepaald front. Zij spreken vanuit de tegenstel-
(Gen. 2 : 24), gewoonlijk ziet het op de toekomst; dit wordt ook bevestigd door
wat vs. 4v. zegt van de goddeloze". P. Arbez, A Study of Psalm 1, The Catholic ling tussen voor- en tegenstanders van Jahweh binnen Israel,
Biblical Quarterly, Vol. VII, Oct. '45, Number 4 vertaalt vss. 1, 2 imperfectum, binnen Gods yolk. Dat is de diepe overeenkomst tussen beide
vss. 3-6 futurum en verklaart de psalm evenals Jouen sterk eschatologisch. Dit
psalmen.
doet M. Dahood ook, maar deze vertaalt vs. 1 in de verleden tijd, vs. 2 in de
tegenwoordige en vs. 3 in de toekomende tijd, a.l. Nu het verschil in belichting van dit front.
12) Cf. Herbert B. Huf f mon, The treaty background of Hebrew yada', artikel in Psalm 1 spreekt vooral over de tegenstand in Israel tegen
BASOR, nr. 181, 1966, 31-37. Huff mon noemt o.a. Gen. 18 : 19, 1 Sam. 2 : 12, Ps.
Jahweh en zijn Thora. De goddeloze Israelieten schoven deze
36 : 11, Hos. 4 : 1, 6, Dan. 11 : 32.
Wegwijzer hoogmoedig opzij om hun eigen wegen en principes
te volgen. Met wereldse ogen bekeken wedden zij daarbij op
het goede paard. De meeste goddelozen leef den in voorspoed,

142 143
§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

terwij1 de rechtvaardigen, die Jahweh loyaal bleven, overal aan Psalm 2 („En toch zal het Koninkrijk van Jahweh en zijn
het kortste eind trokken. De Psalmen staan vol klachten over messias de eindoverwinning behalen!").
goddeloze verdrukkers. Maar Psalm 1 leidt de liederen van Hiermee hebben we de sleutels op de Psalmen in handen.
deze lijdende rechtvaardigen in met de kloeke geloofsbelijde-
nis: Toch neemt Jahweh het voor de vromen op en is aan hen 1. EEN PSALM VAN DAVID?
de Toekomst. Goddelozen geslaagde mensen? Steriel zijn ze als Wie heeft Psalm 2 gedicht? David? Dat valt niet met
kaf. Nee, dan die arme rechtvaardigen! Hun schijnbaar misluk- zekerheid vast te stellen. Er staat geen opschrift boven dat de
te levens zullen blijvende vrucht dragen! naam van de auteur noemt. Handel. 4 schijnt een aanwijzing te
Psalm 2 spreekt in hetzelfde geloof over hetzelfde front. geven. We lezen daar, dat de gemeente van Jeruzalem deze
Maar wees Psalm 1 meer op de tegenstand tegen Jahweh en psalm eens in een gebed aan onze hemelse Vader heeft voor-
zijn Thora, Psalm 2 bepaalt ons daarna bij het verzet tegen gelegd. Na de arrestatie en vrijlating van Petrus en Johannes
Jahweh en zijn messias, zijn vazalkoning, zijn onderkoning. Dat verhief de hele gemeente eenparig haar stem tot God: „Gij,
verzet ziet Psalm 2 ook wel eens komen van vijandige heide- Heere, zijt het (-), die door de heilige Geest bij monde van onze
nen, maar meestal van vijandige Israelieten. Zonder ze te vader David, uw knecht, gezegd hebt: Waarom hebben de
noemen zien we Psalm 2 dus weer de goddelozen ten tonele heidenen gewoed ...?", Hand, 4 : 24v. Betekent dit nu, dat wij
voeren; die leden van Gods yolk, die Jahweh en zijn Woord David daarom voor de auteur van Psalm 2 moeten houden?
verdchtten. U zult ze op geen enkele bladzij van het Psalmboek Naar onze mening hoeft het gezegde van de Jeruzalemse
meer missen. Psalm 1 typeerde hen als Israelieten met een gemeente ons daartoe nog niet te dwingen. Wij kunnen ons
eigen raad, een eigen weg en een eigen kring. Psalm 2 karakte- voorstellen, dat de gemeente van Jeruzalem gemakshalve alle
riseert hen als afvalligen met een eigen god (Baal?) en een psalmen noemde naar de man, die zij kende als David, „de
eigen vorst: „Weg met Jahweh en zijn Davidische vazalkoning!" lief elijke in Israels lof zangen", 2 Sam. 23 : 1, zOveel had hij er
gemaakt. Dus kan die gemeente onzes inziens een zelf de
Thora en Profeten vertellen ons veel over dit wedervaren spraakgebruik gevolgd hebben als onze geref ormeerde voorou-
van Jahweh en zijn gezalfde. De echo ervan klinkt door alle ders, die in hun Dordtse Kerkenordening bepaalden, dat in de
Geschriften. Jubelpsalmen verheerlijken Jahwehs koning- kerken „alleen de 150 Psalmen Davids" en enige gezangen
schap. Klaagpsalmen bewenen de schijnbare ondergang gezongen zouden worden (art. 69 D.K.O.), 1 ). Volgens deze ma-
van Davids koningshuis (Ps. 89 b.v. en de Klaagliederen), of nier van spreken is „David" een nogal complex woord, dat niet
men bidt om zijn bestendiging (Ps. 72) of snakt naar de grote alleen de persoon van David maar feitelijk alle psalmdichters
Zoon van David (Grootkronieken). Om nu maar te zwijgen van aanduidt, 2 ). Zo bezien bedoelde de gemeente van Jeruzalem
al die klachten van arme rechtvaardigen, die lijden onder de met de bovenstaande aanhaling: „U hebt toch zelf door uw
verdrukking van goddelozen omdat de koning zelf Gods ver- Geest in de Psalmen gezegd. De zegswijze „bij monde van
"

bond verlaat en Zijn Thora niet tot richtsnoer neemt bij zijn David" stond dan praktisch voor: „bij monde van de psalmist".
regering, Koningen en Kronieken staan er vol van. Zoals alle Spreuken heten naar Salomo omdat hij de spreu-
Aan het begin van al die Psalmen of Geschriften staat niet kendichter par excellence was, zo mogen alle Psalmen wel eens
alleen de geloofsbelijdenis van Psalm 1 („En toch staat Jahweh naar David genoemd worden, omdat hij de psalmendichter bij
aan de kant van de rechtvaardigen"), maar ook die van uitstek was, 3)

144 145
§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

Hiermee is natuurlijk evenmin bewezen, dat David Psalm 2 Petr. 1 : 17, Openb. 2 :26, 6 : 15, 11 : 15, 11 : 18, 12 :5, 17 : 18,
2 per se niet gedicht heeft. We laten nu de mogelijkheid nog 19 : 15, 19).
buiten beschouwing, dat een onbekende dichter David deze Om tot een juist inzicht te komen in de vervulling van
psalm in de mond gelegd heeft, zoals waarschijnlijk Marnix psalmen moeten we eerst afrekenen met een wijdverbreid
van Sint Aldegonde Prins Willem het „Wilhelmus van Nas- misverstand over profetie.
souwe ben ik ..." op dichterlijke wijze in de mond gelegd heeft. Voor veler besef is „profetie" een ander woord voor toe-
Er pleit zelfs veel voor, dat Psalm 2 van Davids hand is. De taal komstvoorspelling en „vervullen" een ander woord voor het
is oud, 4). En verzet heeft David in zijn leven veel ondervonden. uitkomen van zo'n voorspelling. Men spreekt niet voor niets
Wil men de psalm concreet lezen, dan kan men dus heel wel van een „weerprof eet". Het KNMI in De Bilt „voorspelt" in ons
aan Davidische ervaringen denken. Maar deze ervaringen ble- land dagelijks het weer voor de komende dag en in de regel
ven anderzijds niet tot David beperkt. Het grondpatroon van kunnen we zeggen: het komt precies uit, zoals het gisteren
Psalm 2 zien we telkens in de kerkgeschiedenis opduiken. Hij „voorspeld" werd. Zo stellen velen zich de bijbelse profeten voor
behoort ook tot de meest aangehaalde psalmen in het Nieuwe als mannen, die zich vooral bezig hielden met toekomst-
Testament, zodat we gerust van vele vervullingen van Psalm 2 voorspellen. Onder de vervulling van hun profetische woorden
mogen spreken. verstaat men dan, dat hun toekomstvoorspellingen later ook
uitkwamen.
We lieten daar het woord vervullingen vallen, meervoud. Nu ontkennen wij niet, dat profeten 66k wel over de
Dit vraagt waarschijnlijk om een nadere verklaring. Daarom toekomst gesproken hebben. Micha mocht voorzeggen, dat de
willen we de bespreking van Psalm 2 even uitstellen voor een Heere Jezus in Bethlehem geboren zou worden, Mich. 5 : 1.
korte uitweiding over de vraag: Hoe kunnen ook psalmen Jeremia kondigde de dood van de pseudo-profeet Hananja aan,
vervuld worden? Dat men bij prof etieéri van vervulling Jer. 28. Beide voorspellingen kwamen later precies uit. Wan-
spreekt, vindt iedereen gewoon, maar hoe kun je dat doen bij neer we echter alle woorden van de profeten in aanmerking
psalmen? Als we deze vraag beantwoord hebben, kunnen we nemen, dan kunnen we prof. B. Holwerda bijvallen, die schreef :
daarna des te beter laten zien, hoe Psalm 2 in de loop van de „De profeet van Israel ( ) voorspelt practisch niets", 5). Evenmin
kerkgeschiedenis meermalen vervuld werd, in afwachting van willen we uit het oog verliezen, dat het woord vervullen be-
zijn definitieve vervulling. trekking kan hebben op beloften, die God zijn yolk deed en die
Hij later eerlijk nakwam.
2. HOE OOK PSALMEN MEERMALEN IN VERVULLING In verreweg de meeste gevallen spraken de profeten ech-
KUNNEN GAAN. ter Gods Woord niet over een toekomende tijd, maar over hun
In het N.T. lezen we meer dan eens, dat niet alleen woor- eigen tijd, ja soms zelfs wel eens over een verleden tijd, Richt.
den van profeten, maar ook psdlmen vervuld werden, Matth. 6 : 7-10, Jer. 2. Ezech. 16, Hos. 11 : 1, enz. 6). Toch lezen we van
13 : 35 (Ps. 78 : 2), Luk. 24 : 44, Joh. 13 : 18 (Ps. 41 : 10), Joh. 15 : 25 Hosea's profetie: „Uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen", (een
(Ps. 69 : 5), Joh. 19 : 24 (Ps. 22 : 19). Al met al tref fen we van 101 woord over Israêls verleden), dat zij werd vervitld, Hos. 11 : 1,
verschillende psalmen een of meer aanhalingen of zinspelin- Matth. 2 : 15, vgl. Jer. 31 : 15, Matth. 2 : 17v. Hoe kan men hier
gen aan in het Nieuwe Testament! Aileen van Psalm 2 al liefst dan van vervulling spreken? Van een profetie over het verle-
15 (Matth. 3 : 17, Hand. 4 : 25, 26, 13 : 33, Hebr. 1 : 5, 5 : 5, 7 : 28, den kun je toch niet zeggen, dat ze later uitkwam?

146 147

Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6
SI 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek

Om bij de Schrift te kunnen leven moeten wij er van voorspélling te maken hebben, maar met een klacht die David
doordrongen zijn, dat Gods Woord geen boventijdelijk „vroom" op zekere dag over zichzelf heeft geuit.
boek is, geen systeem van allerlei godsdienstige „waarheden", Eeuwen later hing de Heere Jezus aan het kruis. Soldaten
geen bundel tijdloze religieuze uitspraken, maar oorspronkelijk lootten om zijn kleren en ook Hij voelde zich door God verla-
geschreven en gesproken werd vanuit en met het oog op ten. Toen heeft onze Heiland zijn nood geklaagd met de woor-
bepaalde historische situaties. De Heilige Schrift spreekt nooit den van David in Psalm 22: „Mijn God, mijn God, waarom hebt
„boventijdelijk", maar altijd situatief: in en met het oog op Gij mij verlaten?" Matth. 27 : 46. En als Johannes het verloten
bepaalde situaties in de geschiedenis. En zo spreekt ze niet van Jezus' kleren beschrijft, tekent hij er bij aan: „zodat het
alleen in de zogenaamde „historische" boeken (een rare on- Schriftwoord (van Psalm 22) vervuld werd: Zij hebben mijn
derscheiding, waarmee wij hebben afgerekend door onze te- klederen onder elkander verdeeld en over mijn kleding heb-
rugkeer naar de oorspronkelijke indeling van de Schrift in ben zij het lot geworpen", Joh. 19 : 24. Wilde de evangelist
vieren Ia, 26), maar ook de brieven van Paulus en het boek daarmee te kennen geven, dat toen Psalm 22 eindelijk „uit-
Openbaring zijn hist6rische boeken, die wij gedateerd, vanuit kwam"? Nee, want Psalm 22 was geen voorspelling, dat de
hun geboorte-situatie moeten lezen. Daar moeten we ons altijd Heere Jezus zich eens door God verlaten zou voelen en dat de
weer bewust toe zetten, want onze Westerse aanleg om in kleren van de Heere Jezus verloot zouden worden, maar een
algemene begrippen te denken en onze gnostieke doodsvijand klacht, dat David zich zo eenzaam voelde en dat ze Davids
met zijn systeemdwang verleiden er ons telkens weer toe Gods kleren verlootten. Maar de geschiedenis herhaalde zich, al-
Woord te lezen als een bundel tijdloze „waarheden", „doch op thans wat Naar grondpatroon betreft, in het lijden van onze
die wijze hebben we de tanden van de leeuw (der prof etie) Zaligmaker. De situatie van Psalm 22 deed zich opnieuw voor,
af gevijld", 7 ). Lees de bijbel gedateerd! nu bij Hem. En zelfs in nog scherpere vorm dan bij David. Dat
Het is duidelijk, dat bepaalde situaties zich in de loop van hield in, dat de situatie-tekening van Psalm 22 (een diep lij-
de geschiedenis als het ware herhalen. Bijzonderheden mogen dende rechtvaardige) opnieuw actueel werd. De Psalm ging
dan wat van elkaar verschillen, in de grond van de zaak doet opnieuw „spreken", zelfs nog krachtiger dan hij eerst uit Davids
zich een oude situatie opnieuw voor. Of met andere woorden: mond geklonken had.
de geschiedenis laat vaak situaties zien met hetzelfde grondpa- In zo'n geval wordt een psalmwoord vervuld. Hier is geen
troon. Ook de bijbelse- en kerkgeschiedenis kennen daarvan sprake van „uitkomen", omdat het bij psalmen nu eenmaal niet
veel voorbeelden. Situaties die psalmisten bezongen hebben. gaat om voorspellingen van een waarzegger maar om situatie-
Het bovenstaande kan duidelijk geillustreerd worden met tekeningen van een dichter. En zo'n poétische situatieschets
Psalm 22. David heeft het daar bijzonder benauwd. Hij is van wordt dan opnieuw actueel. Oude woorden krijgen nieuwe
alle hulp verstoken en een proof van spot en verachting. Z'n klank. Menig Schriftwoord heeft op deze wijze in het leven van
huis uitgevlucht, alles, z'n kleren, ja, zelfs z'n vrouw kwijt, 1 onze Zaligmaker zijn vervulling of toppunt van aktualiteit
Sam. 19 : 12. Hij voelt zich zelfs door Jahweh in de steek bereikt. Als er ooit iemand reden had om uit te roepen: „Mijn
gelaten. Vanuit deze noodsituatie heeft David toen geklaagd: God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?" dan was het
„Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? ( ) Ze onze Zaligmaker wel. Hij had daar nog veel mèèr reden toe dan
verdelen mijn kleren onder elkander en loten om mijn ge- de auteur van Psalm 22 zelf. Daarom kon Johannes schrijven,
waad", vs. 2, 19. Het is duidelijk, dat we hier allerminst met een dat die psalm in Hem werd vervuld, vol gemaakt, tot zijn

148 149
Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek s5 6
¢6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek

hoogste climax kwam, toen de kleren van onze Heiland verloot Wij zullen strofe voor strofe bespreken.
werden terwijl Hij aan het kruis hing. Vs. 1-3:
Zo zijn zoveel psalmen vervuld in het leven van Jesaja, „Waarom zijn de volken oproerig
Jeremia, Amos, Hosea, Ezechiel en anderen toen dezen in en mompelen de natiên ijdele dingen?
soortgelijke situaties raakten als Lang voor hun tijd anderen al Koningen van het land stellen zich in slagorde op
beleef d hadden. Ja, zo gaan de psalmen nog steeds in vervul- en machthebbers spannen samen
ling bij ons als wij Davidische of Asafitische ervaringen op- tegen Jahweh en tegen zijn messias.
doen en onszelf bij alle verschil van bijkomstigheden zo tref- Laten we hun ketenen verbreken
f end in hun situatie-tekeningen-in-dichtvorm herkennen. Al en hun juk afwerpen I"
zal nooit meer een psalm zo'n hoge top van vervulling bereiken
als zij hadden in het hart en op de lippen van de grootste Daar hebt u het „grondpatroon" van zo menige periode in
Gelover, die hier ooit op aarde gelopen heeft, Jezus, de Arme de geschiedenis van Israel en die van de christenheid: oproer,
en de Lijder bij uitstek in de goddeloze kerkwereld van zijn altijd weer oproer tegen Jahweh en zijn messias. En daar hebt
u ook het grondpatroon van de huidige situatie in de christen-
dagen.
De tadl van de psalmen maakt het Gods yolk door de heid.
eeuwen heen wel gemakkelijk ze na te bidden en na te zingen.
a. Jahweh en zijn messiassen.
Aan de ene kant zijn ze immers duidelijk situatief, maar aan de
andere kant heeft de Hebreeuwse poezie een voorkeur voor Een goede bijbelvertaling in duidelijk Nederlands is van-
min of meer vaste uitdrukkingen en woordparen en een sours zelf sprekend een prachtig middel om de Schrift te verstaan.
wat gesluierde manier van zeggen (vgl. § 3, 3), waardoor zij juist Toch kan het ook wel eens zijn nut hebben een enkel bij-
belwoord niet te vertalen. Wij hebben dat hier in Ps. 2 :2
het grondpatroon van de situatie duidelijk in het licht stellen
en de bijzonderheden van tijd en wijze als bijkomstigheden in gedaan met het Hebreeuwse woord „maschiach", ons welbe-
de mist laten. Dit taaleigen van de psalmen maakt ze zo kend in z'n verbasterde vorm „messias" of in de vertaling
geschikt om ze in soortgelijke situaties na te bidden of na te ,,gezalf de".
zingen als ze weer eens in vervulling gingen. Wij denken bij „messias" vaak meteen en uitsluitend aan
Na deze uitweiding keren we terug naar Psalm 2. onze Heere Jezus Christus en de vraag komt dan op, of Psalm
2 dan toch een voorspelling zou geven van het verzet, dat Hij
3. EERSTE STEM: OPSTANDELINGEN TEGEN JAHWEH EN zou ontmoeten? Maar hoe konden de gelovigen deze psalm
ZIJN MESSIAS, vs. 1-3. dan begrijpen in de eeuwen voor Christus' komst op aarde?
Psalm 2 bestaat duidelijk uit vier gedeelten. In elk daarvan Deze moeilijkheden lossen zich vanzelf op als we het volgende
horen we een andere stem. In vs. 1-3 klinkt de kreet van bedenken. Ten eerste betekenen deze drie woorden precies
opstandelingen tegen Jahweh en zijn vazalkoning, reeds voor- hetzelf de: het Hebreeuwse messias, het Griekse christus en het
zien van het commentaar van de dichter: „Waarom ...?" In vs. Nederlandse gezalfde. Ten tweede kenden de gelovigen voor
4-6 beluisteren we de reaktie daarop van Jahweh zelf. Ver- Christus' komst op aarde, hoe vreemd het misschien mag
volgens komt in vs. 7-9 de koning zelf aan het woord. Terwijl klinken, al een hele rij messiassen. De Hebreeuwse bijbel
de psalmist zelf in vs. 10-12 de conclusie trekt. gebruikt messias behalve voor priesters vooral voor de konin-

151
150
77717--
§6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

gen in Israel, die immers bij hun ambtsaanstelling werden b. Van wie en waar ondervonden Jahweh en zijn messiassen

gezalf d. Zelfs Saul heet wel messias. Toen Abisai David altijd weer verzet?

voorstelde Saul neer te steken antwoordde David: Jahweh In het eerste deel van deze psalm klinkt het rumoer van
beware mij ervoor, dat ik aan mijn heer, aan de messias (NV: een opstand. Koningen en andere machthebbers mobiliseren
gezalf de) van Jahweh dit zou doen, dat ik mijn hand aan hem hun strijdkrachten. Er klinken revolutionaire leuzen en autori-
zou slaan, want hij is de messias van Jahweh", 1 Sam. 24 : 7, vgl. teiten komplotteren druk met elkaar tegen Jahweh en zijn
12 : 3, 5, 16 : 6, 24 : 11, 26 : 9, 11, 16, 23, 2 Sam. 1 : 14, 16. Op al deze messias-koning op de Sionsberg.
plaatsen heet Saul in onze vertalingen de „gezalf de des HEE- Waar moeten wij deze revolutionairen zoeken: binnen of
REN", maar in de Hebreeuwse bijbel de „maschiach van Jahweh". buiten Israel? Het antwoord op deze vraag hangt af van de
Ook David zelf wordt zo aangeduid: „Moet Simel hiervoor niet wijze waarop men Ps. 2 : 2 vertaalt: „De koningen der aarde" of
ter dood gebracht worden, omdat hij de messias van Jahweh „De koningen van het land". Beide vertalingen (van het He-
gevloekt heeft?" 2 Sam. 19 : 21, vgl. 23 : 1. En toen Salomo zijn breeuwse woord 6r6ts) zijn mogelijk. Men zou zelfs wel „de
gebed bij de inwijding van de tempel besloot sprak hij over koningen van de stad" of „de koningen van de stadstaat" kun-
zichzelf zo: „Jahweh God, wijs uw messias niet af ...", 2 Kron. nen vertalen 8a ).

6 : 42. Op andere plaatsen slaat het woord op de koning van


Israel zonder bepaald zijn naam te noemen, vgl. 1 Sam. 2 : 10, 35, Koningen der aarde? Of van het land?
Ps. 2 : 2, 20 : 7, 28 : 8, 84 : 10, 89 : 39, 52, 132 : 10, 17, Klaagl. 4 : 20. Kiest men voor „aarde" dan krijgt de psalm uiteraard een
„Messias" is dus geen woord dat alleen op de Heere Jezus slaat, mondiale kleur. Hij omvat dan met zijn blik de hele wereld.
maar ook op Saul, David en al diens opvolgers op de troon op Omdat we de auteur niet stellig kennen, kunnen we ook
de berg Sion. Salomo, Hizkia en Josia waren evengoed „mes- geen geschiedenis noemen, waarop onze psalmist het eerst
siassen". Al is de Heere Jezus natuurlijk de grootste in de rij. gedoeld moet hebben. Men heeft dan ook op allerlei oorlogen
Maar daarom noemen we Hem toch in onderscheiding van gewezen, die het voortbestaan van de Davidstroon in gevaar
messias David en de andere messiassen met Zijn naam erbij: gebracht hebben, vanaf de tijd van David zelf tot die van de
Messias ( = Christus) Jezus? Makkabeeen. Israel was gedurende enige tijd een grote mo-
Ziet u, dat Psalm 2 voor de komst van Messias Jezus zeker gendheid, omringd door een krans van vazalstaten en de bij-
geen geheimtaal gesproken heeft voor de gelovigen? Jahweh belse geschiedenis laat inderdaad enkele treffende voorbeel-
had gedurende die eeuwen ook zijn messiassen, op de troon den zien van pogingen, die onderworpen volken gedaan heb-
van David. Op zo'n messias als David en Hizkia zal Psalm 2 wel ben om het oppergezag van Davids huis af te werpen. Denk
in de eerste plaats doelen. Om later telkens weer vervuld te aan de aanvallen van Ammonieten, Moabieten en anderen
worden. Want het grondpatroon van Psalm 2 tekende zich tegen het gezag van David, Josaf ath, Uzzia en Jotham, 2 Sam.
telkens af in de wereld van Israel: opstand tegen Jahweh en 10, 2 Kron. 20, 26, 27, Ezra 4 : 20. Men heeft er op gewezen, dat
zijn messias. Al bereikte dit verschijnsel zijn climax in het dergelijke opstanden vaak zullen hebben plaatsgevonden bij
verzet tegen Jahweh en Zijn grootste Messias: Jezus! Maar de troonsbestijging van een nieuwe Judese vorst, zodat Psalm
zelfs toen ontving de psalm zijn laatste vervulling nog niet. 2 een „troonsbestijgingspsalm" zou zijn, die zo'n eventuele
Onze eeuw is boordevol revolutie tegen Jahweh en Messias opstand reeds bij voorbaat zinloos zou verklaren. Maar als de
Jezus. naam Jahweh de korte samenvatting is van heel Gods

152 153

§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

verlossingsevangelie voor Israel, kan men dan wel van heide- zouden stoten. Men denke in dit verband aan Absalom en
nen zeggen, dat zij tegen Jahweh opstonden? 9 ). En vormden zij Achitof el, echte „machthebbers" in de zin van Ps. 2 : 2 en
in tijden dat Israel Gods verbond hield wel zo'n grote bedrei- Israelitische opstandelingen tegen David. We zouden verder
ging voor Davids troon? Lev. 26 : 6-8, Deut. 28 : 7, 10, 13. Waren kunnen denken aan de veldslagen, die Israel en Juda met
de aanvallen van Syriêrs, Assyriêrs en Babyloniers op Israel en elkaar hebben geleverd. Dan werd de Jeruzalemse messias-
Juda geen bewijzen van Jahwehs verbondsvloek? God is niet koning ook bestreden door „koningen van het (zelf de) land",
altijd met zijn yolk. Dat zullen we bij Psalm 46 wel uitvoeriger vgl. 2 Kron. 13. Of u geeft zich eens rekenschap van de invloed
bespreken. Daarom kiezen wij bij Ps. 2 : 2 voor de vertaling: van de talloze Baalpriesters en valse prof eten in Israel gedu-
„Koningen van het land stellen zich in slagorde op ..." Daar- rende de Koningentijd. Ook echte „machthebbers"! Nee, de
mee zoeken wij de haard van het verzet tegen Jahweh en zijn woorden „koningen" en „machthebbers" verhinderen ons niet
messiassen niet buiten, maar binnen Israêl, niet bij de heide- voor Psalm 2 aan een Israelitisch, verbondsmatig, wilt u: k6r-
nen, maar onder Gods yolk zelf, in de kring van Gods verbond. kelijk bepaald decor te denken.
Daarmee sluiten wij zo'n opstand van vazal-koningen als 2 Sam.
10 beschrijft niet uit, want gemeten naar de maatstaf van Gods Heiden volken of Israelieten?
belofte aan Abraham hebben we dan ook nog te maken met Maar de psalmist spreekt toch van „volken" en „natien"?
„koningen van het land", dat God aan Israel beloof d had. Naar Ook dat verhindert ons niet aan een Israelitische achtergrond
onze mening past deze verklaring van onze psalm beter in het van deze psalm te denken. Zo sprak Mozes toch ook al in
geheel van de overige Schrift. verband met Israel van Jahweh: „Waarlijk, Hij heeft de volken
lief", Deut. 33 : 3 (hetzelf de woord ammim als in Ps. 2 : 1). U
Behalve het woord „érêts" (denk aan de naam van de hoeft daarbij niet aan millioenenmassa's te denken een „volk"
;

huidige staat „Isra61": „eras Jisraeel", het land Israel) hoeft ook (am) kan ook klein zijn, ja zo klein dat Mozes het voor Israel
het woord „koningen" in Ps. 2 : 2 geen bezwaar te vormen de in het meervoud gebruikte, vgl. Ic 831. Zoals David het woord
opstandelingen tegen Jahweh en zijn messiassen vooral in voor „natien" in Ps. 2 : 1 (gojiem) in Ps. 59 : 6 gebruikt voor zijn
Israel te zoeken. De gangbare verklaring doet ons onwillekeu- Israelitische vijanden. Ook dit woord noopt ons dus niet aan
rig denken aan machtige buitenlandse vorsten, maar het woord heidenen te denken, 19).
„koning" gebruikt de Schrift zeker niet alleen voor machtheb- De tekst van Psalm 2 : 1-3 staat ons dus toe in de oproerige
bers over een wereldrijk, doch ook voor wat wij misschien volken en koningen geen onbestemde heidense machten te
burgemeesters zouden noemen. Allerlei plaatselijke en regi- zien, maar Israelieten. Koningen in het beloofde land. Autori-
onale autoriteiten. De bijbel spreekt toch ook gewoon over de teiten onder Gods eigen yolk. Psalm 2 sluit zich derhalve in zijn
„koning" van Sodom en de „koning" van Jericho en zelfs over tekening van het front in de psalmen nauw aan bij Psalm 1, die
de „koning" van het kleine Ai?, vgl. Joz. 12. De concordantie ons de goddelozen ook al aanwees in Israel, op de bodem van
geeft u desgewenst tientallen namen van zulke stadskoninkjes. Gods verbond. De pijl van de prof etie in Psalm 2 kon dus wel
De „koningen van het land" van Psalm 2 kunnen dus best eens veel scherper geslepen zijn dan we bij de gangbare,
allerlei Israelitische autoriteiten zijn geweest, plaatselijke of „mondiale" opvatting vermoed hadden. Temeer als we nagaan
regionale machthebbers in Israel, die om de een of andere hoe de apostelen, gedreven door de Heilige Geest, deze psalm
reden de messias-koning in Jeruzalem graag van zijn troon in hun qeschrif ten hebben verklaard. Dan worden we nog meer

154 155
§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

gesterkt in onze gedachten aan Israel als de broedplaats van kend hogepriester te worden, maar Hij, die tot Hem
altijd weer oplaaiend verzet tegen Jahweh en zijn messiassen. sprak: Mijn zoon zijt gij; Ik heb u heden verwekt (Ps.
2 : 7), Hebr. 5 : 5, vgl. 7 : 28.
Psalm 2 in het Nieuwe Testament. De Joodse christenen aan wie deze brief gericht is, dreig-
Wij zullen nu de plaatsen waar het Nieuwe Testament den terug te vallen in het Messias Jezus vijandige Jodendom,
onze psalm aanhaalt even de revue laten passeren en daarbij dat destijds zijn imponerende tempel in Jeruzalem nog bezat,
dan vooral letten op de richting waarin de pig der profetie van vgl. Ib. 303, 392-394, 485. Wat zou zo'n terugval verschrikkelijk
Psalm 2 in deze aanhalingen wijst: naar Israel of naar de zijn, want dan zouden deze Joodse christenen vergeten, dat
heidenwereld? Messias Jezus de Zoon van God is (ook in de zin van Ps. 2) en
Matth. 3 : 17 meer dan de engelen (Hebr. 1 en 2), meer dan Mozes (Hebr.
„Terstond nadat Jezus gedoopt was, steeg Hij op uit 3/4), meer dan Aaron (Hebr. 5/6), ja de hogepriester is, die
het water. En zie, de hemelen openden zich, en hij tevens koning is, net als Melchizedek (Hebr. 7-10).
zag de Geest Gods nederdalen als een duff en op Hem Ook de brief aan de Hebreeên haalt dus Psalm 2 aan in
komen. En zie, een stem uit de hemelen zeide: Deze verband met het verzet tegen Jahweh en zijn Messias Jezus
is mijn Zoon (Ps. 2 : 7), de geliefde, in wien Ik mijn onder Hebreeen, dus Been heidenen, maar leden van Gods
welbehagen heb': yolk!
Dat laatste was in Israel ten tijde van Matthetis nu juist de 2 Petrus 1 : 17
grote strijdvraag: was Jezus van Nazareth de Messias of niet? „Want Hij heeft van God, de Vader, eer en heerlijkheid
Israel had Hem verworpen, ja zelfs gekruisigd en gedood. ontvangen, toen zulk een stem van de hoogwaardige
Sterker konden „de koningen van het land" met hun aanhang heerlijkheid tot Hem kwam: Deze is mijn Zoon, (Ps. 2 : 7)
zich niet tegen Jahweh en zijn Messias verzetten. Maar Mat- mijn geliefde, in wien Ik mijn welbehagen heb".
thews, de Jodenevangelist, wilde vooral Joodse lezers aan de In deze brief waarschuwt Petrus voor „valse profeten on-
hand van Mozes en de Prof eten bewijzen, dat Jezus van Naza- der het yolk", die zelfs „den Heerser, die hen gekocht heeft"
reth wel degelijk de vanouds beloof de grote Messias was. In verloochenen. Terwijl Petrus zeif gehoord had, hoe God de
dat grote apologetische kader van Israels verzet tegen Jahweh Messias „mijn Zoon" noemde. Alweer dus een aanhaling van
en zijn Messias vertelt de evangelist hoe God zeif na Jezus' deze psalm in het kader van verzet tegen Messias Jezus onder
doop Psalm 2 aanhaalde. Dus volgens Mattheiis liep het front Gods eigen yolk.
van Psalm 2 toen dwars door Gods yolk.
Openbaring 2 : 26v.
De brief aan de Hebree6n. „En wie overwint ( ), hem zal Ik macht geven over de
„Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot heidenen, en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf,
de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij als aardewerk worden zij verbrijzeld, (Ps. 2 : 8v). gelijk ook
nu in het laatst der dagen tot Ons gesproken in de Ik van mijn Vader ontvangen heb':
Zoon (Ps. 2 : 7), dien Hij gesteld heeft tot erfgenaam Hoereren, overspel bedrijven zijn in de Schrift veel ge-
(Ps. 2 : 8) van alle dingen ...", Hebr. 1 : lv. bruikte uitdrukkingen voor verstoring van de verbondsverhou-
„Zo heeft ook Christus zichzelf niet de eer toege- ding. Die zonde bedreven christenen in de qemeente van

156
157
Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek
§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

Thyatira. Alweer de rebellie van Psalm 2: het juk van de werden"Israelieten. In de context staat Jeruzalem centraal. Dat
Messias (of: Christus) afwerpen! Overwinnaars in deze is „de grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en
kerkstrijd zegt de Messias een aandeel toe in de belofte van Egypte, alwaar ook hun (!) Heere gekruisigd werd", vs. 8. Op
Ps. 2 : 8v. Ook hier haalt de Heilige Geest dus Psalm 2 aan in Jeruzalems straten zag Johannes visionair de lijken van Mes-
verband met een verbondsmatig bepaald front op het kerkelij- sias Jezus' getuigen. Ook het beest zag Johannes opkomen uit
ke erf en bepaald niet met verzet van heidenen. de afgrond in Jeruzalem, 11 :7, 8. Daar geloof de men niet in
„Jahweh en zijn Gezalf de", Ps. 2. Ook hier zoeke men geen
Openbaring 6 : 15v.
algemeen-politieke verschijnselen, maar het verzet tegen Jah-
,,En de koningen van het land en de rijksgroten en de
weh en zijn Messias, zoals dat in het toenmalige Jodendom als
oversten over duizend ( ) — zij verborgen zich in de
grotten ( ) en zij spreken tot de bergen en tot de rotsen: „synagoge des satans" (Openb. 3 : 9) gepleegd werd. Weer zagen
we dus Psalm 2 aangehaald in een „kerkelijk" kader en niet in
Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van de
Zetelende op de troon en voor de toorn van het Lam. Want een heidens, 14).
gekomen is de dag, de grote, en wie kan standhouden?"
Openbaring 12 :5
Hier ziet de apostel Johannes het oordeel over Jeruzalem,
„En zij baarde een zoon, een manlijke, die eens herder zal
de bloedstad, die de prof eten doodt. Openb. laat ook hier geen
zijn over alle natiên met een staf van ijzer" ( = Ps. 2 : 9), En
algemene wereldoordelen zien, maar gerichten over de stad,
die het verbond van Jahweh verlaten heeft en de getuigen van
weggerukt werd haar kind, naar God en naar Zijn
troon", 15 ).
de opstanding van Messias Jezus doodt. De opening van de
Openb. 11 sprak over Jeruzalem, waar de getuigen van
zegels brengt verbondsgericht. De aanhaling uit Ps. 2 : 1 — „de
Messias Jezus dood op straat lagen. Openb. 12 wijst ons op de
koningen van het land" — zet de psalm alweer in een ver-
achtergrond van alle verzet zowel tegen Messias Jezus' komst
bondsmatig bepaald kader. De „koningen van het land" zijn
als tegen zijn optreden: daar zat de „draak" of duivel achter.
vooraanstaande kerkelijke figuren, 12 ).
Maar zijn handlangers waren kerkmensen. Dat laten de evan-
Openbaring 11 : 16v. geliên duidelijk zien. De draak woedde in de Heilige Stad,
„En de zevende bode blies op de bazuin. En er klonken Openb. 11 : 2, 18. Jeruzalem had Messias Jezus verworpen en
stemmen, grote, in de hemel, sprekende: Gekomen is het gedood. Uit hddr handen had God zijn Zoon weggerukt. Zij
koningschap-over-de-wereld aan onze HERE en Zijn Ge- pleegde rebellie tegen Jahweh en zijn Messias".
zalf de en Hij zal als Koning heersen tot in de eeuwen der Johannes vertelt in zijn evangelieboek hoe Jezus zelf dit
eeuwen': front ook al zo had getypeerd tijdens zijn verblijf hier op aarde.
En de vier en twintig oudsten ( ) aanbaden God, spreken- ,,Wereld" is in dat evangelie altijd maar geen aanduiding van
de: Wij brengen U dank, HERE God, Almachtige ( ), dat de ongelovige mensheid in het algemeen, maar heel vaak van
Gij gebruik gemaakt hebt van Uw kracht, de grote, en als de Messiasvijandige Joodse kerk(leiders), 16 ). Met het oog op
Koning zijt gaan heersen. Immers: de natién werden toor- deze verbonds-gemeenschap verweet Jezus de Joden, die Hem
nig ( = Ps. 2 : 1) en gekomen is Uw toorn verwierpen: „Gij hebt de duivel tot vader", Joh. 8 : 44. Ook
achter Openb. 12 zie men allereerst het Messias-verwerpende
Blijkens het voorafgaande waren de „natiên, die toornig Jeruzalem van Johannes' tijd.

158 159

6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

„En de draak werd toornig op de vrouw (toen God de voordat de Zoon des Mensen komt", Matth. 10 : 23. „Er zijn
Messias weggerukt had naar de troon) en ging heen om oorlog sommigen, die hier staan, die niet sterven zullen, voordat zij de
te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de gebo- Zoon des mensen hebben zien komen in Zijn koninklijke
den van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben" ( — waardigheid", had onze Heiland al voor Zijn hemelvaart ge-
de christenen, die in Johannes' tijd zwaar vervolgd werden zegd, Matth. 16 : 28. Daarbij gebruikte de Heere de spreektrant
door „de synagoge des satans"), Openb. 12 : 17. Tot troost van van de profeten, die gebeurtenissen in de nabije en in de verre
deze slachtoffers van de bloeddorstige Joodse kerk mag Jo- toekomst vaak in 66n lijn tekenden. Zo lopen Christus' aankon-
hannes Psalm 2 : 9 in herinnering brengen: Messias Jezus zal digingen van zijn oordeel over Jeruzalem in het jaar 70 vaak
deze „heidenen" straks hoeden met een ijzeren staf! Ook gewoon over in die van zijn laatste komst om te oordelen. Dat
Openb. 12 hanteert onze psalm dus in een verbondsmatig neemt dan niet weg, dat Hij in 68-70 inderdaad gekomen is om
bepaald klimaat. het gericht over het af hoererende Jeruzalem te voltrekken,
Matth. 24 e.p.p.
Openbaring 17 : 18 Dit toekomstige „komen" kende Johannes dus al van Jezus'
„En de vrouw, die gij zaagt is de stad, de grote, die bezit het onderwijs tijdens zijn omwandeling. Maar in de vizioenen van
koningschap over de koningen van het land". de Openbaring heeft Jezus aan Johannes hier nader onderwijs
Deze stad was blijkbaar allereerst het Jeruzalem van Jo- over gegeven. Zoals in dit vizioen van Openb. 19. Ook dit slaat
hannes' dagen. Dat beheerste de „koningen van het land", de allereerst op het oordeel over Jeruzalem in 70. In dat centrum
Joodse autoriteiten (Sanhedrin), die hun agent Saulus van van de Joodse Messias-verwerping vierde het „beest" ( = de
Tarsen zelf s naar Damaskus zonden om leerlingen van Messias valse prof etie) zijn triomf en. „En vele valse profeten zullen
Jezus te arresteren, Hand. 9, 17 ). De joden-christenen in Klein- opstaan en velen zullen zij verleiden", had de Heiland voor-
Aziê hebben gewêten, dat ze waren toegetreden tot de ge- zegd, Matth. 24 : 11, 24. Ook aan hen zou men kunnen denken
meente van Messias Jezus. Economische boycot en uitstoting als Openb. 19 weer de „koningen van het land" ten tonele voert,
uit de gilden waren de straf f en, die „de koningen van het land" die weer „vergaderd" zijn om oorlog te voeren tegen Messias
— op hun beurt geregeerd vanuit het Jeruzalem-dat-beneden- Jezus, in dit vizioen de Ruiter op het witte paard. Maar God-
is — op de volgelingen van Messias Jezus toepasten, 18 ). dank (19 : 1, 2) komt Messias Jezus de stad, die eerst Hem zelf
en daarna zijn volgelingen doodde, „mores leren". In de oude
Openbaring 19: 11, 15, 19 termen van Psalm 2 uitgedrukt: hoeden met een ijzeren staf.
„En ik zag de hemel geopend en zie, een paard, een wit en
;
Ook hier spreekt de Schrift dus niet over algemene we-
de Ruiter er op: Betrouwbaar genoemd en Waarachtig, ( ). reldoordelen, maar over verbondswraak. De „koningen van het
En uit Zijn mond komt een slagzwaard voort, een scherp, land" zijn ook hier autoriteiten onder Gods yolk, dat onder de
opdat Hij daarmee zou slaan de natiên. En Hij, Hij zal over claim van zijn verbond staat. In dat afvallige kerkelijke kader
hen herder zijn met een staf van ijzer ( = Ps. 2 : 1, 8, 9,). ( ). brengt de Schrift hier Psalm 2 ter sprake.
En ik zag het wilde dier en de koningen van het land en
hun heerscharen vergaderd om te voeren de oorlog tegen Oproer onder Gods eigen yolk.
de Ruiter te paard en tegen zijn heerschare. Psalm 2 spreekt van oproer tegen Jahweh en zijn Messias.
„Gij zult niet alle steden van Israêl zijn rondgetrokken, Maar waar moeten we de oproerlingen zoeken: binnen of

160 161

§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

buiten Israel? De tekst van de psalm stond ons toe hen onder zijn Messias of Christus zoeke men niet in het Kremlin of in
Gods eigen yolk te zoeken en het verband waarin de apostelen Peking, maar in de concilie- en synode-zittingen en aan de
hem aanhaalden heeft ons verder in die richting geduwd: theologische fakulteiten, waar men Luther en Calvijn veroor-
Psalm 2 spreekt van oproer tegen Jahweh en zijn Messias deelde of door zijn Schriftkritiek feitelijk tegen God en zijn
onder zijn eigen yolk! Geen algemeen-politieke leiders, maar Messias streed 1911.
Israelitische autoriteiten, „koningen van het land", staan tegen „Laten we hun ketenen verbreken en hun juk afwerpen!"
God en zijn Messias-koning op. En de „natien" die hen volgen Dat zullen we niet gauw als leus op een spandoek zien meedra-
is niet de ongelovige mensheid in het algemeen, maar IsraNie- gen. Maar dat wordt wel al meer het devies van de gedoopte
ten, leden van de verbondsgemeenschap. Dat is het „grondpa- christenheid, die door Gods Geest tot de hemel verhoogd is,
troon" van Psalm 2. maar de koorden van Gods verbond almeer afwerpt en het juk
Zoals we zagen hebben de apostelen dit later herkend in van zijn geboden breekt. Verkijk u daarbij niet op sfeervolle of
hun situatie. Het trof ons, dat Paulus in zijn brieven aan aktivistische godsdienstigheid, want daar waren de tegenstan-
bekeerde heidenen nergens Psalm 2 aanhaalt om daarmee hun ders van de Jeruzalemse gemeente ook mee overgoten, maar
vroegere heidense afkerigheid van de ware God te staven. De de broeders keken daar scherp doorheen en herkenden de leus
apostelen herkenden het „grondpatroon" van Psalm 2 in Jeruza- van Psalm 2: Weg met die Messias! Wij redden het wel zonder
lem, de bloedstad, die de Messias gedood had en door wie de Hem!
christenen nog in de apostolische tijd een „grote verdrukking" Al dat oproer tegen Jahweh en zijn Messias(sen) heeft
te wachten stond „zoals er niet geweest is van het begin der echter geen enkele zin. Dat is de teneur van heel Psalm 2, maar
wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal", Matth. 24 : 21, reeds de eerste zin belijdt Gods overmacht over zijn „vrome"
19 ). In de Joodse autoriteiten en „vooraanstaande kerkelijke vijanden door de vraag: „Waarenn zijn de volken oproerig en
figuren" herkenden zij de Messiasvijandige „koningen van het mompelen de natiên ijdele dingen?" Wat dachten ze eigenlijk
land" uit Psalm 2. Zij zagen deze psalm in vervulling gaan op te bereiken? Wie zich tegen de Messias verzet krijgt immers
het „erf van Gods verbond". met God zelf te maken.

Daarmee blijkt de pijl van deze prof etie veel scherper te 4. TWEEDE STEM: DE ZETELENDE IN DE HEMEL. HET
zijn, dan wanneer wij bij vijandige „koningen der aarde" aan RIJK VAN DE MESSIAS IS GODS ZAAK, vs. 4-6.
zoiets vaags en algemeens zouden denken als b.v. „het gele Wat moeten zulke tijden van oproer tegen Jahweh en zijn
gevaar" of wat wij „de wereld" noemen. Psalm 2 spreekt over Messias de vromen in Israel hebben geschokt. Vergeet niet, dat
verzet tegen Gods Messias in wat de Heere Jezus en Johdrines het wel en wee van het Godsrijk Israel menselijkerwijs gespro-
„de wereld" noemden: de grote Woordvijandige „kerkelijke" ken sterk afhing van de messias-koning. Wat een veelomvat-
wereld! En kunnen wij 20 eeuwen na de apostelen het „grond- tende belof ten had Jahweh aan Davids huis en daardoor aan
patroon" van deze psalm niet telkens zien opduiken in de Israel gedaan: een vrederijk! We weten uit de boeken Samuel
kerkgeschiedenis? Psalm 2 geeft nader onderwijs over het en Koningen wat een goddeloze koning kon vernietigen en wat
front, dat Psalm 1 al aanwees dwars door Gods yolk heen een vrome koning kon herstellen. Bovendien staan de woorden
lopend, dat is nu: dwars door de gedoopte christenheid heen. „koning" en „rechter" niet voor niets parallel in vs. 10. De
„De koningen van het land", die komplotteren tegen God en zuiverheid van de rechtspraak hield nauw verband met de

162 163
§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

vroomheid van de koning, de hoogste rechter. Wat laat Psalm Hier neemt God zelf het woord. Maar de psalmist laat het
72 niet duidelijk zien, hoe sterk het recht van de armen en de woord „God" achterweqe, evenals cle naam hweh", en voert
vrede in het land af hankelijk waren van de kerning, die re- Hem in als „de Zetelende op de troon, 2 1 in de hemel". Een
geerde. verheven aanduiding, die aan Jes. 40 doet denken: „Zie, volken
Arme Israêlitische gelovigen als die messias-koning zelf zijn geacht als een druppel aan een emmer en als een stofje
benauwd werd! Zoals na de dood van Ahazia, toen koningin- aan een weegschaal (). Alle volken zijn als niets voor Hem".
moeder Athalia het hele koninklijke geslacht van David om- Wat zegt Hij ervan als zulke „druppels" en „stofjes" de messias-
bracht, op prins Joas na, 2 Kon. 11 : lv. Of als de messias-koning koning aanvallen? Hij moet er om lachen! Vs. 4b: „de Heer (de
tegenover de machtige Baalpriesters kwam te staan, zoals Josia, Adoon) spot met hen". Wil men de messias-koning van zijn
2 Kon. 23. Wat moet de vrome Rest in zulke perioden geschreid plaats duwen? Daar moet de Zetelende in de hemel om lachen!
hebben om de af braak van het Huis van David en zijn ko- In de hele Schrift wordt dat maar driemaal van God gezegd,
ningschap over Israël, vgl. Ps. 44, 74, 79, 80, 89, 102, 106, 120. maar een van die plaatsen is Psalm 2 : 4, vgl. Ps. 37 : 13, 59 : 9. Zo
En dit alles bereikt zijn toppunt ( = wordt vervald) ten hoog de hemel is boven de aarde is Hij boven dit oproer
aanzien van onze grote Messias Jezus. Wat verwachten wij al verheven. „Hij toch verandert tijden en stonden, Hij zet ko-
niet van Hem: heden en toekomst, de vergeving van onze ningen of en stelt koningen aan", Dan. 2 : 21. Is men dan blind
zonden, de vernieuwing van ons hart en leven, ja van deze hele geworden voor de verhoudingen in kerk en wereld? En toornig
aarde, onze wederopstanding uit de dood en het eeuwige leven vervolgt de Goddelijke spreker: „En Ik, Ik heb nog wel mijn
in het nieuwe Jeruzalem. Daarom kunnen wij lijden aan het koning gezalfd op Sion, mijn heilige berg!" 21).
verzet tegen Messias Jezus, zoals dat blijkt uit de beklem- Wie dus aan de messias-koning komt, krijgt te maken met
mende ontkerstening van de laatste eeuwen. Men berooft onze „de Zetelende in de hemel". Zo lagen en liggen de verhou-
Messias van zijn eer als vleesgeworden Zoon van God, als dingen. David was als 't er op aankwam „maar" gezalf de of
overwinnaar van de dood en als rechter van levenden en messias van God. En Asa en Hizkia en al die andere mes-
doden. En de vrees kan ons hart bekruipen: wat moet er van sias-koningen in Israel ook. Ja, zelfs onze Messias Jezus is als
zijn koningschap terechtkomen? De klaagpsalmen over Sion Middelaar toch ook GOds knecht? De gemeente van Jeruzalem
(Ps. 74, 79, 102 e.a.) zijn weer hoogst aktuêel. Wij willen er beklaagde zich toch bij God, dat Israel zich richtte „tegen uw
enkele met u lezen. Maar aan de spits ook van deze psalmen heilige knecht Jezus, dien Gij gezalfd hebt", Hand. 4 : 27.
staat de moedige belijdenis van Psalm 2: het Koninkrijk van de Zo liggen de verhoudingen. Achter messias David stond
Messias is GOds zaak! God zelf, die hem gezalfd en daarmee aangesteld had. En
achter messias Hizkia stond God zelf, die hem aangesteld had.
Vers 4-6: Maar ook achter Messias Jezus staat God zelf, die Hem aan-
„De in de hemel op de troon Zetelende lacht, de Heer drijft gesteld heeft. Verzet tegen Messias Jezus betekent dus
de spot met hen. opstand tegen „de Zetelende in de hemel". Het koningschap
Dan spreekt Hij tot hen in zijn toorn en slaat hen met van Messias Jezus is GOds zaak.
schrik door zijn toorngloed:
En 1k, 1k heb nog wel mijn koning gezalfd op Sion, mijn Wat hebben Israêl en de christenheid deze fundamentele
heilige berg!" les, waarmee het Psalmboek opent, vaak vergeten. Dan ver-

164 165

§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

keerde Gods yolk in de waan, dat het zich zelf moest veilig overwinnen, en ons zalig te maken. Wat ontmoet onze Messias
stellen. Met wagens, paarden en ruiters, met slimheid, politieke Jezus overal in de christenheid sterke tegenstand. Wat tasten
middelen en waarmee al niet meer. Iemand als Saul geloof de afvallige christenen Hem in zijn eer aan, op allerlei wijze. „De
niet echt, dat zijn koningschap GOds zaak was en dat God heus koningen van het land", vooraanstaande kerkelijke leiders,
mans genoeg was dat zonder militaire kracht te beschermen. loochenen zijn Godheid, zijn opwekking uit de doden, zijn
David, die heeft deze les begrepen en in praktijk gebracht. wederkomst. Maar tot troost van het vrome Overblijfsel onder
David wist zich altijd knecht-koning, die kon wachten op GOds Gods yolk van alle eeuwen opent het Psalmboek, het door
tijd en tussenkomst. Psalm 2 is daarom door en door „Davi- Gods Geest geinspireerde Gebeden- en Liederenboek van Isra-
disch". Hij was de man, die beleed: „Van U is de heerschappij, el, met de mededeling dat God er om lácht. Machtige anti-
o Jahweh", 1 Kron. 29 : 11. Dat kan een mens rust geven, wat christelijke bewegingen en van de Messias der Schrif ten
ook de bedoeling is van Psalm 2. Maar als er ooit een messias loswekende geestesrichtingen in de wereld der christenheid,
zich als Gods knecht gedragen heeft dan was het wel Messias imponeren ze u? Maken ze u soms mismoedig? Laat u met de
Jezus. Hij heeft Psalm 2 vervuld, ook door het geloof van deze anawim of ootmoedigen aller eeuwen troosten door Psalm 2:
psalm te belij den zoals nog nooit iemand voor Hem gedaan God lacht er om! Alle verzet tegen onze Messias-Koning zal
had. Hij geloof de, dat het Koninkrijk op de keper beschouwd toch ijdel, zinloos blijken. „En Ik, Ik heb nog wel mijn koning
GOds zaak was en dat Hij daarin als Messias Gods Knecht was, gezalf d op Sion, mijn heilige berg" zegt de in de hemel Zete-
Jes. 42 : 1-4, Matth. 12 : 18-21, Hand. 3: 13, 26, 4 : 27, 30. Wat lende. Wie zou dat ongedaan kunnen maken? "Gij zijt van
sprak Hij vaak als een echte Knecht over „de werken GOds", Christus, en Christus is van God", 1 Cor. 3 : 23.
waarvoor Hij gekomen was, Joh. 9 : 3. „De werken mijns Va-
ders", Joh. 10 : 37. „De werken Desgenen, die Mij gezonden 5. DERDE STEM: DE MESSIAS LAAT HOREN WAT JAHWEH

heeft", Joh. 9 : 4. „Mijn spijze is de wil te doen Desgenen, die HEM BELOOFD HEEFT, vs. 7-9.
Mij gezonden heeft", Joh. 4 : 34. En vandaar ook zijn vaste Het rijk van de Messias is GOds zaak! Voor dat vertrouwen
vertrouwen op het belovende spreken van zijn Vader (zie z.reg. hadden de vromen in Israel een wel zeer gegronde reden.
le, 702): „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde", 22 ), Jahweh had immers beloof d, dat er tussen Hem en de ko-
Matth. 28: 18, vgl. Joh. 5 : 27. God de Vader handhaaf t de ningen uit Davids huis niets minder dan een Vader-zoon-ver-
koninklijke rechten van Messias Jezus, Openb. 3 : 21, 12 : 5. houding zou bestaan. Nauwere belangen-gemeenschap valt er
moeilijk te bedenken.
Wat moet dit tweede stukje van Psalm 2 de gelovigen van Aan dat Goddelijke besluit komt de messias-koning in vs.
alle eeuwen getroost hebben. Als de macht van de messias- 7-9 herinneren. Daarmee klinkt de derde stem in deze psalm.
koning klein leek en die van zijn tegenstanders groot. Maar
ook nu wij zelf soms diep geimponeerd raken door de macht Vers 7-9:
van het ongeloof. Wat een wapens, wat een intellect, wat een „Ik wil gewagen van de verordening van Jahweh:
geld, wat een mankracht, wat een grootsheid en wat een verlei- Hij sprak tot mij: „Mijn zoon zijt gij,
delijke kracht werpt een afvallige christenheid in de strijd Ik, Ik heb u vandaag verwekt",
tegen het Woord van God, die zijn Zoon voor ons of stond om Vraag van Mij
ons vlees aan te nemen, voor ons Borg te staan, de dood te en Ik zal volken geven u ten erfdeel

166 167
§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek

en u ter bezitting de einden van het land. Als een bekende adoptie-formule.
U mag ze verbrijzelen met een ijzeren staaf De opgravingen in het Nabije Oosten hebben ons geleerd,
ze stukslaan als pottenbakkerswerk". dat ook in die wereld van de bijbel kinderloze echtparen een
Als Psalm 2 in de eerste plaats slaat op „messiassen" uit de kind adopteerden, 27 ). Allerlei bepalingen daarover zijn aan het
tijd voor de komst van Gods Zoon op aarde en via hen „ver- licht gekomen, waarbij ook de plechtige formule die de adopte-
vuld" is — z'n climax bereikt heeft, tot z'n toppunt van aktu- rende man richtte tot de jongen, die hij adopteerde: „Gij zijt
aliteit gekomen is — in de grote Messias Jezus, lopen we dan mijn zoon, heden heb ik u verwekt", 28 ). „Vandaag word ik jouw
met deze verklaring niet vast bij de bovenstaande verzen? „Hij vader", vertaalt een moderne Engelse vertaling wat vrij, 29 ). Van
sprak tot mij: „Mijn zoon zijt gij, Ik, Ik heb u vandaag verwekt", zo'n adoptie zal ook wel een akte zijn opgemaakt.
hoe konden „messiassen" als David, Josafath en Uzzia dit van Ps. 2 :7 gebruikt dus oudtijds bekende uitdrukkingen.
zichzelf beweren? Gelden deze woorden niet uitsluitend van
onze Heere Jezus Christus, van wie wij belijden, dat Hij „alleen Als we daaraan eens dachten bij Ps. 2 : 7? Vooral in ver-
de eeuwige natuurlijke Zone Gods is", Heid. Cat. Zondag 13, band met wat we lezen in 2 Sam. 7. David had zo graag voor
vgl. Joh. 1 : 14, Hebr. 1 : 1, Joh. 3 : 16, 1 Joh. 4 : 9, Rom. 8 : 32. En Jahweh een tempel gebouwd, een huis van steen. Hoewel Hij
deze Messias kende de dichter van Psalm 2 toch nog niet? Nee, besliste, dat Davids zoon deze tempel zou mogen bouwen,
maar toch sprak hij voor zijn tijdgenoten met bovenstaande stelde Jahweh Davids plan op zo hoge prijs, dat Hij aan David
verzen bekende en vertrouwde taal. een huis beloofde, een koningshuis, een huis van vlees en
In het oude Egypte, Israêls grote buurman, beschouwde bloed, dat voor immer bestendig zou zijn. En wat Davids zoon
men de koningen als echte godenzonen. Men geloof de, dat de en opvolger Salomo betreft, beloofde Jahweh: „Ik zal hem tot
farao's door een god bij de koningin-moeder waren verwekt, vader zijn, en Hij zal Mij tot een zoon zijn", 2 Sam. 7 : 14, vgl.
zodat deze vorsten in de lijf elijke zin van het woord „zoon van Ps. 89 : 27. Zo had Jahweh verordend: Davidische koningen
god" waren, vleesgeworden goden. Kanaanitische vazal-konin- staan tot mij in de vader-zoon-verhouding. Op die belofte zal
gen spraken in hun brieven Farao wel aan als „mijn goden, mijn Ps. 2 : 7a wel het oog hebben als hij spreekt over het „choog"
zonnegod", 23 ). Teneinde deze „goddelijkheid" in de familie te van Jahweh. Wij hebben dat Hebreeuwse woord vertaald door
houden trouwden farao's wel met hun eigen zuster. Van een „verordening", maar we hadden het ook door „besluir,
f arao is zelf s bekend, dat hij trouwde met zijn eigen derde „uitspraak", „beschikking" of „decreer kunnen doen. Ja, mis-
dochter, 24 ). Hun namen getuigen ook van deze aanmatiging: schien nog wel beter door het woord „statuut".
„zoon van Re" of „zoon van Amon". In Mesopotamie ging men Het is namelijk mogelijk, dat Psalm 2 niet alleen uitdruk-
minder ver, 25 ). Maar van de Kanaanieten kennen we door de kingen ontleent aan het toenmalige adoptie-recht, maar ook
archeologie een af beelding van twee prinsjes, die zuigen aan aan de oud-Oosterse kronings- en verbondsterminologie. Wan-
de borsten van een godin, 26 ). Van deze oud-Oosterse konings- neer in het oude Egypte een nieuwe koning de troon besteeg,
vergoddelijking is in de Schrift geen sprake en aan deze stelde men een oorkonde op, waarin een god de nieuwe koning
verdoezeling van de grens tussen God en de mensen hoeven als wettig heerser legitimeerde, ja hem als zijn eigen zoon
we dus ook bij Psalm 2 niet te denken. Maar hoe verklaren we erkende. Ook het Hebreeuwse woord „choog", dat wij door
de zin: „Mijn zoon zijt gij, Ik, Ik heb u vandaag verwekt" dan „verordening" vertaalden, zou op zo'n legitimatie-oorkonde
wel? kunnen duiden, 30 ). Deze parallel lijkt ons aantrekkelijk, omdat

168 169
§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

we al vaker in de Heilige Schrift uitdrukkingen hebben ont- pen is: het statuut van Jahweh. Gods belof ten over Davids
moet, die aan de oud-Oosterse verbondsterminologie waren koningshuis. Dat heft hij op als zijn enige schild.
ontleend en we bovendien met het „besluit" van 2 Sam. 7 en Ps. Daarmee raakt Psalm 2 een van de hoof dzaken in de
2 : 7a op en top in een „verbondsklimaat" vertoeven. Misschien Heilige Schrift, die ook geldt — very -did, dus nog meer — van
zou om deze reden het woord „statuut" de beste vertaling zijn Onze Messias Jezus. Deze les luidt: Wordt Gods messias be-
voor „chooq" in Ps. 2 : 7. „Ik wil gewagen van het statuut van dreigd? (vs. 1-3), dan is dat Gods zaak (vs. 4-6). De messias-
Jahweh: Hij sprak tot mij: „Mijn zoon zijt gij, Ik, Ik heb u koning overwint niet zelf zijn vijanden, dat doet God voor hem,
vandaag verwekt". Ps. 110: 1, Hebr. 1 : 13, 10 : 13. Jahwéh breekt het verzet, zijn
De Israelitische koning uit Davids huis was geen goden- messias-koning heeft alleen Jahwehs belofte of verordening:
zoon, door een god verwekt bij 's konings moeder. De adoptie- „Gij zijt mijn zoon ..." Maar daarop strandt dan ook uiteindelijk
terminologie sluit zulke gedachten aan koningsvergoddelijking alle anti-messiaans of anti-christelijk verzet! Tegen dat besluit
bij voorbaat uit. Jahweh had de koning niet voor diens ge- kan niets en niemand op, 32 ). Want als Gods „zoon" is de mes-
boorte, maar „heden" verwekt! Men heeft daarvoor gedacht aan sias-koning uiteraard meteen Gods erfgenaam. God gaf hem
de dag van de troonsbestijging, 31 ). Maar kan Samuel over die het recht daar om te vragen:
nauwe Vader-zoon-band tussen Jahweh en David al niet
gesproken hebben bij diens zalving? De profeet kan toch in die „Vraag van Mij en Ik zal volken geven u ten erfdeel en u
kring van jongens in het huis van Isai meer gezegd hebben dan ter bezitting de einden van het land.
de Schrift ons meedeelt? Het nieuwe van Jahwehs boodschap U mag ze verbrijzelen met een ijzeren staaf, ze stukslaan
in 2 Sam. 7 zou dan ondermeer Gods besluit zijn die Vader- als pottenbakkerswerk':
zoon-verhouding in de toekomst ook uit te breiden over Davids
nakomelingen en opvolgers. Als we in vs. 8 „land" vertalen in plaats van „atirde" behoe-
ven we meteen hier niet te denken aan de overdrijvingen,
Hoe dit verder zij, in Ps. 2 beluisteren we ook de echo van waaraan de oud-Oosterse hofstijl zich graag te buiten ging.
2 Samuel 7. En daarmee voegt Psalm 2 een nieuwe lief elijke Overigens was het door God bel6Of de land groter dan het door
troostklank toe aan het openingskoor van het Psalmboek. Voor Israel in bezit genomen land. Beloof d had God immers aan
daarin een klacht geuit is over de messias en zijn rijk voert de Abraham „dit land, van de rivier van Egypte (zo'n 150 km ten
psalmist de messias-koning sprekende in met deze belijdenis: Z.W. van Jeruzalem) tot de grote rivier, de rivier de Eufraat",
„Ik wil gewagen van de verordening van Jahweh ...!" Dat Gen. 15 : 18, vgl. Num. 34 : 1-12, Joz. 1 :4, 13 : 1-6, Id, 210.
noemen we een echte geloofsbelijdenis, want onderschat de Pas David heeft gedaan wat Jahweh had aangeboden:
dreiging niet: „Koningen van het land stellen zich in slagorde „Vraag van Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel en u ter
op en machthebbers spannen samen tegen Jahweh en zijn bezitting de einden van het land". Toen hij koning werd re-
messias", vs. 2. Wat roepen ze dreigende leuzen, vs. 3. Benauw- geerde hij over het stadstaatje Hebron, een liliputrijkje. En
de tijden voor de koning en zijn vrome volgelingen. Maar welk toen hij na zeven jaar het bewind over Israel aanvaardde,
wapen heft de messias-koning tegen dat verzet op? Wagens? bezaten de Filistijnen daar vele enclaves. Zo had Saul het
Paarden? Ruiters? Andere aardse machtsmiddelen? Nee, daar beloof de land achtergelaten. Maar op het eind van zijn leven
rept hij zelfs met geen woord over. Zijn enige verdedigingswa- heeft David al die „koningen van het land" met Gods hulp

170 171
§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

„stukgeslagen als pottenbakkerswerk" en ligt zelfs Damaskus woorden: de Messias-Koning staat voor zijn troonsbestij-
binnen zijn invloedssfeer, Ps. 18 : 44. David regeerde „over al de ging! 34 )
koninkrijken van de Rivier of tot het land der Filistijnen, tot de Daar hebt u weer het oude grondpatroon van Psalm 2, nu
grens van Egypte", 1 Kon. 4 : 21, 24. Om dat uitgestrekte gebied in de kerkgeschiedenis onder Messias Jezus. Ook tegen Hem
mocht een Davidische koning volgens Ps. 2 : 8 Jahweh vragen leef de er alle eeuwen door verzet, zowel onder Joden als
en wee degene, die hem dat recht betwistte. christenen. Ook zijn enige wapen was Gods verordening: „Mijn
Ps. 2 : 7-9 is dus door en door „Davidisch". zoon zijt gij Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw
erf deel ..." Ook van zijn rijk geldt de oude regel: „Niet door
Maar op onze Messias Jezus en zijn rechtspositie bij God kracht noch door geweld, maar door mijn Geest! zegt Jahweh
is Ps. 2 : 7-9 nog veel sterker van toepassing. In Hem bereiken van de strijdkrachten", Zach. 4 : 6, vgl. Ps. 20 : 8. En ook Messias
deze woorden hun toppunt of vervulling. Hij „alleen is de Jezus heeft Gods belofte: eens alle vijanden door God aan zijn
eeuwige natuurlijke Zone Gods", die zich vernederd heeft om voeten gelegd, Hebr. 10 : 13. Men zou de inhoud van de Evan-
Gods Knecht en onze Middelaar te worden. In die gestalte gelieprediking sinds Jezus' troonsbestijging kunnen samenvat-
heeft God ook tot Hem dezelf de oude „kroningstaal" gesproken ten met Psalm 2 : 7-9. Door die verkondiging gewaagt Messias
als tot David en zijn opvolgers. We zagen dat al, toen we de Jezus nu al eeuwenlang alom van de verordening, die God over
aanhalingen van Psalm 2 in het Nieuwe Testament naliepen. Hem heeft uitgevaardigd: Messias Jezus enig erfgenaam van
Toen onze Heiland zich had laten dopen, klonk Gods stem uit de hele wereld, alien die in Hem geloven zijn „medeérf gena-
de hemel: „Deze is Mijn Zoon ...", Matth. 3 : 17. Dat waren de men" (Rom. 8 : 17) en zijn vijanden straks verpletterd als aarde-
oude klanken van Psalm 2 en van het verbond, dat God met het werk.
koningshuis van David gesloten had, 2 Sam. 7. En bij zijn Dat laatste hebben zijn Joodse tegenstanders al onder-
verheerlijking op de berg klonk uit die lichtende wolk weer vonden in de jaren 66-70 in de Joodse oorlog, die 1.100.000
Psalm 2: „Deze is Mijn Zoon!" Matth. 17 : 5. Ook de brief aan de doden kostte en eindigde met de verwoesting van Jeruzalem
Hebreeên ziet Psalm 2 vervuld in Messias Jezus: „Immers, tot en de tempel. Over dit oordeel spreekt het boek Openbaring in
wien der engelen heeft Hij ooit gezegd: Mijn zoon zijt gij Ik ;
eerste instantie, ook in Openb. 12 : 5. Maar Psalm 2 zal zijn
heb u heden verwekt? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader laatste vervulling pas vinden bij Jezus' wederkomst om te
en Hij zal Mij tot een Zoon zijn", Hebr. 1 :5, vgl. 5 : 5, 7 : 28, oordelen de levenden en de doden. Dan zal God de Vader Hem
2 Pt. 1 : 17. En daarom „gesteld tot erfgenaam van alle dingen", bevoegdheid verlenen al zijn vijanden te verpletteren zoals
Hebr. 1 : 2, gerechtigd de vraag te stellen van Ps. 2 : 8. Satan iemand met een zware ijzeren staaf een kast vol porcelein aan
had Hem verzocht door Hem al de koninkrijken der wereld te gruizels slaat. Dan bereiken de oude woorden van Psalm 2 hun
tonen en alsof hij, satan, God was tot de messias te zeggen: „Dit hoogste vervulling. Als Messias Jezus met zijn Goddelijke
alles zal ik u geven (zinspeling op Ps. 2 : 8!), indien Gij u koninklijke macht al zijn vijanden onder duivelen en mensen,
nederwerpt en mij aanbidt", Matth. 4 : 8v. Maar Jezus koos ook de „vrome", zal laten zien hoe waarachtig Gods Koninklijke
gehoorzaam de lijdensweg, die God hem wees en kon daarna Besluit over Messias Jezus was: „Vraag Mij en Ik zal volken
vol gerechtvddrdigd vertrouwen op Gods uitnodiging in Ps. 2 : 8 geven tot uw erf deel, de einden van het land tot uw hezit!" Dan
verklaren: „Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde", krijgen we pas een christelijke wereld, beter gezegd: een Gods-
Matth. 28 : 18, Ib 440, Ic 179, 33). Let op de datum van deze rijk, geregeerd door de Geest van Christus.

172 173
§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

6. VIERDE STEM: OPROEP JAHWEH EN ZIJN MESSIAS TE Maar tegelijk troost hij de ootmoedigen in Israel, die
DIENEN, vs. 10-12. treuren om de tegenstand tegen Jahweh en zijn messias-ko-
Als een oud-Oosterse Grootkoning een oproerige vazal ning. En hoe kan men die troost krachtiger inkleden dan in de
had, dan strafte hij zo'n onderkoning in de regel niet meteen vorm van een ultimatum aan 's konings vijanden? Triomf an-
met een strafexpeditie af, maar zond hij eerst een diplomatieke telijker kan men moeilijk over hen spreken dan door dit ge-
missie om de afvallige te waarschuwen. Voor zo'n gebeurtenis bruik van een capitulatie-oproep. Horen we hier misschien de
kende de wereld van de bijbel zekere geijkte diplomatieke echo van het eeuwenlange rechtsgeding tussen Jahweh en
vormen en termen. Eerst werd de ontrouwe vazal nog eens aan Israel, waarvan de boeken der Prof eten vertellen? Zij hadden
zijn verbondsverplichtingen herinnerd, de verbondsvloeksanc- als ambassadeurs van Israels Grootkoning zijn vele waarschu-
ties werden nog eens onder zijn aandacht gebracht en dan wingen overgebracht.
eindigde de Grootkoning zijn boodschap met een ultimatum, De laatste zin van deze psalm is een f elicitatie aan het
dat vaak begon met de woorden: „Nu dan ...", of: „daarom ...", adres van hen, die schuilen bij Jahweh als hun Suzerein of
zie z. reg. Ie onder „nu dan" 35 ). Grootkoning en bij diens messias of onderkoning! 37 a) Daar-
Met deze echte vet bondsterm begint de psalmist de mee eindigt de psalmist met dezelf de krachtige geloofstaal als
laatste strofe van Psalm 2. Dat stempelt de vs. 10-12 meteen waarmee hij begonnen was. Terwijl overal in Israel (en zijn
tot een verbondsmatig bepaald ultimatum, dat appelleert op onderhorige gebieden?) „koningen" en andere machthebbers
verdragsbepalingen. Wij voelen ons daardoor meteen nog eens samenspannen tegen de Davidische koning in Jeruzalem en
bevestigd in onze mening, dat Psalm 2 spreekt over verzet hun oproer-leuzen door het land klinken, belijdt de psalmist
tegen Jahweh en zijn messias onder Gods eigen yolk. met de hand op Gods eigen besluit over zijn messias: En tOch
zijn al diegenen onder Gods yolk te feliciteren, die bij Jahweh
Vs. 10-12: en zijn zwaarbestreden messias schuilen! Geloof was dus ook
„Nu dan, koningen, komt tot inzicht, weest gewaarschuwd, voor hem al een „bewijs van de dingen die men niet ziet",
autoriteiten van het land, 36 ). Hebr. 11 : 1.
Dient Jahweh met ontzag Via David en zijn opvolgers doelt ook dit slot van Psalm 2
en juicht Hem met siddering toe. nu natuurlijk vooral op onze Messias Jezus, „de overste van de
Kust de zoon, 37) opdat hij zich niet vertoornt en gij onder- koningen van het land", Openb. 1 : 5, 38 ). Wat is er dwazer voor
weg zoudt omkomen, gedoopte onderdanen van deze koning en leden van zijn yolk
want spoedig kan zijn toorn ontbranden. dan om zich tegen Hem te verzetten? U riskeert zijn vreselijke
Gelukkig alien die bij hem toevlucht zoeken!" verbondswraak. En wat is er verstandiger voor een christen
„Zou Ik een welgevallen hebben aan de dood van de dan die Messias-Koning niet af te zweren, maar Hem als Zoon
goddeloze? luidt het woord van de Heere Jahweh. Niet veeleer van God de Hem verschuldigde eer te bewijzen? Nu kan het
hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve?" Ezech. nog goedschiks, straks als Hij wederkomt moet het toch, zij het
18 : 23. Die Heilandslief de van God klinkt ook in het slot van dan kwaadschiks, want of we willen of niet, op de knieen voor
Psalm 2. Staking van het verzet zou betekenen ontkoming aan Messias Jezus gaan we toch, Fil. 2 : 10v., Op. 11 : 15.
's konings toorn. Daartoe roept de psalmist zijn goddeloze De Messias der Schriften lijkt dus eenvoudig niet op de
mede-Israelieten op. zoete „Jezus" van de Jesulatrie: het Jezusdenkbeeld van een

174 175
§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

zachte, zoete en eindeloos soebattende man. Voor de Messias 4. Vs. 10-12: Een ultimatum roept de opstandelingen op
van Psalm 2 willen zijn vijanden straks wel wegkruipen in de zich aan de verdragsbepalingen van hun Grootkoning Jahweh
grond, Openb. 6 : 15v. Pas dus maar op voor Hem. Wee ons als te houden en hun verzet tegen diens messias-koning te staken.
zijn toorn over ons ontbrandt. Het zal een Vorst zijn, die De gehoorzame onderdanen worden gefeliciteerd. Hun gelief-
Messias Jezus, die we op de Jongste Dag te zien zullen krijgen! de messias mag zwaar bedreigd worden, Gods beloften stellen
Daarom zijn ook al diegenen goed af, die vandaag gelovig hem en zijn rijk veilig.
schuilen bij God en zijn Messias, ook al hebben millioenen in
de christenheid als levensdevies: „Laat ons hun banden II. Israel in de jaren 33-70.
verscheuren en hun touwen van ons werpen!" Hartelijk gefeli- 1. Vs. 1-3: De „koningen" in het Joodse land en de macht-
citeerd, als u voor de totale verlossing van ons mensenleven op hebbers in het Sanhedrin en in de synagogen spannen samen
deze gevloekte aarde, voor de uitdelging van de zonde en haar tegen Messias Jezus en zijn volgelingen. Hem zelf doden zij en
gevolgen, de overwinning op graf en dood, af ziet van alle zijn discipelen werpen ze overal uit de synagogen, zo mogelijk
aardse redders en reddingsmaatregelen en uw geloofsoog al- met behulp van de Romeinse sterke arm.
leen richt op het Koninkrijk van God onze Vader en zijn 2. Vs. 4-6: Daarmee bindt de afvallige Joodse kerk de
Messias Jezus! strijd aan met God zelf, die deze Messias-Koning over zijn yolk
had aangesteld. Johannes de Doper en Jezus waarschuwen
7. DE GESCHIEDENIS HERHAALT ZICH: DRIE KEER HET
voor „de komende toorn", Matth. 3 : 7, Luk. 21 : 23.
GRONDPATROON VAN PSALM 2.
3. Vs. 7-9: Messias Jezus eerbiedigt de geheel eigen aard
Psalm 2 ging dus al meer dan eens in vervulling. Of anders van zijn koningschap. Hij wijst alle vleselijke kracht bij de
gezegd: hij tekent een situatie, die zich wat haar grondpatroon vestiging van zijn rijk af en beroept zich uitsluitend op Gods
betreft nadien vaak herhaalde. Tot de Psalm vlammende taal verordening over de Messias. Satan biedt hem alle koninkrij-
ging spreken met betrekking tot Gods grootste Messias: Jezus. ken aan, maar Messias Jezus begeert ze alleen van zijn Vader.
Bij wijze van samenvatting plaatsen wij nu het grondpatroon Vlak voor zijn hemelvaart belijdt Hij zijn geloof in Ps. 2 : 8v,
van onze psalm met enkele vervullingen daarvan onder elkaar. vgl. Matth. 28 : 18 („Mij is (in deze Messiaanse belofte) gegeven
alle macht in hemel en op aarde").
I. Het grondpatroon. Zijn apostelen verkondigen overal waar Joden wonen, dat
1. Vs. 1-3: Oproerige machthebbers in het Israêlitische God Jezus „én tot Heer en tot Messias gemaakt heeft", Hand.
land willen David of een van zijn opvolgers van de troon 2 : 36, 13 : 33, 18 : 28. En Jezus zelf troost door zijn Openbaring
stoten. de vervolgde Joden- en heidenchristenen in de toenmalige
2. Vs. 4-6: Jahweh, die in de hemel zetelt, spot met deze kerkwereld met verwijzingen naar Ps. 2 : 7-9, vgl. Openb. 2 : 27,
pogingen en geeft te kennen, dat Hij verzet tegen zijn messias 12 : 5, 19 : 15.
opvat als verzet tegen God zelf. 4. Vs. 10-12: Vanaf de prediking van Johannes de Doper
3. Vs. 7-9: De bedreigde messias beroept zich op zijn tot en met die van Jezus en zijn apostelen klinkt door de
enige afweermiddel: Jahwehs verordening, dat Zijn onderko- Joodse wereld het ultimatum van Psalm 2: „Nu dan, dient
ning uit het huis van David de heerschappij over het beloof de Jahweh en zijn Messias!" Een rest bekeert zich, maar de massa
land zal uitoef enen. blijft de koorden van Gods verbond afwerpen. In 66 begint

176 177
§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek 16

Jahweh zijn verbondsvloek over Jeruzalem en zijn „koningen" een ultimatief karakter, dat zijn uitgangspunt neemt in de
uit te gieten. In de Joodse Oorlog (66-70) wordt Israel „gedoopt claim, die God door zijn verbond op de christenheid heeft. Het
met vuur", Matth. 3 : 11v. Het boek Openbaring gaat voor het verbondsmatig bepaalde „Nu dan" van Psalm 2 klinke door in
eerst in vervulling en Psalm 2 voor de zoveelste maal. „Welza- onze evangelisatie-gesprekken met hen, die Messias Jezus
lig" de christenen, die bij de Messias schuilen. Zij vinden in verwerpen of negeren. Men waarschuwe allen, die Gods ulti-
Pella levensbehoud (Matth. 24 : 16), als Jeruzalem, het grote matum afwijzen voor hun ondergang. Wat Johannes in vizi-
Babylon, in 70 ondergaat. 1.100.000 Joden vinden de dood. oenen over Jeruzalems ondergang zag, zal zich op mondiale
schaal herhalen als Messias Jezus op de Jongste Dag zijn
III. Na 70: de Christenheid in het Westen. ongezeglijke onderdanen zal komen afstraf fen door de fiolen
1. Vs. 1-3: De „koningen" in de christenheid en de macht- van Gods verbondswraak over hen leeg te gieten. Mogen nog
hebbers of vooraanstaande kerkelijke figuren dringen koning veel mede-christenen Gods ultimatum voordien aanvaarden!
Jezus van zijn enige Bisschopsplaats over de christelijke ge- Met het oog op die dag feliciteert Psalm 2 degenen, die tot God
meente. Zij ontroven Hem zijn eer van enige en algenoegzame en zijn Messias de toevlucht hadden genomen.
Zaligmaker, van de vleesgeworden Zoon van God en van Sleu-
teldrager van het dodenrijk. De Geestelijke aard van zijn 8. DE GESCHRIFTEN INGELEID.
koningschap wordt miskend. Afvallige christenen grijpen voor- We hebben nu Psalm 1 en 2 gelezen en daarmee de
uit op Gods beloof de rijk van de toekomst door de verwachting Inleiding tot de Psalmen in de dubbele zin van woord: de
van een heilstaat hier en nu, desnoods te vestigen met revoluti- Psalmen als bijbelboek, maar ook tot de Psalmen als bijbel-
onair geweld. Men vereert Jezus als „een goed mens". deel.
2. Vs. 4-6: Daarmee komt de gedoopte christenheid door We wezen al op de grote verscheidenheid, die dit derde
de eeuwen heen telkens in verzet tegen God zelf, die deze bijbeldeel vertoont: psalmen, levenswijsheid, lief despoezie, de
Messias schonk en in Hem de belofte van haar totale verlos- geschiedenis van Ruth, de arenraapster, en die van koningin
sing. God spreekt van toorn over deze verwerping van zijn Esther aan het Perzische hof, klaagliederen over de bal-
Messias en diens Geest, Hebr. 10 : 29-31. lingschap van Gods yolk, beschouwingen over de ijdelheid van
3. Vs. 7-9: Tegenover de massale verwerping van Messias ons dagelijkse werk, apocalyptische literatuur, een geschiede-
Jezus kunnen de ootmoedigen zich troosten met Gods onwrik- nisboek van Adam tot Artaxerxes. Bestaat er tussen de bonte
bare verordening met betrekking tot Messias Jezus' ko- verscheidenheid van deze boeken wel enig verband? Of vor-
ningsrechten en zijn bevoegdheid straks alle verzet tegen Hem men ze een verzameling parels zonder verbindingssnoer? Deze
neer te slaan. Openbaring troost de gelovigen van na 70 door vraag opperden we al eerder, maar zouden we bewaren tot na
vele aanhalingen van Psalm 2. Het boek staaft met deze psalm, de bespreking van Psalm 1 en 2.
dat Messias Jezus eens ook het „Babylon" van de afvallige Als we de canonische plaats van deze beide psalmen —
christenheid, die zoveel rechtvaardigen verdrukt heeft, zal aan de spits van de Psalmen als bijbelboek en als bijbeldeel —
oordelen. goed in het oog houden, dan geeft de Heilige Schrift ons zelf
4. Vs. 10-12: Nog is God lankmoedig, „daar Hij niet wil, de draad in handen, die de parels van de Geschriften verbindt
dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering ko- tot een flonkerend parelsnoer. De beide inleidingspsalmen
men", 2 Petr. 3 : 9 De christelijke prediking drage daarom ook dienen ons dan als leeswijzers door het inderdaad bonte ge-

178 179

§6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

heel van de Geschriften. Psalm 1 en 2 kunnen ons helpen de vreze des HEEREN is en hoe levenvernietigend goddeloze
hoof dzaken van het derde bijbeldeel in het oog te krijgen. Alle principes werken.
Geschriften vormen variaties op de thema's die de Inlei- En zoals de Psalmen liederen zijn op SinaItische grondslag,
dingspsalmen aansloegen: En toch staat Jahweh aan de kant zo spraken Israèls wijzen hun chokma (wijsheid) op dezelf de
van de rechtvaardigen en draagt hun leven vrucht (Psalm 1). En basis. De goudstaven van Gods raadgevingen in de Thora vindt
toch zal het Koninkrijk van Jahweh en zijn Messias de eind- u in de Spreuken omgemunt tot het wisselgeld van de ware
overwinning behalen! (Psalm 2). Dat geloof verbindt de levenswijsheid.
Geschriften tot een geheel.
Laten we ze nu nog eens in vogelvlucht overzien. c. Job.
Rechtvaardigen moeten soms zwaar lij den en dan kan het
a. Psalmen. „Waarom, o God?" hun hart pijnigen. Dode orthodoxie zoals die
Het Liederenboek van het vrome, maar vaak arme Over- van Jobs vrienden hélpt dan niet echt. Als pleitbezorgers van
blijf sel dat in Israêl Jahweh nog vreesde. Leek deze minder- God miskenden zij Jobs gerechtigheid. Zij stelden de kwestie
heid aan het kortste eind te trekken? Toonde de oppositie z6: Of Job is oprecht en vroom — maar dan doet God hem
tegen Jahweh en zijn inzettingen vaak grote macht in de vreselijk onrecht Of: God d6et nooit onrecht, en dus is Job
Israêlitische kerk? De psalmisten beleden daartegenover dap- schuldig. Kort gezegd stelden ze dus het dilemma- God is
per hun geloof, dat Jahweh toch aan de zijde stond van hen, die schuldig Of Job. Maar de arme lijder wist, dat dit niet waar was:
zo'n vreugde hadden in zijn Thora en voor de komst van Gods „Uw uitspraken zijn spreuken van as", klaagde hij, 13 : 12. De
Koninkrijk bleven hopen op de beloften, die Jahweh aan Da- vraagstelling van zijn orthodoxistische vrienden deugde niet.
yids huis gedaan had. „Jahweh kent de weg der rechtvaardi- God was niet schuldig maar Job 00k niet. Job heeft geworsteld
gen" en „Ik zal gewagen van het besluit van Jahweh", die om de belijdenis vast te houden, die Psalm 1 kort z6 onder
belijdenis van Psalm 1 en 2 vormt het stramien waarop alle lof- woorden brengt: „Toch kent Jahweh de weg der rechtvaardi-
en smeekgebeden in dit bijbelboek zijn geborduurd. gen". Onze God is een loyale Grootkoning, die zijn verbonds-
verplichtingen tegenover loyale bondgenoten eerlijk nakomt.
b. Spreuken. Al kan Hij ons zijn wereldregeringsbeleid eenvoudig niet
De tegenstelling, die Psalm 1 in Israél aanwees, tussen doorzichtig maken vanwege onze menselijke kleinheid. Maar
rechtvaardigen en goddelozen, Jahwehgetrouwen en Jahweh- dat doet niets of van Gods loyaliteit, die Job zo standvastig
verlaters komt u in bijna elke spreuk tegen. De man van Psalm beleed, noch van Jobs gerechtigheid, waaraan hij ondanks zijn
1, die niet handelt volgens de autonome adviezen van de onbegrepen lij den zo volstandig vasthield.
goddelozen, maar dag en nacht Jahwehs Thora in gedachten
houdt, ziet u hier in talloze close-ups uit het dagelijkse leven. d. Hooglied.
Spreuken biedt honderden illustraties bij de belijdenis van Ook op dit veel vergeestelijkte bijbelboekje past de sleutel
Psalm 1, dat de vromen vruchtbare en de goddelozen onvrucht- van Psalm 1. Met een variant op de eerste woorden daarvan
bare levens leiden. Het „welzalig" van Ps. 1 resoneert in talloze zouden we het Hooglied z6 kunnen samenvatten: „Welzalig de
spreuken, waarin de wijzen laten zien hoe levengenezend de man, die op het gebied van huwelijk en sexualiteit niet wandelt
naar de raadgevingen van de goddelozen, maar ook voor dit

180 181

§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

levensterrein zijn welgevallen aan de Thora of Onderwijzing f. Klaagliederen.

van Jahweh heeft". Ook de Klaagliederendichters lijken op de man van Psalm


Op de achtergrond van dit boekje tref fen we dus alweer 1, die dag en nacht Gods Thora in gedachten hield. Daarom
de tegenstelling van Psalm 1 tussen rechtvaardigen en god- schreiden zij hun ogen rood bij de val van Jeruzalem in 586
delozen met hun vierkant tegenovergestelde huwelijksmoraal. v. Chr. Zij kenden niet alleen de belof ten, maar ook de bedrei-
Denk aan de Kanaanitische godsdienstige prostitutie, waaraan gingen van Gods verbond, b.v. in Lev. 26 en Deut. 28 en zagen
vele goddeloze Israelieten zich in de Richterentijd overgaven. in de ondergang van Juda Gods verbondsvloek. Maar zij zullen
Tegen deze achtergrond verkondigt het Lied der liederen de ook Lev. 26 : 40-42 hebben gekend (Gods weg terug, Ib, 448, 716)
heilige of aparte stijl voor het lief deleven van een jonge man en daaruit begrepen, dat nu maar een houding paste: die van
en z'n jonge vrouw onder het koningschap van God. Ook bier diepe verootmoediging onder de slaande hand van God. En
klinkt weer de belijdenis van Psalm 1, dat een mensenleven welke houding past ons anders nu God in onze eeuw al zulke
pas in de weg van Gods geboden vrucht kan dragen, ook op het apocalyptische weeên over de Christenheid bracht? Maar zo
gebied van de huwelijkslief de. Levend op de grondslag van kom je al weer in het isolement waarvan Psalm 1 spreekt. Zoals
Gods verbond en luisterend naar zijn Onderwijzing heb je pas Jeremia en de Klaagliederendichters met hun verootmoedi-
goede reden om lief desliederen to zingen als je jong bent, want ging onder Gods oordelen over de toenmalige kerk „vrome"
zo leer je het zuivere huwelijksgeluk kennen. goddelozen tegenover zich vonden, die niet verder keken dan
de Babylonier en eigen gekrenkte „rechten" (zie Jer. 40-44).
e. Ruth. Gods rijk en woning leken voorgoed vernietigd. De mes-
Plezier hebben aan de Thora van Jahweh, dat is volgens sias-koning was gedeporteerd. Maar het geloof van Psalm 1 en
Psalm 1 het kenmerk van de rechtvaardigen. Wat hebben Boaz 2 woonde in de Klaagliederendichters: Toch kent Jahweh de
en Ruth dat elk op hun wijze getoond. Zij ging aren lezen, een rechtvaardigen als zijn loyale bondgenoten. En als ze zingen:
recht dat Jahweh in zijn Thora aan armen en vreemdelingen „Gij, Jahweh, zetelt tot in eeuwigheid, Uw troon staat van
gegeven had, Lev. 19 : 9v. En Boaz handelde eveneens volop in geslacht tot geslacht" (Klaagl. 5 : 19), dan klinkt daar toch de
de Geest van de Thora, in de behandeling van Ruth op de belijdenis van Psalm 2: „Ik zal gewagen van het besluit van
akker en in zijn eerbied voor het leviraatshuwelijksrecht en Jahweh". Daarin lag voor de verbrijzelden van geest tijdens de
zijn lossersplichten. De rechtvaardige lijkend op een boom aan Babylonische ballingschap de pleitgrond: „Mijn ziel zegt: mijn
waterstromen, zei Psalm 1? Moet u naar Boaz kijken en de deel is Jahweh, daarom zal ik op Hem hopen", Klaagl. 3 : 24.
prachtige vruchten die in zijn leven gerijpt zijn in de weg van
zijn onderhouding van Gods geboden. g. Prediker.

Tegelijk klinkt in dit boekje ook het geloof van Psalm 2: Ook iemand, die „aan Jahwehs wet zijn welgevallen had"
„En tOch zal het Rijk van Jahweh en zijn Messias komen!" Ruth (Ps. 1 : 2) en daar zijn wijsheid uit putte. Prediker leed onder de
liep op zekere morgen in de Richterentijd „toevallig" de akker ijdelheid ( = vergankelijkheid, leegheid) van ons menselijke
van Boaz op. Maar Goddelijk-wijs werkte Jahweh toen aan de zwoegen, maar verviel toch niet in de levenswalging a la Sartre.
komst van zijn Koninkrijk en beschikte een stamvader en een Prediker kende uit de Thora Jahweh als de Schepper van een
stammoeder van Davids Huis en daarmee stamouders van goede wereld en had weet van onze opstand tegen Hem:
Messias Jezus. „Aileen, zie toch: ik heb ontdekt, dat God de mensen recht

182 183

§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

gemaakt heeft, maar zij zoeken vele bedenkselen", 7 : 29. Zo te Rafidim herinnerd had, 1 Sam. 15. Saul weigerde „de oorlog
wist hij ook uit de Thora waar6m ons leven onherroepelijk van Jahweh" te voeren, maar Esther en Mordechai leef den in
begrensd wordt door de dood en waar6m we moeten zwoegen dit opzicht bij de Thora en de Prof eten.
op een aarde, die om ons vervloekt is, Gen. 3. Maar Prediker Ook bier alweer de motieven van Psalm 1 en 2.
wist ook van een laatste gericht, 8 : 8, 11 :9, 12 : 14 en in dat
woord hoorde de vrome Israêliet allereerst de klank van be- i. Daniel.
vrijding! „Want Jahweh kent de weg der rechtvaardigen, maar Daniel had model kunnen staan voor het portret, dat Ps. 1
de weg der goddelozen vergaat", Ps. 1 : 6. Daarmee reikt Psalm van de vrome tekent. „Aan Jahwehs wet zijn welgevallen heeft
1 ook de sleutel aan op het boek Prediker. Dat waarschuwt ons en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht", dat heeft Daniel
zowel voor een uitzichtloos pessimisme als voor een wereld- met inzet van zijn leven gedaan. Als knaap nam hij zich al voor
vreemd idealisme, maar leert ons de vrome realiteitszin van de zich niet te verontreinigen met Babylonische spijzen, uit ge-
Thora. Aanvaarding van het kromme in de wereld zonder er hoorzaamheid aan de spijs- en reinheidswetten van de Thora,
zich bij neer te leggen. Genieten van het goede, dat God ons waardoor Jahweh zijn yolk heilig of apart stelde in de wereld.
bij al ons zwoegen nog wil geven, 5 : 17. Zoals het ook de Thora was, die Daniel inzicht gaf in de
achtergrond van de Babylonische ballingschap: de vloek van
h. Esther. het Horebverbond. Daniel heeft die als voorbidder nederig
„De koningen der aarde (het Hebreeuwse oor kOn tenslotte erkend: „Zoals geschreven staat in de wet van Mozes, is al dit
in érets en land en aarde horen) scharen zich in slagorde en de onheil over ons gekomen ...", 9 : 13.
machthebbers spannen samen tegen Jahweh en zijn gezalf de", Intussen was dit onheil over Israel wel zeer groot. Het huis
Ps. 2 : 2. Dat was ook het grondpatroon van Esthers tijd, waarin van David, waaraan Jahweh zulke grote belof ten gedaan had,
Haman beraadslaagde hoe hij het yolk van God kon vernieti- was naar Babel gedeporteerd. De tempel was verwoest. Daniel
gen. Maar het boek Esther getuigt van het oude geloof van Ps. diende aan het hof van de vorst, die Jeruzalem had verwoest
2: „Die in de hemel zetelt, lacht; de Heer spot met hen", vs. 4. en daarmee ogenschijnlijk ook alle Messiaanse verwachtingen.
Tegelijk klinkt ook in dit boekje evenals in de Psalmen de In deze periode van schijnbare ondergang van Gods koninkrijk
echo van Mozes en de Prof eten. Haman, de Agagiet, was een heeft Daniel de onweerstaanbare eindoverwinning van dat rijk
Amalekiet, een nieuwe Agag (Num. 24 : 7) en Esther en Morde- mogen verkondigen: „Maar ... de God des hemels zal een
chai wisten uit de Thora: „Jahweh heeft een strijd tegen Ama- koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde
lek van geslacht tot geslacht", Ex. 17 : 16. Vlak na de uittocht uit gaan ...", 2 : 44. Dat erkenden zelfs Nebukadnezar en Darius.
Egypte had Amalek Israel al willen vernietigen en daarop had „Toen prees ik de Allerhoogste", zei Nebukadnezar, „omdat zijn
Jahweh Amalek tot een aartsvijand van God uitgeroepen, Ex. heerschappij een eeuwige heerschappij is en zijn koningschap
17 : 14. Israel mocht deze uitroeiingspoging bij Rafidim nooit van geslacht tot geslacht", 4 : 34. En Darius gaf zelfs een de-
vergeten: „Gedenkt wat Amalek u gedaan heeft op uw tocht, creet uit: „... de God van Daniel Hij is de levende God, die
toen gij uit Egypte getrokken waart", Deut. 25 : 17. blijft in eeuwigheid; zijn koningschap is onverderf elijk en zijn
En uit de Profeten zullen Esther en Mordechai de zonde heerschappij duurt tot het einde", 6 : 27. Ook de toekomst-
van Saul gekend hebben, die weigerde Jahwehs ban over onthullingen, die God Daniel gaf, verkondigen het ko-
Amalek te voltrekken, hoewel Samuel hem aan het gebeurde ningschap van Jahweh en zijn messias-koning. Daarmee heeft

184 185

§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

de „Openbaring aan Daniel" de vromen getroost gedurende de de auteur de moed nog niet verloren. De „uitspraak van Jah-
zware tijden onder de Perzische en Griekse wereldheerschap- weh" over de messias-koning, waarmee Psalm 2 voor zijn deel
pij. de boeken der Profeten had verbonden met de Geschriften,
Ook op de bladzijden van dit bijbelboek zien we dus het vormt volgens de kronist de spil waar de hele geschiedenis om
watermerk van Psalm 1 en 2. De vrome die met de Thora wel draait. Jahweh sprak tot de messias-koning: „Mijn zoon zijt gij ;

in de wereld staat maar niet van de wereld is: Psalm 1. En wat Ik heb u heden verwekt. Vraag Mij en Ik zal volken geven tot
Psalm 2 betreft: Daniel zag in een visioen Jahweh, „die in de uw erf deel, de einden der aarde tot uw bezit", Ps. 2 : 8, vgl.
hemel zetelt" (de „Dude van Dagen") de heerschappij geven aan 1 Kron. 17. Grootkronieken beschrijft de veelszins treurige
„iemand gelijk een mensenzoon", 7 : 13v. „En alle volken, natien geschiedenis van de messias-koningen uit Davids huis vanuit
en talen dienden hem", 7 : 14. Wordt daar niet voortgesponnen het geloof, dat Psalm 2 aan het hoof d van alle Geschriften
aan de draad van Ps. 2 : 8? Feitelijk onderstreept heel Daniel de belijdt: Toch zal Jahweh zijn beloften aan Davids huis vervul-
felicitatie waarmee Ps. 2 besluit: „Welzalig alien, die bij Hem len door het de wereldheerschappij te verlenen. Daarom noem-
schuilen!" den we „Grootkronieken" al eerder het Adventsboek bij uitne-
mendheid.
j. Ezra-Nehemia-Kronieken.
Als er 66n boek voortdurend het verband aanwijst tussen k. De Schrift kan niet gebroken worden, Joh. 10 :35.
Jahwehs zegen en vloek en Israêls trouw en ontrouw dan is het Wat past ons diepe eerbied tegenover de Heilige Geest,
wel „Grootkronieken" (vgl. § 1, Ezra-Neh.-Kron.), 39 ). Daarmee onder wiens leiding de Heilige Schrift zo'n harmonisch geheel
bezag dit werk Israels geschiedenis geheel in het licht van de geworden is. Niet alleen als we letten op de vier hoof ddelen
Thora. Als Israel niet naar de Thora terugkeert heeft het geen onderling, maar ook als we elk hoof ddeel op zichzelf beschou-
toekomst. Daarvan waren Ezra en Nehemia diep overtuigd. wen, zoals wij bier deden met deel III van de Heilige Schrift:
Men heeft het wel voorgesteld alsof de boeken Ezra en de Psalmen of Geschriften.
Nehemia reeds de geest zouden ademen van de latere Fari- Gods Geest bewaarde psalmen uit vele eeuwen afkomstig
zeeên en Schriftgeleerden met hun steriele „wergeleerdheid. en verzamelde ze tot een groot boek. Hij plaatste dat boek
Maar de plaats van deze boeken onder het hoof d van Psalm 1 vervolgens aan het hoof d van allerlei Geschriften, grote en
bewijst al het tegendeel. Evenals de Psalmen steunen ook deze kleine, oude en jongere, zeer uiteenlopend van inhoud. En aan
boeken op de Thora, laten ze de echo horen van de Thora, en deze verzameling liet Hij voorafgaan Psalm 1 en 2. Deze vor-
bezien ze Israels geschiedenis bij het licht van de Thora. Hier men niet alleen de rijgdraden tussen Wet en Profeten ener-
komt de verbindende draad met de andere Geschriften al weer zijds en de Psalmen of Geschriften anderzijds. Evenmin geven
te voorschijn: Israels leven bij de Thora. zij uitsluitend een kort overzicht van de 150 Psalmen. Psalm 1
Tegelijk vormen de boeken Ezra-Nehemia-Kronieken een en 2 vormen tevens het snoer, dat de parels der Geschriften tot
eenheid met de andere Geschriften doordat „Grootkronieken" een ketting verbindt.
zich ten doel gesteld heeft: de geschiedenis van het Koninkrijk En onze eerbied wordt nog dieper als we vervolgens het
van God in Israel met David en zijn telgen op de onderko- Nieuwe Testament of de Apostolische Geschriften opslaan, het
ningstroon beschrijven. Het moet weliswaar vele zonden en vierde deel van de Heilige Schrift. Dat deel begint met een
mislukkingen aanwijzen in Davids huis, maar desniettemin had geslachtsregister van Messias Jezus, de zoon van David. Om

186 187

§ 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

vervolgens het thema van de Geschrif ten — Jahwehs besluit tungen in sich vereinigen kann, dass ebenso das kleinste, selbstandige
Staatsgebiet wie die allumfassende Erde durch dieses Wort bezeichnet werden
over zijn Messias-koning — weer op te nemen met de verkon- kann" (blz. 136).
diging: „... het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen!" 9) E. W. Hengstenberg, Commentar uber die Psalmen, Berlin 1849, stemt al. in
met Hitzigs uitspraak, dat de Moabieten David dienden, niet Jahweh, 2 Sam.
8 : 2. Daarom ken men hun poging hun vrijheid terug te krijgen niet beschou-
NOTEN wen als „EmpOrung gegen Jahweh". „Einer Gottheit dienen, sagt er, bedeute
1) Tot 1905 noemde art. 69 D.K.O. behalve „de 150 Psalmen Davids" slechts de entweder sich zu einer Religion bekennen, oder schliesze diesz wenigstens ein
volgende gezangen: de tien geboden, het Onze Vader, de Twaalf Artikelen des und setze es voraus, die Moabiter dienten David, 2 Sam. 8, 2, nicht Jehovah".
geloofs, de lofzang van Maria, Zacharias en Simeon. In 1905 kwamen er bij 10) Gesenius-Buhl geeft voor am ook als betekenis: „im allgemeinen: Leute,
Bedezang voor de predikatie, Morgenzang en Avondzang en de synode van Menschen". We hadden Ps 2 : 1 dus ook zo kunnen vertalen: „Waarom woelen
Middelburg 1933 breidde het getal uit tot 29. Wij willen in een slotparagraaf de mensen ..." Am en goy zijn van elkaar „nicht deutlich verschieden", Kohler,
de wijsheid van de oude gereformeerden prijzen om het getal der in de Lexicon s.v. God beloof de Abraham tot een goy te maken, Gn. 12 : 2.
kerkdiensten te zingen gezangen sterk te beperken. 11) Dr C. v. d. Waal, Openbaring van Jezus Christus, Groningen 1971, 95.
2) Van ditzelf de gevoelen zijn ook J. Ridderbos, De Psalmen, 1955, 20 en F. 12)Vert. Van der Waal, a.w. 191.
Delitzsch, Die Psalmen, 1894, 70, die (overigens zonder bewijs) beweert, dat 13)Van der Waal, a.w. 142-144, idem: Sola Scripture, Goes 1968, III, 226-230.
„psalmen" en „liederen van David in het N.T. twee woorden zijn voor dezelf de 14)Van der Waal, Openbaring, 71-75: „Wat is bedoeld met het wilde dier uit de
zaak". afgrond?" idem, Sola Scripture III, t.a.p.
3) Aan het begin van onze eeuw noemde de Schriftkritiek dit nog onmogelijk, 15) Deze en de volgende aanhalingen ontlenen wij aan Van der Waal, Open-
maar nu komt W. F. Albright de bakens verzetten met zijn uitspraak, dat baring a.l.
sommige psalmen may go back to the early Monarchy", From the Stone Age 16) „Het verstaan van het evangelie near Johannes zou oneindiq qediend zijn,
to Christianity, Second Edition, 1957, 318, (Doubleday Anchor Books). als ingezien werd, dat 'wereld' (Hebr. olaam) de aanduiding is van deze eeuw,
4) M. Dahood, Psalms I, 7 merkt op: „The genuinely archaic flavor of the die hear centrum had in het Jerusalem der Joden. Men zou het haast zo
language suggests a very early date (probably tenth century)". kunnen zeggen: 'wereld' = 'de Joden'. De wereld vervolgt en haat; doch dat is
5) B. Holwerda, Seminarie-dictaat Jozua, 47 (uitg. Copieerinrichting v.d. Berg, niet in de eerste plaats Rome en de 'boze waereld', maar: 'Men zal u uit de
Kampen). synagoge bannen', (Joh. 16 : 2)", Van der Waal, Openbaring, 49, vgl. Dr D.
6) B. Holwerda a.w. 47: „Want de waarzegger der heidenen interesseert zich Holwerda, De grondlegging der wereld, Enschede, o.a. blz. 68.
vooral voor wat de godheid MORGEN zal doen. Wat zal ons morgen overko- 17)Van der Waal. Openbaring, 55-70: „De HERE en Zijn Stad in Openbaring".
men? De sluier van de toekomst moet weg. De prof eet van Israel spreekt 18) idem, Sola Scripture III, 227-230: „Waarom heeft de HERE zó aan deze grote
echter over de Naam van de Here, d.i. wat Hij in het verleden gedaan heeft stad gedaan? (Jer. 22 : 8)".
en daarom VANDAAG vraagt. Hij voorspelt practisch niets. De geboden van 19) idem, Openbaring, 276: „Matth. 24 : 21 spreekt over een 'grote verdrukking'
heden zijn gegrond op de heilswerken in het verleden". Ook dr. D. Holwerda voor de verwoesting van Jerusalem, zoals er niet geweest is ( ) en ook nooit
maakt in zijn „De grondlegging der wereld", Enschede, 119-127 leerzame op- meer wezen zal. Er zal dus niet een climax in de verdrukkingen te constateren
merkingen over prof etieen en hun vervulling, waarmee wij voor onze uitwei- zijn".
ding onze winst hebben gedaan. 19b) Luther herkende het front van Psalm 2 in 1520. In een brief van 21 dec.
7) Aldus Dr. C. v.d. Waal in zijn „Openbaring van Jezus Christus", Groningen 1520 aan zijn vriend Spalatinus houdt hij zich bezig met de vraag: al of niet
1971, 35 (de toevoeging tussen haken was van ons, v.D.), vgl. blz. 49. Zijn naar Worms gaan om voor de keizer te verschijnen? In dat verband haalt
verklaring van het boek Openbaring is een indrukwekkend voorbeeld van het Luther Psalm 2 aan: „Deshalb wenn es auch so geschehen musz, dasz die
gedateerde bijbellezen, dat wij bepleiten. De Joodse geleerde N. H. Tur-Sinai KOnige der Erde und die Fiirsten zusammenkommen und mit Heiden und
(Torczyner) stelt, dat alle psalmen oorspronkelijk niet zijn ontstaan in, bij en Volkern toben wider den Herrn und wider semen Christ, so lehrt doch in
voor de cultus, maar dat zij uit historische boeken stammen, „associated with demselben Psalme der Geist, das selig sein, die auf ihn trauen". Daarom zal
some historic event", artikel: „The literary character of the book of Psalms", OTS Luther gaan, „ob ich mich auch krank miiszte hinfiihren lassen, wenn ich
VIII, 1950, Deze auteur kent ook hoge waarde toe aan de opschrif ten boven de gesund nicht kommen kOnnte", De Wette, Luthers Briefe I, 534ff., aangehaald
psalmen, Z.D.M.G. 1931, 287-324. uit: Friedrich Spitta, „Ein f este Burg ist unser Gott", Gottingen 1905, 134.
8) Met LXX en Vulg. aboot, touwen, meton. opgevat. 20) Letterlijk: de Zittende, „but yO§eb often pregnantly connotes „throne-sitter,
8a) Wilfred G. E. Watson, VT vol. xx, no. 4, 502. Hij verwijst naar L. Rost, „Die
king." So in I Kings viii 25 Amos i 5, 8, etc.", Dahood a.l.
;

Bezeichnungen far Land und Volk im Alten Testament", Festschrift Otto 21 ) Sterke nadruk op „ik" door de waw asseverativum, (J. P. M. v.d. Ploeg,
Procksch, Leipzig 1934, pp. 125-48, die schreef, dat ,,eres so mannigfache Bedeu- Psalmen, Roermond 1971, a.1.)

188 189

S5 6 Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek §6

22) Zakelijk hetzelf de als: God heeft mij gegeven. De Joden gebruikten Gods 34) C. v. d. Waal, Openbaring, 104 verklaart de boekrol, die het Lam in Openb.
naam niet zonder dringende reden, aldus verklaart K. H. Rengstorf deze 5 : 10 aanvaardt, als beschreven met „het 'besluit des HEREN' ten aanzien van
woorden, Novum Testamentum vol. v., 1962, 238v. de gekochten, de onderdanen, die naar de heerlijkheid geleid zullen worden.
23) In de Amarna-brieven, W. F. Albright, FSAC, (Anchor-editie), 213, G. E. Het is tegelijk een 'verbondsboek', waarin de Vader Hem garandeert, dat Hij
Wright, De bijbel ontdekt in aarde en steen, 123. velen tot de redding zal Leiden".
24) W. F. Albright, a.w. 222. 35) H. A. Brongers, Bemerkungen zum Gebrauch des adverbialen We 'ATTAH
25) H. J. Kraus, Psalmen I, 1960, 18v., A. A. Koolhaas, Theocratie en Monarchie im Alten Testament, Vetus Testamentum, vol. XV, 1965, 289-299.
in Israel, 1957, 9, 84. 36) Of: rechters. M. Dahood vertaalt: „rulers" en merkt op: The basic sense of
26) In Canaanite culture the king was believed to be an offspring of the gods sjpt is 'to exercise authority' in various matters", a.w. a.l.
and to have been suckled at divine breasts. ( ) Artistic representation on an 37) „Velen zijn van oordeel, dat de tekst niet juist is overgeleverd, o.a. omdat
ivory panel depicting two princes sucking the breasts of a goddess (probably het Aramese woord voor „zoon" wordt gebruikt. M.i. zijn echter de bezwaren
Anath)", M. Dahood, Psalms I, 1965/6, 11v. Het vermoeden is geuit, dat het 0. T. tegen de M.T. niet doorslaggevend, en is het in elk geval niet mogelijk achter
wellicht hierom de verhouding van God tot de mensen minder als een Vader- de M.T. terug te gaan, hoeveel scherpzinnigheid er ook aan is besteed", N. H.
kind-verhouding verkondigt, omdat in de wereld waarin Israel leef de de Ridderbos, a.w. 82. M. Dahood leest zonder verandering van de consonanten-
gedachten makkelijk deze heidense kant zouden kunnen opgaan, Th. C. Vrie- tekst i.p.v. nassjeku bar nesje qaber, lett. „mannen van het graf", door hem
zen, Hoof dlijnen der Theologie van het Oude Testament, 1954, 157. B. Holwer- weergegeven met: „O mortal men". Sanherib beroemde zich er op, dat men zijn
da, Diktaten deel III Deuteronomium 2e afl. Kampen, 1958, 336vv. voeten kuste, W. H. Gispen, Koningen, KV, IV, 26
27) „Adoptie was in het Tweestromenland de aangewezen weg voor kinderloze 37 a) „I.e. as Suzerain, to judge from the contents of the poem and from Ps xviii
echtparen om op deze wijze nakomelingschap te verkrijgen. Van deze mo- 31, ( ) „Suzerain is he to all who trust in him." See Note on Ps iii 4", M. Dahood,
gelijkheid werd blijkens een groot aantal teruggevonden adoptie-overeen- a.l. Evenzo G. van Rongen, Zijn vast verbond, Goes 1966, 158.
komsten dan ook een ruim gebruik gemaakt", H. A. Brongers, Oud-oosters en 38) C. v. d. Waal, Openbaring, 92, 175.
bijbels recht, 1960, 76. 39) A. Noordtzij, Korte Verklaring Kronieken, Kampen 1957, II, 46v, A. van den
28) H. J. Kraus, a.w. 19. Born, Kronieken, Roermond en Maaseik 1960, 10, 13
29) The New English Bible: ,,this day I become your father".
30) „Ch-q ist ein Begrif f des sakralen KOnigsrechtes. Er bezeichnet die Legiti-
mationsurkunde, das Konigsprotokoll, das bei der Inthronisation nieder-
geschrieben worden ist und forthin den rechtmdszigen Herrscher anweist",
Kraus a.w. 18. „The divine decree, which established the king's legitimacy,
contained a list of his titles." Ook de Kanadnieten kenden deze gewoonte, M.
Dahood, a.l.
31) N. H. Ridderbos, De Psalmen (Korte Verklaring) a.l. Ook het begrip adoptie-
ve verhouding heeft men echter vanuit de ideologie van het goddelijke ko-
ningschap verklaard. „Bentzen b.v. spreekt ook over een adoptieve verhouding,
maar bedoelt daarmede dat Israel dezelf de ideologie van de goddelijkheid van
de koning kent als het Oude Oosten. Het bijzondere van Israel is echter niet
dat daar een adoptieve verhouding is, maar dat in Israel een scherpe scheiding
tussen Jahweh en het schepsel bestaat. De koning, die een schepsel is, wordt
uitverkoren om Jahwes vertegenwoordiger te zijn, staande onder zijn gebod",
A. A. Koolhaas, a.w. 89.
32) It is not the king that suppresses the enemy, but Yahweh. The weapon is
God's 'decree', and the powers are unable to withstand His powerful Word", G.
H. Jones, The decree of Yahweh Ps. II 7, Vetus Testamentum, XV, 1965, 342.
Jones citeert een uitspraak van R. Press, „Jahwe und sein Gesalbter", The-
ologische Zeitschrift, Sept/Oct. 1957, 334: „Das Anruf en Jahwes ist die einzige
Waf fe geworden, da Machtmittel nicht zur Verfiigung stehen".
33) Vgl. K. H. Rengstorf, a.a. 238-243. In other words, the last scene in the
Gospel of St. Matthew states that Jesus, by going the way of the cross, has
received from God what he had refused to take from the hand of Satan", 243.

190 191
§ 7

PSALM 15: WIE MOGEN HUISGENOOT VAN GOD ZIJN


... EN DAT OOK EEUWIG BLIJVEN?

Een Zondagse kerkdienst.


De dominee heeft als tekst gekozen: Psalm 15.
De preek is „ontdekkend". De gemeente wordt gewezen op
haar verdoemelijkheid voor God. ,Nie uwer kan deze eisen
nakomen?" klinkt het van de preekstoel. „Niet zo ongevèèr, niet
met-vallen-en-opstaan, maar volkOmen?" Zonder aarzelen volgt
het antwoord van de kansel: „Niemand!"
De gezichten staan ernstig.
Wie durft dit tegen te spreken?
De predikant vervolgt: „an is er, die aan deze eisen van
Psalm 15 volkomen voldaan heeft: onze Zaligmaker Jezus
Christus. Wanneer wij in Hem geloven wil God ons onze
onbekwaamheid-tot-enig-goed vergeven en ons in genade aan-
nemen.
Amen!"

1. GEEN WETSKARWATS, DIE ONS NAAR JEZUS DRIJFT.


Laten we deze dominee zijn verklaring van Psalm 15 niet
te zwaar aanrekenen, want wat had hij in zijn kommentaren
gelezen? Dat hier duidelijk aan het licht treedt, dat „het O.V.
(Oude Verbond, v.D.) in rijkdom van bedeling achterstaat bij
het N.V." doordat in deze psalm „van genade en geloof niet
uitdrukkelijk wordt gesproken". In de wijze waarop hier de wet
ontvouwd wordt, vertoont de psalm „de uitwendig-wettische
vorm, waarin het genadeverbond onder de oude dag veelszins
was gehuld", 1 ). De tOOn van Psalm 15 is wel ernstig, maar toch
mist hij „de evangelische kennis, dat de mens van zichzelf niet

193

§ 7 Psalm 15: Wie mogen huisgenoot van God zijn en dat ook eeuwig blijven? §7

de kracht bezit om voldoende gehoorzaam te zijn en daarom godsdienstige 16Ondienst, waarbij de Wet als het arbeidscon-
niet door eigen inspanning, maar alleen door Gods gendde tot tract f ungeerde.
gemeenschap met God kan komen" 2 ). Helaas is deze geest mee overgestapt in de Christelijke
Geen wonder als aan de hand van zulke kommentaren kerk. In het zogenaamde Judaisme ontmoeten we een „Christe-
preken worden gemaakt als we zoêven hoorden. Onze dominee lijke" vorm van Farizeisme met een even wetticistische kijk, nu
van zoêven had zijn karikatuur van Psalm 15 nog veel angstiger op heel Gods Woord. Ondanks het levenswerk van Paulus
kunnen uitwerken dan hij deed. In dit gedachtenklimaat kan gingen veel christenen ook het evangelie van onze Heere
men tref fende uitdrukkingen bezigen als: „Deze psalm roept Jezus Christus verwringen tot een dorre reglementenbundel.
om de Christus! Wij worden er door naar de voet van het Kruis De zee van ellende, die dit misverstand over de christenheid
gedreven!" En dergelijke „stichtelijkheid" meer. heeft gebracht, is met geen pen te beschrijven, vgl. de uit-
Maar zou David dat bedoeld hebben? De eerste lezers van voerige excursen hierover in Ia 127-135, 238-250, Ib 386-473. Het
Psalm 15 kenden de Heere Jezus Christus en zijn kruisdood lijkt wel een kankergezwel, dat z'n uitzaaiingen heeft door het
nog niet. Wilde David hen door zijn gedicht opschepen met hele lichaam van de christenheid.
een gevoel van wanhoop door hun zoiets als het f aillissement Leest men eenmaal Gods Woord als een „wet", een ar-
van hun Leven voor te houden? Is het waar, dat hij niet uitdruk- beidscontract, dan blijft men levenslang een prooi van angst en
kelijk van genade en geloof spreekt, gelijk we zoêven hoorden onzekerheid. Men blijft nadere bepalingen afleiden uit z'n
beweren? „wet" en krijgt nooit rust op de vraag, of men nu wel genoeg
Hier stoten we weer op de beruchte tweeling, wier kwade „gedaan" heeft en zich werkelijk aan de „wet" gehOuden. In de
invloed we vanaf de Apostolische tijd tot vandaag kunnen Middeleeuwen schreven mannen als Thomas van Kempen,
waarnemen: het JudaIsme en de Gnostiek. Tauler en Eckehart boeken vol over wat een christen moest
hebben „gedaan" en „beleef d" voordat hij van zichzelf geloven
De bril van het Judalsme mocht, dat hij „er" kwam. Maar Luther, die de bepalingen van
Hoe is het mogelijk! Nu had God bij Sinai: de Israêlieten deze „wet" bloedserieus nam, kwam er niet door tot zekerheid.
toch tot de hemel verhoogd. Zij stonden als af stammelingen Na de ref ormatie kwam deze gif plant weer boven de grond.
van Abraham al tot God in een verbondsverhouding en daar Ook onder gereformeerden is lang niet altijd sympathiek
sloot God Over dat eerste genadeverbond nog een tweede! In gesproken over de Wet van Mozes (de predikant die het wel
de Thora of Wet staan de documenten van deze verbonden. deed, had het lang niet makkelijk, Ia 131 (Ds. Vlak). Men sprak
Maar waar hebben de Farizeeên kans toe gezien? Dit Wetson- over Gods lief elijke Wet als over een karwats, die de zondaars
derwijs over Gods genadeverbonden te lezen als de bundel eerst wanhopig maakte door hen aan hun „onmacht" te ontdek-
arbeidsvoorwaarden voor een loonovereenkomst! „VOOr wat ken om hen vervolgens naar Christus te drijven. Alsof de
(godsdienstige prestaties van ons) hOOrt wat (de Goddelijke gift apostel dat bedoelde, toen hij de Wet „een tuchtmeester tot
van de zaligheid)", redeneerden zij. Van Gods genade bleef in Christus" noemde, Ia 135, 234, Ib 454vv.
deze karikatuur van de Wet geen sikkepit over. Gods goede, Zo zal men later in de synagogen Psalm 15 wel gelezen
door en door evangelische Wet was verwrongen tot een hebben. Als een „wet". De stakkerds. Want als men de Wet
godsdienstige arbeidsovereenkomst. Kinderen van God gingen wetticistisch leest, onevangelisch, dan wreekt zich dat onver-
zich als zijn slaven gedragen, of als zijn personeel in biddelijk bij de andere bijbelboeken. Zoals een heel stand-

194 195
S5 7 Psalm 15: Wie mogen huisgenoot van God zijn en dat ook eeuwig blijven? §7

beeld meegaat als z'n voetstuk scheef zakt. En de Wet van nieuwing van leven. „Zo zal de priester over hem verzoening
Mozes vormt nu eenmaal bij de Heilige Schrift het voetstuk doen voor de zonde die hij begaan heeft, en het zal hem
waar alles op rust, Ib 447. Leest men dat basisdeel door een vergeven worden", zulke geboden (naar de priester gaan met
Judalstische bril, dan ziet men ook Psalm 15 in „contractueel" een off erdier) en zulke beloften uit de of f erthora van Lev. 1-7,
licht, als een gedicht dat ons evenals de Judaistische karika- om nu maar eens wat te noemen, behoorden 66k bij die Wet
tuur-wet aan onze „onmacht" ontdekt en naar Christus drijft. waarvan Mozes zei: „De mens, die ze doet, zal daardoor leven!"
Angstige vraag wordt het dan: „Jahweh, wie mag verkeren in Wie heeft het recht daarbij zulke inzettingen als de grote
uw tent?" Het was toch ook bij onze dominee angstig stil in de verzoendag, het schuld- en zondoffer, het vredeoff er maar
kerk toen hij de vraag stelde: „Wie uwer kan deze eisen nako- buiten beschouwing te laten, als hij Lev. 18 : 5 ter sprake
men?" En als het toch Gods wet is ... Dan blijft de onzekerheid brengt? Mozes bedoelde: „De mens, die (al) deze dingen (ook
knagen. In de 18e eeuw, toen de massa in protestants Neder- de inzettingen onderhoudt, die wij zoêven noemden: vergeving
land Gods verbond verlaten had, verschenen er f olianten vol van zonden zoeken bij priester en altaar) doet (niet Farizees, als
maatstaven waaruit men of kon leiden of men eeuwig bij God een godsdienstige arbeidscontractant, maar gelovig, vol ver-
te gast zou mogen blijven. Ze bevatten veel meer maatstaven trouwen op de beloften en sacramenten van de Thora), zal
dan Psalm 15, maar de onzekerheid bleef knagen: „wie durft daardoor (door dat geloof, die gelovige Wetsonderhouding)
van zichzelf te zeggen, dat hij dit volkomen doet?" De vals leven!" De weg der zaligheid is nog nooit anders geweest dan
gerusten werden zo niet ontdekt en de oprechte gelovigen niet Mozes hem in Lev. 18 : 5 wijst.
getroost.
Dat komt er van als men Psalm 15 als een wet leest. De bril van de Gnostiek.
Dan vervalt men automatisch in beschouwingen over onze Natuurlijk vond de Gnostiek aller eeuwen in de geschetste
„onmacht en verdoemelijkheid". Hij krijgt op zijn best dezelf de Farizese of Judalstische geest een uitstekende huwelijkspart-
functie als de karikatuur-Wet uit welks geest men de psalm ner, want waar houdt Gnostiek meer van dan van „tegenstel-
dan verklaart, namelijk die van de godsdienstige boeman, die lingen", vgl. 1 Tim. 6 : 20. Hoeveel tegenstellingen hebben deze
ons flink bang maakt voor de schijnbaar onontkoombare ver- „demonische leringen" (1 Tim. 4 : 1 Will. Vert.) al niet gecreêerd,
doemenis om ons in die „verlatenheid" (gelief d thema voor vgl. Ic 230, noot 11. Een van hun gevaarlijkste is wel de be-
oudere en nieuwere „wegbeschrijvers") op Jezus te wijzen. weerde tegenstelling tussen het Oude- en het Nieuwe Testa-
Onze dominee kwam daar gelukkig nog aan toe. ment. Het eerste zou lager, uitwendiger, harder en zelfs lief -
deloos zijn tegenover het Nieuwe Testament als het hogere,
Maar Lev. 18 :5 dan, zal iemand tegenwerpen, daar zegt lievere, meer „inwendige" deel van Gods Woord. Leest men
Mozes toch zelf : „De mens, die ze doet, zal daardoor leven"? Psalm 15 zonder erg door een met Gnostiek beslagen bril, dan
Inderdaad, maar leest u ook deze woorden alstublieft niet door komt men tot de typeringen die we al uit enkele kommentaren
een Farizese bril. Voor u het weet zit u in een Farizese denk- doorgaven: een „uitwendig-wettische vorm", gemis aan „evange-
geul en vat u de Wet op als een reglement zonder genade. lische kennis, dat de mens van zichzelf niet de kracht bezit om
Maar Mozes doelde in bovengenoemde woorden evengoed op voldoende gehoorzaam te zijn" e.d. Psalm 15 is dan ook gewron-
al die geboden en inzettingen van de Wet, die spraken van gen in het systeem van „tegenstellingen-kennis" (1 Tim. 6 : 20).
verzoenen, afwassen, vergeving van zonden ontvangen en ver- En dat allemaal terwijl allereerst de Wet van Mozes in

196 197
en dat ook eeuwig blijven?
§ 7 Psalm 15: Wie molten huisgenoot van God zijn §7

werkelijkheid al een en al Evangelie is en vervolgens het genaderd was, zij vs. 1 zongen: „Jahweh, wie zal verkeren in uw
Psalmboek als echo op die Wet (vgl. § 2, 2) ook alleen maar een tent?" Waarna een priesterkoor hun antwoordde met vs. 2-5, 3 ).
evangelische weerklank kan laten horen. Wat vormden Gods De Heilige Schrift vertelt ons van zo'n ontvangstritueel
verdragen met Abraham en Israel anders dan zwart-op-wit- echter niets. Natuurlijk kan Psalm 15 best als beurtzang in de
gezette bewijzen van Gods weergaloze genade? Wat kun je dan tempeldienst gezongen zijn, maar welke psalm kan niet in de
anders verwachten van het Liederenboek van die verbonden? eredienst gezongen worden? Daarom hoeven zij ook nog niet
Er staat geen regel in de Thora die niet doortrokken is van speciaal voor de eredienst of cultus gemaakt te zijn, zoals een
Gods lief de voor Israel en geen bladzij zonder het watermerk bepaalde richting in de psalmenverklaring al gauw van een
van Jahwehs levensbelof ten. Op deze grondslag zijn alle Psal- psalm beweerde. Je kunt ze ook thuis zingen, zelf s heel ge-
men gezongen, vgl. § 2, 1. Daarom durven we gerust de stelling woon onder het vaat wassen of als Israelitische boer onder het
aan: de Thora misverstaan = de Psalmen niet verstaan! druiven plukken. Om nu maar te zwijgen over het psalmen
lezen of in de binnenkamer nabidden.
Een verbondslied. Het lijkt ons dus onbewijsbaar, dat Psalm 15 speciaal
Maar lezen we allereerst de Wet zoals het behoort, als gedicht is voor pelgrimsoptochten, die op het punt stonden de
Evangelie voor Israel met de belofte van rechtvaardiging, heili- tempel binnen te treden. 4 ) Waarom kan de auteur hem niet
ging en heerlijkmaking uit genade door het geloof en met de geschreven hebben als wijsheidsgedicht, hetzij als leesstof het
eis als Jahwehs trouwe bondgenoten gerechtigheid na te jagen, zij als leerstof, bijvoorbeeld om kinderen uit het hoof d te laten
dan zijn we ook bij de verdere Schriftlezing op een slag uit de leren, zoals we dat op onze scholen ook wel kennen? 5 ) De
moeilijkheden. We zien dan duidelijk, dat en de Wet en Psalm vraag- en antwoordvorm alsmede het adntal der geboden (ook
15 en de geboden van onze Heere en zijn apostelen alle in een hier: tien!) zou op dit didaktisch-chokmatische doel kunnen
lijn liggen. Of met andere woorden: de dichter van Psalm 15 wijzen, want wijsheidsleraars pasten die vorm wel meer toe,
zag zichzelf en zijn hoorders absoluut niet als van Gods kant vgl. Ps 34 : 12-15 (ook van David), Spr. 31 : 2-9, 30 : 4, Pred. 1 : 3,
nog geheel „vrijblijvend" voor Jahweh staan, om zich nu of te 6 : 12. 6 ) De wijze Prediker hield zich immers ook al met de
vragen: Hoe komen wij met zo'n heilige God in contact? Dat is tempelgang bezig: „Behoed uw voet als ge naar Gods huis gaat",
het stramien van alle eigenwillige godsdienstigheid, vgl. § 2, 1d. Pred. 4 : 17, vgl. 5 : 1. De vraag van vs. 1 is trouwens niet eens
Nee, de psalmist spreekt op de grondslag van de Thora als tot priesters gericht, maar tot Jahweh, die het antwoord al
bondgenoot van Jahweh tot mede-bondgenoten van Jahweh gegeven had in de Thora, 7 ). Alle straks te lezen eisen kan men
Over hun aller gemeenschappelijke Bondgenoot Jahweh. staven met de Wet van Mozes.
Zo moeten we Psalm 15 zingen: als een Verbondslied.
Het heeft de aandacht getrokken, dat Psalm 15 geen
2. WIE Z6 HANDELT ZAL IN EEUWIGHEID NIET godsdienstige („cultische") eisen stelt, b.v. dat men rein is. Maar
WANKELEN. ook deze psalm laat de echo horen van de Thora en zoals we
Is Psalm 15 speciaal gemaakt als „Introitus"-lied? Een „In- zagen (§ 2, 2) is de Thora nu eenmaal geen louter godsdienstig
tochtslied" in het heiligdom? Veel kommentatoren beantwoor- boek, zodat z'n weergalm ook geen louter godsdienstige klank
den deze vraag bevestigend. Zij stellen het zo voor, dat wan- kan hebben. De claim van Gods verbond raakte ook Israêls
neer een stoet pelgrims tot voor de poorten van de tempel dagelijkse leven en niet alleen zijn bezig zijn met Jahwehs

198 199
f

S5 7 Psalm 15: Wie mogen huisgenoot van God zijn ... en dat ook eeuwig blijven? S5 7

eredienst. Tussen de sabbat en de andere dagen kende de offers, kleding, materialen — sprak van Jahwehs lief de voor
Israeliet trouwens ook Been algehele tegenstelling, zoals we bij Israels leven en zijn afkeer van de dood. Een psalm over Gods
de bespreking van Lev., Num. en Deut. hebben gezien, Ib en Ic. Woning niet van genade spreken, hoe kan men zoiets beweren?
De vereisten voor levitische reinheid en dergelijke waren
paedagogisch-symbolische herinneringen aan de grote eis der Wie mogen nu bij Jahweh te gast zijn, naar de maatstaven
Wet om in heel het leven heilig te wandelen. van de Oosterse gastvriendschap? Zo'n gastheer voelde zich
Een onheilig dagelijks leven zou zelfs de stiptste ere- immers tot heel wat meer verplicht dan wij, dat kunt u zien aan
dienst voor God waardeloos maken, Ps. 40 : 7vv, 50, 51 : 18v, Jes. Lot, die nog liever z'n dochters liet onteren dan z'n gasten, Gen.
1 : 10-20, Jer. 7 : 1-15, Hos. 6 : 6, Amos 5 : 21, Micha 6 : 6-8, Matth. 19 : 8. Zelfs na z'n vertrek kon een gast nog binnen een straal
23. Dat wist David als leerling van Samuel maar al te goed: van vele kilometers op de bescherming van z'n gastheer terug-
„gehoorzamen is beter dan slachtof fers", 1 Sam. 15 : 22. vallen. 9 )
En dan nu de psalm zelf ! Wie mogen zo veilig onder Jahwehs dak verkeren?

Vers 1.
De volgende verzen geven op die vraag antwoord. Wie dat
„Jahweh, wie zal in uw tent te gast zijn?
wetticistisch leest, zal met de dominee met wie we begonnen
Wie maq wonen op uw heilige berg?"
zuchten over onze „onmacht". Maar wie de Heilige Schrift leest
Hoe is het mogelijk, dat men van deze psalm heeft durven als een Verbondsboek en de Psalmen als Verbondsliederen zal
beweren, dat hierin „van genade en geloof niet uitdrukkelijk in Ps. 15 : 2-5 een korte omschrijving lezen van wat Psalm 103
wordt gesproken"? De naam Jahweh, het allereerste woord van noemt: „zijn verbond onderhoirden en aan zijn bevelen denken
deze psalm, druipt om zo te zeggen al van genade. In die vier om die te doen", vs 18. Israelieten die allang in Jahwehs ge-
Hebreeuwse letters JHWH zagen de psalmisten Gods hele meenschap leven, kunnen uit deze psalm kort en bondig leren
Evangelie-voor-Israel gemikrofilmd, vgl. Ia 261-288. Al Gods wat zij moeten doen om Jahwehs trouwe bondgenoten te
grondleggende verlossingswerk uit de tijd van Mozes klonk in blijven, vgl. Jes. 33 : 14-16.
die naam Jahweh mee: Abraham — Egypte — Horeb. Zonder Men zou de vraag ook zo kunnen stellen: „Jahweh, wat
deze „grondlegging der (Israelitisch-christelijke) wereld" zou hebt u uw yolk beloofd?" Waarop David in het vervolg van de
het zo'n duizend jaar voor Psalm 15 al met Israel gedaan psalm gaat belijden, dat hij gelooft wat God heeft beloofd. In
geweest zijn. Het leef de al sinds Abraham en Egypte van de Thora, b.v. in Lev. 18: „De mens die deze dingen doet, zal
genade. daardoor leven!" vs 5. Psalm 15 gelooft wat God daar in Lev. 18
Verder spreekt de psalmist over Jahwehs „tent" en „heilige belooft. Hij somt iets op van Gods gerechtigheidswerken om
berg". Daarmee behoeft hij niet per se de berg Sion te bedoe- dan met de vaste belijdenis te eindigen: „Wie zo handelt, zal
len, want in het lied van Mozes bij de Schelf zee worden Gods nimmer wankelen", vs 5.
„woning" en „de berg die uw erf deel is" ook al parallel gebruikt,
Vers 2:
Ex. 15 : 17, Ic, 421, noot 65, 8 ). Welnee Gods wonen onder zijn
„Hij, die onberispelijk wandelt en doet wat recht is
yolk sprak toch al van zijn genade voor Israel. Dit yolk
en waarheid spreekt uit zijn hart".
verwaardigde Hij met zijn residentie, waar priesters in zijn
Naam zegenden en onderwezen en waar alles — kleuren, Toen Jahweh Abraham nog eens onder het oog bracht wat

200 201
§ 7 Psalm 15: Wie mogen huisgenoot van God zijn ... en dat ook eeuwig blijven? § 7

voor gedrag Hij van zijn bondgenoot verwachtte, gebruikte Hij „rechtvaardigen", omdat de wereld ons dan direct aanziet voor
hetzelf de woord als we hierboven in Ps 15 : 2 aantreff en: „Wan- „Farizeeers", die meenen, dat zij beter zijn dan de anderen. En
del voor Mijn aangezicht en wees onberispelijk (Hebr. ta- dan niet enkel de „wereld", maar ook de „Christenheid" valt ons
miem)", Gen. 17 : 1. De S.V. gaf dit weer met: „En wees oprecht". aan als we van de „rechtvaardigen" durven spreken, zooals de
We zouden nog liever vertalen: „Wandel met een volkomen Heilige Schrift doet. Een heel tuighuis van moderne
hart" of „met een onverdeeld hart" voor mijn aangezicht. Jah- godsdienstige spreuken en modewoorden staan ten dienste om
weh wilde resoluut gediend worden, niet door bondgenoten de rechtvaardigen, die God zalig spreekt, met Gods oordelen te
wier hart beheerst wordt door uiteenlopende motieven, zoals verschrikken, terwijl men zeer mild over „andere godsdiensten"
dat van „een dubbelhartig man", Jak. 1 : 8, 4 : 8 S.V. Ons oog en over goddeloozen spreekt".
moet alleen op God gericht zijn. Jahweh vraagt integriteit 10 ). Maar bestaan die „onberispelijken van wandel" dan ook in
Geen afwijken van zijn wegen. Al is struikelen op de goede werkelijkheid? Nou en of! De Heilige Schrift, met name de
weg iets anders dan wandelen op een verkeerde weg, Ia 369. Psalmen en Spreuken, staan vol van hen, vgl. Ps. 7 : 9, 18 : 24-33,
Psalm 19 brengt de betekenis van tamiem-wandelen mooi 19 : 8, 25 : 21, 26 : 1, 37 : 18, 41 : 13, 84 : 12, 101 : 2, 6, 119 : 1, 80, Spr.
onder woorden: „Behoed ook uw knecht voor overmoed, laat 2 : 7, 21, 10 : 9, 29, 11 : 20, 19 : 1, 28 : 10, 11 ). Sommigen worden
die over mij niet heersen; dan ben ik onberispelijk en (= zelfs bij name genoemd: „Noach was onder zijn tijdgenoten een
namelijk) vrij van grove overtreding", vs 14. De uitdrukking „hij rechtvaardig en onberispelijk man; Noach wandelde met God",
die onberispelijk wandelt" is f eitelijk een aanduiding voor de Gen. 6 : 9. Ook Job was „vroom en oprecht, godvrezend en
rechtvaardigen. wijkende van het kwaad", Job 1 : 1. David gaf in 2 Sam. 22 : 23v
Hier maakt de geest van de algemeen-christelijke ( = Psalm 18) een mooie omschrijving van onberispelijk-zijn:
godsdienstigheid onmiddellijk kortsluiting met de Heilige „Want al zijn verordeningen stonden mij voor ogen en van zijn
Schrift: onberispelijk wandelen, met een volkomen hart, wie inzettingen week ik niet af, maar ik was onberispelijk voor
kunnen dat dan? Zijn onze beste werken in dit Leven soms niet Hem, en wachtte mij voor ongerechtigheid", vgl. Ps. 18 : 23v. Bij
alle Onvolkomen en met zonde bevlekt? Zijn wij niet allemaal onze bespreking van Psalm 26 zullen we nader ingaan op het
ellendige zondaars? We spraken al over deze dingen in § 4, 6a. f eit, dat David zich op zijn eigen onberispelijkheid durf de
en komen er bij Psalm 26 nog nader op terug. Ook op het beroepen! En tenslotte Zacharias en Elisabeth, van hen lezen
woord onberispelijk. Nu volstaan we met het volgende. we: „Zij waren beiden rechtvaardig voor God en leef den naar
In feite werpt deze godsdienstigheid alle mensen op een alle geboden en eisen des Heeren, onberispelijk", Luk. 1 : 6.
hoop als „allemaal zondaars", hoogstens te onderscheiden in Al deze mensen worden „onberispelijk" genoemd ondanks
gelOvige zondaars en Ongelovige zondaars. „Zoo wordt de de verkeerde dingen, die de Schrift evengoed van hen weet te
scherpe scheidslijn, die de Heere in Zijn Woord maakt tus- noemen. Onberispelijk wandelen is dus kennelijk geen kwestie
schen de rechtvaardigen en de goddeloozen zeer vromelijk van zondeloosheid, maar een zaak van het hart, van je le-
weggedoezeld (Ezech. 13 : 22)", aldus A. Janse in 1931 in het vensrichting of levenskoers. Als die goed is kan het er in de
Woord vooraf van zijn boek „Van de rechtvaardigen" (2e druk Schrift van af iemand royaal „onberispelijk" te noemen. Wie
1962). „In onzen tijd is het niet gemakkelijk om de woorden daaraan morrelt door mi over „overgebleven zwakheid" te gaan
Gods op dit punt te belijden", merkt Janse daar verder op. „'t spreken (een waarheid overigens!), lijkt nog vromer te willen
Gevaar bedreigt ons, dat we niet meer durven spreken van de zijn dan de bijbel zelf.

202 203
- ,1111r -


7 Psalm 15: Wie mogen huisgenoot van God zijn en dat ook eeuwig blijven? §7

En als we niet oppassen komt er onder al dit geredeneer leven en zeker niet alleen in de rechtszaal. Gerechtigheid is
onwillekeurig een rookgordijn te hangen voor de eis, die Jah- praktisch een ander woord voor gehoorzaamheid aan Gods
weh reeds aan Abraham stelde als de verbondseis-bij-uitne- geboden, gelovig met Jahweh leven.
mendheid en die hier door David als onontkoombare, noodza-
kelijke vrucht van geloof in Gods verbondsbelofte en En wie niet maar eens voor een enkele keer, maar voortdu-
voorwaarde voor blijvende gemeenschap met God de Heere rend gerechtigheid doet, is een bondgenoot met wie Jahweh
wordt herhaald: „Wandel voor mijn aangezicht en wees onbe- niet bedrogen uitkomt, iemand op wie men bouwen kan. Zo
rispelijk!" iemand heet in de taal van de Schrift een man-van-waarheid.
Zulke gelovigen mogen eeuwig Gods huisgenoten zijn! In ons spraakgebruik spreken we van waarheid als iets precies
klopt met de feiten. Deze zogenaamde „naakte" waarheid kun
Voor een goed begrip voegen wij daar wellicht ten over- je zonder enige lief de voor je medemens doorgeven. Maar als
vloede het volgende nog aan toe. Natuurlijk leven de recht- de bijbel het woord waarheid gebruikt, kunnen we het voor
vaardigen niet in Gods gemeenschap op grond van hun onbe- onszelf gerust eens vervangen door: vastheid, soliditeit. Verge-
rispelijke wandel. De enige grond van Israêls redding lag in lijken we de leugen met bomijs, dan is de waarheid graniet. En
het f eit, dat God het in genade tot zijn kinderen had aangeno- dat eist Jahweh van zijn huisgenoten: op hun woorden moet
men. Wij zouden nu zeggen: alleen op grond van Christus' men kunnen bouwen, zonder dat men er vroeg of laat door-
kruisofferande zijn wij uit genade tot huisgenoten van God heen zakt. Als we vasthouden aan de N.V. — „waarheid spreekt
aangenomen. Een andere grond voor onze zaligheid is er niet. in zijn hart" — zou hier geéist worden, dat ook onze overleg-
Gods genade en Christus' gerechtigheid en heiligheid, die ons gingen door onze bondgenootschappelijke trouw aan Jahweh
in de belofte van het evangelie worden geschonken en door gestempeld dienen te zijn, vgl. Deut. 6 : 5v („God lief hebben
het geloof aangenomen. Zulk geloof moet natuurlijk wel vruch- met geheel uw hart") 14). Overigens maakte de Israêliet weinig
ten dragen. Anders zou het dood zijn, Jak. 2. Welnu, die vruch- verschil tussen denken en spreken 15 ).
ten worden in het vervolg van de psalm in enkele zinnen nader
Vers 3:
aangeduid. „Die niet rondgaat met laster op zijn tong,
die zijn metgezel geen kwaad doet
Gerechtigheid en waarheid. en geen smaad op zijn naaste
De S.V. van vs. 2 luidt: „die oprecht wandelt en gerech-
tigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt". Zo Natuurlijk gaat het ook hier om de koers van ons leven.
druk als de bijbel het woord gerechtigheid gebruikt, zo schaars „Wie nooit een f out maakt in wat hij zegt is beslist een vol-
doet de christelijke volksmond het. En als hij het doet, laadt hij maakt man, die al zijn doen en laten in bedwang heeft", zegt
het nog met een heidense inhoud ook. Alsof gerechtigheid zou Jakobus (3 : 2), die overigens treff end tegen de zonden en de
betekenen: als een stipte onkreukbare rechter koud en on- ontembaarheid van onze tong gewaarschuwd heeft, vgl. Jak.
barmhartig de wet toepassen 12 ). Maar zoals we in § 3, 1 al 3 : 5-8. Wie in de gemeenschap met God wil blijven leven zal
gezien hebben is „gerechtigheid" in de Schrift juist een liefelijk echter dit kleine, maar machtige orgaan nooit mogen gebrui-
ding 13 ). Onder de gerechtigheid van de rechtvaardige verstaat ken om te lasteren. Een huisgenoot van God „loopt niet rond
de Schrift: z'n loyale vasthouden aan Gods verbond in het hele met laster op zijn tong", zo kan men vs. 3 ook vertalen. Men

204 205
§ 7 Psalm 15: Wie mogen huisgenoot van God zijn ... en dat ook eeuwig blijven? § 7

heeft ook als vertaling voorgesteld: „die niet struikelt over zijn ven? Dan moet u nu al positie kiezen, zegt Ps. 15 : 4. Vergoelijk
tong", 16 ). Vs. 3c spreekt over smaad laden op z'n naaste. Teke- dan de goddelozen niet („verwerpelijken", heten ze hier), maar
nend uitgedrukt. Smaad kan een driikkende last zijn. Daar wist eer de rechtvaardigen („die Jahweh vrezen"), ook al vindt u daar
David uit eigen ervaring van mee te praten: lijden onder boze „niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet
tongen! Ze waren er in de omgeving van Saul, 1 Sam. 23 : 19vv, vele aanzienlijken", 1 Cor. 1 : 26, vgl. § 3, 3. Als Jahweh de
1 Sam. 24 : 10, 26 : ivy, 19. Later bereidde Davids eigen zoon goddelozen verwerpt, moeten zijn bondgenoten zich daarin
Absalom een revolutie voor met zijn tong, 2 Sam. 15 : 1-6. Wat met Hem solidair betonen.
moet David ook de tong van Achitof el gevreesd hebben, 2 Sam.
15 : 31. En wat een lasterlijke woorden laadde de nietswaardige Verwerpelijken.
Simei op de vluchtende koning. Zelfs op zijn oude dag werd Had Jahweh deze goddelozen dan zomaar, reeds „van
Davids leven nog vergald door boze tongen, 1 Kon. 1. Dit lij den eeuwigheid" verworpen? Daarover spreekt de Schrift duidelijk:
van David is vervuld in het leven van vele rechtvaardigen na „Zie, God verwerpt de opréchte niet!" Job 8 : 20. Jegens de
hem, vooral in dat van onze Heere Jezus Christus. Wat een getrouwe toont Gij u getrouw, jegens de onberispelijke toont
smaad hebben valse broeders op Hem geladen. Gij u onberispelijk, jegens de reine toont Gij u rein, maar
Deze voorbeelden tonen meteen, dat het niet vanzelf spre- jegens de verkeerde toont Gij u een tegenstander", Ps. 18 : 26v.
kend is dat leden van Gods yolk zich van laster onthouden. Jahweh gaat dus zeker niet grillig te werk. „Wanneer Hij met
Toch zal dit moeten, anders kunnen wij geen huisgenoten van spotters te doen heeft, spot Hij zelf, maar de nederigen geeft
God blijven! Zulke loyale bondgenoten behoren zich gunstig Hij genade", Spr. 3 : 34 (vgl. over de spotters § 4, 5). Van dwaze,
te onderscheiden van Saul en zijn kliek, de valse getuigen ontaarde, pratisch God niet zoekende, Gods yolk verdrukken-
tegen Naboth, de broeders uit Anathot die hun dorpsgenoot de Israelieten, zegt Psalm 53: „want God heeft hen verworpen",
Jeremia belasterden en de kerkelijke leiders die Jezus en zijn vs. 6. Al waren dit er in de tijd van Psalm 53 velen, want de
apostelen hebben gesmaad. dichter zag dit beeld van de Israelitische kerk: „God ziet neder
We merkten al op, dat daar in onze tijd nog de overweldi- uit de hemel op de mensenkinderen, om te zien, of er een
gende macht bijgekomen is van het geschreven en gedrukte verstandig is, een die God zoekt. Allen zijn ze afgeweken,
woord. De macht die wij aan de pen toeschrijven, kende de tezamen ontaard, er is niemand die goed doet, zelfs niet een".
Israeliet toe aan de tong, 17 ). „Die met zijn pen niet lastert en Daarom had God hen verworpen, vs. 6. Er zijn tijden geweest,
in zijn krant geen smaad op zijn naaste legt", zo mogen wij vs. dat Jahweh op een overblijfsel na heel Israel verwierp, 2 Kon.
3 ook wel eens overdenken. 17 : 20, Jer. 31 : 37v. Een verworpene die met name genoemd
wordt is Saul, 1 Sam. 15 : 23, 16 : 1. Ook daar lezen we echter
Vers 4a: een uitdrukkelijke motivering: „gij hebt het woord van Jahweh
„In wiens ogen de verwerpelijke veracht is, verworpen daarom heeft Jahweh u verworpen, dat gij geen
;

terwijI hij eert hen, die Jahweh vrezen". koning meer over Israel zult zijn", 1 Sam. 15 : 26.
Daar hebt u weer het front dat Psalm 1 en 2 ons zo scherp
getekend hebben! De demarkatie-lijn tussen de rijke schijn- Wie mogen nu volgens Ps. 15 : 4 Jahwehs huisgenoten
vrome goddelozen en hun verdrukte rechtvaardige broeders in blijven? Zij, die als loyale bondgenoten van Jahweh breken
de Israêlitische kerk. Wilt u eeuwig in Gods huis mogen blij- met wie hun Grootkoning zelf gebroken heeft. Men heeft wel

206 207
en dat ook eeuwig blijven? §7
§ 7 Psalm 15: Wie molten huisgenoot van God zijn

voorgesteld vs. 4 zo te vertalen: „De verachtelijke man is uit wereld. Zoals David zijn spottende vrouw Michal antwoordde:
zijn tegenwoordigheid verwijderd, maar hij verlustigt zich in „ ... en bij de slavinnen van wie gij spreekt, bij Mar wil ik eer
(of: hij feteert) degenen die Jahweh vrezen" 18 ). verwerven", 2 Sam. 6 : 20-22. „Wat betreft de heiligen die in den
Zo hebben Gods loyale bondgenoten ook altijd gehandeld. lande zijn, zij zijn de heerlijken in wie al mijn welbehagen is",
Samuel hield veel van Saul, maar moest hem op Gods bevel Ps. 16 : 3. Mozes weigerde daarom door te gaan voor een zoon
toch publiek als een door Jahweh verworpen vorst behandelen, van Farao's dochter en hoewel hij zoiets was als prins aan het
1 Sam. 15 : 26, 16 : 1. Verwerpelijken moeten we verachten 19 ), Egyptische hof en doktor in de Egyptische wetenschappen
dat hebben ook veel levieten, priesters en Godvrezende Israe- koos hij de zijde van slavenarbeiders, „en hij heeft de smaad
lieten in praktijk gebracht tegenover koning Jerobeam, 2 Kron. van Christus groter rijkdom geacht dan de schatten van Egyp-
11 : 13v. Zij „verachtten" deze „verwerpelijke" man door met te", Hebr. 11 : 24vv. Zulke voorbeelden geeft de Schrift meer.
achterlating van hun bezittingen uit Israel naar Juda en Jeru- Neem Obadja, de hofmaarschalk aan het hof van Achab en
zalem te verhuizen, „om Jahweh, de God hunner vaderen, te Izebel. „Obadja was iemand die Jahweh zeer vreesde", 1 Kon.
off eren", 2 Kron. 11 : 13v, vgl. 15 : 9. En toen Josafath zijn „ver- 18 : 3. En dat in die verdorven hofsfeer. Maar de weelde daar
werpelijke" zwager Achab niet voldoende „verachtte" kwam de had hem niet van Jahweh afgetrokken en evenmin van zijn
ziener Jehu, de zoon van Hanani, hem bestraffen: „Moogt gij de verdrukte belijders. „Toen Izebel de profeten van Jahweh
goddeloze helpen en bevriend zijn met hen, die Jahweh ha- uitroeide, had Obadja honderd profeten genomen en hen vijf-
ten?" 2 Kron. 19 : 2, vgl. 20 : 35-37, 25 : 7. De dorpsgenoten van tig bij vijftig in een spelonk verborgen en met brood en water
Jeremia waren „verwerpelijke mannen", zie Jer. 11. Moest Jere- verzorgd", 1 Kon. 18 : 4. Zo'n houding nam ook Jesaja aan in zijn
mia toch proberen ten koste van alles goede vrienden met hen tijd. Hij was kroniekschrijver aan het hof van koning Uzzia (2
te blijven? Nee, Jahweh gaf zijn knecht het advies: „Laten zij Kron. 26 : 22) en moet een man van grote eruditie geweest zijn
zich tot u keren, maar gij zult u tot hen niet keren", Jer. 15 : 19. blijkens zijn prof etieen. Maar ondanks zijn culturele vorming
Men noeme dit niet „typisch oud-Testamentisch" 20 ). Wat en hoge positie schaamde hij zich niet om te horen bij het arme
deed onze Heiland toen de massa in de Joodse kerk Hem niet Overblijfsel dat in zijn dagen Jahweh nog vreesde. Maar het
„moest"? In gelijkenissen spreken, „opdat ze niet zien ( ) en niet mooiste voorbeeld van alle is Gods Zoon zelf. Hebr. 1 noemt
verstaan en zich bekeren ...", Matth. 13 : 15. Ook de Heere Hem: „Erfgenaam van alle dingen", door wien God de wereld
Jezus eerbiedigde de oude scheidslijn. geschapen heeft, „de afstraling van zijn heerlijkheid", Hebr.
En zijn apostelen volgden zijn voorbeeld door hun oproep: 1 : 2v. En Hij heeft zich niet geschaamd ons zijn broeders te
„Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht", Hand. 2 : 40. De noemen. Hij deed wat Psalm 15 noemt: „eren hen die Jahweh
scheiding tussen Jezus' vijanden en volgelingen liep dwars vrezen". En die levenshouding verwacht Hij ook van ons.
door Israel heen. Hij had trouwens van te voren gezegd, dat Hij Vers 4b en 5:
gekomen was om verdeeldheid te brengen (in de Joodse kerk), „Heeft Hij gezworen tot zijn schade, hij verandert het niet ;

Matth. 10 : 34v, vgl. 10 : 11-14. Wie bij Jahweh willen blijven Hij leent zijn geld niet op woeker
wonen, zullen deze gang van zaken moeten eerbiedigen en en aanvaardt geen geschenk tegen de onschuldige.
handelen naar deze regel: „Zou ik niet negeren, Jahweh, die u Wie zo handelt zal nimmer wankelen'
negeren?" 21 ). Maar volgens Ps. 15 : 4 tegelijk eren hen die
Jahweh vrezen! Ook al zijn dat de armen en verachten in de Geld is een zeer gevoelig meetinstrument voor iemands

208 209

§ 7 Psalm 15: Wie mogen huisgenoot van God zijn ... en dat ook eeuwig blijven? §7

gerechtigheid-doen en waarheidslief de. Wilt u eeuwig bij Jah- werkelijkheid is — en volgens Psalm 15 nog steeds noodza-
weh aan huis blijven? Wees dan waarheid ( = vastheid, solidi- kelijk.
teit) door nooit op een schadelijke belofte terug te komen, 22 ). „Wie zo handelt ...", dat kan, ja dat m6et dus!
Of door op andere wijze van de nood van uw naaste te prof ite- Het is opmerkelijk, dat de psalmist in de laatste regel niet
ren. In het oude Oosten waren rentepercentages van 20-33% teruggrijpt op zijn vraag in vs. 1: „Wie mag wonen ...?", maar
gewoon. Geen wonder, dat het Hebreeuwse woord voor rente zijn conclusie zo formuleert: „Wie zo handelt zal niet wankelen
letterlijk „beet" betekent. Rentevragen was zoiets als je schul- in eeuwigheid". Blijkbaar kwam dit voor hem op hetzelf de neer.
denaar bijten, 23 ). We merken hierbij op, dat men in het oude Wie aan Jahwehs kant staat, heeft een veilige positie op de
Oosten nog niet onze gewoonte kende om geld te lenen ten- betonnen pier van zijn verbond en beloften, boven de draai-
einde daarmee handel te kunnen drijven. Wie oudtijds leende, kolken van dood en verderf. Op dat platform „wankelt men in
deed dat uit gebrek. En dan van die nood misbruik maken? eeuwigheid niet".
Daar had Jahweh zijn Israelieten niet voor verlost van hun
Egyptische verdrukkers om nu elkaar te gaan verdrukken, Ex. Zoals we in de volgende paragraaf bij de bespreking van
22 : 25, Lev. 25 : 35-38, Deut. 23 : 19v. Ook tegenover een broeder Psalm 16 nog nader zullen zien, hebben ook de gelovigen van
in nood diende een Israeliet gerechtigheid (Ps. 15 : 2) na te het Oude Verbond wel degelijk geloofd, dat hun leven bij
jagen door geen rente te vragen van een mede-IsraNiet, Ib Jahweh veilig en geborgen was, dwars door de dood heen. Ook
688-694, Ic 703v. Wilt u bij Jahweh te gast blijven? Word dan zij hebben al geloofd in de wederopstanding der doden en het
nooit een „noosjeh" (geldschieter, N.V. schuldeiser), zoals de leven der toekomende eeuw, zie Dan. 12 : 13. Trouwens, hoe zou
heidenwereld die kende, Ib 689 noot 79. En Israel onder koning Martha — toch ook een vrouw die nog onder het Oude Ver-
Saul, 1 Sam. 22 : 2, vgl. 2 Kon. 4 : 1. En wees onomkoopbaar. Ook bond leef de, al stond dat bij haar leven op het punt te verou-
daarin sprak de psalmist Mozes na, vgl. Ex. 23 : 8, Deut. 16 : 19, deren en te verdwijnen, Hebr. 8 — hoe zou Martha anders van
27 : 25. „Want een geschenk verblindt de ogen der wijzen en haar dode broer Lazarus hebben kunnen zeggen: „Ik weet, dat
verdraait de woorden der onschuldigen", Deut. 16 : 19. „Voorze- hij zal opstaan bij de opstanding ten jongsten dage"? Joh.
ker, afpersing maakt een wijze dwaas en een steekpenning 11 : 24. We hoeven dit heus niet te verklaren uit het feit, dat zij
bederft het hart", Pred. 7 : 7, Ic 588-591, 24). Huisgenoten van op de drempel van twee bedelingen leef de, want ook Abraham
God dienen met Samuel te kunnen zeggen: „... Uit wiens hand overwoog al, dat God bij machte is doden op te wekken, Hebr.
heb ik een geschenk aangenomen en heb daarom mijn ogen 11 : 17v. Hij keek trouwens wel verder dan het beloof de land
toegedaan?" 1 Sam. 12 : 3. Dan staan ze onder de belofte: „Wie Kanaan, Hebr. 11 : 10-16, vgl. 2 Kon. 5 : 7. Wij memoreren deze
zo handelt zal in eeuwigheid niet wankelen". feiten, opdat men het slot van Psalm 15 — „niet wankelen in
eeuwigheid" — vooral niet leest door een Gnostisch-Marcioni-
Onberispelijken zullen nooit wankelen. tische bril, ook al mocht hij een modern montuur hebben, zodat
Wij noemden in het voorafgaande opzettelijk bij elk vers men hier toch weer een „tegenstelling" opmerkt tussen „in
wat voorbeelden van rechtvaardigen die deze eisen nakwamen. eeuwigheid" in het Oude Testament en in het Nieuwe Testa-
Want „onberispelijk wandelen" mag dan volgens sommige ment, 25 ). David heeft blijkens de laatste regel van zijn psalm
christenen een onmogelijkheid zijn, aan de genoemde voor- al goed geweten, dat een mens in de weg van gelovige (niet:
beelden kunt u zien, dat het onder Gods yolk wel degelijk een Farizese, „wetticistische") onderhoudinq van Gods geboden en

210 211
§ 7 Psalm 15: Wie mogen huisgenoot van God zijn ... en dat ook eeuwig blijven? §7

7) Zoals E. K6nig a.l. opmerkt.


loyaal nakomen van zijn verbond in eeuwigheid niet wankelen 8) Valeton, De Psalmen I, 89v, merkt op: „Voor ons hebben natuurlijk de
zal. woorden „uw tent" en „uw heilige berg" beeldsprakigen zin. De vraag is, of niet
Daarmee keek hij tot in het leven der toekomende eeuw. ook de psalmist het reeds zo zal hebben bedoeld. Ik geloof het wel. Niet aan
een bepaald verblijf in den tempel — de „heilige berg" zou dan zuiver plaatse-
Psalm 15 lijkt wel een beetje op de Bergrede van onze lijk bedoeld moeten zijn, — nog veel minder aan dat in den tabernakel is hier
gedacht, maar in het algemeen onder voor iederen Israeliet volkomen verstaan-
Heere Jezus Christus. Daarin gaf onze Zaligmaker soortgelijke
bare beelden, aan het zijn in de nabijheid, onder de zegenrijke hoede Gods.
concrete geboden als David in deze psalm, vgl. Matth. 5v: geen Wie, zo is de bedoeling, wordt door God toegelaten in zijne gemeenschap en
onrecht doen, geen onreinheid, tong in toom houden. Beide to smaakt den zegen daarvan?" Ook Delitzsch merkt op, dat „das Weilen und
Wohnen nicht auszerlich, sondern geistlich mit Hinwegversetzung fiber die
lezen als belofte van de Koning voor ons, de burgers van zijn Raumschranken zu verstehen" is, a.l. Zo ook A. Cohen, The Psalms, London-
Koninkrijk: „Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze Bournemouth, 1950, al.: „Although the parallel Thy holy mountain suggests the
doet" — die zal ingaan. Maar wie ze niet doet, als christen of temporary sanctuary in Jerusalem before the construction of the Temple, it is
preferable to understand both these terms metaphorically. The worshipper did
als gemeente in het dagelijkse leven — diens val zal groot zijn,
not „sojourn" or „dwell" in the Holy Place. The meaning is: who is qualified to
Matth. 7 : 24-27. Het slot van Jezus' Bergrede en dat van Psalm have access to Thy Presence and enjoy communion with Thee?" Daarmee
15 spreken in dezelf de lijn. Als Rechter van de ganse aarde zal vervallen ook chronologische bezwaren tegen Davids auteurschap, dat dan ook
door Delitzsch en J. Ridderbos aanvaard wordt. David heeft trouwens zelf nog
Jezus Christus het slot van deze psalm bevestigen op de
de verplaatsing van de ark naar de nieuwe tent op de Sion verzorgd, 2 Sam.
oordeelsdag, als ieder mens zal wegdragen naar hij gedaan 6 : 12vv, 1 Kron. 16 : lvv.
heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Maar wie nu doet wat Psalm 15 9) Vgl. Kohler, Lexicon s.v. geer, A. van Deursen, De achtergrond der psalmen,
162.
zegt, zal dan niet „wég-wankelen" onder de last van Jezus'
10) La Sainte Bible a.l.: „qui marche dans l'integrite", vgl. Ia 211, B. Holwerda,
vonnis: „Gaat weg van Mij ...!" Diktaten I, 39-41 (Kampen 1954), N.H. Ridderbos, Psalmen I, 62, M. Dahood a.l.
NOTEN „He who walks with integrity".
1) J. Ridderbos, De Psalmen I, 121, al doet hij ook zachtere uitspraken. 11 1 In de N.V.afwisselend vertaald door vroom, onschuldici, oprecht(heid)

2) A. Weiser, Die Psalmen (ATD), Gottingen 1950, I 107. Ook R. Kittel, Die 12) Mr. H. M. Bianchi, Ethiek van het straff en, Nijkerk 1964, 36-64 betoogt, dat
Psalmen 1914, 49 mist hier „vor allem das Bewusztsein der sittlichen Ohnmacht, de bijbelse gerechtigheidsopvatting in de rechtsgeleerdheid nooit de plaats
die zwar Wollen kent, nicht aber das Vollbringen". Het is alsof we de oude van de gerechtigheid der grieks-romeinse antieken heeft kunnen innemen en
Schortinghuis horen met zijn „kan niet" en dat uit Kittels vrijzinnige pen. dat terwijl eerstgenoemde veel heilzamer is. Het strafrecht is daar volgens
3) Kraus a.w. I, 111: Het „Thora-vragen" als in 2 Sam. 21 : lvv, Hagg. 2 : I lvv, Bianchi niet wel bij gevaren.
Zach. 7 : ivy zou uitgegroeid zijn tot een „Thora-liturgie" of „Introltus-liturgie". 13)G. von Rad, Theologie des Alten Testaments, Munchen 1962, 389: „Der
Men concludeert op deze wijze echter zonder Schriftbewijs uit een dergelijke Begriff einer strafenden tsedaka ist nicht zu belegen; er ware eine contradictio
Egyptische of Akkadische gewoonte tot een Israelitische. J.L. Koole, Psalm XV in adiecto". Hier moet bij gezegd worden: voor de rechtvaardigen! De keerzijde
— Eine kOnigliche Einzugsliturgie? (OTS, XIII, Leiden 1963, 99) stelt zich Psalm van Gods gerechtigheid jegens de rechtvaardigen is immers, dat Hij hun
15 voor als „Vorbereitung auf die Inthronisation" van een koning (a.a. 106), ook verdrukkers, de goddelozen, zal straf f en, vgl. N. H. Ridderbos, Psalmen K.V. I,
op grond van de „nahezu vollkommenen Heiligkeit und Tadellosigkeit" die 60. B. Holwerda zag de terugslag van het Griekse denken over gerechtigheid
hier geeist wordt. in de f ormulering van Zondag 4 Heid. Cat., Populair Wetenschappelijke Bijdra-
4) „Dasz er schon ursprtinglich fur gottesdienstliche Benutzung gedichtet sei, gen, Goes 1962, 81.
ist durch nichts angedeutet", H. Keszler, Die Psalmen, Munchen 1899, a.l. 14)J. Ridderbos neemt de b in bilebabo niet als b-instrumenti, maar als b
5) Vgl. de kommentaren van Edelkoort („Het is een leerdicht"), Pannier/Renard concomitantiae: „en waarheid spreekt, met zijn hart er bij".
(„Le ps. XV est un psaume didactique"), Briggs („a didactic poem" en daardoor 15) N. H. Ridderbos, a.w. I, 30.
„less suited for public worship"). 16 ) M. Dahood a.l.: „trip over his tongue". Ook hij spreekt van „this problematic

6) „Die gebietenden Satze sind gerade 10 an der Zahl. Das is schwerlich Zuf all. version of ragal „al le §OnO". Ten gunste van zijn vertaling merkt Dahood nog
Man kann sie an den Fingern herzahlen und also gut dem Gedachtnis einpra- verder op: As Johannes Hempel points out in IDB III, 954a, some humorous
gen. Unwillkfirlich denkt man an den Dekalog von Ex 20 (Dtn 5)", H. Schmidt, formulations are used in the pedagogic psalms to impress the young man on
Die Psalmen, Tiibingen 1934, al how he might keep his way pure".

212 213
§ 7 Psalm 15: Wie molten huisgenoot van God zijn

17) N.H. Ridderbos, Psalmen I, 30.


18) M. Dahood al; „The despicable man is rejected from his precense, but those
who fear Yahweh he feasts".
19) Ook vertaalt men wel: „Hij (de vrome) is verachtelijk in zijn (eigen) ogen",
m.a.w. hij is ootmoedig, R.F. Edel, Hebraisch-Deutsche Praparation zu den 8
Psalmen, Marburg 1966 al.
20) Zoals b.v. A. Weiser a.l.
21) Een zinspeling op Ps. 139 : 21v. B. Holwerda merkte in zijn artikelenreeks PSALM 16: JAHWEH IS MIJN EEUWIG ERFDEEL
„De nieuwe bijbelvertaling, enige voorlopige opmerkingen", postuum opnieuw
uitgegeven in de bundel „Populair-wetenschappelijke bijdragen", Goes 1962,
over het woord „haten" het volgende op. „Daarin zitten voor ons nu eenmaal de
momenten van afkeer, vijandigheid, passie. Als wij iemand „haten" dan zijn we, „Een gouden kleinood van David."
zelfs zeer fel, tegen zo iemand gekant. Maar bij het Hebreeuwse „sane" (dat ook Zo hebben Luther en de Statenvertalers het woord „mik-
in ps. 139 : 21v gebruikt wordt, v.D.), dat vaak door „haten" wordt vertaald,
taam" boven Psalm 16 vertaald. Het was een gissing en we
liggen de dingen anders. Het behoeft daar niet in te houden, dat men
hartstochtelijk en dodelijk op iemand gebeten is, maar het kan ook zijn, dat weten nu nog niet zeker wat „miktaam" betekent 1 ), maar goed
men min of meer onverschillig voor hem is; en zelfs dat behoeft het niet in alle geraden of verkeerd, een ding is zeker: in de schatkamer van
gevallen te zijn. Het kan ook zijn, dat men tegenover zo iemand wat achteloos
het psalmboek staat Psalm 16 inderdaad als een „gouden klei-
is en nonchalant, zodat men hem ietwat verwaarloost; en ook wel, dat men voor
iemand wel voelt, doch minder dan men doet voor een ander, zodat men hem nood". Een gedicht boordevol blijdschap in Jahweh. Geladen
bij een ander ten achter stelt, en wat dies meer zij. Maar nu gaat het dan ook met vertrouwen op Hem. Geschreven met gouden letters 2 ).
niet aan, om maar zonder meer ,,sane" overal, waar de grondtekst dat woord
Duizend jaar voor Christus al zakelijk hetzelf de belijdend als
heeft, te vertalen door „haten", a.w. 74, vgl. 199, waar Holwerda naar aanleiding
van een hem schriftelijk over het bovenstaande gestelde vraag zich verzet Paulus, toen hij schreef: „Want ik ben verzekerd, dat noch dood
tegen het „veel te vlot in Mal. 1 :3, via Rom. 9 ingedragen ( ) moment van noch leven ( ) ons zal kunnen scheiden van de lief de van
decreet-tot-verwerping, terwijl de tekst daartoe geen aanleiding geeft en ook God ...", Rom. 8 : 38v.
Rom. 9 daarvan niets zegt, als het citaat van Maleachi daar ter sprake komt. Ik
kan het dus met deze broeder eens zijn, dat men moet oppassen, dat men Geen wonder dat de apostelen er na de verrijzenis van
„haten" hier niet maakt tot een „haten-van-eeuwigheid" of iets dergelijks. onze Heere Jezus Christus graag over hebben gepreekt. De
Alleen maar, voor mijn eigen besef zit dat moment in „haten" als zodanig niet.
Geest der waarheid liet hen zien, dat deze psalm ook over de
( ). Mits men „haten" maar zijn historische betekenis laat hebben, verdient in
Mal. 1 ( ) de term haten de voorkeur." En over haatgevoelens gesproken: „Wij tweede David spreekt, Hand. 2 en 13. Mede op grond van deze
vatten dan dat diepe woord der Schrift „haten" op als een psychisch gevoel van Schriftplaatsen zien wij geen reden aan de juistheid van het
groote afkeer. Maar de Schrift ziet lief de en haat als dingen van het diepe hart.
opschrift te twijfelen en deze psalm aan David te ontzeggen.
Aan de uitgangen des levens (waarbij dan momenten van lief de- en haatge-
voelens ook behooren) aan de uitgangen des levens is het te zien, wat er in het
hart schuilt", A. Janse, Met geheel uw verstand, Kampen, 196. 1. DAVID EN DE NAWEEEN VAN DE RICHTERENTIJD.
22) Ook hier is M. Dahoods vertaling belangwekkend. Hij stelt, dat de 1 in Toen David Psalm 16 dichtte, was de richterentijd nau-
nisba' lehara" „expresses the idea of separation, ,,from", as so often in Ugaritic
and Hebrew ..." Zo komt hij tot de vertaling: He swore to do no wrong and welijks afgelopen! Dat moeten we bij het lezen van deze psalm
did not waver". terdege in rekening brengen. Hij is geboren in de overgangsja-
23) Volgens Kraus I 115 kende men in Babel rentepercentages van 33,3% en in ren van de richteren- naar de koningentijd. Saul en David zijn
Assyrië zelfs van 50%, vgl. ANET 162.
24) „Das Annehmen von Geschenken im Prozess ist eine alte Klage, wesentlich immers nog tot koning gezalf d door Samuel, de laatste richter.
veranlasst durch den Mangel einer festen Besoldung der Richter, als welche Maar de tijden kenterden. De profetie van Hanna, die vrome
zundchst die Altesten fungierten", B. Duhm a.l.
voorbidster voor Israel, begon in vervulling te gaan. Het Schrift-
25 ) Vgl. J. Ridderbos, al.
onderwijs van hddr zoon, Samuel, was in Gods hand het middel

214 215

§ 8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel §8

waardoor Hij Israel begon op te tillen uit het diepe verval van Lev. 18 : 9, 2 Sam. 13 : 13. En bij al zijn ijver voor het herstel van
de richterentijd. Al had de goddeloze Saul door zijn radika- de tabernakeldienst wist David blijkbaar niet, dat Gods ark
listische drijven het ref ormatie-werk van Samuel wel grote door Levieten gedragen moest worden en niet op een wagen
schade toegebracht. Maar David zette het kerkherstel van zijn vervoerd mocht worden, Num. 7 : 9, 2 Sam. 6 : 3. Het was even-
geestelijke vader Samuel met grote toewijding voort. Het liefst min naar de Thora, dat ark en tabernakel gescheiden waren.
had hij zelf voor Jahweh een Huis gebouwd, 2 Sam. 7. Maar Wel plaatste David de ark in een speciale tent te Jeruzalem —
toen Jahweh dat werk voor Davids opvolger bestemde, heeft op zichzelf al weer een stukje kerkherstel — maar de taberna-
hij nog gedaan wat hij kon: David bracht de ark naar Jeruza- kel bleef zonder ark te Gibeon staan, 1 Kron. 15 : 1, 2 Kron.
lem, 2 Sam. 6. David kocht de bouwgrond voor de tempel, 2 1 : 2-5, 5 ). En dat Gibeon was een half heidense stad, waarvan
Sam. 24 : 24. David zorgde alvast voor de eredienst in de nieu- veel inwoners „niet behoorden tot de Israelieten, maar tot de
we tempel: hij regelde de of f erdienst, de tempelmuziek en last rest der Amorieten", 2 Sam. 21 : 2, 6 ). En zelfs als de ijverige en
but not least David bezorgde Gods yolk een groot deel van z'n ref ormatorische koning David gestorven is, blijkt het yolk nog
Psalmbundel! vgl. 1 Kron. 16 : 37-43. We kunnen dus gerust gewoon te zijn te off eren op de hoogten, 1 Kon. 3 : 2, 7 ). Tenslot-
spreken van het kerkherstel dat God op Hanna's gebed be- te heeft men wel gewezen op het feit, dat zelfs onder David de
werkt heeft door het werk van Samuel en David, 3). Kanadnieten niet volledig zijn uitgeroeid. In plaats daarvan
Toch moeten we anderzijds niet menen, dat er bij de dood zijn er „overvloedige kenteekenen van vermenging, bijv. 2 Sam.
van David ideale toestanden heersten in de Israelitische kerk. 8: 18 en 23 bij name vs. 37-39", 8).
De wederkeer naar God en zijn Woord was ook toen nog maar We mogen terloops wel opmerken, dat wij uit deze feiten
gebrekkig. Zelfs bij een man als David. ook lijdzaamheid kunnen leren, wanneer de Heere ons doet
leven onder gebrekkige kerkelijke omstandigheden of wan-
Zwakheden bij David. neer we ook in eigen tijd moeten constateren, dat wederkeer
Of er in het huis van David en Michal een afgodsbeeld naar God en zijn Woord altijd „stukwerk" blijft.
(terafim) aanwezig geweest is, is zeer de vraag. Zie hierover na
verschijning If, bij 1 Sam. 19. Wanneer?
Maar dat zelfs bij een hervormingsgezind man als David Wanneer heeft David toen Psalm 16 gedicht? In de zeven
alle restanten van de afvallige richterentijd met een slag opge- jaren dat hij te Hebron koning was over Juda, heeft men wel
ruimd geweest zijn, valt te betwijfelen. Het kan Psalm 16 straks gesuggereerd, 9 ). Toen kon David zeggen: „de meetsnoeren zijn
relief verlenen als we een paar voorbeelden van die oude mij in lief elijke dreven gevallen". Na jaren door Saul te zijn
zuurdesem noemen. opgejaagd kreeg hij in Hebron rust. Tegelijk had hij toch ook
Kort voor zijn kroning door het huis van Juda was hij nog nog reden voor de bede: „Bewaar mij, o God, want bij u heb ik
bevriend met de Filistijnse vorst Achis en via hem ongetwij- asiel gezocht". David regeerde toen immers nog maar over een
f eld met meer vooraanstaande Filistijnen. lilliputrijkje, dat lag ingeklemd tussen het sterke Filistijnse rijk
Daarnaast treff en we soms een opmerkelijke onbekend- en dat van Sauls zoon Isboset en de veteraan Abner. Gissen
heid aan met de voorschriften van de Thora zowel bij David doet echter missen. De genoemde argumenten dwingen ons
zelf als in zijn gezin. Zijn dochter Tamar scheen niet te weten, niet aan die zeven jaren te denken. Feitelijk leef de David
dat een huwelijk met haar half broer in de Thora verboden was, levenslang op een vulkaan en liep hij altijd gevaar door sluip-

216 217

§ 8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel §8

moordenaarshand te vallen, zodat hij altijd reden had voor de was nog evengoed, want koningsmoorden kent ook de bijbel
bede: „Bewaar mij, o God ...". Bovendien was David er de man bij de vleet.
niet naar om pas onder idyllische omstandigheden te zingen: Maar misschien dacht David wel aan bewaring bij het
„De meetsnoeren zijn mij in liefelijke dreven gevallen". De WOOrd! Gezien de afval van de voorgaande eeuwen zeker geen
dichter van het bekende „mij ontbreekt niets" uit Psalm 23 was overbodige bede voor een Israeliet, vgl. vs. 4. Z'n eigen zoon
toch ook z6'n flinke gelovige, dat hij bij wijze van spreken best Salomo gleed op z'n oude dag toch ook nog terug in de impone-
in de spelonk van Adullam kan hebben gezongen: „De rende Kanadnitische religiositeit? Dacht u dat David zich bo-
meetsnoeren zijn mij in liefelijke dreven gevallen", vgl. Ps. 4 : 8, ven zo'n val verheven achtte? We hoorden hem al anders
Ps. 34. spreken in 1 Sam. 26 : 19. Als dit vermoeden juist is, mogen we
Wij wagen ons dus niet aan een nauwkeurige datering, in deze bede dus ook de klank beluisteren: „Bewaar mij, o God,
maar willen onze psalm wel lezen in het grote raam van de voor de geest der eeuw, want bij U schuil ik". Welk gevaar hij
naweeên van de richterentijd en de lang nog niet overal in echter op het oog gehad mag hebben, David heeft in elk geval
Israel volledig doorgezette beweging voor wederkeer naar God zijn veiligheid niet gezocht in militaire macht of handige
en zijn verbond, zoals we die beweging uit het boek Samuel bondgenootschappen met andere mogendheden, maar besloten
leren kennen. Dan lezen we Psalm 16 toch gedateerd en niet van dit alles volledig of te zien en te belij den: „Bij U schuil ik!"
vaag-godsdienstig en verstaan we hem historisch-situatief en En bij wie zouden wij anders veilig kunnen schuilen tegen de
niet als een bleek boventijdelijk-„vroom" gedicht. geest 6nzer eeuw dan bij diezelf de Heer?

2. VS. 1-4: EEN VASTBESLOTEN BELIJDENIS. Vers 2:


„Ik heb gezegd: 0 Jahweh, Gij zijt mijn Heer en mijn Goed,
Zelf s een Samuel en David hadden dus al het kromme in
voor mij gaat er niets boven ur 1 °)
Israel niet recht kunnen buigen. Maar als hij Psalm 16 dicht,
heeft David voor eigen huis en leven een koen besluit geno- Hier zien we duidelijk, dat David voor Psalm 16 een be-
men: voortaan is het afgelopen met alle rivalen van Jahweh en paalde beslissing genomen had. Op een gegeven moment heeft
met alles wat ook maar zweemt naar afgoderij. Jahwéh is mijn hij resoluut tot Jahweh gezegd: Voortaan bent U het voor mij
enige Heer en mijn hoogste geluk. In de vs. lb, 2, 4, 5, 8 maakt helemaal alleen!
David de radikale breuk van zijn huis bekend met alle af- Of dit voor een Israéliet niet vanzelf sprak? Natuurlijk, de
godsinvloed en belijdt hij zijn vastbeslotenheid om alleen met grondwet van het Horebverbond luidde: „Ik ben Jahweh, uw
Jahweh te leven. God ( ), gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht heb-
Wij bespreken nu eerst vers 1-4. ben". Maar vergeet de situatie niet waarin David dit beleed! De
richterentijd was nauwelijks voorbij. De wederkeer naar het
Vers 1:
Horebverbond was nog maar begOnnen. Kaman zat nog vol
„Bewaar mij, o God,
Kanadnieten. Overal kon je mensen zien, die de Badls dienden
want bij u heb ik een schuilplaats gezocht".
en van Astarte regen en vruchtbaarheid verwachtten. En de
Je kunt hierbij natuurlijk denken aan levensgevaar voor volksfeesten ter ere van die goden oefenden met hun
David, maar wanneer liep hij dat eigenlijk niet? Toen hij godsdienstige hoererij (sexuêle gemeenschap van iedereen met
vluchtte voor Saul, maar toen hij eenmaal koning geworden iedereen) machtige bekoring uit op alle Israëlieten, die zwak in

218 219

§ 8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel §8

hun schoenen stonden. In zo'n tijd klonk Davids belijdenis nu uitdrukking van Paulus te gebruiken), 2 Cor. 7 : 1, vgl. Ps. 34 : 10,
ook weer niet zo vanzelfsprekend als het misschien lijkt. Hij V.L. II 234-238. Dat waren Davids vrienden.
achtte het tenminste niet overbodig eens duidelijk uit te spre- En dat hoewel je de vromen ook toen al niet in de eerste
ken, hoe zijn verhouding was tot Jahweh zelf (vs. 2) en tot het plaats moest zoeken in de hogere kringen, maar bij de armen
yolk van Jahweh (vs. 3). en de kleine man. Rechtvaardige, ootmoedige en arme zijn
vaak drie woorden voor dezelf de soort Israelieten, vgl. 3, 3.
Vers 3: Maar denk niet, dat David daar zijn neus voor ophaalde. Hij
„Wat betreft de heiligen, die in het land zijn: hield van God en dus ook van Gods yolk. In de spelonk van
zij zijn de aanzienlijken in wie ik al mijn genoegen heb." Adullam verzamelde hij al honderden van die arme vromen
Alle Israelieten waren heilige mensen, vgl. Ex. 19 : 6, Deut. om zich heen, die in strijd met de Thora door schuldeisers
14 : 2, Ps. 34 : 10. Omdat Jahweh hen aan zijn kant geplaatst en werden benauwd en bitter bedroef d waren om de vernielde
tot bondgenoten van de heilige God gemaakt had. Maar er grondslagen onder de Israelitische wereld (en beslist geen
woonden in Davids tijd niet alleen Israelieten in het land, maar troep querulanten of lastposten), Ps. 11 : 3, 1 Sam. 22 : 1-3, 12 ).
ook nog veel heidenen. We spraken al even over het heidense David hield van dit arme, maar vrome yolk en dacht er niet aan
Gibeon. De Filistijnen oefenden in Davids jonge jaren nog zich daar om standsredenen boven verheven te voelen. Toen
grote macht uit in het aan Israel beloof de land. De Kanaanie- hij later de ark naar Jeruzalem overbracht, liep hij in een heel
ten waren nog steeds niet uitgeroeid. Feitelijk had Israel gedu- gewoon pakje te dansen tussen zijn slaven en slavinnen. „De
rende de hele richterentijd tussen hen in gewoond, vgl. Richt. koning van Israel heeft zich vandaag bepaald onderscheiden",
1 : 27vv, 11 ). Kortom, David woonde met heidenen en heiligen in hoonde zijn vrouw Michal hem bij zijn thuiskomst. „Als de
een land. Vriendschapsbanden en nauwe relaties met heidenen eerste de beste landloper heeft hij zich onder de ogen van zijn
betekenden voor een Israeliet een dagelijks gevaar. slavinnen uitgekleed", 2 Sam. 6 : 20 WV.
Van die houding geeft David zich in dit vers rekenschap.
Maar wat belijdt David nu in dit vers? Dat hij er niet Dat, dat zijn mijn vrienden. Die „mageren" (zoals het He-
alleen openlijk voor wilde uitkomen, dat hij alleen Jahweh breeuws hen soms plastisch aanduidt), die dansen van
wilde dienen (vs. 2), maar dat zijn hart ook uitging naar Gods blijdschap als de dienst van Jahweh wordt hersteld. Deze
trouwe yolk: de heiligen in het land, dat (en niet onze heidense maatschappelijk Onaanzienlijken waren in Davids ogen pas de
landgenoten) zijn de heerlijken aan wie ik al mijn genoegen echte aanzienlijken in het land. David zag van deze „stillen in
beleef. Al zijn alle Israelieten inzoverre „heiligen" geweest als den lande", op wie zijn vrouw neerkeek, iets van Gods heerlijk-
zij erf genamen van het verbond waren, David zal hier wel het heid af stralen. Hij beschouwde hen als „hunne Doorluchtighe-
oog hebben gehad op die Israelieten, die deze naam met ere den de trouwe dienaren van Jahweh", 13). Zij waren — en zijn
droegen. We zullen bij Davids belijdenis dus wel moeten dat in onze tijd nog! — dragers van een hogere eer dan we-
denken aan die Israêlieten, die „van de richting van Hanna" reldse mensen als Michal kunnen verlenen. Vandaar dat David
waren. De ootmoedigen. De vromen. Mensen, die waren meege- zijn vrouw geheel in de geest van deze psalm op haar spot-
gaan met Samuels beweging voor wederkeer naar God en zijn tende begroeting antwoordde: Inderdaad, bij de slavinnen over
Woord. Heiligen die hun historische, van Abraham en Horeb wie jij het hebt, bij hdar wil ik in aanzien stijgen, 2 Sam.
daterende heiligmaking „vOlmaakten in de vreze Gods" (om een 6 : 22 14). GOds vrienden waren Davids vrienden.

220 221
8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel §8

Vers 4: smarten van hen, die een andere god begiftigen dan de God en
„Vele zijn de smarten van hen, die dingen naar de Vader van onze Heere Jezus Christus. Tempels met godenbeel-
gunst van een andere (god), den zijn uit de mode. Maar vormt de christenheid zelf geen
ik zal hun plengoffers van bloed niet plengen, levende tempel? 1 Cor. 3: 16v, 2 Cor. 6: 16, Efeze 2 : 21. En
zelfs hun namen niet op mijn lippen nemen". heeft de autonome, na-christelijke mens van onze tijd zichzelf
Dat heeft David vast ook met eigen ogen gezien: hoe de niet in de tempel der christenheid neergezet om aan zich te
arme heidenen nooit en te nimmer zeker waren van de gunst laten zien, dat hij een god is? 2 Thess. 2 : 4. En beleven wij
van hun luimige goden, maar dag in dag uit bezig waren hen daarmee niet de vervulling van 2 Thess. 2? Wie wacht er nog
met eindeloze offers of cadeaux te paaien. Zij „dingen" naar de op de antichrist als een enkele persoon? Zoals wij ook wel in
gunst van hun goden, zegt David heel kernachtig. De S.V. gaf het enkelvoud spreken van „de stad van de toekomst", „de
vs. 4 tref fend weer met: „een andere god begiftigen"• met middeleeuwse mens" of „de moderne vrouw", maar een mèêr-
allerlei gif ten gunstig proberen te stemmen. voud van steden, mannen en vrouwen op het oog hebben, zo
Satan heeft de arme heidenen tot de grootste dwaasheden spreekt Paulus weliswaar ook in het enkelvoud van „de mens
weten te brengen, zoals het drinken van bloed. Naar het schijnt der wetteloosheid", maar bedoelt hij een bepaald mensentype
hebben ook Israelieten daar iets van verwacht. Zo kwam je pas waarvan er millioenen kunnen rondlopen, die allemaal geka-
in nauw contakt met de godenwereld, Ib 271, 15 ). Over de rakteriseerd kunnen worden met het woord: wetteloosheid,
liederlijke Badl- en Astarte-dienst spraken we al. Daarin kwam normloosheid, zichzelf-tot-God-zijn. De mens der wetteloos-
zelfs bestialiteit, geslachtsverkeer met beesten, voor, Deut. heid (2 Thess. 2 : 4) of antichrist (1 Joh. 2 : 18) kunt u op de
27 : 21, vgl. Ia 329-331. En in Moab hadden ze een god — straten van de grote steden onzer afvallige christenheid in
„Kamos, de gruwel van Moab" — die in tijden van nood naar duizenderlei gedaante zien. En deze af god „Mens der wette-
zijn gunsten liet „dingen" door kinderof fers. David bracht daar loosheid" kon zijn vereerders wel eens harder pijnigen, geme-
zijn vader en moeder onder (1 Sam. 22 : 3v) en kan dus de ner martelen, dieper wanhopig maken en in grotere vuiligheid
verhalen over de Kamos-dienst hebben gehoord, 16). Misschien storten dan de oude Kanadnitische goden him slaven ooit
heeft hij bij „de smarten van hen, die dingen naar de gunst van hebben gedaan. Wat zitten die arme moderne dienaars van
een andere god" wel gedacht aan de onvoorstelbare smarten afgod-mens boordevol angst. Hun muziek, hun beeldende
van een vader en moeder die hun kind hebben geofferd. Satan kunst, hun wijsbegeerte, hun kranten en films razen en trappen
weet niet wat meelij is: ouders hun kinderen laten off eren tegen al wat norm is en zijn tegelijk vervuld van angst en
vgl. Lev. 18 : 21, 2 Kon. 3 : 27, 16 : 3, 17 : 17, 31, 21 : 6, 2 Kron. 33 : 6, gegrepenheid door het absurde en zinledige van het mensenle-
Ps 106 : 36-38, Ezech. 16 : 21, 20 : 31. En voor Israel was af go- ven-los-van-God, 17 ).
dendienst dan nog dubbel smartelijk, omdat Jahweh dit kwaad
krachtens de tweede bepaling van het Horebverbond dabbel Wat anderen doen moeten anderen weten, ik wil niets met
toerekende en daarover met zijn verbondsvloek kwam, Lev. 26, hen te maken hebben, zegt David. Zelfs hun namen wil ik niet
Deut. 28-30. De richterentijd had daarvan overvloedig bewijs op mijn lippen nemen. Wat hij in deze psalm ook niet doet.
geleverd, zoals David nog kon zien aan de macht van de Zoals Jahweh trouwens ook bevolen had: „De naam van andere
Filistijnen in het beloof de land. goden zult gij niet noemen, hij zal uit uw mond niet gehoord
Ook in onze tijd gaat Ps. 16 : 4 nog steeds op: vele zijn de worden", Ex. 23 : 13, vgl. Joz. 23 : 7, Hos. 2 : 16, Zef. 1 : 4, Zach.

222 223

§ 8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel §8

13 : 2. Voor ons een aanwijzing om vooral positief te spreken. Geen wonder dat David in vs. 6 uitroept: „Mijn erfdeel ( =
Met de Schrift in de hand vooral zeggen hoe de zaken wél zijn Jahweh) bek6Ort mil!"
en hoe het wel moet. Men kan de goden van de tijd ook teveel Verder noemt hij Jahweh ook zijn beker.
noemen. Zoals een Israelitische vader eigenhandig de beker voor
zijn gezin vulde, zo vult Jahweh de levensbeker van zijn
3. VS. 5-8: HET BESTE DEEL. kinderen, vgl. Ps. 11 : 6, 23 : 5, 75 : 9, Klaagl. 4 : 21. En wat had
Afgodendienst kwam dus voor David neer op pijn lijden. Jahweh aan David toebedeeld? Zichzelf !
Wat voelde hij zich dan oneindig veel beter af. „Ik heb gezegd:
Vers 6:
0 Jahweh, Gij zijt mijn Heer, mijn Goed, er gaat niets boven U",
„De meetsnoeren zijn voor mij in liefelijke plaatsen
vs. 2. In vs. 5-11 vertelt hij waarOm Jahweh zijn Eên en al is.
gevallen,
Vers 5: en mijn erfdeel bekoort mij" 18 ).
„Jahweh is mijn erfdeel en mijn beker,
In vs. 5 had David met nadruk gezegd: „Gij, gij bestendigt
GU, Gij bestendigt mijn lot".
mijn lot ...", zo had David het inderdaad altijd gezien. Wat laat
Het woord „erfdeel" had in de oren van een vrome Israeliet het boek Samuel ddt duidelijk zien: David heeft zelf niets
een bij uitstek liefelijke klank Zijn „erfdeel" had alles met gedaan om de troon te bezetten. God zelf had hem die be-
Jahweh te maken. Het was z'n stuk grond, dat Jahweh eigen- zorgd. God zelf had Davids vijanden verslagen en bewerkt, dat
handig — immers door het lot, Spr. 16 : 33 — aan zijn familie de mannen van Juda en Israel aan David kwamen vragen of hij
had toebedeeld. Als zijn vaste, duurzame en onvervreemdbare alstublieft hun koning wilde worden, 2 Sam. 2 : 4, 5 : 1-5. Toen
bezit, dat straks zou overgaan in de handen van zijn zonen en kreeg de arme, opgejaagde man de „lief elijkheid van de Heere"
kleinzonen en dat hij zelfs aan de koning niet hoef de af te te zien (Ps. 90 : 17), en mocht hij als Jahwehs onderherder Israel
staan (Naboth, 1 Kon. 21). Alleen aan de Levieten had Jahweh „weiden", 2 Sam. 5 : 2.
geen grond gegeven. Met hen sloot Hij een extra-verbond Ongetwijfeld heeft David ook hierin Jahwehs lotsbestuur
waarbij Hij beloof de: Levieten, Ik ben uw deel, Num. 18 : 21, in zijn leven gezien, dat hem „liefelijke plaatsen" had toebe-
Deut. 10 : 9, 18 : 1, Joz. 13 : 14, 33, 14 : 3, Ib 296, Ic 210v. Al mocht deeld, want is het weiden van Gods yolk geen lief elijk werk?
iedere Israeliet natuurlijk op grond van het Horebverbond best Maar zijn erfdeel-bij-uitstek was toch Jahweh. Wat een be-
eens net als de Levieten uitroepen: ,Jahweh is mijn erfdeel", koorlijk erfdeel, vooral als je 't vergelijkt met de smarten die
vgl. Ps. 73 : 26, 119 : 57, 142 : 6, Klaagl. 3 : 24 afgoden hun slaven aandoen.
Jahweh is zo'n liefelijke God! 19 ).
Die „Levitische" uitdrukking gebruikt David hier om zijn
Vers 7:
lot te tekenen. Waren de afgodsdienaars eeuwig bezig naar de
„Ik prijs Jahweh, die mij raad heeft gegeven 20 ),
gunsten van hun goden te dingen? (vs. 4). Legden zij daarvoor
smartelijk hun geld, hun goed, hun geluk, ja zelfs hun kinderen
zelfs 's nachts onderwijzen mij mijn nieren".
op het altaar? David mocht zijn God zijn erfdeel noemen! En Alweer zo'n diep verschil tussen God en de afgoden.
een erfdeel, dat huur je niet voor een paar maanden. Daar Afgoden zeggen niets. David heeft ze vast bij honderden ge-
betaal je niet voor. Dat krijg je en dat houd je. Levenslang. zien: van die grijnzende, stomme, starende stukken steen met

224 225

§ 8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel §8

hun dode ogen, dode monden en dode harten. Nooit eens wat Wat een raad om de vervulling van Goddelijke beloften aan
zeggen! Ps. 115, 135. Net als de moderne afgoden. Lijd maar God over te laten. We zouden ook kunnen denken aan de
eens een groot verlies, heb maar eens een diep verdriet, kijk lotgevallen van Jozua en Kaleb, die in hun tijd feitelijk net als
maar eens tegen de poorten van de dood aan, wat zeggen de later David zwaar hebben geleden onder de zonden van hun
goden dan? God geld? God sport? Nee, dan alweer de levende broeders-in-de-kerk. Jozua en Kaleb moesten toch ook maar
God! De enige God, die zijn yolk toespreekt en raad geeft in weer mee de woestijn in, veertig jaar lang. Mee lijden onder de
zijn Thora of onderwijzing. Ook aan David had hij daardoor treurige toestanden in de Hebreeuwse kerk. En hoe? Morrend?
raad gegeven. In een protesthouding? Nee, dit lijden-aan-de-kerk uit Gods
We moeten hierbij niet vergeten, dat David levenslang in hand aanvadrdend en het overgevend aan Hem, die eens recht-
het klimaat van Gods Woord had geleef d. Hij was leerling van vaardig zal oordelen. Wat een raad kon David daaruit putten
Samuel, die op zijn beurt weer leerling was van zijn moeder, de om voorlopig te buigen onder de kromme en onrechtvaardige
prof etes Hanna. Tijdens zijn vluchtperiode werd David verge- verhoudingen waarin God hem geplaatst had. Zonder het recht
zeld door de priester Abjathar en priesters waren in Israel in eigen hand te nemen, door b.v. de slapende Saul te doden.
mede belast met het onderwijs uit Gods Woord. Verder komen
we in Davids omgeving de prof eten Nathan en Gad tegen. Ja, David was een echte rechtvaardige. Zo'n man als Ps. 1
Deze mannen zullen David raad gegeven hebben. Natuurlijk tekent: dag en nacht met Gods Woord bezig. David verkeerde
geput uit de Thora van Mozes, want dat was toen de bijbel. tot diep in zijn binnenste in de greep van Gods Woord. De
Men neme dit vooral concreet. Schrift gebruikt daarvoor de woorden „hart" of „nieren", zoals
David werd een paar jaar lang vervolgd. Er zat een moor- wij in navolging van de bijbel ook wel zeggen: hij is zeeman in
denaar achter hem aan. En God had David al tot koning laten hart en nieren. „Nieren" duiden in de Schrift op het menselijke
zalven. Wat moest David nu? Naar de macht grijpen? Een gevoelsleven, onze gedachtenwereld vaak wordt er hetzelfde
;

guerilla-oorlog beginnen tegen Saul? Een proclamatie uitvaar- mee bedoeld als met „hart". Asaf was in zijn „nieren" geprik-
digen: „Israelieten, ik ben de wettige kroonpretendent. Saul keld, terwijl de parallelle regel spreekt van een verbitterd
heeft zich door zijn wandaden van het recht beroof d zich nog „hart". Ps. 73 : 21. „Nieren" kunnen „van vreugde opspringen", Spr.
langer de „wettige" overheid te noemen. Te wapen!" Zo is het 23 : 16 SV. en verlangen, Job 19 : 27. Een mens kan z'n mond vol
in het latere Tienstammenrijk vele malen toegegaan. Wat van God hebben, terwijl Hij in feite ver van zijn nieren is, Jer.
moest David, toen Saul tweemaal slapend aan zijn voeten lag? 12 : 2. Maar Ddvids nieren of gedachten- en gevoelsleven wa-
In deze en dergelijke situaties had Jahweh David raad gege- ren zo door Gods Woord gericht en onderricht, dat hij als
ven. Zeker, ook wel eens door de hogepriester met zijn ef od Hebreeuwse dichter hier in Psalm 16 gerust voor de variatie in
(urim en thummim), 1 Sam. 23 : 9-12, 30 : 7, maar naar we aan- 66n adem kon zeggen: ,Jahweh heeft mij raad gegeven" „mijn
nemen in de regel toch door het Woord en door de leraars van nieren onderwijzen me zelfs 's nachts". Dat waren twee zegswij-
het Woord in zijn omgeving. Wat David dan voor zijn situatie zen die zakelijk op hetzelfde neerkwamen. Omdat het Woord
uit de Heilige Schrift voor raad kon putten? Wel, zich spiege- van Jahweh resoneerde in Davids nieren. Wat Gods Woord
len aan het voorbeeld van Abraham, die Jahweh ook een daar overdag in „gestopt" had, kwam er 's nachts als David lag
handje had willen helpen met de vervulling van Gods belofte te denken uit.
door maar op eigen houtje met Hagar te trouwen, Gen. 16 : 1-4. En wat onderwezen zijn nieren hem dan? Hetzelf de als de

226 227

¢8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel §8

Heilige Schrift: hoe Davids houding diende te zijn onder de men beweert, alles veel meer op de ene kaart van dit tijdelijke
vijandschap van de hoogmoedigen in de kerk, hoe zijn houding leven. Vandaar dat onder het Oude Verbond het heil ook veel
diende te zijn zolang de vervulling van Gods beloften nog meer aards getint was. De vromen hoopten op „aardse" zege-
uitbleef, hoe zijn houding diende te zijn tegenover Saul en zijn ningen, zoals een groot gezin, een goede oogst, een vruchtbare
nakomelingen. Kortom: lijden, wachten, niet uitmoorden, geen veestapel, een bloeiende natie. Onder het Nieuwe Testament
kwaad met kwaad vergelden, plaats laten voor de toorn ... van zou de nadruk veel meer zijn komen te liggen op „geestelijke"
G6d, je niet schamen voor arme rechtvaardigen maar hen gul zaken, zoals lief de, vergeving van zonden en het eeuwige
opnemen in de spelonk van Adullam. leven.
Daarmee stoten we op dat onderdeel van de geest onzer
Vers 8: eeuw, dat we kennen als het Evolutionisme. Dit heeft zich
„Ik stel Jahweh voortdurend voor mij, immers zoals u ziet niet alleen een onf eilbaar leergezag aange-
omdat Hij aan mijn rechterhand staat zal ik matigd over het ontstaan van de wereld, maar ook over de
nooit wankelen", 21 ). kennis van God. Alsof die kennis in de loop van de tijd al
Dat merkten we al bij vs. 7. David was iemand, die dag en edeler en hoger en verhevener geêvolueerd is en met die
nacht, „met hart en nieren" in Gods woord was, vgl. 1 Tim. 4 : 15. kennis God zelf. Wat een fantasie! Het was puur evolutio-
David wandelde met God, zijn Raadsman en Beschermer. Zeer nistisch van Wellhausen om het O.T. in trappen in te delen.
bewust stelde hij voortdurend de macht, de trouw en de be- Maar doen wij het eigenlijk ook niet? En deden de Dopersen
loften van Jahweh voor zijn aandacht. En omdat Jahweh als het al niet vOOr het Evolutionisme en Wellhausen? En van wie
Helper naast hem stond, vertrouwde David er op nooit te hadden de Dopersen het? Uitzaaiingen van de oude Gnostiek
zullen „wankelen". David zal daarbij ook wel gedacht hebben of tewel puur heidendom, mooipraterij over een God, die verhe-
aan zijn vaak wankele positie in dit leven, waarin Jahweh hem ven is naar onze smaak. Enfin, wie kennis genomen heeft van
geschraagd had, maar ook aan een verdere toekomst. In Psalm de voorgaande delen in deze serie, weet hoe daarin doorlopend
15 hoorden we hem immers al belij den, dat hij „niet wankelen gewezen is op deze kerkvijand nummer 1: de Woord- en ge-
zou in eeuwigheid", waarbij zijn blik kennelijk Over dood en loofondermijnende Gnostiek met z'n eeuwige „tegenstellingen",
graf heen reikte. 1 Tim. 6 : 20, vgl. Ib 50-159, 412vv, en vooral Ic 230 (noot 11), IIIa
222-231. Uit dat heidense, satanische klimaat stamt de „te-
4. KEKEN DE GELOVIGEN VAN HET OUDE TESTAMENT genstelling" tussen Oude en Nieuwe Testament.
DAN AL OVER HET GRAF HEEN? Wanneer men door deze Gnostische hond gebeten is (en
We onderbreken nu de lezing van Psalm 16 even om een wie werd dat nooit?) krijgt men leesmoeilijkheden met Psalm
wijdverbreid misverstand te signaleren, dat ons anders wel 16. Bekijkt men immers het slot van deze psalm vanuit de
eens parten zou kunnen spelen bij onze overweging van Ps. zogenaamde tegenstelling tussen Oude- en Nieuwe Testament,
16 : 9-11. Wanneer het over de gelovigen van het Oude Testa- dan moet men wel tot de conclusie komen, dat David natuurlijk
ment gaat kan men immers nog vaak horen of lezen, dat hun onmogelijk gehoopt kan hebben op het leven der toekomende
geloof sverwachting nog niet verder reikte dan het graf, 22 ). De eeuw en dus slechts als zijn verwachting kan hebben uit-
blik op het eeuwige leven zou pas vergund zijn aan de gelo- gesproken, dat Jahweh hem aan deze zijde van het graf levens-
vigen onder het Nieuwe Testament. Voor die tijd stond, naar verlenging zou schenken. Vandaar dat we even wachtten met

228 229

§ 8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel §8

de bespreking van Ps 16 : 9-11 om ons eerst rekenschap te intieme paradijsgemeenschap. Zij hebben vast geloof d: God
geven van wat de gelovigen van het Oude Testament nu heeft leven voor ons in petto. En uit het off eren van de beste
eigenlijk van de toekomst verwacht hebben. dieren, dat God immers had goed gekeurd, zullen ze hebben
afgeleid, dat dit herstelde leven hun deel zou worden in de
Martha. overgave van het beste uit de mensen in de dood, vgl. Ib 19-21.
De gelovigen in Israêl moeten wel vertrouwd hebben, dat Zo wisten deze gelovigen van voor de zondvloed ook al,
hun leven na de dood een vervolq zou ontvangen. We vroegen dat God voor het herstel van de paradijsgemeenschap de
ons bij Psalm 15 al af, hoe Martha, die toch ook nog onder het wereld eerst zou oordelen, Judas : 14v. Henoch geloof de daar al
Oude Verbond leef de, anders van haar gestorven broer Lazarus zo vast in, dat hij dit oordeel echt prof etisch aankondigde in de
kon belijden: „Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten voltooid-tegenwoordige tijd: „Zie, de Heere is gekomen met
jongsten dage", Joh. 11 :24. Dat kon zij toch ook al in haar zijn heilige tienduizenden om over alien de vierschaar te
bijbel lezen? In de Koningentijd was het toch al drie keer spannen en alle goddelozen te straf f en voor al hun goddeloze
gebeurd, dat Jahweh een dode had opgewekt, 1 Kon. 17 : 22, 2 werken, die zij goddeloos bedreven hebben, en voor al de
Kon. 4 : 29v, 13 : 21, vgl. 5 : 7. De zoon van de weduwe van harde taal, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken
Sarf ath, de zoon van de Sunamitische en een onbekende die in hebben". De tegenwerping dat Henoch kennelijk op de ko-
Elisa's graf geworpen werd. Juist omdat Israel een yolk was, dat mende zondvloed gedoeld heeft gaat niet op, want Judas
nog op de opstanding van doden hoopte, kon Ezechiè1 Israëls schrijft door de Heilige Geest dat Henoch „ook over hen"
wederkeer uit de ballingschap visionair schouwen onder het gesproken heeft, die Judas in zijn brief op het oog had. Zodat
beeld van een dal dorre doodsbeenderen, die weer levende Henoch volgens Judas dus al voor de zondvloed ook het
mensen werden met spieren, vlees en een huid, Ezech. 37 : 1-14, Laatste Oordeel aangekondigd heeft.
vgl. Dan. 12 : 13, 23 )
Wij willen ons thans echter bepalen tot voorbeelden uit de De aartsvaders.
tijd voor David. Want men zou onder invloed van de evoluti- Ook van het geloof van de patriarchen denke men niet
onistische denkwijze van onze tijd nog kunnen denken, dat het gering. De brief aan de Hebreeên weet ons daarover belangrij-
geloof aan de opstanding der doden het „voortbrengsel" zou ke dingen te vertellen. Natuurlijk, Abraham bezat de God-
kunnen zijn van een later „ontwikkelingsstadium" van de delijke toezegging: „Ik ben God, de Almachtige, Ik ben Uw
godsdienst, 24 ). We zullen onze voorbeelden uiteraard bespre- Schild ( = uw Grootkoning en Bondgenoot, 25 ), Gen. 15 : 1,
ken met inachtneming van Schriftverklaringsregel nr. 1: Schrift 17: 1. Wat had God Abraham in die belofte eigenlijk niet
met Schrift vergelijken! Niemand kan Gods Woord nu eenmaal gegeven? Wij zeggen dan als gemeente van het Nieuwe Testa-
beter verklaren dan Gods Woord zelf. ment: dan schenkt God in zo'n toezegging de Christus. Meer
heeft God eenvoudig niet te geven. Wie Gods Christus ont-
De kerk van voor de zondvloed. vangt, ontvangt wijsheid, rechtvaardiging, het eeuwige leven,
In de dagen van Enos, de kleinzoon van Adam, begon men kortom alles, want Christus is de Erfgenaam van alles, Ia 302.
al te doen wat David hier in Psalm 16 noemt: schuilen bij God, Trouwens, heeft onze Heiland niet zelf juist deze belofte
Gen. 4 : 26, Ps. 16 : 1. Deze eerste gelovigen op aarde hebben aangehaald, toen Hij de Sadduceeén de mond wilde stoppen
vertrouwd op Gods belof ten van vrede en herstel van de met hun strikvraag over de opstanding der doden? „Ik ben de

230 231

s5 8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel ¢8

God van Abraham, en de God van Izaak, en de God van Jakob" van de dood beleden hebben: „Op uw heil (yesjoea = bevrij-
was volgens de Heere het bewijs, dat de Sadduceeên ten ding) wacht ik, Jahweh", Gen. 49 : 18. Waarop wacht een gestor-
onrechte tornden aan de opstanding der doden, Matth. ven kind van God anders dan op zijn heil of bevrij ding uit de
22 : 23-33. Doordat God zijn verbondsband met genoemde man- dood door zijn opwekking? In ditzelf de geloof aan de weder-
nen z6 nauw aanhaalde, dat Hij zelfs nadat zij gestorven waren opstanding der doden gaf Jozef bevel, bij de Uittocht uit
nog naar hen heten wilde, had God de verplichting op zich Egypte zijn gebeente mee te nemen naar het beloof de land,
genomen hen eens op te wekken uit de dood. „Hij is niet een Hebr. 11 : 22. Waarom zou hij daarom gevraagd hebben als hij
God van doden maar van levenden", dddrom „moet" God een- toch niet verder keek dan deze zijde van het graf ? Id 348 vv.
voudig Abraham, Izadk en Jakob en alien die in de aan hen
gedane belofte delen, wel eens opwekken uit de dood. Dat „zat" Mozes.
volgens de Heere Jezus dus al in de oude verbondsbelofte, 26 ). Mozes heeft in een leven van lij den voor God en zijn yolk
Ook de brief aan de Hebreeên laat er geen twijf el over kracht geput uit de blik op de vergelding, die volgens zijn
bestaan, dat Abraham al mêer verwacht heeft dan alleen het stellige verwachting veel groter zou zijn dan de schatten van
land Kanaan en een groot nageslacht. „Want hij verwachtte de Egypte, Hebr. 11 : 26. Hij zou echter wel een heel diep teleur-
stad met de fundamenten (in tegenstelling met de vergankelij- gesteld man geworden zijn als hij die beloning in dit leven
ke steden dezer wereld), waarvan GOd de ontwerper en bouw- verwacht had, want wat heeft Mozes daarin ontvangen? Nee,
meester is", Hebr. 11 : 10, 27 ). Deze stad hebben de gelovigen van ook de man die als eerste Gods nieuwe naam hoorde: „Jahweh",
de oude bedeling inderdaad nog niet verkregen, maar zij heb- "Ik zal terdege met u zijn", verwachtte de opstanding der doden
ben haar wel „uit de verte gezien en begroet", Hebr. 11 : 13. en het leven der toekomende eeuw. Door de mond van deze
Onze Heiland wist ook wel hoe ver Abraham de toekomst had „man Gods" sprak Jahweh later: „Ziet nu, dat Ik, Ik het ben, daar
ingekeken: „Uw vader Abraham heeft zich er op verheugd mijn is geen God behalve Mij. Ik dood en doe herleven. Ik verbrijzel
dag te zien en hij heeft dien gezien en zich verblijd", Joh. 8 : 56. en Ik genees", Deut. 32 : 39. En zou Mozes Israel niet onderwe-
En blijkens Hebr. 11 : 16 hebben de patriarchen verlangd naar zen hebben van Gods overmacht over de dood?
een hemels vaderland, waarmee blijkens hetzelf de vers de stad
bedoeld is, die God hun bereid heeft. Zodat wij de gevolgtrek- Profeten en psalmisten.
king mogen maken, dat Abraham, Izadk en Jakob al verlangd De gelovigen onder de oude bedeling hebben dus heus
hebben naar die stad, die wij in Johannes' vizioen op de laatste niet pas de zalige wederopstanding der doden geloofd nadat
bijbelbladzijden uit de hemel (vandaar: een hemels vaderland) Daniel 12 : 13 geschreven was of Jes. 26 : 19: „Herleven zullen
zien neerdalen, het nieuwe Jeruzalem, Openb. 21 : 9 — 22 : 5. uw doden — ook mijn lijk — opstaan zullen zij!" Adam en Eva,
Daaruit blijkt meteen, dat zij dan natuurlijk de opstanding der Enos en Henoch, Abraham en Mozes leef den reeds uit dit
doden geloofd hebben en het leven der toekomende eeuw. Dat katholieke geloof. Anders had een Hanna toch ook nooit
heeft Abraham trouwens ondubbelzinnig belèden toen hij zijn kunnen zingen: Jahweh doodt en doet herleven, Hij doet naar
zoon Izaak of ferde. Toen heeft hij „overwogen, dat God bij het dodenrijk neerdalen en daaruit opkomen", 1 Sam 2 : 6.
machte was hem zelfs uit de doden op te wekken", Hebr. 11 : 18. „Zalig de zachtmoedigen", zei onze Heiland, „want zij zul-
Dat staat stellig niet voor het eerst in Dan. 12 : 12v in de bijbel. len de aarde beérven", Matth. 5 : 5. Daarmee liet Hij in zekere
Waarom zou Jakob anders op zijn sterf bed in het aangezicht zin „oud nieuws" horen, want in Psalm 37 stond al te lezen:

232 233

§8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel §8

„Want boosdoeners worden uitgeroeid (als het nu niet is dan kunnen scheiden van de lief de van God ...", Rom. 8 : 38v. David
zeker bij het Laatste Oordeel, dat Henoch al had aangekon- twijfelt er niet aan of de band tussen Jahweh en hem is
digd), maar wie Jahweh verwachten, zij zullen het land beer- onverbrekelijk. Zelfs de dood kan Gods verbond met hem niet
yen: Immers nog een wijle (korte prof etische spreekwijze Ib teniet doen. „... Omdat Jahweh aan mijn rechterhand staat,
83-88) en de goddeloze is niet meer ( ), maar de ootmoedigen wankel ik niet", had hij in vs. 8 gezegd. Nu vervolgt hij in vs.
beerven het land en verlustigen zich in grote vrede", Ps. 9 met: „Daarom verheugt zich mijn hart ..." De grOnd voor
37 : 9-11. Met deze belofte van het eeuwige leven maande de Davids stellige toekomstverwachting dat de dood hem niet van
psalmist zijn lezers tot geduld en zij hebben lankmoedig ver- Jahweh zal scheiden, is dus juist zijn band met Jahweh, die
dragen „opdat zij aan een betere opstanding deel mochten naast-David-staat. Daarom kan David wel juichen, evenals wij
hebben", Hebr. 11 : 35. God had hun „de volmaaktheid" beloofd, wanneer we midden in dit leven door de dood omgeven aan
Hebr. 11 : 40. Gods belof ten denken van onze zalige opstanding op de
Keken de gelovigen van het Oude Testament dan al over Jongste Dag.
het graf heen? Wij beantwoorden deze vraag op grond van de David uit zijn vreugde met gebruikmaking van de bij
genoemde Schriftplaatsen met: Jazeker! Paulus was zeker niet Semitische dichters zo gelief de parallellie van woorden en
de eerste in wiens hart opkwam: „Als wij alleen voor dit leven zinnen. Hij spreekt op Heist vier verschillende manieren over
onze hoop op Christus gebouwd hebben, zijn wij de bekla- zichzelf, namelijk als over „uw gunstgenoot", „mijn ziel", „mijn
genswaardigste van alle mensen", 1 Cor. 15 : 19. Mozes zegende vlees" en gewoon „mij". Met elk van deze vier uitdrukkingen
Israel al met: „De eeuwige God is u een woning", Deut. 33 : 27. bedoelt David echter zichzelf, zoals hij daar levend en wel
Heel Israels geschiedenis kan ten bewijze strekken voor de misschien wel in zijn paleis deze psalm opschreef of dikteerde.
belijdenis: „Die God is ons een God van uitreddingen, bij de Natuurlijk vertonen deze vier uitdrukkingen wel enig nuance-
Heere Jahweh zijn uitkomsten tegen de dood", Ps 68 : 21. verschil, maar geen van alle bedoelt te zeggen, dat slechts een
bepaald stuk van David voor het sterven immuun zou zijn,
5. VS. 9-11: „IK GELOOF DE WEDEROPSTANDING DES maar dat de hele David niet aan de dood prijsgegeven zou
VLESES EN HET LEVEN DER TOEKOMENDE EEUW". worden. 28 ) De parallellie kan hier veel verduidelijken. Vs. 9a,
Na de uitweiding in het vorige stukje nu Ps. 16 : 9-11: 10a en 10b zeggen zakelijk driemaal hetzelf de, alleen met
andere woorden. „Mijn vlees" = „mijn ziel" = „uw gunstgenoot".
„Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel,
En „veilig rusten" = „niet prijsgegeven worden aan de dood" =
en ook mijn vlees zal veilig rusten;
„het verderf niet zien". In plaats van „verderf" kan men ook
want Gij zult mijn ziel niet aan de dood prijsgeven,
vertalen: de groeve. Dat betekende natuurlijk niet, dat David
noch uw gunstgenoot verderf laten zien.
verwachtte nooit te zullen sterven en nooit te zullen begraven
Gij zult mij het pad des eeuwigen levens bekend maken,
worden, maar dat hij als levende ziel en als sterfelijk mens
overvloed van vreugde is bij uw aangezicht,
(„vlees") niet voor eeuwig een proof van het verderf in het graf
liefelijkheid is in uw rechterhand, voor eeuwig".
zou worden. De Heere Jezus drukte dit later zo uit: „ een
Hier laat David ons delen in zijn voorsmaak van de eeuwi- ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwig-
ge vreugde. Zijn regels vormen een variant van Paulus' belijde- heid". Sterven zal hij wel, maar dood blijven tot in eeuwigheid
nis: „Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven mij zal niet, Joh. 8 : 51v (Can. Vert. en Leidse Vert.) 28 ).

234 235

§ 8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel §8

Vers 11 vertalen we in de toekomende tijd: „Gij zult mij het ven is, en zijn graf is bij ons tot op deze dag. Daar hij nu een
pad des eeuwigen levens bekend maken", vgl. Spr. 2 : 19, 3 : 15, prof eet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een
5 : 6. „Bekend maken" zal hier betekenen: doen gadn, doen uit de vrucht zijner lendenen op zijn troon te doen zitten, heeft
ondervinden. In dit verband vertalen we ook: het eeuwige hij in de toekomst gezien en gesproken van de opstanding van
leven, 30 ). In het vorige vers was immers al sprake van Jahwehs de Christus dat Hij niet aan het dodenrijk is overgelaten, noch
superioriteit over de dood en in de parallelle regels van vs. 1 la zijn vlees ontbinding heeft gezien", Hand. 2 : 29-31. En wij
is sprake van „overvloed van vreugde bij uw aangezicht" en dachten juist, dat David van zijn eigen opstanding gesproken
„lief elijkheid in uw rechterhand voor eeuwig". Dit alles bij had. Beweert Petrus nu, dat Psalm 16 uitsluitend op Jezus
elkaar genomen en in aanmerking nemend de stellige ver- Christus van toepassing is?
wachting der gelovigen van het Oude Testament van de
opstanding der doden, het laatste oordeel en het leven der Petrus was vervuld met de Heilige Geest, Hand. 2 : 4. Zo
toekomende eeuw, lijdt het voor ons geen twijf el of David sprak dus door Petrus' mond de grote Auteur van de Schrift
heeft zich in dit vers verblijd in wat zijn „deel" zou worden als zelf en op diens hoge gezag kunnen we veilig aannemen, dat
Jahweh hem weer uit het graf zou hebben opgetrokken. Over Psalm 16 nog meer inhoudt dan je op het eerste gezicht zou
het „hoe" van dit alles spreekt hij zich niet uit, het „dat" vervult zeggen, namelijk ook prof etie over de opstanding van onze
zijn hart, 31 ). Het „hoe" zit trouwens ook voor ons, die 1 Cor. 15 Heere Jezus Christus. „Deze Jezus hêêft God opgewekt, waar-
en Openb. 21v in onze bijbel hebben, nog vol vragen en verras- van wij allen (de elven stonden wellicht om Petrus heen)
singen. getuigen zijn", Hand. 2 : 32. Dat kon men echter van David niet
zeggen: „men mag vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David,
6. PETRUS EN PAULUS OVER PSALM 16. dat hij en gestorven en begraven is, en zijn graf is bij ons tot
Bij de eerste christenen is Psalm 16 bepaald gelief d ge- op deze dag", Hand. 2 : 29. Was onze verklaring dus onjuist en
weest. Petrus heeft er over gesproken na de uitstorting van de ziet Psalm 16 alleen op Jezus?
Heilige Geest en Paulus heeft er over gepreekt in de synagoge Hier moeten we de onderwerpen goed onderscheiden.
van Antiochiè in Pisidiè, Hand. 13. Waarover sprak Petrus? Over Davids opstanding? Nee,
Hoe hebben zij Psalm 16 gelezen? over Jezus' opstanding. Om die te bewijzen haalde hij Psalm 16
aan. Daarmee beweerde Petrus niet, dat Davids hoop op Davids
Petrus' Pinksterpreek opstanding daarom ijdel was. Daar had hij het alleen niet over.
Geleid door de Heilige Geest heeft Petrus de Jeruzalemse „Zijn graf is bij ons tot op deze dag" houdt niet per se in, dat
Joden en de feestgangers uit de Diaspora ernstig aangeklaagd het daar ook eeuwig blijven zou. Petrus zou er vast geen
vanwege hun gerechtelijke moord op Jezus van Nazareth. Deze bezwaar tegen ingebracht hebben als we het woordje „nog"
kruiseling, aldus Petrus, hebt u gedood, maar God heeft Hem invoegden: „Zijn graf is nog bij ons tot op deze dag". Nog wel,
opgewekt uit de doden. Bewijs? Psalm 16! Vervolgens haalt de maar als Jezus komt gaat het open en tot die Dag zal God
apostel de vs. 8-11 daaruit aan en geeft daarvan dan een David niet in de sjeool in de steek laten. Zijn vlees zal daar in
verklaring, die de onze op het eerste gezicht lijkt te weerspre- Gods hand veilig rusten, Ps. 16 : 9.
ken. „Mannen broeders", aldus Petrus, „men mag vrijuit tot u Petrus bepaalt ons er dus bij, dat David klaarblijkelijk niet
zeggen van de aartsvader David, dat hij en gestorven en begra- alleen over zichzelf sprak, maar ook over zijn grote Zoon Jezus

236 237

§ 8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel §8

Christus. De naam „David" doelt op meer Schriftplaatsen niet David zelf in vervulling gaan en met hem voor alien die de
alleen op de psalmdichter David, maar ook op Hem, die eens verschijning-op-de-wolken van de grote „David" hebben lief ge-
uit zijn zaad geboren zou worden. Deze nauwe samenhang van had. Alleen, dat laatste was Paulus' onderwerp in de synagoge
David en Jezus Christus is een vooronderstelling van Petrus' van Antiochié niet en we moeten ook hem vergunnen zich tot
verklaring van deze psalm. Zoals gezegd is hierbij echter geen zijn onderwerp (Jezus' opstanding) te beperken.
sprake van een Of-Of (Of David Of Jezus), maar prof eteert Psalm
16 en van Davids en van Jezus' opstanding uit de doden. Het is intussen al zo'n 3000 jaar geleden, dat David deze
levensverwachting in Psalm 16 vastlegde. En hoelang het ook
Paulus' preek in Antiochiê. mag duren voor Jezus Christus de doden uit hun graven komt
Al evenmin als Petrus heeft Paulus in zijn preek voor de roepen, voor David zelf duren die 3000 jaar en die nu nog
synagogegangers te Antiochiê in Pisidiê willen ontkennen, dat onbekende wachttijd samen maar een tel. Zoals het wachten op
Psalm 16 ook van Davids opstanding spreekt. Maar evenals Jezus' wederkomst voor alle gelovigen hoogstens een mensen-
Petrus wilde Paulus de opstanding van de Heere Jezus uit de leven duurt. Daarna is het een kwestie van een ogenblik, Ib
Schrift bewijzen en in dat kader haalde hij Psalm 16 aan. 83-88. 32 ) Laten we daarom blij instemmen met Davids belijde-
Paulus' verklaring van vs. 10 luidde: „Gij zult uw Heilige geen nis in Psalm 16. Ziende op Jezus, net als David schuilend bij
ontbinding doen zien. Want David is, na voor zijn geslacht de God, in gemeenschap met alle heiligen Hem prijzend als ons
raad Gods gediend te hebben, ontslapen en bij zijn vaderen Een en ons Al, de wanhoopsvolle en smartelijke dienst van god
bijgezet en hij heeft wel ontbinding gezien; maar Hij, dien God Mens verf oeiend, in de blijde zekerheid, dat wij met God aan
heeft opgewekt, heeft geen ontbinding gezien", Hand. onze rechterhand als sterf elijke mensen nooit zullen wankelen,
13 : 35-37. omdat Hij ons achter het graf opwacht, de handen vol lief e-
Ook hier zullen we de Schrift welwillend moeten lezen. lijkheid, klaar om die voor eeuwig aan ons te blijven uitdelen.
Wie graag spijkers op laag water zoekt en vitterig leest, zou
hier kunnen tegenwerpen: heeft Jezus geen ontbinding ge- NOTEN
zien? Zet die dan niet in zodra een mens gestorven is? Trou- 1) Pirot/Clamer, La Sainte Bible, tome V, les Psaumes, Paris 1950, 111: „miktam
dont on ignore le sens précis", vgl. Kraus I, XXII
wens, Paulus kan vs. 10 nu wel op Jezus willen betrekken, maar 2) Mitchell Dahood, Psalms I (The Anchor Bible) New York 1966, 87 over
er stond toch letterlijk: „... Gij geeft mijn ziel niet prijs aan het miktaam: „Probably an inscription on a stone slab, LXX stélographia ( ...). The
dodenrijk" en Jezus is toch heus gestorven. Zo'n manier van eighteenth-century etymology of J. D. Michaelis, who connected miktam with
ketem, „gold", and understood the inscription as gold-lettered, remains pos-
bijbellezen moet echter wel kortsluiting veroorzaken. sible." Cf. M. Dahood, a.w. II, 41.
Paulus heeft Psalm 16 blijkbaar net zo gelezen als wij. Hij 3) Dr. A. Noordtzij geeft in zijn artikel: Eenige bladzijden uit Israels geschiede-
heeft in het slot daarvan de verwachting gelezen: ik zal wel nis, in: Tijdschrift voor Gereformeerde Theologie, Kampen 1900, 271 de volgen-
de typering van Samuel: „Zijne groote beteekenis ligt dan ook niet in de wijze,
dood gaan, maar ik zal niet dood blijven. Deze verwachting is waarop hij het yolk „gericht" heeft noch ook in zijn strijd tegen de Filistijnen:
bij de Heere Jezus het eerst in vervulling gegaan. Hij is ook „de als geestelijke vader der prof etenzonen heeft hij vele geslachten achtereen
Eersteling dergenen die ontslapen zijn", 1 Cor. 15 : 20. Hij ging vormend gewerkt; als zoodanig is hij de vader der reformatie, die onder David
en Salomo zulke kostelijke vruchten afwierp."
wel dood, maar bleef niet dood. Hij stond zelfs zo spoedig uit 4) Bijbels Woordenboek, 1954-57, s.v. Vgl. het artikel terafim van prof. dr. B. J.
het graf op, dat Hij praktisch gesproken geen ontbinding heeft Oosterhoff in Christelijke Encyclopedie, Kampen 1961.
gezien. Maar deze verwachting zal op de Jongste Dag ook voor 5 ) Dr. A. Noordtzij, a.a. 268 meent dat ark en tabernakel destijds nog niet

238 239

§8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel §8

kOnden worden herenigd, „daar de Kanadnieten dezen laatste in bezit hadden palmen omhoog, naar de grond gebogen, zodat een kind, daarop gelegd, er of
genomen", na de slag bij Afek, 1 Sam. 4. viel in een gat vol vuur (een soort Tof et). Vaak schijnen deze offers 's nachts
gebracht te zijn, waarbij het koperen beeld spookachtig door de vlammen van
6) De meeste van deze voorbeelden van afvalsrestanten worden genoemd door
M. Noordtzij, De achtenzestigste en de zestiende psalm, Kampen, 1900, 97 het vuur verlicht, de schreeuwende kindertjes en de tam-tam, die het gehuil
noot 1. trachtte te overstemmen, een bijzonder trieste indruk zullen hebben veroor-
zaakt", a.w. 61v. Mulder verwijst nog in een noot naar de levendige schildering
7) idem, 98.
van deze griezelpraktijken in het art. van J. G. Fevrier in Journal Asiatique,
8) idem, 97, noot 1.
9) Aldus J. Ridderbos, Psalmen I, 126, echter met de nodige reserves. CCXLVIII (1960), p. 183 v („la demence collective").
17) H. R. Rookmaaker, Modern art and the death of a culture, Londen 1970,
10) M. Dahood, a.l.: The lamedh of lyhwh is vocativum, which is quite frequent
with divine names in Ugaritic", cf. a.w. pag. XXI, XXV, XL. passim.
En wat de tweede regel van dit vs. betreft: „Die Prdp. al fiihrt of ter ein, was 18) M. Dahood, a.w. merkt a.l. op: „As in Ugaritic, the conjunction 'ap, „also", has
Ober etwas hinausgeht, Gen. 48, 22 (vgl. 89,8. 95,3) ...", F. Delitzsch a.l. lost its emphatic quality and simply denotes ,,and"."
19) Psalm 16 heeft de vertalers al veel hoof dbrekens bezorgd. Ook de vs. 5 en
11) Vgl. B. Holwerda, Seminarie-dictaat Richteren, Copieerinrichting v.d. Berg,
Kampen, I, 6: Over het algemeen bleef de kust in Kanaanietische handen, met 6 worden op verschillende wijze vertaald, ook al blijft de hoof dzaak dezelfde:
name de Sidonische. Vandaar is steeds een golf van heidendom Israel bin- Wat heb ik het goed bij Jahweh! M. Dahood, a.w. verdedigt de volgende
vertaling van deze vs. Jahweh, you have portioned out my cup of smooth
nengedrongen."
12) David ontving in de spelonk van Adullam geen querulanten, zoals de N.V. wine, you yourself have cast my lot. The lines have fallen for me in pleasant
met „ieder, die verbitterd was" enigszins doet denken, maar mensen, die „mar- places, and the Most High has traced out my property." Deze vertaling doet
nef ésj" waren, d.i. bitter bedrOefd, vgl. voor deze uitdrukking Job 3: 20 en Spr. mooi de tegenstelling uitkomen tussen wat de afgoden hun vereerders be-
31 : 6, n.l. om de treurige toestanden, die onder Sauls bewind in land en kerk zorgen en wat Jahweh zijn dienaars schenkt: een beker zachte wijn, lief elijke
heersten. De mensen die naar David vluchtten werden benauwd door schuld- plaatsen. „The smooth wine symbolizes a tranquil and happy existence as
eisers. De St. V. die „kol isj masook" vertaalt door: „alle man, die benauwd was" opposed to the cup of fury that Jerusalem received from the hand of Yahweh
(vgl. Ps. 119: 143) is beter dan de wat slappe en algemene vertaling van het (Isa Ii 17) or the bowl with bitter dregs that the wicked must imbibe (Ps lxxv
N.B.G.: „ieder die in moeilijkheden verkeerde". 9)". Voor MT alay leest Dahood 'eli, „the Most High", Jahweh, eveneens in
tegenstelling met de lagere goden.
13) E. KOnig, Die Psalmen, Gatersloh 1927, a.l. vertaalt addir door „erlaucht",
doorluchtig, verheven. L. Koehler geeft in zijn Lexicon de betekenis: „mdchtig 20) M. Dahood, a.l. vertaalt praesens: „... who counsels me".
(mit d. Beiklang des Prachtigen)". 21) Futurum, vgl. KOnig en Dahood a.l.
22) Vgl. A. de Bondt, Wat leert het Oude Testament aangaande het leven na
14) M. Dahood, a.w. vertaalt vs. 3 als volgt: „As for the holy ones who were in
the land, and the mighty ones in whom was all my delight:..:' Volgens dit leven? Kampen 1938, 148v. Men vindt deze mening tot in de nieuwste
Dahood is qedosim „the name of the Canaanite deities". En ,,the mighty ones" literatuur, vgl. H. J. Kraus, Psalmen I, „Eine Auferstehungsduszerung in den
is „another name for Phoenician gods". Deze vertaling past goed bij zijn Worten von 9-10 ist fur das AT vollig undenkbar". vgl. blz.127. M. Dahood
hypothese dat psalm 16 „was composed by a Canaanite convert to Yahwism". signaleert in Psalms III, New York 1970, XLIII dezelfde voorstelling bij J.
Wij kunnen van David echter niet zeggen, dat al zijn lust in de Kanadnitische Hempel, Interpreter's Dictionary of the Bible (IDB), III p. 951 en bij J. H. Eaton,
goden geweest was. Integendeel. Psalms: Introduction and Commentary, London 1967, p. 40. Afgezien van A.
15) M. Noordtzij, a.w. 100, noot 2, wijst op het feit, dat zelfs Saul (N. schrijft Weiser, Die Psalmen (ATD), Gottingen 1950, I, 110v (die het niet onmogelijk
abusievelijk Samuel) nog moest opkomen tegen het genieten van bloed door acht de gedachte aan een opstanding uit de dood in Ps. 16 : 9-11 te lezen) is de
de Israelieten, 1 S.14 : 32, 33 vgl. Zach. 9 : 6, 7, dat z.i. wijst op bloeddrinken bij overheersende mening ten dezen afwijzend. Of de commentaren van M.
de Filistijnen. Dahood moeten een kentering bewerken. In zijn Psalms I (1965/6) schreef
16 ) Vgl. over kinderoffers: Dr. J. Mulder, Kanaanitische goden in het Oude
Dahood al (pag. XXXVI): ,,the opinion of Sigmund Mowinckel that „neither
Testament (Exegetica, 4e reeks deel 4 en 5), Den Haag, 1965, over Moloch, blz. Israel nor early Judaism knew of a faith in any resurrection nor is such a faith
57-64. Ook de oude Carthagers kenden het kinderof fer. „Diodorus van Sicilié represented in the psalms" will not survive serious scrutiny". Dahood stelt that
vertelt in zijn „Historien" (XX, 14, 4v), dat bij een nederlaag van de Carthagers, the psalmists gave much more thought to the problem of death and the
die hun stad met onheil bedreigde, de ramp werd geweten aan Kronos' afterlife than earlier commentators could have suspected" (III, p. XLI). In zijn
toorn, omdat men deze god niet meer, zoals eertijds, vereerde door het offer „Introduction" tot Psalms III verweert Dahood zich op pag. XLI-LII tegen de
van eigen kinderen, maar dat men voor hen elders gekochte kinderen in de kritiek die men op zijn stelling inbracht en versterkt deze met nieuwe argu-
plaats stelde, ja, zelfs tot foeten zijn toevlucht nam. Hij vertelt verder, dat de menten. Bij Psalm 30 :7 tekent Dahood aan: ,,The psalmist is convinced that
Carthagers daarop 200 kinderen van de voornaamsten van het yolk of ferden. eternal life will follow; this conviction finds expression in numerous texts of
Er zou n.l. bij hen een bronzen Kronosbeeld zijn, met uitgestrekte handen, de the Psalter", Psalms I, 183. In Psalms III, pag. XLIII e.v. wijst hij deze „convicti-

240 241
§ 8 Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdee—rl
i r
on" ook aan in enkele spreuken. In totaal wijst hij the belief in resurrection
and immortality" aan in some forty texts", Psalms III, pag. XLV. Men vergelijke
het register van dit werk. Zijn voorstellingen lijken ons nog niet geheel bevrijd
van het verzinsel van een onsterfelijke ziel die zaligheid geniet in de hemel,
getuige zijn instemming met de term „deathlessness", Psalms III, pag. XLIV. 9
23) De Bondt a.w. 175 citeert G. Ch. Aalders, Het herstel van Israel volgens het
Oude Testament, z.j., die opmerkt, dat de tekening van Israel uitgaat „van de
veronderstelling dat dooden weer kunnen opstaan, dat ze weer kunnen levend PSALM 26:
worden. Anders zou dit beeld niet gekozen zijn" (pag. 176). JAHWEH, IK HEB IN ONSCHULD GEWANDELD
24) De Bondt a.w. 150, 159v.
25) M. Dahood, a.w. I pag. XXXVII, 17, 45, 114.
26) C. Vonk, De doden weten niets, Franeker 1969, 91-96.
27) Exedecheto gar ten tous themelious echousan polin Zeg nu eens eerlijk: zou u dat David na durven doen?
28)J. Ridderbos merkt bij Ps. 16 : 10 op: „Ziel is ook hier gedacht als draagster
van het leven". Vgl. over dit verkeerde woordgebruik Ib 69.
Zomaar in een gebed tegen God zeggen: „Ik heb in onschuld
28 ) De Bondt a.w. 177: ,,David bedoelt zeer beslist te zeggen, dat Jhvh hem niet gewandeld. Toets mij, Jahweh, en beproef mij, keur mijn nieren
prijsgeven zal aan de doodsmacht, Die dood zal wel komen, maar in dien dood en mijn hart. Bij de valsaards zit ik niet neder, met de huiche-
zal David niet blijven en in dien dood zal David niet ondergaan", vgl. 178.
30) Met M. Dahood vgl. noot 25.
laars ga ik niet om. Ik was mijn handen in onschuld en maak
31) A. Weiser al. de omgang om uw altaar, o Jahweh". In onze begrippen uitge-
32 ) C. Vonk, De doden weten niets, Franeker 1969, 57-60. drukt: „Ik kom trouw in de kerk. Ik betaal een goede bijdrage.
Ik heb geen wereldse vrienden. Ik was mijn handen in
onschuld".
Is dit geen verfoeilijke zelfingenomenheid? Wie zegt dat
nu van zichzelf? Heeft deze dichter het niet wat al te goed met
zichzelf getrof fen? Lijkt zijn gebed niet als twee druppels
water op dat van de bekende Farizeeér uit de gelijkenis: „O
God, ik dank U, dat ik niet zó ben als de andere mensen, rovers,
onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar; ik
vast tweemaal per week, ik geef tienden van al mijn in-
komsten", Luk. 18 : 11v.
Is Psalm 26 niet wat f arizees?

1. FARIZEES?
Voor menige exegeet is dat geen vraag. Voor christenen
met een fijn zedelijk gevoel gewoon kwetsend, oordeelt de
een 1 ). Je reinste eigengerechtigheid en zelfingenomenheid,
oordeelt een ander 2 ). Al wil men de dichter nog wel enigszins
verontschuldigen omdat hij onder het Oude Testament leef de.
Toen werd er nu eenmaal minder gevraagd van een mens en
kon je dus makkelijker tot de gedachte komen, dat je je plich-

242 243

§ 9 Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld §9

ten vervuld had. Maar als geheel genomen blijft de psalm het „Farizeeêrs-type" Of je voelt je een „tollenaars-type", 4 ).
„beneden-christelijk". De dichter had blijkbaar nog geen notie Andere „typen" kent men niet.
van wat de Heere Jezus later eens z6 uitdrukte: „Zo moet ook En wie moet over deze keus nog lang nadenken?
gij, nadat gij alles gedaan hebt wat u bevolen is, zeggen: Wij De Farizeeên, dat waren immers die gemeenteleden, die
zijn onnutte slaven; wij hebben slechts gedaan wat wij moesten niet van genade wilden leven en van Gods verbond een soort
doen", Luk. 17 : 10. Als de dichter dat bedacht had, zou hij godsdienstige CAO (Collectieve Arbeids Overeenkomst) had-
Psalm 26 wel in zijn pen gelaten hebben. Een strenge veroorde- den gemaakt. De „gearriveerden", die meenden dat zij er waren.
laar gaat zover, dat hij de dichter indeelt bij diegenen, die de Israêlieten, die door Johannes de Doper werden bestraft om
Heiland later eens typeerde als „de gezonden, die geen ge- hun valse gerustheid („Wij hebben Abraham tot vader", Matth.
neesheer nodig hebben", Luk. 5 : 31. Al wil hij wel erkennen, 3 : 9) en door de Heere Jezus om hun huichelachtigheid en
dat de besten in Israel boven een psalm als deze verheven schijnvroomheid, Matth. 23 : 28. Godsclienstige uitslovers, die
waren 3 ). Nee, dan staken de dichters van de zeven „boetepsal- stonden te bidden op de hoeken van de straten, als ze een gift
men" (Ps. 6, 32, 38, 51, 106, 130, 143) meer naar de diepte af met deden dat lieten uitbazuinen en als ze vastten met hun onderlip
beden als deze: „Als gij, Jahweh, de ongerechtigheid in ge- op het derde knoopsgat liepen, Matth. 6. Mensen die er een
dachtenis houdt, Heere wie zal bestaan?", Ps. 130 : 3. godsdienstig probleem van maakten of je op de sabbat wel een
paar aren mocht plukken en op je hand fijn wrijven, Matth.
Kunt u er in komen? 12 : 1-8. Zelfs van een zakje kruiden betaalden zij stipt de
U deinst waarschijnlijk terug voor zulke vrijzinnige kritiek tienden, maar het gewichtigste van de Thora, het oordeel, de
op een psalmist, maar zeg nu eens eerlijk: vindt u misschien barmhartigheid en de trouw, verwaarloosden ze, Matth. 23 : 23.
diep in uw hart dat er een kern van waarheid in zit? ZOmaar Zo'n Farizeeer liet Jezus in een gelijkenis bidden: „O God, ik
in een gebed tot God zeggen: „Doe mij recht, Jahweh, want ik dank u, dat ik niet ben als de andere mensen, rovers, onrecht-
heb in onschuld gewandeld". Je moet toch maar durven! Dit vaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar; ik vast
lijkt toch inderdaad veel op êtaleren van eigen voortref f elijk- tweemaal per week, ik geef tienden van al mijn inkomsten",
heid. En dan ga je toch gevaarlijk de farizese kant op? „Uit de Luk. 18 : 11v.
diepten roep ik tot U" (Ps. 130) vindt u betamelijker voor een Wie wil op zO'n man lijken?
zondig mens dan: „Ik wandel in uw waarheid" (Ps. 26)? En u Nee, dan vinden veel christenen de tollenaar uit diezelf de
vraagt zich misschien af of er geen waarheid zit in de be- gelijkenis een veel sympathieker figuur. Geen beste, maar wie
wering, dat Psalm 26 een „typisch Oud-Testamentische" psalm is dat wel? „O God, wees mij zondaar genadig!" bad hij. En
is? Bovendien gaan Marcionitische zinnen als: „Het schuld- Jezus zei van hem: „Ik zeg u: Deze keerde, in tegenstelling met
besef is onder het N.T. verdiept" er bij veel christenen helaas de ander, gerechtvaardigd naar huis terug", Luk. 18 : 14. Daarom
nog altijd te vlot in. vinden veel christenen deze tollenaar een veel veiliger ideaal.
Maar als je dan iemand hoort bidden: „Doe mij recht, o
Farizeeêr Of tollenaar God, want ik heb in onschuld gewandeld", dan moet je wel tot
Hoe zou het komen, dat zulke Schriftkritiek toch in menig de conclusie komen, dat hier een zelfingenomen Farizeeêr aan
hart weerklank vindt? Misschien omdat veel moderne vroom- het woord is, want welke „zondaar" durft zo over zichzelf tot
heid feitelijk maar twee levensbeelden kent? Of je hoort tot God te spreken? En de al of niet uitgesproken gedachte daarbij

244 245

§ 9 Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld §9

is: „Christen of niet, als 't er op aankomt zijn we allemaal Natuurlijk verwachtte Jahweh toen hij Abraham deze eis
zondaars!" stelde geen zondeloos leven van zijn bondgenoot. „Wandel
Zo ontstaat er echter niet alleen kortsluiting met Psalm 26, voor mijn aangezicht en wees oprecht of onschuldig of een
maar ook met soortgelijke als Ps. 5, 7, 17, 18, 44. Daar staan onverdeeld van hart" betekent niet, dat Gods yolk nooit meer zou
minstens zulke schokkende uitspraken in als in Psalm 26. In mogen struikelen. A. Janse heeft er op gewezen, dat een van de
Psalm 7 zegt David bijvoorbeeld dit: Jahweh, mijn God, indien kwade vruchten van het Humanisme is, „dat wij steeds op zoek
ik dat gedaan heb!" vs. 4. En in Psalm 18: „Jahweh deed mij naar zijn naar gave menschen, naar mannen en vrouwen, met wie we
mijn gerechtigheid, naar de reinheid mijner handen vergold dwepen kunnen. Maar al te veel spreekt men ook onder
Hij mij, want ik heb de wegen van Jahweh gehouden en ben Christenen van „persoonlijkheden", „mannen van karakter",
niet goddeloos afgeweken van mijn God. Want al zijn verorde- „kerels van goud", „eerlijke knapen", „door en door goede
ningen stonden mij voor ogen en zijn inzettingen deed ik niet menschen", „edele naturen", „koene denkers" en dergelijke. En
van mij weg, maar ik was onberispelijk jegens Hem en wachtte als we bij zulk woordgebruik nagaan wat de maatstaf dezer
mij voor ongerechtigheid", vs. 21-24. En in Psalm 44 durft een waardering is, dan vinden we keer op keer den harmonisch
hele kerk tot God te zeggen: „Dit alles is ons overkomen (een ontwikkelden mensch als standaardmodel gebruikt" 5 ). Maar in
zware nederlaag tegen vijanden), maar wij vergaten U niet, Gods Woord kan iemand in een en dezelfde psalm spreken van
noch verloochenden wij uw verbond; ons hart werd niet afval- zijn zonden en zijn oprechtheid.
lig, noch weken onze voetstappen van uw pad, zodat Gij ons In Psalm 25 lezen we eerst de bede: „en vergeef mij al mijn
moest verbrijzelen", vs. 18v. zonden" vs. 18, maar even verder vraagt dezelfde psalmist: „Laat
Zó hoor je onder christenen weinig spreken. En een van de oprechtheid (daar hebt u het onderhavige woord weer) en
oorzaken van deze kortsluiting lijkt ons het verkeerde dilem- vroomheid mij behoeden, want U verwacht ik" vs. 21. En in
ma waarin ze verstrikt zijn. Het is niet waar, dat een mens Of Psalm 41 wordt eerst gezegd: „Ik zeide: Jahweh, wees mij
tot het Farizeeers-type moet behoren Of tot het tollenaars-type. genadig, genees mij, want tegen U heb ik gezondigd" vs. 5, maar
En het is niet wadr, dat we „allemaal zondaars" zijn. De Schrift daarna zegt dezelfde dichter: „Mij echter, om mijn onschuld
kent nog een derde type: de rechtvaardigen! (SV: oprechtheid) steunt Gij mij". Daar zien we dus in twee
psalmen aan de ene kant zonden belijden en aan de andere
In onschuld, maar niet zondeloos. kant op onschuld of oprechtheid pleiten. Daar blijkt dan wel
„Ik heb in onschuld gewandeld", horen we David in Ps. ondubbelzinnig uit, dat de Schrift met „onschuld" of „oprecht-
26: 1 belijden. Hier staat praktisch hetzelf de Hebreeuwse heid" of „onberispelijkheid" of „met een ongedeeld hart" of hoe
woord als God tegenover Abraham gebruikte, toen Hij de hele men de Hebreeuwse woorden toom en tamim ook vertalen wil,
eis van zijn verbond in deze zin samenvatte: „Wandel voor mijn beslist niet bedoelt een zondeloze levenswandel.
aangezicht en wees onberispelijk", Gen. 17 : 1. Hetzelf de woord Wat dan wel? Gewoon wat de vertalingen al zeiden: dat we
kwamen we ook al tegen in Ps. 15 :2 en zoals we daar al tegenover Jahweh oprecht staan. Met een ongedeeld hart.
opmerkten kan het ook vertaald worden met: oprecht (SV) of Zonder heimelijke en kwade bijbedoelingen. Trouwhartig. Een-
„met een volkomen hart" of „met een onverdeeld hart", vgl. § 7, voudig. Welgemeend. Zo had Achimelech Sara geschaakt: „in
Ps. 15 : 2. Men zou het woord „onschuld" in Ps. 26 : 2 door elk onschuld (SV: oprechtheid) mijns harten", Gen. 20 : 5. Hij dacht
van deze uitdrukkingen kunnen vervangen. te goeder trouw, dat Sara Abrahams zus was. Zo schoot die

246 247

§ 9 Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld §9

Syrische soldaat koning Achab in zijn „eenvoudigheid" (SV) laire dilemma- Of tollenaar Of Farizeeêr niet deugt. De hele
dood (en daar gebruikt de bijbel dan alweer het Hebreeuwse Schrift laat ons een andere scheidslijn zien. Er loopt dwars
woord van Ps. 26 : 1 en Gen. 17 : 1) 6 ). Zo mogen wij als Gods door alle besneden Israêlieten uit de Oudtestamentische tijd
bondgenoten Hem dienen: te goeder trouw, in kinderlijke en door alle gedoopte christenen van de Nieuwtestamentische
eenvoudigheid, als integere mensen. Maar uiteraard niet zon- tijd een scherpe scheidslijn tussen trouwe bondgenoten en
der zonde, anders had Jahweh geen verzoeningsdienst aan ontrouwe bondgenoten ofwel tussen rechtvaardigen en god-
Israel hoeven te geven. delozen, nogmaals: onder Gods yolk!
De christelijke prediking mag derhalve gerust, ja mOet
Onberispelijke bondgenoten. ,,separeren", mits ze daarbij niet vergeet, dat dit behoort te
Of zulke „onberispelijken" of „onschuldigen" ooit geleef d geschieden met erkenning van de verbondsbasis onder de hele
hebben? Natuurlijk, de bijbel staat vol van hen, dat hebben we gemeente (dus ook onder alle gesepareerden).
bij Psalm 15 al gezien. Sommigen worden zelfs bij name ge- Laat u daarbij niet verblinden door godsdienstige schijn,
noemd, vgl. § 7, Ps. 15 : 2. Vromen die allerminst zondeloos want Johannes de Doper riep niet alleen tollenaars en soldaten
waren, maar die toch „met een ongedeeld hart" de HEERE tot bekering op, maar evengoed de „zwaar" kerkelijke Farizeeên
hebben gediend. De Schrift heeft een hele rij namen om deze en de „vrijzinnig" kerkelijke Sadduceeên. De laatsten kregen
rechtvaardigen aan te duiden, vgl. § 4, 3. zelfs een extra waarschuwing: „Adderengebroed, brengt dus
Daarom maakten we er al eerder bezwaar tegen, dat men vruchten voort die passen bij bekering", Matth. 3 : 7. En de
in christelijke kringen zo onbedacht kan zeggen: „Och, we zijn Heere Jezus riep ook niet alleen tollenaars en zondaars tot
als 't er op aankomt allemaal zondaars", § 4, 6a. Aan de oprecht- bekering, maar waarschuwde ook voor de levenswijze van de
heid van die uitdrukking twijfelen we niet, maar aan Naar Farizeeên en Schriftgeleerden, Matth. 23.
correctheid wel. „Zondaar" is immers een van de woorden In de Evangeliên loopt de scheidslijn dus niet tussen de
waarmee de Schrift de goddeloze aanduidt. Over deze leden Farizeeêrstypen en de tollenaarstypen (al zijn die wel te on-
van Gods yolk spraken we uitvoerig in § 4. „Zondaar" is geen derscheiden, zoals we ook moeten onderscheiden tussen ei-
aanduiding voor een rechtvaardige, die met zonden en gebre- gengerechtigheid en ongerechtigheid 7 ). De scheidslijn loopt
ken Gods verbond hoUdt, maar voor een goddeloze, die soms als in de hele Schrift tussen rechtvaardigen en goddelozen of
zelfs onder een „vrome" dekmantel Gods verbond brèêkt. Trou- tussen vromen en verkeerden. Het schokkende is alleen, dat
we christenen zouden er terecht bezwaar tegen mogen maken we bij die verkeerden niet alleen prostituêes en geldzuchtige
als een dienaar des Woords hen van de kansel zou toeroepen: tolbeambten aantref fen, maar ook kerkelijke leidslieden! Zij
„Gemeente, u bent allemaal grote zondaren!" Dat is nu juist de stonden ondanks al hun „kerkelijkheid" en „orthodoxie" toch
kwintessens van Psalm 26. Daarin vraagt David, of Jahweh hem aan de verkeerde kant. Ook bier kan het zijn nut hebben te
vooral niet over 66n kam wil scheren met de zondaren! „Raap bedenken, dat een goddeloze letterlijk een schuldige was, vgl.
mijn ziel niet weg met de zondaren, noch mijn leven met hen § 4, 3. In het Israel van Jezus' rondwandeling stonden niet
die bloed vergieten", vs. 9. alleen de Openlijke „zondaars" schuldig tegenover God, maar
ook de kerkelijke hoge omes.
Het dilemma „FarizeeeT Of tollenaar" deugt niet.
Het zal na het bovenstaande duidelijk zijn, dat het popu- Is Psalm 26 f arizees? Met die vraag begonnen we de

248 249

§ 9 Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld §9

bespreking van deze psalm. Wie verstrikt zit in het dilemma. voor de Heere Jezus durfde uitkomen) en die toch allen recht-
Of tollenaar Of Farizeeèr, moet deze vraag wel bevestigend vaardigen worden genoemd.
beantwoorden, want het is zonneklaar, dat dit geen „toile- Het is niet farizees zich bewiist te zijn, dat men door Gods
naarsgebed" is. Maar we zagen, dat dit dilemma niet deugt en genade tot die kring behoren mag. Het is evenmin farizees dit
daardoor kortsluiting veroorzaakt. Psalm 26 hoort thuis op de zelfs eens hardop te zéggen. Tot God, in de binnenkamer. Of
lippen van een heel ander soort mensen dan tollenaren en zelfs in gezelschap, zoals Job deed toen zijn vrome vrienden
Farizeeèn, n.l. die van de rechtvaardigen. Gelovigen die niets hem op 66n hoop dreigden te vegen met goddelozen. Of zoals
liever doen dan Gods geboden — en die zich dat bewüst zijn David, die het zelfs op papier zette. In Psalm 26. Naar Gods
ook! bestel ook tot onze lering en misschien wel bevrijding.

Bevrijdend, z6 te mogen hidden. Nog een oorzaak van kortsluiting.


De Ps. 5, 7, 17 en 26 heten wel de „Onschuldspsalmen" 8 ), Maar wie staat nog in het vaste geloof, dat God een
een benaming die niet helemaal opgaat, want het bewustzijn verbond met hem gemaakt heeft? Wie staat nog in het fiere
tot de rechtvaardigen te behoren leef de bij alle psalmisten, 9 ). bewustzijn, dat hij behoren mag tot het yolk van God? En wie
We moeten Psalm 26 dus vooral niet beschouwen als een leest Gods Woord nog als het Boek van Gods verbond met ons
bijzondere psalm van een bijzondere man voor bijzondere voorgeslacht en nageslacht? Wie verstaat zijn doop nog? Wie
enkelingen. Het is een psalm voor 11661 Gods vrome yolk. Een staat nog in het krachtige besef, dat hij door Gods genade mag
bijzonderheid van deze psalm is echter wel, dat het bewdstzijn behoren bij dat yolk aan wie God de nieuwe aarde beloof d
van bij de rechtvdardigen te behoren hierin zo sterk naar voren heeft? Veel christenen zuchten: ik hoop dat ik daarbij hoor! 10).
treedt, ja dat de dichter zich daar zelfs bij God op beroépt. En Zij kennen vaak zichzelf niet meer als „kinderen van het
dat is in een klimaat waarin men alleen „Farizeeèn" en „tol- Koninkrijk", „schapen" van de Goede Herder, „huisgenoten van
lenaars" kent bijna aanstotelijk. Maar voor de vromen, die van God". Herinnert u zich onze monnik nog, die we zelfs in de
dit verkeerde dilemma verlost zijn, spreekt deze psalm bevrij- trein aan godsdienst zagen doen? § 2. We kozen hem als het
dende en verruimende taal. „Ik over een kam geschoren wor- standaardtype van al die Israelieten en christenen, die met
den met de zondaren?". Dat bad de psalmist juist M. „Want ik voorbijzien van de verbondsgrondslag onder hun Leven rust
heb met een ongedeeld hart Jahweh gediend". Zo mogen de zochten- in allerlei godsdienstigheid, teneinde het daardoor
rechtvaardigen zo nodig tot God spreken. Is dat niet verrui- goed te maken met God, vgl. § 2, 7, d. De Middeleeuwse christen
mend? Anders had de Heilige Geest dit gedicht geen plaats zocht zijn „zielerust" in bedevaarten, dure aflaten, vasten en
gegeven in Gods heilig Woord. eindeloze gebeden. Velen of ferden zelfs alle vreugden van het
Wanneer wij oprecht de HEERE vrezen, dan mogen wij huwelijksleven, van het vader- of moederzijn op achter
ons ook bewust zijn, dat we door Gods genade niet horen bij kloostermuren. En onze 18e eeuwse voorouders zochten hun
de tollenaren en zondaren, ook niet bij de Farizeeên en Sad- „zielerust" in wat ze „beleef d" hadden. Arme Lourens Ingelse,
duceeên, maar bij de rechtvaardigen als Abraham (al handelde een Zeeuwse boer uit de 18e eeuw, die ook maar niet durfde
zelfs hij niet altijd in het geloof) en als David (die overigens in geloven, dat ook hij op grond van Gods beloften mocht geloven
zware zonde viel) en als Zacharias (die zelfs een engel durfde bij Gods yolk te behoren. Hij noemde zichzelf „onbekeerd,
wantrouwen) en als Jozef van Arimathea (die eerst niet zo f link onbereid voor den dood en minder dan Judas". Naar de

250 251
§ 9 Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld §9

heersende mening in de Gereformeerde kerken van de acht- lingszoon Absalom tegenover zich zag en er revolutie was
tiende eeuw mocht hij zich geen enkele belofte van God uitgebroken in het land, 13). Absalom had jarenlang het gezag
toeeigenen, 11 ). En dat terwijl God toch met al die tobbende van zijn vader ondermijnd, 2 Sam. 15 : 2vv. David zou geen zin
mensen, zowel in de middeleeuwen als in latere eeuwen, zijn voor rechtvaardgheid bezitten. „Zo stal Absalom het hart van
verbond gemaakt had! Maar dat wisten ze niet eens of ze de mannen van Israel". En wat koesterde hij voor plannen? Z'n
kenden dat verbond niet meer zoals het is. vader wegens hoogverraad terechtstellen? Dat moet ook een
Maar wie Gods verbond miskent, kan de psalmen niet vreselijke tijd voor David geweest zijn. Zo heeft David meer-
verstaan, dat hebben we al eerder besproken (vgl. § 2, 1, d.). Want malen in een situatie verkeerd als Psalm 26 tekent: als recht-
alle psalmen gaan uit van het verbond van God met Israel. Ook vddrdige te worden uitgemaakt voor een goddeloze en zondaar!
psalmen als Ps. 18, 26, 44 en dergelijke. Sluimerende onzeker- Wilt u daarbij gerekend worden? Voor geen geld? Nu, David
heid des geloofs, onbekendheid met het verbond Gods als de ook niet. Vandaar zijn bede om recht.
levensgrondslag ook onder ons leven, zekerheid zoeken in Want David was een echte rechtvaardige. Later gaf God
allerlei godsdienstigheid in plaats van in Gods belof ten kun- zelfs dit prachtige getuigenis over hem: „Ik heb David, de zoon
nen dus eveneens voor kortsluiting zorgen bij de zogenaamde van Isai gevonden, een man naar mijn hart!" Hand. 13 : 22, vgl.
„onschuldspsalmen". Voor zulke christenen spreekt Psalm 26 1 Sam. 13 : 14. Als jonge schaapherder kon hij al niet aanhoren,
vanuit een andere wereld. dat de Naam van zijn God werd gehoond en in vol vertrouwen
op Jahweh stapte hij op de vloekende reus Goliath af, 1 Sam.
2. VS. 1-12: „TOETS MIJ EN BEPROEF MU". 17. Jarenlang zag hij af van elke poging zichzelf recht te
Volgens het opschrift is Psalm 26 van David en wij zouden verschaf fen tegenover Saul, hoewel David een legertje dappere
niet weten waarom we dit zouden moeten betwijfelen, 12 ). Da- mannen om zich heen had. Tweemaal spaarde hij Sauls leven.
vid heeft levenslang telkens toestanden beleef d als we op de De spelonk van Adullam maakte hij tot een asiel voor verdruk-
achtergrond van deze psalm opmerken. Levensgevaar, vs. 9. te rechtvaardigen. Nederig gekleed liep hij te dansen achter de
Snakken naar verlossing, vs. 11. Onrechtvaardig behandeld ark. En wat had hij graag de tempel gebouwd. Wat een schat-
worden, zonder dat iemand het voor je onschuld wil of kan ten heeft hij er voor weggelegd. Wat een psalmen dichtte hij
opnemen. Dat ondervond David toch al in zijn jonge jaren toen voor de dienst van Jahweh. En deze rechtvaardige man werd
Saul achter hem aanjoeg? Geloof maar dat die in de Israeli- uitgemaakt voor een goddeloze en zondaar!
tische kerkstaat een leugencampagne tegen David gevoerd Maar wie kon David recht verschaf fen? Als koning Saul,
heeft. Waarom zouden de mannen van Zif anders Davids dus de hoogste rechter in eigen persoon, je vervolgt? Of als je
aanwezigheid tot tweemaal toe aan Saul gemeld hebben? 1 als koning en rechter zelf je paleis moet verlaten en voor je
Sam. 23 en 26 : 1. En waarom zou David anders in zijn psalmen leven vluchten? Wie kon de vluchtende David recht doen? En
zo vaak klagen over „leugensprekers" en „mannen van bedrog"? wie kon de arme Naboth recht doen, toen zelfs de rechters en
Saul heeft zijn vervolgingsaktie vast moeten rechtvaardigen valse getuigen op aanstoken van Izebel het recht bogen en
door allerlei kwaad van David te verzinnen en rond te strooien. beweerden: „Naboth heeft God en de koning vaarwel gezegd!"
En dan zijn er altijd wel mensen die zulke leugens geloven. Op En wie kon de slachtschaapjes van Christus in de 16e eeuw
latere leeftijd werd David nog eens geconfronteerd met een recht doen, wier zaak „nu tegenwoordiglijk door vele rechteren
verleugende gemeenschap, namelijk toen hij zijn lieve- en overheden als ketters en goddeloos verdoemd wordt"? Art.

252 253
§ 9 Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld §9

37 Ned. Geloof sbelijdenis. In dergelijke situaties mogen de beschuldiging: U bent een goddeloze! In die situatie m6est
rechtvaardigen met David God aanroepen in de Geest van David zich toen wel op zijn gerechtigheid of zijn een-recht-
Psalm 26. vaardige-zijn beroepen, opdat Gods gerechtigheid aan de dag
zou treden 13 a).
Vers 1:
,,Doe mij recht, Jahweh, Vers 2:
want ik heb gewandeld in m'n onberispelijkheid; „Toets mij, Jahweh, en beproef mij,
op Jahweh heb ik vertrouwd keur mijn nieren en mijn hart':
zonder te wankelen". In het algemeen gesproken is het niet aangenaam als
Nee, David heeft niet verzucht, dat we „allemaal zondaren iemand alles van ons weet en ons geheel doorziet. Er valt in elk
zijn" en dat we „geen haar beter zijn dan onze vijanden" en dat natuurlijk hart veel te verbergen. Maar nu als je beschuldigd
„de wortel van dit kwaad ook in ons eigen hart aanwezig is" en bent en voor de rechter moet verschijnen. Dan zou je die
dat we „elkaar meer hadden moeten lief hebben" en dergelijke rechter wel op de bodem van je hart willen laten kijken. Dat
algemeenheden, want die waren nu zeker niet ter zake. Als het hebben we hier bij David.
te pas kwam weigerde David niet te belijden: „Tegen U, U Hij weet, dat hij in deze zaak recht staat tegenover Jahweh
alleen heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in Uw ogen. en daarom durft hij z'n hart wel voor Hem open te leggen. Nu
Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn wel. Na de zonde met Bathseba was er een tijdlang „bedrog in
moeder mij ontvangen", Ps. 51 : 6v. Maar dat was in een heel zijn geest", Ps. 32 : 2. Maar nu wil hij niets liever dan dat
andere zaak, n.l. de zaak van Uria de Hethiet. En daarvan had Jahweh de proef op de som neemt door Davids hart en nieren
Nathan gezegd: „Jahweh heeft uw zonde vergeven", 2 Sam. (z'n gevoels-, z'n wils- en z'n gedachtenleven, vgl. § 8, Ps. 16 : 7)
12 : 13. Maar Psalm 26 ziet op een heel andere zaak en in deze te keuren. David spreekt als een zilversmid. Werp m'n hart
zaak stond David recht tegenover God. Daarom beleed hij in maar in de smeltkroes, dan kunt U zelf zien hoezeer het U
deze zaak niet: „Tegen U, U alleen heb ik gezondigd" en toegenegen is.
daarom bracht hij in deze zaak niet ter sprake: „Zie, ik ben in Wat een troost om bij valse beschuldigingen zich op Jah-
ongerechtigheid geboren", maar daarom riep hij in deze zaak weh te kunnen beroepen als de Alwetende, die in ons hart kan
Jahweh als Rechter te hulp, daar niemand anders hem meer kijken hoe eerlijk en ongedeeld dat Hem heeft lief gehad.
recht kon of wilde verschaf fen. En toen kon David zo bidden,
omdat hij inderdaad Jahweh van kindsbeen of gediend had Zo heeft ook Jeremia gebeden. Terwijl hij argeloos was
„tamiem", oprecht of met een ongedeeld hart of onberispelijk of smeedden zijn dorpsgenoten, de mannen van Anathot, het plan
onschuldig of met een volkomen hart (al deze vertalingen zijn hem uit de weg te ruimen. Toen Jeremia achter dit lage plan
in vs. 1 mogelijk). kwam, bad hij geheel in de geest van Psalm 26: „Maar Jahweh
Psalm 26 is dus niet geboren doordat David op zekere dag van de strijdkrachten, rechtvaardige Rechter, die nieren en
het plan opvatte: Kom, laat ik nu eens in dichtvorm vertellen harten toetst, ik zal Uw wraak aan hen zien, want op U heb ik
wat een rechtvaardig man ik wel ben! Om daarna deze psalm mijn rechtszaak gewenteld. ( ). Gij, Jahweh, kent mij toch, Gij
te dichten. Nee, Psalm 26 zal veeleer uit David te voorschijn ziet mij en toetst mijn gezindheid jegens U ...", Jer.
gepêrst zijn, door de voor een rechtvaardige onverdraaglijke 11 : 20-12 : 3.

254 255
9 Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld 9

Vers 3: Vers 4 en 5:
„Werkelijk, uw goedertierenheid heeft me altijd „Ik heb niet bij valsaards gezeten
voor ogen gestaan, en kwam niet bij duistere figuren aan huis,
en ik heb qewandeld in uw waarheid" 14) Ik heb het gehdät, het gezelschap der boosdoeners
en zat niet bij de goddelozen':
Mogen we iemand die zo'n erkentenis van diepe af han-
Ook drie keer „niet".
kelijkheid van Jahweh neerschrijft van farizeisme verdenken?
David onderhield geen nauwe relaties met valsaards. Mis-
Davids ogen blijken juist wagenwijd open te staan voor Gods
schien moeten we zelfs vertalen: afgodsdienaars 16 ). Die waren
genade om met Israel een verbond te sluiten en voor Gods
er in Davids tijd in Kanadn nog vele, Kanadnitische en Israeli-
goedertierenheid of trouw om dat verbond vervolgens ook
tische afgodendienaars (vgl. 8, 1). Bij huichelaars of duistere
daadwerkelijk te honden. figuren kwam hij niet aan huis 17 ). Het gezelschap van god-
Men heeft voorgesteld hier te vertalen: „en ik heb trouw
delozen meed David zoveel mogelijk. Hij wist al: „zuivere en
jegens U gewandeld". Dat kan ook. Waarheid is wel vaker een
onbevlekte godsdienst voor God, de Vader, is: omzien naar
ander woord voor trouw en deze vertaling past ook mooi in het
wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de
verband van Davids zelfverdediging. Maar „ik heb gewandeld
wereld bewaren. ( ) Vriendschap met de wereld is vijandschap
in uw waarheid" geeft ook een goede zin. Dan wordt met
tegen God", Jak. 1 : 27, 4 : 4. Vroomheid was voor David primair
waarheid Gods Woord bedoeld. „Nu dan, Heere Jahweh", zei
een zaak van apartheid. Apartheid van veel mensen en dingen.
David eens bij een andere gelegenheid, „Gij zijt de God, want
„Slechte omgang bederft goede zeden", 1 Cor. 15 : 33. Daarom
uw woorden zijn waarheid", 2 Sam. 7 : 28 15 ). De Heere Jezus zei
toonde David altijd eerbied voor de demarkatielijn tussen
later hetzelfde: „Uw Woord is de Waarheid", Joh. 17 : 17, vgl. Ps.
rechtvaardigen en goddelozen (vgl. par. 3 en 4).
119 : 86, 151.
Wat Gods Woord dan wel van ons eist? Dat omschreef
Daar heb ik altijd in gewandeld, belijdt David hier. Zoals
Psalm 1 als volgt: „Maar aan Jahwehs wet (= Woord, onderwijs)
de dichter van Psalm 119 ook op tientallen manieren betuigt,
zijn welgevallen heeft en diens wet overpeinst (prevelend
dat Gods Woord de weg was waarop hij liep, de lamp waarbij
leest) bij dag en bij nacht". En wat zegt David over wat hij wel
hij wandelde, z'n vreugde, z'n rijkdom, z'n wegwijzer en z'n
placht te doen?
wijsheid. Dat mag een vrome best belijden.
Vers 6-8:
En wat vraagt Gods Woord van een mens? Dat heeft Psalm
„Ik heb mijn handen in onschuld gewassen,
1 als Inleidingspsalm kernachtig samengevat door te vertellen
opdat ik rond uw altaar mocht wandelen, o Jahweh,
wat een rechtvaardige niet doet en wat hij wel doet, vgl. § 5. Om luide uw lof verkondigend
met het negatieve te beginnen: volgens Psalm 1 kun je de
en al uw wonderen opsommend.
vrome er aan herkennen, dat hij niet wandelt volgens de
0 Jahweh, ik woon zo graag in uw huis,
principes van de goddelozen, niet staat op de weg der zondaars
het huis waar uw heerlijkheid woont".
en niet zit in de kring der spotters.
Drie keer: „niet". Dat komt zakelijk op hetzelfde neer als Psalm 1 zei: de
En nu weer David in Psalm 26, wat deed hij? rechtvaardige houdt veel van Gods Woord. David zegt hier: ik

256 257
55 9 Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld Psalm 26: Jahweh, in heb in onschuld gewandeld §9

houd veel van Gods huis. Maar daar klonken toch Gods Woord linge dood van een Saul en een Nabal. In vs. 11 gebruikt hij
en Gods lof. En daar stonden de altaren, waarop God in zijn nog een keer hetzelf de woord om zijn „onschuld" of „onbe-
genade het verzoenende of ferbloed gaf. Wie heeft er bij zo'n rispelijkheid" of „volkomenheid van hart" of „oprechtheid" of
lief debetuiging voor de eredienst nog verdenkingen van fari- „ongedeelde hart" aan te duiden, zie bij vs. 1.
zeisme tegen de auteur van Psalm 26? Heeft deze man met z'n Vs. 12 kan vertaald worden als we boven deden. Het is dan
lief de voor de altaren weet van zonde en genade of niet? 18 ). een uiting van Davids vaste vertrouwen, dat Jahweh zijn gebed
Dat was het wat David wel placht te doen. zal verhoren. Het is echter ook wel zó vertaald: „Mijn voet
Graag in het heiligdom komen. Graag bij de altaren stond vast temidden van de oprechten, in de samenkomsten
verschijnen. Graag van Gods wonderen in Israêls geschiedenis heb ik Jahweh geprezen", 21 ). Zo gelezen eindigt David met een
zingen. Z'n handen in onschuld wassen. Men kan er over van laatste betuiging van zijn loyaliteit aan Jahweh. Dichterlijk
mening verschillen, of de psalmist dit handen wassen letterlijk beschouwd zou de psalm zo mooi terugbuigen naar zijn begin
(Deut. 21 : 6, Matth. 27 : 14) of figuurlijk bedoelde. Het maakt in vs. 1: Op Jahweh heb ik vertrouwd.
weinig verschil 19 ). David had in elk geval oprecht geleef d.
„Opdat ik rond uw altaar mocht wandelen" 20 ). Want David wist
wel: „Jahweh, wie zal in Uw tent als Bast verkeren? ( ) Hij die 3. DE „TOON" VAN PSALM 26 KLINKT UIT DE HELE
onberispelijk wandelt", Ps. 15 : lv. vgl. § 7. Anderen behoren SCHRIFT.
daaruit te worden geweerd. Psalm 26 is geen gebed van een „bijzondere" man voor
„bijzondere" enkelingen, zo merkten we al op. Het is een psalm,
Psalm 26 laat zich dus zo omschrijven: 1. Een bede om die heel Gods vrome yolk mag bidden en zingen. Ondanks z'n
recht, op grond van een oprecht leven naar de eis van Gods zwakheden en gebreken. Men mag de psalm hebben uitge-
verbond, vs. 1-3. 2. Nader geillustreerd met wat David a) niet maakt voor „f arizees" en „kwetsend voor fijn zedelijk gevoel",
placht te doen, vs. 4-5, b) w61 placht te doen, vs. 6-8. 3. Een maar dan heeft men zeker nog nooit gemerkt, dat deze „toon"
herhaling van de bede en de betuiging van onschuld, vs. 9-12. in het geheel van de Schrift beslist niet uit de toon valt. We
wezen al op Ps. 5, 7, 17, 18 en 44, waarin vrome Israêlieten aan
Vers 9-12: hun „oprechtheid" jegens Jahweh vasthouden. We willen nu
„Raap mijn ziel niet weg met de zondaars, nog enkele Schriftgedeelten aanhalen ten bewijze van het
noch mijn leven met hen die bloed vergieten, zoêven beweerde: Psalm 26 wijkt beslist niet of van de rest der
aan wier handen misdaad kleeft, Schrift, vormt integendeel een prachtig staal van de wijze
en wier rechterhand vol is van geschenken. waarop wij met God mogen omgaan en voor Zijn aangezicht
Ik echter wandel in mijn onberispelijkheid — spreken.
verlos mij en wees mij genadig.
Mijn voet staat op effen baan — Job.
in de samenkomsten zal ik Jahweh prijzen". Job was „vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van
Zoals al opgemerkt keert al het gezegde hier nog een keer het kwaad", dat zegt Gods Woord zelf, Job 1 : 1. En zelf s nadat
kort terug. Nog eenmaal bidt David of Jahweh hem niet met Satan Job alles had af genomen, kon God nog zeggen: „En nog
de zondaars weq wil rukken. Misschien dacht hij aan de plotse- volhardt hij in zijn vroomheid, hoewel gij Mij tegen hem hebt

258 259

S5 9 Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld ss 9
opgezet om hem, zonder oorzaak, in het verderf te storten", Job loochenen, daar is het van kracht. De Bijbel brengt het dadr
2 : 3. Jobs vrienden zochten echter w61 een oorzaak vast te dan ook te pas.
stellen van Jobs lij den. Job spreekt daar niet van. Dat spreekt niemand tegen.
Nu kende Job heus onze zondige aard wel. „Komt ooit een Maar er is iets anders in het geding. Satan en de vrouw van Job
reine uit een onreine — niet een!" is een uitspraak van deze en de vrienden willen hem, ieder op zijn eigen wijze, duwen in
vrome man, vgl. 14 : 4. Maar in de zaak waarvoor zijn vrienden de hoek van de goddelozen.
kwamen, stond Job in de voile realiteit van zijn oprechtheid en Er zijn rechtvaardigen (in Christus voor rechtvaardig
vroomheid en kon hij niet toegeven dat hij schuldig was. verklaard) en er zijn goddelozen. En nu moet Job van God weg,
Vergeet niet: J6b wist niets van het gesprek tussen God en van zijn yolk verstoten worden en met de goddelozen gere-
Satan — zijn vrienden trouwens ook niet. Toen heeft Job alle kend. En zie: dat wil Job tot geen enkele prijs. Alles, alles moge
beschuldigingen van zijn vrienden beantwoord in de geest van hij verliezen, dadraan klemt hij zich vast tot het uiterste.
Psalm 26: „Het zij verre van mij, dat ik u zou gelijk geven; Hij is een rechtvaardige, een kind van God.
totdat ik de geest geef, zal ik mijn onschuld niet prijs geven. En hij wandelde ook als een rechtvaardige.
Aan mijn gerechtigheid houd ik vast en ik geef haar niet op; En als hij nu lij den moet, dan is het „zonder oorzaak" dus
mijn hart veroordeelt niet 66n mijner dagen", Job 27 : 5v. „onrechtvaardig," 22).
Maar „wist deze man niet, dat alle mensen zondaars zijn?
Wist hij niet, dat wij geen „recht of aanspraak" kunnen maken Koning Hizkia.
op enig goed? Wist hij dan niet, — al was hij niet tot openlijke Toen de prof eet Jesaja namens Jahweh koning Hizkia zijn
zonde gekomen — dat de wortel van alle kwaad in zijn hart einde had aangezegd, keerde de vorst zich naar de wand en
was? Waarom viel hij dan niet in 't stof voor zijn vrienden als bad: „Ach, Jahweh, gedenk toch, dat ik voor uw aangezicht in
een kermende zondaar? Waarom zong hij niet als David in trouw en met een volkomen toegewijd hart gewandeld heb en
Psalm 51: „Ontzondig mij met hysop en mijn ziel, nu gans gedaan heb wat goed is in uw ogen", 2 Kon. 20 : 3.
melaats, zal rein zijn en genezen"? Waarom sloeg hij zich niet Dat was waar. Hizkia had inderdaad veel goeds gedaan
op de borst als de tollenaar in de tempel? voor Gods yolk, vgl. 2 Kon. 18 : 3, 13-37, 19 : 1-37, 2 Kron. 29-31.
Omdat Job geen „zondaar" was. Maar mocht hij dit zelf wel zéggen? ZO te spreken op je
Hij was geen tollenaar, hij was niet gevallen als David, hij sterf bed! Nam Jahweh hem deze „oppervlakkigheid" niet kwa-
had zich niet in het boetekleed te hullen voor de mensen, en lijk? Nee, Hizkia's in doodsnood uitgesproken betuiging, dat hij
hij had een recht, een heerlijk recht te verdedigen, dat hij met Jahwehs genadeverbond toch loyaal gehonoreerd had, was
heel zijn ziel vasthield. Jahweh blijkbaar zo aangenaam, dat Hij Jesaja nog eens stuur-
Ja, hij was een mens, uit een vrouw geboren en daarom ook de. Nu met de boodschap: „Ik heb uw gebed gehoord. Ik heb
als mens onrein en zondig. Maar dat was niets bijzonders, want uw tranen gezien zie, Ik zal u gezond maken ...", 2 Kon. 20 : 5,
;

dat hebben alle mensen gemeen. Daar valt nu zoveel niet over Jes. 38 : 5.
te spreken, want dat wordt al spoedig een „gemeenplaats"
wanneer iemand het tegenspreekt. Daarom kan dat „wij alien Jahweh leerde Israel zelf zo spreken
zijn zondaars" in orthodoxe kringen zo gruwelijk banaal en ... Vrijmoedige taal tegenover Jahweh? Hij legde die zelf de
gevaarlijk worden. Tegenover Farizeeén en heidenen, die het Israêlieten in de mond! Als de Israéliet de tienden aan de

260 261
Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld §9
§ 9 Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld
viel en Hem vroeg: „Goede Meester, wat moet ik doen om het
Leviet, de vreemdeling, de weduwe en de wees gegeven had,
eeuwige leven te beer yen?" De Heere antwoordde hem: „Gij
moest hij volgens Deut. 21 op Gods bevel: „voor het aangezicht
-

kent de geboden: Gij zult niet doodslaan, gij zult niet echtbre-
van Jahweh, uw God" dit zeggen: „Ik heb het heilige uit het
huis weggedaan; ook heb ik dat gegeven aan de Leviet, de ken, gij zult niet stelen, gij zult geen vals getuigenis geven, gij
vreemdeling, de wees en de weduwe, geheel overeenkomstig zult niets ontvreemden, eer uw vader en uw moeder". Hij zeide
tot Hem: „Meester, dat alles heb ik in acht genomen van mijn
het gebod, dat Gij mij gegeven hebt. 1k heb geen uwer geboden
overtreden of vergeten; in mijn rouw heb ik daarvan niet jeugd af'. En werd hij toen om dit antwoord door de Heere
gegeten, noch daarvan iets weggedaan, terwijl ik onrein was, berispt? Wees Hij zijn vraagsteller op diens aangeboren zonde
en op de wortel van alle kwaad in zijn hart? Nee, de Heere
noch iets daarvan aan een dode gegeven: ik heb geluisterd
naar de stem van Jahweh, mijn God, ik heb gedaan naar alles erkende deze gerechtigheid van de rijke jonge man. „En Jezus
hem aanziende, kreeg hem lief en zei tot hem: Eên ding
wat Gij ons geboden hebt Deut. 26 : 12-15.
Zo mocht, ja zo moest Israel kunnen spreken. ontbreekt u (zijn overige gehoorzaamheid werd door de Hei-
land erkend), ga heen, verkoop al wat ge hebt (dat is: over
hebt 23 en geef het aan de armen, en ge zult een schat in de
))
Nehemia.
Het is in dit verband ook opmerkelijk, wat Nehemia tegen hemel hebben, en kom hier, volg Mij", Mark. 10.
Jahweh durf de te zeggen. Verschillende malen lezen we van
hem de verzuchting: „Gedenk mij, mijn God, ten goede al wat
Paulus.
ik aan dit yolk gedaan heb", Neh. 5 : 19, 13 : 14, 22, 31. Ook durft Van alle apostelen heeft Paulus het meeste geschreven
Nehemia Jahweh wel ronduit voor te leggen, dat hij uit vrees over de schuldvergevende genade van God in Jezus Christus.
voor Jahweh het yolk nooit belasting had opgelegd voor zijn Maar zie hoe hij intussen zijn „oprechtheid" vasthoudt tegen-
inkomen als landvoogd: „En wie heb ik, zonder inkomen, al niet over zijn tegenstanders in Corinthe, 2 Cor. 10-12. En dat hij aan
de kost gegeven, zoveel van dit en zoveel van dat per dag", de gemeente te Thessalonika durft schrijven: „gij zijt getuigen,
en God, hoe vroom, rechtvaardig en onberispelijk wij ons bij u,
Neh. 5 : 14-19.
die gelooft, gedragen hebben", 1 Thess. 2 : 10.
Petrus
Deze manier van spreken tot God is niet „typisch oudtesta- Zo mocht wat God betreft zijn vrome yolk zich altijd al tot
mentisch" omdat Gods yolk toen nog een oppervlakkiger Hem richten. Als het beschuldigd werd (David, Job, Paulus),
schuldbesef zou hebben, want ook Petrus durf de zo te spreken maar zoals we zagen ook wel bij andere gelegenheden (tienden
tot de Heere Jezus. De drievoudige verloochening, compleet aanbieden), ja zelfs vlak voor Gods rechterstoel (Hizkia op zijn
met vloeken, stond nog groot en zwart op de achtergrond, toen sterf bed). Helaas, zoals we al opmerkten, „in onze dagen is het
de Heere vroeg: „Petrus, heb jij Mij lief ?" En wat antwoordde besef : Gods yolk te zijn en in zijne wegen te wandelen bij vele
de diepgevallen discipel? „Heere, u wêêt, dat ik u liefheb!" Joh. oprechte vromen zoo vervlakt en ingezonken. (). Waar zijn ze,
die in onze dagen mogen uitroepen met Job: „aan onze ge-
21 : 17.
rechtigheid zullen wij vasthouden"? En die dat ook durven
doen?" 24 „Er is veel meer gevaar, dat dezulken door kleinge-
).
De rijke jongeling
En wat te denken van de jonge man, die voor Jezus neer- loof te vreesachtig zijn, dan dat zij te gerust zouden zijn. De

262 263

§ 9 Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld § 9

vrede door het bloed des kruises sluit de vrees buiten. Het kan betreft, God is voor de rechtvaardigen geen verterend vuur,
zoo sterkend voor de gemeente zijn in dat opzicht als zij psalm maar voor de zondaars in Sion, dat zijn dus kerkleden die in
18 : 6 en 7 mag zingen van David, van Christus, van de kerk — zonde leven en van geen berouw of bekering willen weten, Jes.
van den particulieren Christen zelf" 25 ). 33 : 14-18. Maar de rechtvaardigen gaf God een bijbel vol
Dat kan Psalm 26 ook. Sterken. troostrijke beloften. Zij hoeven niet dagelijks voor Hem in
angst te zitten. Jahweh woonde toch bij zijn yolk in de taberna-
4. DOOR DE GROOTMOEDIGHEID VAN GOD KUNNEN DE kel? Er werd toch dagelijks verzoenbloed gesprenkeld en het
RECHTVAARDIGEN MET AL HUN ZWAKHEDEN EN GE- bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons toch dagelijks
BREKEN DEZE PSALM TOCH ZINGEN. van alle zonde?
Ja, maar al wat wij doen is toch met zonde bevlekt? Al We zouden de genoemde „Ja maar"-s ook willen beant-
onze gerechtigheid is toch als een „wegwerpelijk kleed", Jes. woorden met een tegenvraag: kent u de grootmoedigheid van
64 :6 (SV). Onze God is toch een verterend vuur? Aan deze God? Weet u wel, dat het bij onze hemelse Vader zoveel kan
tegenwerpingen schenken we tenslotte graag nog enige aan- lijden? Een Israêliet was z6 maar geen goddeloze of zondaar en
dacht. Voor een goed begrip maken we echter eerst de volgen- een christen evenmin.
de opmerking. We wijzen u in dit verband op twee voorbeelden.
Het is ook voor ons buiten kijf, dat er omstandigheden
kunnen zijn waarin men Psalm 26 niet kan meezingen. Als we Aas eten.
geen gerechtigheid haben en God niet dienen met een onge- Een Israélitische boer had in het veld een van zijn schapen
deeld hart, maar intussen de wereld ook lief hebben. Het kán aangetrof f en. Dood. Verscheurd door een roof dier of z'n eigen
zijn, dat iemand niet durft zeggen: „Bij de valsaards zit ik niet dood gestorven. Wat nu? Jahwehs ideaal was, dat de boer nu
neder", omdat hij daar w61 bij zit. Ja, als je dat niet kfint geen ogenblik meer naar het dode dier zou omkijken, laat staan
zeggen Als het eenvoudig niet wddr is als je zingt: „Ik heb dat hij het opat. Dat moest hij maar aan de wilde honden
lief de stede van uw Huis", omdat je niet graag onder de overlaten. „Gij zult geen aas eten", had Jahweh al op Horeb
opening van Gods Woord komt en niet graag Gods wondere bekend gemaakt. „Want gij zijt een yolk, dat Jahweh, uw God
verlossingsdaden in de geschiedenis van zijn kerk bezingt. Dan heilig is", Deut. 14 : 21. Bij leden van Gods heilige yolk paste
mogen we ons daarvan wel gauw bekeren en beven voor het geen dood, daarom mochten zij geen aas eten.
woord van onze Heiland: „Elke rank aan Mij die geen vnicht Elke Israêliet was echter voor dit Goddelijke ideaal niet
draagt, neemt Hij weg ... En men verzamelt ze en werpt ze in even gevoelig. Ook onder de woestijngemeente zullen er ge-
het vuur en zij worden verbrand", Joh. 15 : 2, 6. weest zijn, die dit Goddelijke onderwijs niet begrepen of die
het „zonde" vonden zo'n dier niet op te eten. Israêlieten, die uit
Maar daarom mogen de rechtvaardigen ondanks hun vrekkigheid liever aas aten dan Jahwehs ideaal te vervullen. In
zwakheden en gebreken Psalm 26 wel meezingen! Om met de plaats van het aan de honden over te laten, aten zij het zelf op.
aanhaling van Jesaja te beginnen: hij vergeleek de eigenwillige Waren zulke Israêlieten daardoor meteen „zondaars" en „god-
godsdienst van zijn dagen bij een „wegwerpelijk kleed". De delozen", volgens de Wet des doods schuldig? Geen sprake
kanttekening van de SV zegt er dit van: de beste werken zijn van. Hier kunt u prachtig aan zien, hoe geschikt Jahweh in de
niets waard buiten Christus 26 ). En wat de toorn van God omgang met zijn yolk was.

264 265

§ 9 Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld §9

Een Israêliet was zo maar geen goddeloze of zondaar. een rechtvaardige blijven. Je kon van je man of vrouw geschei-
Jahweh had geduld met „de hardheid des harten". Natuurlijk den zijn en toch geen „zondaar" in de zin van de Heilige
bleef Hij er bij: aas, de dood, bij het yolk van de God van het Schrift. Een goddeloze werd je pas als je bondsbreukige dingen
leven? Weg ermee, voor de honden! Maar als iemand daar nu deed: doodslaan, aanranden, afgoden dienen, sabbat schenden.
het geloof en de lief de niet voor had? Dan hield Jahweh in zijn Maar iemand die het eerste gebod — en daarmee het verbond
Wet met die zwakheid rekening. Hij gal daarvoor de bepaling: zelf, Ic 494 — altijd had ontzien en geêerd, was in Israel zo
wie toch aas gegeten had, was 66n dag onrein en moest zijn maar geen goddeloze. Niet om het eten van een stuk aas en
kleren wassen, Lev. 11 : 39v, 17 : 15v. DesnOOds kon men het aan zelfs niet om een echtscheiding.
de vreemdeling te eten geven of aan een buitenlander verko- Deze beide voorbeelden zouden met vele andere vermeer-
pen, Deut. 14 : 21, vgl. Ib 513-516. derd kunnen worden. Let op de milde beoordeling in Gods
Ziet u, dat het bij Jahweh wat kon lijden? Woord van zulke toch ook gebrekkige rechtvaardigen als Gide-
on, Richt. 8 : 35, Simson, Hebr. 11, David, 1 Kon. 3 : 6, 15 : 5, Asa,
Ech tscheiding. 2 Kron. 15 : 17 (= 1 Kon. 15 : 14), Josafath, 1 Kon. 22 : 43, 2 Kron.
Een tweede voorbeeld: echtscheiding. Ook een kwadd in 19 : 3, 20 : 32, 35vv, Hizkia, 2 Kon. 18 : 3-6, Petrus, Joh. 21 : 15-23.
de ogen van Jahweh. Maar werden zulke van elkaar geschei- Geen van deze vromen was zondeloos. Uit het oogpunt van
den mannen en vrouwen nu als goddelozen uit Israel uitge- „f atsoen" valt er wel het een en ander op hen aan te merken.
roeid? Nee, ook hierbij liet God blijken, dat Hij met sommige De koningen lieten Kanadnitische hoogten staan, hoezeer Jah-
ongewenste dingen — want dat bleven het — toch geduld weh die verf oeide. Desniettemin krijgen zij het getuigenis: „hij
wilde oef enen. Een priester zou in elk geval nooit met een deed wat recht is in de ogen van Jahweh".
verstotene mogen trouwen, Lev. 21 : 7, 14. Maar verder toonde Alle zonde is nog geen bondsbreuk, Ia 369v.
Jahweh zich ook bier inschikkelijk. Een gescheiden priester- Er is godsdienstigheid die bij Psalm 26 en dergelijke zo
dochter, die naar haar ouderlijk huis terugkeerde, mocht van pietluttig kan redeneren, maar onze grootmoedige en genadige
de heilige priesterspijs eten, Lev. 22 : 13. Gescheiden vrouwen God let op de koers van ons leven. En hoewel Davids beste
mochten gelof ten afleggen, Num 30 : 9. En Mozes gebood zelfs werken inderdaad niet volmaakt waren, was de koers van zijn
op Gods bevel bij echtscheiding aan de vrouw een scheidbrief leven goed. Een „zondaar" was hij niet.
mee te geven. Om haar leven te beschermen. Want indien ze
als 6ngescheiden vrouw naar een andere man ging, was ze des Een psalm bij het vredeoffer?
doods schuldig geweest, maar met een scheidbrief kon ze zich Hebt u God en zijn Woord hartelijk lief? Kent u niets
of doende verdedigen tegen de beschuldiging van overspel. Zo mooiers dan samen met de gemeente de lof van onze Heer te
beschermde Jahweh het leven van gescheiden vrouwen, hoe- bezingen? Sla daarbij Psalm 26 dan vooral niet over. U hoeft er
wel Hij echtscheiding haat, Deut. 24 : 1, vgl. Ic 707v. niet per se zelf eerst vals voor beschuldigd te zijn (al kan wat
heden niet is morgen al komen), want we zingen de psalmen
Dit waren twee voorbeelden van Gods grootmoedigheid toch niet alleen van onszêlf, maar altijd in verbondenheid met
bij spanningen tussen zijn Goddelijke idealen en onze mense- de broederschap, die dit lot wel ten deel valt? We kunnen deze
lijke zwakheden. Je kon als Israêliet in je ongevoeligheid of psalm echter ook zingen als we door Gods genade voor grote
kortzichtigheid Gods verbod om aas te eten overtreden en toch zonden bewaard werden. Als er vrede heerst tussen God en

266 267

§ 9 Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewandeld §9

ons. Dan bracht een Israêliet wel een vredeoffer. Dat was een geschiedenis, Psalmen a.l. Men heeft de auteur ook wel gezocht onder die
levieten, die Jahweh trouw bleven tijdens koning Achaz, terwijl vele anderen
offer voor als er eens „niets aan de hand" was, Ib 215. Als tussen openlijk de afgoderij van de koning steunden, 2 Kon. 16 : 10-18, zo Pirot-Clamer,
Jahweh en zijn kinderen alles glad was. Zou men Psalm 26 dan Les Psaumes, Paris 1950, 169.
13 a) In de onschuldspsalmen gaat het ten diepste om de openbaring van de
ook wel eens gezongen hebben? Wij kunnen het dan in elk
gerechtigheid G6ds. „De psalmdichter vraagt: Doe mij recht, HEERE (Ps. 26 : 1).
geval doen, in het blijde besef, dat wij, door de genade van God Hij bedoelt: HEERE, toon mij uw gerechtigheid. Toon, HEERE, dat Uw yolk op
in Jezus Christus ons bewezen, zijn aangenomen als zijn kin- U aan kan. Daar is toch niet voor niets onderscheid tussen Uw yolk, dat U dient
deren en zo ook wandelden. Wat kan het dan vrij en blij en op U vertrouwt, en de goddelozen, die van U niet weten willen. (—). Wij
worden om niet gerechtvaardigd zonder de werken der wet. Volkomen juist.
klinken: „Ik wandel als uw knecht en vind mijn lust in uw Maar er is ook een rechtvaardiging uit de werken en niet slechts uit het geloof,
geboOn". Jak. 2 : 24. Geloof en werken moeten samengaan. En dat hebben de psalmdich-
ters misschien dieper begrepen dan wij. Zij tonen hun geloof uit de werken,
ook aan God. En als het goed is moet dat kunnen ook. Maar dat is geen
NOTEN eigengerechtigheid. Dat is geloof in de gerechtigheid Gods", Prof. dr. B. J.
1) R. Kittel, Die Psalmen, 1914, a.1.: „... hier dagegen wird, noch starker als in Oosterhoff, Onschuldpsalmen, De Wekker, 70e jrg. nr . 70 pag. 51.
18, 21ff., die eigene Tref flichkeit nicht etwa nur betont, sondern in ausfiihrli- 14)„Parsing ki as an emphatic particle rather than an adverb introducing the
cher, ins Einzelne gehender Schilderung, die feineres sittliches Gefilhl stOren cause", M. Dahood, a.l.
musz, ausgemalt". 15)F. J. Pop, a.w. s.v. waarheid.
2) „Demgegentiber (n.l. verdediging van de psalm) ist mit anderen daran festzu- 16) M. Dahood beschouwt Psalm 26 als de verdediging van iemand, die is
halten, dasz Selbstgerechtigkeit and Tugendstolz hier vorliegt", E. KOnig, Die „accused of idolworship". Hij vertaalt mete saw in vs 4 met „idol-worshippers",
Psalmen 1927, 617. lett. „men of the idol".
3) KOnig, a.w. 618. 17)M. Dahood a.l.
4) A. Janse, Van de rechtvaardigen, Kampen 1931, 114. 18)J. L. Koole, Onschuldspsalmen, Horizon, 19e jrg. Kampen 1956, 60.
5) idem 70v. 19) In Israêls eredienst waren blijkbaar meer ceremonien in gebruik dan door
6) Dit en enkele andere voorbeelden ontleenden we aan L. A. Snijders, Psaume de Wet worden voorgeschreven, zie Ps. 42 : 5, Jes. 30 : 29", Nic. H. Ridderbos, De
XXVI et l'innocence, Oudtestamentische Studien, deel XIII, Leiden 1963, Psalmen, Kampen 1962, 274, vgl. J. Ridderbos a.w. 227.
112-130. Over de vertaling van 1 Kon. 22 : 34 in de NV merkt hij op: „La 20)„Parsing ,asobebah as subjunctive', M. Dahood a.l. De Thora spreekt overi-
traduction ( ) 'sans but determine' n'est pas trés appropriee. L'homme n'a pas gens nergens van voorgeschreven ommegang om het altaar, zoals in de Ba-
tire au petit bonheur!" 115 N.1. aldienst, 1 Kon. 18 : 26.
7) A. Janse a.w. 3v. 21) M. Dahood a.1.
8) „Unschuldslieder", H. Gunkel-J. Begrich, Einleitung in die Psalmen, Got- 22)A. Janse, Van de rechtvaardigen, 2e druk, Rijswijk 1962, 66v.
tingen 1966, 251. 23)Christus vorderde geen „radicaal en totaal wegdoen van alle stoffelijk goed",
9) Prof. dr. N. H. Ridderbos, De betuigingen van „onschuld, rechtvaardigheid" maar doelde op datgene „dat er van iemands bezittingen overblijft als hij aan
in de Psalmen, Grr 50e jrg. Kampen 1950, 87. „Maar bovendien wekt „onschuld" de door God gestelde verplichtingen ten opzichte van huis, gezin, bedrijf,
te veel de indruk, dat de dichters zich van een bepaalde beschuldiging willen kinderen, familie, heeft voldaan". Hier is geen sprake van het „radicale, fran-
zuiveren; en dit is allerminst het enige (zelfs niet het voornaamste) doel van ciscaanse wegdoen van alle bezittingen", C. Veenhof, Om wel te doen, Kampen
hun betuigingen; veeleer zijn deze er op uit in het algemeen de zuiverheid, 1952, 61.
vroomheid, oprechtheid van hun hart en wandel te betuigen", J. Ridderbos, De 24) A. Janse, Van de rechtvaardigen, 1931, 68.
Psalmen I, Kampen 1955, 224. 25) idem, De heerlijkheid der Psalmen, als Liederen ... des Verbonds, Culem-
10)Overigens ziet „hopen" in de Schrift altijd op zaken die vast staan, vgl. F. borg, 1933, 46. Janse doelde op de psalmberijming van 1773.
J. Pop, Bijbelse woorden en hun geheim, a.v. en H. J. Jager, Kernwoorden van 26 ) idem, Van de rechtvaardigen, 1931, 87.
het Nieuwe Testament, Amsterdam 1968, 160vv.
11) A. Janse, Lourens Ingelse (een episode uit het godsdienstig leven op
Walcheren omstreeks 1780), Goes 1932, 25, 32.
12)Voor het bezwaar dat in Davids tijd nog geen Huis van God gebouwd was,
vgl. J. Ridderbos, a.w. I, 48.
13 ) F. Delitzsch denkt voor de ontstaanstijd van de psalm zelfs aan deze

268 269
10

PSALM 29: DE ONWEERSPSALM

Onweer!
De lucht, al dagenlang strak-blauw, is opeens vol grauwe
wolken en kleurt in de tijd van luttele minuten anthracietgrijs,
zodat het onheilspellend donker wordt en we de lampen
aansteken. De nacht lijkt voortijdig gevallen. Iedereen doet z'n
ramen dicht. De wind fluit door de straten en blaast de warmte
weg. Papieren dwarrelen rond. En dan opeens is daar de
bliksem. Oogverblindend. Gevolgd door het machtige rollen
van de donder. De regen striemt tegen de ramen. De
bliksemstralen zijn nu niet meer van de lucht. Hun paarse licht
doet ons onwillekeurig de ogen sluiten. Ratelend en romme-
lend wisselen de slagen elkaar af.
Het onweer is losgebroken.

Wat gebeurt er nu eigenlijk op zo'n moment?


Een schooljongen, die z'n eerste natuurkunde-lessen to
pakken heeft, zal wijsneuzig antwoorden: „O niks bijzonders,
dat is gewoon een elektrische vonk die overspringt en die
slagen komen van luchtlagen die op elkaar vallen!" Daar zit
veel in, maar toch niet alles. We komen er nog op terug. 't Is
echter duidelijk, dat men in de wereld van de bijbel dit ant-
woord nog niet kon geven. Toen hadden de mensen nog geen
weet van positief en negatief geladen wolken.
Wat was het onweer dan volgens hen?
Het hangt er maar vanaf aan wie u dat zou vragen.
Als u dat eens had kunnen vragen aan een Kanadnitische
boer in de tijd van Abraham en Mozes, zou hij vast geantwoord
hebben: „Die donder? Dat is de stem van Baal. En die

271
§ 10 Psalm 29: De onweerspsalm Psalm 29: De onweerspsalm § 10

bliksems? Dat zijn de pijlen die Baal af schiet!" Hemelvuur was gezegd: „En jij, neem je wolken, je wind, je emmer, je regenbui
volgens deze heidenen de specialiteit van de regen- en don- met je mee (-) en daal af in de onderwereld van de aarde", 4 ).
dergod Baal, die ook onder Israel zoveel is gediend. Daarin was de „Heer" van de regen 's zomers machteloos
Psalm 29 moet daarom in menige periode van Israêls verdwenen. De naam van de Phoenicische gemalin van koning
geschiedenis geklonken hebben als een stuk heilige polemiek. Achab (haar vader heette Ethbaal (I), 1 Kon. 16 : 31) zou wel
Een belijdenis van het Overblijfsel, dat Jahweh nog vreesde. eens een herinnering kunnen bevatten aan de smarten, die
Tegenover de soms algemeen verbreide Baalcultus zongen Baalvereerders ondervonden als hun „Heer" 's zomers in de
deze rechtvaardigen dan: „De stem van Jahweh (en niet die van onderwereld was afgedaald. Izebel betekent namelijk: „Waar (is
Baal) is over de wateren, de God der heerlijkheid doet de de) Heer (nu)?", 5 ). Tot er in het najaar uitkomst kwam. Dan wist
donder weerklinken", vs 3. Baals lief hebbende en strijdlustige echtgenote Moot te over-
Alvorens deze psalm te bespreken willen we eerst wat winnen en haar gemaal tot nieuw leven te wekken. Kort daarna
aandacht geven aan de „stem van Baal" in het land Kanadn. Dat begon het weer te regenen. Baal was weer „opgestaan" en had
zal naar we hopen de oren wat scherpen voor de polemische weer sexuêle omgang gehad met zijn vrouw Astarte. Vandaar
klank van Psalm 29. Hier wordt de goede belijdenis betuigd dat nu de vruchtbare zaaitijd weer aanbrak.
van de Faam van Jahweh. Deze afgodsdienst heeft eeuwenlang grote aantrek-
kingskracht uitgeoef end op de bewoners van Kanaan, helaas
I. DE STEM VAN BAAL. ook op de Israélieten, 6 ). Ten dele kan men deze verleidende
De Kanaanitische boeren zagen in de wisseling van de kracht verklaren uit de behoefte aan regen. Het leven van
seizoenen het leven en sterven van goden. Voorjaarsregens en mens, dier en plant hing menselijkerwijs gesproken in Palesti-
zomerdroogte hadden voor hun verdwaasde besef alles te na van de regen af. Feitelijk was de juiste regentijd voor de
maken met het leven en sterven van goden. Het natuurleven boer in Kanaan nog belangrijker dan grote regenval, vgl. Deut.
was volgens hen godenleven. „De goden waren in werkelijk- 28 : 12, Amos 4 : 7. Geen regen betekende voor mens en dier
heid de gepersonifiéerde en met een naam genoemde krachten geen leven, 7). Vandaar dat de verering van Baal en Astarte
en elementen der natuur", 1 ). voor de Kanaanitische boer een onderdeel van zijn landbouw-
In de regens, die in Palestina van eind oktober tot april methode vormde, 8 ). Wat de kunstmest voor de moderne boer
vallen, zagen zij het werk van Baal (lett. de Heer) en diens is, dat was de Baaldienst voor zijn Kanaanitische collega.
echtgenote Astarte 2 ). De oogst op het land was een vrucht van Een van de gruwelijkste onderdelen van deze afgodsdienst
het sexuéle leven van dit godenechtpaar. Maar van mei tot was het zogenaamde „heilige huwelijk". Zoals we al opmerkten
oktober valt er in Palestina, afgezien van een enkel buitje, zag men de vruchtbaarheid van landbouwgrond en moe-
helemaal geen regen. Vijf maanden lang lijkt de natuur dan derschoot als een vrucht van het paren van Baal met zijn vrouw
wel dood. Alles verdort „in zomerse hitte", Ps. 32 : 4. Volgens Astarte. Men meende nu deze vruchtbaarheidbrengende om-
het Kanaanitische geloof was Baal gedurende die droge maan- gang van z'n god met z'n godin te kunnen bevOrderen door
den dood. In een godenveldslag omgebracht door Moot ( = „heilige" hoererij. Ook Israêlieten hebben zich daaraan overge-
Dood), de god van de verzengende zomerzon en het gerijpte geven: „Op elke hoge heuvel (daar voelde men zich dichter bij
graan, 3). Vandaar dat er gedurende de droge zomermaanden de goden) en onder elke groene boom (symbool van leven en
niets wilde groeien. Moot had na de laatste regens tot Baal vruchtbaarheid) legt gij u in ontucht neder", Jer. 2 : 20. „leder-

272 273
§ 10 Psalm 29: De onweerspsalm Psalm 29: De onweerspsalm § 10

een" had dan met „iedereen" sexuele gemeenschap. Bij de de god der heerlijkheid doet de donder weerklinken,
tempels van Baal en Astarte kon men als bezoeker gebruik Baal over de geweldige wateren", enz.
maken van mannen en vrouwen, die hun lichaam voor „heilige"
ontucht beschikbaar stelden, vgl. Deut. 23 : 17, Ezech. 16, 23, We zouden er in kunnen komen, dat iemand de theorie
Hos. 2, 1 Kon. 15 : 12, 2 Kon. 9 : 22, zie ook Ia 329-331. Moderne aanhing dat bovenstaand vermoeden op waarheid berust. Jah-
jeugd staat werkelijk niet als eerste aan sterke erotische verlei- weh heeft meer heidens-godsdienstig bezit geannexeerd voor
dingen bloot. zijn dienst, vgl. Ia 493-496. Op taalkundig gebied b.v. de namen
In dit verdorven geheel passen ook de obscene beeldjes Rahab en Leviathan, die in de Schrift als dichterlijke
van Astarte als een naakte vrouw met overdreven versiersels gebruikt worden voor de lof op Jahweh, Ps 74 : 14,
geslachtskenmerken, „die hare naaktheid den toeschouwer 87 : 4, 89 : 11, Jes. 51 : 9. Elk woord van Ps. 29 kan trouwens nu
aanbiedt en daarbij gewoonlijk nog door een handgebaar aan ook aangewezen worden in oudere Kanaanitische teksten, 13 ).
hare onreine bedoelingen uiting geeft" 9 ). Er kan in Palestina Bovendien was Baal of Hadad in de Kanaanitische wereld
bijna geen huis worden blootgelegd of men vindt deze beeld- inderdaad de „Neer" van regen en onweer en zOng men ter ere
jes of voorstellingen van Astarte in kleitabletten gegrift. Vaak van hem zijn „psalmen", 14). U voelt wat een uiterst polemische
met een slang om haar hals (als symbool van haar vrucht- daad de omwerking van zo'n Baal-psalm geweest zou kunnen
baarheid) en een lelie in haar hand (als symbool van haar zijn. Niet Baals stem klinkt over land en zee, maar de stem van
„sex-appeal"), 19 ). Het is veelbetekenend, dat veel van zulke Jahweh. Zolang de archeologie ons echter geen voorbeeld van
beelden ook gevonden werden bij de opgravingen van Israeli- zo'n oorspronkelijke Baal-psalm kan voorleggen, kunnen we op
tische woningen, zij het dan wat minder prikkelende exempla- deze hypothese moeilijk bouwen, 15 ).
ren dan de Kanaanitische, 11 ). Leeft de gemeente nu in een Dit neemt niet weg, dat Psalm 29 desniettemin behalve
wereld, die wordt overspoeld door prikkel-lêctuur, de Israeli- lief elijke lof op Jahweh ook scherp polemische en anti-Kanaa-
tische wereld was vaak overvoerd door prikkelscillptuur. nitische taal spreekt. Dit zal in het licht van de enorme popula-
Badls stem was de donder, waardoor regenbuien vaak riteit van Baal en Astarte in Kanaan weinig betoog meer
vergezeld worden. Bij opgravingen vond men Baal wel af ge- behoeven. Gelezen in het licht van de wereld waarin hij ge-
beeld als een man, die met zijn rechterhand de donder wegslin- maakt en voor het eerst gezongen is, moet Psalm 29 uiterst
gert en in zijn linkerhand de bliksem vasthoudt, 12 ). En vandaar antithetisch gesproken hebben met z'n zevenvoudig herhaalde:
dat men wel het vermoeden geuit heeft, dat Psalm 29 oorspron- „De stem van Jahweh ..., de stem van Jahweh ..." In menige
kelijk een Baal-psalm was, die Israel geannexeerd heeft voor periode van Israêls geschiedenis moet dit moedige taal ge-
Jahweh. Als dat vermoeden juist is, zou de psalm oorspron- weest zijn. Een geloofsbelijdenis. Bezwaren tegen de geest der
kelijk zo geluid kunnen hebben: eeuw, niet alleen in de toenmalige wereld, maar ook in de
Israêlitische kerk.
„Geeft Baal, gij hemelingen, Daarom is het opschrift boven deze psalm in de N.V. to
geeft Baal heerlijkheid en sterkte;
algemeen: „Gods majesteit in het onweer". In tegenstelling met
geeft Baal de heerlijkheid van zijn naam, menige moderne natuurkundige wilde de oude Kanaaniet dat
buigt u neder voor Baal in heilige feestdos. nog wel erkennen: in een onweer komt Gods majesteit uit.
De stem van Baal is over de wateren, Maar de vraag was: de majesteit van welke God? Van Baal?

274 275
§ 10 Psalm 29: De onweerspsalm Psalm 29: De onweerspsalm

§ 10

Nee, antwoordt Psalm 29: de majesteit van Jahweh. Wij kunnen Maar „zonen van God" of „godenzonen" kan ook een aan-
de hoof dzaak van de psalm nu z6 omschrijven: „De heerlijk- duiding zijn voor koningen en rechters. Een voorbeeld van
heid van de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, deze betekenis geeft Psalm 82: „Wel heb Ik gezegd: Gij zijt
zoals die uitkomt in een onweersbui". goden, ja, allen zonen des Allerhoogsten; nochtans zult gij
sterven als (de gewone) mensen, als een der vorsten zult Gij
2. DE PSALM VAN DE ZEVEN DONDERSLAGEN. vallen". Deze betekenis vinden we ook de meest passende voor
Behalve als „de onweerspsalm" staat Psalm 29 ook bekend Gen. 6 : 1-4, vgl. Ib 749.
als „de psalm van de zeven donderslagen". Ook een mooie Behalve aan engelen mogen we in Ps. 29 : 1 dus ook aan
naam, want inderdaad spreekt de psalm zeven keer over „de kOningen denken. Machthebbers. Eigenlijk aan iedereen die
stem van Jahweh" en daar bedoelt hij dan de donder mee, vs boven „de gewone man" uitsteekt. Zo gelezen (en daar voelen
3. Als u in uw bijbel onder de woorden „de stem des HEEREN" we het meest voor) is Ps. 29 : 1 een oproep tot alle hoogge-
een streepje zet, ziet u het voortaan in 66n oogopslag: de psalm plaatsten hier op aarde om als het onweert de heerlijkheid van
van de zeven donderslagen. Jahweh daarin te erkennen. Want weliswaar laat Jahweh zich
We willen hem nu vers voor vers doorlezen. graag door kindermonden prijzen (Psalm 8), maar ook hoog-
Vers 1: geplaatste personen zijn daartoe geroepen.
„Geeft Jahweh, gij godenzonen, Het volgende vers zegt hoe dit gedaan moet worden.
geeft Jahweh heerlijkheid en sterkte". Vers 2:
God is heerlijk en sterk, maar dat moet een mens willen ,,Geeft Jahweh de heerlijkheid van zijn Naam,
erkénnen. Hoevelen doen dit echter niet en negeren de Al- buigt u neer voor Jahweh in heilige feestdos':
machtige, ook tijdens zijn machtsvertoon in een onweersbui? Schrift en historie kennen kOningen die dat deden: voor
De psalmen kennen deze overmoedigen onder Gods yolk als God op de knieên gaan, vgl. by. 2 Kron. 20. Maar Psalm 29 roept
de verdwaasden, de redelozen onder het yolk, en meer van hen — en daarmee natuurlijk heel Gods yolk — op dit vooral
zulke typerende namen, vgl. 4, 3. Psalm 29 roept daarom eerst te doen als Jahweh zijn majesteit getoond heeft in een onweer.
op Jahwehs heerlijkheid en kracht te willen erkennen. Men vertaalt ook wel: „buigt u neer voor Jahweh bij zijn
Maar wie roept hij daartoe op? Het Hebreeuws spreekt heilige verschijning", wat ook goed past in het geheel van de
letterlijk van „zonen van goden" (Loewe elim). In Job 1 :6 psalm, 16 ). In een onweersbui „komt" God tot de mensen en laat
worden daarmee engelen aangeduid: „Op zekere dag nu kwa- Hij zijn „stem" horen.
men de zonen Gods om zich voor Jahweh te stellen en onder De vingerhoed kennis die zelfs de knapste natuurkundi-
hen kwam ook de satan". Men zou hier kunnen denken aan een gen nog maar van Gods scheppingswerken bezitten moge ons
bepaalde groep engelen, n.l. Gods troonraad waarvan we ook niet zo hoogmoedig maken, dat we Gods heerlijkheid in een
lezen in Ps. 89: „God is zeer ontzagwekkend in de raad der onweersbui niet meer opmerken. Omdat onweer „gewoon" een
heiligen, geducht boven allen, die rondom Hem zijn", vs 8, vgl. kwestie van ove,6pringende electrische vonken zou zijn. Dat is
1 Kon. 22. Zo gelezen zou Psalm 29 engelen, eventueel Gods waar, maar dekliettemin mogen wij de donder met Psalm 29
troonraad, oproepen Hem hulde te bewijzen vanwege zijn nog evengoe4 de „stem" (men mag ook lezen: 't geluid) van God
majesteit in het onweer. Op zichzelf goed mogelijk. noemen. Dat is geen dilemma, maar een gerechtvaardigde

276 277
§ 10 Psalm 29: De onweerspsalm Psalm 29: De onweerspsalm § 10

nevenschikking. Donder is een geluid, dat God laat rollen en om zich heen gehad heeft, zal als hij God vreest moeten
beamen wat de dichter hier zegt: „de stem van Jahweh is vol
dat voor Gods yolk een opvallend teken van zijn majesteit is.
glorie!"
Vers 3: Geen wonder dat Jahweh daar meermalen gebruik van
„De stem van Jahweh is over de wateren, gemaakt heeft om vriend en vijand te imponeren. Toen Hij
de God der heerlijkheid doet de donder weerklinken, Israel uit Egypte ging bevrijden („om u mijn kracht te tonen",
Jahweh over de geweldige wateren': Ex. 9 : 23), bij de afkondiging van het Horebverbond (Ex. 19) en
De psalmist spreekt kennelijk niet over onweer in het toen Hij Israel eens hielp tegen de Filistijnen (1 Sam. 7 : 10).
algemeen, maar beschrijft een bepaalde bui, die vanuit de Vers 5 en 6:
Middellandse zee („de geweldige wateren") landinwaarts „De stem van Jahweh breekt ceders,
drijft 17 ). Om zijn beschrijving te kunnen volgen moeten we ja, Jahweh breekt (zelf s) Libanonceders.
even de kaart van Palestina voor de geest halen: ten Westen Hij laat de Libanon springen als een kalf,
zoals gezegd de Middellandse zee, in het Noorden de Libanon de Sirjon als een buffeljong':
met z'n cederbossen, in het Oosten de Hermon of Sirjon met de
zware eikenbossen van het Overjordaanse, in het Zuiden het Nu drijft de bui landinwaarts. Eerst naar het Noorden,
steppengebied van de woestijn Kades. naar het Libanongebergte met z'n in bijbelse tijden beroemde
Behalve als „de onweerspsalm" staat onze psalm ook be- cederbossen. Bomen waarbij een stamomtrek van 6 meter en
kend als „de psalm van de zeven donderslagen". Zeven keer een stamdoorsnede van 2 meter geen uitzondering was. Zo'n
noemt hij immers „de stem van Jahweh". In het Hebreeuws ceder kon makkelijk 35 meter hoog worden en een kroon
staat daarvoor: „kool Jahweh". Zeg dat maar eens hardop, dan hebben met een omtrek van 60 tot 80 meter, 18 ). Geen wonder
hoort u de knetterende donderslagen. dat deze ceders in de bijbel het zinnebeeld zijn van trots en
Onweer boven zee moet een majestueus verschijnsel zijn. majesteit, Jes. 2 : 13. Maar wat betekent zo'n woudreus voor
Daar zag de dichter de bui opkomen. „Over de geweldige Jahweh? Houthakkers mogen er uren werk aan hebben om ze
wateren", vs 3. En dan te bedenken, dat de Israêlieten hui- om te hakken, maar Jahweh breekt ze in een seconde doormid-
verden voor de zee. En boven die machtige en angstaanjagende den, om ze vervolgens als een stierkalf dat rare sprongen
zee klonk nu de stem van de God van Israel. maakt, te laten neerstorten.
In de laatste zin van vs 3 suggereert de dichter op een Wie de Schrift letterknechterig en betweterig leest, vindt
prachtige manier de wegstervende echo van de donder boven vs 5a natuurlijk niet exact genoeg, omdat strikt genomen niet
de dOnder, maar de bliksem ceders laat afknappen. Bij de oude
de zee.
volken stond echter bij onweer niet de bliksem als het meest
Vers 4: imponerende voorop (zoals bij ons het geval is), maar de don-
„De stem van Jahweh is vol kracht, der. Deze regels drijven ook nog de spot met het heidendom.
de stem van Jahweh is vol glorie': De Hermon (of Sirjon, Deut. 3 : 9) was voor de Kanaanieten een
Men moet wel een ongevoelig mens zijn als men van „heilige berg". En daarvan zongen de vrome Israêlieten: Onze
ratelende donderslagen en neerbliksemend hemelvuur niet God Jahweh laat de „heilige" Sirjon gekke bokkesprongen
onder de indruk komt. Wie het wel eens in het open veld vlak maken! 19).

278 279

§ 10 Psalm 29: De onweerspsalm Psalm 29: De onweerspsalm § 10

Vers 7: Gods paleis. Wie in vs 1 onder „zonen Gods" engelen verstaat,


„De stem van Jahweh klieft vuurvlammen': zal in vs 9c aan Gods hemelse paleis denken. Onze gedachten
Ziet u, dat de psalmist de bliksem ook zeer indrukwek- gaan naar Jahwehs aardse tempel, die ook meermalen paleis
kend vond? En lijken bliksemstralen soms inderdaad niet op wordt genoemd. Ook daar waar de altaren, de taf el der toon-
een enorme vuurbal, die door een onzichtbare bijl geklief d broden en de luchters staan, kan men de stem van Jahweh
wordt? horen. Maar de dienstdoende priesters en levieten lopen niet
onbewogen door. In plaats van door te gaan met onbeteke-
Vers 8: nende praatjes, zegt iedere man, met eerbiedige blik naar de
„De stem van Jahweh doet de woestijn beven, onweerslucht en de hemel daarboven: Ere!
Jahweh doet de woestijn van Kades beven". Rolt de donder en verblindt de bliksem?
Nu draait de bui van het Noorden naar het Oosten. De Dan besef f en de vromen: Ere aan Wie de ere toekomt!
dichter noemde daareven de Hermon of Sirjon. Straks noemt
hij de eikenbossen van het Oostjordaanland. Ook boven de Natuurlijk is het de eerste Israêlitische lezers van onze
woestijn van Kades, vermoedelijk bedoelt de psalmist: in de psalm niet ontgaan, dat daarin zeven maal „de stem van Jah-
richting van de Orontes, heerst nu noodweer, 20 ). Een woestijn weh" klonk. Zeven, dat was het symbolische getal van het
was voor de Israeliet evenals de zee onheilspellend. Mozes Horebverbond, waar heel Israels feestkalender op was gebor-
sprak al over „die grote en vreselijke woestijn", Deut. 1 : 19, Ib duurd, vgl. Ia 407, Ib 602, 619v. Alleen hierdoor al moet de
489. Een kale steppe. Eenzaam. Enkele bomen en planten nu dichter op fijne wijze alle heidense angst voor onweer hebben
zwiepend in de wind. Knetterende donderslagen. 't Bliksem- willen wegnemen. De stem van Baal? Nee, ere voor de God van
licht. De psalmist voelde die steppe als het ware beven onder Israel! Deze heidense angst bestrijdt de psalmist nog krachti-
de donderslagen. ger in vs. 10 en 11.

Vers 9: Vers 10:


„De stem van Jahweh doet de hinden jongen werpen „Jahweh troonde boven de zondvloed,
en zij ontschorst de wouden. ja, Jahweh troont als koning in eeuwigheid':
Maar in zijn paleis zegt ieder: Ere!" Men denkt bij dit vers ook wel aan de wateren boven het
Zelfs de zwangere hinden krimpen ineen van angst en uitspansel, Gen. 1 : 7. Het gebruikte woord (mabbul) wordt ook
werpen voortij dig hun jongen. Machtige woudreuzen worden in de zondvloedhoof dstukken (Gen. 6-9) gebruikt, reden waar-
door inslaande bliksems ontschorst. om wij met de NV in Ps. 29 : 10 aan de zondvloed denken. Toen
Zeven keer hebben we nu de „kool Jahweh" gehoord. heeft het geregend! Veertig dagen en veertig nachten aan een
Zeven machtige donderslagen. Bijna eentonig. Maar dat deed stuk door. En slagregens. Totdat het water zelfs vijftien el
de dichter opzettelijk om ook in de vOrm van z'n psalm het boven de bergen stond, Gen. 7 : 4, 12, 19v. We zullen wel mogen
eentonige rommelen van de onweersslagen enigszins na te aannemen, dat het daarbij toen ook zwaar geonweerd heeft.
bootsen. Zelfs daárboven troonde Jahweh!
Dan is het opeens stil Dat liep Hem niet uit handen, maar daar troonde Hij
Als door een reuzenhand worden we nu verplaatst naar boven. Hij, die wij thans kennen als onze hemelse Vader. Kunt

280 281
§ 10 Psalm 29: De onweerspsalm Psalm 29: De onweerspsalm

§ 10

u aan zien hoe verheven en machtig Hij is. Zelfs de zondvloed 3. „CHRISTELIJKE" KRINGLOOP-GODSDIENSTIGHEID
bleef Hij meester, Gen. 8 : 1-3. Dappere geloof sbelijdenis legden die Israelitische vromen
Vers 11: of als ze Psalm 29 zongen! Overal in de wereld van de bijbel
„Jahweh zal zijn yolk sterkte verlenen, verkeerde men in de ban van een kringloop-godsdienst. Men
Jahweh zal zijn yolk zegenen met vrede': was uitgelaten in de oogsttijd, maar zat al gauw diep in de put
als men aan de zaaitijd dacht. De Kanaanieten kookten dan van
Kracht en vrede, daar eindigt Psalm 29 mee. pure angst een bokje in de melk van z'n moeder en besprenkel-
Wat een krachten werken er in een onweersbui. Als zelfs den daarmee hun kale akkers, Ex. 23 : 19, 34 : 26, Deut. 14 : 21,
ceders van 2 meter doorsnee afknappen als strootjes. Als de vgl. Ia 333-335. In Tyrus en Sidon, in Babel en Egypte, overal
steppe schijnt te beven en de donder over zee rolt. Zeer hoge kende men wel iets, dat herinnert aan de „dood" en „opstan-
electrische spanningen spelen daarbij een rol, zo weten wij ding" van Baal. Psalm 29 is een getuigenis van Israelieten, die
thans. Daaruit heeft de psalmist een machtige bemoediging deze kringloop-godsdienstigheid haatten en Jahweh de eer
geput. De Almachtige, die zulke grote krachten beheerst (we gaven, die de massa in menige periode aan Bag toebedeelde.
lezen nog steeds de onweerspsalm) wil ook zijn yolk kracht Hebben wij als christenheid die moed wel voldoende
geven. opgebracht ten aanzien van onze Europese kringloop-
Ook de stilte na de bui spreekt haar taal. godsdienstigheid? Onze verre voorouders zagen elk najaar met
U weet hoe heerlijk de atmosfeer na een onweersbui kan vrees en beven dat de dagen korter werden. Zouden de mach-
zijn. Dan ruik je de ozon. Er ligt een diepe vrede over de aarde. ten van de duisternis het ditmaal winnen van het licht? Maar
Het regent niet meer. De zwarte wolken zijn weggedreven. Het eind december vierden ze opgelucht hun Midwinterfeest: de
rommelen sterft weg in de verte. Er heerst vrede. Heeft deze vruchtbaarheid gevende zon had de strijd gewonnen! De da-
sfeer-na-een-onweersbui de dichter op de gedachte gebracht gen lengden weer en daarom gaf men elkaar geschenken,
van de vrede, die Jahweh zijn yolk beloof d heeft, Jes. 2 : 1-5, richtte dennebomen op (altijd groen = altijd levend), men
11 : 1-10? Als koe en berin samen zullen grazen en een panter ontstak lichten en at gebak dat de vorm had van het zonnerad
zich zal neerleggen bij een bokje en nergens meer iemand (kransen). Ook in Rome vierde men de „opstanding" van de Sol
schreit, Jes. 65 : 19. Een vrede waarvan Israel een voorproefje invictus of de onoverwinnelijke Zon. Het leven had weer
kreeg onder de regering van Salomo, toen iedereen van Dan tot toekomst. Mozes zou dit „de gruwelen van die volken" ge-
Berseba onder zijn vijgeboom een rustig leven leidde, 1 Kon. noemd hebben, waarmee Gods yolk diende te breken, Deut.
4 : 25. 18 : 9.
Een onweersbui kan ons dus veel leren. Helaas hebben onze verre voorouders zich niet van deze
Wat een machtige Vader we hebben en dat Hij ons een natuur- en vruchtbaarheidsverafgoding bekeerd. Zo is er al in
vrede in het vooruitzicht stelt waarbij de fijne vrede na een de eerste eeuwen van onze jaartelling een „Christelijke" kring-
onweersbui in het niet zal zinken. Psalm 29 doet ons nu we loop-godsdienstigheid ontstaan. Terwille van de bekeerde hei-
hem gelezen hebben denken aan wat de engelen boven Efrata denen in Oost en West, die vanouds gewend waren eind
proclameerden: „Ere zij God in de hoge" (het begin en midden December het feest te vieren van de „opstanding" van de
van de psalm) en „Vrede op aarde bij de mensen des welbeha- regengod of de „overwinning" van de zonnegod, stelde de
gens" (het slot van de psalm). Christelijke kerk in de heidense feestmaand december een

282 283

§ 10 Psalm 29: De onweerspsalm Psalm 29: De onweerspsalm § 10

Christelijk feest in, waarop men de geboorte van Christus ment (serie: Exegetica), Den Haag 1965, 52vv en van dezelf de auteur: Ba'al in
het Oude Testament, Den Haag 1962, 180.
ging herdenken. Met het Christelijke Paas- en Pinkerf eest, die 3 ) Dr Mulder, Kanaanitische goden enz. 68-70 ziet in sommige namen in het
— onder Judalserend-christelijke invloed? — al eerder waren O.T. herinneringen aan Moot (mwt). Hij wijst op Hazarmawet (Gen. 10 : 26, 1
ingesteld, was de kringloop rond. Ook de Christelijke kerk had Kron. 1 :20), het zuidarabische Hadramaut; Azmaweth (2 Sam. 23 : 31, 1 Kron.
11 : 33, 12 :3, 27 :25 (?), ook 1 Kron. 8 : 36, 9 :42; Beth Azmaweth (Neh. 7 :28,
voortaan een cyclus van een elk-jaar-opnieuw-geboren-worden- 12 : 29, Ezra 2 : 24). Hij brengt in dit verband ook het woord sjdmwt ter sprake,
de en een elk-jaar-opnieuw-stervende-en-weer-opstaande god. Deut. 32 : 32, 2 Kon. 23 : 4, Jes. 16 : 8, 37 : 27, Flab. 3 : 17 en in qere Jer. 31 : 40 (39).
Uit deze heidense hoek stamt onze gewoonte in een jaar- In de lexica wordt dit woord over 't algemeen vertaald door „veld", „terras" e.d.
maar vermoedelijk is het een terminus technicus voor „een veld dat aan de
lijkse kringloop in december vier weken lang te doen alsof de dienst van Moot gewijd is". Het duidt in het O.T. niet alleen maar een „woeste
Heere Jezus nog geboren moet worden („Advent"), in het voor- plaats" aan, maar vooral het Kidrondal (2 Kon. 23 :4, Jer. 31 : 40). Josia's her-
jaar zes weken lang te doen alsof de Heere Jezus weer zijn vormingen hebben een concentratiepunt gehad in dit dal: het gerei van Baal
en Asjera werd hier verbrand. Een aanwijzing, dat hier een Moot-cultus heeft
kruislij den tegemoet gaat, op de Goede Vrijdag te doen alsof pleats gevonden. Dr Mulder oppert tevens de mogelijkheid, dat Moloch in het
de Heer die dag weer gestorven is en op Pasen te doen alsof O.T. een al of niet opzettelijk zo gevokaliseerd appellatief voor Moot is.
4 ) Anton Jirku, Kanaandische Mythen and Epen aus Ras Schamra-Ugarit,
Hij die morgen juist weer opstond. Menig christen vindt die
Gutersloh 1962, 61. „Nach einem mythologischen Fragment aus Ugarit ist auf
preek het best, die hem het gevoel gaf dat hij er bij was en dat dem Gott Mut auch die Kinderlosigkeit bei Frauen zurtickzuffihren ...", 54.
het opnieuw gebeurde („herbeleving"). Weliswaar hebben de 5) M. J. Mulder, Ba'al enz. 36.
6) Albright heeft er op gewezen, dat vruchtbaarheidsgodinnen onder de oude
geref ormeerde kerken de strijd tegen deze eigenwillige
volken nergens zo'n grote rol hebben gespeeld als juist onder de Kanaanieten,
godsdienstigheid aangebonden, maar de traditie bleek te sterk, FSAC (Anchoredition) 233.
zoals uit de redaktie van verschillende kerkenordeningen 7) „De Arabier in Kanadn noemt grond waarop voldoende regen valt, zonder te
blijkt, 22 ). weten wat hij zegt, nog altijd bail, in volkomen onbekendheid met het feit dat
in dat woord de vruchtbaarheidsgod van zijn Kanadnitische voorvaderen
De Schrift kent zo'n jaarlijkse kringloop-godsdienstigheid voortleeft", C. H. Gordon, Het Oude Testament in historisch perspectief, Aula-
echter niet. Zij zegt van Jahweh in voelbare polemiek tegen de pocket, Utrecht 1959, 228.
8) M. Mulder, Ba'al enz, 189.
elk jaar opnieuw stervende Bails, dat Jahweh „de levende God"
9) A. Noordtzij, Gods Woord en der eeuwen getuigenis, Kampen 1936, 352.
is. En onze Heiland zei: „Ik ben dood geweest (een maal) en zie, 10)G. E. Wright, a.w. 128.
Ik ben levend in alle eeuwigheid", Openb. 1 : 17v. Wel verre 11) idem, 134. In Gibeon trof men zulke beeldjes aan ter grootte van 7-15 cm,
van in een eeuwige kringloop rond te draaien wijzen de prof e- zodat men de veronderstelling gewaagd heeft, dat het hier amuletten of
„gelukspoppetjes" betreft, die vrouwen droegen om goed door een bevelling
ten en apostelen ons op de Toekomst van onze Heere Jezus heen te komen of ten profijte van het kind gedurende de destijds kritische
Christus en roepen ons op onze ogen dAdrop gevestigd te maanden van het zogen, James B. Pritchard, Gibeon wear de zon stilstond,
houden. Maar, nogmaals, hebben wij als Europese christenheid Baarn 1964, 123v. In Egyptische documenten droeg Astarte de titel: „koningin
des hemels", door de Roomsen aan Maria gegeven, M. Mulder, Kanadnitische
wel radikaal genoeg gebroken met ons heidense verleden van goden, 49v. Met welk een heidense titel werd de moeder des Heeren aldus
kringloop-godsdienstigheid? Zoals men dat in Israêl moest „geeerd"! De „altijd maagd"-gedachte kende men overigens in de Astarte-cultus
doen om Psalm 29 te kunnen zingen? ook al: The two dominant figures are Astarte and Anath, who are called in an
Egyptian text of the New Empire the great goddesses who conceive but do
not bear", i.e. who are always virginal but who are none the less fruitful",
Albright, FSAC 233.
NOTEN 12) Een van zijn bekendste bijnamen was volgens de teksten van Ugarit
1) G. Ernest Wright, De bijbel ontdekt in aarde en steen, Baarn, 113, 116. „wolkenrijder", een titel die Psalm 68 : 5 voor Jahweh opeist en die een
2) Er worden ook andere godinnennamen genoemd als (echt)vriendinnen van waarschijnlijk betere lezing geeft dan: „die door de vlakten rijdt" en meer in
Badl, b.v. Anat, vql. Dr M. J. Mulder, Kanadnitische widen in het Oude Testa- overeenstemminq met Ps. 68 : 34 en 104 : 3.

284 285
§ 10 Psalm 29: De onweerspsalm Psalm 29: De onweerspsalm § 10

13) „Virtually every word in the psalm can now be duplicated in older Canaani- dewyle somighe andere feestdaghen door authoriteyt der Ouerheyt onderhou-
te texts", M. Dahood, Psalms I, 175, vgl. N. H. Ridderbos, Enkele aspecten van den werden, te weten den Christdagh metten navolghenden dagh, item den
Psalm 29, GTT 60e jrg. 1960, over de uit de Ugaritische poèzie bekende mem tweeden Paeschdagh ende tweede Pynxterdagh ende in somighe plaetsen den
af fixum in Ps. 29 :6 (wayyarkidem). Ook Kraus houdt rekening met het Ugari- iaersdagh ende hemelvaerts dagh, soo sullen de Dienaers neersticheyt doen
tisch bij Ps. 29 : 2b en wijst op de parallellie Libanon/Sirjon (vs. 6), die ook het datse met predicatien in den welcken sy in sonderheyt van de gheboorte ende
Ugaritisch kent, vgl. Deut. 3 : 9. verrysenisse Christi seyndinghe des H. Geestes ende derghelycke artykelen
14) „Misschien is het mogelijk, dat Hadad de „ware naam" van Baal geweest is, des gheloofs, de ghemeynte leeren sullen den onnuten ende schadelicken
maar zeker is dit niet", M. J. Mulder, Kanaanitische goden, 26. ledichganck in een heylighe ende profytelicke oeffeninghe veranderen.
15) Dr N. A. van Uchelen, Psalmen I, Nijkerk 1971, 193: „Zonder dat een Het self de sullen de Kerckendienaren in Bien Steden doen daer meer
vergelijkbare tekst over te leggen is, gaat het te ver om te stellen, dat het lied Feestdaghen door de authoriteyt der Ouericheyt onderhouden worden. Hier-
oorspronkelijk een kanaanitische hymne op Baal was ..." entusschen sullen alle Kercken aerbeyden, dat het ghewoonlick ghebruyck
16) H. J. Kraus, a.l. en Frank M. Cross Jr., Notes on a Canaanite Psalm in the aller feestdaghen behaluwen den Christdagh (dewyle Paesschen ende Pyncx-
Old Testament, BASOR nr. 117, Febr. 1950, 21: „Prostrate yourselves before teren op den Sondagh koemen) soo vele moghelick is, ende op het alder-
Yahweh when he appears in holiness". voeghelickste affgedaen werden", a.w. 118.
17) „The Mediterranean is probably meant, since in its present form the poem De Synode van Middelburg (1581) sprak in haar kerkenordening in dezelf de
describes a storm moving in from the west", M. Dahood a.l. geest in art. L: „De Ghemeynten sullen bij haren Ouericheden aenhouden dat
18)Vilh. Moller-Christensen, K. E. Jordt Jorgensen, Plantenleven in de bijbel, de feestdaghen, vutghenomen den Sondach Christdach ende hemelvaertsdach,
Baarn, 32. afghedaen werden. Maer ter plaetse daer meer feestdaghen door beuel der
19)Vgl. N. H. Ridderbos, De Psalmen I, Kampen 1962, 299. Volgens A. Noordtzij Ouericheijt ghehouden werden, sullen de Dienaers arbeijden datse met pre-
heeft men op de top van de Hermon ruInen van tempels gevonden, Psalmen, dicken de onnutten ende schadelicken ledichganck in een heijliche ende nutte
Kampen 1934, dl. I, 197. oeffeninghe veranderen", a.w. 155.
20) De „mdbr qds should be sought in the environs of Lebanon and Anti- De volgende Nationale Synode, die van 's Hage 1586 liet de roeping der
Libanus, perhaps near Kadesh on the Orontes. It should be recalled that gemeenten bij de overheden op afschaffing van de feestdagen aan te werken
midbar does not connote „desert" in our sense, but rather „land without perma- weg en sprak reeds zwakker dan haar voorgangster. Art. LIX van de Kerken-
nent settlements", M. Dahood, a.w. a.l. ordening van 1586 luidt a.v.:
21) Hammabbul. De Gemeijnten sullen onderhouden benef f ens den sondach 2 Christdaghen,
22) De eerste Gereformeerde synode in Nederland, gehouden te Dordrecht in Paeschmaendach ende twee Pinxterdaghen, maer ter plaetsen daer meer
1574, schafte de feestdagen af : „Aangaende de feestdaghen neff ens den Son- feestdaghen doer beuel der Ouerheijt ghehouden worden, tot ghedachtenisse
dach, is besloten datmen met den Sondach alleen te vreden sijn sal. Dan der weldaden Christi (als de besnijdenisse Christi ende Hemelvaertsdach)
salmen de ghewoonlicke materie vander gheboorte Christi Sondaechs voor sullen de dienaers aerbijden, datse met predicken de ledicheyt des volx in
den Christdach inder Kercke handelen, ende het yolk vande afdoeninghe heylighe ende nuttighe oefeninghe veranderen", a.w. 208.
deses feestdachs vermanen, ende oock vander selue materie op den Christdach Op de Synode van Dordrecht 1618-1619 was het pleit praktisch beslecht: de
predicken, soo hij valt op een predick dach. overheden hadden de strijd gewonnen. In het slot van art. LXVII van de
Men sal oock op Paesch ende Pinxter dach vander Verrijsenisse Christi ende Kerkenordening van Dordrecht, zoals deze in 1618/9 werd vastgesteld horen
seijndinghe des H. Gheestes leeren mueghen, t'welck inde vrijheijt der Diena- we nog iets van het reformatorische verzet tegen de Roomse feestdagen:
ren staen sal", Kerkenordening van de Syn. van Dordrecht 1574, art. LIII, P. „De Gemeenten sullen onderhouden, beneff ens den Sondagh, oock den
Biesterveld en H. H. Kuyper, Kerkelijk Handboekje, Kampen 1905, 77. Christ-dagh, Paesschen ende Pincxteren, met den navolghenden dagh: Ende
De toenmalige overheden waren echter tegenstanders van afschaffing der dewijl in de meeste Steden ende Provintien van Nederlandt, daer-en-boven
(Roomse) feestdagen. Onder meer om redenen verband houdende met de noch gehouden worden, den dach van de Besnijdinghe ende Hemelvaert
handhaving van de openbare orde. Werden er geen kerkdiensten gehouden Christi, sullen de Dienaers over al, daer dit noch int ghebruyck niet en is, by
dan liepen Jan en Alleman maar op straat rond in Hollands steden en dorpen, de Overheden arbeyden, datse sich met de andere mogen conformeren", a.w.
in „onnutten ende schadelicken ledichganck" en de Schout en zijn rakkers 244.
konden de menigte in toom zien te houden. We ontmoeten de strijd van de Terecht schreef Dr H. Kaajan, De Dordtse Synode van 1618-1619, (1918), 129:
Gereformeerde kerk voor afschaffing en de druk van de Overheden voor „Alle besluiten der kerken op het stuk der feestdagen zijn dan ook concessies
hAndhaving van de (Roomse) feestdagen reeds in de Kerkenordening van de geweest, aan de Overheid gedaan".
Nationale Synode van Dordrecht 1578, art. XXIII: ,,Het ware wel te wensschen Na 1618/9 werd het verzet der kerken al zwakker, tot het plaats maakte voor
dat de vryheyt van ses daghen te aerbeyden van God toeghelaten in der g6edkeuring der feestdagen. En thans worden ze veelal met hartstocht verde-
Kercke ghehouden ende de Sondagh alleen ghevyert mocht worden. Nochtans digd.

286 287
§ 10 Psalm 29: De onweerspsalm

De zaak doorliep derhalve vier stadia: 1. Afkeuren (Dordt' 74 en 78), 2. Toelaten


(Dordt '78, Middelburg '81, Den Haag '86, Dordt 1618/9), 3. Goedkeuren, 4.
Hartstochtelijk verdedigen.
Volledigheidshalve moeten we nog wel wijzen op de Afgescheidenen, bij wie
het klassieke Gereformeerde gevoelen met betrekking tot de onderhouding § 11
van de feestdagen gedurende enige tijd weer geleef d heeft. Nog in 1892 (12
Maart) kon op een Gereformeerde classis Harlingen door de Dolerende dr.
Hania een rapport worden uitgebracht en door de classis aangenomen, waarin PSALM 30:
werd aangetoond, dat de viering van de Goede Vrijdag eerst in de 19e eeuw JAHWEH, MIJN GOD, GIJ HEBT MIJ GENEZEN.
door het drijven van een goddeloze hierarchie was opgekomen. En de bekende
Mr. Dr. Willem van den Bergh wist van zijn (Dolerende) kerkeraad van Voort-
huizen gedaan te krijgen, dat van de kerkelijke viering van de Goede Vrijdag
geheel werd afgezien. Je hebt van die mensen — u kent ze vast ook wel — die
Het bovenstaande zal voldoende bewijs zijn, dat hiermee geenszins werd
ingegaan tegen art. 67 D.K.O. Gezien de voorgeschiedenis der voorgaande
nooit iets mankeren. Anderen hebben nog wel eens wat, som-
Gereformeerde kerkenordeningen moeten we art. 67 niet lezen alsof dat wilde migen tobben levenslang, maar zij helemaal niet. Komen nooit
zeggen: „Denkt er om, kerken, dat ge beslist die en die feestdagen nauwkeurig bij een dokter en hebben nog nooit in een ziekenhuis gelegen.
onderhoudt!" maar juist andersom: „Denkt er om, kerken, Als ge dan onder
overheidsdwang die Roomse dagen nog moet blijven onderhouden, dan beslist
IJzeren kerels en taaie vrouwen.
niet meer dan de hier genoemde (en dan is het al erg genoeg)!" Aan zulke mensen deed David, de auteur van Psalm 30,
Afschaf fen ligt meer in de lijn van art. 67 dan onderhouden! ons denken. Een beroepsmilitair, dus dan weet u het wel. Daar
nemen ze geen kneusjes voor. Wij stellen ons voor, dat hij ook
wel eens van een kennis hoorde, die ingestort was, of van een
familie-lid, dat ernstig ziek was, maar David zelf was kernge-
zond. En daar went een mens op den duur aan. Nu weten we
toch wat een Godvrezend mens hij was en wat een groot geloof
hij had, maar zelf s David begon desniettemin zijn welstand en
gezondheid gewoon te vinden.
Tot het kwaad op zekere dag ook zijn paleis naderde.
Koning David werd ziek. En wel heel ernstig. Z'n vrouwen
en kinderen liepen huilend door het huis. Alles leek er op, dat
hun sterke man en vader zou gaan sterven. David zelf zag z'n
toestand ook heel donker in: „Zou ik hieraan sterven? Zou ik
nu dOOdgaan?"
Maar bidden dat ze toen gedaan hebben! Bidden! Hij zelf
ook. Met heel z'n diep Godvrezende hart. Want hij wist, dat er
bij de Heere Jahweh uitkomsten zijn tegen de dood, Ps. 68 : 21.
Toen kwam de crisis.
Het was op een avond. Wat ze die nacht meegemaakt
hebben en wat er toen door hen heengegaan is! Maar tegen de
morgen werd het duidelijk: het gevaar is geweken! Hij komt er

288 289

§ 11 Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen § 11

door heen. Nu zal hij wel opknappen. Zo is het ook gebeurd. En ook niet zijn herstellende kracht of 's levens schoonheid, maar
toen de zieke koning zOver hersteld was, dat hij weer schrijfge- de lof van Jahwéh centraal. Daar begint hij mee en daar
reedschap kon vasthouden, heeft hij zijn ervaringen vastgelegd eindigt hij mee.
in een gedicht. Zullen we z'n psalm nu vers voor vers gaan lezen?
En dat gedicht willen wij nu gaan lezen: Psalm 30.
Vers 2:
Want onze hemelse Vader heeft het blijkbaar zo mooi
„Ik zal u verhogen, Jahweh, want Gij hebt mij opgetrokken,
gevonden, dat Hij het ook voor ons bewaard heeft in de
en mijn vijanden geen vreuqde over mij gegeven':
Heilige Schrift, zodat wij er nog uit kunnen leren wat en hoe
we bidden moeten in dagen van ernstige ziekte en wat en hoe Verhogen.
we spreken moeten als God ons van zo'n ziekbed opricht en Wij zouden zeggen: in de hoogte steken.
weer in het land der levenden laat wandelen. Nu, wat doen veel zieken als ze uit het ziekenhuis komen?
De dokters en verpleegsters in de hoogte steken. „Een verzor-
1. HET OPSCHRIFT. ging dat ik daar gehad heb, geweldig!"
Zoals u al gemerkt hebt, nemen we de woorden: „Van Niets op tegen natuurlijk.
David" zoals ze er staan. We zien geen reden ze in twijf el to Maar David zegt: „Ik zal U in de hoogte steken, Jahweh,
trekken. 1 ) Met de woorden: „Een lied voor de tempelwijding" want U hebt mij opgetrokken!" Zoals een vrouw een emmer
(N.V.) weten we zo echter geen raad. We geven de voorkeur aan ophaalt uit zo'n nauwe waterput (in die termen spreekt hij). Nu,
de St. V. van deze zin: „Een lied der inwij ding van Davids huis". kom maar eens in zo'n put terecht, zoals Jozef en Jeremia! Daar
We zullen dan moeten aannemen, dat David in de tijd waarin kom je nooit alleen meer uit. Zo wanhopig heeft het er met mij
hij zijn paleis bouwde, 2 Sam. 5 : 11, door een korte, maar hevige voorgestaan, mensen, zegt David. In vs. 4 spreekt hij over het
ziekte is getrof f en 2 ). Dan heeft het er toen veel van weg gehad, dodenrijk als over de Put (bOr), zodat hij daar hier ook wel aan
dat David dit nieuwe huis nooit zou bewonen ... Maar Jahweh zal denken.
redde Davids leven van de dood en wellicht heeft hij toen bij Jahweh, U hebt me uit de diepe Doods-put gehaald!
de ingebruikneming van zijn nieuwe paleis Psalm 30 laten Dat is andere taal dan: „Ja, ik heb mazzel gehad! Ik ben er
horen als lof op Jahweh, die hem genezen had. nog, zoals je ziet!" Of: „Man, als dokter Dinges er niet geweest
Aan deze episode in Davids leven danken wij Psalm 30. was ..." Dat laatste is natuurlijk ook waar. Dank God gerust
En wat voor een psalm! voor de medische wetenschap en voor een kundige dokter.
Laten wij daar alleen niet bij blijven staan, maar in zulke
2. IK ZAL U IN DE HOOGTE STEKEN! gevallen een voorbeeld nemen aan David en achter dokters en
Psalm 30 is het jubelende danklied van een David, die verpleegsters onze Grootste Helper zien en dan vooral Hem,
doodziek geweest is, aan de rand van het graf, maar zijn leven onze hemelse Vader, „in de hoogte steken".
als het ware opnieuw uit Gods handen teruggekregen heeft. Dan doen wij belijdenis van ons geloof !
Een dichter zong daar eens van: „Een zieke, die geneest, vindt
in het leven een schoonheid die hij haast vergeten was". Maar Nu de tweede regel van vers 2.
de zieke David vond in het leven primair de goedheid van zijn „... en mijn vijanden geen vreugde over mij gegeven".
GM, die hij wel wat vergeten was. In zijn danklied staat dan Ja, die hadden Davids doodsbericht natuurlijk graag ge-

290 291
§ 11 Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen § 11

hoord. De koningen, die hij overwonnen had? Zijn politieke Vers 4:


tegenstanders? Die wreven zich al in hun handen: „Heb je 't „Jahweh, Gij deed mij Opkomen uit het dodenrijk,
gehoord? Hij is doodziek!" Maar Jahweh had deze heren lelijk Gij hebt mij leven gegeven,
op hun neus laten kijken. David werd beter. zodat ik niet in de groeve nederdaalde" 5 )
Zo verstaan heeft deze regel een goede zin.
We kunnen het woord „vijanden" echter ook als een „def- Zo zouden wij vermoedelijk niet gauw spreken.
tigheids-meervoud" beschouwen voor De Vijand met een Als iemand zwaargewond in een ziekenhuis ligt en z'n hart
hoof dletter. „De laatste Vijand", waar Paulus het over heeft in alleen nog met behulp van het knapste medisch-technische
1 Cor. 15. De Dood. Misschien hebben wij het wel wat verleerd kunst- en vliegwerk wordt kloppende gehouden, zeggen wij: hij
z6 concreet over de dood en de duivelen te spreken. Als over leeft nog! Pas als het laatste restje adem is uitgeblazen, zeggen
onze vijanden. Dan horen we hier van David hoe een kind van we: nu is hij dood. Vanuit dit streng-medische en strak-biolo-
God na een dodelijke ziekte of na een ernstige operatie best gische spraakgebruik — zo lang iemands hart of hersenen nog
eens mag spreken: onze hemelse Vader heeft er voor gezorgd, functioneren leeft hij nog, anddrs is hij dood — komen we wel
dat mijn grote Vijand nog niet om mij kon lachen! 3 ). in een heel ander klimaat als we David hier in Psalm 30 horen
zeggen, dat God hem uit de dood heeft opgehaald.
Vers 3: Was David dan al dood geweest? In de modern-medische
„Jahweh, mijn God, tot U riep ik om hulp, zin van het woord niet. Maar vergeet niet, dat een Israêliet de
en Gij hebt mij genezen". woorden „leven" en „dood" heel wat ruimer nam dan wij veelal
David had maar niet wat in 't wilde weg geroepen, want doen. Dat kunt u prachtig zien aan Mozes' manier van spreken
nood leert heus niet altijd bidden, maar tot Jahweh, „mijn God", in Deut. 28 en 30 : 15-20. Voor Mozes is leven = het goede =
zoals hij Hem noemt. En terecht. David behoorde toch tot het de zegen; de dood = het kwade = de vloek. En uit Deut. 28
yolk waarmee Jahweh een verdrag of verbond gesloten had, wordt dan duidelijk wat een Israeliet al niet onder „leven" en
zoals ook staten altijd al verbonden gesloten hebben. „dood" rekende. Je leven, daar hoorde natinirlijk je ademhaling
David riep zijn Bondgenoot te hulp. bij, maar ook je vrouw en kinderen, je koe en je ezel, je tarwe
,,... en Gij hêbt mij genezen!" en je olijf bomen, je mand en baktrog. „Leven" deed een Israêli-
Gij! tische boer als z'n vrouw en kinderen gezOnd waren, de olijven
Zo was het en zo is het en zo zal het eeuwig blijven. aan z'n boom hingen en de tarwe golf de in de wind, als de
Al gebruikt Hij daarvoor de beste dokters en de beste regens op tijd vielen en de vijanden buiten zijn grenzen ble-
medicijnen — Gij hebt mij genezen. Van wie komt trouwens de ven. Als hij met zijn jongens de oogst kon binnenhalen... en
geneeskracht in medicijnen? Leven, de adem in onze neus, die zelf opeten! „Leven" hield voor hem veel meer in dan: nog-
hebben we van God. niet-gestorven-zijn, een nog kloppend hart hebben. „Leven"
Koning Asa had in dit opzicht een verkeerde levensinstel- was, zoals we van Mozes hoorden, een ander woord voor „het
ling. Gods Woord laakt hem hierom: „Doch zelfs in zijn ziekte goed hebben", door Jahweh gezêgend worden, 6 ). En over dit
zocht Asa geen hulp bij Jahweh, maar bij de heelmeesters", 2 brede mensenleven hield Jahweh in het zesde gebod bescher-
Kron. 16 : 12, 4 ). mend zijn hand, zie Ic, 646-681. „Gij zult niet doodslaan" neemt
Pas op, want zo tasten wij God in zijn eer aan. zelfs onze Heid. Catechismus nog eer te nauw dan te ruim.

292 293

§ 11 Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen § 11

En zo hield het woord „dood" voor hem ook veel meer in Heere God, u hebt me uit het graf gehaald.
dan: tot een lijk worden. De dood kon al ver voor je biologische Want je gez6ndheid herkrijgen is het leven herkrijgen.
levenseinde intreden. Als Jahweh zijn vloek zond, zodat je Doodziek-zijn is immers „geen leven".
grond barstte van de droogte en je wegen verlaten lagen Wie wel eens heel ernstig ziek geweest is, kan zich in dit
vanwege de razzia's van woestijnhorden. Als je als Gideon spraakgebruik wel inleven. Schrijver dezes kan zich tenminste
tdrwe moest dorsen in een wijnpersbak en als je kinderen wel herinneren, dat toen hij na een ernstig auto-ongeluk, dat
werden geroof d, zoals het dienstmeisje van generaal Nadman zijn vrouw en hem eens overkomen is, weer bijkwam en dacht:
z'n vrouw. Als je mand en baktrog leeg waren en als je leed „We leven nog!" hij zijn eigen begrafenis tot in details voor zich
onder de ene misgeboorte na de andere, zowel bij je vrouw als heeft gezien. Tot en met het horen knerpen van de auto-ban-
bij je vee. Vandaar dat Mozes zei: de dood, dat is het kwade, de den op het grind van de begraafplaats. „Zover moet je niet
vloek. denken", zegt men dan wel, maar David en meerderen, die in de
Is het dan ook niet nuchter en reeel, dat de Heilige Schrift Schrift GOd danken voor hun herstel, hebben daar juist wel aan
zo'n scherp onderscheid niet maakt tussen ernstig-ziek-zijn en gedacht. Ik zei: „Daar was ik hddst dood en begraven geweest!"
dood-zijn? Als je daar zwaargewond in een ziekenhuis ligt of maar David zei: „Ik dddlde al in het graf".
in het laatste stadium van een ernstige ziekte bent aangeland, Zulke overwegingen geven juist zo'n diep relief aan je
zodat je niet meer kunt werken, nauwelijks meer eten, je dankbaarheid: „Ddt heeft m'n hemelse Vader nu allemaal ver-
kinderen je zelfs te veel zijn, niet meer kunt wandelen met je hinderd!" Je hebt er dan ook niet meer de minste moeite mee
vrouw, ben je dan al niet in de macht van de dood? Want de Schrift te verstaan als zij voor „genezen" ook wel de uitdruk-
volgens dit bijbelse spraakgebruik is de dood een macht en king „doen herleven" of „het leven geven" gebruikt, zoals David
nog wel een die niet gedwee binnen zijn „gebied" blijft — het hier in Psalm 30 : 4. Zelfs al zou het geen dOdelijke ziekte
graf of dodenrijk - maar als een bandeloze stroom voortdurend betreff en, 11 ).
buiten zijn oevers wil treden en het „land der levenden" Het staat er wel niet boven, maar Psalm 30 is ook een
overstromen, 8 ). Wij komen er met onze uitdrukkingen: „al met leerdicht. Hij richt zich niet alleen lovend en dankend tot
een been in het graf staan" of „aan de rand van het graf komen" Jahweh, maar vanaf vers 5 ook onderwijzend tot de gemeente.
dicht bij, maar David had zichzelf zien „opkomen uit het do-
Vers 5:
denrijk" (sjeool), vs. 4. Hij zag de macht van de sjeool dus zeker
,Zingt psalmen voor Jahweh, gij zijn gunstgenoten,
niet beperkt tot de graven, want hij was er als levend mens in
en looft zijn heilige naam".
geraakt, 9 ).
Zo voelde hij het aan toen hij doodziek was. De wereld van Ziet u hoe bijbels het is niet alleen in dagen van ziekte de
mijn vrouw en kinderen, mijn onderdanen en ambtenaren, daar gemeente om voor-bede te vragen, maar haar ook in dagen van
hoor ik niet meer bij. Ik ben gekomen in de macht van de herstel en genezing om voor-dank te vragen? Dat deed David
sjeool, ik hoor bij de doden, de mensen die al begraven zijn, 19 ). ook. De gemeente oproepen: Dankt u met mij mee? Of nog
Maar toen kwam Jahweh! beter: Prijst u met mij mee? De SV. is ook mogelijk — en mooi
„Toen ik al bezig was in de Put of te dalen", zegt David.,,U — met z'n weergave: „Zegt lof ter gedachtenis van zijn hei-
riep me in het leven terug. Jahweh, U deed me opkomen uit ligheid".
het dodenrijk". En waard6Or wilde David Jahweh prijzen?

294 295

§ 11 Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen § 11

Door zijn onverhoopte herstel volledig op Naam te zetten vliegen, dat zelfs zijn beste werken alle met zonde bevlekt zijn.
van Jahweh, zodat diens Naam door Davids herstel weer groter Dan slaken Gods kinderen de verzuchting: „O God, wat héb ik
zou worden. U in mijn leven veel reden gegeven om vert6Ornd op mij te
Gelukkig kennen wij deze gewoonte ook in de kerken. We wezen! Op mij nog veel meer dan op een wereldling, want wat
zouden het bij gelegenheid ook eens kunnen doen zoals David hebt U mij veel onderwijs gegeven over Uw weg, maar wat heb
het hier letterlijk zegt: met een psalm. „Broeders en zusters, ik daarop gestrompeld!"
laten wij, nu onze hemelse Vader hem of haar van de dood 0, die koning David, die vrome David, met zijn lief de voor
gered heeft, Hem daarvoor prijzen met psalm... " — en dan Jahweh, zijn vertrouwen op diens belof ten en zijn plannen
zouden we Psalm 30 kunnen zingen. Dan is de daarin beschre- voor een tempel was op dit moment toch zo'n armzalige worm
ven ervaring op dat moment voor Ens zelf wel Been persoonlij- voor het aangezicht van de Heilige God (hij sprak zoeven nog
ke belevenis, maar dan zingen wij deze psalm in christelijke over Gods heilige naam).
gemeenschap met hem of haar aan wie God deze ervaring Bij zulke ziekbedden komt onze menselijke ellende zo
pers6Onlijk gaf. (We merkten al eerder op, dat men de psalmen schrijnend uit. „Waaruit kent gij uw ellende?" Op deze cate-
niet altijd per se van zichzelf moet (kunnen) zingen). Zo'n chismusvraag zou men ook kunnen antwoorden: „Uit de aan-
herstelde zieke zou deze psalm zelf kunnen opgeven. Broeder blik van een sterf bed of als ik een dode zie liggen". Wat zien
Dinges heeft verzocht deze psalm met hem te willen meezin- we dan onze ellende ( = onze zonde en haar gevolgen).
gen. Toch is dit gelukkig niet het voornaamste kenmerk van
Vers 6A onze wandel met God: ineenkrimpen onder zijn toorn. Want
'Want een ogenblik duurt zijn toorn, ook van andere situaties dan de zijne geldt het woord van de
een leven lang zijn welbehagen': Klaagliederendichter: 'Want niet voor eeuwig verstoot de
Heere. Want als Hij bedroef d heeft, ontfermt Hij Zich naar de
Geen makkelijk vers om te vertalen. Wij sluiten ons aan bij grootheid van zijn gunstbewijzen. Immers niet van harte ver-
de N.V. omdat dit vers - zeker als we het situatief lezen - daarin drukt en bedroeft Hij de mensenkinderen", Kl. 3 : 31-33, vgl.
wel een goede zin heeft, 13 ). Hos. 11 : 8. Joel 2 : 13. En Wie heeft Hij in de dood gegeven om
Eên ding is om te beginnen duidelijk: David heeft in zijn Ens daarvan te verlossen? zo kunnen wij hier nu aan toevoe-
ziekte Gods toorn geproef d. Maar waarom? David was Jahweh gen.
wel een beetje vergeten, maar brengt Hij je daarom aan de Zo heeft David Jahweh toen ook leren kennen.
rand van het graf ? Zou het niet mogelijk zijn, dat het toen Die ziekte? Och, dat was toch eigenlijk maar een ogenblik
David daar zo doodziek op z'n bed lag opeens zo ongekend- en dat welbehagen van God proef de hij toch al z'n leven lang.
sterk op hem afgekomen is: wat is de dood toch een vreselijk En dat zegt een man die al jaren vol ellende achter de rug had,
gericht over de mensheid. Wat wordt het me nu op een over- maar desniettemin Gods goedheid prijst, 15 ).
weldigende manier duidelijk hoe God t66rnt tegen de zonde.
Want Paulus vatte toch samen wat ook een man als David heel In de tweede regel van vers 6 komt hij nog even terug op
goed wist: „Het loon, dat de zonde geeft, is de dood", Rom. 6 : 23. die onvergetelijke nacht waarin de keer ten goede kwam. En
Je moet daar maar liggen voor die zwarte poort! Je moet het hij formuleert zijn belevenissen haast als een regel, waarnaar
eerst zelf maar eens wezen. Wat kan het een mens dan aan- God vaker handelt:

296 297
§ 11 Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen § 11

Vers 6B Men heeft hierbij wel aan de berg Sion gedacht, Jeruza-
„Des avonds vernacht het geween, lem, dat David juist veroverd had, 2 Sam. 5 : 6vv, en waarin juist
tegen de morgen is er gejuich". zijn paleis gebouwd werd, 2 Sam. 5 : 11. 18 ). Deze gedachte lijkt
ons zeer aannemelijk, want juist van deze tijd lezen we even-
's Avonds laat liepen ze nog rond met tranen in hun ogen.
eens in 2 Sam. 5: „Toen bemerkte David, dat de HEERE hem als
's Morgens vroeg vertelde iedereen tegen iedereen: „De koning
koning over Israel bevestigd had en zijn koningschap in hoog
is er door! Hij haalt het!"
aanzien had gebracht terwille van zijn yolk Israel", vs. 12.
Mensen als David, die eigenlijk nooit ernstig ziek zijn
Hetzelf de horen we hier in Psalm 30: „... hadt Gij mijn berg
geweest, zijn er natuurlijk meer onder Gods yolk. Tot hun
bevestigd".
lering vertelt David nu, dat zijn zware ziekbed zo goed geweest
Na zijn dodelijke ziekte erkent David echter, dat hij zich
is voor zijn leven met Jahweh.
de laatste tijd niet meer zo sterk bewust was gebleven, dat
Hoe gaat het licht als je nooit wat mankeert?
Jahweh hem in die voorspoed Zijn „welbehagen" had laten
Vers 7: proeven. Deze erkentenis zal David gedaan hebben om ook
mijn onbezorgdheid had ik gedacht: zijn lezers er toe te brengen daar eens bij stil te staan. Onze
ik zal nimmer wankelen': gezondheid getuigt van Gods welbehagen. Maar ook in deze
Dat gevaar bedreigt ook de rechtvaardigen als ze gezond zin, dat Hij haar ons kan afnemen, want „welbehagen" spreekt
en sterk zijn: een zekere overmoed, Job 33 : 17, 34 : 31, 36 : 9, van Goddelijke vrijmacht. Hij „moet" het niet, maar Hij doet
Deut. 8 : 11-18. „- en we vragen ons of of een constante ge- het. Als dat niet helder voor je geest staat kom je er licht toe
zondheid en taaie werkkracht niet de gevaarlijkse van alle je wat te gaan verbeelden. Alsof je zelf voor dat gezonde hart
ziekten zou kunnen zijn", 16). Overspannen raken? Een hartaan- en die gezonde longen zorgt. Alsof je dat allemaal zelf
val krijgen? Bij een verkeersongeluk betrokken raken? Alle- presteert, en het niet van God krijgt. Zelfs een David stond
daarin niet onwankelbaar vast?
maal dingen voor ândere mensen; dat gaat mijn deur wel
Wij wel?
voorbij. Ik voel me zo Eris als een hoen.
En toen stortte plotseling dat hele koninklijke levenshuis
Zo zal David ook een tijdlang hebben geleef d.
in elkaar. Daar lag David. Doodziek. Een paleis bouwen? Als
Niet dat hij Jahweh helemaal vergeten was, maar och -
vorst gaan resideren in de veroverde Jebus-burcht? Het graf
alles ging goed. Hij was nu koning over heel Israèl. Hij had
in! De donkere poorten van de dood door. Weg uit het land der
Jeruzalem veroverd. Hij was een paleis aan het bouwen. Zijn
levenden, waar de zon schijnt en een mens zoveel goeds heeft.
rijk consolideerde zich. Hij stapte door Jeruzalem zoals een
man in de kracht van zijn leven dat kan doen: wel wat te „Het licht is zoet en het is aangenaam voor de ogen de zon te
zelfverzekerd. Natuurlijk niet in theorie, maar in de praktijk zien", Pred. 11 : 7. Daarom is het vreselijk te moeten sterven, als
wel wat levend in eigen kracht. Niet vrij van overmoed. „het zilveren koord losgemaakt en de gouden lamp verbroken
wordt; ... de kruik bij de bron verbrijzeld en het scheprad in
Vers 8: de put verbroken wordt", Pred. 12 : 6. Ontbinding. Nee, daar
„Jahweh, door uw welbehagen hadt Gil mijn berg be- spreekt de Heilige Schrift niet luchtig over. David ook niet. Dat
vestigd — 17 ). kunnen we in de tweede regel van vs. 8 horen:
Gij verborgt uw aangezicht, ik stond verschrikr ,,Gij verborgt uw aangezicht, ik stond verschrikr
§ 11 Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen § 11

Letterlijk: ik was een verschrikte. zijn Woord mocht staan. David — en trouwens ook Heman (Ps.
David! 88) en Hizkia (Jes. 38) — hebben in hun doodsnood niet als
Dat is wat anders dan vrome-zoete-broodjesbakkerij. Men- smekelingen voor een vrêêmde Gebieder gelegen, maar als
sen ik ben zo vreselijk geschrOkken! „Gij verborgt uw aange- kinderen, als mannen-van-verstand, met hun hemelse Vader
zicht". Toen liet Jahweh zich eens even niet zien. Trok Zijn gepraat. Zij hebben er een zaak van overleg van gemaakt. Zij
handen eens even van David af. En daar was de hele David uit hebben al hun best gedaan Jahweh te overreden hen beter te
zijn voegen van schrik! maken. En dat hebben zij gedaan door Hem redenen op te
Ook leerzaam. geven, waarom het ook voor Gods Zaak het beste zou zijn, als
Dat je je daar helemaal niet voor hoeft te schamen. Hij David en Heman en Hizkia nog een poosje liet leven.
Dat ook vrome mensen vreselijk kunnen schrikken, als ze Aan het opnemen van dit overleg in Gods Woord kunt u
denken: Ga ik nou? zien, hoe hoog een mens in Gods achting staat. Wij zijn niet
Toen koppelde Jahweh vroomheid en welstand in Davids voor niets het enige schepsel met verstand, geschapen naar
leven eens even van elkaar los. Uit vs. 9 kunnen we leren, wat Gods beeld. Bovendien heeft God ons verheven tot zijn bond-
onze hemelse Vader daar bij zijn kinderen vaak mee bereikt: genoten en daarmee door onze gebeden een zekere „inspraak"
dat ze zich opeens weer oneindig van Hem afhankelijk weten in zijn Zaken verleend. Is zijn Zaak trouwens niet de onze?
— en dat ziet Hij immers zo graag bij ons! Daar is David in zijn doodsnood van uitgegaan.
Vers 9: Vers 10:
„Tot U, Jahweh, riep ik, „Wat voor gewin ligt er in mijn bloed, 19 ).
en tot de Heer smeekte ik om genade". in mijn nederdalen in de groeve?
Kan het stof U loven 20 ).
Wat een inkeer opeens bij zo'n sterke, gezonde man, die
kan dat uw trouw vermelden?"
zich echt niet meer elk ogenblik van Jahweh afhankelijk
voelde. Hoor hem nu eens bidden! Ja, roêpen! Nu moest Jahweh toch eens goed bedenken, wat Hij er
En tot wie? Tot Jahweh (regel 1). Maar in regel 2: tot de mee opschoot („gewin"), als David aan deze ziekte zou sterven.
Adonay, de Heer (zonder hoof dletters) de Souvereine Gebie- Waarom had God mensen gemaakt? Toch zeker om Hem
der, die het in de hemel en op de aarde voor het zeggen heeft. eeuwig te loven en te prijzen (vgl. Heid. Cat. vr./antw. 6).
Dat is het hoogste adres in tijden van nood. Dan moet je niet Honden en katten kunnen Hem niet met woorden prijzen.
alleen naar de dokter, zoals koning Asa dacht, 2 Kron. 16 : 12, Dieren hebben geen hart. Beesten kunnen niet lief hebben. Dat
maar dan moeten we eerst naar de Heer van hemel en aarde. kunnen alleen de mensen. Hoevelen hebben echter deze voor-
En dat is: de God en Vader van onze Heere Jezus. naamste levensroeping verzaakt en zijn uit Gods gelederen
En hoe kom je dan bij Hem? Met lege briefjes. gedeserteerd? Als God nu ook David nog wegnam zou er al
Dan vraag je als een David om genade! weer een lover minder zijn op aarde. Want doden zingen nu
eenmaal Gods lof niet meer. Als David bij hen zou komen te
Maar hoe vraag je dan om genade? Dat heeft David niet horen, zou zijn mond verstommen. Op een kerkhof spreekt
„zo maar" gedaan, maar met redenen omkleed. En dat heeft geen dode over Gods trouw. Maar die Goddelijke deugd moet
Jahweh blijkbaar ook zo mooi van hem gevonden, dat dit in toch zeker vermêld worden? Hizkia zei er nog bij: die moet ik

300 301
§ 11 Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen § 11

toch aan mijn kinderen doorgeven? „De levende, de levende, 30 mochten geraken, wij zijn kroonargument niet aan God
hij looft U, zoals ik heden doe; de vader maakt zijn zonen uw kunnen voorleggen. Zoals zijn hele bidden-met-argumenten
trouw bekend", dat vond Hizkia zijn vader-roeping, Jes. 38 : 19. iets is om te onthouden. Maar daar wezen we al op bij vs. 9.
Is dat geen aangrijpend gebed? Behalve schuldige zwijgzaamheid over Gods Naam kun-
Stel u voor, dat u dit per ongeluk voor de deur van de nen zich nog enkele gevallen voordoen, waarin het kroonargu-
ziekenkamer de stervende had horen bidden! Het leven had ment in Davids pleidooi voor levensverlenging voor ons on-
toch nog zeer veel goeds voor David. Maar (Max komt hij niet bruikbaar wordt.
bij Jahweh mee aan. Zijn enige pleitgrond is de Eer van Jah- In de eerste plaats wanneer we de kracht van dit gebed
weh. Dadr maakt deze stervende man zich diep bezorgd om: ondermijnen door de tegenwerping, dat bier wel „echt anthro-
alwèèr iemand minder op aarde, die God looft! Moet ik dan pomorphistisch" met Jahweh wordt gesproken, 23 ). „Te mensch-
niet alom bekend maken, dat U, Jahweh, zo door en door vormig", 24). In Ia, 152-159 is reeds uiteengezet waarom wij bij
betrouwbaar bent? Evenals meer vromen in de Schrift wist deze termen zo'n misselijk, onveilig gevoel over ons krijgen,
David veel te goed: leven is loven! Wij leven om God te loven. want wat is er dan in de Schrift eigenlijk wel waar en wat niet?
„Niet de doden... , maar wij, wij zullen Jahweh prijzen", Ps. We mogen met verwijzing naar bovengenoemde bladzijden
115: 17v. „Ik zal niet sterven, maar leven en ik zal de daden van wel waarschuwen voor deze redenering, want ze zou u wa-
Jahweh vermelden", Ps. 118: 17. „Mijn ziel leve en love U... ", rempel in feite van Davids gebedsschool afhalen met de
Ps. 119: 175. „De levende, de levende, hij looft U", Jes. 38 : 19. De boodschap, dat u eigenlijk, bij „dieper" nadenken, hem in zijn
Schrift trekt de conclusie niet met zoveel woorden, maar leven lessen niet zou mogen volgen.
dat God niet looft, verdient feitelijk de naam leven niet, 21 ). Een tweede gevaar bedreigt ons van een andere zijde. Als
Sterker nog, wanneer de mensen hun roeping om GOd te loven het verzinsel van een onsterf elijke ziel ons in zijn ban heeft,
ongehoorzaam richten op de lof of verering van een mens, een zodat wij met de oude Gnostieken geloven, dat de doden
idee of de een of andere instelling, dan brengen zij het leven eigenlijk niet dood zijn, maar als lichaamloze „zielen" God in de
zelf in de war, ja tenslotte maken ze het kapot. De psalmen hemel prijzen. Wat zullen we dan bij God aanvoeren om ons in
zeggen, dat alleen daar waar GOd geprezen wordt, leven is, 22 ). dagen van dodelijke ziekte het leven te redden? Om zijn 16f
David leef de volgens deze fundamentele menselijke le- hoeft Hij het volgens deze dwaalleer niet te doen, want die
vensroeping. Hij sprak als het te pas kwam van Gods trouw. gaat „boven" zonder onderbreking verder. Is men zich wel
Wij kunnen in dit opzicht zeldzaam nalatig zijn, ook degenen bewust, dat men Psalm 30 dan wel als verouderd uit de bijbel
die met Mozes zouden willen zeggen: „Och Heere, ik ben geen kan schrappen, wel niet formeel (foei!) maar dan toch wel
man van het woord, ... want ik ben zwaar van mond en zwaar materieel? 25 ).
van tong", Ex. 4 : 10. Natuurlijk vraagt de Heere ook hierin niet Overigens keken de gelovigen van het Oude Testament al
boven de maat van onze gaven. Maar zelfs de moeilijk spre- wel degelijk over het graf heen, dat hebben we dezelf de David
kende Mozes kreeg te horen: „Wie heeft de mens een mond in Psalm 16 horen zeggen, vgl. § 8, 4, 5.
gegeven, wie maakt stom of doof, ziende of blind; ben Ik het
niet, Jahweh?" Ex. 4 : 11. NOOit Gods trouw hardop roemen — Vers 11:
al is het „stuntelig" — is dan ook: nooit! Dan moeten we ons wel „I 166r, Jahweh, en wees mij genadig,
-

bewust zijn, dat als wij ooit in een situatie als David in Psalm Jahweh, wees mij een helper':

302 303
§ 11 Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen § 11

„HOOr" — ja, want God wendt zijn oor ook wel eens „te doen". De vreze des HEEREN tilt een mens niet uit de
„Wees mij genadig" — dat moest zelfs een David zeggen. voegen van het echt-menselijke.
Wie weet hoe ze toen bij David thuis gekleed waren.
Misschien moeten we de laatste verzen wel letterlijker nemen Tenslotte Davids laatste woord in deze psalm.
dan we gewoon zijn. David zelf alsmede zijn vrouwen en Nu maar weer vervallen in het oude gangetje?
knechten zullen uit diepe verootmoediging voor Jahweh rouw- Geen sprake van, daar had David de les te goed voor
kleren aangetrokken hebben. De Israelieten waren in dit op- geleerd. Waarom had Jahweh David weer beter gemaakt?
zicht fijngevoeliger dan wij, moderne Westerlingen. De NV Kennelijk omdat Hij gezwicht was voor Davids kroonargu-
heeft wel deftig „rouwkleed", maar de SV kon er wel dichter bij ment: „Maar Jahweh, zo houdt U geen lovers meer over!" Dat
zijn met z'n woordje „zak". Hoe vaak lezen we niet in de Schrift had achteraf gezien kennelijk de doorslag gegeven. Zo heeft
van mensen, die in rouw of verootmoediging een geitenharen David het ook begrepen, blijkens vs. 13a: dat hebt U gedaan
zak aantrokken? Gen. 37 : 34, 2 Sam. 3 : 31, 2 Kon. 6 : 30, 19 : 1, „opdat mijn hart U zou psalmzingen... " U wilt dus kennelijk
Jes. 15 :3, 22 : 12, 37 : 1, Jer. 4 : 8, 6 : 26, 48 : 37, Ezech. 7 : 18. nog meer door mij geprezen worden. Dan zal ik dat ook doen,
Vermoedelijk op het blote lijf, 1 Kon. 20 : 31, 21 :27, 2 Kon. mijn levenlang.
6 : 30, Jes. 20 : 2v, en zichtbaar, Jes. 15 : 3. Wie weet lag David er Dat is toen Davids gelofte geworden:
zo wel bij. En gingen zijn knechten ook zo gekleed. Als je heer „Jahweh, mijn God, voor altoos zal ik U loven".
doodziek is? Moet hij dan eerst gestorven zijn voor je je Wat heeft David deze gelofte gestand gedaan!
sieraden aflegt? Om te beginnen door het dichten van deze psalm, maar
Maar wat een ommekeer schonk Jahweh! f eitelijk met al zijn psalmen. Wat heeft David geddan voor de
lof van God. Zonder ook maar een tittel of te doen van Davids
Vers 12 en 13: inspiratie door de Heilige Geest bij het schrijven van zijn
„Mijn rouwklacht hebt Gij veranderd in een reidans, psalmen (2 Tim. 3 : 16 SV, 2 Petr. 1 : 21), het was voor hem toch
mijn rouwkleed hebt Ge losgemaakt, met vreugde mij óók een kwestie van transpiratie, werken, schrijven, schrappen,
omgord, schaven. En wat deelt Kronieken ons niet veel mee over Da-
opdat mijn hart 26) U zou psalmzingen en nimmer verstom- vids zorg voor de tempelzang! by. 1 Kron. 25, 28.
men.
Jahweh, mijn God, voor altoos zal ik U loven". De lof des Heeren is het sleutelwoord van deze psalm. Dat
was Davids pleitgrond: maar ik moet U toch lOven? Dat was
Zo ging het in Davids huis. zijn opwekking aan het adres van zijn lezers: „looft zijn heilige
Geen vals-godsdienstig fanfaronnerend gepraat over va- naam!" En dat was de reden van zijn genezing: God wilde deze
ders sterven, maar grote droef heid en diepe verootmoediging. man nog wat laten doorwerken aan de lof van Zijn naam.
En bij David zelf eerst grote schrik en daarna uitgelaten vreug- Hoeveel psalmen zouden wij aan dit herstel te danken heb-
de. Een reidans of rondedans toen duidelijk werd: Jahweh laat ben?
vader nog wat Leven. Natuurlijk zijn wij geen „Davids". Maar al roept God ons
Dansen van blijdschap als je niet hoeft te sterven, zo is thet dan niet tot psalmen-dichten, Hij verwacht van ons wel psal-
naar de Schrift. En zo is de dienst van God voor een mens ook men-zingen.

304 305
§ 11 Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen § 11

ren dat de oude Israelieten geen of weinig mogelijkheden hadden om de


Heeft onze hemelse Vader ons ook eens van de dood diagnose van een ziekte te stellen, en dat zij aan de toepassing van geneesmid-
gered? Hoe spreken wij dan achteraf over deze ervaring? Wie delen en therapie weinig aandacht schonken staat o.i. allerminst vast. Liever
steken wij in dat verband in de hoogte? Op wiens nddm zetten stellen we het zo: het O.T. is niet geinteresseerd in een diagnose en in een
therapie in onze zin, het stelt op zijn eigen wijze de „diagnose", zoekt naar de
wij deze genezing — bij gelegenheden 66k hardop? David relatie tussen ziekte en Jhwh, en de genezing moet komen doordat de goede
kende in dit opzicht zijn taak: „... nimmer verstommen", vs. 13a. verhouding tot Jhwh hersteld wordt."
Ongelovig „Heere, Heere"-zeggen is natuurlijk verwerpelijk, 5) M. Dahood leest: „hiyyitani-m (enclitic mem) yare di bar" en vertaalt: „O
Yahweh, you lifted me from Sheol, you restored me to life as I was descending
maar nooit onze Vader hardop prijzen is eveneens verkeerd. the Pit".
Verkeerd en ... gevaarlijk, want wat moeten we dan in dagen 5 a) G. Pidoux, L'homme dans l'Ancien Testament (Cahiers theologiques XXXII)
van ernstige ziekte bij God voor redenen aanvoeren om ons te Neuchatel/ Paris, 1953, 49-61, spreekt zelfs van de „equivalence entre vie et
respiration", zoals deze in het O.T. voorkomt, niet bedoeld als definitie maar
sparen? teruggaand op de manifestatie van het leven in de ademhaling (a.w.51). Evenzo
De Heilige Geest opene onze ogen voor Gods welbehagen, is het gesteld met de ,,identite entre la vie et le sang". Meer aanhalingen uit
uitkomend in onze welstand, en voor onze voornaamste le- dit werk bij Th. Struys, a.w. 403v.
6) Cf. Christoph Barth, Die Errettung vom Tode in den individuellen Klage-
venstaak: „Jahweh, mijn God, voor altoos zal ik U loven!" und Dankliedern des Alten Testaments, Zollikon 1947, 22-28.
Thuis en in de samenkomsten van Zijn gemeente. 7) Chr. Barth, a.w. 89.
8) idem, 118.
NOTEN. 9) Wij lezen dus in Davids woorden 'neer dan een „dichterlijke hyperbool",
1) Met o.a. Delitzsch, Konig, J. Ridderbos en N. H. Ridderbos. zoals J. Ridderbos. De gedachte in diens opmerking bij dit vers, dat „de ziel de
2) De SV plaatst de psalm in z'n Kantt. bij de her-inwijding van Davids huis draagster van het leven is" werd bestreden in V.L. Ib, 69 e.v. Uiteraard was
na Absaloms opstand. Wij volgen met N. H. Ridderbos de oplossing van De- Davids doodstoestand „nur eine partielle and beschrânkte", men identificeert
litzsch e.a. dat David tijdens zijn paleisbouw door een ernstige ziekte is zich in de psalmen nooit met een dode, wel „Selbstvergleiche des Bedrdngten
getrof fen. mit einem Toten", Chr. Barth, a.w. 115, cf. Th. Struys, a.w. 433.
3) Met dit voorstel — 'oyebay lezen als plurale excellentiae — komt M. 10)Vertaling M. Dahood, zie noot 5.
Dahood, 11)Th. Struys, a.w. 406. Cf zijn beschouwing over de Hebr. wortel chjh op blz.
4) Dr. Th. Struys, Ziekte en genezing in het Oude Testament, Kampen 1968, 425: 398-406 („een kracht, welker working kan toe- en afnemen")
„Uit II Kr. 16, 12 kan niet de algemene conclusie getrokken worden dat Jhwh in 12) N. H. Ridderbos „... het is moeilijk vast te stellen, wat de hier gebruikte
zijn schenken van genezing geen gebruik wil maken van de dienst van mense- woorden precies betekenen; men kan ook vertalen: „tot het gedenken van zijn
lijke „genezers" (noot 130: Cf I Sm. 16, 16, waar het inroepen van menselijke hulp heiligheid", of: „tot vermelding, tot uitroeping van zijn heiligheid".
niet wordt afgekeurd... ): deze plaats spreekt slechts van een verkeerde instel- 13) Al vinden we de vertaling van N. H. Ridderbos zeer aantrekkelijk: „Een
ling van koning Asa. Dat het ingrijpen van Jhwh ter genezing bet gebruik van plotselinge plaag is er door Zijn toorn, het leven door zijn welgevallen", K.V.
middelen niet uitsluit zou afgeleid kunnen worden uit II Kn. 20, 7 etc; stellig al. M. Dahood gaat in dezelf de richting: „For death is in his anger, life eternal
legt het O.T. op dit aspect van de genezing niet de nadruk, maar reeds eerder in his favor", al. Zou men dan echter geen duidelijke schÜldbelijdenis over
maakten wij er op attent dat in dit opzicht een andere factor van invloed kan zOnden van David mogen verwachten? Om deze reden voelen we er ook niet
zijn dan het feit, dat het O.T. de toepassing van dergelijke middelen onver- voor de suggestie van Hengstenberg over te nemen, die deze psalm dateert na
enigbaar zou achten met de zuivere dienst van Jhwh". de wegneming van de pestplaag. Davids zelfbeschuldiging in vs. 7 lijkt ons
Dr. Struys had daarover blz. 415v o.a. de volgende concluderende opmer- daarvoor te zwak. Zie onze verklaring van Davids ervaring van Gods toorn.
kingen gemaakt: „De onmogelijkheid om de in het O.T. voorkomende ziekten 14) Vgl. over het verband tussen ziekte en Jahwehs straffende toorn Dr. Th.
te indentificeren laat zich verklaren enerzijds uit het toenmalige gebrek aan Struys, a.w. 418.
medische geschooldheid (Noot 105... Cf in dit verband ook H. W. M. de Jong, 15) Hierop wijst Calvijn al.
Dem. ziekten, 7, die opmerkt dat de uitgebreide geneeskundige literatuur in 16) K. J. Popma, Levensbeschouwing, II, 369, Amsterdam 1959.
spijkerschrift slechts weinig observaties vermeldt die de geschoolde onderzoe- 17) Vgl. M. Dahood, a.l. die le in lehareri '6z als lamedh comparativum opvat en
ker verraden... ), anderzijds uit de hedendaagse onzekerheid omtrent de bete- vertaalt: „O Yahweh, by your favor you made me more stable than the mighty
kenis van de in de beschrijving en in de benoeming van ziekten gebiuikte mountains;... "
terminologie.(... ) Wij menen dan ook niet te mogen volstaan met te constate- 18) Aldus Hengstenberg, Delitzsch, N. H. Ridderbos, J. Ridderbos vindt „mijn

306 307
§ 11 Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij genezen

berg" voor „mijn rijk" toch een bevreemdende uitdrukking, maar als men
rekening houdt met de faam van onneembaarheid, die de burcht Jebus genoot
— „blinden en lammen zullen u terug (kunnen) drijven", zeiden de inwoners,
II Sam. 5 : 6, I Kron. 11 :5 - dan lijkt het ons na de ongelooflijke militaire
prestatie van de inneming van deze op een steile heuvel gelegen burcht niet
bevreemdend dat David als veroveraar is gaan spreken over „mijn berg", als 12
over een kroondomein.
19) Dahoods voorstel i.p.v. „mijn bloed" te lezen: „mijn tranen" verstoort o.i. het
Hebr. parallellisme, dat hij overigens juist zo hoog schat.
PSALM 42/3:
20) Dahood voelt wel voor: Will the Slime praise you... ", omdat dit past bij de DORST NAAR DE BEDIENING VAN GODS WOORD
Noordwest Semitische voorstellingen van de onderwereld als een plaats van
vuil en modder. Maar was het niet juist Davids vraag: is het nu al de tijd, dat
van mij gaat gelden: „... tot stof zult gij wederkeren"?
21) Claus Westermann, Das Loben Gottes in den Psalmen, Gottingen 1963, 121. Smachten van verlangen naar de levende God. Verteerd
22) idem, 122v. „Wenn das Loben Gottes, wie es die Psalmen sagen, zum Dasein worden van heimwee naar kerkdiensten met Gods yolk. Dood-
gehOrt, dann musz die Abkehr des Lobens auf einen Menschen, eine Idee oder
eine Institution das Leben selbst stOren and schlieszlich zerstOren. Die Psal-
moe zijn van de afgoden. Vechten tegen je tranen als je aan
men sagen, dasz allein da, wo Gott gelobt wird, Leben ist." vroeger denkt. Huilen van ellende omdat je verstoken bent van
23) J. Ridderbos, al., al verzacht deze zijn uitspraak wel door de toevoeging, dat de bediening van Gods Woord. Stekende pijn voelen omdat ze
deze bede „wel sterk OT-isch is gekleurd, maar toch ook voor de NT-ische
gelovige niet waardeloos is", al.
je goede God honen. Hunkeren om Gods lof weer eens te
24) F. M. Th. BOhl, a.l. (Tekst en Uitleg), Groningen-Batavia 1946. bezingen met zijn trouwe gemeente.
25) Over de theorie van een onsterfelijke ziel werd uitvoerig geschreven in V.L. Weet u daar soms van mee te praten?
Ib, 49-161. Vgl. ook C. Vonk, De doden weten niets, Franeker, z.j.
26) Cf. M. Dahood, a.l.
Dan zal Ps. 42/3 u wel bijzonder aanspreken, want die
27 ) N. H. Ridderbos, a.w. 306. roept van uit dèze nood tot God. En zijn dichter wil ons daarbij
nog de weg wijzen ook, want volgens het opschrift moet deze
psalm dienen als leerdicht (maskil).
Altijd en overal zijn er kinderen van God geweest, wier
diepste verlangen was: „Het levenswater van Gods Woord! Wat
zou ik dAt graag nog eens drinken in de samenkomsten van
zijn yolk!" En dan daarvan verstoken zijn! Hoe mogen zulke
ellendigen gerust klagen voor God? En wat mogen die gerust
vragen aan God?
Dat zijn dingen waar dit „leerdicht" antwoord op geeft.

I. EEN LEERDICHT VAN DE KORACHIETEN.


Ook een goddeloze vader kan Godvrezende kinderen heb-
ben. Dat ziet u aan Korach, de achterkleinzoon van Levi (1
Kron. 6 : 38). Samen met Dathan en Abiram kwam Korach in
opstand tegen Mozes' leiding en als straf voor hun revolutie
spleet de grond onder hun voeten en verzwolg hen en hun
aanhang levend. Ook de gezinnen van Dathan en Abiram,

308
309
§ 12 Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord § 12

Num. 16, Ic 192-200, 224-230. Maar Korachs kinderen waren bergte, bij de bronnen van de Jordaan. Een landschap van
wijzer dan hun vader. Zij namen Mozes' waarschuwing ter grootse, maar woeste schoonheid. Daar bij de toppen van de
harte en hadden zich bijtijds uit de omgeving van hun vaders Hermon valt de meeste regen en in het voorjaar komt het
tent verwijderd. Zo redden zij hun leven, Num. 26 : 10v. gesmolten sneeuwwater er in bruisende watervallen naar bene-
Afgaande op het opschrift menen we dat de dichter van den zetten. „Watervloed roept tot watervloed bij het gebruis
Ps. 42/3 een verre nakomeling van deze goddeloze Korach is Uwer watervallen", vs. 8, 3). In deze watervallen ziet de dichter
geweest. En lid van dezelf de tak van de stam Levi als waartoe een tref f end beeld van de beproevingen, die over hem zijn
ook zulke Korachieten als de prof eet Samuel en de zanger uitgestort. „Al uw baren en golven slaan over mij heen", vs. 8.
Heman behoren, 1 Kron. 6 : 33. „Mijn tranen zijn mij tot spijze dag en nacht... ", vs. 4.
Toen David op zijn oude dag de tempeldienst alvast re- Wat was er dan met hem aan de hand? Want voor een man
gelde, gaf hij de familie der Korachieten de opdracht straks de tranen in zijn ogen krijgt, moet er meestal wel iets aangrij-
leiding te nemen bij het zingen in het nieuwe huis van Jahweh, pends voorgevallen zijn. Ook bij de Israelieten, die waarschijn-
1 Kron. 6 : 31, 2 Kron. 20 : 19. Blijkbaar hebben deze levieten lijk wat minder geremd waren dan wij. Was deze man mis-
zich toen niet beperkt tot het zingen van psalmen maar heb- schien verbannen? Krijgsgevangen? Een overvallen reiziger?
ben sommigen van hen zelf ook psalmen gemdákt, 1 ). Het Een vluchteling? Een ernstig zieke? 4 ). Mogelijkheden genoeg.
opschrift „Van de Korachieten" staat boven de Ps. 42, 44-49, 84, De enige zekerheid, die we krijgen is dat hij niet naar de
85, 87, 88, 2 ). tempel kon gaan. Hij, een Korachiet! Een man die 166f de in
Een zo'n levitische zanger moet Ps. 42/3 hebben gedicht. In Gods huis!
vs. 5 vertelt hij van zijn leidende functie in de tempeldienst. En nu wordt hij verteerd van heimwee naar „Gods aange-
Als er een stoet feestgangers de tempel naderde liep hij voor- zicht", „Gods huis", „de feestvierende menigte", „uw heilige
op. „Bij jubelklank en lofgezang". Of hij muzikant was? Of berg", „uw woningen" en „uw altaar". Dat heimwee kunnen we
voorzanger? U begrijpt dat deze man zich daardoor nog nauwer ons van een gewone Israeliet al levendig voorstellen en zeker
aan de tempel verknocht voelde dan de gewone Israeliet. En u van een Leviet. Tot overmaat van ramp kwam daar nog bij, dat
weet hoe die al aan de tempel gehecht waren: „Als ik Jeruza- deze vrome man moest verkeren in een goddeloze omgeving,
lem niet verhef boven mijn hoogste vreugde!" Ps. 137 : 6. Zulke die hem dag en nacht treiterde om zijn geloof. Wat heeft hem
gelovigen uit de andere stammen waren gewoon jaloers op dat gestoken!
mannen als de levitische dichter van onze psalm: „Welzalig Straks bespreken we deze dingen wel uitvoeriger. Hier
(hoe goed of !) zij die in uw huis wemen (zoals de Levieten; wij hebben we ze vast wat naar voren gehaald om de bespreking
komen maar zo nu en dan op bezoek), zij loven U (hier in uw van de af zonderlijke verzen wat makkelijker te maken.
huis) gestddig!" Ps. 84 : 5, ja zij doen dat zelfs 's nachts, (n.l. bij Kent u iets van dit verlangen?
het avondoffer) Ps. 134: 1. Wat nu niet is kan anders zomaar komen. Dan kan Psalm
42/3 ons als „leerdicht" (maskil) dienen. Dat zijn psalmen, die
Op de achtergrond van deze psalm ruisen dus tempelzan- een bepaalde situatie prof etisch doorlichten met de lamp van
gen, maar op de voorgrond bruisen watervallen! Onze levi- Gods Woord. Zo heeft deze Leviet een gebeds-voorbeeld nage-
tische dichter zit op dit moment eindeloos vér van Gods huis laten voor alien die in soortgelijke beproevingen net als hij
in het hoge Noorden, aan de zuidzijde van het Hermonge- hunkeren naar de gemeenschap met Gods trouwe yolk.

310 311

§ 12 Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord § 12

Nu nog iets over de indeling. mysticus. Men zou zich daartoe kunnen laten verleiden door
Psalm 42/3 valt duidelijk in drie stukken uiteen: de woorden „mijn ziel", die hij nogal druk gebruikt (42 : 2, 3, 6,
1) Psalm 42 : 1-6 7, 12, 43 : 5). Maar daarmee bedoelde onze Leviet beslist niet
2) Psalm 42 : 7-12 dat „vrome" plekje, diep in het „innerlijk" van een mens, waar
3 ) Psalm 43 : 1-5. de Middeleeuwse (en latere) mysticus door „inkeer" en „gela-
Alle drie eindigend met hetzelf de ref rein. tenheid" wachtte op de „verborgen aanraking met God". Deze
Verder verdelen van deze psalm heeft weinig zin. Daar- „ziel" was het centrum van de eigenwillige godsdienstigheid
voor is hij tezeer het ontroerde relaas van een diep geschokte van mannen als Eckart, diens leerlingen Tauler en Jan van
gelovige, die heeft geworsteld met God en met zichzelf. Hij Ruysbroeck, alsmede van Seuse en Thomas a Kempis. Vooral
heeft deze worsteling beschreven zoals hij haar heeft door- Tauler moet in „diepdoorvoelde" preken als geen ander de
leef d: als rollers golf den zijn beproevingen over hem heen, „innigheid" van het leven in de „gemeenschap" met God heb-
42 : 8. Er waren zelfs ogenblikken dat hij niet eens verder ben geschilderd. Hij sprak van zalige uren van „Trunkenheit in
spreken kon, omdat tranen zijn stem verstikten. Deze psalm Gott". Voor veel christenen in de middeleeuwen draaide de
bestaat dan ook niet alleen uit woorden, maar ook uit stilten, hele godsdienst om de „beleving" dat „God zijn intrek bij ons
zodat we zowel aandacht moeten hebben voor wat 6p de regels neemt". Zo waren ze altijd gericht op zichzelf in plaats van op
staat als voor wat er tfissen staat, 5 ). de Heere die hen gekocht had en God die zijn verbond met
hen had opgericht.
2. HEIMWEE, HOON EN HOOP. Onze levitische broeder was echter juist de tegenvoeter
Onze tempelzanger had dus heimwe. e. van de middeleeuwse mysticus en diens latere geestverwanten.
Ergens had hij een hinde zien staan. Het arme dier stond Als de psalmist over „mijn ziel" sprak, bedoelde hij niet de
boven een uitgedroogde beek, Jer. 14 : 5, Joel 1 : 20. Smachtend gef antaseerde „onsterfelijke ziel" van de heidense Grieken,
naar water. Weten wij in ons waterland eigenlijk wel wat dat maar gewoon zichzelf. Mijn ziel = ik. Zijn ziel = hij. Weg met
is: dorst? Binnen enkele dagen dodelijk! Met een hartverscheu- die af god „onsterfelijke ziel"! En weg met de bijbehorende
rende kreet gaf het dier uiting aan zijn teleurstelling over die afgoderij met „het ziele-leven" als de plaats waar de heilsfeiten
droge beek 6 ). Daarin zag onze Leviet zijn evenbeeld: z6 moeten gebeuren! Hebben we als christenen daarvan nu nog
smachtte hij naar God! niet voldoende ellende beleefd? „Mijn ziel dorst naar God" in
Ps. 42 : 3 heeft niets te maken met „het fluisterende spreken
Vers 2:
Gods tot de ziel" waarop zoveel middeleeuwers zonnen, Col.
„Gelijk een hinde, die naar waterbeken smacht,
2 : 8. Dezen hadden als het er op aan kwam geen bijbel en geen
zo smacht mijn ziel naar U, o God".
kerk nodig, evenmin als doop en avondmaal, omdat dit slechts
Smachten naar God. ,,uitwendige" dingen waren. Hoogstens geschikt om een mens
Laten we eerst vaststellen hoe we dit vooral niet moeten wat voor te verwarmen voor het eigenlijke van de hele
opvatten. Namelijk niet als een zweverig algemeen- godsdienst: de „gemeenschap" van de Bruidegom Christus met
godsdienstig verlangen. Niet als een vaag en onwezenlijk-reli- de „ziel" als zijn bruid, de vereniging van God met de god-
gieus smachten. Beschouw deze Korachiet alstublieft niet als delijke „ziel". Maar zoals gezegd was onze Korachiet van dit
een excentriekeling, een voorloper van de middeleeuwse alles juist een tegenvoeter. Want waar deze gelovige man als

312 313
§ 12 Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord § 12

een uitgedroogde hinde naar smachtte, was naar de waterstro- diensten in de tabernakel of tempel? Van David weten we het
men van de bediening van het Woord! Zijn dorst naar God was zeker. Toen hij moest vluchten voor Saul was hij alles kwijt wat
dorst naar de kerkdiensten in de tempel! een man dierbaar is: z'n vrouw, z'n vriend, z'n werk. Maar ddar
Dit blijkt allereerst uit het volgende vers. hoor je de vluchteling dan niet over klagen. Wel dat „zij mij
thans verwijderd houden van de gemeenschap met het erf deel
Vers 3:
van Jahweh en zeggen: ga (jij maar) heen, dien (jij maar) andere
„Mijn ziel dorst naar God,
goden", 1 Sam. 26 : 19. Toen bad David net als onze tempelzan-
naar de levende God;
ger: „an ding heb ik van Jahweh gevraagd, dit zoek ik: te
wanneer zal ik komen 7).
verblijven in het huis van Jahweh al de dagen van mijn leven,
en voor Gods aangezicht verschijnen?" 8 ).
om de lief elijkheid van Jahweh te aanschouwen, en om te
Ziet u, dat onze verbannen tempelganger met zijn „dorst onderzoeken in zijn tempel", Ps. 27 : 4.
naar God" geen wazige godsdienstigheid op het oog had? Geen Maar als er Eên geweest is, die dit verlangen van de
„hemelverlangen". Geen onbepaalde „Weltschmerz-stemming". psalmist moet hebben gedeeld, dan is het wel onze Heere
Geen verlangen om door de dOOd „voor Gods aangezicht te Jezus Christus. Hij heeft de heimwee-beker van deze psalm tot
verschijnen". Zelfs geen verlangen naar gemeenschap met God de bodem leeggedronken, toen Hij zes weken lang in de
in het algemeen, want die oefende hij in dit gebed wel degelijk. woestijn was — met de duivel zelf ! Matth. 4. Toen heeft onze
Nee, zijn diepe verlangen ging uit naar Gods huis. „Voor Gods Heiland Ps. 42/3 vervuld, dat wil zeggen dat de klachten en
aangezicht verschijnen" is immers in de Thora de gewone noden van deze psalm bij Hem ten toppunt gerezen zijn (vgl.
uitdrukking voor het verschijnen van de Israelieten in het over de vraag hoe psalmen vervuld kunnen worden, § 2, 2)
heiligdom op de drie grote feesten, Ex. 23 : 17, 34 : 23, Jes. 1 : 12,
Deut. 16 : 16. Jahweh woonde toch in het Heilige boven de Wij hebben nu geen heilige plaatsen meer. Jeruzalem is
cherubs? Dan beyond men zich toch in de voorhof „voor Zijn geen heilige stad meer, Palestina geen heilig land en onze
aangezicht"? 1 Sam. 2 : 30. kerkgebouwen geen heilige gebouwen. Die tijd is voorbij. De
Misschien zag onze Leviet dagelijks de starre tronies van Wet met haar heiligdom, priesters en altaren is verouderd en
afgodsbeelden om zich heen. Machteloze goden, die je niet verdwenen, Hebr. 8. „Alzoo dat het gebruik daarvan onder de
hOren roepen of zien lijden, Ps. 115, 135. Dan zal hij toen hij die Christenen weggenomen moet worden; nochtans blijft ons de
dode goden zag nog heviger verlangd hebben naar de liefelijke waarheid en substantie daarvan in Christus Jezus, in denwel-
tempeldienst in Jeruzalem, zodat hij uitriep: „Mijn ziel dorst ken zij hare vervulling hebben", art. 25 N.G.B. En deze blij-
naar God, naar de levende God!" En hij pijnigde zich of met de vende substantie en waarheid is: Gods Woord met zijn tekenen
vraag: „Wanneer zou ik weer eens in de tempel voor Gods en zegelen van doop en avondmaal. En de gemeente, in wie
aangezicht mogen verschijnen? Wanneer zou ik mijn hart weer God door zijn Geest woont, en die zijn Woord gelooft, Ef.
eens mogen ophalen aan de of f erdienst en de verkondiging 2 : 21v, 1 Cor. 3: 16. Daarom is de substantie van Ps. 42/3
van Gods Woord? Ik dorst er naar als een versmachtende gebleven: heimwee naar God en zijn Woord in de ge-
hinde naar water." meenschap van zijn yolk! En daarom hebben ook veel gelo-
vigen onder het N.T. dit heimwee gekend. Christenen in een
Hoevelen zouden net zo verlangd hebben naar de kerk- goddeloze omgeving, die de afgoden van onze tijd vereert

314 315

§ 12 Pscilm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord § 12

(wetenschap, genot, sport, enz.). Zieken, gevangenen, zeelui, bekeken en aangezien de psalmist mijlenver van Jeruzalem zat
bejaarden kennen dit heimwee naar een samenkomst rond het kon zijn God „natuurlijk" niets meer voor hem doen. En daar
Evangelie van onze Heere Jezus Christus. hebben ze hem wat mee gesard! Dagelijks moest hij het horen:
Weet u wanneer dit verlangen er ook is? In tijden dat het „Waar blijft je God nou?" We moeten daarbij wel bedenken, dat
Woord van God schaars is, vgl. 1 Sam. 3 : 1. Prachtige kerkge- ook de heidenen Jahweh goed kenden, vgl. Num. 14 : 15, Joz.
bouwen behoeven dan niet to ontbreken, alleen vindt u daarin 2 : 9-11, 1 Sam. 4 : 8. Vandaar het treiterende: „Uw God", van wie
geen bediening meer van het Woord in Geest en in kracht. jullie, Israêlieten, immers altijd de mond vol hebt. Waar blijft
Gods yolk krijgt theologische aftreksels voorgeschoteld in die beroemde Helper van jullie nou? 9 ). Hij laat het er maar
plaats van Gods Woord. Dorre schema's in plaats van het frisse lelijk bij zitten!
Evangelie. Dode begrippen in plaats van het levende Woord.
Het vleselijke messias-ideaal van de Joden uit de Evangeliën: „Waar is uw God?" Deze vraag zullen wij niet vaak let-
een politieke verlosser, een revolutionaire verzetsheld. Terwijl terlijk toegevoegd krijgen. Wanneer u echter als christen met
Messias Jezus veel en veel meer is: „Want Hij is het, die zijn open ogen leeft, ziet u deze vraag zakelijk dagelijks op u
yolk zal redden van hun zOnden", Matth. 1 : 21. Als Gods yolk afkomen en zult u de hoon in deze vraag vaak voelen steken.
dergelijke stenen voor brood krijgt voorgezet kan het verkom- Uiteraard ervaart niet iedereen dit in dezelf de mate als de
meren tot een amechtig yolk, dat misschien onbewust met Ps. psalmist.
42/3 instemt: „Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstro- Wij leven toch in een goddeloze wereld? Waar u ook loopt
men, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!" S.V. „Mijn ziel dorst of bent, op straat of op uw werk, of u een krant leest of naar
naar God, naar de levende God". De rechtvaardigen hunkeren de TV kijkt, overal ziet u de Franse revolutie krachtig doorwer-
dan naar de God van de bijbel, de God van Abraham, David en ken met haar devies: „Geen God en geen meester!" Laat ons
Jesaja, de God en Vader van onze Heere Jezus Christus. Ook hele moderne leven geen donderend-massale hoon horen voor
daar is dan de dorst van Ps. 42/3: „Ik zou zo graag mijn Vader God en zijn Christus? Woordloos klinkt het ook dagelijks in
willen zien!" Niet middeleeuws-eigenwillig, in de „grond van onze oren: „Waar is uw God?" Bestaat Hij eigenlijk wel? Is Hij
mijn ziel", ook niet in een zalig uurtje van „Trunkenheit in niet dood? Is Hij geen verzinsel uit primitieve tijden? Hoe kan
Gott", maar nuchter en blij: mijn Vader zien uit zijn Woord, uit zijn Boek de Waarheid zijn? Hoe vaak komt het niet in strijd
de Heilige Schrift, uit het Evangelic / Ook waar ddt schaars
,
met de natuurwetten? Hoe kan een bijl drijven? Is de zond-
wordt, komt de dorst van deze psalm op en gaan uitgedroogde vloed niet het zwaar overdreven verhaal van een oude lokale
kerkmensen op smachtende herten lijken... watersnoodramp? Wat doe je in deze tijd met de God van de
bijbel? De opstanding van zijn Zoon Jezus Christus is natuur-
Vers 4: lijk een mythe.
„Mijn tranen zijn mij tot spijze Zo spreekt en schrijft men in de 20e eeuwse Christenheid
dag en nacht, over de eeuwige God, de Schepper van de einden der aarde. De
daar men de ganse dag tot mij zegt: God van de zondvloed, de God die Abraham riep en Israêl door
Waar is uw God?" tien rampen uit Egypte verloste. De God die water uit rotsen
De heidenen zagen hun goden als aan een bepaald land liet lopen, brood uit de hemel liet regenen, doden opwekte,
gebonden heerschappen. Zo zullen ze Jahweh ook wel hebben volkeren verhoogde en later vernederde, Israel bewaarde, zijn

316 317
§ 12 Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord § 12

verbond met Abraham eerlijk nakwam, zijn Zoon naar de zijn ellende en eenzaamheid nog schrijnender. Golven van
wereld zond, Hem onze zonde toerekende, Hem na volbrachte heimwee overspoelen hem. Weerloos geeft hij er zich aan over:
taak uit de doden opwekte en Hem een plaats gaf aan zijn „Hieraan wil ik denken en mijn ziel in mij uitstorten", dat wil
rechterhand in de hemel. De God die de Heilige Geest gaf, zeggen: mijn gedachten de vrije loop laten, 15 Vgl. de uitdruk-
).

Paulus naar Europa zond, dat werelddeel met z'n uitzaaigebie- kingen: je „hart uitstorten", Ps. 62 : 9, je „klacht uitstorten", Ps.
den uit het heidendom verloste, het begiftigde met de belofte 102 : 1, je „benauwdheid bekend maken", Ps. 142 : 3, die alle aan
van het Evangelie en daarin met het bloed en de Geest van zijn elkaar verwant zijn.
Zoon (vgl. over deze historische heiligmaking, V.L. II, 234-237). „Wat klonk de muziek mooi... ! Wat liepen wij vooraan... !
Laten we ons bewust zijn dat onze moderne wereld deze grote Wat zongen de pelgrims.. ! Wat een vreugde rond de alta-
goede en geduchte God dagelijks hoont! ren... !" Golven van heimwee overspoelen hem.

Vers 5:
Ook hierin was deze Korachiet niet de laatste.
,Hieraan wil ik denken
Hoe zal het Jeremia te moede geweest zijn, toen hij zijn
en mijn ziel in mij uitstorten: 10 ).
„40-jarig ambtsjubileum" herdacht op de bodem van de slijk-
hoe ik optrok in de dichte drom, 11 ).
put? Jer. 38. Zou hij Ps. 42/3 hebben gekend? Zou hij in die put
voor hen uit schreed 12) naar Gods huis, gedacht hebben aan de mooie tijd van Josia's kerkhervorming,
bij jubelklank en lofgezang - waarvan Jeremia als jonge leviet uit Anathot van nabij getuige
een feestvierende menigte". geweest is?
Een bewijs temeer dat deze broeder met zijn „dorst naar Zoals ook ballingen als Daniel met zijn drie vrienden en
God" niets ziekelijks bedoelde. Verlangen naar God was voor de prof eet Ezechiel met het hele vrome Overblijfsel in Babel
deze leviet: meelopen in een dr6m, Gods lof bezingen in een dit heimwee van Ps. 42/3 moeten hebben gevoeld. Klinkt het
menigte. Dat was hij altijd gewoon geweest, 13 Onze dichter
). niet uit Psalm 137: „Aan Babels stromen, daar zaten wij, ook
was notabene tempelzanger van beroep. Er kon om zo te weenden wij, als wij Sion gedachten. Aan de wilgen aldaar
zeggen geen plechtige optocht de tempel binnentreden of hij hingen wij onze citers... Hoe zouden wij Jahwehs lied zingen
liep met andere zingende en muziek makende levieten voorop! op- vreemde grond? Indien ik u vergete, o Jeruzalem, zo vergete
Dat is wat anders dan het mystieke ideaal: „Eenzaam met God (mij) mijn rechterhand mijn tong kleve aan mijn verhemelte,
;

gemeenzaam" of de uitspraak van Thomas a Kempis: „Overal als ik uwer niet gedenk, als ik Jeruzalem niet verhef boven
heb ik rust gezocht, maar nergens gevonden dan in boekskens mijn hoogste vreugde".
en hoekskens". Onze psalmist betrad gehoorzaam Gods weg ter Ook de geschiedenis van de Nieuwtestamentische kerk is
zaligheid: Geest, Woord, doop, avondmaal, geloof. „En door dit vol ballingen en verdrevenen. Vanaf de apostolische tijd
voorbeeld wordt de hoogmoed van die mensen de bodem (Hand. 8 : 1) tot heden. Uit broederhaat door broeders vervolg-
ingeslagen, die deze hulpmiddelen zorgeloos voorbijgaan, ja de broeders, 1 Joh. 3 : 11-17, om God een dienst te doen, Joh.
zelfs trots verachten", aldus Calvijn bij deze psalm, 14 ). 16 : 2. Denk slechts aan de Waldenzen; eeuwenlang verdreven.
Maar waar zit hij nu? Ver van Jeruzalem, in een ruig Aan de gelovigen, die in de 16e eeuw vanuit de Nederlanden
landschap, tussen goddeloze afgodendienaars. Daar komt het vluchtten naar Londen („Austin Friars", Johannes a Lasco) en
zoete verleden bij hem boven en als hij daaraan denkt voelt hij Emden („herberg van Gods verdrukte yolk". In 1560 kwamen

318 319
§ 12 Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord § 12

350 vluchtelingen over het ijs naar Emden). En hoeveel christe- bruisen. Dus de psalmist vraagt zich af: Waarom bruist het zo
nen voelen thans het heimwee van Ps. 42/3? van binnen? Waarom kreun je zo?
Wat vêcht deze man anders tegen zijn verdriet!
Vers 6: En hij deelt zichzelf (letterlijk: mijn ziel) de vermaning uit:
„Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, „Hoop toch op God. Want mijn Verlosser zal er vast voor
en zijt gij onrustig in mij? 16) zorgen, dat ik Hem weer samen met zijn yolk mag loven in het
Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, heiligdom. Die tijd komt vast terug!"
mijn Verlosser en mijn God!" Hiermee eindigt het eerste deel van Ps. 42/3.
En was toen de strijd gestreden en de zee bedaard? Dat
Hier moeten we niet alleen letten op wat er 6p, maar ook zou men na vs. 6 verwachten. Maar al vechtend om op GOd te
op wat er tilssen de regels staat. Dan lezen we achter bo- hopen, flitsen zijn gedachten terug naar vroeger en daar gddt
venstaande woorden als een watermerk in een brief : „Jahweh zijn nauwelijks bevochten rust:
is nabij de gebrokenen van hart en Hij verlost de verslagenen Vers 7:
van geest", Ps. 34 : 19, vgl. Ps. 51 : 19. „Mijn ziel buigt zich neder in mij,
Kijk maar, de bedroef de psalmist vermánt zich! omdat ik aan U denk 17 )
Want hij mag dan branden van verlangen naar een kerk-
uit het land van de Jordaan en de Hermon bergen,
dienst in de tempel, er mag een zee van ellende over hem zijn
uit het klein gebergte':
heengespoeld, hij mag dagelijks schimpscheuten op zijn God
hebben aangehoord — heimwee naar Gods huis is iets anders Daar begint de strijd opnieuw! Omdat hij weer aan God
dan twijfelen aan Gods Woord. Aan twijf el heeft hij zich niet denkt. En we weten dat deze psalmist daarmee bedoelt: God
schuldig gemaakt, dat blijkt uit heel zijn psalm. Hij zit wel diep en zijn huis, God en zijn Woord, God en zijn dienst, God en zijn
in de put, maar blijft op Jahweh vertrouwen. Dat lezen we hier yolk.
in vs. 6 duidelijk: „Mijn Verlosser en mijn God!" Zo spreekt hij Aileen al om deze reden lijkt ons het opschrift boven deze
nog steeds over Jahweh. psalm geen vergissing, al wordt het zo wel beschouwd. Ps. 42/3
Dit neemt niet weg, dat hij grote moeite heeft in de golven is een kostelijk „leerdicht", waaruit we kunnen leren, dat ook
van verdriet, heimwee, eenzaamheid, hoon en onrecht staande bijbelheiligen hun strijd hebben gekend, waarin zij het ene
te blijven. Al doet hij daarvoor zijn uiterste best, zoals in ogenblik juichten: „Wat buigt gij u neder, o mijn ziel?" om wat
bovenstaande samenspraak-met-zichzelf goed uitkomt. Overi- later te moeten klagen: „Mijn ziel buigt zich (nu toch weer)
gens voeren wij zo'n alleenspraak anders dan een Israeliet. Wij neder in mij". Wat een troostende les tegenover onwerkelijke
leiden zo'n gesprek met onszelf vaak in met de woorden: „Zeg vrome versjes met hun geforceerde: „Blij, blij, blij, mijn hart is
(volgt onze voornaam)". Maar de Hebreeuwse dichter van deze altijd blij!"
psalm sprak zichzelf aan met: „O mijn ziel", wat echter op Vers 8:
hetzelf de neerkomt als onze Nederlandse zegswijze: „Toe, zeg, „Watervloed roept tot watervloed
waarom zit je zo in de put?" Waarom die onrust? vraagt hij zich bij het gebruis uwer stromen ;

af. Het Hebreeuwse woord (hamah), dat hier vertaald is door: al uw baren en golven
„onrustig zijn", wordt ook wel vertaald door: steunen, en slaan over mij been".

320 321
§ 12 Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord § 12

Het ruige decor van deze psalm. Het hoge Noorden van menselijke vlak, maar deze dichter had oog voor G6ds hand,
het Oostjordaanland, bij de bronnen van deze rivier. Een streek Amos 3 : 6. Vandaar zijn herhaalde vraag: „Waarom?" Godde1O-
van bronnen en watervallen, groots, maar voor een bedroef d zen hoonden hem, maar daarin zag hij tegelijk „al Uw (Gods)
hart weinig opbeurend. De watervallen („stromen" zegt de baren en golven", vs. 8. Lijders die zo over hun ellende spreken
boven geciteerde NV van het NBG) zullen niet klein zijn „vernederen zich onder de machtige hand Gods", 1 Petr. 5 : 6.
geweest. De dichter voegt er tenminste het woord „Uwer" aan Verwonderen wij ons over dit: „Waarom?"
toe, zodat hij feitelijk ,,stromen GOds" zegt, ofwel enorme water- Misschien voelen wij ons vertrouwder met de veelgebruik-
vallen. De toevoeging „Gods" dient in de bijbel wel vaker om te zin in gebeden: „Als het met Uw raad mag overeenkomen".
de enorme grootte van iets aan te geven vgl. Gen. 30 : 8 SV, Ps. Je kunt echter over Gods raad onder christelijke vlag feitelijk
68 : 16, Jona 3 : 3 SV. 17 a). heidens spreken. Als bij de oude Grieken het Noodlot iets niet
„Zo zijn de golven van Gods beproevingen over mij heen- wilde, kon de Oppergod Zeus ook niets meer aan de zaak
gegaan", klaagt de psalmist. Hij zegt zelfs: „Al uw golven en veranderen. Boven Zeus stond het Noodlot. Maar boven onze
baren ", want het lijkt wel alsof dile beproevingen, die God hemelse Vader niet! Onze Zaligmaker bad: „Niet mijn wil, uw
over een mens kan uitstorten, op het hoof d van deze verban- Wil geschiede!" Maar dat behoeven wij Hem niet al te spoedig
nen tempelzanger zijn neergedaald. Hij zal dus nog meer na te zeggen. Toen onze Heiland zo bad was het Hem duidelijk,
hebben doorgemaakt dan de dorst naar God, het heimwee naar dat Hij de drinkbeker moest drinken, die Hem zeer benauwde.
de broederschap, en de onrechtvaardige bespotting, die hij hier Desniettemin bad Hij ook: „Indien het mOgelijk is, laat hem
noemt. voorbijgaan!" „Opdat wij zouden weten, dat Hij niet eenswil-
Maar hij vermant zich opnieuw! lend was met het lijden, maar met de wil des Vaders in het
lijden. Ook daarin was Hij mens van gelijke beweging als wij,
Vers 9: dat Hij voor het lijden terugschrok. Anders ware het trouwens
„Des daags zal Jahweh zijn goedertiereiiheid gebieden ook Been lijden geweest. Maar velen zeggen al lang voordat
en des nachts zal zijn lied bij mij zijn, het hun duidelijk is, hoe de weg Gods zal zijn: Niet mijn wil,
een gebed tot de God mijns 'evens': uw Wil geschiede! Ik ben overtuigd, dat dit voortkomt uit een
Onze Korachiet kan niet aan het hoof d van een groep gebrek aan geloof, waardoor zij niet weten aan te houden in
pelgrims lopen, maar zijn roeping verzaakt hij niet: Jahweh het gebed, maar zich aan de gebedsstrijd des geloofs onttrek-
prijzen! Zijn hoop blijft gevestigd op Jahwehs trouw (= goe- ken om zich in het onvermijdelijke te schikken. Dat heidense
dertierenheid). Zelfs 's nachts zingt hij zijn lied en bidt hij tot geloof in het onvermijdelijke bedekken ze dan zeer vroom met
de God die zijn leven leidt en bewaart. de woorden: niet mijn wil, maar uw Wil geschiede. Het
mensenhart is veel verdorvener dan wij denken. Traag om te
Vers 10: geloven zijn wij traag tot iedere geestelijke werkzaamheid",
;

„lk wil tot God, mijn rots, zeggen: aldus schreef dr. J. G. Woelderink eens, 18 ).
Waarom vergeet Gij mij? Maar de dichter van Ps. 42/3 wist evengoed als die van Ps.
Waarom ga ik in het zwart 30 en Ps. 88 (zie 11, Ps. 30 : 10) dat Gods kinderen met hun
vanwege des vijands onderdrukking?" vader niet als slaven, maar als kinderen mogen spreken. En
Wij bekijken de zaken zo makkelijk uitsluitend in het kinderen mogen Vader best eens vragen: „WaarOm doet U dat,

322 323
§ 12 Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord § 12

Vader?" De man die dit hier aan God vraagt, liep overigens in „kapot" van: durft men zó over de levende God te spreken? En
de rouw („in het zwart") om Gods Naam! wij? We leven in een wereld, die God dagelijks hOOnt door
Vers 11: Hem straal te negeren. Gaat dat Ons ooit door merg en been?
„Met een doodsteek in mijn beenderen
honen mij mijn tegenstanders, Vers 12:
doordat ze de ganse dag tot mij zeggen: „Wat buigt gij u neder, o mijn ziel,
Waar is uw God? en wat zijt gij onrustig in mij? 19).
Hoop op God, want ik zal Hem nog loven,
HOOr dat eens zeggen! En zit dan eens aan alle kanten mijn Verlosser en mijn God!"
tussen afgoden, zoals de psalmist en — zoals wij zelf! Hoevelen
vereren in Oost en West de wetenschappen als gOden? Zoals Voor de tweede maal klautert de psalmist moeizaam op de
bij vs. 4 reeds gezegd, zullen wij bovenstaande vraag niet rots van de hoop. Hij zit moederziel alleen tussen goddelozen.
dagelijks in die vorm op ons afgevuurd krijgen, maar gelOvige Ze honen Jahwehs macht. Maar Jahweh is toch de levende
oren horen hem desniettemin ddgelijks! De God van de bijbel? God? En onder „levend" verstond een Isra6liet niet allereerst
Wat doe je daar nog mee? Volken regeren? Dat doen onze „bestaand", maar „handelend, aktief". Nu dan? Waarom dan zo
politici toch zeker? Gezondheid in stand houden? Daarvoor onrustig? Moest hij niet tonen beter te weten door juist nu op
hebben we toch een medische wetenschap! Voor goede zijn gehoonde God zijn hoop te vestigen? En terwijl hij dat
oogsten zorgen? Hebben onze boeren toch de steun bij van doet groeit de zekerheid in zijn hart: mijn Verlosser en mijn
scheikundigen, landbouwkundige ingenieurs en kunstmest? God! Hij zal vast de dag doen aanbreken, dat ik mijn ambt
Welvaart? Is toch een zaak van wetenschappelijk doordachte weer mag uitoefenen: als voorzanger Gods lof bezingen temid-
economische planning? Recht en onrecht, goed en kwaad? den van de gemeente! „Ik zal Hem (vast) nog (weer in de
Maken we toch zeker zelf uit met democratische afspraken? tempel) loven!"
(Vgl. Rousseau: Contrat Social). Nogmaals, hOOr dat eens al- Op deze hoogte eindigt deel 2 van Psalm 42/3.
lemaal beweren! Zie je God en Vader en je Heiland Jezus
Christus eens volslagen genegeerd en doodgezwegen! Dat gaat Psalm 43, vers 1:
je soms toch door merg en been? Hoe meer je van Hem houdt, „Doe mij recht, o God, en voer mijn rechtsgeding
hoe vlijmender dit toch door je heen snijdt. Een massaal doen tegen een yolk zonder godsvrucht ;

alsof God lucht is raakt ook de Naam van onze God! Het doe mij ontkomen aan de man van bedrog en onrecht".
behoeft niet altijd te gaan op de wijze van Sanherib, die in de Zat onze leviet daar bij de voet van het Hermongebergte
dagen van Hizkia ronduit beweerde: „Aan Jahweh heb je niks!" tussen blinde heidenen? Of waren het afvallige Israêlieten?
Jes. 36, 2 Kon. 18, 2 Kron. 32. Om deze taal ging Hizkia in de De dichter bidt letterlijk om bevrijding „van het ongoe-
rouw! Jes. 37. En onze trouwe Korachiet voelde zulk honen van dertieren yolk" (St.V). En goedertierenheid (verbondstrouw)
onze God als een lijfelijke pijn. Want hij hield zoveel van Gods waren alle Israêlieten krachtens Gods verbond verschilldigd
Naam (Faam, Dadenrelaas) dat hij het kleineren daarvan ervoer zoveel aan Jahweh als aan hun mede-bondgenoten. Men zou
als „een doodsteek in mijn beenderen" of (zo kan men .00k dus aan afvallige („ongoedertieren") Israelieten kunnen denken,
vertalen) als „verbrijzeling van mijn beenderen". Hij was er maar te bewijzen valt het niet. Het waren in elk geval wereldse

324 325
§ 12 Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord § 12

mensen, die onze dichter dagelijks sarden met hun honende tijden uit ons leven bannen om in het voetspoor van Rousseau
vraag: „Waar blijft je God nou met z'n hulp?" bij sociaal contract onderling zelf uit te maken wat wij goed en
De psalmist voelde zich tegenover deze hoon van zijn God kwaad vinden? Psalm 42/3 betoont zich een echt 166rdicht door
kennelijk machteloos. Zoals de gelovigen van onze tijd zich dat ons te leren oog te krijgen voor dit grote geding ook in onze
evenzo zullen voelen tegenover de overweldigende hoon van tijd tussen gelovigen en ongelovigen met hun vierkant tegen-
de God en Vader van onze Heere Jezus Christus in onze overgestelde beweringen:
tegenwoordige wereld. Onze balling heeft die hoon niet alleen „Vrees de God van de bijbel!"
door merg en been voelen gaan, maar ook ervaren als krenkend „Waar is de God van de bijbel?"
Wie heeft er nu gelijk?
onrecht.
Nu kan zijn hele ballingschap natuurlijk een zaak van
onrecht zijn geweest. Dat hoeven we uit zijn bede hier in vs. 1 Toen heeft de psalmist zich de eer van onze God tot zijn
niet weg te denken. Maar zijn verblijf in dat wereldse Noorden persoonlijke rechtszaak gemaakt en Jahweh om uitspraak ge-
heeft hem wel voor de vraag geplaatst: is Jahweh nu de le- vraagd met bovenstaande woorden: „Doe mij recht, o God, en
voer mijn rechtsgeding tegen een yolk zonder Godsvrucht doe
vende God of is Hij het niet? En terwijl het er op leek, dat God ;

hem verstoten had en zijn omgeving hem dagelijks treiterde mij ontkomen aan de man van bedrog en onrecht!" Als Jahweh
met de opmerking: „Man, wat doe je met zo'n God?" blêêf hij hem naar Jeruzalem terug zou leiden, zou Hij daarmee het
over Jahweh spreken als over: „de levende God" (42 : 3), „mijn klinkende bewijs geleverd hebben, dat Hij de levende God is
Verlosser en mijn God" (42 : 6), „de God mijns levens" (42 : 9), en de psalmist tegenover zijn treiteraars in het gelijk gesteld
„God, mijn rots" (42 : 10), „de God mijner toevlucht" (43 : 2), „de hebben. Vandaar zijn vraag: Doe mij recht, d.i. „Help!"
God mijner jubelende vreugde" (43 : 4), „mijn God" (43 : 4). ZO „Doe mij recht, o God!", bent u zulke beden wel eens
stonden ze dus vierkant tegenover elkaar: tegengekomen in een Gezangenbundel? Of bij schrijvers als
Thomas a Kempis? Kent u in dit opzicht „leerdichten" uit deze
„Jahweh is niet de levende God!"
kringen? Ook hier zien we weer de heerlijkheid der psalmen
,,Jahweh is wel de levende God!"
Dit was duidelijk een rechtsgeding! ver uit rijzen boven die van vele gezangen. Het is te vrezen, dat
juist 't bijna uitsluitend gezangen zingen vele christen-ogen
Zoals wij ook als gelovigen van deze tijd feitelijk hetzelf de gesloten zal houden voor het grote geding tussen geloof en
ongeloof in deze wereld en daardoor vele christen-monden
geding hebben met iedereen, die tegenwOOrdig beschaaf d of
brallend, humanistisch of met christelijke termen beweert, dat weerhouden zal daarin om recht te bidden tot de Rechter der
de God van de bijbel niet een levende God is, die wij alien ganse aarde. Het is verwonderlijk dat zulke christenen vaak
makkelijk te winnen zijn voor aktivistische middelen als „pro-
moeten vrezen met ons hele hart en al onze krachten
Hebben wij ook in dit opzicht Ps. 42/3 niet nodig, juist als test"-vergaderingen, pers-hetzes en dergelijke teneinde hun
„leerdicht"? Zijn wij ons voldoende bewust, dat Gods eer, Gods eigen „recht" te zoeken. Beden als die van Ps. 43 : 1 vindt men
in dat klimaat „lijdelijk"! Alsof de vreze Gods en de verwach-
Naam (faam, relaas van zijn daden) op het spel staan, nu de
massa Hem en zijn Woord in alles negeert? Mag de God van ting van Hem een mens ooit vals-gerust en lijdelijk kunnen
de bijbel als de levende God aanspraak maken op ons leven of maken! Alsof deze roep om recht tot Hem ons geloof niet juist
mogen wij Hem als een overwonnen cultuuridee uit primitieve tot het uiterste spant!

326 327

§ 12 Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord § 12

Maar de Korachiet van Ps. 42/3 stond met deze bede in na kwam en hoe meer wij gaan voelen voor de Eer van onze
goed gezelschap! Zo sprak David net eender in zijn zaak met God, hoe meer ook ons hart kan rouwen om de smaad op Gods
Saul (vgl. 1 Sam. 24 : 16) en Nabal (vgl. 1 Sam. 25 : 39 en Ps. 35): Naam. (vgl. 42 : 10 en onze bespreking daarvan).
„Jahweh moge rechter zijn... ". En Jeremia sprak van zijn
„vrome" tegenstanders: „Jahweh der heerscharen, rechtvaardige Vers 3:
Rechter (... ), ik zal uw wraak aan hen zien, want op U heb ik „Zend uw licht en uw waarheid ;

mijn rechtszaak gewenteld", Jer. 11 : 20, vgl. 20 : 12. En ook de mogen die mij geleiden,
dichter van Ps. 119 bad: „Voer Gij mijn rechtsgeding", vs. 154. mij brengen naar uw heilige berg
Deze voorbeelden zouden met vele andere te vermeerderen en naar uw woningen... "
zijn.
„Duisternis" doet in de Schrift dienst als zinnebeeld van
Wij weten nu van de Heere Jezus Christus, dat God aan
alles wat bij de duivel hoort en „licht" voor alles wat van God
Hem de bevoegdheid gegeven heeft straks recht te spreken in
komt: leven, vreugde, maar ook bescherming en verlossing, vgl.
het grote geding tussen Zijn trouwe kinderen en de ongelovige
Job. 10 : 3, 29 : 3, Ps. 18 : 29, 27 : 1, 44 : 4, 118 : 27 Micha 7 : 8. En
„kerkelijke" en humanistische of heidense wereld, Joh. 5 : 22, 27.
„waarheid" is vaak een ander woord voor trouw. Als Jahweh nu
„Doch als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof
eens Zijn „licht" (verlossing) en „waarheid" (trouw) wilde zenden
vinden op aarde", vroeg onze Zaligmaker, Luk. 18 : 8. En toen
om de psalmist als twee bescherm-engelen te begeleiden naar
bedoelde Hij niet „geloof-in-het-algemeen", maar dit geloof van
„uw heilige berg" (Sion) en „uw woningen" (de tempel). Want
David en Jeremia en de psalmisten, dat God hun eenmaal recht
zijn dorst naar God was dorst naar de kerkdiensten in de
zal doen!
tempel.
Zal dat geloof dan nog gevonden worden?
En wat trok hem daarin zo sterk?
Vers 2:
„Want Gij zijt de God mijner toevlucht; Vers 4:
waarom verstoot Gij mij? „zodat ik kan gaan tot Gods altaar,
Waarom ga ik in het zwart tot de God mijner jubelende vreugde, 20) .

vanwege des vijands onderdrukking?" en U love met de citer,


o God, mijn God!"
Moeten aanhoren, dat je „hier" of „tegenwoordig" aan je
God niets meer hebt! Moeten aanzien hoe Hij ijskoud wordt Wie Schriftgedeelten als Exodus 25-40 en Leviticus 1-7
genegeerd, dood verklaard, voor een idee gehouden. Moeten kent, kan het verlangen van onze Leviet naar Gods Huis des te
leven in een wereld, die Hem dagelijks op duizend manieren beter begrijpen. Wat een prediking ging er uit van de hele
van Zijn eer berooft: als Schepper, als Regeerder, als Vader, als dienst bij het Heiligdom, zoals Jahweh die door Mozes in-
Verlosser, als Rechter. Is dat allemaal bij elkaar niet wat de gesteld had! We mogen hiervoor wel verwijzen naar de uit-
psalmist noemt: „des vijands onderdrukking"? Zit achter al voerige bespreking van de tabernakel, zijn dienst en zijn gerei
deze leugens niet de aartsleugenaar uit de hel, de Vijand van in deel Ia, blz. 360-502. Of we nu de getallen nemen aan de
Gods yolk? tabernakel, zijn metalen, zijn kleuren, zijn stof fen, zijn drie
De psalmist ging in het zwart omdat men Gods eer zo te ruimten, het gerei in de voorhof, heilige of heiligste, de kleding

328 329
§ 12 Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord § 12

van de priesters: alles maar dan ook alles verkondigde op hij alvast maar weer aan het hoof d van een stoet pelgrims? Wat
zinnebeeldige wijze het Evangelie! zou hij Jahweh lOven, !Oven als Hij hem teruggebracht had
Van dit alles noemt de psalmist nu „Gods altaar". naar Jeruzalem! Want verlangen naar God hield voor hem in
En wie n altaar" zegt, zegt „offerdienst". We mogen hiervoor heimwee naar de verkondiging van het Evangelie en naar de
wel verwijzen naar de eveneens uitvoerige bespreking, die aan lof zangen. Met God wandelen was voor hem juist geen ein-
de Of f erthora (Lev. 1-7) gewijd is in deel Ib, 18-291. We hebben deloos bezig zijn met zichzelf en zijn „innerlijk", zoals de
daar gezien wat een kostelijke Evangelie-verkondiging God middeleeuwse mystieken en hun oude en nieuwere volgelin-
aan zijn oude Hebreeuwse kerk gegeven heeft bij de altaren. gen, maar met Gods Woord en de sacramenten-voor-die-be-
Door de offerdienst gaf Hij Israel niet alleen zinnebeeldig deling: de offerdienst bij de altaren. En de weg tot God is nog
onderwijs over wat het Lam van God voor de zonden der steeds die van Geest, Woord, doop, avondmaal, geloof.
wereld zou komen doen, maar tegelijk verzekerde Hij Israel Men zet de klok van Gods werk twee duizend jaar terug
ook door de of feranden van zijn Evangelie-belof ten. Ja, f ei- als men nu nog spreekt over heilige gebouwen, heilige plaatsen
telijk onderwees en verzekerde God Israel sacramenteel van of zelfs een heilig land (Palestina). Zoals we reeds opmerkten
dezélf de Evangelie-weldaden als Hij ons thans in de belofte zijn deze dingen met Christus' komst verouderd en verdwenen,
van het Evangelie schenkt: 1. onze rechtvaardiging, 2. onze Hebr. 8. Door de Geest van Christus woont God thans in de
heiligmaking, 3. onze heerlijkmaking (Ib, 164-178). gemeente, Efeze 2 : 22. Maar daar kan men nog steeds vurig
Daarnaar hunkerde onze verstoten Leviet bij de Hermon. naar verlangen! Als ouderdom, ziekte of andere oorzaken ons
Als God hem weer naar Jeruzalem terugbracht zouden de verwijderd houden van de samenkomsten van de gemeente
priesters hem bij de altaren weer de Evangeliebelofte van de rond het Evangelie van Gods Christus, zoals wij dat thans in
vergeving van onze zonden laten zien en garanderen, doordat het Oude en in het Nieuwe Testament bezitten. Als we daar-
zijn zonden werden bedekt (= verzoend) met of f erbloed. En van verstoken zijn, wordt Psalm 42/3 aan ons vervuld, zoals hij
als hij dan zijn of ferdier zou laten verbranden door Gods eigen het allermeest vervuld is aan onze Zaligmaker in de woestijn
altaarvuur, zou hij daardoor zekerheid ontvangen dat God ook en in Gethsemane, maar in Hem niet het allerlaatst vervuld is.
zijn zondige Leven wilde louteren en hem heilig voor zijn Dan leert de Heilige Geest ons door Ps. 42/3 te zeggen:
aangezicht stellen. Of verlangde hij er vooral naar Jahweh een
Vers 5:
vrede-of fer te mogen brengen, het offer voor als er eens niets
„Wat buigt gij u neder, o mijn ziel,
aan de hand is tussen God en zijn dienaar? Als hij dan aan de
vrede-of fer-maaltijd zou aanschikken, zou God hem daarin een
en wat zijt gij onrustig in mij?
zichtbaar pand geven van de belofte, dat ook zijn nederige
Hoop op God, want ik zal Hem nog loven,
mijn Verlosser en mijn God".
Leviet eenmaal zou delen in de herstelde gemeenschap met
God in het nieuwe paradijs. Nee, de Israêlieten waren niet zo Met deze woorden heeft de verdreven dichter zich als
„arm" als men wel eens beweert. eerste getroost „in de landstreek der Jordaan". Hij heeft er zijn
Kunt u begrijpen, dat onze broeder zong van „de God vertrouwen in uitgesproken, dat God, zijn Verlosser, hem vast
mijner jubelende vreugde"? De God, die hem vrijspraak ver- weer terug zou brengen naar Jeruzalem, teneinde zijn ambt als
leend had van zonde en schuld en recht verleend op het voorzanger in Israêls gemeente weer op te nemen. Maar ontel-
eeuwige Leven! Had hij alvast zijn citer maar in z'n hand en liep bare gelovigen hebben zijn woorden in de loop van de tijd

330 331
§ 12 Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods Woord § 12

13) „De nu volgende imperfecta duiden aan wat de dichter placht te doen", J.
overgenomen. Gevangenen zongen ze in hun cel. Gelovigen, Ridderbos a.l.
wier hart schreide vanwege de dode kerkdiensten, hebben zich 14) Luther merkt bij dit vers op: „Er wollte gem in die Kirche! Das ist seine
er mee getroost vanwege „des vijands onderdrukking". Ook Meinung. Er filhlt sich fern von Gott, darum wollte er gem bei dem Hause sein,
bei dem man Gottes Wort hOrt. Der lateinische Text hat: unter festlichem
stervenden hebben deze woorden gezongen. Kiang, da man ruhmt und predigt", Luthers Psalmen-Auslegung (Herausgege-
Want deze psalm mag geboren zijn uit heimwee naar het ben von Erwin Milhlhaupt), II.
oude Jeruzalem en nu nog gezongen worden uit verlangen 15) Zo vertaalt Prof. dr Joh. de Groot deze uitdrukking, In de binnenkamer van
het Oude Testament", 41.
naar de bediening van het Woord, waarom zouden we hem ook 16) Dahood vertaalt: „And why do you sigh before me?" Vgl. voor 'al noot 10.
niet mogen zingen vol verlangen naar het nieuwe Jeruzalem, „From this translation the literary genus known as „the dialogue of a man with
dat straks van God uit de hemel zal neerdalen? Dan wordt aan his soul" more clearly comes to light", waarbij hij verwijst naar Ps. 62 : 2, 103: 1,
116 : 7, 142 : 4. 143 : 4.
allen die deze psalm hebben nagebeden ten voile vervuld: 17) Dahood: „Because I remember. 'al ken, „because", as in Ps. xlv 3, introduces
„Want ik zal Hem vast weer gaan loven!" the reason for the poet's despondency.
17 a) James Neil, Palestina en de hijhel, 124 etc.
NOTEN. 18) Dr. J. G. Woelderink, Uit de praktijk der Godzaligheid, 1956, 's Gravenhage,
1) J. Ridderbos vat de lamed in „libne Korach" niet speciaal als lamed-auctoris 102.
op, maar in de meer algemene zin van „behorende aan". („om door de Korachi- 19)Vgl. noot 16.
19a) „(. ) im Hebrdischen sind „Richten" und „Hellen" Parallelbegriffe. ,,Richtet
ten te worden voorgedragen", „uit de Korachitische overlevering"). F. Delitzsch
neemt de lamed wel als lamed auctoris, mede omdat geen van de Korachitische den Vaterlosen", sagt der Prophet (Jesaja 1,17); das bedeutet nicht „verurteilt
psalmen, zoals men anders verwachten mocht, nog daarbij de naam van de ihn", sondern „helft ihm zu seinem Recht", Ludwig Kohler, Der hebrdische
auteur ledawid draagt. Delitzsch denkt bij de auteur aan een Korachitische Mensch, Ribingen, 1953, 151.
leviet in het gevolg van de verdreven koning David. 20) Dahood: the joy of my life". „Deriving gil, „life", from gil", ,,to live", studied
2) Delitzsch noemt a.l. als kenmerkende trekken van de Korachitische psal- at Ps. ii 11. LXX reads the joy of my youth" which is equally possible since
men: „FrOhlich sein und Weinen mit dem Gesalbten Gottes, Lobpreis Gottes gil, used in Dan i 10 in a context dealing with young men, more specifically
des KOnigs und die Sehnsucht nach den Gottesdiensten an h. State". refers to a period of life."
3) J. Ridderbos a.l, vgl. LXX.
4) Mowinckel, Gunkel e.a., overigens op gronden (vijanden = tovenaars, demo-
nen), die de onze niet zijn.
5) Prof. dr Joh. de Groot, In de binnenkamer van het Oude Testament, 44: „De
psalm (... ) bestaat uit stilten en uit woorden".
6) Althans volgens de St. V. vgl. die van A.B. Ehrlich, Die Psalmen, Berlin 1905,
95, gevolgd door M. Dahood: As a hind cries aloud for running streams, so my
soul cries aloud for you, 0 God". Wij hielden ons aan de weergave van KOhler,
Lex. 'arag: lechzen, verlangen nach.
7) „Term. techn. far das feierliche Eintreten ins Heiligtum vgl. Ps. 118: 19",
Kraus a.l. Dahood neemt bo' als „an inchoative verb"
8) Dahood vertaalt: „drink in deeply". Omdat het w.w. 'êrd'ah (MT 'Urdreh) in
deze contekst is more meaningly derived from ydra' or yarê', to be fat, to
drink deeply"... than from redh, ,,to see."
9) „Alle nadruk valt hier op het: UW God", Valeton a.l. (I, 247).
10) Dahood vertaalt: ,,and shall pour out my soul before him". Hij komt daartoe
door het suffix in 'e§pekah ',May evenals in het Phoen. 'ly „upon it" te nemen
als 3e pers. sing. masc. 'al neemt hij als ,,before, in presence of".
11) „De hier gegeven vert. is louter gissing", aldus Edelkoort. „Wij kunnen
alleen maar zeggen, dat we het niet weten." Bijbel met Kantt.
12)Ook deze vertaling is volgens Edelkoort een gissing.

332 333
§ 13

PSALM 46: IMMANUEL - GOD MET ONS!

Wereldoorlog!
Een oude reus, Assyrié, is wakker geworden en doet een
gooi naar de wereldheerschappij. Als een reusachtige poliep
slaat het zijn grijparmen al verder om zich heen. Naar de
zilvermijnen van de Taurus in Klein-Aziê en naar de kust van
de Middellandse Zee. Eindeloze colonnes cavalerie en Mf ante-
rie schuiven onstuitbaar in de richting van de wereldhan-
delshaven Tyrus en van Palestina, de landbrug naar Egypte,
Assyriês grootste rivaal op het toenmalige wereld-schaakbord.
Onheilspellend klinken de cadans van de duizenden solda-
tenlaarzen en het ratelen van de ijzeren strijdwagens in de
oren van de bedreigde volkeren.
Overal waar het immense leger nadert, klinkt de
angstkreet: „Vlucht! De Assyriêrs komen!"
Plattelandsbewoners trachten lijf en goed te redden in de
versterkte steden, maar geen vesting is tegen de Assyrische
stormrammen bestand. Het ene land na het andere capituleert.
Koningen worden de ogen uitgestoken. Sommige gevangenen
worden neus, oren of lippen afgesneden. Anderen worden op
palen gespietst of met een hack door de neus meegevoerd. Om
de weerstand in de veroverde gebieden te breken organiseren
de overwinnaars gedwongen massale volksverhuizingen. Hele
bevolkingen worden op transport gesteld naar verre verban-
ningsoorden. In de streken waar het leger gepasseerd is roken
de puinhopen van huizen en steden. Gieren scheren boven de
lijken. De oogst is geroof d. Het spook van de honger bedreigt
1 de overlevenden.
In 722 v. Chr. valt ook Samaria en worden de Tienstammen
V
335

§ 13 Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! Psalm 46: Immanuë1 — God met ons! § 13

van Israel gedeporteerd. Twintig jaar later wordt ook het koning Achaz, tegen de Judese politiek om zich door politieke
Tweestammenrijk Juda onder de voet gelopen en Jeruzalem slimheid veilig te stellen tegen de Assyrische agressie. Het
opgeèist. Maar daar komt Jahweh reddend tussenbeide en was toen nog een jaar of tien voor de Assyrièrs het Tien-
roept de wereldveroveraars een halt toe. De stad van God is stammenrijk in ballingschap zouden wegvoeren. Samen met
gered. Na deze wereldcrisis zongen Korachieten Psalm 46. Syriê trachtte het een soort NAVO op te richten teneinde de
Assyrische opmars zo mogelijk vOOr de Orontes tot staan te
I. EEN PSALM UIT DE SCHOOL VAN JESAJA. brengen, maar Juda weigerde tot deze gealliêerden toe te
Natuurlijk speelde zich hier geen toevallige politieke „ont- treden. Koning Achaz zag meer heil in toenadering tot de
wikkeling" af, zoals ongelovigen het wereldgebeuren vaak Assyrische imperialisten dan in een militair bondgenootschap
typeren. Lang voordien had Amos al gevraagd: „Geschiedt er met zulke kleinere mogendheden als Israêl en Syriê. Daarop
een ramp in een stad, zonder dat Jahweh die bewerkt? Voorze- besloten deze laatsten Achaz met militair geweld ten val te
ker, de Heere Jahweh doet geen ding, of Hij openbaart zijn brengen en in zijn plaats een stroman op de troon van David
raad aan zijn knechten, de prof eten", Amos 3 : 6v. Tijdens deze te zetten, die wel wilde toetreden tot een anti-Assyrisch bond-
opkomst van het Assyrische wereldrijk deed God dat aan zijn genootschap. Dit zal tenminste wel het motief zijn geweest
knecht Jesaja. Deze ziener heeft niet alleen bedoelde wereld- voor de Syrisch-Isra6litische inval in Juda, 2 Kon. 16 : 5, 2 Kron.
oorlog zelf meebeleef d, maar ook een grote rol gespeeld in het 28 : 5-15.
voorspel, dat er in Juda aan vooraf ging. Jesaja was immers Jesaja 7 tekent de spanning waarin Jeruzalem in allerijl in
bepaald geen onbekende dominee op een achteraf dorp, maar staat van verdediging wordt gebracht. Koning Achaz neemt
iemand die als kroniekschrijver aan het Judese hof (2 Kron. zelf het werk aan de waterleiding, vlak bij het Vollersveld, in
v 26 : 22) een bekende figuur moet zijn geweest in de Judese ogenschouw. Op dat spannende ogenblik, als men zenuwachtig
hoof dstad en een man, die in het brandpunt stond van het door elkaar loopt, verschijnt de profeet Jesaja op het toneel om
politieke leven. koning Achaz uit naam van Jahweh te verzekeren dat Jeruza-
Al was Jesaja ook in regeringskringen waarschijnlijk meer lem niet zal vallen. Als Achaz maar 66n ding wil doen: op v
bekend dan bemind, althans in zijn eigen tijd. Jarenlang heeft Jahweh vertrouwen. Hij mag desgewenst een wonderteken
hij als een onbegrepen eenling moeten optornen tegen de vragen ten bewijze, dat Jahweh voor uitredding zal zorgen.
publieke opinie in de Judese kerkstaat. Z'n voortdurende Maar wat heeft de politicus Achaz intussen al gedaan? De
oproep, op G6d te vertrouwen in de nood der tijden werd vreselijke Assyrièrs juist te hulp geroepen. Schijnvroom ant-
slechts door een splintergroepje opgevolgd. Als Psalm 46 van woordt hij de profeet: „Nee, Jesaja, ik zal Jahweh niet verzoe-
ditzelf de onbegrensde Godsvertrouwen getuigt, moeten we z'n ken door Hem een bewijs van zijn hulp te vragen". En daarop
dichter wel zoeken onder de geestverwanten en leerlingen van antwoordt Jesaja dan met de bekende woorden: Wat? Vraagt u
de onbegrepen Jesaja, want zowel Psalm 46 als de prof etieën geen teken? Dan zal God u er 66n geven! Een drievoudig
van Jesaja draaien om dit kernwoord: Immanuel. teken.
Hier is het: De Jonkvrouw ( = H.M. de Koningin Achaz'
„GOd met ons!" jonge gemalin) is,zwanger (dat wist de vorst wellicht ze,kf nog
Met dat sleutelwoord - in het Hebreeuws: Immanuê1 - niet). Dat is eenYEn ze zal een zOOn baren. Dat is twee!' En zij
keerde Jesaja zich al tijdens de regering van Hizkia's vader, zal wel op Jahweh vertrouwen. In dat geloof zal zij straks haar

336 337
§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons! Psalm 46: Immanuel — God met ons! § 13

kleine jongen het veelzeggende lievelingsnaampje „Immanuê1" kia te feliciteren met zijn voorspoedig herstel en zal meteen de
in z'n oren fluisteren. „Jij bent moeders kleine Immanu61! Wij gelegenheid aangegrepen hebben om de Judese vorst op te
vertrouwen samen wel op Jahweh". wekken ook in Syriè en Palestina een algemene opstand tegen
Dit jongetje is de latere koning Hizkia, die later samen met de Assyrische opperheerschappij te ontketenen, 2 Kon.
de profeet Jesaja zo'n grote rol zou spelen op de achtergrond 20 : 12-19.
van Psalm 46. Als deze kleine Hizkia geboren is, jubelt de Helaas heeft de vrome vorst daarnaar geluisterd. Ook hij
profeet het uit: „Want een Kind is ons geboren en een Zoon is kwam in opstand tegen de koning van Assyriê en schudde
ons gegeven ..." (waarmee de profeet uiteraard tegelijk van dat diens opperheerschappij af, 2 Kon. 18 : 7. Misschien gingen zijn
andere Kind sprak, vgl. § 6, 2, over de vervulling in etappen van ministers verder dan Hizkia wilde, maar het boek Jesaja leert
Schriftwoorden), Jes. 9. Deze Hizkia, alias „Immanuê1", wordt ons, dat ook de vorst, die na David in het boek Koningen het
straks de vorst, die door zijn Godsvertrouwen de Assyrische prachtigste getuigenis krijgt (2 Kon. 18 : 3-6), in de jaren voor de
opmars voor Jeruzalem zal stuiten. Assyrische inval in Juda niet afkerig was van bondge-
Daarom schreven we boven Psalm 46: „Immanuê1". nootschappen met naburige landen. Vooral met de oude we-
Omdat we hem leerden kennen als het in dichtvorm reldmacht Egypte. Als alle Vooraziatische staten hun krachten
gestolde geloof-in-Jahweh, zoals dit in de school van Jesaja bundelden en de Grootkoning van Egypte zich bij hen
jarenlang was geleerd en beleden. Dwars tegen de geest der aansloot, moest de vijand uit het Noorden toch te weerstaan
eeuw in de kerk van toen in. En zoals Hizkia dat van zijn vrome zijn. Onder de paraplu van deze geallieerden zagen Moab,
moede—rAbigeleerd had en als een echte Immanuêl in het Ammon, Tyrus, Filistea, Edom en ook Juda de toekomst met
reddeloos omsingelde Jeruzalem in praktijk bracht. enig vertrouwen tegemoet. Hizkia moet zelfs min of meer de
Voor het zover was moest hij echter nog veel leren! spil van dit bondgenootschap zijn geweest.
1 1-L'
Juda in de Assyrische invloedssfeer. Jahweh zal Assur naar Juda fluiten.
We keren eerst nog even terug naar Hizkia's jeugd. De Evenals thans zullen ook velen destijds de veranderingen
pro-Assyrische politiek van zijn vader Achaz werd betaald met op het wereldtoneel als min of meer toevallige „ontwikkelin-
de zelfstandigheid van Juda, 2 Kron. 28 : 21. Van nu af ligt ook gen" van krachtsverhoudingen hebben beschouwd. Maar Jesa-
het kleine Juda in de Assyrische invloedssfeer. Jaar op jaar ja liet een ander geluid horen. Tegen koning Achaz had hij al
moeten grote bedragen worden overgemaakt naar het departe- gezegd: God gaat straks dat Assur hierheen „fluiten", Jes. 7 : 18._
ment van veroverde gebiedsdelen in Nineve. Alleen Egypte Toen koning Hizkia nog niet eens geboren was, had Jesaja de
leidt nog een zelfstandig bestaan. opmars van Assyriè al aangekondigd, .Jes. 7 : 17. God gal dit
Zo liggen de kaarten als Hizkia de troon bestijgt. yolk de wereldheerschappij. Als een overstromende rivier zou
Als echter in 705 v. Chr. de Assyrische koning Sargon Assyriê „buiten al zijn oevers rijzen, binnendringen in Juda," en
vermoord wordt breken overal in zijn reusachtige rijk opstan- het „tot aan de hals reiken", Jes. 8 : 7. Assyrie was volgens
den uit. De gedeporteerde volkeren grijpen moed. Merodach Jesaja een „scheermes" waarmee God Juda hoof dhaar, benen-
Baladan (bekend uit 2 Kon. 20) herovert Babel (703 v. Chr.). Kort haar en baard zou afscheren, kortom totaal zou ontluisteren,
daarna moet de dodelijke ziekte van Hizkia vallen, 2 Kon. Jes. 7 : 20, vgl. 2 Sam. 10 : 4.
20 : 1-11, 1 ). Merodach-Baladan zendt een gezantschap om Hiz- Natuurlijk zou Jahweh dat niet in een gril doen, God slaat

338 339

§ 13 Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! Psalm 46: Immanuel — God met ons! § 13

niet graag en zeker niet z6 maar, Klaagl. 3 : 33. Juda had al ten kerk leef de vlak voor die wereldoorlog uit het vertrouwen:
tijde van koning Achaz z'n God vreselijk vertoornd door de ten „Egypte is ons een toevlucht en sterkte, ten zeerste betrouw-
hemel schreiende verbondsverlating. Hoor daar Jahweh z'n baar als hulp in benauwdheden!"
Goddelijke verdriet maar eens over uitklagen in Jes. 1 : 2v. Da Geen wonder, dat het boek Jesaja veel waarschuwingen
was de oorzaak van Assyriès opkomst en Juda's dreigende bevat tegen deze berekenende ongeloofspolitiek. „Wee hun,
ondergang: Juda lag onder Gods oordeel, Jes. 1, 2 : 6-4 : 1, die naar Egypte trekken om hulp, die steunen op paarden en
5 : 1-30. Jahweh stond op het punt de verbondsvloek van Lev. vertrouwen op wagens, omdat zij talrijk zijn, en op ruiters,
26 en Deut. 28 ten voile over Juda en Jeruzalem uit te gieten. omdat zij machtig in aantal zijn, maar de blik niet richten op
Jarenlang heeft Jesaja de toenmalige kerk op deze achtergron- de Heilige Israels en naar Jahweh niet vragen", Jes. 31 : 1. „De
den van het wereldgebeuren gewezen. „Daarom", zo hield hij Egyptenaren zijn mensen en geen God", bedacht men dat wel
haar voor, „is de toorn van Jahweh tegen zijn yolk ontbrand en in Juda? Jes. 31 : 3. En terwijl er telkens gezanten naar Egypte
( ) slaat Hij het, zodat de bergen beven en de lijken midden op reisden „om toevlucht te zoeken onder de bescherming van
de straten liggen als vuilnis (zoals aangekondigd in Lev. 26 : 30). Farao en om te schuilen in de schaduw van Egypte" (Jes. 30 : 2),
Ondanks dit alles keert zijn toorn zich niet of en blijft zijn moest de aristocratische kroniekschrijver Jesaja op Gods bevel
hand uitgestrekt. Daarom heft Hij een banier op voor het yolk drie jaar lang als een zonderling in zijn ondergoed en op blote
in de verte (vgl. Deut. 28 : 49) en fluit Hij het tot zich van het voeten door Jeruzalem gaan lopen. ZO zouden de Assyriérs
einde der aarde ..." Met prof etische blik had Jesaja de As- straks de gevangenen van dat hoogvereerde Egypte voor zich
syrische opmars al jaren van te voren aangekondigd: „Zie, uitdrijven: „ongekleed en barrevoets en met ontblote achterde-
haastig, ijlings komt het. Geen vermoeide of struikelende is er len", tot „een smaad voor Egypte"!'Jes. 20.
bij", Jes. 5 : 25v. Wat een superieur leger! Zie de bogen, hoor die
paardenhoeven! Assyriê komt opzetten als een zee, Jes. „Sion zal door recht verlost worden!"
5 : 27-30. Wat de Judese regering dan volgens Jesaja wel moest
Op deze aanschouwelijke wijze had Jesaja jarenlang gewe- doen? De êne diplomatieke missie na de andere arriveerde in
zen op Gods hand in het wereldgebeuren. Assyriê was in Gods Jeruzalem. „Wat zal men dan de gezanten des yolks antwoor-
machtige hand de stok, waarmee Jahweh Juda zou gaan slaan. den?" Daarop gaf Jesaja deze raad: U moet die heidenen maar
Een bijl, waarmee God er op los zou gaan hakken, Jes. 10 : 33. vertellen, „dat Jahwêh Sion gegrondvest heeft en dat daa qh de
.

Al zag Jesaja nog verder in de toekomst hoe Jahweh na dit ellendigen van zijn yolk zullen schuiln", Jes. 14 : 32Y„Wie
oordeelswerk ook het trotse Assyriê zelf zou vernederen, Jes. gel6Oft, wordt niet confuus", Jes. 28 : 16.1/,Want zo zegt de Heer
10 : 5-19, 14 : 24-27, 30 : 27-33, 37 : 26v. Jahweh kan zulke wereld- Jahweh, de Heilige Israêls: Door bekering en rust zoudt gij
machten immers even makkelijk „ontbieden" als „verteren", Jes. verlost worden, in stilheid en vertrouwen zou uw sterkte zijn,
10 : 6, 16. - maar gij hebt niet gewild. Gij hebt gezegd: Nee, op paarden
zullen we voortvliegen - ; daarom zult ge vlieden; en: Op snelle
„Wee hun, die naar Egypte trekken om hulp". fossen zullen we rijden -; daarom zullen uw achtervôlgers snel
Helaas, in Juda zag men intussen in zijn verblinding maar V zijn!" Jes. 30 : 15v. Deze woorden zou men als de amenvatting
een redmiddel: bundeling van alle militaire krachten in een kunnen besch_ouesaja s prediking me et oog
soort Semitische NAVO onder leiding van Egypte. Ook de op de groeiende wereldcrisis van zijn dawn.

340 341

§ 13 Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! § 13

,,Sion zal door recht (te gaan doen) verlost worden, en wie misschien ook Abi nog behoord, de vrome moeder van Hizkia.
zich daaruit bekeren door gerechtigheid (te gaan najagen)", Jes. Maar van deze kring hebben zeker de Korachieten deel uitge-
1 : 27. Juda zou Jahwehs iverbondsmatige recht-op-zijn-volk maakt, uit wier midden Psalm 46 is voortgekomen. Die is
weer moeten erkennen, Lev. 26 : 40vv., Deut. 16 : 20. En vooral immers van begin tot eind doorademd van hetzelf de „Immanu-
ootmoedig Jahwehs recht-tot-tiichtigen moeten eerbiedigen. el-geloof" als waaruit de „school van Jesaja" leef de. Geen won-
„Tot de Wet en tot de Getuigenis! Voor wie niet spreekt naar der, dat sommige commentatoren in de profeet Jesaja de auteur
dit woord is er geen dageraad", Jes. 8 : 20, vgl. 1 : 28. Maar als hebben gezien van Psalm 46, 2 ). En vandaar dat wij de geestelij-
Juda alsnog gewillig zou luisteren, wilde Jahweh haar zonden ke bakermat van deze psalm graag betitelen als „de Immanuel-
nog wit maken als sneeuw en zo niet, dan wachtte hear de kring van Psalm 46".
ondergang door het zwaard, Jes. 1 : 18vv.
Juda onder de voet gelopen.
„Wie heeft onze prediking geloofd?" Maar Jesaja kreeg wel gelijk, want zijn prof etieen gingen
Slechts een verdwijnende minderheid in Juda bekeerde in vervulling! Wie had gedacht, dat Sanherib, de nieuwe As-
zich op Jesaja's prediking. „Wie heeft onze prediking geld•Of d syrische heerser, de opgestane volken ongemoeid zou laten,
en aan wien is de arm van Jahweh geopenbadrd?" Jes. 53 : 1. Op kwam wel bedrogen uit. Eerst stelt hij aan de oostgrenzen van
deze treurige gang van zaken had Jahweh hem bij zijn roeping zijn reusachtige rijk orde op zaken en vervolgens wendt hij
echter al voorbereid: de massa zal u negeren, Jesaja! Jes. 6. zich naar het zuidwesten om de Syro-Palestijnse vorsten, onder
Ook de prof etische naam van Jesaja's zoon Schear Jaschub wie Hizkia van Juda, hun opstand betaald te zetten en zo
sprak van dit Bemis aan geloof, Jes. 7 : 3: „Een Overblijfsel zal mogelijk meteen Egypte te veroveren, want zolang dat
zich bekeren", niet de massa, Jes. 10 : 20v. „Doch het yolk zelfstandig bleef zou het onrustig blijven aan de westflank van
(als geheel) heeft zich niet bekeerd tot Hem, die het sloeg en het imperium En daar klinkt de angstkreet door de volke-
het heeft Jahweh der heerscharen niet gezocht", Jes. 9 : 12, vgl. renwereld langs de Middellandse Zee: „De Assyriers komen
17 : 10, 22 : 11, 26 : 10, 27 : 11:131ind voor de ,,arm van Jahweh" in wraak nemen!" Het geratel van hun wagens, het dreunen van
het wereldgebeuren ging de kerk de Wereldoorlog tegemoet. hun stormrammen en de sterkte van hun troepen doen de
Als een roepende in de woestijn verkondigde Jesaja: „Jahweh harten ineenkrimpen. De geallieerden laten elkaar een voor
der heerscharen, Hem zult ge heilig achten en Hij moet het een in de steek. Alleen op het gerucht van de Assyrische
voorkerp van uw sclirik zijn", Jes. 8 : 13. Maar men toonde geen opmars worden de stadspoorten geopend, 3). Tyrus en Sidon
begrip, Jes. 5 : 12. geven zich zonder slag of stoot over. „De vrees voor de glans
mijner heerschappij wierp hem terneer", snoeft Sanherib in zijn
Toch kreeg Jesaja zijn beloof de Rest, die wel naar hem relaas van deze veldtocht, 4). Veel kleine staten komen San-
luisterde, in de vorm van niet vele maar toch wel enige leerlin- herib met grote geschenken hun onderwerping aanbieden, 5).
gen, Jes. 8: 16. Er groeide rond de profeet een kring van Gruwelijk wreed treden de Assyriers op. Opgegraven reliefs
ootmoedigen, die weliswaar de Judese politiek niet konden laten nu nog zien hoe ze overwonnen stadskoningen de ogen
ombuigen, mar wel beleden: „En ik zal wachten op Jahweh, uitstaken. Gevangenen worden afschuwelijk verminkt In de
die (momenteel) zijn aangezicht verbergt voor het huis van Filistijnse stad Ekron worden voorname burgers op puntige
Jakob, ja op Hem zal ik hopen!" Jes. 8 : 17. Tot deze kring heeft palen gezet en anderen in ballingschap gevoerd, 6 ).

342 343

§ 13 Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! Psalm 46: Immanuél — God met ons! § 13

In het veertiende jaar van koning Hizkia wordt ook Juda De Engel van Jahweh grijpt in.
onder de voet gelopen, 2 Kon. 18 : 13, 2 Kron. 32, Jes. 36. Alle Op dit hoogtepunt van de crisis komt Hizkia echter naar
Judese steden worden ingenomen en bezet. Zoals dat gaat in voren als een echte telg van David. Een man, die uit hetzelf de
oorlogstijd doen de wildste geruchten de ronde (denk aan de geloof als zijn moeder leef de. Want na ontvangst van de
Dolle Dinsdag in Sept. 1944: De Amerikanen zijn al over de Assyrische brief trekt Hizkia rouwkleding aan en treedt oot-
Moerdijk, ze staan al in Dordrecht!). ZO had Jesaja jaren te- moedig het huis van Jahweh binnen, 2 Kon. 19 : 1. En naar wie
voren de oorlogsgeruchten in het Judese land van te voren al zendt hij een deputatie? Naar de prof eet Jesaja, de man die dit
geprofeteerd: „Ze overvallen Ajath, ze trekken door Migron ( ). f aillissement van Juda's rampzalige verbonden-politiek al aan
Arm Anathot!" Jes. 10 : 28-34. Nu werd dit prof etische „oor- Hizkia's vader had voorzegd en die al jarenlang had opgeroe-
logsnieuws" werkelijkheid. Waar bleef de Egyptenaar nu? Hoe pen tot berouw en bekering. Wat zullen de ootmoedigen van
de wachters op de muren van de belegerde steden ook tuurden, de „Immanuêl-kring" rond Jesaja zich verheugd hebben, toen
nergens een spoor van een tehulpkomend Egyptisch expedi- ook hun koning zich ter elf der ure voor Jahweh verootmoe-
tie-leger te zien ... Wel wegen vol vluchtelingen naar het digde. De deputatie van de koning verzoekt uitgerekend aan
sterke Jeruzalem. En allerwegen brandende steden en dorpen. de jarenlang miskende Jesdja, of hij voorbede wil doen voor de
Rode gloed tegen de nachtelijke hemel. Gruwelverhalen van schijnbaar reddeloze stad. Tevens laat Hizkia de brief van
ontkomenen. Ook de Assyrische annalen vermelden de vero- Sanherib aan Jahweh lezen en als hij Jahweh om bevrij ding
vering van talrijke Judese steden: „En van Hizkia ( ) belegerde smeekt, verzwijgt de vrome vorst zijn gerechtigheid als tempel-
ik 46 vaste, ommuurde steden Ik nam 200.150 mensen alsme- reiniger (2 Kron. 29-31) en durft in schuldbesef alleen op
de veel vee mee. Hem zelf sloot ik als een vogel in een kooi Jahwehs geschade Naam te wijzen als grond voor de verhoring
te Jeruzalem ..." (haar verovering vermeldt hij niet) 7 ). Jeruza- van zijn gebed, 2 Kon. 19 : 14-19.
lem beyond zich f eitelijk in een even hopeloze situatie als
wanneer onze provincie Utrecht als laatste stukje vrij Europa Dan grijpt de Enggj an Jahweh, Gods nog niet verne- 1-- -;
door een wereldmacht onder de voet gelopen werd. derde Zoon (vgl. Id 88-92) in en is het Assyrische leger in de
tijd van een nacht geknakt: bij het aanbreken van de morgen
Nu gaat ook koning Hizkia door de knieéri. telt het 185.000 doden. Daar had men in Juda nu zo nerveus
Hij betaalt millioenen guldens om een Assyrisch beleg verbonden voor afgesloten en zich zulke enorme bewape-
van Jeruzalem of te kopen (2 Kon. 18 : 14-16), maar desondanks ningsinspanningen voor getroost. De Engel van Jahweh had
eist de meedogenloze Sanherib de stad toch op. Drie hoge het allêên in 66n nacht voor elkaar. Smadelijk vlucht Sanherib
of ficieren verschijnen met een sterke legeraf deling voor de naar zijn hoof dstad terug, 2 Kon. 19 : 35v.
muren van de Judese hoof dstad en trachten door een stukje
psychologische oorlogsvoering de sterke vesting zonder slag of De historische achtergrond ran Psalm 46.
stoot in handen te krijgen, 2 Kon. 18 : 17-35, Jes. 36 : 2-20, 2 Deze geschiedenis beschouwt men vrij algemeen als de
Kron. 32 : 9-19. Vertrouwden de Judese soldaten op Jahweh? historische achtergrond van Psalm 46, 8 ). Naar onze mening
Dan zou Hij wel de eerste God zijn, die zijn yolk uit de handen terecht. Jeruzalem heeft weliswaar vaker belegeringen
van de Assyriérs kon houden. Dit brengt de Assyrische dele- doorstaan, maar deze komen niet in aanmerking omdat de stad
gatie Hizkia ook schriftelijk onder de aandacht. toen wel werd ingenomen, maar ten tijde van Psalm 46 juist

344 345

§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons! Psalm 46: Immanuel — God met ons! § 13

niet (vgl. 2 Kron. 12 : 1-16, 2 Kon. 25). Bovendien spreekt de De indeling


psalm duidelijk van een wereldoorlog, waarin „volkeren woed- Psalm 46 valt duidelijk in drie gelijke stukken uiteen:
den en koninkrijken wankelden", vs. 7. Welke periode komt 1) Psalm 46 : 1-4, 2) Psalm 46 : 5-8, 3) Psalm 46 : 9-12. Het heeft
dan zo duidelijk in aanmerking als die van Sanheribs inval ten daarbij de aandacht getrokken, dat de beide eerste delen wel
tijde van de vrome Hizkia? worden afgesloten door het refrein, maar deel 3 niet. Zowel in
In elk geval lezen we de psalm zo concreet, gedateerd, vs. 8 als vs. 12 lezen we: „Jahweh der heerscharen is met ons,
situatief, en niet als een algemeen-gddsdienstig lied, dat ie- een burcht is ons de God van Jakob", maar na vs. 4 missen we
dereen onder alle omstandigheden op de lippen kan nemen. deze regel. Vrij algemeen nemen de psalmencommentatoren
Dit laatste kan zelfs grote gevaren meebrengen, zoals we na aan, dat dit ref rein na vs. 4 door een abuis van een overschrij-
lezing van de psalm nog zullen zien. Psalm 46 is zeker geen ver is weggelaten. Zij herstellen de tekst door het keervers ook
lied voor altijd en iedereen, maar past alleen in de mond van achter vs. 4 te lezen, 9 ). Inderdaad lijkt het voor de hand
vroegere of hedendaagse geestverwanten van Jesaja. Vandaar liggend ook na deel I (dus achter vs. 4) te lezen: „Jahweh der
dat we de vrijheid namen eerst aandacht te vragen voor de heerscharen is met ons, een burcht is ons de God van Jakob".
school waaruit de dichter van Psalm 46 moet zijn voortgeko-
men: de „Immanuel-kring" van Jesaja. Lof en vertrouwen
In deel I van de psalm (vs. 1-4) prijst de dichter Jahweh als
z6'n machtige toevlucht en sterkte voor zijn yolk, dat het zich
2. VS. 1-4: „AL VERPLAATSTE ZICH DE AARDE ...". zelfs bij de ondergang van de wereld nog veilig mag voelen. Zo
Over Juda ligt weer de lief elijke vrede. Het gedreun van werd Psalm 46 niet alleen een loflied voor Jahweh, maar ook
stormrammen en het gestamp van soldatenlaarzen is weg- een motie van geweldig vertrouwen in Jahweh, de God en
gestorven. Heel Juda herademt. Vluchtelingen keren naar huis Vader van onze Heere Jezus Christus, die ook met ons zijn
terug. Over voedsel hoeft niemand zich bezorgd te maken, Jes. verbond heeft.
37 : 30. Nu is het ogenblik gekomen om Jahweh te prijzen.
Wie zullen de Judese gemeente daarin voorgaan? Natuur- Vers 2:
lijk de levieten, die door Jahweh verwaardigd zijn om Hem „God is ons een toevlucht en sterkte,
beroepshalve te prijzen. En als er onder deze levieten een ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden".
familie de eeuwen door vooraan gestaan heeft om Jahweh te
loven, zijn Hifis te dienen en zijn gezalf de, de koning, te eren, Dit laatste woord gebruikte Hizkia ook, toen hij zijn rouw-
dan wel deVf amine van de Korachieten. Zij waren overigens kleren had aangetrokken en z'n deputatie naar Jesaja had
niet alleen psalmzángers, maar ook psalmdichters. Behalve gezonden: „Zo zegt Hizkia: deze dag is een dag van benauwd-
Psalm 46 staan ook Ps. 42-49, 84, 85, 87 en 88 op hun naam. Uit held ...", 2 Kon. 19 : 3. Volk en vorst hadden doodsangsten
deze vermaarde zangersfamilie heeft na Sanheribs nederlaag uitgestaan. Een beleg moest iets vreselijks zijn. De Assyrische
iemand de pen opgenomen om in de gedrongen taal van de Rabsak6 had in ruwe soldatentaal de Judese militairen op de
dichtkunst deze verlossings-geschiedenis levendig te houden Jeruzalemse muur voorzegd, dat verzet tegen Sanherib zou
en Jahweh de verschuldigde eer te brengen als toevlucht voor uitdraaien op het eten van hun eigen drek en het drinken van
zijn yolk. hun eigen urine (volgens Prof. Ridderbos moet „hun water" in

346 347

§ 13 Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! § 13

Jes. 36 : 12 zelfs vertaald worden door het platte „hun pis"). En Natuurlijk kan men deze verzen lezen als een dichterlijke
wat dan? Ook Hizkia de ogen uitsteken? En staatssecretaris beschrijving van de Assyrische invasies in Voor-Aziê. In de
Sebna op een paal spietsen? Nee, de Korachieten overdreven school van Jesaja placht men de Assyrische opmars immers
niet, toen ze op de Assyrische omsingeling terugziende in onze wel te vergelijken bij een vloedgolf, Jes. 8 : 7v, 17 : 12, vgl. Ps.
Psalm spraken van „benauwdheden". Alles had die Assyriêr 65 : 8. De wereldmacht leek toch op een bandeloze oceaan, die
ontluisterd: hun bondgenoten, hun leger, hun koning en landen en volken met tomeloze kracht had overspoeld en
hun GM! „Kom, kom, heren, uw god is natuurlijk net als de meegesleurd. Wat waren de volkerendeportaties feitelijk an-
rest: een god-van-niks!" 2 Kon. 18 : 17-35, 2 Kron. 32 : 10-19, Jes. ders? Sanherib had inderdaad een politieke aardverschuiving
36. Hoopt u nu nog op Egypte, „die geknakte rietstaf"? 2 Kon. veroorzaakt, die koninkrijken had doen wankelen en kronen
18 : 21. En wat king de burgerbevolking, die het beleg hoopte over straat laten rollen. Grenspalen en machtsverhoudingen
te overleven, boven het hoof d? Deportatie? Executie? Slaver- leken toch als door een bandjir weggevaagd? Deze verklaring
nij? Wie waren zo om hun wreedheid berucht als de Assyri- van vs. 3v wordt echter gedrukt door het bezwaar, dat dan de
êrs? 1 °). eerste en tweede strofe van de psalm hetzelf de zeggen. De
Maar deze angstdroom is nu verscheurd en uit de dankba- volgende verklaring bevredigt ons meer.
re Korachietenmonden klinkt Gods lof: „God (en niet Egypte)
is ons een toevlucht en sterkte, ten zeerste bevonden een hulp Jahweh had zijn yolk een weergaloze verlossing bezorgd:
in benauwdheden." Over dit tweede gecursiveerde woord moe- een wereldmacht geknakt en een wereldoorlog beêindigd. De
ten we niet heenlezen. bewondering voor Jahwehs kunnen kent nu geen grenzen
„Indien gij Hem zoekt", zo had David al geleerd, „zal Hij meer. Dat heeft de dichter willen uitdrukken in de sterkste
zich door u laten vinden; doch indien gij Hem verlaat, zal Hij bewoordingen, die hij kon vinden. Zo kwam hij op een zond-
u voor eeuwig verwerpen", 1 Kron. 28 : 9, vgl. 2 Kron. 15 : 2. Dat vloedachtige wereldkatastrof e. Als tijdgenoot van Jesaja wist
hadden de vrome Hizkia en de voorbidder Jesaja met zijn Rest hij heus wel wat een aardbeving is. 12 ). Jesaja heeft er eens een
gedaan: Jahweh zoeken. Hizkia had Jahweh gezocht in het beschreven, Jes. 24 : 19v, vgl. 29 : 6, 54 : 10, Ezech. 38 : 19, Hagg.
dappere tempelreinigingswerk, in zijn verwijzing naar de 2 : 7. Die uit de tijd van Uzzia kan hij hebben beleef d, daar
smaad op Jahwehs naam. Jesaja en zijn leerlingen hadden het sprak men jaren later nog over, Amos 1 : 1, Zach. 14 : 5, 2 Kron.
gedaan door jaren op Jahweh te „wachten", Jes. 8 : 16vv. Geluk- 26 : 22, Jes. 6 : 1. Maar wat de psalmist hier beschrijft kan men
kig was het toen nog „vindenstijd" geweest (Ps. 32 : 6, Jes. 55 : 6), geen gewone aardbeving meer noemen. Hier moet hij gedacht
zodat Jahweh zich had Wen „vinden". En zij nu konden zingen: hebben aan een wereldramp als de zondvloed, waarbij ook
„ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden". onvoorstelbare zeebevingen plaats gehad moeten hebben, 13 ).
Hij noemt hier de uiterste mogelijkheden die hij bedenken
Vers 3 en 4: kan: dat de aarde zich zou verplaatsen en zelfs de bergen in
„Daarom zullen wij niet vrezen, al verplaatste zich zee wankelen. En wat stond er voor Israêls - en ons - besef
de aarde, vaster dan de bergen? Jes. 54 : 10. Hij schijnt ook aan zeeen
al wankelden de bergen in het hart van de zee. gedacht te hebben, zoals ze schuimden voor de derde schep-
Laat bruisen, laat schuimen haar wateren, pingsdag of tijdens de zondvloed. Nu, zelfs ddri zullen wij niet
laat de bergen beven door haar onstuimigheid': vrezen.

348 349

§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons! Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! § 13

ZO'n Toevlucht hadden zij Jahweh bevonden. maar de God van Jakob was voor zijn yolk een burcht geweest,
Krachtiger konden zij hun geloof moeilijk belijden. waarop de machtige Sanherib zich te pletter gelopen had.
En wat een liefelijk lof of f er bereidden zij Jahweh daar- En nu zongen Israêlitische sopranen en tenoren: „Een
mee. Bedenk, dat onze goede God vandaag nog niets liever van burcht is ons de God van Jakob", 16 Zo noemden de Korachie-
).

zijn yolk ontvangt dan z'n lof en z'n vertrouwen! 14 ).


ten en Asafieten Jahweh graag, 17). Had vader Jakob ook al
geen engelen ontmoet en toen gezegd: „Dit is een Leger van
Ref rein: God"? Gen. 32 : 2.
„Jahweh van de strijdkrachten is met ons, „Jahweh van de strijdkrachten is met ons!" Daarmee mag
een burcht is ons de God van Jakob". Christus' gemeente zich nog troosten in haar strijd tegen het
Beest van het geweld (Openb. 13 : 1-10) en het Beest van de list
In de school van Jesaja luidde het wachtwoord: „Immanu (Openb. 13 : 11-18). Niet alleen wereldmachten als van Sanhe-
(met ons) El (God)". De psalmist bracht daar een kleine wijzi- rib, maar ook kwade gnosis en valse prof etie vormen machtige
ging in aan door in dit ref rein in het Hebreeuws te schrijven: bedreigingen voor de heilige Rest in de christenheid van onze
„Jahweh zebaoth immanu", d.i. „Jahweh van de strijdkrachten tijd. Maar „GOds wagens zijn twee maal tien duizend, duizen-
(oude vertalingen: heerscharen) is met ons". Deze wijziging is den bij duizenden", Ps. 68 : 18. Als we ze maar zien, 2 Kon.
echter voluit Jesajaans. Alleen in Jes. 1-39 spreekt de profeet 6 : 15-17. „Met ons is meer dan met hem", beleed Hizkia tijdens
al 54 x over de „zebaoth" of strijdkrachten van Jahweh. de Assyrische omsingeling. „Met hem is een vleselijke arm,
De historische achtergrond verklaart waarOm profeet en maar met ons is Jahweh (immanu Jahweh), onze God, die ons
psalmist dit woord zo graag gebruikten. Juda had toch jaren- helpt en onze oorlogen voert", 2 Kron. 32 : 7v.
lang geleefd uit de politieke ,,wijsheid": „Egypte met ons!" Hizkia's moeder zou zeggen: „Immanu El!"
Dwars tegen deze publieke opinie in hadden Jesaja en zijn
leerlingen verkondigd: „GOd met ons!" Men kon toch weten in 3. VS. 5-8: „HIJ VERHIEF ZUNI STEM, DE AARDE
Juda, dat Jahweh zo nodig zon, maan en sterren voor zijn yolk VERSMOLT".
kon inzetten? Joz. 10 : 12-14, Richt. 5 : 20, vgl. Id 152-161. Waar- Na de „motie van vertrouwen" in strofe I noemt de dichter
om dan niet vertrouwd op Jahweh van deze zebaoth of strijd- nu de grond voor zijn vertrouwen: de wonderbaarlijke uitred-
krachten? Hij was toch Israels bondgenoot? Waarom dan op de ding van Jeruzalem uit de macht van Sanherib.
Egyptische „zebaoth" vertrouwd? De beeldspraak wisselt op treffende wijze.
Maar toen de nood op het hoogst rees, had Jahweh zijn De Assyrische opmars bracht hem op het beeld van een
Engel, de Opperbevelhebber van Jahwehs „zebaoth", gezonden. zondvloedachtige wereldkatastrofe met wankelende bergen en
Deze Engel maakte op zijn eentje in 66n nacht een eind aan de kokende zeeèn. Nu hij over de stad van God gaat spreken, kiest
oorlog door 185.000 Assyrische militairen te doden. Ook als we de psalmist het beeld van een lief elijke rivier. En wat konden
,,duizend" hier nemen als ,,leger-eenheid" een enorm aantal, vgl. waterstromen het Israêlitische hart bekoren!
Ic 13, 122, 323. En dan te bedenken, dat deze Engel ook met
meteorieten-regens op het oorlogstoneel had kunnen verschij- Vers 5:
nen, zoals de Kanadnieten hebben ondervonden, Joz. 10 : 11, „Een rivier, wier stromen de stad Gods verheugen,
vgl. Id 151. Alle stênen burchten had Sanherib ingenomen, is het heiligdom, de woning van de Allerhoogste", 18 )

350 351

§ 13 Psalm 46: Immanuél — God met ons! Psalm 46: Immanuel — God met ons! § 13

Jeruzalem lag niet, zoals b.v. Babel, aan een rivier. Wel terbrem of waterbak, zoals elk Israêlitisch stadje die kende,
verheugde de stad zich in het bezit van de Gihon-bron. Daaruit maar bij een rivier en nog wel 66n met zij-armen! Zo'n machti-
stroomde een onaanzienlijk beekje, „de zachtvloeiende wateren ge waterstroom kenden de meeste Israelieten alleen van horen
van Siloah", Jes. 8 : 6. Nog kan men u in Jeruzalem de ingenieu- zeggen. Welnu, wat zo'n legendarische hoeveelheid water voor
ze waterleiding wijzen, die Hizkia naar deze waterbron heeft een stad betekent, dat betekent Gods heiligdom voor Jeruza-
laten uithakken. Het is een tunnel van 530 meter lengte, dwars lem, de stad van de Allerhoogste.
door de rotsen, waarop Jeruzalem lag, naar beneden uitgehou- Uit Gods Woning vloeide toch een stroom van zegen?
wen, 19 ). Achter de gordijnen van het Heiligste, daar woonde de
Maar wat bedoelt de dichter hier nu met z'n „rivier, wier Allerhoogste toch echt? Daar stond toch de ark, de troon van
stromen de stad Gods verheugen"? Op zichzelf kan hij na- Jahweh en zijn heiligste altaar, tevens de bewaarplaats van de
tuurlijk best het oog gehad hebben op de genoemde waterlei- twee stenen panden van het Horebverbond, waarop heel
ding, omdat Jeruzalem daardoor ook tij dens belegeringen over Israels leven steunde? Naar smeekbeden uit dit Huis had
voldoende bronwater kon beschikken, 2 Kon. 20 : 20, 2 Kron. Jahweh toch beloof d te zullen luisteren? 1 Kon. 8 : 22-53, 9 : 3.
32 : 30. Maar of men alleen dit nederige Siloah-beekje voor de En daar had Hij Sanheribs dreigbrief toch gelezen en Hizkia's
geest moet halen als de psalm spreekt over „een rivier, wier smeekbede gehoord? Kortom, al het gerei van Gods Huis sprak
stromen de stad Gods verheugen" is voor ons bij alle waar- van de levenreddende kennis van de ware God.
dering voor nuchtere Schriftverklaring toch wel de vraag. We Misschien klinkt in dit vers wel mede de vreugde, dat deze
vergeestelijken een rivier van water niet graag onnodig tot een stroom, die tij dens Achaz' goddeloze regering was afgedamd,
rivier van genade, maar als we bij dit moeilijke vers tot een na Hizkia's tempelreiniging weer vloeide. Wie weet hoeveel de
aanvaardbare verklaring willen komen, zullen we wel aan Korachitische zangers van Psalm 46 voor het herstel van de
beeldspraak moêten denken. Want het smalle Siloah-beekje dienst van Jahweh hadden gedaan. Zij waren ook levieten! vgl.
een „rivier" noemen en nog wel een met „armen" of „stromen" 2 Kron. 29-31. Bovendien zouden we ook nog kunnen denken
gaat ons wel wat ver. Temeer als we bedenken, dat het beekje aan Gods „openhartigheid" (Amos 3 : 7) in het prof etische on-
gedurende een groot deel van het jaar nog droog lag ook! 29). derwijs van Jesaja, die al jarenlang de goede weg had gewezen,
Al achten we het niet uitgesloten, dat Jeruzalems „zachtvloei- Jes. 8 : 20. En de heilige Rest-die-zich-bekeerde met de mooiste
ende wateren van Siloah" (Jes. 8 : 6) de dichter tot dit beeld in belof ten had getroost, Jes. 2 : 1-5, 10 : 15-19, 11 : 1-10.
vs. 5a hebben geInspireerd, 21 ).
Vers 6:
Intussen gebruikt de psalmist hier een door en door bij-
„GOd is in haar midden, zij zal niet wankelen
bels beeld. Kostbaar als drinkwater in het droge Nabije Oosten
;

GOd zal haar helpen bij het aanbreken van de morgen".


nu eenmaal is, kon het in de Schrift gemakkelijk een aanspre-
kend beeld worden van al het goede, dat God aan zijn yolk te Sanherib mocht dan al veel beroemde steden veroverd
geven heeft, vgl. Jes. 33 : 20v, 55: 1, Jer. 2: 13, Joh. 4: 13v, hebben, de stad die hij nu vergeefs had opgeéist vond haar
Openb. 21 : 6, 22 : 1, 17, 22 ). weerga niet. Jeruzalem was „de stad van de Grootkoning" (Ps.
Hier in Ps. 46 :5 wordt de zegen van de Tempel voor 48 : 3) en laat de Assyrische maarschalk uitgerekend op die
Jeruzalem vergeleken met de zegen van een rivier voor een „heilige berg" (Ps. 48 : 2) zijn heer Sanherib betitelen als „de
stad. De dichter vergelijkt Gods Huis dus niet bij een wa- Grote Koning, de koning van Assur", 2 Kon. 18 : 19, 28. Een

352 353
§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons! Psalm 46: Immanuel — God met ons! § 13

deerlijke vergissing, want de Grote Koning woonde niet in Achter de eerste zin gaat het onbeschrijfelijke leed schuil
Ninevè, maar in Jeriizalem en dat heeft Israêls Suzerein de van de juist beéindigde wereldoorlog. Het dreunen van de
trotse Assyrièr wel pijnlijk aan het verstand gebracht. stormrammen, de snikken van gemolesteerde vrouwen en
„GOd zal haar helpen", dat hadden de Korachitische zan- meisjes, de rokende steden, de gesneuvelde militairen, de lange
gers geleerd in de school van Jesaja en beleden toen „men" in rijen gevangenen en vluchtelingen, het ratelen van strijdwa-
Juda nog vast geloof de: „Egypte zal ons helpen!" De prof eet gens en het gekletter van wapens, 26 ). Inderdaad, „koninkrijken
was om zijn „Immanuel"-verkondiging uitgejouwd, 28 : 9v. Maar wankelden", ook dat van Hizkia. Maar zoals we zagen, kwam
hij had wel gelijk gekregen met zijn: „Vertrouwt gij het niet, Sanherib de hele zuidwesthoek van zijn wereldrijk tot de orde
dan houdt gij het niet!" Jes. 7 : 9. Godsvertrouwen had Jeruza- roepen, z'n machtige rivaal Egypte incluis. Van de Tigris tot de
lem voor wankelen bewaard, 23 ). En hoe! „Bij het aanbreken van Nij1 moesten de volkeren onder de „uitgespreide vleugels" (het
de morgen", vs. 6b. Daar kan men natuurlijk in lezen: Jahweh embleem van de Assyriérs) gebracht worden, Jes. 8 : 8. Hamath,
helpt „na een nacht van smart en zorgen", Ps. 49 : 15, 130 : 6, Arpad, Chaldeeên, Moabieten, Ammonieten, Filistijnen en
143 : 8, Jes. 17 : 14, 21 : 11, maar hier moeten we wel denken aan Egyptenaren waren bij deze oorlog betrokken, vgl. 2 Kon.
het tijdstip, waarop God Sanherib aanpakte: „In die nacht ging 18 : 34, 19 : 12.
de Engel van Jahweh uit en sloeg in het leger van Assur
honderd vijf en tachtig duizend man. Toen men vroeg in de Toen verhief G6d zijn stem.
morgen opstond, zie, zij alien waren 'liken", 2 Kon. 19 : 35, 24 ). Niet dat deze wereldoorlog „vanzelf" uitgebroken was. Ook
Op het uur waarop destijds legers ten aanval plachten to wereldoorlogen - die van onze 20e eeuw incluis - gaan niet
trekken, had de Vorst van de „zebaoth" van Jahweh zijn slag buiten Gods bestel om, Jes. 10 : 5, Amos 3 : 6. Jahweh had de
geslagen, 25 ). Assyriërs zelf naar het Westen geroêpen, Jes. 7 : 18v. En niets
„God zal haar helpen!" en niemand had ze tegen kunnen houden. Zelfs Egypte wan-
Deze „eenvoudige" waarheid is gauwer gezongen dan in kelde op z'n grondvesten. Jahweh alleen had Sanherib aange-
geloofspraktijk gebracht. Geen supermachten beschermen kund en met wat een Goddelijk gemak had Hij de snoever
Gods yolk, geen grote leiders vormen ons schild, geen hechte neergesmakt. De kortheid van dit vers past prachtig bij de
organisaties onze vestingmuren, geen pausen of synoden onze snelheid van Jahwehs optreden, 27 ).
burchten, God is ons ten schild in het strijdperk van dit leven. En allemaal met de beroemde „stem" van Jahweh, waarmee
Tenminste, als Gods yolk Hem dient en z'n verbond houdt. Dan Hij in den beginne de hemel en de aarde had geschapen. Jesaja
mogen we met Jesaja instemmen: „Juicht en jubelt, inwoners had Assyriês ondergang al op dezelf de wijze aangekondigd:
van Sion, want groot is in uw midden de Heilige Israels", Jes. „Dan zal Jahweh zijn machtige stem doen horen en zal Hij
12 : 6. En als Gods yolk Hem niet diende? Dan gold het zeker doen zien het neerkomen van zijn arm in grimmige toorn: een
niet altijd: „God is in haar midden". Maar daar komen we nog verterende vuurvlam, overstroming en hagelstenen. Want As-
apart op terug. sur zal voor de stem van Jahweh schrikken, wanneer Hij het
met de roede slaat ...", Jes. 30 : 30v. En wij weten nu achteraf,
Vers 7: dat het Jahwehs Engel was, met Wie Jahweh zijn stem op het
„Volkeren woedden, koninkrijken wankelden, wereldtoneel verhief en Jesaja's prof etie vervulde.
Hij verhief zijn stem, de aarde versmolC En toen „versmolt de aarde", Jes. 17 : 12-14, Amos 9 : 5. Van

354 355

s5 13 Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! s5 13

schrik en ontzag voor de Grote Koning van Israel, die in een hebben, hij was toch een echte ootmoedige, die zelfs zijn
nacht Sanherib knakte. Jahweh stond weer in het wereld- verbondenheid met de ongerechtigheid van de voorvaderen
nieuws. Zelfs heidenen erkenden Zijn oppermajesteit. „Velen niet verheelde: „Zie, hierom zijn onze vaders door het zwaard
brachten naar Jeruzalem geschenken voor Jahweh", 2 Kron. gevallen", zo beleed Hizkia, „en zijn onze zonen, onze dochters
32 : 23. en onze vrouwen in gevangenschap", 2 Kron. 29 : 5-10 (in 722
Wie bezien in de christenheid onze eigentijdse hadden de Assyriêrs heel veel broeders en zusters van het
geschiedenis met zulke ootmoedige ogen als deze Korachi- Tienstammenrijk gedeporteerd). Zelfs de restanten van dat rijk
tische zangers in de 8e eeuw voor Chr.? Hoeveel christenen riep hij tot bekering op: „Israélieten, keert weder tot Jahweh
hebben de „stem" van God gehoord zowel in het uitbreken als opdat zijn brandende toorn zich van u afkere ...", 2 Kron.
in het ophouden van onze 20e eeuwse wereldoorlogen? Gelo- 30 : 6-9. Zo hadden Hizkia en de levieten voor Jahweh geijverd
ven wij nog, dat wereldmachten nu nog in Gods hand een stok v6Ordat Sanherib binnenviel. De Kroniekschrijver begint zijn
kunnen zijn, waarmee Hij zijn afvallige yolk slaat? Jes. 10 : 5. relaas daarvan dan ook met eerst aan dat ref ormatie-werk te
herinneren: „Na deze gebeurtenissen, waarin Jehizkia's trouw
Vers 8: bleek, rukte Sanherib, de koning van Assur, op ...", 2 Kron.
„Jahweh van de strijdkrachten is met ons, 32 : 1. En deze auteur wijst in zijn boek graag en vaak op het
een burcht is ons de God van Jakob". verband van vroomheid en voorspoed in de geschiedenis van
de Theocratie, 28 ). We mogen dus deze Goddelijke verlossing
Dat kon men nu weer zingen in Juda! Dertig jaar tevoren van Jeruzalem niet los van Hizkia's tempelreiniging beschou-
stond Jesaja voor Hizkia's goddeloze vader Achaz, die juist de wen. Er had eerst schuldbelijdenis plaats gevonden, 2 Kron.
Assyriêrs te hUlp geroepen had. Gods verbond lag toen nog 29 : 10. En toen bleek uit Sanheribs nederlaag, dat Jahwehs
gruwelijk vertrapt. Gods tempel was verregaand verontreinigd. „brandende toorn" zich inderdaad van Juda had afgewend. En
De lampen waren gedoof d, reukwerk en brandoffers werden er dat Jesaja terecht verkondigd had: U moet Jahweh zebaoth te
niet meer gebracht, de deuren van de voorhal waren gesloten, hulp roepen, de Opperbevelhebber van de hemelse land-, zee-
2 Kron. 29 : 7. Achaz had er zelfs een Assyrisch altaar in en luchtstrijdkrachten! Dan blijven onze vijanden nergens.
geplaatst, 2 Kon. 16 : 10-15. Was het een wonder, dat Jahweh Toen Juda zich werkelijk bekeerd had van z'n afgoderijen, ook
met zijn verbondsvloek gekomen was? Jes. 1 : 2-9. Juda en met militaire macht ter bescherming van het koninkrijk van
Israel hadden door hun zonden het Assyrische gevaar als een God, toen kon het weer zingen: „Jahweh zebaoth is met ons!"
oordeel van God naar zich toe getrokken. Dat had Jesaja Maar onder Achaz moesten de vromen nog klagen: „Jahweh
jarenlang verkondigd. zebaoth is tegen ons".
Maar Hizkia was Juda voorgegaan in wederkeer tot Jah-
weh door de levieten bevel te geven de tempel te reinigen en We moeten dit vers dus vooral niet lospellen uit het
de dienst in het huis van Jahweh te herstellen, 2 Kron. 29 : 35. geheel van de psalm en nog minder uit de historische situatie,
Wie weet heeft de dichter van Psalm 46 daarbij wel mee waarin de Korachieten het zongen. Want zij poneerden geen
geholpen. Eindelijk werd het Pascha weer eens gevierd, 2 Kron. tijdloze godsdienstige stelling, maar releveerden gedateerde
30 : 1-31 : 1. De gewijde palen en stenen werden verbrijzeld. ondervinding van de Schear Jaschub, de Rest die zich bekeerd
Hizkia mag dan in de politiek nog zijn zwakke zijden gekend had: Jahweh is weer met ons!

356 357

§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons! Psalm 46: Immanuel — God met ons! § 13

4. VS. 9-12: „KOMT, AANSCHOUWT DE WERKEN VAN Hizkia zal geen moeite gehad hebben met deze psalmre-
JAHWEH". gel, want hij beleed tij dens de belegering al: „Deze dag is een
Oorlogen vertonen de eeuwen door na afloop hetzelf de dag van benauwdheid, straf (a.v. tuchtiging) en smaad ...", Jes.
beeld. Daarom kunnen we ons de verwoestingen van de As- 37 : 3. Maar zeer velen hadden dit oordeelskarakter van die
syrische veldtochten wel enigszins voorstellen. Overal waar jaren absoluut niet opgemerkt, zodat Jesaja toen klaagde:
Sanherib, de Napoleon van toen, met zijn „Grande Arm6e" was „Doch het yolk heeft zich niet bekeerd tot Hem, die het sloeg",
gepasseerd, zag men verbrande steden, een ontwrichte econo- Jes. 9: 12. „Maar gij richttet de blik niet op Hem, die het
mie, een afgestroopt platteland. Precies zoals Jesaja het van te gedaan had, en Hem, die het van overlang geformeerd had,
voren had zien aankomen: „Voorwaar, vele huizen zullen ver- zaagt ge niet", Jes. 22 : 11, vgl. 26 : 10v, 27 : 11, 1 Petr. 5 : 6. Zelfs
woest worden, grote en schone zonder bewoner zijn; want tien de prof eten, die het yolk tot „ogen" moesten dienen, waren
juk wijngaard zullen slechts 66n bath opleveren ...", Jes. 5 : 9, blind voor Gods oordelen. En daarin kwam ook Gods oordeel
vgl. Jes. 24. uit. Hij had Juda een tijdlang tot een yolk van slaapwandelaars
Jesaja had weliswaar in deze wereldschokkende gebeurte- gernadkt, Jes. 29 : 10v. En zijn Woord tot „een verzegeld boek",
nissen op Gods hand gewezen, maar wie had daar oog voor vgl. Jes. 29 : 11, 6 : 9v, 8 : 16v.
gehad? Vandaar dat de psalmist als een goede leerling uit de De Korachietenkring van Psalm 46 was echter wakker
school van Jesaja in de derde strofe van zijn psalm alle aan- gebleven en nu Jahweh de Assyriêr vernederd had, riepen zij
dacht voor Jahweh opeist, als Degene, die de wereldoorlog had hun Judese broeders en zusters op om eindelijk oog te krijgen
doen komen en verdwijnen. voor Gods daden in heden en recente verleden. G6d had
Assyriê naar het Westen gefloten, Jes. 5 : 26. GOd had de
Vers 9: Egyptische diplomaten verblind en militaire kracht geknakt,
„Komi, aanschouwt de werken van Jahweh, Jes. 19 : 4, 14, 20 : 4, 30 : 3. G6d had hoge Assyrische of f icieren
die verwoesting op aarde aanricht". „knapen" genoemd, Jes. 37 : 6. GM had zijn plannen met San-
herib uitgevoerd, Jes. 37 : 26v. Zag men dat nu eindelijk in?
Dat had Jesaja nu altijd geleerd: dat Jahwéh kerk en Volgens Calvijn doet nog niet 1% van de mensen wat hier
wereld getuchtigd had, Jes. 1 :5. „Waar wilt gij nog meer van hen gevraagd wordt. De meesten hebben geen oog voor
geslagen worden?" had hij wel durven vragen, vast ook met het Gods hand, 30 ). Veel christenen blijven als ze over het wereld-
oog op het geteisterde Tienstammenrijk. „Uw land is een gebeuren spreken toch thans ook hangen in het menselijke
woestenij, uw steden zijn met vuur verbrand; uw akker, daar- vlak? Wie gelooft praktisch, dat G6d de wereldpolitiek leidt?
van eten vreemden voor uw ogen: een woestenij, als door En wie hebben oog voor het oordeelskarakter van onze eigen
vreemden ondersteboven gekeerd", Jes. 1 : 7, vgl. 5 : 9. Hieruit eeuw? De gedoopte volkeren hebben tussen 1914 en 1945 twee
blijkt, dat we bij het bovenstaande vers niet alleen moeten maal gebloed uit duizend wonden. De lijken van hun zonen
denken aan Gods verwoesting van het Assyrische leger en zijn lagen als mest op de Europese en Aziatische grond, Lev. 26 : 30,
bevrijding van Jeruzalem, maar ook aan zijn werken van ge- Deut. 28 : 26, Jer. 16 : 4, 25 : 33. Hun steden werden plat ge-
richt en oordeel. Niet alleen over Sanherib en zijn leger, maar bombardeerd, hun koloniên („wingewesten") gingen verloren
ook over Juda en zijn buurvolkeren, Amos 1. Assyriê was en in de wereldpolitiek werden ze van „hoof d" almeer tot
Jahwehs stok geweest, Jes. 10 : 5-19, 29 ). „staart", Deut. 28 : 13. Maar wie zagen daarin Gods nieuwtesta-

358 359

§ 13 Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! § 13

mentische verbondsvloek neerdalen op de christenheid en zijn wagenpark, 2 Kon. 2 : 12, 13: 14. Daarom fulmineerde Jesaja
wraak over het vertrapte bloed van zijn Zoon en het smaden niet alleen uit sociaal oogpunt tegen Judese strijdwagens - al
van zijn Geest? Wie zágen, dat het Berlijn verging als Ninevê? heeft de gewone man daar vast krom voor gelegen - maar
Wie denkt bij een toeristisch bezoek aan een van de uit- vooral vanwege de daaruit voortvloeiende bedreiging van het
gestrekte oorlogskerkhoven in Europa aan de school van Jesaja „Immanuel-geloof" Jes. 2 : 21, 32 ).
en aan de oproep van de Korachieten: „Komt, aanschouwt de Maar Hizkia leef de toen hij zijn les geleerd had uit het
werken van Jahweh, die verwoesting aanricht op aarde"? geloof : „Dezen beroemen zich op wagens en genen op paarden,
maar wij roemen in de naam van Jahweh, onze God", Ps. 20 : 8,
Vers 10: vgl. 33 : 17. Een ongelovige vorst zou zich de handen gewreven
„die oorlogen doet ophouden tot het einde der aarde, hebben op het zien van al dat achtergelaten Assyrische oor-
de boog verbreekt, de lans stukslaat, logstuig, maar we zullen wel mogen aannemen, dat Hizkia al
de strijdwagens met vuur verbrandr. dat vernietigingsmateriaal heeft laten verbranden. En toen
zongen de Korachieten: God heeft het verbrand. En zo was het
Dit vers zet de oproep van vs. 9 voort: „Komt, aanschouwt toch eigenlijk ook? Alweer een „werk van Jahweh", dat ieder-
de werken van Jahweh!" Waar heel Vooraziê, Egypte met z'n een in Juda moest „aanschouwen". Zoals wij in 1945 in de
geallieerden geen kans voor hadden gezien, dat had de Engel reusachtige dumps afgedankt oorlogsmateriaal Gods goede
van Jahweh in een nacht voor elkaar. Met een klap maakte Hij hand mochten opmerken, die dit tuig overbodig maakte. Want
een eind aan het oorlogsrumoer „tot het einde der aarde". „Hij toch verandert tijden en stonden, Hij zet koningen of en
Voortaan trokken er geen legers van Sanherib meer door de stelt koningen aan ..." Dan. 2 : 21. Hij maakte ook weer een
landen. De ramp voor Jeruzalem betekende meteen het einde eind aan de grote wereldoorlogen van onze eeuw.
van z'n veroveringstochten. „En hij bleef te Nineve", Jes. 37 : 37. Al gaan onze gedachten hierbij vanzelf nog verder.
„Want Gij, Jahweh, zijt de Allerhoogste over de ganse aarde", Wat had Jesaja immers juist tijdens het oorlogsrumoer van
Ps. 97 : 9. Hij geeft in de geschiedenis aan een bepaald yolk zijn tijd geen schitterende prof etieen uitgesproken over Gods
soms roepingsmacht-tot-historievorming, zodat het zelfs een komende Vrederijk. Tot vertroosting van de Rest-die-zich-be-
wereldoorlog ontketenen kan, maar zo'n oorlog daarna weer te keerde, maar desniettemin zwaar mee Teed onder de oorlogsel-
beêindigen betekent voor God geen enkele moeite. lende van kort voor die eeuwwisseling. „En het zal geschieden
Nu plegen verslagen legers massa's oorlogsmateriaal ach- in het laatste der dagen", zo had Jesaja getroost, „dan zullen ze
ter te laten. Zo zullen in Juda wel overal lansen, bogen en hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden ( ); geen yolk zal
strijdwagens van de 185.000 gesneuvelde Assyrische militairen tegen een ander yolk het zwaard ophef f en, en zij zullen de
gelegen hebben. Vooral de strijdwagens waren destijds, zeker oorlog niet meer leren", Jes. 2: 1-5, Micha 4: 1-4, vgl. Jes.
voor de koningen van het bergachtige Juda, peperdure status- 11 : 1-10. Toen wees Jesaja op het einddoel van Gods wereldpo-
symbolen, die soms alleen de pronkzucht dienden en waarmee litiek: de uitschakeling van alle geweldoefening en de vernieti-
je in bergachtig gebied weinig begon, 2 Sam. 15 : 1, 1 Kon. ging van alle verdelgingsmiddelen. Zouden Jesaja en zijn leer-
1 : 5, 31 ). Jahweh gruwde van deze oud-Oosterse „tanks" en lingen misschien in de nederlaag van de politieke reus San-
verbood Israel er veel van te hebben, Deut. 17 : 16. Brengers herib een voorproef hebben gesmaakt van de uiteindelijke
van het Woord waren evenveel waard als een compleet strijd- vernietiging van alle oorlogstuig, ook onze bommen en raket-

360 361

§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons! Psalm 46: Immanuel — God met ons! § 13

ten, en de ondergang van alle imperialistische wereldverove- Nog eenmaal klinkt het „Kort Begrip" van wat de „Im-
raars ? 33). manuel-kring" in de school van Jesaja had geleerd: „Vertrouwt
gij het niet, dan houdt gij het niet", Jes. 7 : 9.
Vers 11: Vreugde om de gemeenschap met de God van de zebaoth
„Laat af en weet, dat Ik God ben; vermengt zich hier met opluchting om zijn tussenkomst. Ze-
Ik ben verheven onder de volken, kerheid van zijn bijstand met vertrouwen voor de toekomst.
verheven op de aarde!" Hoop op de definitieve vernietiging van het oorlogsgeweld
verzacht het leed van de doorstane oorlogsellende.
Hier wordt Jahweh zelf sprekende ingevoerd. „Laat af",
Tegelijk bevat het ref rein een vermaning aan het adres
gebiedt Hij majesteitelijk. „Houd op!" Daarbij rijst de vraag: wie
van de gemeente er toch steeds voor te zorgen, dat ze dit lied
moeten ophouden en waarmee? We zullen daarbij zowel aan
zingen kAn. Onder de regering van Hizkia's voorganger Achaz
Gods vijanden als aan Gods gemeente moeten denken.
konden veel Judeeêrs deze psalm bezwaarlijk met een eerlijk
Had God zich niet juist tot Sanherib gericht met het bevel:
„Ophouden!" Volken hadden bij 's mans naam al gesidderd, geweten meezingen. Tot hen moest Jesaja zeggen: „aan de Rots,
uw burcht, hebt gij niet gedacht", Jes. 17 : 10. Grondvoorwaarde
maar nu diende er een eind te komen aan de wereldoorlog in
voor het zingen van deze psalm blijft het geloof: „Dat Jahweh
het algemeen en de bestrij ding van Juda en Jeruzalem in het
Sion gegrondvest heeft en dat daarin de ellendigen van zijn
bijzonder. Niet dat deze woorden in een enveloppe naar Nine-
yolk zullen schuilen", Jes. 14 : 32.
ye gezonden moesten worden, want deze prof etie is natuurlijk,
evenzeer als Jesaja's profetieên „Over de volken", bestemd voor Zonder dat geloof kan Psalm 46 gevddrlijk zijn.
binnenlands gebruik Om Gods yolk te troosten.
5. GEEN PSALM OM ALTIJD AAN TE HEIFEN.
Men kan deze woorden echter ook lezen als onmiddellijk
Zoals u merkte, lazen we Psalm 46 niet als een algemeen-
gericht tot de Judese gemeente. Vooral als we de volgende
godsdienstig vertrouwenslied, dat men altijd en overal kan
vertaling zouden kiezen: „Weest stil en weet, dat Ik God ben".
aanhef fen, 35 ). Hij is geboren in een bepaalde situatie en ge-
Dan zou men hier weer het sleutelwoord horen uit de school
zongen door leerlingen van Jesaja. Hij kan dan ook alleen maar
van Jesaja: „Door bekering en rust zoudt ge verlost worden, in
overgenomen worden in een soortgelijke situatie en niet door
stilheid en vertrouwen zou uw sterkte zijn", Jes. 30 : 15. 34). Zo
Jan en Alleman, maar slechts door geestverwanten van Jesaja's
opgevat zouden de levieten in dit vers Juda nogmaals oproe-
„Immanuel-kring". Wie dat vergeet en de psalm opvat als een
pen radikaal te breken met politieke slimheid en het voortaan
boventijdelijke vrome stelling, die altijd en overal opgaat, kan
te wagen met gelovige stilheid. Hier klinkt de oude les van
ernstige kortsluiting veroorzaken. Dat kunt u zien aan de
Psalm 2: het Koninkrijk is Gods zaak. Laten wij ons boven deze
volgende twee geschiedenissen, waaruit duidelijk blijkt, dat
„eenvoudige waarheid" niet verheven achten, want in de prak-
tijk vergeten we het licht: „Weet, dat Ik God ben Ik ben God niet automatisch altijd en onder alle omstandigheden met
;

zijn yolk is. Als zij zich immers van Hem afwendt, kan Hij zich
verheven onder de volken, verheven op de aarde".
ook tegen zijn kerk keren.
Vers 12:
„Jahweh van de strijdkrachten is met ons, Een honderd jaar na de Assyrische inval wordt Judal
een burcht is ons de God van Jakob". opnieuw bedreigd door een wereldmacht, nu de Babylonische

362 363
§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons! Psalm 46: Immanuel — God met ons! § 13

De overgrote meerderheid van de profeten roept het yolk Letten we eerst op de overeenkomst in de situaties.
echter op tot „geloof" en „vertrouwen". Jahweh kon toch zeker Zowel in 701 als in 586 en in 70 zond God belegeraars op
niet toestaan, dat zijn Jeruzalem in Babylonische handen viel? zijn eigen stad af, want „geschiedt er een ramp in de stad,
Jahwehs tempel, Jahwehs tempel, Jahwehs tempel is dit!" Jer. zonder dat Jahweh die bewerkt?" Amos 3 : 6. Maar Gods yolk
7 : 4. Oppervlakkig bekeken spraken deze profeten in de geest kon weten waarom God zo handelde, want „voorzeker, de
van Psalm 46: „Geen onheil zal de stad verstoren, waar God zijn Heere Jahweh doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan
woning heeft verkoren!" Maar Jeremia sprak dwars tegen deze zijn knechten, de profeten", Amos 3 : 7. Voor Hij Sanherib zond V
publieke opinie in de Judese kerkstaat in. Volgens hem was dit openbaarde God zijn raad aan zijn knecht Jesaja, die Juda wees
,,geloof" een „vertrouwen op bedrieglijke woorden" Jer. 7 : 4. op Gods toorn in de Assyrische bedreiging. Voor Hij Nebu- V
God zou dat huis, waarover zijn naam was uitgeroepen, „waarop kadnezar zond, wees Jeremia op Gods toorn in de Babylo- /
gij uw vertrouwen stelt", evenals indertijd zijn heiligdom te Silo nische bedreiging. En voor God Vespasianus en Titus op Jeru-
verwoesten en die „gelovige" Judese tempelvereerders „weg- zalem af zond, openbaarde Hij zijn raad aan zijn Knecht Jezus,
werpen", Jer. 7 : 14v. In het jaar 586 v. Chr. viel Jeruzalem die Jeruzalem veertig jaar voor haar ondergang op Gods toorn
Nebukadnezar in handen. Het „geloof" van Jeremia's collega's wees, vgl. Jes. 10 : 5v, Jer. 1, Lukas 21 : 22. Driemaal openbaarde
en hun aanhangers kwam wel zeer beschaamd uit. God in een beleg van Jeruzalem zijn toorn en driemaal liet Hij
Toch leken zij geheel in de geest van Psalm 46 te spreken. dat bijtijds door zijn knechten de profeten weten.

Een tweede voorbeeld. Daarnaast bestaat er echter ook groot verschil.


Tij dens de Joodse Oorlog (66-70 na Chr.) werd Jeruzalem Toen Jeremia verkondigde, dat Jahweh de Babyloniers
opnieuw belegerd. Nu door de Romeinse wereldmacht. Deze naar Juda geroepen had om het te tAchtigen vanwege z'n
geschiedenis wordt wel niet in de Schrift verteld, maar is wel zonden, wilde de massa zich niet bekeren. Hananja stijf de de
door de Heere Jezus prof etisch voorzegd. Judeeérs in die houding door zijn schijnbaar zeer „principiêle"
De Joden verzetten zich met ongekend religieus f ana- en „gelovige" prediking: „Zo zegt Jahweh van de heerscharen,
tisme. Tot het laatste moment in de vaste overtuiging, dat God de God van Israèl: Ik heb het juk van de koning van Babel
hen natuurlijk helpen zou. Alweer ogenschijnlijk in het geloof verbroken", over twee jaar is alles achter de rug, Jer. 28 : 2v. In
van Psalm 46: „Geen onheil zal de stad verstoren, waar God zijn plaats van Juda in deze zware oordeelstijd op te roepen tot
woning heeft verkoren!" Maar in 70 nam Titus de stad wel in. verootmoediging onder de slaande hand van God, riepen Ha-
De oorlog had 1.100.000 Joden het leven gekost. nanja en zijn collega's de Judese gemeente juist op tot „geloof"
Het is duidelijk, dat zij, evenals in 586 v. Chr., ten onrechte in Gods onvoorwaardelijke bijstand. Zij waren toch Gods yolk,
meenden: „God is in haar midden, zij zal niet wankelen", Ps. wat kon hun dan overkomen? Terwijl Jahweh duidelijk tegen
46 : 6. Waarom kon Israel nu wel na de Assyrische belegering zijn yolk was, wilden zij - ogenschijnlijk in de lijn van Psalm 46
en niet na de Babylonische en Romeinse bedreiging zingen: - beweren, dat Hij voor zijn yolk was!
„Jahweh van de strijdkrachten is met ons"? Veertig jaar lang heeft Jeremia bijna tevergeefs tegen
deze harde, onverootmoedigde houding van de Judese kerk
Waarom was God in 701 wel en in moeten strijden. Terwijl bijna iedereen Nebukadnezar als „hei-
586 en 70 niet met zijn yolk? den" en „vijand van de kerk" verwenste, liet Jeremia het Woord

364 365

§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons! Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! § 13

van God horen over „Nebukadnezar, de koning van Babel, mijn een valse leus aan en sterkt de gemeente in haar schaam-
dienaar', - om Juda te straf fen! Jer. 25 : 9. teloosheid.
„Gij hebt een hoerenvoorhoof d, gij verkiest u niet te scha-
men", zei de profeet, Jer. 3 : 3, vgl. 2 : 35, 5 : 3, 23, 6 : 14v, 7 : 26-28. Om eens enkele namen te noemen, Psalm 46 paste beslist
„Niemand heeft berouw over zijn boosheid, dat hij zou zeggen: niet in de mond van Jeremia's dorpsgenoten, de mannen van
Wat heb ik gedaan?" 8 : 6, 19 : 15. Anathoth, die hem wel konden vermoorden, Jer. 11 : 21. Of in
Dat was een diep verschil met Hizkia's houding. die van Pashur, de hoof dopziener van de tempel, die Jeremia
een nacht in het blok liet sluiten, Jer. 20 : 1-6. Of van die
Tijdens de Joodse Oorlog (66-70) nam Israel dezelf de hoog- collega's van Jeremia, die dwars tegen zijn oordeelsprediking
moedige houding aan. Nu had de Heere Jezus deze belegering in verkondigden: „Jahweh heeft gesproken, gij zult vrede heb-
van Jeruzalem toch aangekondigd als gevolg van Goddelijke ben", Jer. 23 : 17. Zij achtten Jeremia zelfs des doods schuldig
,,toorn over dit yolk" vanwege z'n Messiasverwerping, Luk. „omdat hij over deze stad heeft geprofeteerd" (n.l. dat God niet
21 : 23. Maar ook toen had niemand berouw van z'n boosheid, met haar was en haar tuchtigen zou), Jer. 26 : 11. Eèn van de
net als in de dagen van Jeremia. Zelfs niet toen een Israeli- eerst weggevoerden, Semaja de Nechelamiet, schreef zelfs
tische moeder haar eigen kind opat en Deut. 28 : 57 weer in vanuit Babel een brief aan priester Zefanja met het verzoek
vervulling ging, 36). „Met God als bondgenoot lachen we om al tuchtmaatregelen te nemen tegen de profeet Jeremia, die aan
uw bedreigingen", riepen de Joden Titus scheldend van de de ballingen in Babel de boodschap gezonden had: „Het zal
muren toe, 37 ). Hoort u het valse beroep van deze onverootmoe- nog lang duren voor u terugkomt, bouwt maar huizen in Babel",
digde fanatici op Psalm 46: „De HEER, de God der legerscha- Jer. 29.
ren, is met ons!" Al deze „gelovigen" verzekerden: „Jahweh der heerscharen
Ook hier een diep verschil met de school van Jesaja. is met ons" terwzjl dat niet waar was. Jahweh was juist zeer
vertoornd op z'n yolk. Deze voorgangers lieten „troostpredi-
De gebeurtenissen in 586 en 70 bewijzen, dat de gemeente king" horen in oordeelsnood zonder oproep tot verootmoedi-
Psalm 46 dus niet altijd en onder alle omstandigheden kan ging.
aanhef f en. Wat Hizkia in 701 wel mocht zingen, paste Zedekia
in 586 niet. 'n Beroep op Psalm 46 was in 586 en 70 zelfs valse Van heel veel Joden in het jaar 70 geldt hetzelf de.
prof etie en een groot gevaar voor de kerk-onder-het-oordeel. Zij hadden hun eigen Messias gedood en dat kwam Jah-
Toen namen hòògmoedigen een psalm van 66tmoedigen op de weh aan hen bezoeken. „Omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt,
lippen en tartten daarmee de levende God. Wat is immers dat God naar u omzag", had de Heiland gezegd, Luk. 19 : 44. Het
dwazer dan, als God duidelijk tegen zijn yolk is, te zingen: was verborgen voor hun ogen wat tot hun vrede diende, Luk.
„Jahweh is met ons ..." Als Hij voor zijn yolk veranderd is in 19 : 42. Namelijk het ultimatum aanvaarden, dat Johannes de
een vijand, een verscheurende leeuw, een beer en tegen zijn Doper en de Heere Jezus hun in Gods naam hadden overhan-
eigen yolk strijdt, te jubelen dat Hij voor je strijdt? Jes. 63 : 10, digd: „Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij
Jer. 7 : 10, Hos. 13 : 7. Kortom, wanneer deze psalm wordt aan- gekomen".
geheven in tijden van oordeel, zonder dat Gods gemeente zich Dan helpt Psalm 46 zingen ook niets.
onder Zijn slaande hand verootmoedigt, heft men met Psalm 46 Hij past niet in de mond van „vrome" hoogmoedigen.

366 367

§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons! Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! § 13

De geloofsbelijdenis van de treurenden Sions. beriep zich zelfs niet op zijn gerechtigheid als tempelreiniger,
Maar in 701 v. Chr. was Jahweh toch ook vertoornd op maar pleitte alleen op Gods naam als argument voor Jahweh
Juda? Dat hoorden we Jesaja jarenlang verkondigen. Waarom om de stad te sparen, Jes. 37 : 15-20.
redde God Jeruzalem dan wel onder Hizkia en niet onder Then erbarmde Jahweh zich over Jeruzalem en then moch-
Zedekia in 586? Omdat de vrome Hizkia een heel andere ten zulke ootmoedigen als Hizkia en Jesaja met z'n school en
houding aannam onder Gods slaande hand dan Zedekia in 586 alle Judeeers, die gehoorzaam teruggekeerd waren tot God en
en de Joden in 70. zijn dienst, zingen: „God is ons een toevlucht en sterkte". In die
Hizkia verootmoedigde zich voor Jahweh. monden paste Psalm 46. Men zou hem de kroon kunnen noe-
Hoewel Hizkia met een moedig hart de tempel gereinigd men op Jes. 1-37 en een van de mooiste vruchten van Jesaja's
en de dienst van Jahweh hersteld had, ja zelfs de koperen prof etische werk.
slang vernietigd, was hij zich toch bewust, dat daarmee Jah- Kortom, voor wie is Psalm 46? Nogmaals, niet voor zulke
wehs gerechtvaardigde toorn over Juda's jarenlange verbonds- hOOgmoedigen als Pashur, de mannen van Anathoth, de pro-
verlating niet op een slag verdwenen was. Zijn vader Achaz feet Hananja, de aanklager Semaja, de Makkabeeen, de zelo-
had immers zelfs kinderof fers aan de Moloch gebracht en een tische Joden in 70, maar voor de „Immanuel-kring" en z'n latere
Assyrisch altaar in de tempel geplaatst, 2 Kon. 16, 2 Kron. 28. en hedendaagse geestverwanten. Psalm 46 is de geloofsbelijde-
En Jahweh had Juda en Jeruzalem betiteld als „Sodom en nis van de „verbrijzelden van geest", de „gebrokenen van hart"
Gomorra", Jes. 1 : 10. Daarom hield Hizkia rekening met de en de „treurenden Sions", Jes. 57 : 15.
mogelijkheid, dat Jahweh niet met Jeruzalem was.
Toen liet de vorst aan iedereen zien, dat hij zich diep voor 6. EEN VASTE BURCHT IS ONZE GOD.
Jahweh verootmoedigde. Als een uiterlijk teken van zijn ver- Zo'n „verbrijzelde van geest" was dr. Maarten Luther. „Kom,
brijzelde geest verwisselde hij zijn koninklijk kleed voor een Filippus", moet Luther als hij mismoedig was meermalen tot z'n
lelijke zak en in dat begrafenispak begaf hij zich naar GOds vriend Melanchton gezegd hebben, „laten we Psalm 46 nog
koninklijk paleis, de tempel. Tevens erkende hij het bankroet eens zingen", 38 ). Het was een van Luthers lievelingspsalmen.
van zijn politiek door een deputatie, eveneens in rouwkleding, In zijn beroemde „Een vaste burcht is onze God" heeft hij er
te zenden naar Jesaja, die Hizkia's verdragen-politiek altijd al zoals men weet een vrije dichterlijke bewerking van gegeven.
had afgekeurd. Voor diens oren erkende Hizkia nu schuld: Men heeft op goede gronden verdedigd, dat Luther dit
„Deze dag is een dag van straf". En wat kleedde de koning zijn gezang gedicht heeft in de tijd, dat hij voor Keizer Karel V
verzoek of Jesaja voorbede voor de stad wilde doen ook ne- moest verschijnen op de Rijksdag te Worms 1521, 39 ). Misschien
derig in: „Wellicht (SV: misschien) hoort Jahweh, uw God" de heeft hij zich daar aan zijn eigen bewerking van Psalm 46
hoon van de Assyriers, Jes. 37 : 4. opgetrokken, want Luther verkeerde toen allerminst in een
Hizkia's houding verschilde dus wel diep van die welke heroische, triomfalistische stemming Ook al verklaarde hij
Jeremia's „vrome" collega's aannamen met hun grote mond en naar Worms te zullen gaan al waren daar zoveel duivelen als
onbeschaamdheid. En van de harde, onverootmoedigde „ver- pannen op de daken. Over duivelen gesproken, Luther was zich
zetsgeest" van de latere Makkabeeen, waarop we bij Psalm 74 gedurende die maanden terdege bewust, dat hij de strijd uit-
nog terugkomen. En van de verblinding voor de oorzaken van eindelijk niet voerde tegen paus en keizer, maar tegen de
Gods toorn, zoals we die bij de Joden in 70 aantroff en. Hizkia duivel zelf, 40 ). Hij stond als onbetekenende monnik tegenover .

• •
368 369

§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons! Psalm 46: Immanuel — God met ons! § 13

zulke „grosze Herren der Welt". Uit het nederige smeekgebed, nisme waarschijnlijk de hele Europese christenheid onder de
dat hij to Worms gebeden heeft, leren we hem als een echte voet gelopen en waren wij evenals de Turken geboren onder de
geestverwant van de Jesajaanse „Immanuel-kring" kennen: Halve Maan in plaats van onder de doop van de Gekruisigde.
„Ach Gott, ach Gott, o du mein Gott. Du, mein Gott, stehe mir Maar de 16e eeuw was er ook een van veel bekering!
bei wider aller Welt Vernunft and Weisheit. Tue du es; du
musz es tun, du allein!" 41 ). Wat voelde hij zich opgelucht na 7. PSALM 46 IN DE WERELDNOOD VAN ONZE EEUW.
af loop van de Rijksdag: „Ik ben er doorheen! Ik ben er door- „Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen",
heen!" 42
). sprak onze Zaligmaker, toen Hij de ondergang van Jeruzalem
Nee, Luther vertrouwde niet op eigen kracht. „Mit unsrer aankondigde. Daarmee prof eteerde Hij uiteraard in de eerste
Macht ist nichts getan, wir sind gar bald verloren", zong hij in plaats de gebeurtenissen rond het jaar 70. De Joodse kerk leek
zijn bewerking van Psalm 46. Hij moet in die dagen wel veel met haar Christusverwerpende godsdienstigheid op een cada-
aan die psalm gedacht hebben, want het eerste wat hij zei toen ver, dat volgens onze hoogste Prof eet de aasgieren van Gods
hij in Worms uit de reiswagen stapte was: „God zal met ons gerichten zou aantrekken, Matth. 24 : 28 (vgl. Kantt. SV)
zijn!" Ook het slot van zijn beroemde rede voor de Rijksdag - Wie echter in onze tijd bij het Woord leven, vrezen, dat
,,God helpe mij" - alsmede Luthers briefwisseling met vrienden ook onze 20e eeuwse christenheid zo'n doodslucht verspreidt,
in deze periode bewijzen hoe sterk hij toen geleefd heeft uit gezien de aasgieren van Gods gerichten, die al enkele malen op
het geloof van Psalm 46: „GOd is ons een toevlucht en sterk- haar afvlogen. We wezen daar in het voorbijgaan al even op.
te", 43 ). Twee afgrijselijke wereldoorlogen binnen dertig jaar. Millioe-
Luther mag deze psalm met dichterlijke vrijheid hebben nen doden onder de burgerbevolking en militairen. Afbraak en
omgewerkt, zijn lied: „Een vaste burcht" toont duidelijk, dat hij ontluistering van Europese wereldmacht.
Psalm 46 goed begrepen heeft. Luther stond in Worms tegen- Liggen deze gebeurtenissen niet in het verlengde van de
over een angstwekkend op hem afstormende overmacht van gerichten, die onze Zaligmaker in Matth. 24 over de afvallige
vijanden, maar God kwam tussenbeide en de aanval mislukte. Joodse kerk aankondigde? Beleven wij daarmee 6tappen van
Luttele jaren later leek het lot van de hele Westerse de „grote verdrukking" of nood, die de Heiland in Matth. 24 : 21
7christenheid - Rooms en Protestants tezamen - bezegeld. Eind aankondigde? Voor de vromen zal dit oordeelskarakter van
ll september 1529 stond derl ia.sse3Lezelc1mach t voor de muren onze eeuw geen vraag zijn. Zij zien Gods gerithten gaan over
van Wenen. Drie honderd duizend man sterk. „In ademloze de Griekse, Roomse, Lutherse, Methodistische, Anglikaanse en
■ spanning verbeidde Europa de afloop van deze strijd, die over Gereformeerde kerken binnen en buiten Europa.
het lot van een werelddeel beslissen zou", 44 ). Zouden Luther Ongetwijfeld heeft de Heere in al deze kerken ook nog
en andere ootmoedigen zich toen opnieuw gesterkt hebben veel trouwe, Godvrezende gelovigen, maar dat was in de dagen
door het op Psalm 46 steunende gezang: „Een vasteurcht is van Jeremia en de apostelen ook het geval. Beschouwen we dit
onze God, een toevlucht voor de zijnen"? Dan zijn ok deze Overblijfsel op zichzelf dan kon het nog wel groot zijn en een
vromen niet beschaamd in hun geloof, 45 Evenals in 701 door
). ontelbare schare vormen. Maar in verhouding tot hele
een opmerkelijk Goddelijk ingrijpen. „Een van de belangrijkste christenvOlken en het totale millioenengetal der gedoopte
oorzaken van het falen der Turken was ongetwijfeld het bui- christenheid is deze heilige Rest vermoedelijk maar klein.
tengewoon slechte weer", 46 Anders had het Mohammeda-
). Zal dit Overblijfsel wakker blijven?

370 371

§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons! Psalm 46: Immanuel — God met ons! § 13

Wie houden nog rekening met Gods oordelen? hand, ging verloren in het geroep van hen, die alleen vol waren
„Want er is een Dag van Jahweh der heerscharen tegen al van onze rechten, die inderdaad vertrapt werden. Maar wie zag
wat hoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft, opdat en erkende het hoge recht van GOd om de christenheid te
het vernederd worde", kondigde Jesaja zijn tijdgenoten aan, tuchtigen vanwege het vertrappen van het bloed van zijn Zoon
Jes. 2 : 6-22. Wie vreest tegenwoordig voor zo'n Dag over onze en het smaden van zijn Geest? Hebr. 10 : 29. Wie daarvoor
verheidenste christenheid? Velen die toch oprecht de Heere aandacht vroeg, kreeg soms verwijtend ... Psalm 46 voorgehou-
vrezen lijken met betrekking tot zo'n oordeelsdag wel te zijn den! „U mag wel eens wat meer „vertrouwen" tonen, broeder!".
ingeslapen. Veel christenen lijken niet in te zien, dat onze Dan klonk dus ook onder orthodoxe Nederlanders in die
situatie veel overeenkomst vertoont met Jeruzalem in Jeremia's donkere jaren een beroep op Gods hulp tegen Gods oordeel in,
dagen en in 70. Zo ontgaat hun ook de vertroosting van de evenals in de dagen van Jeremia. Of die van de Zeloten in 70,
profetie voor het Overblijfsel en missen ze voor de praktijk een die ook vast „geloof den": God is voor ons! Terwijl Hij tegen hen
stand-punt. Zouden zoveel christenen in politieke zaken daar- was. Toorn van God? Maar wij zijn toch zijn yolk en orthodoxe
door zo met de wereld meepraten? en principiele gelovigen?
Trouwens, als we een nieuwe etappe gaan beleven van de
grote nood, waarover onze Heiland sprak in Matth. 24 : 21, 28, Niet voor zulke valse gerusten.
dan zullen we ook rekening moeten houden met wat Hij Als onze westerse christenheid - Gods yolk van deze tijd
daarop liet volgen: ,,Terstond na de verdrukking (nood) dier - ooit nog eens door een nieuwe Sanherib overmeesterd zou
dagen ( ), zullen zij de Zoon des mensen zien komen op de worden, mag zij zich dan „troosten" met Psalm 46? Mogen
wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid", Matth. autonome christenen zich dan opeens sterken met Psalm 46 en
24 : 29-31, Mark. 13, Luk. 17 : 26-37, 21 : 5-36. Wie houden daar elkaar bemoedigend voorhouden: God staat altijd aan de kant
praktisch, bij hun tijdsindeling en toekomstplannen, rekening van „de" christenen? Het belang van deze vraag gaf ons vrij-
mee? In vroegere katastrof ale tijden, zoals de Napoleontische, moedigheid voor deze nabeschouwing op de lezing van deze
verwachtten velen Hem wel, maar nu? psalm. Psalm 46 is geen verzekeringspolis tegen tijden van
oordeel, dat hopen we duidelijk genoeg in het licht gesteld te
„En zij bekeerden zich niet ...". hebben. In de mond van valse gerusten kan hij in valse profe-
Johannes zag op Patmos, dat de oorlogen als Goddelijke tie ontaarden.
oordeelsweeen geen bekering brachten, Openb. 9 : 20v, vgl.
16 : 9, 11. Ging deze profetie in onze eeuw niet opnieuw in Voor de Immanuêlkring van onze tijd.
vervulling? Reeds tijdens de tweede wereldoorlog was de Maar voor de hedendaagse geestverwanten en leerlingen
houding van veel christenen toch ongebroken voor God? Welk van Jesaja, Jeremia, Ezechiel en Daniel bevat de psalm na-
oorlogsboek getuigt ddärvan? Staarden de meesten zich niet tuurlijk zoete vertroosting. Voor de heilige Rest-die-zich-be-
blind op Hitler? Scholden ze niet op de Duitsers en verwacht- keert in onze tijd en de afval van onze westerse christenheid
ten ze hun verlossing niet van de invasie der Anglo-Ameri- niet alleen opmerkt, maar zich met haar schuld solidair ver-
kaanse wereldmacht? Zoals veel Judeeêrs innerlijk ongebro- klaart, zelfs met haar historische ongerechtigheid, vgl. Ezra 9,
ken scholden op Nebukadnezar of Vespasianus. De stem van Neh. 9, Dan. 9. De Immanuelkring van onze eeuw, die de HERE
hen, die opriepen tot verootmoediging onder GOds slaande rechtvaardigt als Hij „ons" bezoekt en „one. overal tot een proof

372 373

§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons! Psalm 46: Immanuê1 — God met ons! § 13

Kron. 20 waarschijnlijker, maar denkt ook aan de Sanherib-periode), Ewald,


maakt van boze geestesstromingen, welke „ons" als moderne Gispen (K.V. 2 Kon. 18 : 13), Hengstenberg, Hupfeld, Kissane, KOnig, Lamparter.
Sanheribs overmeesteren, ontwapenen en alle verdedi- 9) It is generally agreed that the refrain should be inserted after verse 4",
gingskracht tegen de geest der eeuw in kerk en wereld ontne- aldus Kissane in zijn kommentaar a.l. We vonden deze mening bevestigd in de
kommentaren van Bohl, Brigg, Delitzsch, Duhm, Edelkoort, Ewald, Hupfeld,
men. Degenen die geloven, dat God ook thans de wereldpoli- Kraus, Moll, Olshausen, Pannier/Renard, Lamparter, Weiser. Ook Kittel stelt in
tiek leidt. BHK 3 invoeging voor. H. Junker schrijft in een artikel („Der Strom, dessen
Deze ootmoedigen mogen zich troosten met Psalm 46. Arme die Stadt Gottes erfreuen (Ps. 46, 5) ") in Biblica vol. 43, 197-201, dat
„entgegen der Auffassung fast aller neuern Text- und Formkritiker, nach V. 4
Niet dat hij hun afstel van oordeel garandeert. Toen rond nicht der in V. 8 und 12 gebotene Refrain zu erganzen ist. Denn hier vertritt
586 de massa zich niet bekeerde ontliepen Ezechiel en Daniel der im dargelegten Sinn verstandene V. 5 diesen Refrain. Es ist aber nicht eine
met zijn vrome vrienden de ballingschap ook niet. In tijden van der Abwechslung halber gesetzte Variante dazu, sondern legt das Fundament
ftir das in dem Refrain ausgesprochene Bekenntnis des Vertrauens und der
oordeel kunnen de ootmoedigen met de hoogmoedigen moe- Zuversicht; er ist Glaubensaussage, auf die sich das Vertrauensbekenntnis
ten mee lijden. Maar dan troostten de prof eten hen met de statzt". Op de verklaring van vs. 5, waarop Junker hier doelt, komen we bij vs.
beloften-voor-het-Overblijfsel. Zoals het uitzicht op Gods eeu- 5 terug. Vgl. noot 18.
10) „Bij de triomftochten der Assyrische koningen moesten overwonnen ko-
wige Vrederijk. ningen de koninklijke wagen trekken en maar al te vaak het afgehakte hoof d
„Daarom zullen wij niet vrezen", zongen de Korachieten, „al van een landsman om hun nek dragen. Daarna stak men een ring door hun
verplaatste zich de aarde, al wankelden de bergen in het hart neus of lippen en liet ze strafarbeid verrichten. Of wel: men sloot ze op in een
kooi tezamen met honden of zwijnen en zette ze bij de stadspoort neer om
van de zee", Ps. 46 :2. Dat was krachtige poetische taal om door het yolk bespot te worden", Sesam, Wereldgeschiedenis, Baarn I, 143v.
onbegrensd vertrouwen in God te belij den. Zo'n kosmische 11) M. Dahood stelt voor te lezen: „found from of old to be a help in trouble".
keten van katastrof en staat ons echter wel te wachten, bij Gods „Reading mead, the Canaanite form of mélz, for MT me 6d. Een Schriftmatige
weergave. Jahweh verloste zijn yolk destijds niet voor het eerst, maar vanwege
ladtste oordeel. „Terstond na de verdrukking dier dagen zal de de ongewoon grote bedreiging lijkt ons MT toch passender: „ten zeerste
zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven bevonden".
en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der 12)A. van Deursen beschrijft de Palestijnse aardbeving van 11 juli 1927,
Palestina het land van de bijhel, Baarn, 103v.
hemelen zullen wankelen", Matth. 24 : 29. Ook met het oog 13) A. M. Rehwinkel, De zondvloed, Amsterdam 1970, 84 e.v.
daarop mogen de vromen zingen: „Daarom zullen wij niet 14) Pannier/Renard achten vs. 3 en 4 voor tweeerlei uitleg vatbaar: „Les v. 3-4
vrezen Jahweh van de strijdkrachten is met ons ..., die evoquent l'idee d'un tremblement de terre, soit que le psalmiste decrive sous
cette forme les bouleversements operes dans l'Asie occidentale par les pre-
oorlogen doet ophouden tot het einde der aarde." mieres grandes invasions assyriennes, soit qu'il decrive un phenoméne sismi-
Vromen, itw wachtwoord mag zijn: „Immanuel!" que reel dont le souvenir s'est conserve dans le titre de la prophetie d'Amos
(I, 1) sous Ozias, l'arriére-grand-pére d'Ezechias", a.1. Hengstenberg en Edelkoort
NOTEN. (Bijbel met Kanttekeningen, Baarn 1962) nemen „het geweld der wateren" als
1) A. Noordtzij, Gods Woord en der eeuwen getuigenis, Kampen 1936, 421vv., „beeld voor het woelen der volken".
vgl. Korte Verklaring 2 Kronieken, 344, 350, W. H. Gispen, Koningen (Korte 15) De NV van het NBG hield vast aan de verouderde weergave: heerscharen,
Verklaring dl. 4), Kampen 1956, 83. alleen in Rom. 9 : 29 en Jak. 5 :4 liet ze „zebaoth" onvertaald, wat ook z'n
2) Hengstenberg dacht aan een leerling van Jesaja. voordelen heeft.
3) J. Ridderbos, Jesaja, K.V. I, 258. 16)Als met ,,al-alamooth" in het opschrift een (hoge) toonaard bedoeld is. SV
4) A. Noordtzij, Gods Woord enz. 421. liet het onvertaald, NV las: „Op de wijze van: De jonkvrouwen", maar vertaalde
5) J. Ridderbos, a.w. 258. in 1 Kron. 15 : 20 door „hoog afgestemd". Hengstenberg al. zag er ook een
6) A. Noordtzij, a.w. 422. muzikale notitie in.
7) idem. 17) „Dieu de Jacob; c'est une appellation frequente dans les psaumes des fils
8) „C'est la date communement adoptee", aldus Pannier-Renard (commentaar de Core et d'Asaph", Pannier/Renard a.l.
Pirot-Clamer) a.l. We trof f en deze mening aan bij: Calvijn, Delitzsch (acht 2 18)Wij volgen met de vertaling van dit moeilijke vs. Kissane: „A river whose

374 375

§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons! Psalm 46: Immanuel — God met ons! § 13

streams rejoice the city of God, Is the sanctuary, the dwelling of the Most 31) Vgl. H. Wildberger, Bibl. Komm Jesaja, Neukirchen-Vluyn, 101v. A. van
High". Heb. has „the holiness of the dwelling", i.e. the most holy dwelling", Deursen, De achtergrond der psalmen, Baarn, 173v.
comm a 1 Deze vertaling komt overeen met die welke H. Junker geeft: „Ein 32) Wildberger a.w., 102: „Kriegswagen und andere Gotter stehen auf derselben
Strom, dessen Arme die Stadt Gottes erfreuen, ist das Heiligste im Gezelt des Ebene". Daarom is de overgang in Jes. 2 : 8 op het thema van de afgodendienst
AllerhOchsten, Biblica, Volumen 43, 197-201. M. Dahood verdedigt de vertaling: geen metabasis eis allo genos.
„God brings happiness to his city, the Most High sanctifies his habitation". Hij 33) Helmut Lamparter, Das Buch der Psalmen, Stuttgart, I, 239. Kissane vertaalt:
trekt het begin van vs. 5 bij vs. 4 en laat dit laatste vs. eindigen met: „the river „He will make wars to cease ..." en merkt ter adstructie op: „For the thought
and its channels stand in a heap". „As the result of an earthquake. For MT cf. Is. 2 : 4; 9 : 5; 11 : 6ff ; 33 : 18ff." Cf. voor participium pro futuro: JouOn, 121e.
selah, reading the verb salah, to heap up." Dan zouden alleen strofe II en III 34) Dahood, al.: „Be still. Namely, do nothing; do not enter into military
door selah afgesloten worden en strofe I niet. alliances with other nations, since Yahweh controls history. This is the military
19)Vgl. G. Ernest Wright, De Bijbel ontdekt in aarde en steen, Baarn 194-196. policy advocated by Isa xxx 15, By sitting still and keeping quiet will you be
Een foto van deze tunnel in de Atlas van de bijbel, Grollenberg/Van Deursen, saved. ... This exegesis, if sound, might bear on the dating of the psalm."
84. Grollenberg, Kleine atlas van de bijbel, 106. Zie ook A. van Deursen, 35) Men kan bij de kommentatoren van deze Psalm drie richtingen onderschei-
Palestina het land van de bijbel, Baarn, 87v. den. 1. De cultische verklaring. Deze beschouwt Psalm 46 als een algemeen-
20) A. van Deursen, De achtergrond der psalmen, Baarn, 205. godsdienstig lied, gedicht voor de eredienst en geschikt om altijd en overal
21) ,,Das Ps. 46, 5 zugrunde liegende Bild ist schon von einzelnen Erklarern mit door Gods yolk gezongen te worden. 2. De historische verklaring, die gezocht
Is 8,6 in Beziehung gebracht worden. Nachdem Achaz sich geweigert hat, sein heeft naar een historische situatie om van daar uit de psalm te verklaren.
Vertrauen allein auf die ihm verheissene gOttlichte Hilfe zu setzen, und den Verreweg de meeste kommentatoren van deze richting kiezen, zoals we in noot
AssyrerkOnig zu Hilfe geruf en hat, droht der Prophet ihm und den Bewohnern 8 al opmerkten, dan de Sanherib-periode. 3. De eschatologische verklaring, die
Jerusalems: ,,Weil dieses Volk da die still fliessenden Wasser von Siloah de psalm uitsluitend hoort spreken van de laatste dingen in de eindtijd.
verworf en hat, ... darum, siehe, lasse ich fiber sie kommen die Wasser des Hoewel wij de waarheidselementen in deze opvatting erkennen en in rekening
Stromes, die starken und gewaltigen ... (8,6). Hier steht der Euphrat als Bild brachten, kozen we toch voor de historische verklaring. Trouwens, welk ge-
der assyrischen Macht, die den vergewaltigt, der sie um Hilfe anruft, wahrend deelte van de Heilige Schrift moet men niet allereerst lezen vanuit zijn
die still, aber unversieglich strOmenden Wasser von Siloah, die Lebensader historische achtergrond? Ook Paulus' brief aan de Romeinen is een stuk
Jerusalems, Symbol ist ftir den geittlichen Schutz, den Jahwe seiner Stadt geschiedenis, niet minder dan het boek Kronieken.
bieten will. Wegen der gegensatzlichen Bedeutung, die der Euphrat im Bilde 36) Flavius Josefus, De val van Jeruzalem, uit: „De Joodse Oorlog", ingeleid
des Isajas hat, ist es nicht wahrscheinlich, dass der Psalmist dieses im Auge door en vertaald onder toezicht van Prof. Dr. M. A. Beek, Amsterdam, 1958, 140.
gehabt hat. Aber die Isajasstelle zeigt, wie nahe es der israelitischen Denk- 37) id em 111
weise lag, das Wasser in seiner gegensatzlichen Symbolik als Bild fiir Heil und 38) S. W. Christophers, Schrijvers van Hymnen en hunne Hymnen, aangehaald
Unheil 711 wM-den", H. Junker, „Der Strom, de'cen Arme die qtadt nnttes bij Spurgeon in zijn verklaring van Psalm 46, Amsterdam, deel II, blz. 75.
erfreuen (Ps. 46, 5)", Biblica, Volumen 43, 201. 39) Friedrich Spitta, „Ein feste Burg ist unser Gott" (Die Lieder Luthers in ihrer
22) Al kan het evengoed een beeld zijn van kwade dingen, zie slot noot 26. Bedeutung fur das evangelische Kirchenlied), Gottingen, 1905, 112-169. Volgens
23) Pannier wijst hier op „allusion au tremblement de terre de la premiere Schmidt (aangehaald bij J. Ridderbos) werd het waarschijnlijk gedicht in 1527,
strophe ..." toen de pest in zijn stad en zelfs in zijn huis was binnengedrongen. Het lied
24) Kissane al.: „The meaning seems to be that God will bring relief from is „1529 erstmals in einem Gesangbuch nachweisbar", Erwin Miilhaupt, Luthers
trouble as day follows night (cf 30 : 6), though there may be an allusion to the Psalmen-Auslegung, Gottingen 1962, II, 175.
destruction of the army of Sennacherib (Is. 37 : 36, cf. 17 : 4)" 40) „Mir wird Christus den Geist geben, dasz ich diese Diener Satans lebend
25) „At break of dawn. I.e., the time when attacks were made", M. Dahood a.l. verachte und sterbend besiege ... Mein Widerruf wird dieser sein: friiher babe
Vgl. het tijdstip van de invasie 6 juni 1944! ich gesagt, der Papst sei der Stellvertreter Christi; jetzt widerrufe ich und sage,
26) Kissane merkt bij zijn vertaling „Nations made tumult" op: „The word is der Papst ist Christi Feind und Apostel des Teuf els", de Wette, Luthers Brief e
used above (4a) of the sea, and in 83 : 2 of the noise of an army on the march". I, 579f (bij Spitta, a.w. 138).
27) Pannier/Renard: „La brievete du vers final a ete voulue pour indiquer la 41 ) „Allmachtiger, ewiger Gott! Wie ist es nur eM Ding urn die Welt! Wie
rapiditê terrifiante du denouement". sperret sie den Leuten die Mauler auf! Wie klein und gering ist das Vertrauen
28) J. Swart, De theologie van Kronieken, Groningen 1911, 89. der Menschen auf Gott! Wie ist das Fleisch so zart und schwach und der
29) „Here there is a special reference to His recent dealings with Israel — His Teufel so gewaltig und geschaftig durch seine Apostel und Weltweisen! Wie
chastisement of Israel through the agency of Assyria, and then His delive- ziehet sie so bald die Hand ab und schnurret dahin die gemeine Bahn und den
rance of Israel by the overthrow of Sennacherib", Kissane weiten Weg zur H011en zu, da die Gottlosen hingehOren; und siehet nur allein
30) Calvijn, al. blosz an, was prachtig und gewaltig, grosz und machtig ist und ein Ansehen

376 377

§ 13 Psalm 46: Immanuel — God met ons!

hat. Wenn ich auch meine Augen dahin wenden soil, so ist's mit mir aus, die
Glock ist schon gegossen und das Urteil gefallet. Ach Gott, ach Gott, o du mein
Gott! Du, mein Gott, stehe du mir bei wider aller Welt Vernunft und Weisheit.
Tue du es; du muszt es tun, du allein. 1st es doch nicht meine, sondern deine
Sache. Hab ich doch fiir meine Person allhier nichts zu schaf fen und mit
14
diesen groszen Herren der Welt zu tun. Wollte ich doch auch wohl gute,
geruhige Tage haben und unverworren sein. Aber dein ist die Sach, Herr, die
gerecht und ewig ist. Stehe mir bei, du treuer, ewiger Gott, ich verlasse mich PSALM 65: EEN MISOOGST AFGEWEND
auf keinen Menschen. Es ist umsonst und vergebens, es hinket alles was
fleischlich ist und nach Fleisch schmeckt. Gott, o Gott, h6rest du nicht, mein
Gott? Bist du tot? Nein, du kannst nicht sterben, du verbirgst dich allein. Hast
du mich dazu erwahlet? ich frage dich wie ich es denn gewisz weisz; eL so wait
;
Psalm 65 is een echte „zomer-psalm".
es Gott, denn ich mein Lebelang nie wider solche grosze Herren gedacht zu
Als de korenvelden golven in de wind, als de vruchten rijp
sein, habe es mir auch nie filr genommen. Ei, Gott, so stehe mir bei in dem
Namen deines lieben Sohnes Jesu Christi, der mein Schutz und mein Schirm stoven in de zon, als er weer appels en peren aan de bomen
sein soil, ja meine feste Burg durch Kraft und Starkung deines heiligen hangen en de boeren aan oogsten gaan denken, dan is het een
Geistes. Herr, wo bleibest du; du, mein Gott, wo bist du? Komm, komm, ich bin
prachtige gelegenheid om Psalm 65 te zingen.
bereit auch mein Leben darum zu lassen, geduldig wie ein Lammlein. Denn
gerecht ist die Sache und dein; so will ich mich von dir nicht absondern In zo'n tijd is hij blijkens vs. 10-14 ook ontstaan. Toen er op
ewiglich. Das sei beschlossen in deinem Namen. Die Welt musz mich fiber de Israélitische akkers een veelbelovende oogst stond te rijpen.
mein Gewissen wohl ungezwungen lassen, und wenn sie noch voller Teufel
Dat is in Palestina het geval in ons voorjaar, enkele maanden
ware, und sollte mein Leib, der noch zuvor deiner Hande Werk und Geschopf
ist, dartiber zu Grund und Boden, ja zu Triimmern gehn; daftir aber dein Wort eerder dan bij ons. Met Pasen haalden de Israêlieten de gerst
und Geist mir gut ist. Und ist auch nur urn den Leib zu tun; die Seel ist dein al binnen, met Pinksteren de tarwe en in augustus plukten ze
und gehOrt dir zu und bleibet auch bei dir ewig. Amen. Gott, helf mir. Amen",
de eerste druiven al.
Spitta a.w. 142v. Merle d'Aubigne, Geschiedenis der Hervorming, 425.
42) Spitta, a.w. 141v. Toch moeten we ook Psalm 65 niet veralgemenen tot een
43) idem, 135. tijdloos Schriftgedeelte, dat op élke willekeurige zomer van
44) Sesam, Wereldgeschiedenis, Baarn, dl. 9, 105.
45) Luther zag in de komst van de Turken een voltrekking van het oordeel
toepassing is. Heel Gods Woord spreekt situatief, ook Psalm 65.
Gods, zowel jegens de pausgezinden als jegens de kring waartoe hij zelf Er is aan deze psalm een voorgeschiedenis verbonden, die alle
behoorde. Hij schreef : „Denn bey den Unsern ist grosze Verachtung Gottes verzen van deze psalm doorlicht. De psalm bevat zelf de
Worts, bey den Papisten grosze Gotteslasterung, und grauliche Stinde wider
die erste und ander Tafel der zehn gebot Gottes; das macht mir ein bOs
gegevens voor dit verhaal, zodat het niet moeilijk valt het in
Gewissen, und kranket mein Herz. Hilf uns Gott nicht, so sind wir verlorn" hoof dzaak te reconstrueren.
(Tischreden)", vgl. C. P. van Andel, Tussen de regels, 's Gravenhage 1968, 66.
Volgens Van Andel dichtte Luther „Ein feste Burg" kort voor 1529, a.w. 65. 1. „NA BANGE TIJD VAN SOMERDROOGTE IS DAAR DIE
Psalm 46 stond al bij de „Souter Liedekens", een bundel berijmde psalmen en
andere bijbelse liederen, die in 1540 te Antwerpen verscheen, idem 142v. UITKOMS WEER".
46 ) Sesam, a.w. dl. 9, 105. Het valt ons, Nederlanders, misschien niet eens zo mak-
kelijk ons in te leven in deze voorgeschiedenis van Psalm 65,
omdat daarin alles om watergebrek draait. Wij weten toch
eigenlijk niet wat dat is. Bovendien leven wij met een wereld-
economie, die ons graan levert uit Canada, druiven uit Italiê en
vlees uit Argentiniê.
De oude Israelieten leef den in een andere wereld.

378 379
§ 14 Psalm 65: Een misoogst afgewend Psalm 65: Een misoogst afgewend § 14

Wij vinden het prettig als het eens een paar weken niet Wat hebben deze geplaagde boeren toen gedaan?
regent. Onze kraan geeft dan toch wel water en onze boeren Ze konden kiezen tussen twee mogelijkheden.
zien hun veestapel niet sterven van dorst. Maar Palestina heeft In de eerste plaats: Baal er bij roepen.
in zijn westelijke helft geen rivieren, zoals Egypte z'n Nijlar- Baal, de Kanaanitische regen- en onweersgod.
men heeft; en pompen met pijpleidingen kende men uiteraard In § 10, 1 hebben we gezien, dat wat de kunstmest voor de
ook nog niet. De hele welvaart van een Israêlitische Boer en z'n moderne Boer is, de Baaldienst voor z'n Kanaanitische collega
gezin hing voor honderd procent of van dauw en regen. Geen was. Een onderdeel van zijn landbouwmethode. Baal en Astar-
wonder, dat de oude Isaak die regen in zijn zegen voor Jakob te, dat waren volgens het eeuwenoude Kanaanitische geloof de
voorop stelde: „God zal u geven van de dauw des hemels", Gen. twee goden, die voor regen zorgden. Zoals bekend heeft deze
27 : 28, vgl. Deut. 11 : 14, 28 : 12. En de vrome Israêlieten wisten afgodsdienst van de Richteren- tot in de Koningentijd ook op
wel, dat de regen niet vanzelf uit de lucht viel. Of kan de de Israêlieten grote aantrekkingskracht uitgeoef end.
hemel regenstromen geven? Zijt gij dat niet, Jahweh, onze In 1 Kon. 18 kunt u lezen, hoe het bij zo'n „bidstond"
God? Zo zullen wij op u hopen, want Gij doet dit alles", Jer. toeging. Priesters die urenlang riepen: „Baal, antwoord ons!
14 : 22. De tijd waarop de regens vielen was daarbij voor de Baal, antwoord ons!" Uiteraard door onweer en regen te geven.
Palestijnse Boer van groot belang. Vooral de zogenaamde late Misschien heeft Elia met z'n spottende opmerking: „misschien
of „spade regens" kon hij voor een goede oogst niet missen. Ze slaapt hij en moet wakker worden", wel gezinspeeld op de
moesten vallen in maart en april. legende, dat Baal elk jaar 's zomers in de onderwereld ver-
We krijgen sterk de indruk, dat de psalmist weken beleefd dween, vgl. § 10, 1 1 ). De priesters van Baal namen Elia's opwek-
had, waarin de late regens uitbleven. Elke dag keken de boeren king nog serieus ook, want „toen riepen zij luider en maakten
naar de lucht, maar er viel geen regenwolk te bekennen. zich naar hun gewoonte insnijdingen met zwaarden en speren,
Dit betekende dat er een ramp dreigde. totdat zij dropen van bloed. En zodra de middag voorbij was,
De Schrift vertelt op verschillende plaatsen van de ramp- tot tegen het brengen van het avondof fer, geraakten zij in
zalige gevolgen van een grote droogte, 1 Kon. 17v, Jer. 14, Amos geestvervoering, maar er kwam geen geluid, en niemand gaf
4 : 6vv, Hagg. 1 : 11. Geen regen hield in: straks hongersnood, antwoord of sloeg er acht op", 1 Kon. 18 : 28v.
geen tarwe, geen brood, in 't najaar geen zaaizaad. Of men Zichzelf verwonden was bij deze priesters gewoonte, hoor-
moest het uit de hongerige monden gespaarde graan „met den we zoêven. Dan zullen we wel mogen aannemen, dat
tranen zaaien", (vgl. Psalm 126: „Hij gaat al wenende voort, die tonelen als dat op de Karmel vaker te zien waren in tijden van
de zaadbuidel draagt"). Verder: hoge prijzen, zwarte handel, droogte. Hysterische, van bloed druipende priesters, die al
afzetterij door harde graanhandelaars („Wie koren achterhoudt, maar riepen: „Baal, antwoord ons!"
dien vloekt het yolk", Spr. 11 : 26). Grote moeite om van heinde Dit was de eerste mogelijkheid bij droogte.
en ver water in huis te halen. Slachten van verdorste schapen Gods krachtige hand negeren en Baal er bij roepen.
en geiten en daardoor minder melkleveranciers. Naar water
happende ezels. Vermagerde runderen. En elke dag opnieuw Maar in de tijd die Psalm 65 op het oog heeft koos men de
een gloeiende zon boven uitgedroogde akkers met een kwij- betere weg. Toen leef de in de harten: „Geschiedt er een ramp
nende oogst. in een stad, zonder dat Jahweh die bewerkt?" Amos 3 : 6. Men
De bron van alle zegeningen lag droog. zal gedacht hebben aan wat Jahweh in zijn Thora over regen

380 381
§ 14 Psalm 65: Een misoogst afgewend Psalm 65: Een misoogst afgewend § 14

en droogte gezegd had. „Indien gij in mijn wegen wandelt ( ), na de regenbuien lijkt het wel alsof diezelf de dorre natuur
dan zal Ik u te rechter tijd uw regens geven, zodat het land z'n door een toverstaf is aangeraakt. Opeens zijn heuvels en dalen
opbrengst geeft ( ). Maar indien gij naar Mij niet luistert ( ), overdekt met een weelderige bloemenpracht. Paarse, witte,
dan zal Ik u blijven tuchtigen ( ) en uw hemel maken als ijzer roze, gele en vuurrode anemonen, gele brem, narcissen en
en uw land als koper. Dan zal uw kracht tevergeefs gebruikt clematis zijn dan in het land van de bijbel te bewonderen. De
worden; uw land zal zijn opbrengst niet geven en het geboom- amandelbomen staan als reusachtige bruidsboeketten te pron-
te des lands zal zijn vrucht niet dragen", Lev. 26, vgl. Deut. 28. ken, 3).
Bij dat licht kijk je anders tegen zo'n droogte aan. Dat wonder voltrok zich nu ook. De hete wind, die als een
Men ging zich afvragen, of Israel door bepaalde zonden doodsadem het land verzengd had, moest plaats maken voor
geen oorzaak had gegeven voor deze droogte. Men vernederde regenwolken en zeewinden, die het afgematte land deden
zich onder de machtige hand Gods, zoals die uitkwam in de opleven. Mens en dier, plant en boom herademden.
rampzalige droogte. Men ging op de knieen. Niet alleen ten- God had zijn yolk verhoord.
einde God te smeken om uitkomst, omdat Hij en niet Baal en Een misoogst was afgewend.
Astarte de enige was, die de dreigende misoogst kon afwenden, Daarop zijn de Israelieten van huis gegaan om Jahweh te
maar ook om tegenover Hem schuld te belijden. De ogen van prijzen en Hem hun geloften te betalen. Bij die gelegenheid
deze Israelieten waren open gegaan voor de oorzaak van de kan de dichter Psalm 65 voor het eerst voorgedragen hebben.
droogte: „allerlei gevallen van ongerechtigheid" (zo mogen we En later kan dat door anderen zijn gedaan bij andere gelofte-
vs. 4 vertalen), 2 ). Zij kwamen tot de ootmoedige erkentenis: dit of fer-maaltijden, Lev. 7 : 16. Dan zou ook Psalm 65 een „psalm bij
en dat was ongerechtigheid. Toen en toen hebben we overtre- het gelofteof fer" zijn.
dingen begaan. En ze gingen daarvoor vergeving vragen. Bo- Totius hield met deze voorgeschiedenis rekening in zijn
vendien deden ze geloften, vs. 2. berijming van Psalm 65:
Dit was de tweede mogelijkheid bij droogte. Na bange tyd van somerdroogte
Verootmoediging onder de slaande hand Gods. is daar die uitkoms weer!
Zo had het Israel van Psalm 65 gehandeld. Nou pas ons dit op Sions hoogte
En toen? U lof te sing, o Heer!
Toen keken die Israelieten met nog meer spanning naar de
lucht dan voordien. Hun geloof kwam nu voor een van de 2. VS. 2-14: „NOU PAS ONS DIT OP SIONS HOOGTE U LOF
zwaarste opgaven te staan, die geloof kan moeten verwerken: TE SING, 0 HEER!"
letterlijk en figuurlijk op Jahweh wachten. Maar laat het toen Psalm 65 is dus wel een „zomer-psalm", maar niet van a. tot
zijn gaan rêgenen! Het ruiste in de bomen en het tikte op de z. van toepassing op elke willekeurige zomer. We willen hem
daken. Dat was Gods antwoord. dan ook niet veralgemenen tot een tijdloos lied, maar hem
„Met geduchte daden antwoordt Gij ons in gerechtigheid". zoveel mogelijk gedateerd lezen.
Toen werd het toch nog voorjaar. Men vertelt, dat de
natuur in Palestina dan in verbazend korte tijd een complete Vers 2:
gedaanteverwisseling ondergaat. De ene dag is alles nog stof- „U komt stilheid toe, een lofzang o God in Sion;
fig en bruin van droogte, zonder kleur of fleur, maar een dag U worde gelofte betddld".

382 383
§ 14 Psalm 65: Een misoogst afgewend Psalm 65: Een misoogst afgewend § 14

Dit is geen algemeen-vrome uitspraak. Een oproep om elke worden. „U komt stilheid toe, een lofzang, o God in Sion; U
dag enkele minuten „stil voor God" te zijn. Laten we deze zin worde gelofte betdald."
vooral in z'n verband lezen. De machtige hand van Jahweh had In vs. 3 begint de psalmist al met zijn lof.
zwaar op Israel gedrukt. In zô'n situatie is het eerste wat
Jahweh thekomt: stilte. Dat hebben de ootmoedigen als ze Vers 3:
zulke tijden beleef den altijd beseft. Toen Jahweh zijn yolk „Hoorder van het gebed,
geslagen had met de Babylonische stok reageerde de Klaaglie- tot U komt alle viees"
derendichter daarop met: „Goed is Jahweh voor wie Hem Kon men na de dreigende misoogst en afgewende hon-
verwachten, voor de ziel die Hem zoekt; goed is het in stilheid gersnood een passender naam voor Jahweh verzinnen dan:
te wachten op het heil van Jahweh; goed is het voor de man, „Hoorder van het gebed"?
dat hij een juk in zijn jeugd draagt. Hij zitte eenzaam en zwijge In afwijking van de NV („al wat leeft") vertaalden we vs. 3b
stil, als Hij het hem heeft opgelegd. Hij drukke zijn mond in meer in overeenstemming met de SV en wat letterlijker naar
het stof, misschien is er hoop", Klaagl. 3 : 25-29. Ook Ezra en het Hebreeuws met: „tot U komt alle vlees". Daarmee pleegt
„alien die beef den voor de woorden van de God van Israel" Gods Woord de mens aan te duiden als zwakke, zondige
hadden weet van dit stil-zijn. Ze zaten verbijsterd bij elkaar tot sterveling. Zo stonden de Israelieten voor hun besef met hun
het avondoff er, Ezra 9 : 3vv. gelofteoffers voor God: als zwakke, sterfelijke mensen, die zelf
geen druppel regen konden laten vallen en door hun zonden
We voelen er daarom niet voor, zoals in veel kommentaren Gods zegen verbeurd hadden.
gebeurt, een andere vertaling van vs. 2 voor te stellen. Dan
verwijdert men een oerbijbelse gedachte uit dit vers en het is Vers 4:
bovendien taalkundig niet nodig, 4). In tijden van oordeel heeft „Ongerechtigheden hadden de overhand over mij ;

God recht op stilheid. Dan sterve allerlei gepraat eens weg en onze overtredingen, Gij verzoent ze".
drukke men de mond in het stof, Klaagl. 3. „Wees stil voor
Jahweh en verbeid Hem", Ps. 37 : 7, vgl. Ex. 14 : 14, Klaagl. 2 : 10, We lezen in Psalm 129: „Zij hebben mij ten zeerste be-
Amos 5 : 13. nauwd van mijn jeugd aan, zegge nu Israel". Daar spreekt dus
De dichter van Psalm 65 kende dit ootmoedige zwijgen. heel Gods yolk over zichzelf als een enkele persoon in de
Deze stilheid staat vierkant tegenover verzet-tegen-Gods- ik-vorm, vgl. 22, 1. Een spraakgebruik dat in de Schrift meer
oordelen, dat Mozes al profeteerde en waarvan de geschiedenis voorkomt. Zo zal „mij" in vs. 4a wel de betekenis hebben: ons.
van Israel en de christenheid zo vol is, Lev. 26 : 18, 21, 23, 28, 40. Israel belijdt hier als een eenheid z'n schuld.
Maar als de gemeente zich dan wel verootmoedigd heeft Daarop had Jahweh zijn belofte vervuld uit Lev. 26: „Maar
en Jahweh haar lijdzame wachten op Hem beantwoord heeft belijden zij hun ongerechtigheid (awonaam) en die hunner
met een uitredding zoals hier op de achtergrond van Psalm 65, vaderen ( ), dan zal Ik mijn verbond met Jakob gedenken ...",
waar de dalen zich tooien met koren, dan- moet de stilte ook vs. 40. Hier in Ps. 65 :4 staat hetzelf de woord voor „ongerech-
verbrOken worden door een 1Ofzang. Die komt Hem dan even- tigheid". Maar aan de regen hadden ze het gezien: Jahweh is
goed toe als voordien de ootmoedige tijd van stilte. Dan moe- niet boos meer, Hij wil onze ongerechtigheid verzoenen. Dat
ten de gelof ten, die in de nood zijn afgelegd, ook betaald viel uit de feiten te proeven.

384 385

§ 14 Psalm 65: Een misoogst afgewend Psalm 65: Een misoogst afgewend § 14

Daaruit bleek weer eens, dat Jahweh degenen, die van een leven. En de afrastering om de voorhof stond daar als een
verbrijzelde geest zijn en weet hebben van „stil zijn voor de zichtbaar bewijs, dat Jahweh hen uit alle volken had uitgeko-
Heere Jahweh", niet laat staan. „Want zo zegt de Hoge en zen om zijn yolk te zijn. Wat een onuitsprekelijke genade. Wat
Verhevene, die in eeuwigheid troont en wiens naam de Heilige waren zij „welzalig", dat is goed af, vergeleken bij de volken, die
is: In den hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde Jahweh nog niet kenden, vgl. Deut. 7 : 6, 14 : 2, Ps. 147 : 20, vgl.
en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart Ia 429.
der verbrijzelden te doen opleven", Jes. 57 : 15, vgl. vs. 18. Dit vers draagt wel het koloriet van het Horebverbond.
En wat verbazen zij zich dan over Jahwehs goedheid! Onder het Nieuwe Verbond heeft God ook ems, heidenkin-
deren, tot zijn bondgenoten uitverkoren en wij mogen God
Vers 5: thans naderen zonder tussenkomst van Levitische priesters,
„Welzalig hij, dien Gij verkiest en doet naderen, door de Hogepriester van onze (christelijke) belijdenis, Jezus,
opdat hij wone in uw voorhoven. Hebr. 4 : 14-16. Wij lezen nu Psalm 65 : 5a in het licht van wat
Wij zullen verzadigd worden met het goede van uw huis, Paulus in Ef. 1 : 3v schreef: „Gezegend zij de God en Vader van
het heilige van uw tempel". onze Heere Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke
zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus. Hij
Gelofteoffers behoorden tot de vredeoffers en van vrede- heeft ons immers in Hem uitverkoren vOOr de grondlegging
of fers mochten de of f eraars zelf een flinke portie opeten. „Het der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor
bijzondere van het vredeoffer was het paradisale element zijn aangezicht".
daarin. Door het vredeoffer werd Israel onderwezen en verze-
kerd aangaande de belofte van die schone toekomst, waarin Vers 6:
het tussen God en zijn yolk vrede zou zijn. ( ). Het geheel eigen „Met geduchte daden antwoordt Gij ons in gerechtigheid
karakter van het vredeoffer trad naar voren in de maaltijd, die o God van ons heil,
er altijd aan verbonden was. Een maaltijd, die werd aangebo- Gij, vertrouwen van alle einden der aarde
den door God als gastheer aan de Israêliet als Zijn gast. Dat en van de verste zeeên".
geschiedde bij geen enkel ander offer", vgl. Ib 208, 176, 205-218.
Laten we derhalve „verzadigd worden met het goede van uw De hemel was van koper geweest en de grond van ijzer
huis" niet te gauw vergeestelijken, maar liever eerst denken toen de regens uitbleven, maar na Israels boete- en bededagen
aan een gelofteoffer-maaltijd. had Jahweh met Goddelijk gemak de reddende buien gezon-
Trachten we dit toneel eens voor ons te zien. den. Had Hij zijn yolk zo niet „met geduchte daden antwoord
Feestende Israelieten aan de vredeoffer-maaltijd. Opge- gegeven"? En voor honderd procent „in gerechtigheid", dat wil
lucht omdat God hun gebeden en geloften had beantwoord zeggen: loyaal jegens de afspraken van het Horebverbond.
met een afgewende misoogst. Op het grote brandoff eraltaar in Had Jahweh die niet eerlijk gehonoreerd? Zegen bij gehoor-
de voorhof had een priester namens Jahweh hun zonden zaamheid, vloek bij ongehoorzaamheid, heil (= uitredding,
verzoend. De kleuren en de bloemversieringen van de taberna- bevrijding) bij verootmoediging en bekering, Lev. 26, Deut. 28.
kel verkondigden evengoed als de kleding van de priesters Vertrouwt men feitelijk niet over de hele wereld op Zijn
Jahwehs belof ten van gerechtigheid en heiligheid en eeuwig seizoenen, Zijn regen, Zijn zonneschijn? Bewust of onbewust is

386 387

§ 14 Psalm 65: Een misoogst afgewend Psalm 65: Een misoogst afgewend § 14

Gods trouw aan wat Hij Noach beloof de (Gen. 8 : 22) de grond- droogte geleden. Het gejuich ook onder die volkeren over de
slag waarop alle mensen hun huishouding bouwen. Zelfs regen zag de psalmist als een gave van Jahweh. Van Oost
atheïstische economen hun vijfjarenplannen. („waar de morgen gloort") tot West („waar de avond daalt") had
Jahweh blijdschap gebracht. Een waarheid, die niet van haar
Vers 7 en 8: erkenning door de volkeren afhangt.
„Gij, die de bergen vastzet door uw kracht, Wie liet de volkeren in de zomer van 1945 juichen? Wie
met sterkte omgord; bedaarde toen „het rumoer der natiën"? Engeland? Amerika?
die het bruisen der zeeén doet bedaren, Of de levende God? Al erként men dit niet, daarom is het wel
het bruisen van haar golven en het rumoer der natiên." zo.
En nu staat de oogst op het land.
Daar zagen de Israëlieten vooral Gods kracht in: de bergen
De dichter kijkt z'n ogen uit. Het koren wuift in de wind.
staan vast! En de oceaan blijft binnen z'n grens! En zijn dit
De velden zijn bedekt met kudden. Men leek een rampjaar te
soms geen verschijnselen waaraan onze moderne techniek nog
krijgen, maar Jahweh maakte er zelfs een gòed jaar van. Hij
steeds maar weinig veranderen kan? De Zwitsers hebben met
kroonde het als een koningin.
hun tunnels en wij Nederlanders met onze Deltawerken toch
feitelijk maar wat prutswerk verricht aan de uiterste rand van
Vs. 10-14:
wat Gods handen voortbrachten. Bergen en oceanen verkondi-
„Gij bezoekt het land en verleent het overvloed,
gen nog heden de kracht van onze God. Hij houdt de Atlan-
Gij maakt het zeer rijk.
tische Oceaan binnen zijn grenzen. Hij hoeft maar 66n woord
De beek Gods is vol water,
te spreken en Nederland is er niet meer. Dat houden onze
Gij bereidt hun koren. Ja, zo bereidt Gij alles.
Afsluitdijk en Grevelingendam niet tegen. Als Hij het bruisen
Gij drenkt zijn voren, Gij voorvochtigt zijn kluiten
der zeeën 66n nacht toelaat, blijken onze machtige dijken maar
;

door regenstromen maakt Gij het week


stukken speelgoed, zoals de watersnood van februari 1953
;

Gij zegent zijn gewas.


bewijst.
Gij kroont het jaar van uw goedheid,
En zoals God de watergolven regeert, zo kan Hij ook de
uw sporen druipen van vet
volkerenzee temmen. We krijgen de indruk, dat er destijds op
;

de dreven der steppe druipen,


rumoer in de volkerenwereld enige ontspanning was ingetre-
de heuvelen omgorden zich met gejuich
den. Maar de psalmist zag daarin geen verheugende politieke
;

de landouwen zijn bekleed met kudden,


„ontwikkeling", maar de hand van Jahweh.
de dalen tooien zich met koren:
zij jubelen elkander toe, ook zingen zij .
Vers 9:

„Daarom vrezen zij die de einden bewonen,


Een schilderij van Palestina in het voorjaar.
voor uw tekenen;
Maar een voorjaar, dat Israël had afgebeden met veroot-
waar de morgen gloort en de avond daalt,
moediging en schuldbelijdenis, met geloften en stilheid. Te-
brengt Gij gejuich".
vens een voorjaar waarvoor Israël Jahweh bijzondere eer gege-
Waarschijnlijk hadden ook Israéls buurvolkeren onder de ven heeft. Dat is tevens een geloofsbelijdenis in een wereld

388 389
§ 14 Psalm 65: Een misoogst afgewend

van natuurveraf goding door Baal- en Astartedienst. Dit Israel


wist zich „vlees", zwakke en sterfelijke mensenkinderen, tegen-
over z'n almachtige God. En ook wij kunnen als 20e eeuwers
nog steeds de regen niet regeren. § 15
Laten wij in onze eeuw van wetenschaps-verafgoding onze
hemelse Vader als we de oogst te velde zien staan net zo PSALM 80: EXSURGE, DOMINE!
hartelijk prijzen als Israel in zijn wereld van vegetatieveraf go-
ding.
God hierom prijzen is nog steeds: Hem belijden! Juni 1520. Villa Malliano, het pauselijke zomerverblijf.
„Zijn er onder de nietigheden der volkeren, die het laten Jachtpartijen. Wedstrijden. Toneelvoorstellingen. Een stuk valt
regenen?" Kunnen ingenieurs of natuurkundigen dat? „Zijt Gij bij het feestende gezelschap niet in goede aarde. Tot groot
dat niet, Jahweh, onze God? Zo zullen wij op U hopen, want Gij vermaak van „de heilige Vader" wordt er met vuil geworpen
doet dit alles", Jer. 14 : 22. naar de auteur. Men snijdt hem - een monnik - de broeksban-
den door. Zijn beenbedekking zakt op zijn knieen. Men dient
NOTEN. hem met de vlakke hand meppen toe op ... 1 ).
1) M. J. Mulder, Ba'al in het Oude Testament, Den Haag 1962, 40. In Rome vergadert intussen het Consistorium. De hoogste
2) Delitzsch a.l. „Dibre ist so wenig als 35, 20. 105, 27. 145, 5 vgl. 1 S. 10, 2. 2 S.
11, 18f. bedeutungslos: es zerlegt den Thatbestand in seine einzelnen Fdlle und kerkleiders beraadslagen over een banbul tegen de lastige
Umstânde", vgl. A. Noordtzij, Psalmen (Korte Verklaring) 185: „Allerlei onge- Duitse monnik Martinus Luther. Een en veertig van zijn „ket-
rechtigheid". terijen" worden afgewezen. Hij krijgt zestig dagen om ze te
3) A. van Deursen, De achtergrond der Psalmen, Baarn, 44v, 82.
4) De MT (dumiya) geeft zoals we zagen de beste zin. Ges. Buhl geeft als herroepen, 2 ).
betekenis op: „1) Stillschweigen. ( ) Insbes. stille Ergebung in Gott, Resignation Paus Leo zelf had alleen het begin van de besprekingen
Ps. 65, 2: ( ) dir (gebuhrt) Hingabe, Lobgesang". F. Delitzsch merkt a.l. op:
bijgewoond. Reeds na een dag was hij naar zijn genoemde
„Dumiya ist die Gottergebenheit, welche auf ungeduldiges Vorgreif en und
Eingreif en verzichtend Gotte ihre Sache anheimstellt und Ihn filr sich handeln jachtslot vertrokken „voor zijn gebruikelijke jachtpartij". Op 15
ldszt (Ex 14, 14)". juni werd de bul hem daar ter ondertekening voorgelegd. Zijne
Heiligheid behoef de er alleen nog een inleiding en een slot
aan toe te voegen. De eerste woorden, die hij schreef, doen
intussen wel vermoeden hoezeer zijn gedachten door de wilde
zwijnenjacht in beslag genomen werden. Want waaraan ont-
leende de „stedehouder van Christus" woorden om uitdrukking
te geven aan de „pijn" die hem vervulde nu hij zich verplicht
zag deze harde maatregel tegen Luther te nemen? Onder
andere aan Psalm 80! „Sta op o Heer, — in het Latijn: „Exsurge,
Domine!", vandaar ook deze naam van de encycliek — en neem
zelf uw zaak ter hand. Een wild zwijn is in uw wijnberg inge-
broken", 3).
Gruwelijk Schriftmisbruik? Inderdaad, maar in een opzicht

390 391

§ 15 Psalm 80: Exsurge, Domine! Psalm 80: Exsurge, Domine! § 15

toch terecht aangehaald: Psalm 80 klaagt over verwoestingen lang, dat vrouwen razend van de honger hun eigen kinderen
temidden van Gods yolk, wilt u: op het kerkelijke erf. Daar had opeten, 2 Kon. 6v. En toen al Gods waarschuwingen in de wind
Paus Leo X gelijk in. De wijngaard der christenheid lag er in geslagen werden en de bewegingen voor wederkeer naar God
zijn tijd inderdaad kaalgevreten bij. en zijn verbond telkens weer vastliepen omdat ze maar half
Alleen: wie was nu eigenlijk het wilde zwijn? werden doorgevoerd, heeft Jahweh de bedreiging, die Hij twee
honderd jaar tevoren voor de oren van Jerobeam I al had
1. DE HISTORISCHE ACHTERGROND. uitgesproken, tenslotte toch uitgevoerd. Daarvoor heeft Hij de
Psalm 80 is een klaagpsalm over Israel ofwel het Tienstam- om hun verschrikkelijke wreedheid bekende Assyriérs ge-
menrijk. De dichter noemt het Jozef" vs. 2, „Efralm, Benjamin bruikt, vgl. 13 (Psalm 46).
en Manasse" vs. 3. Zoals bekend hebben de Assyrièrs deze Onder de regering van Menahem overschreden de As-
noordelijke stammen van Israel na de val van Samaria in 722 syrièrs voor het eerst de Israêlitische grenzen, 2 Kon. 15 : 19v.
v. Chr. in ballingschap weggevoerd. Het kostte Israel zakken vol zilver (1000 talenten, 4)) om de
Wat hadden de Tienstammen Jahweh voordien gekrenkt! indringers tot de aftocht over te halen. „In de dagen van Pekah,
Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israél zondigen deed, de koning van Israêl, kwam Tiglath-Pileser, de koning van
was begonnen met eigenwillige godsdienstigheid: de kalve- Assur, en veroverde Ijon, Abel-Beth-Maacha, Janoah, Kedes en
rendienst-voor-Jahweh te Dan en Bethel. En reeds hem had Hazor, Gilead en Galilea, het gehele gebied van Naftali; en hij
Jahweh door de prof eet Ahia laten waarschuwen, dat dit wel voerde de bevolking in ballingschap naar Assur", 2 Kon. 15 : 29.
eens op ballingschap zou kunnen uitdraaien: „Dan zal Jahweh Toen Hosea, de laatste koning van Israel, de schatting weigerde
( ) Israel wegrukken van deze goede grond die Hij hun va- te betalen, „nam de koning van Assur hem gevangen en sloot
deren gegeven heeft, en Hij zal hen aan de overzijde van de hem in boeien in de gevangenis. De koning van Assur trok
Rivier verstrooien ...", 1 Kon. 14 : 15v. Maar nadien heeft Jah- door het gehele land, rukte op naar Samaria en belegerde het
weh deze waarschuwing nog twee honderd jaar lang laten drie jaar. In het negende jaar van Hosea nam de koning van
herhalen door hele rijen profeten, die het waarschuwingen Assur Samaria in; hij voerde Israel in ballingschap naar Assur
lieten regenen. Het grote boek Koningen laat breedvoerig zien en deed hen wonen in Halah, aan de Habor, de rivier van
wat een moeite Jahweh gedaan heeft om zijn weerbarstige Gozan, en in de steden der Meden" (eindeloos ver van huis, tot
zoon Efraim te behouden. Prof eten als Elia en Elisa werkten bij de Kaspische zee), 2 Kon. 17 : 1-6.
onder EfraIm (= het Tienstammenrijk). Wat een aandacht Psalm 80 moet geboren zijn in deze laatste periode van de
besteedt Gods Woord aan hun werk. En hoeveel andere trouwe Tienstammenkerk. Althans volgens het opschrift in de Septu-
profeten zouden er nog meer in hun dagen en daarna hebben aginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament (vgl. Ia
gepredikt, al zijn hun namen ons niet bewaard gebleven? Maar 27v). Dit opschrift luidt: „Over de Assyriêr". Wij zien geen
hoe verder we in het boek Koningen lezen, hoe zwaarder de reden aan de juistheid hiervan te twijfelen, want het past
slagen op de Tienstammenkerk neerdalen. Berinnen verscheu- uitstekend bij het beeld, dat onze psalm van het Tienstam-
ren kinderen van Bethel, 2 Kon. 2. Oorlog met Moab, 2 Kon. 3. menrijk tekent.
Hongersnood, 2 Kon. 4. Voortdurende strijd met de Syriêrs of Al valt niet nauwkeurig vast te stellen uit wêlke jaren van
Arameeêrs. Zij roven Israêls kinderen (zoals dat dienstmeisje wêlke koning gedurende de Assyrische overheersing Psalm 80
van mevr. generaal Naaman), 2 Kon. 5. Zij belegeren Samaria zo precies dateert, 5 ). Dit waren immers stuk voor stuk jaren,

392 393

§ 15 Psalm 80: Exsurge, Domine! Psalm 80: Exsurge, Dominel § 15

waarin Jahweh zijn afvallige Ef raim „tranenbrood" liet eten, 2. VS. 2-20: 0 GOD, UW WIJNGAARD!
zoals Ps. 80 : 6 het uitdrukt. We zullen echter wel veilig met de Vers 2:
Septuaginta mogen aannemen, dat we Psalm 80 moeten lezen „Herder van Israel, ach wil toch horen!
tegen de achtergrond van de harde Assyrische vuist, die vanaf Gij, die Jozef als kleinvee leidt,
koning Menahem (752-742) op Israel heeft gedrukt. Tot deze Gij, die troont op de cherubs,
wrede natie in 722 v. Chr. door Gods bestel de scherprechter laat uw licht stralen!"
werd, die de Tienstammen uit het beloof de land sleepte.
Toen vader Jakob zijn zonen zegende, sprak hij tot JOzef
Een dichter uit het Overblijfsel - de naam die hier in Psalm 80 gebruikt wordt voor alle
Ook in deze zwarte periode van de kerkgeschiedenis had Tienstammen - onder meer deze woorden: „zijn sterke handen
Jahweh nog een Overblijfsel, dat Hem vreesde, 2 Kron. 30 : 11, bleven lenig door de handen van de Machtige Jakobs, daar de
18, 25, 34 : 9. Prof eten als Hosea, Amos, Jona en Micha hebben Steenrots Israêls zijn herder is ...", Gen. 49 : 24.
,,over Israel en Samaria" geprofeteerd en daarbij wel niet veel, Een oer-Palestijns beeld, die herder.
maar toch wel enig geloof gevonden. Ook in Juda vormden de Opmerkelijk, dat de psalmist nu hij voor Jozef gaat pleiten
vromen destijds trouwens nog slechts een Rest. Jesaja, die de Jahweh aanspreekt met de tere naam, die Jakob juist voor de
ondergang van Samaria vanuit Jeruzalem (slechts 60 km van oren van Jozef gebruikte: „Herder Israèls"! En dat de dichter
elkaar verwijderd) heeft gadegeslagen, noemde op Gods bevel ook zijn geloof belijdt door de bijstelling: „die troont op de
66n van zijn zonen: Schear Jaschub, dat betekent: een Rest cherubs", boven de ark waarin de oorkonden van het Sinai-
(niet de massa) zal zich bekeren. verbond bewaard werden. En dus niet boven de stierkalve-
Welnu, onder dit vrome Overblijfsel heeft toen een voor- renbeelden te Dan en Bethel, zoals de massa in de Tienstam-
bidder de nood van de Tienstammenkerk aan Jahweh voorge- menkerk al twee honderd jaar geloof de! Jahweh troonde in het
legd. Of deze dichter zelf ook in Efraim woonde? Je zou het Huis dat Salomo voor Hem gebouwd had in Jerdzalem! In deze
kunnen afleiden uit zijn tot driemaal herhaalde bede: „O God aanspraak horen we al een dappere geloofsbelijdenis van het
( ), herstel ons, opdat wij verlost worden", vs. 4, 8, 20, en uit trouwe Overblijfsel.
de klachten: „kom tot onze verlossing", vs. 3, „Gij hebt ons tot Het verhief zich echter niet farizees-hoogmoedig boven
een twistappel gesteld en onze vijanden bespotten ons ...", vs. ,,de schare, die de Wet niet kent", maar doet hier juist voorbede
7, vgl. vs. 19. Maar dit zou ook het solidaire spreken kunnen voor de afvallige broederschap. Want ook de Tienstammen
zijn van een Judee6r, die zich door Gods êne verbond 6611 wist waren toch altijd nog „kleinvee" (schapen en lammeren) van de
met de broeders in de Tienstammenkerk. Het opschrift: „een „Herder Israels"? Kon Hij zich doof houden voor klachten over
getuigenis van Asaf lijkt ook naar Juda te wijzen, maar er kan de kudde, die Hij al eeuwen had geleid? Als Hij nog eens zo
toch ergens in het Noordelijke rijk nog wel een Asafitische schitterend zou willen optreden (vs. 2d) als Hij weleer gedaan
Leviet gewoond hebben (ondanks 2 Kron. 11 : 13v)? Of de had!
dichter „Noorderling" dan wel „Zuiderling" was valt dus niet uit Het werd daarvoor anders wel de hoogste tijd.
te maken, maar wel dat hij behoord heeft tot de vrome Rest, die Zowel uit burgerlijk als uit militair oogpunt bekeken was
in de oordeelsnood van de Assyrische overheersing Jahweh de toestand van Noord-Israêl allengs hopeloos geworden. Wat
met Psalm 80 om erbarming heeft gesmeekt. kon dat geplunderde lilliput-rompstaatje nog beginnen tegen

394 395

§ 15 Psalm 80: Exsurge, Domine! Psalm 80: Exsurge, Domine! • 15

de Assyrische supermogendheid? De vromen in Noord en Zuid In het Nederlands zijn „herstellen" en „bekeren" twee
zagen nog maar 66n uitweg: Gods tussenkomst. verschillende woorden; in het Hebreeuws heeft men daarvoor
een woord. Bovenstaand vers kan dan ook op verschillende
Vers 3: manieren vertaald worden: „Herstel ons"—Breng ons weder" of
„Wek uw heldenkracht op „Doe ons wederkeren"„,Bekeer ons ...". De NV van Klaagl. 5: 21
voor Efralm, Benjamin en Manasse; geeft hetzelf de Hebreeuwse woord (hasjibenu) weer met:
en kom ons verlossen!" „Breng ons, Jahweh, tot u weder". De SV luidde: „HEERE,
bekeer ons tot u, zoo zullen wij bekeerd zijn". Voor het He-
Jahweh hoef de zijn aloude, bekende hulp- en bevrijding- breeuwse oor omvat de bede van Ps. 80 : 4 dus meer dan in de
brengende heldenkracht maar in te schakelen en Israel was vertaling van het NBG (zie boven) uitkomt. De psalmist bidt
gered. Dringend klinkt het beroep op God: Toe, gebruik uw om bekering van Israel, om genade voor Gods yolk. Dat blijkt
kracht voor het arme geteisterde Efralm, Benjamin en Manasse ook uit de tweede zin: „Doe uw aanschijn lichten". Zoals een
en kom ons verlossen! smekeling aan de voeten van een vorst uit diens vriendelijk
We spraken al even over dit „ons". lichtende ogen mocht opmaken, dat hij genade kreeg. Denk
Als de dichter geen Efralmiet maar een in Juda woonachti- aan de priesterlijke zegen: Jahweh verheffe zijn aangezicht
ge leviet geweest is, dan heeft hij zich niet hoogmoedig van z'n over u", waarop in 66n adem volgt: „en zij u genadig". De
afvallige broeders in het Noordelijke rijk gelsoleerd, maar zich verlossing van Israel ziet de psalmist dus als een zaak van
als lid van Gods êne yolk met deze stammen verbonden gewe- genade en bekering. Door Jahweh te bewerken. „Herstel ons"
ten, in gemeenschappelijk verleden en gemeenschappelijke is voor de psalmist: „Bekeer ons ..." Als Jahweh dat eens wilde
Goddelijke verbondsbelof ten en verbondsbedreigingen. En als doen! Zijn kudde niet langer donker-dreigend maar genadig
hij tot het Overblijfsel in het Tienstammenrijk behoord heeft, lichtend aanzien, opdat ze in die weg ook verlost zou worden
dan betekende dit voor hem geen isolement-om-het-isolement, van het ondraaglijke Assyrische juk.
maar bleef hij zich lotsverbonden voelen met de hele broe- Een andere weg voor „kerkherstel" kennen Wet en Prof e-
derschap. ten niet. Als de ogen gesloten zijn voor de Woordverlating in
Wij kunnen hieruit leren over de desolate toestanden in de kerk (zowel in heden als verleden), als er geen smeken is om
de christenheid bij gelegenheden vooral ook duidelijk in deze genade, ook uitkomend in het geven van bekering, dan zijn
„wir- en „ons"-vorm te spreken. Het ligt geheel in de lijn van alle andere redmiddelen in feite lapmiddelen, 6 ).
Psalm 80 bij voorbeeld eens te zeggen: „Moge God ons genadig
Vers 5:
zijn" en dan bij dit „ons" te denken aan de hele Europese en
„Jahweh, God van de strijdkrachten,
Amerikaanse christenheid. Gods ene verbond en Gods ène
hoe lang rookt uw toorn tegen het gebed van uw yolk in ?"
doop doen „ons" alien op het fundament leven van zijn be-
loften en onder de klem van zijn eisen en bedreigingen. Wij spreken liever van de „strijdkrachten" van Jahweh dan
van het verouderde „heerscharen", vgl. 13, Ps. 46 refrein. De
Vers 4: Schrift weet van die krachten waarmee Jahweh placht te strij-
„0 God, herstel ons, den veel te vertellen. Hij heeft ze gebruikt bij de Uittocht uit
doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden". Egypte en de Intocht in Kanaan. Geweldige natuurkrachten

396 397

§ 15 Psalm 80: Exsurge, Domine! Psalm 80: Exsurge, Domine! § 15

horen daarbij. Egypte heeft er onder gesidderd. De Sinai stond maar nog steeds schdpen! Onder de rook van Gods toorn, maar
er van te trillen. De Jordaan hield er z'n loop van in. Zelfs als „Uw yolk"!
onder de heidenen is deze halve eeuw nog lange tijd in herin- Juist dat feit doet Gods toorn zo hevig branden.
nering gebleven, vgl. Ps. 68 en 114 over Gods „strijdkrachten" Vaders worden niet kwaad als buurjongens hun ge-
bij Israêls bevrijding uit Egypte. K6smische strijdmiddelen zelschap niet verkiezen, maar als hun eigen zoon hen verlaat.
staan God ter beschikking Dat maakt een vader verbOlgen! Zo kunnen afvallige christe-
En die Oppermajesteit was nu op Israel vertoornd! nen Gods toorn veel feller doen ontbranden dan heidenen.
Evenals andere „klaagpsalmen over de kerk" blijft ook
Vers 6:
Psalm 80 niet in het menselijke vlak hangen, door zich op de
„Gij hebt hen tranenbrood doen eten,
Assyriêrs blind te staren, maar richt hij de blik daar boven uit
hen tranen doen drinken in overvloed".
op God, GOds hand en GOds toorn. De psalmist zag in de
platgebrande en leeggeroof de Israêlitische landerijen en ste- Ook hier gebruikt de dichter de kracht van de klacht en
den niet uitsluitend het werk van de Assyrièrs, maar in de probeert hij Jahweh „op zijn hart te werken". Nederig erkent
eerste plaats het roken van Gods toorn over de ongerechtighe- hij, dat God de volken regeert en dat Hij de wrede Assyriêrs
den van Ef rem. Z'n Badldienst en Verbondsverlating, hoewel naar Israel gezonden had, Jes. 7: 18. Hij liet hun troepen
rijen prof eten naar God en zijn Thora hadden teruggeroepen. moorden en plunderen. Hij had de Israêlieten tranen laten
Maar hoelang zou Jahwehs toorn blijven roken? Dwars tegen drinken „bij kannen vol" 7). Tranen om uiteengeslagen families,
de voorbeden van zijn Overblijfsel in? Werden die beden soms tranen om vernielde huizen en steden, tranen om honger,
al verzengd door Gods toorn nog voor zij Gods hart en oren ellende, ontreddering, ondergang, rouw, smart. De psalmist zag
hadden bereikt? in dit alles Gods slaande hand: „Gij hebt dit alles bewerkt!"
Tref f end, dat de psalmist over de afvallige stammen Ef- Vers 7:
rain, Benjamin en Manasse thans nog tegenover God durft te „Gij hebt ons voor onze naburen tot een twistappel gesteld
spreken als over „Uw yolk"! Vlak voor hun wegvoering in en onze vijanden drijven de spot met ons".
ballingschap! Realiseer u, dat hij daarmee het Israel van Achab
en Izebel op het oog had. Het land van de hoogten en van de Nu zagen Israêls buren hun kans schoon om Israel te
Bad's. Het yolk, dat Gods verbond had gebroken, zijn inzet- vernederen. Als honden om een been vochten zij om Israeli-
tingen veracht, Hem zelf gekrenkt, prof etenwoorden als lucht tisch bezit. Dan vielen die troepen binnen en dan die benden.
beschouwd, een man als Elisa uitgejouwd, de knieen gebogen En hun honende woorden en spottende tronies gingen de
voor zon, maan en sterren, zie 2 Kon. 17. Alle kenmerken van vromen door merg en been. Misschien voelt een Oosterling die
wat artikel 29 van de Ned. Geloofsbelijdenis de „valse kerk" hoon nog bijtender dan wij. Ook dit leed - de psalmist erkent
noemt zijn hier aanwezig. Toch spreekt de psalmist nog over het - overkwam de afvallige Tienstammenkerk van GOds hand.
„Uw yolk" en „Uw schapen", „Uw wijnstok", „Uw zoon, die Gij Hij had haar daar trouwens toch al door Mozes voor ge-
hebt grootgebracht", „de stek, die uw rechterhand heeft ge- waarschuwd? Deut. 28 : 37.
plant". De Schrift leert ons hier hoe lang we over afgedwaalde Vers 8:
schapen van de Goede Herder nog moeten spreken als over „O God van de strijdkrachten, herstel ons,
schapen. Afgedwaalde, mogelijk straks zelfs verloren schapen, laat uw aangezicht lichten, opdat wij verlost worden".

398 399
§ 15 Psalm 80: Exsurge, Domine! Psalm 80: Exsurge, Dorninel § 15

Zoals vers 4 het eerste gedeelte af sloot, zo beeindigt dit Wij, christenen uit de heidenen, denken bij zulke bijbel-
vers het tweede gedeelte van de psalm. Weer met die schreeuw woorden aan de historische verlossing van de Europese volken
om hulp. uit de duisternis van het heidendom tot de verlichting met het
Vers 9: Evangelie, Hand. 26 : 18, Efeze 2, 5 : 8, 1 Petr. 2 : 9v. Wat voor
„Gij hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven, Israel de verlossing uit Egypte was, dat is voor ons de be-
Gij hebt volken verdreven en hem geplant". vrijding uit het Germaanse heidendom: uit een graf gehaald
worden.
Vergeten van Gods verbond gaat vaak samen met verge- Hier leert de Heilige Geest aan voorbidders voor de nood
ten van Gods daden in ons verleden. Dat kan ieder in eigen der christenheid van onze tijd hoe zij Gods hart in tijden van
omgeving constateren. Maar de dichter van Psalm 80 was niet oordeel nog kunnen raken: als ze Hem aan zijn historische en
zo'n oppervlakkig, onhistorisch mens. Evenals de dichter van fundamentele verlossingsdaden herinneren. Maar daarvoor
de eveneens Asafitische Psalm 74 gaat hij Jahweh nu aan Zijn moet men dan wel leven in het bijbelse solidariteitsbesef
roemruchte verleden herinneren. Misschien wil Jahweh nog waardoor men zich samen met generaties van eeuwenher opge-
reddend voor Israel opkomen als de psalmist Hem herinnert nomen weet in Gods êne verbond. Dat besef verschafte onze
aan Jahwehs grote werk van de „grondlegging der (Israeli- dichter een pleitgrond voor zijn smeekgebed tot Jahweh: wilde
tische) wereld", vgl. Ic 102, Ps. 74 : 2. Alleen doet Psalm 80 het Hij nu heus zijn grootse werken af breken? En datzelf de besef
met gebruikmaking van een beeld uit het leven van een Israe- bracht de dichter van Psalm 79 tot de bede: „Reken ons de
litische wijnboer: het planten van een wijnstok. Die groeiden in ongerechtigheid der voorvaderer diet toe", vs. 8a.
bijbelse tijden overal in KanaAn. „De bodem van Palestina en
zijn klimaat bieden de best mogelijke voorwaarden voor de Vers 10-12:
wijncultuur" 8 ). In oude tijden moet die nog veel meer verbreid „Gij ruimdet (de stenen) voor hem op,
zijn geweest dan tegenwoordig, 9). Op hoeveel plaatsen in de zodat hij wortelen schoot en het hele land kon vullen,
Schrift is wel niet sprake van wijn? Misschien zinspeelt de Bergen waren bedekt met zijn schaduw,
dichter op Gen. 49 : 22, waar Jakob juist Jozef - de naam die cederen Gods met zijn ranken ;

deze dichter gebruikt voor de Tienstammen, vs. 2 - zegende hij strekte zijn takken uit tot de Zee,
met de woorden: „Een jonge vruchtboom is Jozef, een jonge zijn loten tot aan de Rivier':
vruchtboom aan een bron; zijn takken stijgen boven de muur
uit ..." Of misschien kende hij Hosea's prof etie: „Israel is een In vs. 10-12 tekent de dichter met een paar kernachtige
welige wijnstok, die zijn vruchten voortbrengt; naar mate hij zinnen Gods ontroerende zorg voor het zwakke stekje Israel.
meer vrucht verkreeg, maakte hij meer altaren", Hos. 10 : 1. Toen het yolk Kanaän binnentrok stonden z'n huizen om zo te
Later zou Jeremia hetzelf de beeld gebruiken: „Ik echter had u zeggen kant en klaar om te betrekken. Z'n bestaan was verze-
geplant als een edele druif", Jer. 2 : 21. kerd. En dankzij Jahwehs hand groeide het plantje Israel daar
't Is alsof de psalmist in dit vers wil zeggen: „Weet U het in Kanaan uit tot een reusachtige wijnstok, die zijn takken
nog, Jahweh? Hoe u ons uit Egypte bevrijdde? Hoe U de uitbreidde van de Middellandse Zee tot aan de Eufraat. Zover
Kanaanitische volken voor ons verdreef en ons als een strekte het rijk van David en Salomo zich immers uit. Hun
wijnstok in dit goede land plantte?" scepter reikte van Egypte langs de Middellandse Zeekust tot

400 401

§ 15 Psalm 80: Exsurge, Domine! Psalm 80: Exsurge, Domine! § 15

aan de rivier de Eufraat. De volken keken met vrees naar Israel Maar boven alles had de psalmist met God te doen.
op. God zelf had eigenhandig de muren van zijn wijngaard
Zo was het eens, maar hoe is het nu? Israel afgebroken, zodat iedere voorbijganger er naar hartelust
van plukken kon. Buurvolkeren, die vroeger aan Israel schat-
Vers 13 en 14:
ting betaalden, kwamen nu het weerloze land plunderen. Het
„Waarom hebt Gij dan zijn omheining vernield,
machtige Assyriê was als een woest everzwijn de Israêlitische
zodat iedereen, die voorbijgaat, hem kaal plukt,
wijngaard binnengedrongen en had hem kaalgevreten. Het
het everzwijn uit het woud hem afvreet
ontnam het Tienstammenrijk z'n goud, z'n oogst, z'n mensen en
en wat op het veld zich roert hem afweidt?"
vee. Waarom had Jahweh de omheining ook neergehaald?
Hier krijgen we een dichterlijke uitbeelding van het zwaar Wij mogen als christenen wel bedenken, dat wij nog
door de Assyrische invallen geteisterde Israel. Het beeld is steeds met dezelf de God te maken hebben. Wij kunnen Hem
alleen verschoven van een wijnstok naar een wijngaard of zO toornig maken, dat Hij er toe komt de muren van zijn
wijnberg. Die diende in Palestina beslist door een muur omge- wijngaard (de christenheid) eigenhandig af te breken, zodat
ven te worden „om de aarde vast te houden, aangezien een „alles" en „iedereen" de kerk kan binnendringen. Allerlei wind
wijngaard op een berghelling terrasvormig moet worden aan- van leer. Ongeloof stheorieen. Godsdienstigheid-buiten-
gelegd, anders neemt het water de aarde mee". Zo'n omheining Woord-en-verbond-om. Wereldgelijkvormigheid. Terugglij den
dient tevens „als beschutting tegen het vee, dat anders de in heidense levenspatronen. Moeten wij ons niet afvragen, of
planten vertrapt (Jer. 12 : 10), tegen everzwijnen en ieder, die God zelf soms onze kerkmuren heeft afgebroken voor de alles
langs de weg voorbijgaat", 10 ). ontwrichtende evolutie-leer? Vertoont de christenheid niet
Dat everzwijn vormt intussen wel een heel tref f end beeld veelszins het beeld van een kale, af gegraasde en afgevreten
voor de verschrikkelijke verwoestingen en wreedheden, die de wijngaard? Maar wie ziet daarin nog de hand van God? Heb-
Assyriers in het arme Israel aanrichtten. Het everzwijn is veel ben wij in onze situatie niet evenveel reden als de psalmist in
woester en vlugger dan het tamme zwijn of varken. Het wilde de zijne om ons af te vragen: Heeft God „ons" verlaten? Is Hij
,,breekt door omheiningen en muren, woelt den grond om, rukt bezig zijn Geest en Woord aan „ons" te onttrekken?
de wijnstokken zelven neder en vertreedt ze onder zijne voe-
Vers 15 17:
-

ten. Enkele van deze dieren zijn genoeg om in een' enkelen


,0 God van de strijdkrachten, keer toch terug,
nacht een' ganschen wijngaard te verwoesten. ( ). Het is zeer
aanschouw uit de hemel en zie,
groot, gelijkt dikwijls meer op een' ezel dan op een zwijn en is
en sla acht op deze wijnstok,
onbegrijpelijk vlug. ( ). De inwoner der landen, waar het wilde
de stek, die uw rechterhand heeft geplant,
zwijn veelvuldig voorkomt zou al zoo lief met een leeuw willen
op de zoon die Gij u hebt grootgebracht.
te doen hebben als met een dezer dieren, van welke een slag
Als afval is hij met vuur verbrand;
met de zeer scherpe slagtanden, met de snelheid des bliksems
van Uw dreigende gezicht gaan zij te gronde:
gegeven, volstaat om een paard het lijf open te scheuren en
een' hond schier door midden te snijden", 11 ). Met dit dier Wat hadden de Assyriers al niet plat gebrand? Ze roof den
vergeleek de psalmist de Assyriêrs. En de zwijnenjager paus en moordden en plunderden maar. Leek het stekje uit de dagen
Leo X de kerkhervormer Luther ... van Jozua en de bloeiende wijnstok uit de dagen van David en

402 403

§ 15 Psalm 80: Exsurge, Domine! Psalm 80: Exsurge, Domine! s 15

Salomo nu niet sprekend op waardeloos afval, dat men op een We horen in dit 18e vers deze klacht van de psalmist: „O
hoop werpt en in brand steekt? Zag Jahweh die ellende van God, bescherm toch uw Benjamin. Hij is zo zwak. Een echt
zijn yolk wel? Of had Hij zich van Noord-Isra61 verwijderd? 0, „mensenkind", een ben-adaam, van stof (adama) gemaakt. Een
dat de God van de strijdkrachten dan van die weg alsnog terug sterfelijk wezen, dat onmogelijk zonder Uw hoge bescherming
mocht keren! Kon Hij vanuit de hemel de deerniswekkende kan leven. Kom toch voor hem tussenbeide en houd de machti-
toestand van zijn wijnstok „Jozef" aanzien? Herinnerde Hij zich ge Assyriêr bij hem vandaan!"
niet meer, dat Hij dit stekje plantte? Met zijn eigen „jamin" (=
Vers 19:
rechterhand)? — De dichter lijkt in vs. 16 fijnzinnig op de naam
,,Dan zullen wij niet meer van U wijken;
Ben-jamin te zinspelen. — Wist Jahweh niet meer, dat Hij
maak ons levend, dan zullen wij uw naam aanroepen".
Mozes de machtige Farao liet bevelen: „Laat mijn zoon gaan!"
Ex. 4 : 22. En wilde Hij z'n zoon nu wel aan de Assyriêrs Wanneer in het oude Nabije Oosten een Grootvorst zijn
overlaten? Werkelijk? Kon Hij dat over zijn Goddelijke hart vazal onttroonde (b.v. wegens ontrouw), dan heette het, dat hij
verkrijgen? zo'n vorst „doodde", ook al spaarde hij hem lichamelijk het
Zo mogen voorbidders thans met God spreken over de leven. Zo kan men van Farao Necho gezegd hebben, dat hij
nood van de wijngaard der christenheid. Hem vragen die koning Joahaz „doodde", 2 Kon. 23 : 31-34. Werd de onttroonde
neergehaalde muren te willen bezien. In de hoop, dat die koning later echter in ere hersteld, dan heette dat: de koning
troosteloze aanblik zijn gekrenkte Vaderhart nog tot erbar- doen herleven. Toen de koning uit zijn bevoegdheden ontzet
ming kan brengen. Zoals de Klaagliederendichter na de val van was, waren niet alleen hij maar ook zijn yolk „dood': Ontving
Jeruzalem kermde: „Zie, Jahweh, en aanschouw wie Gij dit hebt hij het koningschap later weer terug, dan waren land en vorst
aangedaan!" 2 : 20. Niet dat we dan garanties ontvangen voor „herleefd". In de regel ging het laatste gepaard met verbonds-
afwending van oordeelsnood, maar zoals de Klaagliederendich- vernieuwing. Het geschonden vazallenverbond werd opnieuw
ter zei: „Misschien is er hoop!" 3 : 29. gesloten. Vaak op de morgen van de derde dag, vgl. Hos.
6 : 2, 12 ). Aan deze verbondsterminologie doet ook Ps. 80 : 19
Vers 18:
denken.
,,Uw hand zij over de man van uw rechterhand,
Israel was tegen Jahweh, zijn wettige Grootvorst, op-
over het mensenkind dat Gij u hebt grootgebracht".
gestaan. Het had daardoor als ontrouw vazal hoogverraad
Men heeft hierbij wel aan een bepaalde koning gedacht, gepleegd. De Grootkoning Jahweh had vervolgens door zijn
Josia of Hosea. Maar waarom zou in dit gebed voor het vOlk gezant Hosea de boodschap over laten brengen: „Mijn yolk
opeens de kerning moeten verschijnen? Vooral daar de dichter gaat te gronde door het gebrek aan kennis ( = het gedrag van
Gods yolk al onder verschillende beelden had getekend (stek, een legitieme bondgenoot, êrkentenis van de Grootkoning, vgl.
wijnstok, wijngaard, zoon). We zien hier liever met prof. J. 5 bij Ps. 1 : 6). (-) Daarom heb Ik er door de prof eten op
Ridderbos een aardige toespeling op de naam Benjamin. In 2 ingehouwen, heb Ik hen gedood door de woorden mijns
Sam. 20 : 1 heet Seba een „isj jemini", een Benjaminiet Hier in monds", Hos. 4 : 6, 6 : 5. Al mocht dezelf de Hosea als gezant van
vs. 18 is sprake van een „isj jemineka", een man van uw rechter- Jahweh ook de belofte overbrengen, dat Hij Israel zou doen
hand. Wij zien hierin in dit verband meer een aanduiding van „leven" als het zich zou bekeren, Hos. 6 : 2, 13 : 14, vgl. Ps. 85 : 7,
de stam Benjamin dan van een bepaalde koning. Ezra 9 : 8.

404 405

§ 15 Psalm 80: Exsurge, Domine! Psalm 80: Exsurge, Domine! § 15

Wij beluisteren in Ps. 80 : 19 dezelfde verbondstaal. Geen het land van Naftali, zo brengt Hij in de toekomst êêr over de
wonder, want hij heeft vrijwel dezelfde historische achter- weg der zee, de overzijde van de Jordaan, de landstreek der
grond als Hosea. Israel en zijn koning waren in de termen van heidenen (Galilea, in het Noorden). Het yolk dat in donkerheid
deze verbondsterminologie uitgedrukt al „dood". Maar als de wandelt, ziet een groot licht; over hen, die wonen in een land
Grootkoning Jahweh het wilde kon Hij hen weer „levend" van diepe duisternis (een „dood" land na de inval en deporta-
maken. Daar smeekt de psalmist Hem nu om: Doe ons „herle- ties), straalt een licht", Jes. 8 : 23-9 : 1. Mattheiis, de evangelist
yen"! Dan zullen wij nooit meer bij U vandaan lopen. Geen die vooral J6den wilde werven voor Jezus, heeft voorin zijn
Badls meer aanroepen, maar alleen Uw heilige naam! evangelie-apologie deze woorden van Jesaja aangehaald als in
Christus vervuld, Matth. 4 : 14.
Vers 20: Waar heeft Christus' licht geschenen als in Galilea? Daar,
„Jahweh, God van de strijdkrachten, bekeer ons, in dat donkere Noorden, in het gebied van Zebulon en Naftali,
doe uw aanschijn lichten, opdat wij verlost worden". in stadjes als Nazareth, Kapernaiim en Chorazin, heeft het
Nog 66nmaal klinkt de bede van het keervers. Driemaal Licht het heerlijkst gestraald. Daarheen zond God de engel
had de dichter al gevraagd: „Bekeer ons!" Driemaal gesmeekt: Gabriel, want daar woonde „de gezegendste onder de vrouwen",
„Doe uw aanschijn lichten!" Nu eindigt hij zijn gebed met de Maria, de moeder van de Heere. Daar verdreef Jezus de scha-
schreeuw: „Bekeer ons, doe uw aanschijn lichten!" duwen van de dood, toen Hij in Naln de dode zoon van een
En hêêft de Herder Israels deze klacht inderdaad nog ter weduwe opwekte. „Ik ben het licht der wereld! Wie Mij volgt
ore genomen? Heeft Hij zijn aanschijn inderdaad nog doen zal nimmer in de duisternis wandelen, maar Hij zal het licht
lichten en is Hij inderdaad nog teruggekeerd? Ja. Al heeft het des levens hebben", Joh. 8 : 12. Waar kreeg men daartoe zulke
wel enige eeuwen geduurd. gelegenheden als in Galilea, het land waar Psalm 80 voorbede
Zoals we reeds opmerkten heeft Jesaja de ondergang van voor deed? Daar werden de bedrukte discipelen besteld om
het Tienstammenrijk van nauwelijks 60 km af stand meege- hun verrezen Meester weer te zien, Matth. 28 : 7.
maakt. Hij was er zelfs getuige van, dat koning Achaz van Juda
3. NOG EENS PAUS LEO EN MAARTEN LUTHER.
de Assyriers verzOcht Noord-Israel voor hem te willen aanval-
len, 2 Kon. 16 : 7 Jes. 7, vgl. § 13, 1. Waren er toen Judeeers, die Op 15 juni 1520 onderbrak paus Leo X de wedrennen en
nog durf den te spotten met de geteisterde broederschap in het toneelstukken op zijn zomerverblijf Malliano voor het schrij-
Noorden? „Onze vijanden bespotten ons", klaagde Ps. 80 : 7. Yen van een inleiding en een slot van een nieuwe encycliek,
Moeten we daarbij zelfs aan Judese broeders denken, die in gericht tegen de „ketter" Martinus Luther. Als deze niet binnen
hun handen wreven van plezier, toen de Assyrische troepen twee maanden zijn dwalingen herriep, zou hij in de ban gedaan
Noord-Israel binnenvielen? Dan liet de Heilige Geest Jesaja in worden. We vermeldden al, dat de paus in zijn inleiding op
de toekomst andere tijden zien voor het arme Noorden. Lâchte deze bul een toespeling maakte op Psalm 80: „Sta op, o Heer
men in Juda om Galilea, dat nu donkere Galilea? Jahweh liet (Exsurge, Domine), een wild zwijn heeft uw wijngaard vernield".
bekend maken: „Doch er zal geen donkerheid wezen voor het De „heilige Vader", die juist op de zwijnenjacht was, zag in het
land dat in benauwdheid was (toen de wrede Assyriers er wilde zwijn een tref f end beeld van de Duitse monnik dr.
binnen rukten). Zoals Hij (ja, Hij! Zo zag Psalm 80 het ook) in Maarten Luther. Volgens paus Leo X ging Luther in de heilige
het verleden smaad bracht over het land van Zebulon en over Roomse kerk als een wild zwijn te keer.

406 407

§ 15 Psalm 80: Exsurge, Domine! Psalm 80: Exsurge, Domine! § 15

De hervormer zelf zag het juist andersom: niet hij was het 3) W. J. Kooiman, Luther, zijn weg en werk, Amsterdam 1959, 45. Prof. Kooiman
haalt de beginwoorden van de encycliek verkort aan. Bij Rinn und Jiingst,
wilde zwijn, dat de wijngaard der christenheid omwroette en Kirchengeschichtliches Lesebuch, 3. Aufl. 1915, 219 luiden ze a.v.: „Mache Dich
kaalvrat, maar de paus was zelf de vertegenwoordiger van de auf, Herr, und richte Deine Sache, gedenke der Schmach, die Dir von den
kerkvernielende machten. Op 17 nov. 1520 beantwoordde Lu- Toren wider' ahrt den ganzen Tag (Ps. 74, 22). Neige Dein Ohr und erh6hre
mich (Ps. 86, 1); denn Fiichse haben sich erhoben und suchen Deinen Weinberg
ther de paus met een geschrift, dat de al even sprekende titel zu verwiisten, dessen Kelter Du allein getreten hast (Jes. 63 : 3). Ein Eber aus
droeg: Adversus execrabilem Antichristi bullam („Tegen de dem Wa 1 d e sucht ihn zu zerwiihl en, ein wil des Tier weidet ihn ab (Ps. 80, 14).
vloekwaardige bul van de Antichrist"). ( ) Mache dich auf Petrus ( ), mache dich auf Paulus ( ), mache dich auf du
Schar der Heiligen und du, ganze heilige Kirche, deren wahrhaftige Erklarung
Hoezeer elkaars tegenvoeters hadden Paus Leo en Luther der h. Schrift von etlichen, die der Vater der Liige geblendet hat, hintangesetzt
toch echter een ding gemeen: beiden zagen Psalm 80 betrok- wird, damit sie nach alter Ketzerweise aus Ehrsucht und urn eitler Volksgunst
ken op de gebeurtenissen in de christenheid van hun tijd. Zij willen ihrem eignen Sinne gernasz die Schrift verdrehen".
4) Zie voor de waarde van een talent Ic 105, noot 4, le.
hoorden Psalm 80 spreken op het kerkelijke erf van hun eeuw. 5) Men heeft aan alle. perioden uit de geschiedenis van Efraim en ook Juda
Horen wij hem op dat erf in onze eeuw ook nog? Naarmate de gedacht. Eiszfeldt geeft een bloemlezing van dateringen in: Geschichte und
christenheid Gods verbond verlaat, winnen de klaagpsalmen Altes Testament, Festschrift A. Alt, Beitrage zur historischen Theologie 16,
69-72. H. J. Heinemann, The date of Psalm 80, in: The Jewish Quarterly Review,
over Gods gemeente aan aktualiteit. We willen er daarom in 297-302, plaatst de psalm zelfs in de tijd van Saul, omdat deze koning uit
het volgende deel nog enkele van bespreken. De wijngaard der Benjamin stamde (onzes inziens moeilijk to rijmen met Ps. 80 : 12). Eiszfeldt zelf
christenheid wordt immers in onze tijd al zwaarder geteisterd dateert de psalm „in den drei, vier Jahren, die zwischen Hoseas Auflehnung
gegen die Assyrer und seiner Verhaftung durch sie liegen, also etwa zwischen
door de „wilde zwijnen" van Schriftkritiek, Gnostiek en meer 727 und 724 v. Chr.", a.a. 75-78. Zijn beroep op 2 Kon. 17 : 2, 4 is weinig overtui-
van zulke kerk- en geloof ondermijnende bewegingen. Waar gend en door J. ', Ridderbos, De Psalmen II, 315 o.i. afdoende weerlegd.
kan men met het oog hierop Godewelgevallig leren voorbid- 6) Helmut Lamparter, Das Buch der Psalmen II, 1959, 60: „Die Bitte: 'Stelle uns
wieder her' umfaszt beides, die auszere Befreiung vom Druck der Feinde und
den? In de leerschool van de „klaagpsalmen voor Sion"! die innerliche Heimfiihrung zu Gott. Sie hat einen Buszfertigen Kiang ..."
Wie echter geen oog heeft en voor de wijdheid van de 7) J. Ridderbos a.l.
kring van Gods verbond in onze tijd en voor de verwoestingen 8) Vilh. Moller-Christensen, K. E. Jordt Jorgensen, Plantenleven in de Bijbel,
Baarn, 3e dr. 145.
die „wilde zwijnen" in de wijngaard der christenheid aanrich- 9) Dr. A. van Deursen, De achtergrond der psalmen, Baarn, 143.
ten, zal zulke psalmen als verouderde „oudtestamentische" 10)Vilh. Moller-Christensen, a.w. 147.
rariteiten ter zijde schuiven. Maar zij wier ogen door Gods 11)J. G. Wood, in: De dieren des bijbels, 1867, aangehaald via C. H. Spurgeon,
De Psalmen Davids, Amsterdam, 3e dr. 194v.
Geest voor het aangeduide onheil geopend werden, zullen in 12)J. Wijngaards, V.T. XVII, 2 (april 1967), 226 [artikel: „Death and resurrection
psalmen als Psalm 80 een schoolvoorbeeld vinden voor plei- in covenantal context (Hos. VI 2)"].
dooien en voorbeden ten gunste van Gods „wijnstok" en
„wijngaard" in onze tijd.

NOTEN.
1) Dr. J. R. Callenbach, Maarten Luther, Nijkerk 1917, 136v.
2) Deze encycliek was nog niet de banbul zelf, maar de „Bannandrohungsbul-
le". De eigenlijke banbul kwam op 3 jan. 1521 onder de titel: „Decet Romanum
pontificem", Heussi, Kompendium der Kirchengeschichte, 1949, 291. John M.
Todd, Maarten Luther, Roermond en Maaseik MCMLXV, 220 noemt de maand
mei van 1520 als het tijdstip waarop hem „de noodzaak werd bijgebracht van
een pauselijke bul tegen het duitse everzwijn".

408 409
INHOUD

Bladz.

§ 1. Inleiding in de Psalmen of Geschriften 5

1. De Psalmen als bijbelbOek en als bijbeldeel 6


2. De Psalmen 7
3. Spreuken 8
4. Job 9
5. Hooglied 9
6. Ruth 10
7. Klaagliederen 11
8. Prediker 12
9. Esther 13
10. Daniel 14
11. Ezra-Nehemia-Kronieken 16
12. De „naad" tussen de Geschriften en het Nieuwe
Testament 19
13. De Geschriften, geen verzameling losse parels, maar
een parelsnoer 20
Noten 20

§ 2 Wat de plaats van het Psalmboek leert over


zijn inhoud 21
1. Liederen op SinaItische grondslag 22
a. Waarover gaf de Thora onderwijs? 22
b. De Thora, grondslag onder de Israelitische wereld 23
c. Verbonds-liederen 24
d. Wie deze verbonds-grondslag miskent, kan de Psal-
men niet verstaan 29
2. De echo van „Mozes" in de Psalmen 33
a. De Thora geen louter godsdienstig boek . 34
b. Ook geen louter godsdienstige weerklank 35
3. De echo van de Prof eten in de Psalmen 40
a. De Prof eten in vogelvlucht 40
b. De weerklank van dit rechtsgeding 42
c. Het ABC van de psalmen-verklaring 45
Noten 46

411

Inhoud Inhoud

§ 3. De rechtvaardigen in de Psalmen 47 b. De goddelozen 125


c. Deze tegenstelling al in de eerste psalmregels 125
1. De rechtvaardige en zijn gerechtigheid 47 3. Toch zijn de rechtvaardigen te feliciteren1 126
2. Hoe worden de rechtvaardigen zoal aangeduid? 52 Noten 142
3. Armen en ellendigen 55
a. De Thora - het schild der armen - gebroken 57
b. Onmenselijke belastingen 59
§ 6. Psalm 2: Tweede sleutel op het Psalmboek 143
c. Arbeidsdienst 61
d. De vele oorlogen 1. Een psalm van David? 145
62
e. Weduwen en wezen, vreemdelingen en levieten 63 2. Hoe ook psalmen meermalen in vervulling kunnen
gaan 146
4. Vervolgden omdat ze gerechtigheid doen 66
5. Treurenden om Sion 3. Eerste stem: opstandelingen tegen Jahweh en zijn
70
messias, vs 1-3 150
6. Het liederenboek van het Overblijfsel 73 a. Jahweh en zijn messiassen 151
Noten 80 b. Van wie en waar ondervonden Jahweh en zijn mes-
siassen altijd weer verzet? 153
4. Tweede stem: de Zetelende in de hemel. Het rijk van
de Messias is Gods zaak, vs 4-6 163
§ 4. De goddelozen in de Psalmen 83
5. Derde stem: de messias laat horen wat Jahweh hem
1. Waar zoeken we de goddelozen? beloof d heeft, vs 7-9 167
83
2. Een yolk zonder Godsvrucht 85 6. Vierde stem: oproep Jahweh en zijn messias te dienen,
vs 10-12 174
3. Het woord goddeloze en zijn synoniemen 90
7. De geschiedenis herhaalt zich: drie keer het grondpa-
4. De dwaas 93 176
troon van Psalm 2
5. De spotters 96
8. De Geschriften ingeleid 179
6. De zondaars 99 a. Psalmen 180
a. „We zijn allemaal zondaars", is dat wel juist uitge- b. Spreuken 180
drukt? 100 c. Job 181
b. Eens zondaar, altijd zondaar? 102 d. Hooglied 181
7. De hoogmoedigen 105 e. Ruth 182
8. Mannen des bloeds en geweldenaars f. Klaagliederen 183
108
g. Prediker 183
9. De leugensprekers 112
h. Esther 184
Noten 117 i. Daniel 185
j. Ezra-Nehemia-Kronieken 186
k. De Schrift kan niet gebroken worden, Joh. 10 : 35 187
Noten 188
§ 5. Psalm 1: Eerste sleutel op het Psalmboek . . 119
1. De opmerkelijke plaats van Psalm 1 120
a. Poort tot het Psalmboek 120
§ 7. Psalm 15: Wie mogen huisgenoot van God
b. Bij Psalm 1 loopt de naad tussen Prof eten en zijn ... en dat ook eeuwig blijven? • 193
Geschriften 122
c. Poort tot de Geschriften 123 1. Geen wetskarwats, die ons naar Jezus drijft . . . 193
2. Het front aangewezen 124 2. Wie z6 handelt zal in eeuwigheid niet wankelen 198
a. De rechtvaardigen 124 Noten 212

412 413
Inhoud Inhoud

§ 8. Psalm 16: Jahweh is mijn eeuwig erfdeel • • 215 § 12. Psalm 42/3: Dorst naar de bediening van Gods
Woord 309
1. David en de naweeên van de richterentijd 215
2. Vs 1-4: Een vastbesloten belijdenis 218 1. Een leerdicht van de Korachieten 309
3. Vs 5-8: Het beste deel 224 2. Heimwee, hoon en hoop 312
4. Keken de gelovigen van het Oude Testament dan al Noten 332
over het graf heen? 228
5. Vs 9-11: „Ik geloof de wederopstanding des vleses en
het leven der toekomende eeuw" 234
6. Petrus en Paulus over Psalm 16 236 § 13. Psalm 46: Immanuel - God met onsi 335
Noten 239
1. Een psalm uit de school van Jesaja 336
2. Vs. 1-4: „Al verplaatste zich de aarde ..." .... 346
3. Vs. 5-8: „Hij verhief zijn stem, de aarde versmolt" 351
§ 9. Psalm 26: Jahweh, ik heb in onschuld gewan- 4. Vs. 9-12: „Komt, aanschouwt de werken van Jahweh" 358
243 5. Geen psalm om altijd aan te hef fen 363
deld
6. Een vaste burcht is onze God 369

1. Farizees? 243 7. Psalm 46 in de wereldnood van onze eeuw 371

2. Vs 1-12: „Toets mij en beproef mij" 252 Noten 374

3. De „toon" van Psalm 26 klinkt uit de hele Schrift 259
4. Door de grootmoedigheid van God kunnen de recht-
vaardigen met al hun zwakheden en gebreken deze
psalm toch zingen 264 Psalm 65: Een misoogst afgewend 379
§ 14.
Noten 268
1. „Na bange tijd van somerdroogte is daar die uitkoms
weer" 379
2. Vs. 2-14: „Nou pas ons dit op Sions hoogte U lof te sing,
§ 10. Psalm 29: De onweerspsalm 271 o Heerl" 383
Noten 390
1. De stem van Baal 272
2. De psalm van de zeven donderslagen 276
3. „Christelijke" kringloop-godsdienstigheid 283
Noten 284
§ 15. Psalm 80: Exsurge, Dominel 391
1. De historische achtergrond 392
2. Vs. 2-20: 0 God, uw wiingaardi 395
3. Nog eens Paus Leo en Maarten Luther 407
§ 11. Psalm 30: Jahweh, mijn God, gij hebt mij Noten 408
genezen 289

1. Het opschrift 290


2. Ik zal U in de hoogte steken 290
Noten 306 Inhoud 411

414 415

You might also like