You are on page 1of 12

Geschiedenis examen juni

1. Toon aan dat de arbeidsvoorwaarden van het 19e-eeuwse proletariaat


erbarmelijk (minder goed dan het gemiddelde) waren.
 12-16 urige werkdagen (mijnbouw)
 Laag loon
 Vrouwen- en kinderarbeid (goedkoop)
 Werken aan gevaarlijke machines (ze gingen vaak snel)
 Strenge discipline in de ateliers en fabrieken
 Er waren geen veiligheidsmaatregelen (= veel ongevallen)
 Oorverdovend lawaai in dikwijls kleine ruimtes
 Vervuilde en hete werkplaatsen
 Geen uitbetaling van het loon bij ziekte of ongeval
 Invoering van het truckstelsel: een deel van het loon werd uitbetaald in minderwaardige of
onnodige goederen
 Gedwongen winkelnering: de verplichting aan te kopen in de winkels van de werkgever

2. Bespreek concreet de levensvoorwaarden van het 19e-eeuwse stedelijk proletariaat.


Er waren lage lonen  verpaupering (= Het snel achteruit gaan van de kwaliteit van een gebied) 
meeste loon gaat naar voedsel  geen geld voor goede huisvesting (ze leefden in barakken of kamers)
Te kleine ruimtes met te veel arbeiders  sociale spanningen  vluchten in het alcoholisme
Geen sanitaire voorzieningen  geen hygiëne  ziekten (geen geld voor een dokter)
Europa werd geteisterd door mislukte graanoogsten en aardappelziekten  hongersnood waarop een
tyfusepidemie volgde
Noodgedwongen eenzijdige voeding (aardappelen, roggebrood, peulvruchten)  aantasting
beenderstelsel
Stoommachine had geen water of wind meer nodig  productie-eenheden werden in de stad gevestigd
of vlakbij de mijnen  grote fabrieken in en aan de rand van de stad met cités
(woonkazernes/barakken) errond  zwart land (roet uitstoot van de fabrieken)

3. In de jonge 19e-eeuwse geïndustrialiseerde staten van West-Europa werd de


vrijheid van de arbeiders gefnuikt (ingeperkt) door enkele repressieve
(onderdrukkende) wetten. Toon aan.
 Samenspanningsverbod  geen vakbonden
 Stakingsverbod
 Onmondigheid van arbeiders bij rechtszaken (in het Frans)  zaak Coucke en Goethals (1860):
niets zeggen is schuldig
 Verplicht werkmans boekje (le livret)
 Bloedwet  welgestelde burgerij kon zich vrij kopen voor de legerdienst
 Juridische en economische ongelijkheid groeide

4. Welke rol speelde de staat tijdens de sociale ontvoogdingsstrijd?


Nachtwakersrol  waarborgde vrijheid, veiligheid, orde en rust.
Er kon beroep gedaan worden op liefdadigheid en paternalistisch ingestelde organisaties (enkel als je
goed was volgens lokale gezaghebbers en naar de kerk ging).
Orde handhaven  de arbeidersklasse werd gecontroleerd om te zorgen dat ze niet uitgroeide tot een
macht  politie en leger werden gebruikt om burgerlijk orde te onderdrukken

5. Op welke manier bouwde de handeldrijvende en industriële burgerij een ideologie


op om haar machtspositie te rechtvaardigen en te ondersteunen?
 Vooruitgangsfilosofie door industriële activiteit
 Kapitalistisch arbeidsmoraal waarbij werken de hoogste waarde was
 Individualistisme met de erkenning van het Struggle for life-principe en de concurrentie (STF:
degene met het beste aanpassingsvermogen overleeft bv. Homo sapiens vs neanderthalers)
 Onbeperkt eigendomsrecht
6. Welke grote fysische en psychische verschuivingen kunnen we waarnemen bij de
arbeiders van de pre-industriële samenleving en de industriële samenleving?
 Massale migratie uit het vertrouwde dorp of omgeving
 Huisarbeid in gezinsverband verdwijnt door fabriekswerk
 Lange geforceerde werktijd + nachtwerk (13-16 uren)
 Eentonig werk (bandwerk)
 Strak werkritme  geen pauzes
 Verbreken van de band tussen arbeider en patroon
 Leven in grauwe arbeiderswijken (fysisch geïsoleerde klasse)
 Het niet inlossen van de verwachtingen van de Verlichting en de Franse Revolutie

7. Hoe illustreert Daens de Aalsterse arbeiders in de 19e eeuw?


 Bewoners van sloppen
 Dragen versleten lompen (= vodden)
 Ze zijn vuil en ongewassen
 Moesten steeds meer werken voor lagere lonen
 Ze kunnen nauwelijks brood kopen
 Op zondag probeerden ze hun leven te vergeten in de kroeg, ook de kinderen

8. Waarom noemt K. van Isacker sloppen een paradijs?


Het is ironisch bedoeld. De sloppen, steegjes en beluiken waren zo vreselijk dat het onbeschrijfelijk
werd. De bewoners (arm en hongerig) in de stad werden letterlijk weggesloten achter deuren opdat
hun miserie (ellende, viezigheid en ondeugden) niet te veel zou opvallen. De eigenaars (= bourgeoisie)
vond het onnodig en waren te gierig om er iets aan te verbeteren.

9. Welke besluiten trekken Mareska en Heyman uit hun onderzoek naar de Gentse
arbeiders?
 Ze hebben zeer lange werkuren (12-16 uur). Er is geen nachtarbeid meer, maar de ‘rustdag’ op
maandag is schijn.
 Ze krijgen een karig (= te weinig) loon; ♂:2.36frank/dag, ♀:1.38frank/dag
 De uiterste lonen varieerden van 30ct (kinderen) tot 10fr (metaalgravers) per dag
 Ze stelden aan de regering voor om de arbeidsduur per dag te beperken tot 12uur en ze pas
vanaf 12jaar tewerk te stellen in fabrieken (tot dan zouden ze onderwijs moeten krijgen). De
regering ging hier echter niet op in

10. Welke historische bijdrage levert Aletta Jacobs aan de vrouwenemancipatie?


Ze gaf een anticonceptiemiddel (abortus) aan vrouwen voor wie zwangerschap op de grond van
sociale, morele of medische overwegingen niet gewenst was. Ze wou het aantal ongewenste geboorten
terugdringen  sociale welvaart en menselijk geluk worden groter

11. Hoe leidde het Engelse fiscale kiesstelsel tot een alcoholverslaving bij een gedeelte
van de bevolking?
Het aantal kroegen nam enorm toe  voor 1889 kon iedereen een kroeg openen als je belasting
betaalde (belasting telde als kiesrecht)  iedereen die kiesrecht wilde hebben opende een kroeg 
electorale (=in verband staande met verkiezingen) uitbuiting van het fiscale kiesstelsel werd een
stimulans tot alcoholisme

12. In Alles is omgekeerd van Pol de Witte wordt de Gentse kleine industrie
blootgelegd. Bekijk de tekst en geef uitleg.
De Gentse kleine industrie slaat op de plaatsen waar de armen eten kochten (ze aten nooit vlees). De
‘betere’ arbeiders hadden af en toe wat soepvlees of aten ingewanden. Er waren stalletjes waar
vleesafval verkocht werd waar men saus van kon maken voor bij de aardappelen. Men at enkel de
grofste kwaliteit brood (half rogge, half tarwe), het fijne brood was voor de rijken. Vis was goedkoper
dan vlees.(mosselen waren het goedkoopst)

13. Waarom was het lang wachten voor de vorming van arbeidersbewegingen?
Door het proletariaat  geen organisatie, geen kapitaal, geen publicaties en weinig intellect
Arbeiders konden zich ook niet bezig houden met politiek en hadden geen stemrecht  kiesstelsel 
stemrecht is voorbehouden voor diegene die genoeg belastingen kunnen betalen (geen arbeiders)
14. Geef enkele voorbeelden van het menselijk streven naar het gelijkheidsideaal in de
geschiedenis.
 Plato (5e – 4e eeuw v.C.)  Poleteia (= boek waarin hij zijn ideale maatschappij beschrijft,
geregeerd door filosofen met daaronder een klasse van krijgers, ambachtslui en boeren)
 Tiberius & Caius Gracchus  verzetten zich in de 2e eeuw v.C. tegen de maatschappij van de
adel en de senaat in Rome
 Eerste Christenen  wilden een gelijkgeschakelde samenleving
 Waldenzen & Werderopers (=anabaptisten)  aanhangers van een religieuze beweging in de
16e eeuw  wilden een samenleving volgens communistische principes
 Thomas Morus (Engels raadgever van koning Hendrik VIII, 1478-1535)  Utopia(=boek waarin
hij zijn communistische ideeën neerpende)
 Tomasso Campanella (Italiaans wijsheer, 1568-1639)  Città del Sole (= boek waarin hij een
droomland in de Indische oceaan had, privébezit is afgeschaft, gelijke lonen & regering is
gevormd door intellectuele burgers en verplichte ascese (= sobere en strenge levenswijze))
 JJ Rouseau  Privébezit is diefstal  egalitair jakobinisme  politieke groepering tijdens de
Franse revolutie (Robesspierre)

15. Wat zijn structuralisten en geef 2 uitgewerkte voorbeelden.


Structuralisten : socialisten die hun ideeën met geweld willen doorbreken om een communistische
staat op te richten voor Marx.
 François Babeuf (Frans politicus, 1760-1797)  babouvisme  egalitair communisme &
afschaffing privébezit als reactie op de verpaupering van de arbeiders  Conspiraion des Egaux
(zijn beweging) had een staatsgreep opgezet  werd verijdeld door politie
 Louis Auguste Blanqui ( Frans revolutionair & journalist, 1805-1881)  gewelddadige
staatsgreep, afschaffing privébezit en de dictatuur van het proletariaat (klassenstrijd)  hij wou
een revolutie
Zijn ideeën beïnvloedden de leiders (bv Lenin) van de Russische revolutie in 1917
Hij richtte een strijdlustig dagblad op; Ni Dieu, ni Maître

16. Beschrijf in structuur de denkbeelden van Robert Owen (Brits industrieel en sociaal
hervormer).
 Hij stichtte modeldorpen/arbeidersdorpen bij zijn fabriek  industriële en agrarische productie
moeten elkaar aanvullen  gesloten staatshouding = streven naar onafhankelijkheid
 Onderwijs voor arbeiderskinderen (infant school)
 Werkklimaat met strenge sociale en hygiënische voorwaarden
 Oprichten van vakverenigingen en verbruikers- en productie coöperatieven
 Achturige werkdag (vakbond met  0.5 miljoen leden) = betere arbeidsvoorzieningen

17. Waarom wordt Saint-Simon niet altijd tot de Community builders gerekend?
Hij verwachtte een redding voor de sociale problemen door een krachtige persoonlijkheid en een
klaarziend staatsman  redenering uit het Ancien Régime. Zijn socialistische gedachten zijn te
minimaal om tot community builders gerekend te worden.

18. Waarom waren de denkbeelden van Fourier zo aantrekkelijk voor de arbeidende


bevolking? Illustreer.
Hij zag rijkdom in de landbouw (niet in de industrie)  streven naar een autarkische
(zelfvoorzienende) gemeenschap:
 Vrijwillige toetreding
 Landbouw is de basis van de economie
 La Passion Papillone (= voorliefde voor de verandering van arbeid, milieu en seksuele partner
voor zowel man als vrouw)
 Wegvallen staatsgezag
 Behouden van de eigendom en het erfrecht
 Loon naar verdienste
 Tegenstander van verslijtende producten (textiel)
19. Bespreek het mutualisme van Proudhon.
 Hij keert zich tegen het onverdiend inkomen en onrechtvaardige eigendom (=tijdelijk bezit) 
La propriété c’est le vol
 Afschaffing kapitaal- en grondrente
 Federalistische democratie: staat wordt vervangen door vrije federaties van autonome groepen
(anarchisme, anti- etatisme)
 Gelijkschakeling van de arbeider en de ondernemer
 Hij was tegen de kerk & de staat (Ni Dieu, ni Maître)

20. Welke voorwaarden moeten voldaan worden vooraleer we van een echt
industrialisatieproces kunnen spreken?
 Aanwezigheid van voldoende kapitaal
 Zakenlui die risicovolle investeringen willen ondernemen
 Aanwezigheid van arbeidskrachten (die bereid zijn om te werken)
 Aanwezigheid van technische kennis, machines en grondstoffen
 Aanwezigheid van een gunstige politiek, economisch en financieel klimaat
 De wil om te investeren in kolonies

21. Welke politieke oorzaken hebben aanleiding gegeven tot de eerste


ontwikkelingsfase van de industriële tijd in Groot-Brittannië?
Parlementarisme Centralisatiepolitiek

Politieke eenheid = sociale eenheid, de Britse


Koning = raison d’état Parlement = rule of eilanden vormen sinds de 17e eeuw een eenheid,
(vorstelijk absolutisme) law (de rechtstaat) waardoor een nationale markt gecreëerd wordt
+ eenmaking van maten, gewichten en munten

 Pretended power afgeschaft Bill of rights kwam na Glorious revolution: in het


 Uitzonderingsrechtbanken afgeschaft begin beperkt, constitutioneel koningschap
 Wrede en ongewone wetten afgeschaft
 Staand leger tijdens vredestijd afgeschaft
 Belastingen in handen van het parlement
 Protestanten hebben rechten
 Clerus = leken (speelden niet langer een
politieke rol)
 Inlijving jaarlijkse begroting
 Inlijving civil list (het geheel van financiële
middelen dat de staat aan de Koning ter
beschikking stelt om zijn functie als
staatshoofd te kunnen vervullen)
Besluit: relatieve politiek rust  economische groei  koloniale handel

22. Welke geografische oorzaken hebben aanleiding gegeven tot de eerste


ontwikkelingsfase van de industriële tijd in Groot-Brittannië?
Geografische en strategische oorzaken
De centrale ligging in het Vrijwaring van bezetting en
Kolen- en ijzermijnen
Atlantisch handelsgebied verwoesting

Sinds 1066 (Hastings) werden


Havens = pluspunt transit Gunstige ligging = snelle weg
de Engelsen niet meer bezet &
tussen Europees en naar haven en zee +aanleg van
Grote militaire vloot beschermd
Amerikaans continent wegen en kanalen
water rond GB
23. Welke commerciële oorzaken hebben aanleiding gegeven tot de eerste
ontwikkelingsfase van de industriële tijd in Groot-Brittannië?
Commerciële oorzaken
Grootst koloniaal Zee- en Herinvestering Het voeren van een noodzakelijk
imperium koopmanservaring van winsten nieuw economisch beleid
Uit de slaven– en
= grondstoffen, Een must voor Engeland, omdat
koloniale handel:
goedkope de concurrentie groot is +
Dit was een traditie slavenhandel =
arbeidskrachten industrialisering start in de
stimulatie
en afzetmarkten textielsector
scheepsbouw

24. Waarom was de enclosurebeweging een belangrijke factor voor het


industrialiseringsproces?
Gentleman-farmer kreeg steeds meer grond door omheining (enclosure)  koopt grond op van
erfpachters en copyholders  kleine boeren hebben geen land meer en worden verdreven naar
loonarbeid of huisnijverheid  eerste migraties zijn begonnen (eerst lokale migraties daarna stedelijke
migraties)

25. Hoe verliepen de migraties volgens Lis en Soly?


Door het parlementaire recht op enclosure waren tegen het einde van de 18e eeuw meer dan 75% van
de bebouwde gronden omheind. Ook het grootste deel van woeste en gemeenschappelijke gronden
werden omheind, zodat de overgebleven kleine boeren die niet meer konden bewerken  boeren
kunnen hun job niet meer doen en moesten iets anders zoeken (loonarbeid of huisnijverheid).

26. Welke rol speelde het Putting-out-system in de prille industriële ontwikkeling?


De boer-arbeid werkte thuis  kreeg grondstoffen (wol of katoen) van koopmanondernemer  koopt
daarna eindproduct terug op  koopmanondernemer ontsnapt aan de reglementen van de ambachten
en produceert goedkoper (hij moet geen werktuigen bezitten)  bij daling van de vraag vermindert de
koopmanondernemer zijn aantal huiswerkers.
Het systeem gaat ten onder door te veel vraag naar producten en de koopman was niet meer in staat
om voldoende boeren te bevoorraden. Er is een plattelandsvlucht naar steden door gecentraliseerde
ruimtes met veel personeel aan veel machines (=fabrieken).

27. Welke verbinding zie je tussen het paardentekort en de stoomlocomotief?


Paardentekort in de landbouw en industrie door Napoleontische oorlogsvoering  nood om een nieuw
alternatief te vinden voor gebruik in landbouw en industrie  stoomaandrijving

28. Waardoor werd het bevolkingsoverschot in het 18e-eeuwse Engeland veroorzaakt?


 Algemene verbetering van de volksgezondheid door betere hygiëne en ziekenhuizen
 Vermindering van regelmatig terugkerende besmettelijke ziektes zoals de Pest, pokken, cholera
en tyfus
 Betere voedselvoorzieningen door de stijging van de landbouwproductie
 Positieve ontwikkelingen in de landbouw doet bevolking in Engeland en elders in Europa stijgen

29. Waardoor bleef het aantal huwelijken in een agrarisch-ambachtelijke maatschappij


beperkt in West-Europa?
 Later getrouwd om het familiebezit niet te versnipperen (erfenis ging naar oudere zoon)
 Ambachtsman wachtte om plaats te maken voor oudste zoon
 Voor andere zonen en dochters was het moeilijk om te trouwen en bestaansmiddelen (=
manieren om in leven te blijven, jagen-verzamelen, landbouw, industrie-ambacht en diensten)
te vinden

30. Waarom werd in Engeland eerder katoen dan wol gebruikt voor kledij?
Grondschaarste  minder plaats voor schapen  prijs wol stijgt  te duur voor stedelijk- en
boerenproletariaat
Bevolking stijgt  meer kledij nodig  wol te duur  katoen (kledij van de armen)
31. Waarom had Engeland een voorsprong tegenover het Europese continent?
 Kortere instandhouding van het gildewezen en manufacturen
 Gebruik van technische uitvindingen
 Industriële spionage
 Napoleon beschermde Europa tegen GB omdat ze veel eerder gebruik maakten van technische
uitvindingen en er was een veel kortere instandhouding op het gildewezen en manufacturen dan
op het vaste land.

32. Welke economische wisselwerking bestaat er tussen de stad en het platteland in


het 19e-eeuwse industriële Engeland?
Plattelandsvluchten in verschillende fasen: grote landbouwexploitaties (minder werkkrachten) +
enclosurebeweging maken dat boeren in het putting-out system gaan werken of naar de stad trekken.
Schaalvergroting (=groei van productie per bedrijf) fabrieken  boeren trekken naar steden omdat de
lonen daar hoger zijn dan op het platte land

33. Hoe kon een groei van de productiviteit en een stijging van de welvaart in een land
bekomen worden volgens Adam Smith?
Hij verwerkte de fysiocratische opvatting en de algemene kritiek op het mercantilisme tot een eigen
synthese, die leidraad werd van het economisch liberalisme;
 Productieve arbeid
 Persoonlijk eigenbelang (winstbejag)
 Arbeidsverdeling
 Beschikbaar kapitaal

34. Wat begrijp je onder de wet van de remmende vooruitgang?


Technologische voorsprong van GB tijdens de ontwikkelingsfase  De rest van de wereld loopt
achterop met minder moderne machines en infrastructuur  Continentaal Europa leeft van industriële
spionage en van de kennis van Britse specialisten die hier industrieën komen opstarten  spaarden
startkosten en trial by error  hadden meteen de modernste technologie
GB krijgt na verloop van tijd een verouderde economie  begin 20e eeuw: VSA, Duitsland en Japans
keizerrijk overtreffen GB

35. Hoe evolueert het socialisme naar een wetenschappelijk leerstelsel?


 Invloed van de verlichting die kritiek uitoefent op het bestaande gezag
 Niet inlossen denkbeelden Franse revolutie
 Politiek liberalisme: la volonté générale
 Macht moet de som zijn van de wilsuitingen van iedereen
 Koloniale expansie in contact gebracht met gemeenschappen die gelukkig zijn met hun
primitieve organisatie

36. Wat hebben alle utopische socialisten gemeen?


Ze streven allemaal naar een gelijkheidsideaal en een paradijselijke samenleving, die het geluk van
iedereen boven de industriële activiteit en het winstbejag stelt.
Robert Owen stichtte de eerste vakbond op.

37. Bespreek de legendarische figuur van Robert Owen.


Robert Owen (1771-1858) wordt beschouwd als de grondlegger van de coöperatiebeweging en van het
Britse socialisme. Hij ging zelf vanaf zijn 10jaar werken, en klom geleidelijk op tot fabrieksbaas (van
zijn fabriek New Lanark).
Hij wou de arbeidsomstandigheden verbeteren, aangezien iemands karakter volgens hem gevormd
werd door zijn levensomstandigheden. Hij bouwde een modeldorp voor de arbeiders, inclusief school.
Hij verkorte de werkdag naar 10 uur, en kinderen mochten pas vanaf 10 jaar werken. Hij richtte een
fonds voor zieken en gepensioneerden op en opende een magazijn waar arbeiders de levensbehoeften
net boven de inkoopprijs konden kopen.

38. Welke verschillen schuilen er in het revolutionair socialisme en het democratisch


socialisme?
Revolutionairen halen hun gelijk met geweld via een revolutie, democraten met een strijd via het
parlement.
39. Hoe zag Karl Marx de strijd om de productiemiddelen in de geschiedenis?
Arbeider bezit zelf productiemiddelen  burgerij haalt deze productiemiddelen naar zich toe 
kapitalisten hebben productiemiddelen en de arbeiders uitsluitend hun arbeid
Bezittende klasse bepaalt sociale moraal tegenover de onderdrukte arbeider  onderdrukte klasse
bouwt verweer op en voert een revolutie
Dit wordt door Marx het dialectisch (=verweer) materialisme genoemd  klasseloze maatschappij

40. Welke ideeën van het Communistisch Manifest herken je ook bij de utopische
socialisten?
Geen klassen, geen privébezit, geen uitbuiting, kosteloze opvoeding voor kinderen

41. Hoe zag Karl Marx de meerwaardeleer?


Door grondstoffen te verwerken en er afgewerkte producten van te maken, maak je ze waardevoller
dan de grondstof  ze zijn dus meer waard (meerwaarde)  deze meerwaarde is volgens Marx
eigendom en spierkracht van de bevolking en moet eerlijk verdeeld worden

42. Marx had ideeën over hoe de uitbuiting van de arbeiders zou opgeheven worden.
Leg uit.
Via de klassenstrijd: in de 19e eeuw is dit de strijd van de arbeiders tegen de burgerij
De arbeiders komen door hebzucht van de kapitalisten steeds meer in crisis, waarna ze de kapitalisten
verdrijven door revolutie. De proletariërs nemen de macht over en verdelen de meerwaarde
rechtvaardig. De dictatuur van het proletariaat mondt uit in het communisme: een klasseloze
maatschappij en een wereldbroederschap zonder staten.

43. De socialistische klassenstrijd heeft een duidelijke evolutie ondergaan in de 19e


eeuw. Toon aan hoe dit sociaal verweer zich geleidelijk aan ontwikkelde tot een
politieke partij.
 Eerste vormen van sociaal verweer: de arbeiders zijn tegen machines van de Industriële
revolutie. Ze mogen zich echter niet groeperen (waarmee ze sterker zouden staan)
 De arbeiders trachtten onderlinge steunkassen of mutualiteiten op te richten en stortten
bijdragen voor ziekte, ongeval of begrafenis.
 Uit de mutualiteiten groeiden de vakbonden of arbeiderssyndicaten. Zij willen een
lotsverbetering van de arbeiders: loonsverhogingen en verkorting van de arbeidsduur
 Er werden coöperatieven opgericht waar arbeiders goedkoper hun levensmiddelen konden
inkopen
 Zowel mutualiteiten als coöperatieven werden vanuit de eigen achtergrond georganiseerd

44. Hoe ontstond onenigheid tijdens de Eerste Internationale (1864)?


Meningsverschillen tussen voorstaanders van de politieke actie en verovering van de staat (Marx) en
voorstaanders van economische actie en afschaffing van de staat (Bakoenin: anarchisten) leidden tot
de scheuring in 1872.

45. Wat betekent revisionisme?


De meerderheid van de West-Europese arbeiders wenst na de Commune van Parijs geen revolutie 
voorstaanders van een hervormde politiek via een democratische weg.
De socialistische leiders Eduard Bernstein en Jean Jaurès vonden dat de klassenstrijd en revolutie niet
meer hoefden  evolutie i.p.v. revolutie

46. Geef enkele verwezenlijkingen van de Tweede Internationale.


 Invoering verenigingsrecht
 Algemene persvrijheid
 Recht op vakverenigingen
 Afschaffing werkliedenboekje (le livret)
 Verzekering tegen bedrijfsongelukken
 Tienurendag
 Wekelijkse rustdag
 Arbeiderspensioen
 Oprichting Ministerie van Arbeid
 Het ontstaan van verschillende socialistische partijen
 1-meidag om het werk neer te leggen en te betogen voor de 8-urendag

47. Waarom was de People’s Charter zo belangrijk voor de Engelse arbeiders?


People’s Charter was een eisenprogramma van de London Working men Association (Engelse
arbeidersbeweging) met 6 punten:
 Algemeen mannelijk stemrecht
 Gelijke kiesdistricten (1 mandaat per district)
 Geen cijns voor verkiesbaarheid
 Jaarlijkse parlementen
 Geheime verkiezingen (anoniem)
 Vergoedingen voor parlementsleden
Dit programma werd aan het parlement voorgelegd, maar haalde het niet. De stakingen van de
arbeiders werden ook gebroken door onderlinge verdeeldheid, onverschilligheid en crisis van de
arbeiders.

48. Waarom ontstond onenigheid bij de socialisten op het einde van de 19e eeuw?
Niet iedereen was nog voorstander van een revolutie. Klassenstrijd en revolutie (communisten) hoefde
niet meer. Men wou nu eerder een evolutie i.p.v. een revolutie.

49. Waarom wou de kerk ook een sociale rechtvaardigheid? Hoe reageerde Paus Leo
XIII (1891)?
Enerzijds het politieke aspect: de socialisten kregen steeds meer steun en de christelijke partijen
wilden hun meerderheid niet verliezen.
Anderzijds was er binnen de katholieke zuil ook aandacht voor de leefomstandigheden van de
arbeiders. Hieruit volgden verschillende strekkingen:
 De conservatieve vleugel verzette zich tegen de politieke emancipatie van de arbeiders
 De sociaalkatholieken: liefdadigheid was onvoldoende. Zij wilden corporaties
 De christendemocraten wilden een eigen christelijke volkspartij stichten en wilden dat de
overheid de sociale problemen via de wetgeving aanpakte. Zij wensten zelfstandige
arbeidersverenigingen.

50. Hoe was het succes van de BWP (= Belgische werklieden partij) te verklaren aan
het einde van de 19e eeuw?
De BWP (opgericht in 1885) was de voorloper van de socialistische partij. Hun voornaamste eis was
het algemeen stemrecht, en als 2e punt de 8-urenwerkdag. Hun ideeën verspreidden zich enerzijds via
de arbeiderscoöperaties en de arbeidersorganisaties in de steden, en anderzijds door de pendelarbeid
naar het platteland. Zij werden erg populair, maar haalden toch nooit een parlementaire meerderheid.

51. Hoe zagen de arbeiders, de kerk en de liberalen elk een oplossing voor het sociale
vraagstuk?
Arbeiders: socialisme van Marx
Kerk: Encycliek Rerum Novarum
Liberalen: Adam Smiths economische theorieën

52. Wat is volgens jou typisch Marxistisch aan het Charter van Quaregnon?
Het bevatte concrete strijdpunten zoals het algemeen stemrecht en de 8-urendag. Het is gebaseerd op
Marxisme, met wat progressief liberalisme en Proudhonisme (ontwikkeling van vrije verenigingen).
Daarnaast vermeldde het de volgende zaken:
 De verdwijning van het kapitalistisch stelsel en een eerlijke verdeling van de goederen
 Afschaffing der klassen en de hervorming van de maatschappij (moet vanuit de arbeiders zelf
komen)
 De BWP is de elite van de werkliedenbeweging en beschouwt zich als de vertegenwoordiging
van alle onderdrukten
 Dit is geen nationaal, maar een internationaal werk

53. Welke negatieve gevolgen had de pendelarbeid voor het individu?


Contact met het dorp ging verloren, de forenzen (pendelaars) hoorden niet meer thuis in het dorp waar
ze woonden  de vervreemding wordt van de steden naar het platteland gebracht  hieruit volgt
geestelijke armoede (komt ook op het platteland).

54. Welke strekkingen bestaan er in het Belgisch socialisme?


 Leidende groep van intellectuelen
 Kleinburgerlijke ambachtslieden uit Vlaamse steden
 Revolutionaire Gentse en Waalse proletariaat (evolueert naar opportunisme)

55. Welke dualiteit bestaat er in het anarchisme?


Denkers (vb. Bakoenin & Proudhon) hadden een groot vertrouwen in de mensheid en geloofden dat de
revolutie spontaan uit de massa zou ontstaan. Er was enkel een ‘vonk’ nodig (haat tegen de heersende
klassen)
De moordenaars waren geïnspireerd door de denkers en probeerden deze ‘vonk’ te laten gebeuren
door een moord of aanslag.
Er was geen contact tussen beide groepen.

56. Geef een vijftal wettelijke bepalingen die een uitleg zijn van de
arbeidersontvoogding in België.
 Mijnarbeid werd verboden aan jongens -12jaar en meisjes -14jaar
 Het arbeidsloon mocht niet langer in natura worden uitbetaald (ook niet meer in de herberg)
 Ouderdomspensioen werd bij wet ingevoerd
 Bij een arbeidsongeval moest de werknemer niet langer zijn onschuld bewijzen en kreeg een
vergoeding of levensrente
 Nachtarbeid voor vrouwen werd verboden
 De arbeidsduur werd beperkt tot de 8-urige dag in een 48-urenweek
Begrippen

 Corporatie: de gilden. Einde 18e eeuw, en tot in 19e eeuw, bestonden de


middeleeuwse gilden nog steeds en werden ze nog steeds bestuurd zoals in de
middeleeuwen met eigen principes, en een systeem van verplichtingen en beperkingen
inzake werkverdeling en productie. Het gildewezen in West-Europa verdwijnt vanaf de
Franse revolutie tot in de 19e eeuw. In GB verdwijnen de gilden al vanaf de 2e helft van
de 18e eeuw
 Take off: een sprong voorwaarts binnen het industrialisatieproces.
 La Linière Gantoise: Gentse vlasfabriek, gelegen langsheen de Blaisantvest
 Rerum Novarum: Encycliek van Paus Leo XIII (1891): brief die probeerde
verschillende strekkingen binnen de katholieke partij te verzoenen. De encycliek
veroordeelde het Marxisme, riep op tot samenwerking tussen werkgevers en
werknemers, rechtvaardiger loon, wantoestanden vermijden door wetten en oprichting
van vakverenigingen
 Anarchisme: socialisten die voorstaanders zijn van economische actie en afschaffing
van de Staat (Bakoenin)
 Klassenstrijd: een strijd tussen onderdrukten en onderdrukkers. De 19e eeuw: strijd
tussen arbeiders en burgerij.
 Progressieve belastingen: belastingen heffen in verhouding tot het inkomen (Karl
Marx)
 Civil list: een forfaitair bedrag voor het onderhoud van de koninklijke familie
 Kosten-bateanalyse: evaluatiemethode waarbij de kosten van een economisch
proces tegen de baten worden afgewogen. Als de kosten te veel doorwegen dienen de
economische processen verbeterd te worden
 Albion: oude naam voor Engeland
 Lupine: vlinderbloemige die afwisselend met graan geteeld wordt opdat de grond zich
zou kunnen herstellen
 Boekweit: nieuwe teelt (einde 18e eeuw) dat zowel voedzaam is voor mensen als voor
dieren. Heeft een onkruid onderdrukkende werking
 Fustein: stof met linnen schering en een katoenen inslag
 Pre-romantici: cultuurstroming einde 18e eeuw als reactie op het rationalisme van de
Verlichting. Bloeiperiode romantiek: midden 19e eeuw
 Lloyd’s News: een krant uitgegeven door de Londense herberg Lloyds waarin de
uitgewisselde gegevens tussen reders, kapiteins, verzekeraars en scheepsbevrachters
vermeld werden.
 Demografische transitie: demografische revolutie: de overgang van een hoog
sterfte- en geboortecijfer naar een laag sterfte- en geboortecijfer. (2e helft 18e eeuw)
 Lieven bauwens: Gentenaar, smokkelde een Engelse spinmachine en geschoold
personeel eerst naar Parijs en later naar Gent (industriële spionage)
 Les amis philantropes: een vrijmetselaarsloge in Aalst
 ‘als een van de deken is aangekleed’: iemand die armtierig gekleed is
 Julien lahaut: Belgisch politicus en leider van de communistische partij van België
(1884-1950)
 Armemensenvlees: de weggesneden kantjes van het vlees
 Framassons: de vrijmetselaars (loge)
 UNO: Verenigde Naties
 Segregatie: scheiding van verschillende groepen – hier de armen van de
middenklasse en de rijken
 Penshuizekens: stalletjes naast het groot vleeshuis die slachtafval en ingewanden
verkochten
 Het vlees van de armen: mosselen
 Maandagkaartje: de maandag werd beschouwd als een soort rustdag: men werkte
dan slechts 12 à 14u i.p.v. 16u
 Paletot: Lange wijde wollen vrouwenjas (1850)
 Darmkolieken: hevige pijn die ontstaat door een verkramping van de darmen
 Rachitis: een botaandoening die ontstaat door een tekort aan vitamine D en calcium
(vergroeiing). Kwam veel voor bij jonge kinderen
 Pegelcommissie: officiële commissie die de prijs van het brood vastlegde
 Merinosschaap: een schaap met gekrulde hoorns en zeer zachte vacht, Spaans ras
 (Eduard) Anseele: Gents politicus in de socialistische beweging & oprichter BWP
(1856-1938)
 Fabrieksgalmen: gedicht van Julius Vuylsteke over kinderarbeid
 Bourla: Antwerps stadarchitect rond 1850
 Aletta Jacobs: eerste vrouwelijke arts in Nederland (1854-1929): werkte als
allereerste rond anticonceptie
 Bloedwet: hierdoor kon de welgestelde burgerij zich vrijkopen van de legerdienst
 Pauperisme: de structurele ellende van de arme klassen
 Vooruitgangsfilosofie: vooruitgang door industriële activiteit was een van de
aspecten van de ideologie die de machtspositie van de 19e-eeuwse burgerij
rechtvaardigde en ondersteunde
 Lethargisch: niet reagerend, in een diepe slaap (bijna dood)
 Politeia: geschrift van Plato (5e-4e eeuw v.C.) dat reeds sprak over het
gemeenschappelijk bezit en een volstrekte gelijkheid van de mensen
 Ascese: het streven naar een reine levenswandel door de eigen hartstochten en
begeerten te beteugelen, genotshouding
 La volonté générale: de macht moet de som zijn van de wilsuitingen van iedereen
(politiek liberalisme)
 Egalitair communisme: economische gelijkheid van de mensen: iedereen moet een
gelijke welvaart bezitten
 New Lanark: katoenspinnerij van Richard Owen in Zuid-Schotland. Owen stichtte bij
zijn fabriek een modeldorp voor de arbeiders en scholen voor de arbeiderskinderen
 Les oisifs: de nietsdoeners volgden Saint-Simon: adel, hovelingen, geestelijken en
officieren
 Les industriels: de productieve elementen van een maatschappij volgens Saint-
Simon: bankiers, handelaars, technici en arbeiders
 Passion papillone: voorliefde voor verandering: vrije liefde voor man en vrouw
(Charles Fourier)
 Familistère: een gemeenschap, verbonden aan een fabriek, met
appartementsgebouwen rondom een glazen atrium, met bibliotheek, theater en school.
Godin bouwde zo een familistère in Noord-Frankrijk volgens de principes van Fourier
 Coöperatie: een vorm van zelforganisatie van producenten of verbruikers, gericht op
het vergroten van de economische macht of het behalen van schaalvoordeel. In de
coöperatieven konden de arbeiders goedkoper levensmiddelen kopen
 Vooruit: samenwerkende bakkerij vooruit: gesticht in Gent in 1880 als socialistische
coöperatieve. Hieruit groeiden andere consumptie- en productiecoöperatieven
 Charter van Qauregnon: bevatte de strijdpunten van de BWP, met o.a. algemeen
stemrecht en de 8-urendag (1894)
 Aliënatie: de menselijke vervreemding (Marx): de mens is vervreemd van zijn arbeid,
van zijn behoefte aan liefde, schoonheid en vrijheid, en dus ook van zichzelf
 Daens: Pieter Daens, priester in Aalst in de 19e eeuw, die zich het lot van de armen
aantrok
 Chartisme: beweging die ontstaan is uit People’s Charter (1837). Het is van belang
 Reform Bill: De Whigs (industriële burgerij) en de radicalen van Cobett werkten
samen tegen de Tories voor de hervorming van het kiesstelsel. De Landlords
(landeigenaars) verloren hun stemrecht, industriële centra werden kiesdistricten en
men verkreeg een uitbreiding van het kiesrecht
 Commune van Parijs: een revolutionair bewind die op het einde van de Pruisisch-
Franse oorlog (1871) Parijs kort bestuurde. De commune bestond uit kleine burgerij +
arbeiders en was democratisch en socialistisch. Het was de eerste ‘volksopstand’ om
via een revolutie tot een socialistische maatschappij te komen, en het bleef voor de
Marxisten het symbool van de klassenstrijd
 Rothschilds: Joods-Duitse bankiersfamilie. Waren tijdens de 19e eeuw één van de
belangrijkste geldschieters van de internationale mogendheden. Zij stelden grote
kapitalen ter beschikking voor de jonge industrie
 Marconi: vond de draadloze telegraaf uit (1897)
 Reuter: commercieel nieuwsagentschap (1851)
 Lloyds: Londense herberg waar het zeeverzekeringswezen uitgevonden werd. Reders,
kapiteins, verzekeraars en scheepsbevrachters kwamen hier samen en wisselden
gegevens uit. Hier werden ook schepen geveild en later verzekerd
 Black penny: de eerste postzegel ter wereld (1840)
 Spinning Jenny: eerste spinmachine (Engeland, 1764). Kon 8 draden tegelijkertijd
spinnen – later 16
 Mergel: vettige aarde, een mengsel van klei en koolzure kalk dat de bodem
vruchtbaar maakt
 Mortaliteit: sterftecijfer
 Manufactuur: atelier. In Frankrijk richtte Colbert rijksmanufacturen op
(overheidsateliers) waar de reglementen van de gilden of corporaties niet van
toepassing waren
 Copyholders: semi-landeigenaars met beperkte eigendomsrechten
 Pretended power: koninklijk veto om wetten op te schorten of bepaalde personen
ervan vrij te stellen. Afgeschaft in Engeland in 1689
 Gerschenkron: meest recente theorie over het industrialisatiepatroon: het
industrialisatieproces is een geleidelijke transformatie met perioden van bloei en groei
en perioden van stagnatie en terugval
 Kondratieffcyclus: cyclus in de economische hoogjunctuur die minimum 50 jaar
duurt
 Labrousse: cyclus in de economische hoogjunctuur die 10 à 12 jaar duurt
 Spoorkaartjes: ministerieel besluit: goedkope spoorabonnementen voor arbeiders: de
agrarische bevolking kan tewerk gesteld worden in de fabrieken  start van de
pendel
 Life, Liberty and the Pursuit of Happiness: omschrijving van de taak van een
regering volgens Thomas Paine (boek Rights of man). Als een regering dit niet
volbrengt, wordt ze omvergeworpen (radicalisme)
 Jean Jaurès: Franse socialistische leider (1859-1914) die evolutie in plaat van
revolutie verkoos.
 Eurocommunisme: de Westerse communistische partijen legden na de Conferentie
van Madrid (1977) een nieuwe lijn voor het communisme vast: zelfstandigheid t.o.v.
Moskou, de afschaffing van de dictatuur van het proletariaat en het volgen van een
democratisch-parlementaire weg naar het socialisme
 Speculatie: manier van investeren, geldbelegging
 Beluiken: labyrinten van kleine, sombere huisjes; door gangen afgesloten van de rest
van de stad
 Rooilijn: lijn tussen een huis en de openbare weg
 Cijnkiesstelsel: fiscale kiesstelsel
 Standen: gebaseerd op titels & afkomst
 Klassen: gebaseerd o.b.v. inkomen en geld
 Kortelink: soepvlees
 Pegelcommisie: officiële commissie die de prijs van het brood vastlegde
 Paupers: armen

You might also like