Professional Documents
Culture Documents
Afdeling Oudheid
I. Tekst.
Leuven
1989
i
INHOUD.
VOLUME I. Tekst.
Voorwoord 1
INLEIDEND HOOFDSTUK.
A. Stand van het onderzoek. 3
1. Historiek van het onderzoek. 4
1.1. Predynasticum. 4
1.2. Vroeg-dynastische periode. 8
2. Status quaestionis aangaande de predynastische culturen en
hun relatieve en absolute datering. 11
2.1. Neolithische en predynastische culturen van Noord-Egypte
die niet tot het Naqada-complex behoren. 11
2.2. Tarif-cultuur. 12
2.3. Badari-cultuur. 12
2.4. Naqada-cultuur. 15
2.4.1. Sequence Dating. 15
2.4.2. Stufen-systeem. 21
2.5. Vroeg-dynastische periode. 25
3. Terminologie. 28
3.1. Predynasticum. 28
3.2. Vroeg-dynastische periode. 31
4. Cultureel-economische karakteristieken van de
Naqada-cultuur in Zuid-Egypte. 32
4.1. Levensomstandigheden gedurende het 4de mill. BC. 33
4.2. Nederzettingspatroon. 39
B. Doelstelling en methode van het onderzoek. 47
1. Doelstelling. 47
2. Problematiek aangaande de studie der Naqada-grafvelden. 48
3. Chronologische en geografische afbakening van het onder-
zoeksterrein. 51
4. Structuur van het onderzoek. 53
DEEL 1. OPGRAVINGSVERSLAG VAN EEN NAQADA III GRAFVELD TE ELKAB
(Zuid Egypte).
Algemene inleiding. 56
Hfdst. I. ANALYSE VAN DE GRAFGIFTEN.
A. DE CERAMIEK.
1. Inleiding en methodiek. 59
2. Ceramische fabricaten. 64
3. Eigenschappen van het ceramisch oppervlak. 68
4. Vaatwerkvorm. 72
4.1. De karakteristieke punten. 72
4.2. Beschrijving van individuele potten. 74
4.3. Metrische definitie van aardewerk. 80
4.4. Classificatie der vormen. 82
ii
5. Versiering. 85
6. Classificatie van de afmetingen. 87
7. Gebruikstoestand. 87
8. Bewaringstoestand. 89
9. Voorkomen. 89
10. Typologie. 89
10.1. Type groepen. 89
10.2. Vaatwerkklassen. 90
10.3. Vaatwerktypes. 92
10.4. Frequentie relatie tussen individuele vaatwerktypes en
bepaalde analytische data. 104
11. Inhoud van het vaatwerk.
12. Fabricatie technieken. 107
12.1. Inleiding. 107
12.2. Type groep A. 107
12.3. Type groep B. 109
12.4. Type groep C. 110
12.5. Besluit. 111
13. Functie interpretatie van de vaatwerktypes. 112
13.1. Inleiding. 112
13.2. Type groep A. 114
13.3. Type groep B. 124
13.4. Type groep C. 126
13.5. Besluit 131
14. Catalogus. 134
B. HET STENEN VAATWERK.
1. Algemene inleiding. 140
2. Materialen. 142
3. Vervaardigingstechniek en eigenschappen van het oppervlak.
144
4. Vaatwerkvorm. 145
5. Versiering. 148
6. Classificatie van de afmetingen. 148
7. Gebruikstoestand. 149
8. Bewaringstoestand. 149
9. Voorkomen. 149
10. Typologie. 149
10.1. Type groep. 149
10.2. Vaatwerkklassen. 149
10.3. Vaatwerktypes. 149
10.4. Frequentie relatie tussen individuele vaatwerktypes en
bepaalde analytische data. 152
11. Functie interpretatie van het stenen vaatwerk. 153
12. Catalogus. 158
C. DE PALETTEN.
1. Algemene inleiding. 159
2. Materiaal. 160
3. Vervaardigingstechniek en eigenschappen van het oppervlak.
160
4. Vorm analyse. 161
5. Versiering. 162
6. Afmetingen. 162
7. Gebruikstoestand. 162
8. Bewaringstoestand. 163
iii
9. Catalogus. 164
D. OBJECTEN IN BEEN EN IVOOR.
1. Inleiding. 165
2. Materiaal. 165
3. Typologie. 165
3.1. Armbanden. 165
3.2. Naalden. 166
3.3. Lepels. 167
3.4. Vaatwerk. 167
4. Besluit. 168
E. VARIA.
1. Parels. 169
1.1. Materialen. 169
1.2. Typologie. 170
1.3. Catalogus. 171
2. Vlechtwerk. 172
3. Schijfvormig object. 173
4. Werktuig in metaal. 173
5. Mineralen dienend als schminkmaterialen. 173
6. Schelpen. 174
7. Resten van fauna en flora. 176
Hfdst. II. OPGRAVINGSVERSLAG.
A. INLEIDENDE PROBLEMATIEK VAN HET GRAFVELD.
1. Bewaringstoestand van het grafveld. 178
2. Oudere opgravingen in het grafveld. 179
3. Geologische situatie. 181
4. Het milieu en de economische mogelijkheden te Elkab
gedurende de Naqada III periode. 182
B. BESCHRIJVING VAN DE GRAVEN.
1. Inleiding. 185
2. Types van grafconstructies. 185
3. De meervoudige begravingen. 190
4. Beschrijving van de individuele graven. 191
5. Situering van de grafgiften binnen de graven. 236
C. RELATIEVE EN ABSOLUTE CHRONOLOGIE.
1. Relatieve chronologie. 239
1.1. Verticale stratigrafie. 239
1.2. Horizontale differentiatie van het grafveld. 239
1.3. Relatief-chronologische verspreiding van het
archeologische materiaal. 243
1.4. Sequence Dating. 244
2. Absolute chronologie. 245
3. Besluiten in verband met relatieve en absolute
chronologie. 246
D. SOCIAAL-ECONOMISCHE SITUATIE.
iv
1. Sociale differentiatie. 247
2. Economische specialisatie. 252
3. Demografische situatie. 254
4. Besluiten. 255
DEEL 2. HERWERKING VAN DE GEPUBLICEERDE GRAFVELDEN DER NAQADA-
CULTUUR.
Hfdst. I. RELATIEVE CHRONOLOGIE.
1. Herwerking van de relatieve chronologie. 257
1.1. Seriatie. 257
1.2. Methodiek. 258
1.3. Verwerkt materiaal. 260
1.4. Grafvelden met gepubliceerde grondplannen. 267
1.4.1. Grafvelden van Zuid-Egypte. 269
1.4.2. Grafvelden van Noord-Egypte. 277
1.4.3. Besluiten en verdere verwerking. 282
1.5. Grafvelden zonder gepubliceerde grondplannen. 285
1.6. Terminologie. 286
1.7. Typologische lijsten. 287
2. Archeologische beschrijving van de relatief-chronologische
periodes der Naqada-cultuur. 290
2.1. Inleiding. 290
2.2. Voorkomen en frequentie der ceramiekklassen en andere
klassen objecten per relatief-chronologische periode der
Naqada-cultuur. 290
2.3. Archeologische beschrijving van de relatief-chronologische
periodes der Naqada-cultuur. 292
2.3.1. Naqada IA. 292
2.3.2. Naqada IB. 293
2.3.3. Naqada IC. 293
2.3.4. Naqada IIA. 295
2.3.5. Naqada IIB. 296
2.3.6. Naqada IIC. 297
2.3.7. Naqada IID1. 298
2.3.8. Naqada IID2. 299
2.3.9. Naqada IIIA1. 300
2.3.10. Naqada IIIA2. 301
2.3.11. Naqada IIIB. 302
2.3.12. Naqada IIIC1. 304
2.3.13. Naqada IIIC2. 305
2.3.14. Naqada IIID. 306
Hfdst. II. ABSOLUTE CHRONOLOGIE.
1. Inleiding. 308
2. Correlatie Naqada IIIA2 - IIID met de regeringen der 1ste
dynastie. 308
2.1. Niet-koninklijke grafvelden. 308
2.2. Koninklijke necropolen van Saqqara en Abydos. 312
2.3. Besluit. 316
2.3.1. Archeologische relatie tussen de regeringen der 1ste
dynastie en Naqada IIIB - IIID. 316
2.3.2. Kaisers indeling van het archeologisch materiaal uit de
1ste dynastie. 317
3. C14 datering. 319
v
Hfdst. III. SOCIALE STRUCTUUR UITGAANDE VAN DE RIJKDOM DER
GRAVEN.
1. Methodiek. 322
2. Data voor gepubliceerde grafvelden. 324
2.1. Verwerkte gegevens. 324
2.2. Verdeling van de rijkdom per relatief-chronologische
periode. 325
2.3. Verdeling der belangrijkheidsklassen per
relatief-chronologische periode. 327
2.4. Verhouding van de rijkdom der graven t.o.v. gemiddelde
rijkdom der individuele relatief-chronologische periodes. 329
3. Vergelijking der regio's van Zuid-Egypte. 330
3.1. erdeling van de rijkdom per relatief-chronologische
periode. 331
3.2. Verdeling der belangrijkheidsklassen per
relatief-chronologische periode. 332
3.3. Verhouding van de rijkdom der graven t.o.v. gemiddelde
rijkdom der individuele relatief-chronologische periodes. 332
Hfdst. IV. REPERTORIUM DER NAQADA-GRAFVELDEN TEN ZUIDEN VAN
ASYUT.
1. Deir el-Gabrawi. 335
2. Deir Bisra. 336
3. Matmar. 337
4. el-Mustagidda. 339
5. Deir Tasa. 341
6. el-Badari. 342
7. el-Hammamiya. 345
8. Qaw el-Kebir. 346
9. Akhmim. 348
10. Kawamil / Naq' el-'Arabat. 349
11. el-Ahaiwa. 351
12. Nag' el-Deir. 352
13. Mesaid. 354
14. Mesheikh. 355
15. el-Mahasna. 355
16. Beit Allam. 356
17. Salmany. 357
18. Abydos. 358
19. Hawashim. 362
20. el-'Amra. 363
21. el-Sheikh Salam / el-Karnak. 364
22. Abu Umuri. 365
23. Gebel el-Arak. 366
24. Diospolis Parva / Hiw. 367
25. Ab'adiya. 368
26. Semaina. 369
27. Gebel el-Tarif / Hamra Dom / Saghel el-Baghliya. 370
28. Dendara. 371
29. Nag' el-Gaziriya. 372
30. Nag' el-Hay. 373
31. Qift. 373
32. Wadi Hammamat / Laqeita. 375
33. Deir el-Ballas / el-Zawaiyda. 376
34. Naqada / Nag' Kom Bilal. 378
35. Naqada / el-Khattara. 380
vi
36. Khizam. 382
37. Nag' el-Madamud / Roda. 384
38. Armant. 385
39. el-Rizeiqat. 387
40. Gebelein / Nag' el-Gharira. 388
41. Nag' el-Hanadi. 391
42. El-Deir. 392
43. Esna. 392
44. Adaima / el-Messawiya. 394
45. el-Kelabiya. 396
46. Sharawna el-Bahari. 397
47. Sebaiya East. 398
48. el-Qenan / el-Qal'a. 400
49. Elkab. 401
50. Nag' el-Shamarkiya / Nag' el-Mamariya. 401
51. Hierakonpolis / Kom el-Ahmar. 403
52. Nag' el-Karnak. 409
53. Nag' el-Qara. 410
54. Edfu. 411
55. Ras Samaday. 412
56. el-'Adwa. 412
57. el-Ghuneimiya. 413
58. Abu Zaidan. 413
59. Mesh'ali. 416
60. el-Buha. 416
61. el-Karabla. 417
62. Nag' el-Mesaid. 417
63. Wadi el-Shatt el-Rigal. 418
64. Nag' el-Hammam. 419
65. Gebel el-Silsila. 420
66. el-Kubaniya. 421
67. Besluiten. 422
67.1. Verspreiding der grafvelden. 422
67.2. Geografische verspreiding der relatief-chronologische
periodes van de Naqada-cultuur. 423
67.3. Verspreiding der relatief-chronologische periodes van de
Naqada-cultuur per site. 423
BESLUITEN.
1. Methodologie voor de studie van de relatieve chronologie
en de interne sociale differentiatie der
Naqada-grafvelden. 425
2. Het Naqada III grafveld van Elkab. 426
2.1. Archeologische gegevens. 426
2.2. Chronologie. 428
2.3. Rijkdom en sociale differentiatie van het grafveld. 429
3. Chronologie van de Naqada-cultuur. 429
3.1. Methodiek en terminologie. 429
3.2. Archeologische karakteristieken van de relatief-chronolo-
gische periodes der Naqada-cultuur. 432
4. Verspreiding der Naqada-cultuur. 433
4.1. Geografische verspreiding. 433
4.2. Regionale differentiatie. 435
5. Materile kenmerken der Naqada-grafcultuur. 436
5.1. Structuur der grafvelden. 436
5.2. Grafconstructies. 439
5.3. Grafmeubilair. 440
vii
6. De relatie tussen de grafvelden en de nederzettingen der
Naqada-cultuur. 441
7. Sociaal-economische ontwikkeling der Naqada-cultuur. 442
8. Eenmaking van Egypte. 444
VOLUME II. Tabellen en bibliografie.
DEEL 1. OPGRAVINGSVERSLAG VAN EEN NAQADA III GRAFVELD TE ELKAB
(Zuid Egypte).
Hfdst. I. ANALYSE VAN DE GRAFGIFTEN.
A. DE CERAMIEK.
1. Ceramisch materiaal. 1
2. Vaatwerkvorm. 4
3. Classificatie der vormen. 7
4. Afmetingen. 9
5. Gebruikstoestand. 10
6. Vaatwerkklassen. 10
7. Frequentie relatie tussen individuele vaatwerktypes en
bepaalde analytische data. 11
8. Inhoud van het vaatwerk. 14
B. HET STENEN VAATWERK.
1. Gebruikte materiaal. 14
2. Vaatwerkvorm. 14
3. Classificatie der vormen. 15
4. Afmetingen. 16
5. Gebruikstoestand. 16
6. Frequentie relatie tussen individuele vaatwerktypes en
bepaalde analytische data. 17
Hfdst. II. OPGRAVINGSVERSLAG.
1. Beschrijving van het grafveld. 18
2. Situering van de grafgiften binnen de graven. 19
3. Relatieve chronologie. 20
4. Sociaal-economische situatie. 25
5. Samenvatting der resultaten betreffende het onderzoek naar
de ouderdoms- en sexdeterminatie voor de graven 23-95.
(opgravingscampagnes 1977, 1978-1979). 26
6. Concordantietabel opgravingsnummers - inventarisnummers. 27
DEEL 2. HERWERKING VAN DE GEPUBLICEERDE GRAFVELDEN DER NAQADA-
-CULTUUR.
Hfdst. I. RELATIEVE CHRONOLOGIE.
1. Verwerkt materiaal. 31
2. Uniformiteit en correcties der Petrie-typologie. 33
3. Frequentie der 'predynastische' ceramiekklassen. 36
4. Karakteristieken der klassen grafgiften. 36
5. Regionale verspreiding der ceramiek die in het totaal 5 of
meer keren voorkomt. 41
6. Typologische lijsten. 72
6.1. 'Predynastische' typologie. 72
viii
6.1.1. Ceramiek. 72
6.1.2. Stenen vaatwerk. 100
6.1.3. Paletten. 103
6.1.4. Silexwerktuigen. 106
6.2. 'Protodynastische' typologie. 106
6.2.1. Ceramiek. 106
6.2.2. Stenen vaatwerk. 120
6.2.3. Paletten. 126
6.2.4. Silexwerktuigen. 128
6.3. 'Archasche' typologie. 128
6.3.1. Ceramiek. 128
6.3.2. Stenen vaatwerk. 131
7. Relatief-chronologisch voorkomen en frequentie der
ceramiekklassen en andere klassen grafgiften. 134
Hfdst. II. ABSOLUTE CHRONOLOGIE.
1. Concordantie lijst voor de meest karakteristieke stukken
der gebruikte typologien. 136
2. Mastaba's der 1ste dynastie te Saqqara. 138
3. Mastaba's der 1ste dynastie te Abydos. 145
Hfdst. III. SOCIALE STRUCTUUR UITGAANDE VAN DE RIJKDOM DER
GRAVEN.
1. Verdeling van de rijkdom per relatief-chronologische
periode. 146
2. Verdeling der belangrijkheidsklassen per
relatief-chronologische periode. 147
3. Verhouding van de rijkdom der graven t.o.v. gemiddelde
rijkdom der individuele relatief-chronologische periodes. 148
4. Vergelijking der regio's van Zuid-Egypte. 150
Hfdst. IV. REPERTORIUM DER NAQADA-GRAFVELDEN TEN ZUIDEN VAN
ASYUT.
1. Deir el-Gabrawi. 154
2. Deir Bisra. 154
3. Matmar. 154
4. el-Mustagidda. 179
5. Deir Tasa. 196
6. el-Badari. 197
7. el-Hammamiya. 211
8. Qaw el-Kebir. 219
9. Akhmim. 229
10. Kawamil / Naq' el-'Arabat. 229
11. el-Ahaiwa. 230
12. Nag' el-Deir. 232
13. Mesaid. 233
14. Mesheikh. 235
15. el-Mahasna. 235
16. Beit Allam. 248
17. Salmany. 248
18. Abydos. 257
19. Hawashim. 281
20. el-'Amra. 281
21. el-Sheikh Salam / el-Karnak. 304
22. Abu Umuri. 304
ix
23. Gebel el-Arak. 306
24. Diospolis Parva / Hiw. 306
25. Ab'adiya. 307
26. Semaina. 309
27. Gebel el-Tarif / Hamra Dom / Saghel el-Baghliya. 310
28. Dendara. 313
29. Nag' el-Gaziriya. 313
30. Nag' el-Hay. 314
31. Qift. 314
32. Wadi Hammamat / Laqeita. 315
33. Deir el-Ballas / el-Zawaiyda. 315
34. Naqada / Nag' Kom Bilal. 317
35. Naqada / el-Khattara. 378
36. Khizam. 379
37. Nag' el-Madamud / Roda. 381
38. Armant. 381
39. el-Rizeiqat. 400
40. Gebelein / Nag' el-Gharira. 401
41. Nag' el-Hanadi. 404
42. El-Deir. 404
43. Esna. 404
44. Adaima / el-Messawiya. 405
45. el-Kelabiya. 406
46. Sharawna el-Bahari. 406
47. Sebaiya East. 406
48. el-Qenan / el-Qal'a. 406
49. Elkab. 406
50. Nag' el-Shamarkiya / Nag' el-Mamariya. 418
51. Hierakonpolis / Kom el-Ahmar. 421
52. Nag' el-Karnak. 448
53. Nag' el-Qara. 448
54. Edfu. 448
55. Ras Samaday. 449
56. el-'Adwa. 449
57. el-Ghuneimiya. 449
58. Abu Zaidan. 449
59. Mesh'ali. 452
60. el-Buha. 452
61. el-Karabla. 452
62. Nag' el-Mesaid. 452
63. Wadi el-Shatt el-Rigal. 453
64. Nag' el-Hammam. 454
65. Gebel el-Silsila. 454
66. el-Kubaniya. 455
67. Aanwezigheid van de relatief-chronologische periodes der
Naqada-cultuur in de grafvelden ten zuiden van Asyut. 455
BIBLIOGRAFIE. 459
1
.Vermeersch 1970.
2
. Hendrickx 1984.
2
INLEIDEND HOOFDSTUK.
3
. Baines & Malek 1980: 233-235.
4
. zie pg. 52-53.
4
5
. De schrijfwijze van de Egyptische plaatsnamen gebeurt in
navolging van Baines & Malek 1980, met uitzondering van de
schrijfwijze 'El Kab' voor Elkab (De Meulenaere in: Depuydt
1989).
6
. oa. Lepsius 1870.
7
. Dit was hoofdzakelijk de verdienste van de Franse
prehistorici Arcelin, Hamy en Lenormant die in 1869 - 1870 zowel
afzonderlijk als gezamenlijk een serie artikelen publiceerden.
Hun resultaten worden samengevat in Arcelin, Hamy & Lenormant
1870.
8
. Petrie & Quibell 1896.
9
. Petrie & Quibell 1896: 17-18, 59-62. Petrie bedacht de
naam 'the New Race' voor de veronderstelde vreemdelingen.
10
. de Morgan 1896; zie ook Hoffman 1980a: 105-109.
11
. Quibell 1898: 11-13.
12
. Diospolis Parva (Petrie & Mace 1901); el-'Amrah (McIver
& Mace 1902); el-Mahasna (Garstang 1903; Ayrton & Loat 1911);
Abydos (Naville 1914; Peet 1914).
5
1.1.2. Noord-Egypte.
27
. De belangrijkste hiervan zijn Lythgoe & Dunham 1965 voor
Nag' el-Deir; Baumgartel 1970b voor Naqada; Adams 1974a, 1974b,
1987 voor Hierakonpolis en Needler 1984 voor het werk van H. de
Morgan.
28
. Hays 1976; Ginter, Kozlowski & Drobniewicz 1979; Ginter,
Kozlowski & Sliwa 1979; Ginter, Kozlowski & Pawlikowsky 1985;
1987; Hoffman 1985; Hassan 1988; Hendrickx & Midant-Reynes 1988.
29
. Ginter, Kozlowski & Drobniewicz 1979; Ginter & Kozlowski
1984.
30
. De belangrijkste hiervan zijn Girza (Petrie, Wainwright
& Mackay 1912), Haraga (Engelbach & Gunn 1923) en Abusir
el-Meleq (Scharff 1926).
31
. Bovier-Lapierre 1926. De opgravingen werden verdergezet
door F. Debono (Debono 1946, 1948, 1956).
32
. Caton-Thompson & Gardner 1934.
33
. Junker 1929; 1930; 1932a; 1933; 1934; 1940.
34
. Voor de volledige bibliografie van Ma'adi: Rizkana &
Seeher 1987: 11-12.
35
. Amer & Rizkana 1953a, 1953b.
36
. Debono 1950, 1954.
37
. Deze vallen in feite buiten het bestek van onze studie.
We vermelden hier enkel de belangrijkste opgravingen.
8
1.2.1. Zuid-Egypte.
38
. De archeologische complexen van het Faiyum en Merimda
werden door de ontdekkers als "neolithisch" omschreven omdat men
aldus wilde aangeven dat ze ouder waren dan het "predynasticum"
i.e. de Naqada-cultuur. De culturen van el-Omari en Ma'adi daar-
entegen werden predynastisch genoemd aangezien men veronder-
stelde dat ze op het zelfde ogenblik bloeiden als de Naqada-cul-
tuur.
39
. Zawyet el-Aryan (Dunham 1978), Ma'adi (Rizkana & Seeher
1987, 1988), Heliopolis (Debono & Mortensen 1988).
40
. Eiwanger 1978, 1979, 1980, 1982, 1984, 1988.
41
. Caneva 1986; Caneva, Frangipane & Palmieri 1987.
42
. Wildung 1981; Kroeper 1985a, 1985b, 1988; Kroeper &
Wildung 1985; Kaiser 1987b.
43
. Ginter, Heflik, Kozlowski & Sliwa 1980; Ginter, Kozlows-
ki, Pawlikowski & Sliwa 1982; Dagman-Ginter, Ginter, Kozlowski,
Pawlikowski & Sliwa 1984; Ginter & Kozlowski 1986; Wenke & Lane
1981; Wenke, Buck, Henley, Lane, Long & Redding 1983; Casini
1984.
44
. Emery 1961: 21-24.
9
45
. Quibell & Petrie 1900; Quibell & Green 1902.
46
. de Morgan 1897.
47
. Amlineau 1899a, 1899b, 1902, 1904.
48
. zie pg. 25-27, 31.
49
. Garstang te Naqada (Garstang 1905) en Petrie in de
koningsnecropool van Umm el-Qa'ab (Petrie 1900, 1901, 1902).
50
. Petrie 1900: 5-6, 1901: 3-6.
51
. Reisner 1908; Mace 1909.
52
. Brunton, Gardner & Petrie 1927.
10
1.2.2. Noord-Egypte.
53
. Adams 1974a, 1974b.
54
. Kaiser & Grossmann 1979; Kaiser & Dreyer 1982; Dreyer
1985.
55
. Fairservis, Hoffman & Weeks 1972; Hoffman 1982a, 1985.
56
. Kaiser & Dreyer 1982: 232-269; Dreyer 1987; Kaiser 1987.
57
. Petrie, Wainwright & Gardiner 1913; Petrie 1914.
58
. Petrie 1953.
59
. Junker 1912.
60
. Montet 1938; 1946.
61
. Bonnet 1928.
62
. Quibell 1923.
63
. Emery 1938, 1939, 1949, 1954, 1958.
64
. Emery 1939: 1-3, 1954: 1-4, 1958: 1-4.
65
. Lauer 1962: 16-62.
11
idee werd ook toen niet door iedereen aanvaard (66) en mag
tegenwoordig nagenoeg met zekerheid afgewezen worden (67).
Gedurende de vele jaren dat Emery opgroef te Saqqara werd
ook op andere plaatsen gewerkt. Vanaf 1942 groef Z. Saad te Hel-
wan een necropool van enorme omvang op, waarover helaas slechts
enkele voorlopige rapporten gepubliceerd werden (68). De Neder-
landse opgravingen tussen 1957 en 1959 te Abu Rawash, waar het
werk van Montet uit het begin van de eeuw terug opgenomen werd,
zijn wel volledig gepubliceerd (69).
66
. Kees 1957; 1959.
67
. zie pg. 27.
68
. Saad 1947, 1951, 1969.
69
. Klasens 1957, 1958a, 1958b, 1959, 1960, 1961.
70
. Hassan 1980a, 1985, 1988, Hassan & Robinson 1987.
71
. We geven hier slechts een samenvatting van de huidige
stand van zaken zoals die uit de literatuur naar voren komt,
aangezien dit onderdeel van het predynasticum in feite buiten
het bestek van ons onderzoek valt. De meest recente stand van
zaken in dit verband wordt gegeven door Needler 1984: 17-21,
Kaiser 1985, Hassan 1985, 1988.
72
. Voorheen Faiyum A genoemd (Caton-Thompson & Gardner
1934). Voor het eveneens door hen onderscheiden Faiyum B werd
intussen aangetoond dat het in werkelijk in het
epi-paleolithicum moet geplaatst worden (Wendorf & Schild 1976:
12
2.2. Tarif-cultuur.
2.3. Badari-cultuur.
155-226; 310-311).
73
. Ginter, Kozlowski & Sliwa 1979; Ginter, Kozlowski &
Drobniewicz 1979; Ginter & Kozlowski 1984.
74
. Ginter & Kozlowski 1984: 259; Hassan 1985: 108.
75
. Ginter & Kozlowski 1984: 259.
76
. Holmes 1988: 82.
77
. Vermeersch 1978.
13
an" kan toegekend worden als nu het geval is, is de reeds aange-
haalde afwijzing van deze cultuur onvermijdelijk. Aangezien uit
de reeds geleverde kritiek (78) blijkt dat het in feite onmoge-
lijk is een afzonderlijk archeologisch complex te omschrijven,
kunnen er zeker geen bewijzen aangevoerd worden dat het hier zou
handelen om een cultuur die eigen economische of culturele
karakteristieken vertoont.
De problematiek in verband met de Badari-cultuur ligt heel
wat moeilijker. Vooreerst ligt noch de omschrijving noch de
datering van deze cultuur op bevredigende wijze vast. Alhoewel
op basis van TL-dateringen kan blijken dat de vroegste fase van
de Badari-cultuur reeds voor 5000 CAL BC bestond, kan voorlopig
enkel de periode rond 4400 - 4000 CAL BC als zeker voor het be-
staan van de Badari-cultuur bevestigd worden (79). Problematisch-
er nog is de vraag naar welk archeologisch materiaal deze data
in feite verwijzen. Het archeologisch materiaal uit de
gestratificeerde site van Hammamiya (80) waarvan deze dateringen
afkomstig zijn, diende immers niet voor de materile definitie
van de Badari-cultuur. Hiervoor werd beroep gedaan op materiaal
afkomstig uit grafvelden waarvoor echter geen dateringen ter
beschikking staan.
De meeste auteurs neigen er toe de Badari-cultuur als een
chronologisch afzonderlijk geheel te beschouwen, waaruit de
Naqada-cultuur zich ontwikkelde (81). De aanwezigheid van
Badari-ceramiek in Naqada I context werd echter reeds
vastgesteld te Hammamiya (82) en Armant (83). Het mag dus zeker
niet uitgesloten worden dat de Badari-cultuur en het begin van
de Naqada-cultuur, tenminste gedeeltelijk, gelijktijdig waren
(84). Het controleren van een dergelijke hypothese wordt echter
geconfronteerd met verschillende practische problemen, waarvan
we nu de belangrijkste zullen bespreken.
De grafvelden aan de hand waarvan de definitie van de Bada-
ri-cultuur gebeurde bevinden zich alle in een straal van
ongeveer 15 km rond el-Badari zelf, alhoewel ook gesoleerde
vondsten uit andere plaatsen gekend zijn die mogelijkerwijze aan
hetzelfde archeologisch complex kunnen toegeschreven worden (85).
D. Holmes kwam recent op basis van het silex-materiaal echter
78
. zie nota 24.
79
. Hassan 1985: 106-107.
80
. Brunton & Caton-Thompson 1928, Whittle 1975.
81
. bv. Krzyzaniak 1977.
82
. Brunton & Caton-Thompson 1928: 79.
83
. Mond & Myers 1937: 172-175, 229.
84
. Kaiser 1956: 96.
85
. Wadi Hammamat (Debono 1951), Armant (Mond & Myers 1937:
1-2), Hierakonpolis (Adams 1974b: 2; Hoffman 1985), Elkab (Ver-
meersch 1978: 141-144, pl. 6).
14
tot het besluit dat het hier, met mogelijke uitzondering van
Hierakonpolis, vermoedelijk om materiaal handelt dat binnen het
Naqada I complex moet geplaatst worden (86). De kans dat de
Badari-cultuur een regionale variante is van de vroegste fase
van de Naqada-cultuur mag dus niet per definitie uitgesloten
worden.
De vergelijking tussen het archeologisch materiaal beschre-
ven als behorende tot respectievelijk de Badari- en de Naqada--
cultuur wordt op basis van de publicaties sterk bemoeilijkt zo
niet onmogelijk gemaakt omwille van de verschillende
typologische systemen die bij de publicatie van de ceramiek
gebruikt werden. Het door Brunton voor de Badari-cultuur
gehanteerde typologisch apparaat lijkt immers veel gedetailleer-
der dan de typologie die Petrie opstelde (87). Daar komt nog bij
dat de variatie aan vormen voor de Badari-ceramiek erg summier
is en zich beperkt tot over het algemeen weinig karakteristieke
types. Dit is eveneens het geval voor de vroegste fase van de
Naqada-cultuur (88). Vergelijking van beide culturen op basis van
de gepubliceerde gegevens zou vermoedelijk aanleiding geven tot
een vrij sterk parallellisme dat echter bij gebrek aan
controlemogelijkheden via de archeologische objecten zelf
misleidend zou kunnen zijn (89).
De problematiek aangaande de Badari-cultuur werd recent nog
gellustreerd door de opgravingen van T.R. Hays in verschillende
sites in de omgeving van Khattara / Naqada. Deze werden door hem
aan de Badari-cultuur toegeschreven op basis van de aanwezigheid
van "rippled ware" (90). Aan de hand van recenter gevonden
objecten besluit F.A. Hassan echter dat het archeologisch
86
. Holmes 1988: 81-82; 1989.
87
. Badari-cultuur: Brunton & Caton-Thompson 1928: pl.
12-19, aanvullingen Brunton 1937, 1948. Naqada-cultuur: Petrie
1921, aanvulling in diverse recentere opgravingsverslagen. De
ceramiekklassen van Brunton worden enkel op basis van het cera-
misch materiaal onderscheiden, terwijl Petrie ook andere
criteria gebruikte (zie pg. 18) Indien het door Brunton gemaakte
onderscheid tussen Black Topped Brown, Black Topped Red voor de
Naqada cultuur eveneens voorkwam werd dit door Petrie niet
onderkend en werden beide categorien tesamen behandeld als
Black Topped. Hetzelfde geldt voor de klassen Polished Red en
Smooth Brown van Brunton (mogelijkerwijze Petries Red Polished).
Tevens onderscheidde Brunton gelijkende vormen blijkbaar sneller
als afzonderlijke types dan Petrie deed (zie ook pg. 262-263).
88
. zie pg. 292-293 (Naqada IA).
89
. Studie van het archeologisch materiaal zelf was ons
onmogelijk, niet in de laatste plaats omdat de huidige bewaar-
plaats van veel objecten niet gekend is.
90
. Hays 1976; Hays & Hassan 1976.
15
2.4. Naqada-cultuur.
Een der belangrijkste discussiepunten binnen de
problematiek der Naqada-cultuur is de geldigheid van de indeling
in verschillende archeologische complexen, die elkaar
chronologisch zouden opgevolgd hebben. Het is dan ook
noodzakelijk de twee bestaande schema's aangaande de relatieve
chronologie nader te bespreken. Het oudste van deze twee is
bekend als Sequence Dating en werd in het begin van deze eeuw
opgesteld door Petrie. Het andere is de door Kaiser in 1957
gepubliceerde methode waarbij de Naqada-cultuur in een aantal
Stufen opgedeeld wordt.
Hierna zullen we trachten na te gaan in hoeverre de Naqa-
da-cultuur op dit ogenblik absoluut gedateerd is.
91
. Hassan 1985: 107-108.
92
. zie pg. 33-40.
93
. Holmes 1989.
94
. Holmes 1988: 81.
95
. Holmes 1988: 83.
96
. Hassan 1983.
16
2.4.1.2. Bespreking.
121
. Petrie 1921: pl. 28-30.
122
. Hassan 1988: 138.
123
. Kaiser 1956: 92.
124
. Petrie 1921: 4.
125
. Butzer 1976: 84-85.
126
. Scharff 1931: 16-32, Kantor 1944, Baumgartel 1970a:
464-465.
21
2.4.2. Stufen-systeem.
130
.Kaiser 1957.
131
. Kaiser 1957: 70-73.
23
2.4.2.2. Bespreking.
148
. Met name de door Petrie onderscheiden koningen Zeser en
Sma werden door Sethe 1905: 31-32 definitief afgewezen.
149
. Kaiser 1964: 96-102.
150
. Kaiser & Grossmann 1979: 156-161; Kaiser & Dreyer 1982
213-226; 260-269.
151
. von Beckerath 1984a: 45-46.
152
. De lezing van deze namen werd voorgesteld door Kaiser
(Kaiser & Dreyer 1982: 264-265). Helck 1987: 90 wijst niet
alleen de lezing af, maar eveneens het bestaan van deze
koningen. Volgens hem betreft het vereenvoudigde schrijfwijzes
voor de naam van Narmer.
153
. Kaiser 1964: 102-105 stelt reeds dat de positie niet
met zekerheid kan vastgesteld worden, maar nijgt tot plaatsing
voor Ka en Narmer. Kaiser 1982: 266 plaatst Schorpioen reeds
zonder verdere uitleg tussen Ka en Narmer. Dreyer 1987 argumen-
teert een positie tussen Narmer en Hor-Aha. Dit laatste wordt
tegengeargumenteerd door Kaiser 1987b, die nu duidelijk stelling
neemt voor een plaats tussen Ka en Narmer.
154
. Het lijkt ons echter niet verantwoord het bestaan van
een koning met deze naam af te wijzen, zoals vroeger reeds
gesuggereerd werd door Baumgartel 1966 en recent terug door
Malek 1986: 29. De lezing van de "rosette" als koningstitel
lijkt vrij zeker (Schott 1951: 25; Yeiven 1964: 34-35).
27
155
. Kemp 1966, 1967.
156
. Kaplony 1963.
157
. Edwards, Gadd & Hammond 1971: 994.
158
. Hassan & Robinson 1987.
159
. Haas, Devine, Wenke, Lehner, Wolfli & Bonani 1987.
28
3.1. Predynasticum.
160
.Wendorf & Hassan 1980: 415-416.
161
. Hassan 1988: 140 spreekt in dit verband over het predy-
nasticum als "chalcolithicum".
29
162
. Petrie 1920: 46-50, 1939.
163
. Kantor 1944, 1965; Scharff 1931: 16-30; Baumgartel
1970a.
164
. Kaiser 1957.
165
.
Hassan 1988.
166
. Kantor 1944. Dit gebeurde op basis van het feit dat men
geen reden zag om de aanwezigheid van een nieuwe bevolkingsgroep
op dat ogenblik te veronderstellen. Ten onrechte dacht men toen
nog dat dit wel het geval was bij het begin van zowel het
"Amratian" en als het "Gerzean" (Baumgartel 1955: 1-3).
30
167
. Kemp 1982.
168
. Bv. Hassan 1988: 138-140.
169
. Hassan 1988.
170
. Dit werd oa. door Kaiser 1957 aangetoond en zal op
basis van onze studie bevestigd worden.
171
. Recent onderzoek (Holmes 1988, 1989) lijkt dit trouwens
te bevestigen.
31
177
. zie pg. 316-317.
178
. De belangrijkste studies zijn die van Atzler 1981 en
Castillos 1982, 1983. Zie ook pg. 235-236.
33
179
. Wickens 1982: pl. 3.5, Raikes & Palmieri 1972: 147-154.
Voor een overzicht van de elkaar soms tegensprekende opinies in
dit verband, zie Atzler 1981: 11-21.
180
. Wendorf & Hassan 1980: 416-418.
181
. Butzer & Hansen 1968: 162; Butzer 1980: 272.
182
. Hassan 1980b: 439-440.
183
. Paulissen & Vermeersch 1987: 61.
184
. Hassan 1980b: 439.
34
185
. Butzer 1976: 15-18.
186
.Butzer 1976: 20.
187
.Bell 1970; Butzer 1976: 28.
188
. Hadidi 1982: 109.
35
189
. Tckholm & Tckholm 1941: 288-292, Darby, Ghalioungui &
Grivetti 1977: 479-492.
190
. Darby, Ghalioungui & Grivetti 1977: 687-689.
191
. Lucas & Harris 1962: 143.
192
. Darby, Ghalioungui & Grivetti 1977: 90-93, 172-173,
212; Gautier 1984: 47-48.
193
. Gautier 1984: 47-48.
194
. Butzer 1976: 82-86.
195
. Butzer 1976: 85.
36
196
. Vermeersch 1978: 14. Data BP gecallibreerd volgens
Gilot & Mahieu 1987.
197
. Vermeersch 1978: 126-134; 1984: 138-142.
198
. Nabta Playa E-75-6 (Wendorf & Schild 1980: 132-140,
277).
199
. Holmes 1989: 362-366.
200
. Butzer 1976: 20-21; Krzyzaniak 1977; Atzler 1981.
Archeologische of historische bewijzen die met zekerheid het
bestaan van kunstmatige irrigatie op grote schaal bevestigen
zijn niet voorhanden. In feite gaat men nog uit van de oude
theorie van Wittfogel dat grote irrigatiewerken en de ontwikke-
ling van een centrale staat hand in hand gingen.
201
. Schenkel 1978; Endesfelder 1979.
202
. Baer 1962; Schenkel 1978; Endesfelder 1979.
37
203
. Ook de bekende voorstelling op de Schorpioen-knots
hoeft niet noodzakelijkerwijze als een bewijs voor kunstmatige
irrigatie onder staatscontrole beschouwd te worden (Schenkel
1978: 28).
204
. Weisgerber 1982: 207-209.
38
zijn.
Belangrijker was natuurlijk de aanwezigheid van goud. Als
exploitatieplaatsen komen hier weer de Wadi Hammamat en ook de
oostelijke woestijn ter hoogte van Elkab - Edfu in aanmerking
(205).
Het gebruik van koper staat reeds met zekerheid vanaf de
Badari periode vast. De aanwezigheid van koper op verschillende
plaatsen in de oostelijke woestijn (206) kan dan ook een belang-
rijke economische stimulans geweest zijn.
Als grondstof voor ceramiek wordt gedurende de Naqada-pe-
riode zowel de alluviale klei als mergelklei gebruikt (207). De
eerste is natuurlijk overal in de alluviale vlakte aanwezig, maar
ook de tweede komt zeker tussen Cairo en Elkab overal voor (208).
Aangezien zeker niet uitgesloten mag worden dat mergelklei ook
ten zuiden van Elkab nog voorkomt mag klei als economisch
interessante grondstof vermoedelijk uitgesloten worden. Toch
blijft het mogelijk dat het dagzomen van lagen mergelklei aanlei-
ding heeft gegeven tot het ontstaan van productiecentra van cera-
miek. Hierover kan voor de predynastische periode echter niets
met zekerheid gezegd worden.
4.1.3.2. Handel
Gedurende de dynastische periode produceerden de gemeen-
schappen een gediversifieerd pakket goederen en waren aldus zelf-
voorzienend. Het productieoverschot kwam wel voor (ruil)handel in
aanmerking maar werd niet speciaal met deze bedoeling geprodu-
ceerd (209).
Het economische leven in het algemeen werd, voor zover kan
nagegaan worden, volledig gedomineerd door de staat, die het
overgrote deel van het productieoverschot opeiste en nadien terug
verdeelde. De beste informatie die hiervoor bestaat dateert wel-
iswaar uit het Nieuwe Rijk (210), maar een gelijkaardige situatie
mag denkelijk ook reeds voor het Oude Rijk (211) en de vroeg-dy-
nastische periode verondersteld worden (212).
205
. Lucas & Harris 1962: 224. Specifiek voor Elkab als
mogelijk vertrekpunt voor de exploitatie van goud: Helck 1975:
126.
206
. Lucas & Harris 1962: 205-206.
207
. Nordstrm 1986.
208
. Nordstrm 1986: 630 vermeldt Esna als zuidelijkste
punt. De aanwezigheid van mergelklei te Elkab kon echter door
onszelf vastgesteld worden. Vgl. ook Butzer 1974: 381-382.
209
. Helck 1977.
210
. Janssen 1975: 183-185.
211
. Jacquet-Gordon 1962; Helck 1975: 114-115.
212
. Gutgesell 1986.
39
4.2. Nederzettingspatroon.
213
. Hoffman 1980a: 213-214.
214
. Helck 1975b: 126-130.
215
. Tell Gath (Yeiven 1960); Raphia (Amiran 1970); Arad
(Amiran 1974).
216
. De actie-radius van landbouwers die eveneens aan jacht
en voedselverzameling doen wordt op etnologische basis op 5 tot
10 km geschat (Higgs & Vita-Finzi 1972: 31; Hassan 1980b: 440).
217
. Het gaat dus zeker niet om woonplaatsen van secundair
belang die bv. specifiek op veeteelt in de lage woestijn zouden
gericht zijn. Voor Hierakonpolis kon aangetoond worden dat de
nederzetting zich met een gemengde economische activiteit bezig
40
221
. Hassan 1980b: 439.
222
. Butzer 1959: 49-52; Hoffman 1987: 189-190.
223
. Theorie van F.A. Hassan (Hoffman 1987: 190).
42
224
. Dit lijkt oa. het geval te zijn geweest te Deir el-Bal-
las (Petrie & Quibell 1896: 2).
225
. Krzyzaniak 1977: 162.
226
. Bijvoorbeeld te el-Badari, grafveld 3600 (zie pg. 330).
227
. Behrens 1982.
228
. Dit zou onder andere het geval geweest zijn voor het
grafveld van Elkab, indien de uitbreiding van de landbouwzone
niet belet werd door de grote omheiningsmuur en de klassering
als archeologisch site.
43
229
.Brinks 1977; Hoffman 1980b.
230
.Hassan 1980b: 441-444.
231
. Hoffman 1985.
44
232
. Trigger 1984: 102.
233
. Trigger 1984: 102.
234
. Bard 1987: 90.
45
235
. Bard 1987: 90.
236
. Plundertochten van nomaden in de Nijlvallei zijn voor
de dynastische periode goed gekend (Behrens 1982).
237
. Bard 1987: 92.
238
. Garstang 1902: 7; Peet 1914: 7-9.
46
1. Doelstelling.
Onze betrachting is, aan de hand van de gepubliceerde graf-
velden, enkele fundamentele problemen te behandelen aangaande de
Naqada-cultuur in Zuid-Egypte. Dit vooreerst omdat het nieuw
gepubliceerde materiaal uit Elkab hierin thuis hoort. Belang-
rijker is echter dat het gezien de huidige stand van het weten-
schappelijk onderzoek noodzakelijk blijkt de Naqada-grafcultuur
in Zuid-Egypte archeologisch beter te definiren dan op dit ogen-
blik het geval is.
Vooreerst bestaat er dringend behoefte aan een relatief-
-chronologisch kader dat gebaseerd is op het archeologisch mate-
riaal zelf. De laatste keer dat een poging hiertoe ondernomen
werd dateert intussen van meer dan 30 jaar geleden (239). Het
dwingende karakter om dit probleem opnieuw te behandelen blijkt
duidelijk uit het feit dat in recente synthetiserende artikelen
aangaande de Naqada-cultuur termen met relatief-chronologische
betekenis gebruikt worden, waarvan de materieel-archeologische
inhoud niet welomschreven is (240). Een belangrijk probleem stelt
zich voor de C14 dateringen, waar het in sommige gevallen ondui-
delijk is wat gedateerd wordt. Deze moeilijkheid manifesteert
zich hoofdzakelijk voor nederzettingssites (241).
Het mag verwonderlijk lijken, maar op dit ogenblik bestaat
voor de Naqada-grafvelden van Zuid-Egypte geen repertorium met
vermelding van het gekende archeologisch materiaal. Het is noch-
tans slechts op basis hiervan dat het mogelijk is een geargumen-
teerd overzicht te geven van zowel de relatief-chronologische
ontwikkeling van deze cultuur als haar ruimtelijke verspreiding.
Het opstellen van een dergelijke relatief-chronologisch systeem
en een repertorium van het archeologische materiaal is voor ons
dan ook noodzakelijkerwijze een belangrijke doelstelling.
Daarnaast is er gedurende het laatste decennium heel wat
belangstelling getoond voor het ontstaan van de oudste culturen
en meer bepaald voor de origine van de Egyptische staat. Ook in
dit opzicht manifesteert zich echter een gebrek aan gegevens met
betrekking tot de sociale differentiatie gedurende de Naqada-cul-
tuur. Het bekomen en interpreteren van dergelijke data vormt dan
ook een volgend objectief van onze studie.
Voor de studie van de Naqada-cultuur wordt men haast
automatisch verplicht de grafvelden als uitgangspunt te nemen
omdat dit het aspect is waarvoor de meeste informatie ter
239
. Kaiser 1957.
240
. Vgl. Hassan 1988: 138.
241
. Vgl. Hassan 1985: 107-108.
48
242
. Krzyzaniak 1977: 102, 138.
243
. Vgl. nota 28.
49
244
. Ucko 1968: 177-178.
245
. Masali & Chiarelli 1972 op basis van de niet-gepubli-
ceerde Italiaanse opgravingen te Gebelein (zie pg. 389-390).
246
. Baumgartel 1970: 481-482.
50
247
. Kaiser 1956, 1957.
248
. Krzyzaniak 1977 en Atzler 1981 deden dit wel en gingen
hierbij uit van de ontwikkeling der irrigatie-technieken. Het
feit dat het bestaan van kunstmatige irrigatie zowel gedurende
de Naqada- als vroeg-dynastische periode echter nagenoeg zeker
moet ontkend worden (zie pg. 37) geeft reeds aan welke implica-
ties een dergelijke aanpak kunnen hebben.
51
beurtenissen.
3.2. Geografische afbakening.
249
. Voor twee sites kon de aanwezigheid van Naqada-mate-
riaal vermoedelijk vastgesteld worden.
* Zawyet el-Amwat (= Zawyet el-Maiyitin): volledig verstoorde
nederzettingsresten en mogelijkerwijze ook een geplunderd graf-
veld, beide vermoedelijk daterend uit de late Naqada-periode
(Kaiser 1961: 35-36).
* Nazlet Awlad el-Sheikh: volledig verstoorde, weinig
karakteristieke resten vermoedelijk uit zelfde periode als te
Zawyet el-Amwat. Mogelijkerwijze ook hier zowel van een grafveld
als van een nederzetting afkomstig (Kaiser 1961: 39).
250
. Kaiser 1986: 1069-1070.
251
. Nordstrm 1972: 91-93.
53
niet van die aard dat ze het noodzakelijk maken de Nubische graf-
velden binnen dit onderzoek te betrekken. Het is trouwens perfect
mogelijk de grafvelden in Zuid-Egypte afzonderlijk te behandelen
aangezien de relatie Egypte - Nubi gedurende de periode die ons
interesseert hoofdzakelijk bestond uit de culturele benvloeding
van Nubi door Egypte (252).
In de praktijk kennen we in Egypte voor de predynastische
periode dus twee grote geografische-culturele gehelen, waarvan
zowel de chronologische als geografische grenzen op dit ogenblik
slechts in grote lijnen gekend zijn.
De als algemeen principe gehanteerde geografische beperking
wordt bij gelegenheid wel verlaten ten einde een aantal belang-
rijke gegevens uit Noord-Egypte in verband met relatieve en abso-
lute chronologie te kunnen verwerken. Het betreft hier uitslui-
tend gegevens aangaande de vroeg-dynastische periode. Gedurende
die periode kennen we namelijk in de grafvelden van Noord-Egypte
een aantal graven die door de aanwezigheid van koningsnamen op
vaatwerk kunnen gedateerd worden. Dergelijke gegevens werden in
Zuid-Egypte slechts uitzonderlijk aangetroffen. Omwille van de-
zelfde reden zal het ook noodzakelijk zijn niet alleen de ko-
ningsgraven van de 1ste dynastie te Abydos te verwerken, maar
tevens de graven der hoge ambtenaren uit dezelfde tijd te Saqqa-
ra.
252
. Adams, W. 1977: 118-141.
54
253
. Vgl. Baumgartel 1960: 44-80.
55
254
. Deze problematiek werd recent behandeld door Williams &
Logan 1987.
56
DEEL 1. OPGRAVINGSVERSLAG VAN EEN NAQADA III GRAFVELD TE ELKAB
(Zuid-Egypte).
ALGEMENE INLEIDING.
1. Situering.
De site van Elkab, het antieke Nekheb, bevindt zich op de
westelijke Nijl-oever, ongeveer halverwege Luxor en Aswan
(2510'N 3250'O). Momenteel valt de plaats onmiddellijk op in
het landschap door de massieve omheiningsmuur in tichelsteen die
dateert uit de Late Tijd (255). De opgravingen waarvan hier spra-
ke zal zijn vonden plaats binnen deze omheiningsmuur (256).
De vestigingsplaats van Elkab ligt erg dicht op de Nijl,
maar bevindt zich tegelijkertijd aan de monding van een wadi.
Deze wadi, de Wadi Hellal (257) heeft te Elkab een vrij brede
vlakte gerodeerd in de heuvels van Nubische zandsteen die het
landschap domineren. Daardoor bereikt de landbouwzone, die in de
streek van Elkab normaal erg smal is, hier een breedte van onge-
veer 500 m. Deze geografische situatie is zeker van belang ge-
weest voor de historische ontwikkeling van Elkab (258).
255
. De Meulenaere 1986.
256
. Hendrickx & Huyge 1989: nr. 24. (III: 3). Algemeen
zicht op het opgravingsterrein, III: 106.1.
257
. Shahin 1971.
258
. zie ook pg. 181-182.
259
. Vermeersch 1978.
260
. Vermeersch 1970a.
261
. Vermeersch 1978: 23.
57
A. DE CERAMIEK.
1. Inleiding en methodiek.
1.1. Verantwoording.
264
. zie pg. 243.
60
1.2. Huidige stand van het onderzoek naar de typologie van het
'predynastisch', 'protodynastisch' en 'archasch' aardewerk.
265
. Het betreft voornamelijk de door Petrie en Emery opge-
stelde typologien, zie pg. 261-265.
266
. Naqada: Petrie & Quibell 1896; Diospolis Parva: Petrie
& Mace 1901; Gerzeh: Petrie, Wainwright & Mackay 1912.
267
. Petrie 1921.
268
. Voor een grondige bespreking van deze problematiek:
Kaiser 1956. Zie ook pg. 17-22.
61
278
. Petrie, Wainwright & Gardiner 1913; Petrie 1914.
279
. Petrie 1900, 1901, 1902.
280
. Petrie 1953.
281
. Reisner 1908: 90-99; Junker 1912: 31-43.
282
. Emery 1938, 1939, 1949, 1954, 1958.
283
. Klasens: 1957, 1958a, 1958b, 1959, 1960, 1961.
63
1.3. Methodiek.
2.1. Definitie.
De term fabrikaat (fabric) (294) duidt op de omschrijving
van de gegevens aangaande alle significante fysische en
chemische eigenschappen van de pasta en de niet-plastische
inclusies in het ceramisch materiaal.
291
. Dit punt, dat van specifiek belang is voor ceramiek
afkomstig uit graven, wordt door Nordstrm niet opgenomen.
292
. Dit gegeven is niet van belang voor de historische
interpretatie, maar dient enkel als beschrijvend element.
293
. Het opstellen van Ware families en Ware groups (Nord-
strm 1972: 35) is voor het hier behandelde materiaal overbodig,
gezien de geringe variatie aan afwerkingswijzen. De hier
beschreven fabrikaten kunnen dan ook rechtstreeks als Ware
groups beschouwd worden.
294
. De door Nordstrm 1972 en Holthoer 1977 gebruikte
Engelse terminologie zal indien de duidelijkheid dit vereist
tussen haakjes vermeld worden.
295
. Nordstrm 1986: 630.
65
296
. Nordstrm 1986: 631.
297
. Nordstrm 1972: 55.
298
. Shahin 1971: fig. 2, 4.
299
. Mond & Myers 1937: 50.
300
. Lucas & Harris 1962: 381.
301
. Arnold 1980: 396-397.
302
. Bourriau 1981: 14.
66
303
. Nordstrm 1972: 54-55.
304
.Nordstrm 1986: 632.
305
.Hoffman & Berger 1982: 68.
306
. Hoffman & Berger 1982: 68. Dit werd door M. Hoffman
persoonlijk bevestigd tijdens een bezoek aan Elkab.
67
307
. Nordstrm 1986: 630.
308
. Nordstrm 1972 vermeldt het bestaan van Chaff ware maar
aangezien in het door hem behandelde materiaal slechts enkele
exemplaren voor handen zijn, heeft hij het buiten beschouwing
gelaten in zijn materiaalstudie.
309
. Mond & Myers 1937: 50.
310
. Hoffman & Berger 1982: 68.
311
. Bourriau 1982: 14.
312
. Nordstrm 1986: 631-632.
313
. zie pg. 288-294; II: 133.
68
Deklaag (319).
0. geen deklaag
1. rode deklaag (slip), vermoedelijk bestaande uit een
mengsel van klei, water en rode oker.
2. witte deklaag (slip), vermoedelijk bestaande uit een
314
. Bv. te Hierakonpolis: Hoffman 1982c: 27; Hoffman &
Berger 1982: 72. en te Armant: Mond & Myers 1937: 166-167.
315
. zie pg. 88, 105.
316
. Nordstrm 1972: 46-47.
317
. Shepard 1956: 186-193.
318
. Arnold 1975.
319
. Ritchie in Mond & Myers 1937: 182; Lucas & Harris 1962:
370; Arnold 1975: 29-30.
69
320
. Brunton 1934b: 153; Lucas & Harris 1962: 370, 383.
321
. Lucas & Harris 1962: 370; Nordstrm 1972: 46.
322
. Voor de gebruikte polijst-techniek, zie pg. 70.
323
. In dit geval zijn de bovenste cm's van de buitenzijde
meestal ook gepolijst. Het overgrote deel van de stukken met een
grote opening vertoont trouwens haast altijd dezelfde afwerking
voor de bovenste cm's van de buitenzijde als voor de volledige
binnenzijde. Dit wordt verder niet aangeduid via de codering.
324
. Een deklaag kan ook een technisch/functionele reden
hebben, bv. om de poreusheid te verlagen. Hiervan zijn in het
behandelde materiaal echter geen voorbeelden voorhanden.
70
3.1.2.1. Inleiding.
325
. zie pg. 108.
326
. Dit natuurfenomeen trok vaak de aandacht van bezoekers
aan Elkab. Zie bv. Schweinfurth 1904: 575-579.
71
stukken voorkomt.
Als algemene tendens kan gesteld worden dat de behandeling
van het oppervlak voor fabrikaat A verzorgder is dan voor de
fabrikaten B en C. Dit lag volledig in de lijn der
verwachtingen.
3.2. Kleur.
3.2.1. Definitie.
329
. Oyama & Takehara 1970.
330
. Vgl. Lucas & Harris 1962: 381.
331
. zie pg. 85-86.
73
332
.Shepard 1963: 266.
333
.Nordstrm 1972: 68-72.
334
. Voor het berekenen van T is een tekening van het stuk
in kwestie noodzakelijk. Hetzelfde geldt voor V, dat voor de
studie van het hier behandelde materiaal echter niet moest ge-
bruikt worden. Omwille van de beperkte tijd die in Egypte ter
beschikking stond werden een aantal stukken niet getekend. Het
betrof potten waarvan uit de metingen bleek dat het met reeds
getekende exemplaren nagenoeg identieke stukken waren. Voor een
beperkt aantal stukken kon T dan ook niet berekend worden.
74
4.2.1.1. Terminologie.
De vorm van de wand van een pot wordt bepaald via absolute
en relatieve metingen. Hierop zal later in detail ingegaan wor-
den.
Voor het bepalen van de diameter van de wand, wordt op
halve hoogte van de pot gemeten. Dit geeft een bruikbaar
gemiddelde, aangezien de wand meestal dunner aan de opening en
dikker aan de basis is.
De volgende terminologie en codering wordt gebruikt (337):
338
. zie pg. 130-131.
339
. Uitsluitend de basissen die voorkomen in het materiaal
van Elkab worden hier verwerkt. Andere vormen kunnen natuurlijk
binnen hetzelfde systeem gentegreerd worden.
340
. Gemodelleerde basissen zijn slechts door n type ver-
tegenwoordigd. (III: 19).
76
4.2.3. Hals.
4.2.3.1. Terminologie en codering.
Het totaal aantal potten met een hals bedraagt 104 op 303
stukken, maar stukken met een hals komen nagenoeg uitsluitend
bij fabrikaat A voor. Nagenoeg n op twee stukken behorende tot
dit fabrikaat heeft een zeer lage, brede hals. Het zijn trouwens
zo goed als uitsluitend lage en brede halzen die in dit
materiaal voorkomen.
4.2.4. Rand.
341
. Deze werkwijze is een vereenvoudiging van de methode
voorgesteld door Holthoer 1977: 47.
77
Directe randen.
A 1. Niet gemodelleerde rand, met vlakke top. Deze rand ontstaat
door het wegsnijden van overtollige klei.
A 2. Niet gemodelleerde rand. Deze eenvoudige rand ontstaat
door de wand van het stuk met de hand af te strijken.
A 3. Niet vertegenwoordigd.
A 4. Niet gemodelleerde rand.
A 5 - A 6. Niet vertegenwoordigd.
Lip-randen met horizontale verbreding.
B 1. Horizontale verbreding, vlakke top. Ontstaan door het weg-
342
.Holthoer 1977: 48.
343
. Voor het verband tussen de diverse randtypes en de
vaatwerktypes, zie II: 11-12.
78
4.2.5.1. Vingerindrukken.
4.2.5.2. Tuiten.
In het hier behandelde materiaal komt slechts n voorbeeld
(345) voor. Het betreft hier een op het lichaam zelf geplaatste
tuit (attached spout).
4.2.5.3. Handvatten.
Lusvormige handvatten zijn volledig afwezig in dit mate-
riaal. In het geheel van het predynastisch materiaal komen ze
trouwens slechts uiterst zelden voor.
Doorboorde handvatten, zoals die vaak voorkomen op het ste-
nen vaatwerk, treffen we slechts in n geval aan (346).
4.2.5.4. Wavy handles. (III: 7.1)
A. Twee "handvatten"
B. Doorlopend
1. Duimindrukken, meestal schuin opwaarts
2. Brede, aaneengesloten golven, uitgeduwd met duim
344
. zie pg. 129-130.
345
. M 284. (III: 18).
346
. M 26. (III: 9).
347
. Bourriau 1981: 132-133, zie ook pg. 297-307.
348
. Voor de relatie met bepaalde vaatwerktypes, zie II: 13.
80
4.2.5.6. Zeefhals.
349
. H 337. (III: 13).
350
. Vgl. George 1975: 68.
351
. M 187. (III: 21).
352
. Van Dijck 1986.
353
. M 147. (III: 12).
81
4.3.3. Indices.
Open vaatwerk:
Ondiep. Shallow. Vi > 315
Medium-diep. Medium-deep Vi = 251 - 315
Diep. Deep Vi = 201 - 250
Zeer diep. Very deep Vi < 200
Gesloten vaatwerk:
Laag Flat Vi > 200
Zeer breed Very broad Vi = 111 - 200
Breed Broad Vi = 81 - 110
Medium breed Medium-broad Vi = 60 - 80
Slank Slender Vi < 60
354
. De hier gebruikte terminologie en afbakening der groe-
pen volgt Holthoer 1977: 51-52.
82
van de hoogte (H) van een stuk, is essentieel voor het uitzicht
van een pot.
355
. "It must be noted that the limits for the high position
are higher than those of the low position. This is mainly
because a neck is frequently present and thus affects the
general appearance of the vessel." (Holthoer 1977: 51)
356
. Afwijkend van Holthoer 1977: 51-52. De horizontale
meting Ad (width of the Aperture) werd niet opgenomen. O.i. kan
de functie van deze meting voor het hier behandelde materiaal
gemakkelijk overgenomen worden door Rx, aangezien zeer brede
randen niet voorkomen.
83
4.4.2. Vormgroepen.
4.4.2.1. Methodiek.
357
. De door Holthoer 1977: 52 gebruikte vormklassen (shape
classes) zijn overbodig voor de beschrijving van ceramiek en
bieden geen practische mogelijkheden voor de onderlinge
vergelijking van ceramische assemblages. Binnen de hier
gebruikte methodologie werden dan ook geen vormklassen
opgesteld.
358
. De terminologie en principes zoals die door Nordstrm
1973: 71, pl. 9 opgesteld werden, worden hier behouden behalve
voor vormgroep UX. (vgl. ook Holthoer 1977: 52-53).
84
A. Asymmetrisch
B. Verticaal
C. Horizontaal
D. Verticaal-horizontaal
E. Ruitvormig
1. Golflijnen (penseel)
2. Rechte lijnen (penseel)
3. Vingerstreken
a. gegroepeerd
b. individueel
Voor de situering van de versiering op de stukken zelf was
voor dit materiaal geen codering nodig, aangezien de versiering
steeds voorkomt op het volledige lichaam van de stukken.
6.1. Definitie.
Gezien het feit dat de juiste inhoud van een pot in de
meeste gevallen moeilijk te berekenen is, wordt de grootste
horizontale of verticale afmeting van een stuk als benaderende
waarde genomen. Voor het gesloten vaatwerk komt dit meestal neer
op H; voor het open vaatwerk op Rx.
De indeling van de afmetingsklassen gebeurt volgens een
logaritmische schaal met factor 1,2. Dit staat grotere fluctua-
ties toe voor grote stukken dan voor kleinere (367).
Volgende terminologie wordt gebruikt:
7. Gebruikstoestand.
7.1. Definitie.
0. onafgewerkt.
1. nieuw: geen duidelijk zichtbare sporen van gebruik of
slijtage.
2. gebruikt: sporen van gebruik, maar het stuk is nog steeds
perfect functioneel.
3. sterk gebruikt: opvallende sporen van gebruik; beschadi-
gingen van bv. rand, maar nog steeds functioneel.
4. versleten: intens gebruikt; oppervlakte beschadigd en
versleten; rand beschadigd; eventueel functioneel.
5. beschadigd: zwaar beschadigd; ontbrekende stukken; niet
meer functioneel.
6. hersteld: beschadigd stuk, terug bruikbaar gemaakt in
originele vorm.
7. herwerkt: beschadigd stuk, terug bruikbaar gemaakt in licht
afwijkende vorm.
8. Bewaringstoestand.
9. Voorkomen.
Aangezien het aantal exemplaren dat van een bepaald vaat-
werktype voorkomt een belangrijk gegevens is in verband met de
definitie van de vaatwerktypes, wordt het aantal stukken onmid-
dellijk opgenomen tijdens de nu volgende definitie van de vaat-
werktypes.
10. Typologie.
10.2. Vaatwerkklassen.
Een vaatwerkklasse wordt beschouwd als een combinatie van
een specifieke groep verwante vormtypes en afmetingscategorien.
De gebruikte terminologie volgt de voorstellen van de Groupe
international d'tude de la cramique gyptienne (370). De be-
noeming van de stukken heeft enkel identificatie tot doel en
staat dus los van de oorspronkelijke functionele betekenis van
het woord.
Het volgende overzicht beschrijft alle vaatwerkklassen die
kunnen voorkomen. Deze zijn echter niet allemaal aanwezig in het
hier behandelde materiaal.
369
. zie nota 293.
370
. Persoonlijke mededeling van mevr. H. Jacquet-Gordon
(Karnak 1983), waarvoor dank. Aangezien deze principes groten-
deels steunen op het werk van Nordstrm 1972 en Holthoer 1977,
konden ze gemakkelijk in de door ons gevolgde methode verwerkt
worden. De in de literatuur voorgestelde Engelstalige terminolo-
gie wordt voor de typologie om practische redenen aangehouden.
91
10.3. Vaatwerktypes.
10.3.1. Definitie.
Voor iedere vaatwerkklasse, kunnen telkens een aantal vaat-
werktypes onderscheiden worden op basis van de reeds gekende
metingen en indices. In de praktijk komt het erop neer dat de
vormtypes gekoppeld worden aan het systeem van de vaatwerkklas-
sen.
10.3.2. Beschrijving van de vaatwerktypes voorkomend te Elkab
(III: 9 - 24) (372).
Per type groep worden achtereenvolgens de verschillende
vaatwerkklassen met de bijhorende vaatwerktypes gegeven. De
vaatwerktypes zijn gerangschikt naar opklimmende Vi voor
gesloten types en naar afdalende Vi voor open types.
Voor ieder vaatwerktype worden volgende gegevens opgenomen:
vormtype; aantal exemplaren; afmetingsklasse; vondstnummers.
Tevens wordt voor de hier gedefinieerde vaatwerktypes zo
veel mogelijk verwezen naar het best gelijkende type uit de Pe-
371
. In het hier behandelde materiaal komen enkel Regularly
Curved Bottles voor. Uitbreiding van het systeem naar Shouldered
en Squat Bottles is natuurlijk mogelijk.
372
. Per type worden alle stukken die getekend werden afge-
beeld. (zie ook nota 334).
93
---------------------------------------------------------------
A. TYPE GROEP A.
373
. Zowel Petrie 1921 als Petrie 1953 werden verwerkt.
374
. M 27.
375
. H 360; H 866; M 67.
376
. H 109.
377
. H 104; H 105; M 383.
378
. H 850.
379
. H 889.
94
380
. H 97; H 161; M 302.
381
. H 350; H 856; M 205.
382
. H 336; H 861; H 877; M 29; M 133; M 333; M 402.
383
. M 56.
384
. M 193.
385
. H 803; H 953; M 24.
386
. H 969; M 40; M 180.
387
. H 882; M 104.
388
. H 54; H 473; M 132.
389
. H 825; H 879; M 26; M 217.
390
. M 226.
95
A UFY 4 UX 2 2 (396) g W 60 g 46 w
A UFY 5 UX 4 4 (397) g-h W 58 46 d2
A UFY 6 UX 6 8 (398) g-h W 58 46 d2
A UFY 7 UX 7 9 (399) g-h W 58 46 d2
A UFY 8 UX 8 7 (400) f-g - 46 f
A UFY 9 UX 9 1 (401) e - -
A UFY 10 UX 10 5 (402) f W 71 a 46 j
W 80
Medium-breed / brede Ai
A RRJ 1 RSx 8 4 (403) a L 58 d 86 o
Breed / smalle Ai
391
.H 857; H 859.
392
. M 226.
393
. Verschil tussen UFY1 en UFY1a ligt in de vorm van de
wavy handles, die voor UFY1 bestaan uit twee groepen en voor
UFY1a uit doorlopende band.
394
. H 369. H 193 zelfde type, afmetingen onvolledig.
395
. M 186; M 326; M 357; M 364. H 361 zelfde type, afme-
tingen onvolledig.
396
. H 377; M 199.
397
. H 219; H 452; M 171; M 185.
398
. M 327; M 328; M 329; M 330; M 350; M 353; M 360; M 363.
399
. M 352; M 354; M 356; M 358; M 359; M 361; M 365; M 367;
M 393.
400
. H 55; H 150; M 348; M 349; M 351; M 355; M 366.
401
. M 248.
402
. H 111; M 212; M 386; M 388; M 392.
403
. H 101; H 110; M 283; M 384.
404
. M 147.
96
Breed / medium-brede Ai
Slank / brede Ai
A PRJ 1 RNIv 6 1 (408) c - -
Slank / brede Ai
A FRJ 1 RNCv 13 1 (409) f L 59 -
Medium-breed / medium-brede Ai
405
. H 801; H 955; M 71.
406
. M 130.
407
. H 106.
408
. M 176.
409
. H 892.
410
. H 874.
411
. H 852; H 883; H 887; M 221.
412
. M 200.
413
. H 820.
414
. H 32; H 169; H 192; H 352; H 370.
415
. M 139.
97
Breed / brede Ai
A FRJ 9 RSx 9 1 (417) a L 75 a 91 v
D 66 p
Roundbased Shouldered Jars (III: 14-17) RSJ
Slank / medium-brede Ai
Slank / brede Ai
Medium-breed / medium-brede Ai
A RSJ 6 RNIv 2 2 (423) h-k L 38 a 58 k
Breed / smalle Ai
A PSJ 1 RNCv 5 1 (424) k L 46 82 c
416
. H 58.
417
. H 337.
418
. M 191; M 274.
419
. H 167; H 319; H 320; H 321; H 349; H 477; H 849; H 963;
H 965; M 35; M 173; M 174; M 175; M 179; M 270; M 271; M 272; M
273; M 320; M 362; M 381.
420
. H 870; H 871; H 894; M 103; M 232; M 233; M 234; M 235;
M 247.
421
. H 339; H 848; H 869; H 872; H 888; H 890; H 893; M 63;
M 206.
422
. M 243.
423
. M 276; M 277.
424
. M 155.
98
Slank / breed Ai
A FSJ 1 RNCv 9 4 (425) f W 50 -
A FSJ 2 RNCv 10 3 (426) f-g W 51 a -
A FSJ 3 RNCv 11 9 (427) e-f W 50 -
A FSJ 4 RNIv 7 1 (428) f W 47 a -
A FSJ 5 RNIv 8 2 (429) e W 47 g -
Medium-breed / brede Ai
Slank / brede Ai
Medium-breed / medium-brede Ai
Breed / medium-brede Ai
B. TYPE GROEP B.
425
. H 880; H 881; H 885; M 23.
426
.M 23; M 65; M 102.
427
. H 804; H 824; H 886; H 891; H 895; M 39; M 42; M 43. H
971 zelfde type, afmetingen onvolledig.
428
. H 884.
429
. M 22; M 38.
430
. H 968.
431
. M 177.
432
. H 194; H 228; H 318; H 338.
433
. M 252.
434
. M 284.
99
Slank / medium-brede Ai
C. TYPE GROEP C.
Discs (III: 20) DIS
435
. M 219; M 227; M 340.
436
. M 215; M 216; M 222; M 228; M 236.
437
. M 218; M 224.
438
. M 225.
439
. M 242; M 246. M 249 zelfde vorm, afmetingen niet
gekend.
440
. M 72.
100
441
. H 875.
442
.M 286.
443
.H 191; M 135; M 183.
444
. H 94; H 112; H 112; H 135; H 191; H 191.
445
. M 136.
446
. H 135; H 191; H 317; H 481; H 822; H 858; M 201; M 391.
447
. H 191; M 183; M 183; M 259.
448
. M 134; M 382.
449
. H 474; H 474. H 474.3 zelfde type, afmetingen niet
gekend.
450
. H 366; H 896; H 952; M 30; M 343; M 380.
451
. H 112; H 368; M 66; M 146; M 401.
452
. H 951; M 279; M 346; M 369; M 396; M 403.
453
. M 172; M 341; M 347; M 385; M 404.
101
Breed / medium-brede Ai
Slank / brede Ai
454
. H 970.
455
. M 25; M 334; M 339; M 345; M 379; M 390.
456
. M 337; M 338.
457
. H 821.
458
. M 265.
459
. M 56.
460
. M 138.
461
. M 230.
462
. M 187.
102
Breed / medium-brede Ai
C FRJ 3 RNIv 11 1 (463) f R 45 a 92 j
C FRJ 4 RNIv 12 1 (464) e - -
Roundbased Shouldered Jars (III: 22) RSJ
Slank / brede Ai
Slank / medium-brede Ai
Slank / brede Ai
C PSJ 2 RSx 1 2 (468) l L 33 a 70 b
C PSJ 3 RSx 2 4 (469) k L 30 k 55 n
C PSJ 4 RSx 3 9 (470) i L 31 a 55 j
C PSJ 5 RSx 4 7 (471) i L 31 a 55 h
C PSJ 6 RSx 5 2 (472)
C PSJ 7 RNCv 7 1 (473) i L 31 d -
C PSJ 8 RNIv 4 1 (474) h - -
Medium-breed / brede Ai
463
.M 34.
464
. M 178.
465
. M 16; M 98; M 131.
466
. H 498.
467
. M 209.
468
. M 335. M 336 zelfde type, afmetingen niet gekend.
469
. H 813; H 847; M 62; M 64. H 846 zelfde type, afmetingen
niet gekend.
470
. H 823; H 900; H 954; H 964; H 966; M 33; M 36; M 70. H
175 zelfde type, afmetingen niet gekend.
471
. H 66; H 98; M 194; M 207; M 208. H 374 en H 479 zelfde
types, afmetingen niet gekend.
472
. H 967; M 37.
473
. M 192.
474
. M 298.
103
475
. M 210.
476
. M 154.
104
Uit het overzicht van het voorkomen der randtypes per vaat-
werktype blijkt dat randtypes behorend tot groep A nagenoeg uit-
sluitend voorkomen bij Plates, Cups en Bowls; terwijl de groepen
B en C karakteristiek zijn voor de diverse soorten Jars. Tevens
blijkt uit dat bepaalde randtypes karakteristiek zijn voor
specifieke vaatwerktypes.
477
. De overige gegevens in verband met de afwerking worden
behandeld bij de bespreking der fabricatietechniek (pg.
107-112).
478
. zie pg. 118.
479
. zie pg. 124.
105
480
. zie pg. 88.
481
.zie pg. 88-89.
482
.Zeer beperkte hoeveelheid gerst. zie pg. 176.
483
. M 341 en M 345, beiden uit graf 85 bevatten malachiet
(?) (zie pg. 174)
106
Het gebruik van deze vier soorten bleek niet zozeer in ver-
band te staan met de fabrikaten maar wel met de vorm van het
aardewerk. Gezien het beperkte aantal data waren we verplicht
verwante vaatwerkklassen samen te behandelen.
Type 2 stemt overeen met de silten waarin de graven aange-
legd zijn. De andere grondsoorten, zeker het zand, komen niet in
de onmiddellijke omgeving van het grafveld voor.
Het is opvallend dat het vaatwerk dat niet gevuld werd met
grond uit de onmiddellijke omgeving nagenoeg beperkt blijft tot
drie types, waarbij vooral het vaatwerk met wavy handles (A UFY
en FSJ) in het oog springt. De vraag kan gesteld worden of we
hier eventueel te maken hebben met een reminiscentie naar de de
rele inhoud die dit soort aardewerk in het dagelijks gebruik
had (485).
12.1. Inleiding.
Het betreft hier enkel de resultaten van observaties die
484
. Dit gebeurde enkel gedurende de campagnes 1977 en
1978-1979. Voor een aantal stukken, bv. zeer platte schaaltjes
of volledig verstoorde stukken, was dit niet mogelijk. Het
onderscheid tussen de verschillende soorten grond gebeurde in
Egypte zelf en is enkel gebaseerd op visuele waarneming met een
loupe.
485
. Junker 1919: 72.
107
met het blote oog konden gedaan worden. De aandacht gaat vooral
uit naar de wijze waarop opbouw en afwerking van de stukken
tijdens de vormgeving gebeurden.
486
. vgl. Reisner 1908: 93.
108
487
. De gemiddelde wanddikte voor de vormklasse A FSJ is 5,9
mm, voor vormklasse A UFY 8,6 mm.
109
488
. zie pg. 77, (III: 107.1-2).
110
12.5. Besluit.
13.1. Inleiding.
489
. Het betreft hier uitsluitend studies op basis van af-
112
13.1.6. Methodiek.
Uitgaande van het hier aangehaalde informatieaanbod zullen
de verwante vaatwerktypes in groepen samengebracht en behandeld
worden. Ondanks het feit dat bij het opstellen van de typologie
geen parameters ingebouwd werden die op mogelijke gebruikswijzes
slaan, is het toch mogelijk de functionaliteit van het aardewerk
te bespreken aan de hand van de typologie. Via de typologie zijn
immers gelijkaardige vaatwerktypes gegroepeerd in
vaatwerkklassen en beschikken we eveneens over voldoende
informatie aangaande de details (afmetingen, rand, basis enz.)
die belangrijk zijn voor de interpretatie van de functie. We
behandelen de vaatwerktypes dus gegroepeerd in vaatwerkklassen.
Regelmatig is het mogelijk bepaalde met elkaar verwante
vaatwerkklassen gelijktijdig te behandelen en slechts
uitzonderlijk moet nader op individuele vaatwerktypes ingegaan
worden.
493
. bv. graf nr. 41. (III: 44).
494
. Balcz 1932: 111.
495
. du Mesnil du Buisson 1935: 65.
496
. Balcz 1932: 109.
115
497
. Ballet 1987.
498
. bv. Emery 1962.
499
. Balcz 1934: 76-82; Kaplony 1963: 273-274.
500
. Zaki & Iskander 1942.
501
. Petrie & Quibell 1896: 39; Petrie & Mace 1901: 15;
Scharff 1926: 14.
502
. Lucas & Harris 1962: 85-90.
503
. In de literatuur wordt algemeen aangenomen dat dit
soort vaatwerk een vorm ontwikkeling doorliep (oa. Petrie & Mace
116
519
. vgl. III: 10-12, 17-18.
520
. Emery 1961: fig. 123.
521
. Balcz 1932: 91.
522
. En vaatwerktype (A RSJ 5, slechts door n stuk verte-
genwoordigd) binnen deze groep wijkt zowel wat vorm als afme-
tingen betreft af van de rest. Dit type wordt mee behandeld met
het sterk gelijkende vaatwerktype B RSJ 2 (zie pg. 125-126).
523
. Emery 1961: 209.
524
. Helck 1971: 36; Montet 1925: 251; Helck 1975.
119
* Uitgaande van de vorm, met een opening die vaak zelfs te klein
is om de hand door te laten, zijn deze stukken enkel geschikt om
vloeistoffen te bevatten, maar dan in veel kleinere hoeveelheden
dan de stukken van de voorgaande groep. Het bewaren van graan,
alhoewel praktisch gezien mogelijk, lijkt niet erg zinvol in
dergelijke kleine hoeveelheden.
Afhankelijk van de grootte van de stukken, kunnen ze gen-
terpreteerd worden als het vaatwerk dat bij de maaltijden ge-
bruikt werd om te schenken of om rechtstreeks uit te drinken.
Het verband met vloeistoffen lijkt in enkele gevallen bevestigd
te worden door de versiering met golflijnen (II: 13). Ook de
vlakke bodem verwijst hiernaar want de types waarvan we zullen
veronderstellen dat ze buitenshuis meegenomen werden hebben een
ronde of spitse basis (542).
Het feit dat deze schenkkannen geen tuit bezitten is weinig
relevant, aangezien tuiten zo goed als volledig ontbreken bij
predynastisch aardewerk.
* Op de Oude Rijks relifs zijn gelijkaardige stukken voor
tafelgebruik niet terug te vinden. Stenen vaatwerk met deze vorm
wordt wel regelmatig voorgesteld, maar dan in verband met olin
en zalven (543). Het is dan ook mogelijk dat een aantal -
hoofdzakelijk kleinere - stukken als tegenhangers in ceramiek
van stenen vaatwerk beschouwd moeten worden. Dit geldt, omwille
van de erg kleine afmetingen, nagenoeg zeker voor vaatwerktype A
FRJ 2.
* Vaatwerktype A FRJ 9 wijkt sterk af van de rest van de hier
behandelde groep aangezien een duidelijk geprononceerde schouder
539
. Balcz 1934: 56.
540
. Emery 1938: 51-52.
541
. Breasted 1948: 14.9.
542
. zie pg. 123.
543
. zie pg. 157.
122
544
. Georg 1975: 68.
545
. Deze suggestie vindt haar bestaansreden in het bij de
plattelands bevolking van Egypte en Sudan nog steeds bestaande
gebruik individuele warme maaltijden door kinderen naar veldar-
beiders te laten brengen.
546
. Balcz 1933: 207.
547
. De veldflessen die regelmatig op relifs worden
voorgesteld, hebben grotere afmetingen (vgl.Balcz 1933: 75).
Tevens mag niet verward worden met de veel grotere
mr-kruik, een melkpot die we vermoedelijk ook tegenkomen in het
mi-teken (du Mesnil du Buisson 1935: 37-44).
548
. Gardiner 1957: 530, W 24.
549
. du Mesnil du Buisson 1935: 22. Volgens Wb IV: 445 komt
de term echter slechts voor vanaf MR.
123
een standvlak.
* Voor het veel grotere type A RRJ 2 dringt zich op basis van de
afmetingen een gelijkaardig gebruik op als voor de Roundbased
Shouldered Jars. Het enige exemplaar van dit type te Elkab heeft
op de halve hoogte een, na het bakken, opzettelijk gemaakt gat.
Het stuk werd ook na het aanbrengen van dit gat nog gebruikt. De
functie hiervan is onduidelijk.
13.2.8. Pointed Regularly Curved Jars. (III: 13)
550
. Balcz 1934: 63.
124
13.3.1. Fabrikaat.
551
. Balcz 1932: 95, 1934: 45.
552
. du Mesnil du Buisson 1935: 59; Posener-Krieger 1976:
183. Hsmnj is trouwens afkomstig van de stam hsmn (Wb III: 163),
zich reinigen.
553
. M 284. (III: 66, nr.12).
554
. Balcz 1932: 98-100.
555
. Jquier 1921: 226; Verhoeven 1984: 21-49.
556
. Balcz 1932: 98-100.
125
* B RSJ 1 laat zich het best vergelijken met A RSJ 6 en een ge-
lijkaardige functie mag aangenomen worden.
* Voor het kleinere en slankere type B RSJ 2 (en A RSJ 5) dringt
zich de vergelijking op met een bepaald type mr-kruik (558). Het
gebruik van dit type lijkt nagenoeg exclusief voorbehouden te
zijn aan melk. Bevestiging hiervan is zowel in de teksten
irtt, melk (Wb I: 117) (559) als op de relifs (560)
te vinden.
De vorm van de rand (type C2.3) van de hier behandelde stukken,
is afwijkend van de gebruikelijke randtypes van de RSJ vormen
behorend tot Type group A (type B4.2, C3.4, uitzonderlijk C2.3).
Ook dit zou kunnen wijzen op twee verschillende functies. De
scherp afgezette randtypes B4.2 en C3.4 zijn geschikt voor het
vasthouden van de kleiblokken waarmee bier- en wijnkruiken afge-
sloten werden. Het minder uitstekende randtype C2.3 is hiervoor
minder praktisch. Uit de Oude Rijks relifs blijkt echter dat de
afsluiting van melkkruiken niet gebeurde met kleiblokken, wat
logisch is gezien de beperkte houdbaarheid van melk. Het dichten
van deze kruiken gebeurde met een blad of een prop gras (561) en
hiervoor volstaat randtype C2.3 wel.
Volgens Balcz (562) komt dit type melkkruik op de relifs
slechts voor vanaf de 5de dynastie. Dit betekent echter niet
557
. vgl. A FRJ 9, pg. 122.
558
. Gardiner 1957: 530, W 20.
559
. du Mesnil du Buisson 1935: 42.
560
. Balcz 1934: 64.
561
. du Mesnil du Buisson 1935: 42.
562
. Balcz 1934: 64.
126
13.4.1. Fabrikaat.
563
. Balcz 1934: 77.
564
. Balcz 1934: 77; Wilson 1988.
565
. Jacquet-Gordon 1981: 11-12.
566
. Eggebrecht 1974: 176.
567
. Balcz 1933: 211; du Mesnil du Buisson 1935: 73; Verhoe-
ven 1984: 200-204. Het betreft hier de recentere vorm van type
A1 van Jacquet-Gordon 1981: 11-12.
127
De vorm van dit type is zodanig identiek aan die van RRJ 1
uit Type group A, dat eenzelfde functie als drinkbeker mag
verondersteld worden.
13.4.4. Flatbased Regularly Curved Jars. (III: 21-22)
573
. Gardiner 1957: 528, W 10.
574
. du Mesnil du Buisson 1935: 56.
575
. du Mesnil du Buisson 1935: 56-60. Volgens Wb I: 158
komt de term slechts voor vanaf MR.
576
. du Mesnil du Buisson 1935: 65.
577
. Golvin, Thiriot & Zakariya 1982: 28.
129
Gedurende het Oude Rijk zal dit type kruik in dermate grote
hoeveelheden voorkomen dat ze eenvoudigweg betiteld worden als
"offering jar", bedoeld voor bier (582).
De relatie tussen bier en vaatwerktype C RSJ wordt onrecht-
streeks bevestigd door het feit dat de stukken in opgravingen
vaak in combinatie met broodvormen gevonden worden (583). Brood
en bier worden in de offerlijsten in n adem genoemd en waren
de meest typische offergaven die door de nabestaanden gebracht
werden. Dit gebruik zorgde voor vondsten van broodvormen en
bierkruiken in enorme massa's in de omgeving van Oude Rijks
graven (584). Alhoewel het bevatten van bier op de eerste plaats
578
. Helck 1971: 31, 1975: 789-792.
579
. zie ook: Eggebrecht 1974: 185.
580
. Epron, Daumas & Goyon 1939: pl. 70, reg. 4.
581
. Het bestaan van dergelijke werkplaatsen wordt oa.
voorgesteld in het graf van Ti (Epron, Daumas & Goyon 1939: pl.
66-70).
582
. Eggebrecht 1974: 173.
583
. Eggebrecht 1974: 174.
584
. Voor Elkab worden dergelijke vondsten vermeld door
Quibell 1898: 5. Ook gedurende de recente, nog niet gepubliceer-
130
de, opgravingen van rotsgraven uit het Oude Rijk door het Comit
voor Belgische Opgravingen in Egypte werden gelijkaardige
stukken in grote aantallen aangetroffen.
585
. Eggebrecht 1974: 173.
586
. zie pg. 130-131.
587
. zie pg. 303.
588
. Petrie 1953: pl. 17, 19.
131
589
. Balcz 1934: 71.
590
. Balcz 1934: 72.
591
. De verdamping van een gedeelte van de inhoud doorheen
de poreuse wand zorgt voor het frishouden van de rest van de
inhoud. Dit gebeurt tegenwoordig nog altijd bij de traditionele
Egyptische waterkruiken (zr).
592
. Dit blijkt oa. uit de dynastische voorstellingen
(Epron, Daumas & Goyon 1939: pl. 70, reg. 4.)
132
593
. Asselberghs 1961; Baumgartel 1970a: 492-494.
133
1. Algemene inleiding.
1.1. Inleiding.
1.2. Huidige stand van het onderzoek naar de typologie van het
stenen vaatwerk.
594
. Petrie & Quibell 1896: pl. 8-16; Petrie 1920: pl.
37-42.
595
. W.F. Petrie 1937.
596
. Reisner 1931: 130-201.
597
. Vandier 1952b: 783-790.
598
. Emery 1937, 1938, 1949, 1954, 1958. Uitgebreid door
Klasens 1957, 1958a, 1958b, 1959, 1960, 1961.
599
. zie pg. 62.
141
1.3. Methodiek.
Voor de verwerking van het stenen vaatwerk worden nagenoeg
dezelfde principes gebruikt als voor de analyse van de ceramiek.
De belangrijkste afwijking bestaat erin dat er voor de studie
van het stenen vaatwerk geen fabrikaten kunnen onderscheiden
worden. Er wordt in dit opzicht geen rekening gehouden met de
verschillende steensoorten die als basismateriaal gebruikt
werden. Het geheel van het stenen vaatwerk wordt, ook omwille
van het geringe aantal stukken, als n "fabrikaat" beschouwd,
aangeduid met 'S'. Uit het overzicht van de verschillende
vaatwerktypes in combinatie met de gebruikte steensoorten (601)
blijkt overigens geen voorkeur om bepaalde vaatwerktypes in
bepaalde steensoorten te vervaardigen.
De inhoud van het stenen vaatwerk kon niet bestudeerd
worden zoals dit voor de ceramiek gebeurde, aangezien te weinig
gegevens beschikbaar zijn (602).
De analytische data, die in aanmerking genomen worden voor
de studie van het stenen vaatwerk, zijn de volgende:
* Materiaal: gebruikte steensoort.
* Vervaardigingstechniek.
* Eigenschappen van het oppervlak : afwerking en luster.
* Vorm: horizontale sectie; verloop van de omtrek; verhou-
dingen; morfologische details.
* Versiering: localisering; structuur.
* Omvang: omvang van volledig stuk.
* Gebruikstoestand: gebruikssporen.
* Bewaring: bewaringstoestand bij begraving.
systeem.
2. Materialen.
2.1.2. Kalksteen.
Kalksteen is in Egypte een zeer verspreid voorkomend mate-
riaal. In verband met de herkomst van de te Elkab gevonden kalk-
stenen stukken kan dan ook niets gezegd worden.
Visueel kan wel een onderscheid gemaakt worden tussen drie
verschillende soorten kalksteen die te Elkab gebruikt werden.
Dit op basis van korrelgrootte en kleur.
1. Fijn-korrelige witte kalksteen.
2. Grof-korrelige wit-gele kalksteen.
3. Fijn-korrelige roze kalksteen.
Het voorkomen van de laatste twee soorten is echter zeer uitzon-
derlijk.
Kalksteen komt in de omgeving van Elkab voor in geheel de
westelijke woestijn en in de oostelijke woestijn tussen Luxor en
Esna. Een belangrijke plaats van exploitatie gedurende dynas-
tische tijd was Gebelein (604).
2.1.3. Breccia.
Het betreft hier een breccia bestaande uit een rood
bindmiddel en inclusie van oa. kalksteen en silex. Dit soort
breccia komt zeer frequent voor in de westelijke woestijn,
ondermeer in de omgeving van Esna. Het kan uitzonderlijk echter
ook op de oostelijke oever gevonden worden (605).
2.1.4. Basalt.
611
. Lucas & Harris 1962: 421-428; el Khouly 1978: 789-801.
612
. M 294 werd gevonden in graf 88, waarin ook nog een
stenen disc (M 293) voorkwam, zodat het mogelijk is dat het
onafgewerkte stuk meegegeven werd als staander. De beide hier
behandelde onafgewerkte stukken, M 294 en M 295, zijn trouwens
uit hetzelfde graf (nr. 88) afkomstig.
613
. vgl. el Khouly 1978: 799.
145
werden.
Gezien het laatste feit haast vanzelfsprekend is en de
stukken aan de buitenzijde alle op dezelfde manier afgewerkt
zijn, is het niet nodig hier verder rekening mee te houden voor
het opstellen van de typologie.
4. Vaatwerkvorm.
4.1. Methodologie.
4.2.1. Wand.
4.2.1.1. Terminologie.
Zelfde principes als voor de ceramiek (614). Wat de gesloten
types betreft moet er wel rekening gehouden worden met het feit
dat, omwille van niet weggewerkte sporen van het uitboren, de
dikte van de wand op verschillende plaatsen van een stuk sterk
afwijkend kan zijn.
4.2.1.2. Elkab data. (II: 14)
4.2.2. Basis.
4.2.2.1. Terminologie.
614
. zie pg. 74.
615
. zie pg. 75.
146
4.2.3. Hals.
4.2.4. Rand.
4.2.4.2.1. Types.
hoek en top.
4.2.4.2.2. Frequentie der categorien randtypes. (II: 15)
618
. vgl. pg. 77-78 en III: 6.
619
. Bij het stenen vaatwerk komen als Wavy handles enkel
sierbanden voor die bestaan uit imitaties van koord. Ze worden
behandeld als versiering. (pg. 148).
620
. Voorkomen in relatie tot vaatwerktypes, zie III: 17.
621
. Voor beschrijving van de vormgroepen, zie pg. 83-84.
148
USx
UX
Vormgroepen van het gesloten vaatwerk.
RS
RNIv
RNCv
5. Versiering.
5.1. "Wavy handle" versiering.
622
. Vaatwerktypes S RFB 1, S URB 1, S UFB 2.
623
. zie pg. 87.
149
8. Bewaringstoestand.
10. Typologie.
10.1. Type groep.
10.2. Vaatwerkklassen.
624
. zie pg. 153-157.
625
. zie pg. 89-90.
626
. M 156. pl. Het gebroken stuk was terug vastgekleefd.
Het kleefmiddel kon in febr. 1980 onderzocht worden door C.
Traunecker en M. Wuttmann, Centre Franco-gyptien des Temples de
Karnak, laboratoire de technologie.
"Matire blanche homogne. On observe un resau de craquelures
profondes. Surface lisse. Compositon: Carbonate de calcium trs
pur. Il est difficile de dterminer s'il agit de calcaire broy
finement ou de chaux. Les craquelures et leur forme indiquent
l'usage d'un liant organique mlang au calcaire. Il ne nous a
pas t possible de dterminer sa nature (rsine ou gomme ?)."
627
. zie pg. 89.
150
10.3.1. Definitie.
Zelfde principes als voor de ceramiek.
---------------------------------------------------------------
Discs (III: 26) DIS
UFL 0 - 1 (631) a - -
UFL 1 USx 6 1 (632) a 13 f 4930-4934
628
. Petrie, Wainwright & Gardiner 1913: pl. 32-44; Petrie
1914: pl. 25-27.
629
. De types werden net als voor het vaatwerk visueel
vergeleken en vervolgens werd het bekomen resultaat
gecontroleerd via berekening van de indices op basis van de
gepubliceerde tekeningen.
630
. M 156, M 293.
631
. M 368, asymmetrisch stuk.
632
. M 398.
633
. H 41.
151
4371-4372
Medium diep / smalle basis
634
. M 370.
635
. H 313, M 95.
636
. M 288.
637
. M 94.
638
. M 85, M 89, M 96.
639
. H 314, M 158, M 371.
640
. M 321, M 323, M 332.
641
. H 315, M 397.
642
. H 43, H 45, M 97, M 289.
152
3704-3705
Unrestricted Flatbased Cylindrical Jars (III: 27) UFY
Slank / brede Ai
643
. M 229.
644
. M 152, M
645
. H 42, H 316, M 290.
646
. M 399.
647
. M 231.
648
. M 280.
649
. M 325, M 400.
650
. M 322.
153
10.5. Besluit.
Uitgaande van de uniformiteit der gegevens mag voor het
stenen vaatwerk gesteld worden dat de productie ervan zeker in
even sterke mate gestandardiseerd was dan die van de ceramiek.
651
. Het omgekeerde kwam ook voor. Hiervan bestaan echter
geen voorbeelden in het door ons behandelde materiaal.
154
652
. Balcz 1932: 113.
653
. el Khouly 1978: 692-706, pl. 124-125.
654
. el Khouly 1978: 707-712, pl. 127.
655
. zie pg. 231 (M 294).
656
. zie nota 626.
657
. M 368, vaatwerktype S UFL 0.
658
. Vandier d'Abbadie 1972: 104.
659
. Goneim 1957: pl. 32.
660
. Brunton 1937: 57.
661
. Balcz 1932: 113.
155
662
. bv. Emery 1962.
663
. Het bestaan van echte sets stenen vaatwerk wordt oa.
bevestigd door de vondsten uit het graf van Hetepheres (Reisner
1955: 42-43). Zie ook Kroeper & Wildung 1985: 90, abb. 311.
664
. Vgl. Vandier d'Abbadie 1972: 139.
665
. Balcz 1932: 91.
666
. oa. Vandier d'Abbadie 1972: 109.
667
. Balcz 1934: 88.
156
668
. bv. Petrie 1901: 27, pl. 9. Hier gebeurde de afsluiting
uitzonderlijk met goudblad.
669
. Dit komt regelmatig voor bij dit soort vaatwerk. Vgl.
Reisner 1931: pl. 51, 54; el Khouly 1978: pl. 81.
670
. Balcz 1934: 83-86; Jcquier 1921: 142; Kaplony 1963:
273-274.
671
. Volgens Wb komt de term b3s slechts voor vanaf MR.
Balcz 1934: 85 haalt de term reeds aan voor het Oude Rijk. Zie
ook du Mesnil du Buisson 1935: 96.
672
. Gardiner 1957: 527, W 1-2.
673
. du Mesnil du Buisson 1935: 96.
157
674
. Balcz 1934: 86-88; Jcquier 1921: 142; Kaplony 1963:
274-275.
675
. Baumgartel 1960: 54-57.
676
. zie pg. 131-133.
158
C. DE PALETTEN.
1. Algemene inleiding.
1.1. Inleiding.
* Materiaal.
677
. Over de functie van deze platte keien kan geen discus-
sie bestaan. M 828 vertoonde nog sporen van kleurstof. vgl. ook
Lansing 1935: fig. 7.
678
. Petrie 1921: pl. 52-59. Aan te vullen met Petrie 1920:
pl. 43-44. Verdere aanvullingen in diverse opgravingsverslagen.
160
* Vervaardigingstechniek.
* Eigenschappen van het oppervlak.
* Vorm.
* Versiering.
* Grootte.
* Gebruikstoestand.
2. Materiaal.
voorbeeld.
Tenslotte werden de paletten afgeschraapt, wat zichtbaar is
op enkele exemplaren die niet of zeer weinig gebruikt geweest
zijn. Uitgaande van de sporen die dit afschrapen nagelaten heeft
- kleine parallelle groefjes met een lengte van 1 tot 2 cm - kan
men veronderstellen dat dit met een klein, getand werktuig in
silex of metaal moet gebeurd zijn.
Uit de hier behandelde paletten blijkt nergens dat er na
het afschrapen ook nog een polijsting zou plaats gevonden
hebben, op de niet gebruikte stukken is in elk geval geen
polijsting zichtbaar. De afwezigheid van polijsting is logisch
aangezien het oppervlak van een palet zeer snel aangetast wordt
door het fijnmalen van de kleurstoffen en er tegelijkertijd door
het gebruik automatisch een soort polijsting gaat ontstaan.
De keien die als palet dienst deden zijn normalerwijze niet
bewerkt. In n geval (H 956) heeft zo'n kei enkele grote afsla-
gen gekregen om de gewenste vorm te verkrijgen.
4. Vorm analyse.
4.1. Paletten op keien. (III: 29)
682
. Er is n voorbeeld van een onbewerkt palet op grau-
wacke (M 41). Dit wordt onder P(ebbles) geklasseerd.
162
5. Versiering.
0. Onversierd.
1. Parallelle lijnen, evenwijdig met de boord.
2. Driehoekige inkepingen, rondom rond de boord.
6. Afmetingen.
Voor het meten van lengte en breedte van de stukken worden
telkens de maximum waarden genomen. De positie van deze maximum
waarden wordt automatisch opgedrongen door de vorm van het stuk,
zodat een nadere bepaling ervan overbodig wordt. Ook het bepalen
van de dikte gebeurt via de maximum diameter. De paletten vormen
in doorsnede normaal een langgerekte ellips met de maximum
diameter in het centrum.
7. Gebruikstoestand.
a. bovenzijde.
b. bifaciaal.
8. Bewaringstoestand.
Naast de gebruikstoestand kunnen we ook de eventuele
beschadigingen die het stuk heeft ondergaan nakijken. We maken
een onderscheid tussen drie mogelijkheden:
1. Gaaf.
2. Licht beschadigd. Kleine stukjes van rand en vooral hoeken
zijn verdwenen.
3. Zwaar beschadigd. Grote stukken van de rand zijn verdwenen.
De oorspronkelijke vorm van het palet wordt moeilijk
herkenbaar.
plaats.
De codering van de bewaringstoestand wordt dan ook nog aan-
gevuld met:
9. Catalogus.
1. Inleiding.
Objecten vervaardigd uit been of ivoor behoren tot de
karakteristieke grafgiften van de Naqada-cultuur. Voor de
diverse soorten objecten kan meestal een evolutie van de vorm
doorheen de Naqada-periode nagegaan worden (683). Het aantal te
Elkab gevonden voorwerpen is echter te beperkt om een dergelijke
evolutie eventueel te kontroleren. Wel is het duidelijk dat alle
gevonden voorwerpen zich gemakkelijk laten inpassen binnen het
geheel van de stukken gekend voor de Naqada-periode.
2. Materiaal. (684)
3. Typologie.
Gezien het feit dat de functie van de meeste objecten
zonder meer duidelijk is, werd dit als uitgangspunt voor de
typologische beschrijving genomen.
3.1.2. Catalogus.
Afgezien van een fragment van een armband (H 837), vormen
alle te Elkab aangetroffen exemplaren een gesloten vondst (M 109
- M 126) (688). Het betreft hier allemaal armbanden met kleine
afmetingen (diameter ong. 4cm), die enkel geschikt zijn voor
kinderen. Dit is natuurlijk toeval want armbanden geschikt voor
volwassen personen zijn goed gekend voor de Naqada-periode.
3.3.1. Beschrijving.
3.3.2. Catalogus.
Nr. Graf Bewaring l. diam. lepelvlak
----------------------------------------------------------
M 314a 85 F - 0.75 3.2 x 4.4
M 314b 85 F - 0.75 3.0 x 4.5
M 405 93 C 20.3 0.9 3.5 x 3.35
3.4. Vaatwerk. (III: 30)
3.4.1. Beschrijving.
696
. Vandier d'Abbadie 1972: VI, 73-91. Typische kohl-vaas-
jes komen slechts vanaf het begin van het Midden Rijk voor.
697
. Omwille van de slechte bewaringstoestand van de skelet-
ten. De oorzaak hiervan is de aanwezigheid van zout in de onder-
grond te Elkab (zie pg. 70, nota 326).
169
E. VARIA.
1. Parels.
1.1. Materialen (698).
1.1.1. Chalcedoon.
698
. Determinatie I. Quintens (Leuven), behalve H 90 en H
322 (M. Fieremans, KUL).
699
. Lucas & Harris 1962: 391-392.
700
. Lucas & Harris 1962: 402-403.
170
1.1.6. Kalksteen.
Kalksteen werd gebruikt voor het vervaardigen van kleine
pareltjes.
1.1.7. Clinachlore.
701
. Lucas & Harris 1962: 388-389.
702
. Lucas & Harris 1962: 391.
703
. Lucas & Harris 1962: 394-395.
704
. Op de vervaardiging van parels wordt hier niet verder
ingegaan aangezien de toegepaste technieken overzichtelijk be-
sproken werden door Lucas & Harris 1962: 42-44.
171
1.2.5. Hanger.
705
. Peterson 1980.
172
706
. Graf 5, zie pg. 194-195.
707
. zie bv. Ayrton & Loat 1911; Peet 1902.
708
. Baumgartel 1960: 106-110.
709
. Baumgartel 1960: 106-107.
710
. Graf 41, zie pg. 207-208.
711
. Baumgartel 1960: 107.
712
. M 044. Het stuk stond ons niet ter beschikking voor
analyse van het metaal.
174
713
. Graf 85; M 341, M 345.
714
. Dit stuk komt uit de opgravingen van 1968, de determi-
natie gebeurde in het Laboratorium voor Prehistorie, K.U.L.
715
. Deze analyse en de volgende twee gebeurden door C.
Traunecker en M. Wuttmann, zie nota 626.
175
6. Schelpen (716).
6.1. Schelpen gebruikt als versiering.
Catalogus.
Catalogus.
H 856.2 fragment van Nijl-bivalve, mogelijk Aspatharia rubens
716
. Determinatie mr. T. Pain (London).
717
. zie pg. 154.
176
of Aspatharia hartmanni.
M 145 1 klep van Etheria elliptica.
M 292 1 klep van Etheria elliptica.
7.2. Fauna.
719
. Determinatie mr. T. Pain (London).
178
Hfdst. II. OPGRAVINGSVERSLAG.
A. INLEIDENDE PROBLEMATIEK VAN HET GRAFVELD.
722
. Deze graven horen samen met de Grieks-Romeinse neder-
zetting van Elkab. Voor deze nederzetting, zie: Capart 1940; De
Meulenaere 1970: 36-39; Quaegebeur 1981; Hendrickx & Huyge 1989:
nrs. 12, 20.
723
. Quibell 1898: 8.
724
. Quibell 1898: 9 (nr. 166).
725
. Quibell 1898.
180
This type is characterised by the contracted position of
the body, the vertical jars with cordage pattern, the square
slate palettes, the flat alabaster dishes, and four shapes of
alabaster vases (pl. X: 22, 31, 44, 48)...." (726).
Slechts enkele graven worden meer in detail besproken: " In
one of these tombs (L 2) the body was found complete, lying on
the left side, with the head to the south. At the head end were
one wavy-handled pot of a late type (XI.3), two vertical jars
(as XI.5) with cordage pattern, a square slate palette, and
above these a pot (XI.9) with decoration in wavy red lines; also
an alabaster cup (X.38), containing six finger bones. At the
other end were a bowl and two bases of well-known forms."...
"No. 206 had a fragment of a square Neolithic palette, an
alabaster bowl with a spout (X.19), a taller bowl, also of
alabaster (X.30) and a lot of beads - felspar discs, long
cylinders of copper (?) and steatite." (727)
Quibell vermeldt stukken die typisch zijn voor de periodes
die door ons zullen gedefinierd worden als Naqada IIIA1 - IIIB
(728) [A UFY types met geschilderde net-imitaties, C PSJ types
(Quibell 1898: pl. 11/4), A RSJ types (pl. 11/11-14), rechthoe-
kige paletten] en Naqada IIID [stenen vaatwerk, vaatwerktypes S
RFB 2 (Quibell 1898: pl. 10/30, 44), S RFC 1 (pl. 10/16) S RFC 2
(pl. 10/17), S FRJ 1 (pl. 10/31)]. Het is echter helemaal niet
duidelijk om hoeveel graven het oorspronkelijk handelde en even-
min mag als zeker aangenomen worden dat alle graven die door
Quibell als 'Libyan' omschreven worden in de Naqada-periode
thuishoren. De kans is namelijk zeer groot dat een aantal door
hem op pl. 27 vermelde graven in werkelijkheid in het Oude Rijk
moeten geplaatst worden. Hierover kan echter geen zekerheid be-
staan gezien de uiterst rudimentaire beschrijving. Het grote
belang van het stenen vaatwerk is opvallend en misschien hebben
we hier te maken met een rijker deel van het grafveld, alhoewel
deze indruk ook kan veroorzaakt zijn doordat Quibell enkel de
belangrijkste graven beschreef.
De exacte situering van deze graven is echter onduidelijk.
Vertrekkend van de huidige toestand van het terrein moeten ze
ons inziens geplaatst worden ten noorden en eventueel ten
noordoosten van het door ons behandelde grafveld. Van de
opgravingen gedaan door Quibell binnen het noordelijk deel van
het terrein omschreven door de grote omheiningsmuur van Elkab,
waar zich mogelijkerwijze ook predynastische graven bevonden
(729), is heden ten dage niets meer zichtbaar.
726
. Quibell 1898: 8-9.
727
. Quibell 1898: 8.
728
. Quibell 1898: 8-9, pl. 10-11, 27.
729
. Quibell 1898: 5-7.
181
Ten zuiden van het door ons behandelde grafveld zijn een
aantal storthoopjes zichtbaar, die telkens van het leegmaken van
n graf afkomstig moeten zijn. Quibell maakt nergens melding
van opgravingen die hij in deze buurt zou verricht hebben. Het
is weinig waarschijnlijk, gezien de vrij systematische
verstoring van het terrein en de geringe aanwezigheid van
oppervlakte materiaal, dat we hier te maken hebben met
plunderingen door de lokale bevolking. Bij dergelijke
plunderingen van graven blijven de skeletresten trouwens steeds
verspreid in de omgeving achter en dit is op het terrein in
kwestie niet het geval. De enige buitenlander die naar ons weten
in aanmerking komt om na 1900 en voor 1937 (730) opgravingen
verricht te hebben te Elkab is Somers-Clarke (731). Het is niet
uit te sluiten dat het hier nooit gepubliceerde opgravingen van
Somers-Clarke uit het eerste kwart van deze eeuw betreft.
Eventueel materiaal uit deze opgraving kon echter niet terug
gevonden worden. Uitgaande van de afmetingen van de graven en de
enkele scherven die aan de oppervlakte liggen, moeten ook dit
graven behorende tot de Naqada-cultuur geweest zijn. Een
exactere datering binnen de Naqada-cultuur is in dit geval
echter onmogelijk.
730
. Datum waarop de Belgische opgravingen te Elkab, onder
leiding van J. Capart aanvingen. (Mekhitarian 1985: 227).
731
. Dawson 1972: 65. Somers Clarke woonde vanaf 1906 (graf-
fito op dak van Somers Clarke House te Nasrab) tot aan zijn dood
in 1926 afwisselend te Heliopolis en te Nasrab. Tussen 1926 en
1937 verbleef vermoedelijk alleen G. Brunton nog een korte
periode in het Somers Clarke House (Brunton 1932: 272). Hij
vermeldt echter geen opgravingen die hij te Elkab zou verricht
hebben.
732
. Voor de geologische beschrijving van het terrein
baseren we ons op Vermeersch 1978: 1-11.
733
. Vermeersch 1978: 9.
182
746
. Helck 1975: 126.
185
1. Inleiding.
Alle graven worden individueel beschreven. Enkel van de
graven die nog objecten in situ bevatten wordt een plan gegeven.
Scherven in verstoorde graven bevonden zich in regel ver-
spreid over het gehele volume van de vulling van een graf,
zonder concentratie op de bodem. Reconstructie van stukken
uitgaande van de scherven was slechts in enkele, zeer uitzonder-
lijke gevallen mogelijk. Dit wijst erop dat de graven na plunde-
ring open bleven liggen en slechts na geruimte tijd, op natuur-
lijke wijze terug gevuld raakten. Hierbij kwamen ook scherven
uit andere periodes - hoofdzakelijk Romeins - in de graven
terecht. Het mag dus niet uitgesloten worden dat scherven die
onder verstoorde graven vermeld worden er oorspronkelijk niet
toe behoorden maar er slechts ten gevolge van plundering in
terecht kwamen.
Vorm en afmetingen van de geplunderde graven konden in een
aantal gevallen slechts bij benadering vastgesteld worden. De
oorspronkelijke afmetingen kunnen kleiner geweest zijn.
2. Types van grafconstructies.
2.1 Inleiding.
747
. Vgl. Krzyzaniak 1977: 156.
748
.zie pg. 239-246.
749
. Een kleine groep graven, chronologisch waarschijnlijk
samenhorend (zie pg. 241, groep 5) is andersom georinteerd. De
schedels bevinden zich het NW.
186
2.2. Kuilgraven.
750
. Dit kon gebeuren dankzij een licht kleurverschil tussen
de vulling van het graf en de omliggende silten. Dit
kleurverschil was vooral duidelijk onmiddellijk na het
verwijderen van de bovenlaag, voor de grond de kans had uit te
drogen. De grafvulling was tevens minder compact, wat eveneens
merkbaar was tijdens de opgraving.
751
. De enige uitzondering hierop is het kindergraf 23, waar
de bodem licht concaaf bleef. Dit graf was tevens abnormaal
ondiep. (zie pg. 201)
752
. Reisner 1936: 1.
753
. bv. Ayrton & Loat 1911: 6-7.
754
. zie pg. 194.
187
(755).
Wel vertoonde een van de geplunderde graven (756) nog resten
van een constructie in tichelsteen die in de grafkuil zelf ge-
bouwd was. Alhoewel het erop lijkt dat de constructie de
grafkuil aflijnde, zijn de resten toch te miniem om besluiten te
trekken in verband met de juiste aard en afmetingen van deze
constructie. Voor de typologische indeling van de grafconstruc-
ties werd met dit graf dan ook verder geen rekening gehouden.
De graven werden na de bijzetting van lichaam en grafgiften
opgevuld met aarde afkomstig van het uithalen van de grafput.
Gezien het feit dat oversnijding van de graven slechts zeer uit-
zonderlijk voorkomt mag verondersteld worden dat het overschot
van de grafvulling als plaatsaanduiding op het graf opgehoopt
werd (757). Of er rond deze hopen aarde nog verstevigingen aan
gebracht werden door middel van stenen, hout of vlechtwerk is
onmogelijk na te gaan. Er werden in elk geval geen sporen van
teruggevonden evenmin als er abnormale hoeveelheden keien in de
omgeving van de graven voor kwamen (758).
760
. We treffen dit soort grafconstructies niet aan in de
grote grafvelden ten noorden van Luxor (Naqada, Diospolis Parva,
Matmar, el-Mustagidda). Gelijkaardige constructies bevonden zich
wel in een aantal grafvelden ten zuiden van Armant.
761
. vgl. Krzyzaniak 1977: 163.
762
. Dit in tegenstelling tot de algemene observatie van
Reisner "Type 1c ... open pit with side chamber... small side
chamber, excavated in the east wall of the pit at the bottom and
usually sunk below the bottom of the pit." (Reisner 1936: 52).
189
763
.zie pg. 222-223.
764
. Dergelijke graven kwamen oa. te Elkab voor in de onmid-
dellijke nabijheid van het door ons behandelde grafveld (Quibell
1898: 7; Hendrickx & Huyge 1989: nr. 30)
190
769
. Omwille van de slechte bewaringstoestand van het ske-
letmateriaal kon enkel de toestand der tanden als criterium voor
ouderdomsdeterminatie gebruikt worden. De slijtage van tanden is
echter een zeer onbetrouwbare ouderdoms indicator, aangezien de
voedingsgewoonten een zeer sterke invloed hebben. Binnen de
192
1) F 89-90 / 67-68.
2) Onverstoord.
3) Kuilgraf. 1,50 x 0,60 x 0,90 m.
4) Drie skeletten. Linkerzijde, schedel Z.O.
Skelet A: adult. Skelet B: adult. Skelet C: infans II (7-8 j.)
(771)
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 32 A FRJ 6 C
2. H 97 A UFC 2 C
3. H 98 C PSJ 5 C
4. H 219 A UFY 5 C
5. H 336 A UFC 4 C
groep der adulten kan dan ook enkel een onderscheid gemaakt
worden tussen drie verschillende vormen van slijtage der tanden.
De individuele variabiliteit der slijtage beperkt echter de
mogelijkheid om verbanden te leggen met exacte ouderdomsgroepen.
770
. De opgravingsnrs. vormen geen doorlopende serie aange-
zien ze tijdens de opgravingen voor de identificatie van alle
soorten archeologisch materiaal gebruikt werden. Gedurende de
campagne van 1968 werden nrs. gebruikt die met een H begonnen en
gedurende de campagnes 1977-1979 nummers die met een M
aanvangen. Op de stukken zelf werden nadien nrs. aangebracht die
gebruikt werden voor de registratie door de Egyptische
Oudheidkundige Dienst. (Concordantie tabel II: 27-30).
771
. Determinatie prof. A. Thoma (UCL).
193
6. H 337 A FRJ 9 C
7. H 338 A FRO 1 C
8. H 339 A RSJ 4 C
9. H 361 A UFY 3 C
Miscell.
10. H 90.1 parels
11. H 90.2 kleurstift, oker
12. H 284 naald
13. H 332 parels
6) De drie skeletten werden gelijktijdig begraven. De schedels
van de skeletten A en B bevinden zich naast elkaar, maar skelet
A bevindt zich verder onder skelet B.
De parels H 90.1 vormden een snoer dat strak rond de schedel van
skelet B gespannen was. Voor het aangezicht van skelet B
bevonden zich de naald H 284 en de okerstift H 90.2. De parels H
332 bevonden zich in de omgeving van de hals van skelet C.
4.2. Graf 2. (III: 33)
1) F 85,5-87 / 69,5-70,5.
2) Onverstoord.
3) Kuilgraf. 1,30 x 0,65 x 1,00 m.
4) Twee skeletten. Linkerzijde, schedel Z.O.
Skelet A: adult (?) Skelet B: adult (?).
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 318 A FRO 1 C
2. H 319 A RSJ 2 C
3. H 320 A RSJ 1 C
4. H 321 A RSJ 2 C
5. H 473 A RFC 5 C
6. H 474.1 C UFB 1 C
7. H 477 A RSJ 2 C
9. H 479 C PSJ 5 C
10. H 474.2 C UFB 1 C
11. H 474.3 C UFB 1 C
Miscell.
8. H 478 palet, type F.1
12. H 496 enkele fragmentjes malachiet (?), hoekige
vorm.
6) Beide skeletten werden tegelijkertijd begraven.
De exacte positie van H 474.2 en H 474.3 werd niet genoteerd.
Vermoedelijk in de onmiddellijke nabijheid van H 474.1. De
enkele kleine fragmentjes malachiet (?) bevonden zich voor de
borst van skelet B.
194
4.3. Graf 3.
1) F 90-91 / 70-71.
2) Onverstoord.
3) Kuilgraf. 1,15 x 0,65 x 0,60 m.
4) En skelet. Linkerzijde, schedel N.W.
Skelet: adult (?)
5) Grafgiften.
Geen.
6) Bij de aanleg van graf 3 werd graf 4 verstoord. In graf 3
werden een aantal scherven gevonden (H 294) die afkomstig moeten
geweest zijn van verstoord vaatwerk uit graf 4.
4.4. Graf 4.
1) F 90-91 / 70-71
2) Gedeeltelijk verstoord. Het is onduidelijk of zich nog graf-
giften in situ bevonden.
3) Kuilgraf. 1,20 x 0,70 x 0,80
4) En skelet. Schedel verplaatst tijdens verstoring. Vermoede-
lijk linkerzijde, schedel ZO.
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 317 C UFL 3 C
2. H 294.1 A RSJ - F
3. H 294.2 C a-typische scherven
Stenen vaatwerk.
4. H 313 S UFB 2 C
5. H 314 S RFB 3 C
6. H 315 S RFC 1 C
7. H 316 S FRJ 1 C
6) Graf 4 werd verstoord door het aanleggen van graf 3. Hierbij
werd H 313 gebroken en het skelet verstoord. De grote scherven
van H 313 werden terug samen gelegd en de schedel erin
geplaatst. De scherven H 294 komen wel uit dezelfde omgeving,
maar het is niet zeker dat ze oorspronkelijk ook tot hetzelfde
grafmeubilair behoorden.
Aardewerk.
1. H 349 A RSJ 1 C
2. H 350 A UFC 3 FR
3. H 352 A FRJ 6 C
4. H 360 A UFB 2 C
5. H 377 A UFY 4 C
Miscell.
6. H 362 enkele brokken malachiet (?), hoekig, max.
diam. 2,0 cm.
7. H 379 afdrukken vlechtwerk.
6) De drie skeletten werden gelijktijdig begraven, maar liggen
gedeeltelijk over elkaar. Skelet C lag onderaan, maar was in een
zodanig slechte bewaringstoestand dat de exacte houding niet
meer kon nagegaan worden.
De brokjes malachiet (?), H 362, bevonden zich onder de kin van
skelet A. Onder de voeten van skelet B werden de fragmentaire
afdrukken van twee op elkaar liggende matten aangetroffen (772).
4.6. Graf 6.
1) F 89-90 / 68,5-69,5
2) Volledig geplunderd. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,20 x 0,60 x ? m.
4) Enkele verspreide fragmenten.
5) Grafgiften.
geen.
4.7. Graf 7.
1) F 90-91,5 / 73-74
2) Volledig geplunderd. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,45 x 0,65 x ? m.
4) Enkele verspreide fragmenten.
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 452 A UFY 5 C
6) H 452 werd juist onder het loopvlak aangetroffen. Het stuk
kan dus eventueel intrusief zijn.
4.8. Graf 8.
1) F 98-100 / 66-67,5
2) Volledig geplunderd. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,95 x 0,90 x ? m.
772
. zie pg. 172-173.
196
1) F 85,5-86,5 / 67,5-68,5
2) Onverstoord.
3) Kuilgraf. 1,15 x 0,60 x 0,90 m.
4) En skelet. Linkerzijde, schedel ZO.
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 66 C PSJ 5 C
2. H 368 C UFB 3 P
3. H 369 A UFY 2 FR
4. H 370 A FRJ 6 C
5. H 374 C PSJ 5 P (773)
6. H 69 C (USv -) F
6) De positie van H 69 werd niet genoteerd.
1) F 88-89 / 65,5-66,5
2) Nagenoeg volledig verstoord. Enkel een gedeelte van de borst-
773
. Kraag ontbreekt; oude beschadiging.
197
1) F 89,5-90,5 / 61-62
2) De grafkuil was aan de zuidelijke zijde verstoord. Het skelet
en H 169 bevonden zich nog in situ.
3) Kuilgraf. 0,95 x 0,55 x 0,85 m.
4) En skelet. Linkerzijde, schedel ZO.
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 169 A FRJ 6 C
6) Gezien de verstoring van het graf kan het oorspronkelijke
grafmeubilair uit meerdere stukken bestaan hebben.
774
. H 814 kan een fragment zijn van hetzelfde stuk als H
150.1
198
1) F 90,5-91,5 / 60,5-61,5
2) Nagenoeg volledig verstoord. Geen enkel van de objecten
bevond zich in situ.
3) Kuilgraf. Afmetingen konden niet meer nagegaan worden.
4) En skelet. Volledig verstoord.
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 112.1 C UFL 1 P
2. H 112.2 C UFB 3 C
3. H 112.3 C UFL 1 P
4. H 135.1 C UFL 3 P
5. H 135.2 C UFL 1 P
6. H 191.1 C UFL 1 C
7. H 191.2 C URB 1 C
8. H 191.3 C URP 2 FR
9. H 191.4 C UFL 1 C
10. H 191.5 C UFL 3 P
6) Al de grafgiften zijn ruwe schaaltjes. Ze werden verspreid
aangetroffen in de grafvulling. Het is niet zeker dat ze tot het
oorspronkelijke grafmeubilair behoorden.
1) F 93,5-95 / 54-55,5
2) Grotendeels verstoord. Het stenen vaatwerk bevond zich nog in
situ.
3) Kuilgraf. Afmetingen konden niet meer nagegaan worden.
4) Geen resten van skelet.
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Stenen vaatwerk.
1. H 41 S URB 1 C
2. H 42 S FRJ 1 C
3. H 43 S RFC 2 C
4. H 45 S RFC 2 C
6) De afmetingen van het oorspronkelijke graf en de omvang van
de verstoring kon niet meer vastgesteld worden. Aangezien geen
skeletresten gevonden werden kan men zich zelfs de vraag stellen
of het wel om een graf handelde. Depots met objecten komen voor
in predynastische grafvelden (775). Het is echter ook mogelijk
dat het wel degelijk een graf betrof dat echter door de aanleg
van graf 15 verstoord werd. Dit kon echter niet aangetoond wor-
den.
775
. vgl. Mond & Myers 1937: pl. 4.
199
776
. Het geheel der scherven H 92 wordt op pl. III: 37 met 1
aangeduid.
200
1) F 92,5-94 / 66,5-67,5
2) Onverstoord.
3) Kuilgraf. 1,35 x 0,80 x 1,10 m.
4) Twee skeletten. Linkerzijde, schedel ZO.
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 161 A UFC 2 FR
2. H 162 A RRJ 1 P
3. H 167 A RSJ 1 C
4. H 175 C PSJ 4 P (777)
5. H 192 A FRJ 6 C
6. H 193 A UFY 2 P (778)
7. H 194 A FRO 1 C
8. H 195 C PSJ - F
6) Beide skeletten werden tegelijkertijd begraven, waarbij
skelet A gedeeltelijk op skelet B gelegd werd.
777
. Kraag ontbreekt.
778
. Kraag ontbreekt.
201
Aardewerk.
1. H 255 A RSJ 1-5 F
2. H 256 A RSJ 1-5 F
3. H 378.1 C PSJ - F
4. H 378.2 C URB 2 F
Miscell.
2. H 802 palet, type P
1) F 83-84 / 72-73
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,25 x 0,45 x 0,80 m.
4) En skelet. Volledig verstoord.
Skelet: adult ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 808 C UFL 2 P
2. H 809.1 A RSJ 1-5 F
3. H 809.2 A RFC 3 F
4. H 809.3 C RSJ 1 F
Stenen vaatwerk.
5. H 811 S (USx -) F
4.26. Graf 26.
1) F 82-83 / 71,5-72,5
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,10 x 0,40 x 0,80 m.
4) Verspreide fragmenten.
5) Grafgiften.
Geen.
4.27. Graf 27.
1) F 79-80 / 71-72
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,40 x 0,50 x 0,45 m.
203
4) Verspreide fragmenten.
5) Grafgiften.
Geen.
1) F 75,5-76,5/ 74-75
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,50 x 0,60 x 0,70 m.
4) En skelet. Volledig verstoord.
Skelet: adult (?)
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 819.1 A a-typische scherven
2. H 819.2 C a-typische scherven
4.29. Graf 29. (III: 41)
1) F 77-78 / 71,5-72,5
2) Onverstoord.
3) Kuilgraf. 1,05 x 0,65 x 0,50 m.
4) En skelet. Linkerzijde, schedel ZZO.
Skelet: adult I, vrouw ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 820 A FRJ 5
2. H 821 C UFC 2
3. H 822 C UFL 3
4. H 823 C PSJ 4
5. H 824 A FSJ 3
6. H 825 A RFC 6
Miscell.
7. H 818 palet, type P (779)
779
. De localisering van het stuk kon niet genoteerd worden
omdat het door een arbeider bij het stort gegooid werd. Het is
echter zeker uit dit graf afkomstig.
204
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 827.1 A RSJ 1-5 F (780)
2. H 827.2 C PSJ 3 F
3. H 827.3 C PSJ - F
4. H 827.4 A (USx -) F
5. H 827.5 C UFB 2 F
6. H 827.6 C (USv -) F
7. H 827.7 C RSJ 1 F
Miscell.
8. H 828 palet, type P
6) Een gedeelte van het graf is dieper uitgegraven dan de rest.
Hierdoor ontstaat aan de ZW-zijde een bankje. Dit heeft
vermoedelijk niets te maken met de oorspronkelijk grafaanleg,
maar is een gevolg van de plundering, waarbij een deel van het
graf breder en dieper gemaakt werd.
1) F 76-77 / 65-66
2) Volledig verstoord.
3) 1,30 x 0,60 x 0,80 m. In het graf bevonden zich een aantal
stukken zandsteen (max. 30 x 15 cm) die afkomstig kunnen zijn
van de oorspronkelijke grafconstructie.
4) Twee skeletten. Volledig verstoord.
Skelet A: adult ?. Skelet B: adult ?
780
. Scherven behoren vermoedelijk tot meer dan n gelijk-
aardig exemplaar.
205
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 831.1 C PSJ - F
2. H 831.2 A RSJ 1-5 F
3. H 831.3 C UFL 2 F
4. H 831.4 A FSJ 1-3 F
5. H 831.5 C a-typische scherven.
6) Het schervenmateriaal was gemengd met Romeinse ceramiek.
1) F 76-77,5 / 66-67
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1-1,50 x 0,70 x 0,70 m. De eigenaardige vorm van de
grafkuil moet aan de verstoring die plaats vond tijdens de plun-
dering van het graf, te wijten zijn.
4) Gering aantal verspreide fragmenten.
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 833 C a-typische scherven.
4.34. Graf 34.
1) F 76,5-78 / 69-70
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,45 x 0,50 x 0,90 m.
4) En skelet. Volledig verstoord.
Skelet: adult ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 834.1 C RSJ 1 F
2. H 834.2 C URB 2 F
3. H 834.3 A RSJ 4 F
4. H 834.4 C (USv -) F
4.35. Graf 35.
1) F 80-81 / 67-68
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,30 x 0,60 x 0,95 m.
4) En skelet. Volledig verstoord.
Skelet: adult ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
206
Aardewerk.
1. H 835.1 C RSJ 1 F
2. H 835.2 A (USx -) F
3. H 835.3 A (USx -) F
4. H 835.4 A a-typische scherven
5. H 835.5 C a-typische scherven
Miscell.
6. H 837 fr. armband
6) Het schervenmateriaal was vermengd met Romeinse ceramiek.
1) F 80-81,5 / 69-70
2) Gedeeltelijk verstoord, het skelet bevond zich nog
grotendeels in situ, evenals H 840.
3) Kuilgraf. 1,60 x 1,00 x 1,00 m.
4) En skelet. Linkerzijde, schedel ZO.
Skelet: adult ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 836.1 A RSJ 1-5 F
2. H 836.2 C PSJ - F
3. H 838.1 A (USx -) F
4. H 838.2 C DIS 1 P
5. H 838.3 C PSJ 3 F
6. H 838.4 C URB 2 F
Miscell.
7. H 840.1 wrijfsteen ?
8. H 840.2 wrijfsteen ?
1) F 83,5-85 / 66-67
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,40 x 0,50 x 1,00 m.
4) Gering aantal verspreide fragmenten.
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 841.1 A RSJ 1-5 F
2. H 841.2 C PSJ 5 F
3. H 841.3 A a-typische scherven
4. H 841.4 C a-typische scherven
1) F 88-89 / 75-76
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,60 x 0,40 x 1,15 m.
4) En skelet. Volledig verstoord.
Skelet: adult ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 842.1 A FRJ 1 F
2. H 842.2 A a-typische scherven
3. H 842.3 C a-typische scherven
1) F 85,5-87 / 80-81
2) Onverstoord.
3) Kuilgraf. 2,05 x 0,75 x 0,75 m.
4) En skelet. Linkerzijde, schedel ZO.
Skelet: adult ? man
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 963 A RSJ 2 C
2. H 964 C PSJ 4 C
3. H 965 A RSJ 2 C
4. H 966 C PSJ 4 C
5. H 967 C PSJ 6 C
6. H 968 A FSJ 6 C
7. H 969 A RFC 3 C
8. H 970 C UFB 6 C
9. H 971 A FSJ 3 FR (781)
Miscell.
10. H 972 palet, type P.
11. H 973 schedel en schouderblad van schaap.
781
. Niet restaureerbaar.
208
782
. Niet restaureerbaar.
209
1) F 92-93,5 / 80,5-81,5
2) Onverstoord.
3) Kuilgraf. 1,25 x 1,15 x 1,20 m.
4) En skelet. Linkerzijde, schedel ZO.
Skelet 1: Adult I-II ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 869 A RSJ 4 C
2. H 870 A RSJ 3 C
3. H 871 A RSJ 3 C
4. H 872 A RSJ 4 C
5. H 874 A FRJ 2 C
7. H 875 C URP 0 C
8. H 877 A UFC 4 C
9. H 879 A RFC 6 C
10. H 880 A FSJ 1 C
11. H 881 A FSJ 1 C
12. H 873 A a-typische scherven
Miscell.
6. H 876 palet, type S
6) De grote kruiken H 869 - H 872 werden blijkbaar nog
toegevoegd aan het grafmeubilair tijdens het vullen van het
graf. De scherven H 873 bevonden zich verspreid in de
grafvulling.
4.43. Graf 43. (III: 48-49)
1) F 90-92 / 84,5-85,5
2) Onverstoord.
3) Kuilgraf. 2,20 x 1,15 x 1,40
4) Drie skeletten. Linkerzijde, schedels ZOO.
Skelet A: adult I. Skelet B: adult II. Skelet C: juvenile
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. H 882 A RFC 4 C
2. H 883 A FRJ 3 C
3. H 884 A FSJ 4 C
4. H 885 A FSJ 1 C
5. H 886 A FSJ 3 C
6. H 887 A FRJ 3 C
7. H 888 A RSJ 4 C
8. H 889 A UFC 1 C
210
9. H 890 A RSJ 4 C
10. H 891 A FSJ 3 C
11. H 892 A FRJ 1 C
12. H 893 A RSJ 4 C
13. H 894 A RSJ 3 C
14. H 895 A FSJ 3 C
15. H 896 C UFB 2 C
16. H 900 C PSJ 4 C
17. H 951 C UFB 4 C
18. H 952 C UFB 2 C
19. H 953 A RFC 2 C
20. H 954 C PSJ 4 C
21. H 955 A RRJ 3 C
Miscell.
22. H 956 palet, type P
23. H 897 parels
24. H 898 parels
25. H 899 fragmenten malachiet (?), afgerond, max.
diam. 0,2 cm.
26. H 962brokjes malachiet (?), hoekig, max. diam. 1,4 cm.
6) De drie skeletten werden tegelijkertijd begraven. Skelet C
was in een zeer slechte bewaringstoestand en de exacte houding
ervan kon niet meer nagegaan worden.
De parels H 897 en H 898 evenals het malachiet (?) H 899 en H
962 bevonden zich rond de hals en onder de schedel van skelet C.
4.44. Graf 44.
1) F 96-97 / 86-87
2) Nagenoeg volledig verstoord. M 16 in situ (?) in Z-hoek.
3) Kuilgraf. 1,30 x 1,10 x 0,75 m.
4) Geen skeletresten.
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 13 C RSJ 1 P
2. M 16 C RSJ 1 C
6) Vanwege de volledige afwezigheid van skeletresten kan getwij-
feld worden of het hier werkelijk om een graf handelde.
1) F 94-95 / 87,5-89
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,70 x 1,20 x 0,60 m.
4) Gering aantal verspreide fragmenten.
5) Grafgiften.
211
783
. De objecten die niet op het plan aangeduid zijn bevon-
den zich niet meer in situ.
784
. Niet restaureerbaar.
212
9. M 30.1 C UFB 2 P
10. M 31.1 C PSJ - F
13. M 8.1 A (RNI -) F (III: 25)
14. M 8.2 C UFC - F
15. M 8.3 C RSJ 1 F
16. M 8.4 C (RNI -) F
17. M 8.5 C UFB 7 F
18. M 8.6 C UFB 7 F
19. M 8.7 A a-typische scherven.
20. M 30.2 C DIS 1 F
21. M 31.2 C URB 2 F
22. M 31.3 C UFB 7 F
Miscell.
11. M 14 palet, type F.2
12. M 15 naald
23. M 20 parels
24. M 21 fragmentjes malachiet (?), afgerond, max.
diam. 0,2 cm.
6) De vorm van het noordelijke deel van de grafkuil ging
volledig verloren door een grondige verstoring. De skeletten
zijn volledig verstoord, enkel de positie van de schedels, die
vermoedelijk ook niet meer de oorspronkelijk was, kon nog
vastgesteld worden. Toch mag vrijwel zeker aangenomen worden dat
beide skeletten tegelijkertijd begraven werden.
De fragmenten M 8 komen uit het volledig verstoorde noordelijke
deel van het graf. De overige fragmenten, M 30 en M 31 bevonden
zich respectievelijk in de buurt van M 30.1 en M 31.1. De parels
M 20 bevonden zich onder schedel B. De fragmentjes ruw malachiet
(?) M 21 onder schedel A.
Dit graf moet vrij recent verstoord zijn, aangezien in het ver-
stoorde gedeelte een stukje touw gevonden werd, dat ondanks de
zoute ondergrond te Elkab toch goed bewaard was.
5. M 37 C PSJ 6 C
6. M 38 A FSJ 5 C
7. M 39 A FSJ 3 C
8. M 40 A RFC 3 C
10. M 42 A FSJ 3 C
11. M 43 A FSJ 3 C
Miscell.
9. M 41 palet, type P
12. M 44 koperen beitel (?)
13. M 45 brokjes malachiet (?), hoekig, max. diam.
1,0 cm.
14. M 46 parels
15. M 47 beenderen van geit of schaap
6) De brokjes malachiet M 45 en de parels M 46 bevonden zich in
de omgeving van de hals en onder de schedel. De beenderen van
schaap of geit M 47 lagen onder en tussen M 33 en M 35. Onder en
achter de schedel was een verkleuring met scherp afgelijnde ran-
den zichtbaar, ong. 20 x 10 x 5(?) cm. Alhoewel het materiaal
volledig vergaan was, betrof het hier mogelijks toch hout. Iden-
tificatie van het object was echter volstrekt uitgesloten.
1) F 86-89 / 3-4
2) Gedeeltelijk verstoord. De aangetroffen grafgiften waren ver-
spreid over de grafvulling en bevonden zich dus niet meer in
situ.
3) Kuilgraf. Oorspronkelijke afmetingen niet meer te
achterhalen. Verstoringsput: 3,20 x 1,10 x 0,80 m.
4) En skelet. Volledig verstoord.
Skelet: adult ?
214
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 62 C PSJ 3 C
2. M 63 A RSJ 4 C
3. M 64 C PSJ 3 C
4. M 65 A FSJ 2 C
5. M 66 C UFB 3 C
6. M 67 A UFB 2 C
7. M 68 A FSJ 2 C
8. M 70 C PSJ 4 C
9. M 71 A RRJ 3 C
10. M 72 C DIS 1 C
11. M 56.2 C RFC 1 P
12. M 56.3 A UFC 5 P
13. M 56.4 C URP 0 P
14. M 56.5 C PSJ 4 P
15. M 56.6 A RSJ 1-5 F
16. M 56.7 C URB 2 P
17. M 69 C a-typische scherven
18. M 73 C a-typische scherven
Stenen vaatwerk.
19. M 55 S (USx -) F
20. M 56.1 S UFY - F
Miscell.
21. M 74 vier brokken malachiet (?), hoekig, max.
diam. 2 cm.
1) F 86,5-88 / 98-99
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,60 x 0,80 x 0,50 m.
4) En skelet. Volledig verstoord.
Skelet: adult ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 57.1 C PSJ 4 P
2. M 57.2 C PSJ 4 P
3. M 57.3 C PSJ 4 P
4. M 57.4 A FSJ 1 P
5. M 57.5 A RFC 6 P
4.52. Graf 52.
1) F 99-100 / 86,5-88
215
1. M 79.1 A UFY - F
2. M 79.2 A RSJ 1-5 F
3. M 79.3 A (USx -) F
4. M 79.4 C UFB 2 P
5. M 79.5 C RSJ 1 P
6. M 79.6 C (USv -) F
7. M 79.7 A RFC - F
6) Het schervenmateriaal was gemengd met Romeinse ceramiek.
Aardewerk.
1. M 86.1 C URB - F (III: 25)
2. M 86.2 A a-typische scherven.
3. M 86.3 C a-typische scherven.
6) Het betreft hier vermoedelijk geen graf, maar wel een kuil
waarin zich asse (zonder houtskool) en scherven bevonden.
1) F 68-70 / 74,5-75,5
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,55 x 0,80 x 0,70 m.
4) En skelet. Volledig verstoord.
Skelet: adult ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 87.1 C FRJ 1 P
2. M 87.2 A (USx -) F
3. M 87.3 A (USx -) F
4. M 87.4 A FRJ 3 P
5. M 87.5 A a-typische scherven
6. M 87.6 C a-typische scherven
Stenen vaatwerk.
7. M 89 S RFB 2 P
4.59. Graf 59.
1) F 73-74 / 73,5-74,5
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,50 x 0,85 x 0,70 m.
4) En skelet. Volledig verstoord.
Skelet: adult ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 90.1 A FSJ - F
2. M 90.2 A a-typische scherven
3. M 90.3 C a-typische scherven
4. M 99.1 C PSJ - F
5. M 99.2 A a-typische scherven
6. M 99.3 C a-typische scherven
1) G 14,5-16 / 75-76
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,35 x 0,60 x 0,90 m.
4) En skelet. Volledig verstoord.
Skelet: adult ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 162.1 A (USx -) F
2. M 162.2 A a-typische scherven
3. M 162.3 C a-typische scherven
6) Het materiaal was gemengd met scherven van gedraaide
ceramiek, vermoedelijk uit de romeinse tijd.
1) G 2,5-5 / 81-83
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. Oorspronkelijke afmetingen niet na te gaan. Versto-
ringsput: 2,75 x 0,75 x 1,20 m.
4) Geen skeletresten
5) Grafgiften.
In dit "graf" werden scherven (geen enkel volledig stuk) aange-
troffen van minstens 80 C RSJ 1-2 types, die de gehele ruimte
van het graf vulden. Met deze objecten werd voor de publicatie
van het Naqada III grafveld verder geen rekening gehouden.
222
1) G 2,5-4 / 83-84
2) Onverstoord.
3) Kuilgraf. 1,85 x 1,05 x 0,80 m.
4) En skelet. Linkerzijde, schedel ZO.
Skelet: adult II/III ?, vrouw ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 171 A UFY 5 C
2. M 172 C UFB 5 C
3. M 173 A RSJ 2 C
4. M 174 A RSJ 2 C
5. M 175 A RSJ 2 C
6. M 176 A PRJ 1 C
7. M 177 A PRO 1 C
8. M 178 C FRJ 4 P
9. M 179 A RSJ 2 C
10. M 180 A RFC 3 C
11. M 185 A UFY 5 C
12. M 186 A UFY 3 C
13. M 183.1 C URB 1 FR
14. M 183.2 C URB 1 FR
15. M 183.3 C URP 2 FR
6) De drie fragmentaire schaaltjes M 183.1-3 bevonden zich op en
in M 173.
4.69. Graf 69. (III: 58)
1) F 97-100 / 83-85
2) Grotendeels verstoord. Enkel de grafgiften in de nis (M 205 -
M 210) en M 196-197 bevonden zich nog in situ.
3) Groot graf, afgedekt met stenen platen. De verstoringsput
meet: 3,50 x 1,15 x 1,20 m. De rand van de oorspronkelijke graf-
kuil kon slechts gevolgd worden aan de noordzijde, waar zich een
nis met grafgiften bevond. De bodem van de grafkuil was bedekt
met een laag wit zand (ong. 0,5 cm dik), die weliswaar niet
785
. zie pg. 179-181.
223
786
. Niet restaureerbaar.
787
. Fragmenten van meerdere C bowls and cups, vaatwerkvorm
USv -. Aantal niet te bepalen.
224
1) G 4-5 / 95-96
2) Gedeeltelijk verstoord.
3) Cirkelvormig graf, diam. 1,20 - 1,30 m, diepte 0,50 m. De
begraving gebeurde in de samengeplaatste scherven van een oor-
spronkelijk zeer grote pot. Ondanks het feit dat het graf ver-
stoord werd, kan toch gesteld worden dat de pot waarin de begra-
ving gebeurde, oorspronkelijk reeds onvolledig was. Dit
aangezien wel een aantal rand-scherven gevonden werden maar geen
enkel onderdeel van de basis. De scherven werden dus gebruikt
als aflijning van het graf.
4) En skelet. Gedeeltelijk verstoord. Orientatie onduidelijk.
Skelet: juvenile (14-17j).
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 190 - F
1) G 0-2 / 57-59
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,90 x 0,90 x 0,70 m.
4) En skelet. Verstoord.
Skelet: adult ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 212.1 A UFY 10 FR
2. M 212.2 A RSJ 2 P
3. M 212.3 A (USx -) F
1) G 19-21,5 / 80,5-83
2) Onverstoord.
3) Graf met gedeeltelijke versteviging en afdekking met stenen
platen. Het graf bestaat uit een kuil (1,70 x 1,05 x 1,40 m.),
van waaruit ongeveer vanaf het niveau van de bodem van het graf
in de ZO wand een nis uitgehaald werd (0,70 x 0,80 m). De ZW
zijde van het graf werd verticaal afgelijnd met een grote stenen
plaat, terwijl zich in de noordelijke hoek een kleinere steen
bevond.
Het zuidelijke deel van het graf werd afgedekt door twee
zandstenen platen. De hoogst gelegene van de twee was reeds voor
de opgraving aan het oppervlak zichtbaar. Het is dan ook
mogelijk dat andere stenen, die eventueel het volledige graf
afdekten, verdwenen zijn, zonder dat het graf geplunderd werd.
Misschien bevonden de stenen platen van de afdekking zich ook
bij de oorspronkelijke constructie van het graf aan het
oppervlak en dienden ze als plaatsaanduiding voor het graf.
4) En skelet. Linkerzijde, schedel ZO.
Skelet: adult III, man
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 215 B UFC 1 C
2. M 216 B UFC 1 C
3. M 217 A RFC 6 C
4. M 218 B RFE 1 C
5. M 219 B UFB 1 C
7. M 221 A FRJ 3 C
8. M 222 B UFC 1 C
9. M 224 B RFE 1 C
10. M 225 B RSJ 1 C
11. M 226 A UFE 1 C
12. M 227 B UFB 1 C
13. M 228 B UFC 1 C
15. M 230 C FRJ 1 C
17. M 232 A RSJ 3 C
18. M 233 A RSJ 3 C
19. M 234 A RSJ 3 C
20. M 235 A RSJ 3 C
21. M 236 B UFC 1 C
22. M 242 B RSJ 2 C
23. M 243 A RSJ 5 C
Stenen vaatwerk.
14. M 229 S UFY 1 C
15. M 231 S FRJ 3 C
Miscel.
6. M 220 palet, type R.2
227
1) G 17-18 / 0,5-2
2) Onverstoord.
3) Graf met gedeeltelijke versteviging en afdekking met stenen
platen. Grafkuil 1,80 x 1,30 x 1,10 m. Centraal in het graf be-
vond zich een zandstenen plaat die oorspronkelijk als afdekking
moet gediend hebben maar nadien schuin wegzakte. De NW zijde van
het graf was afgelijnd met een stenen plaat.
4) Twee skeletten. Beide linkerzijde, schedel ZO.
Skelet A: adult II. Skelet B: adult II, man
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 246 B RSJ 2 C
2. M 247 A RSJ 3 C
3. M 248 A UFY 9 C
4. M 249 B RSJ 2 C (788)
5. M 252.1 A FRO 2 FR
6. M 252.2 A RFC 2 P
7. M 252.3 C (USx -) F
Miscell.
8. M 251 doorboorde schelp
6) Beide skeletten werden gelijktijdig begraven. De aanwezigheid
van fragmentair aardewerk in het graf spreekt dit niet tegen en
verwijst evenmin naar een verstoring van het graf. De scherven
bevonden zich immers op de bodem van het graf en moeten daar
tijdens de begraving opzettelijk of incidenteel terecht gekomen
zijn.
De doorboorde schelp M 251 lag voor de knien van skelet A. Het
fragmentair aardewerk M 252.2-3 bevond zich in de onmiddellijke
omgeving van M 252.1.
1) G 20-21 / 96-98
2) Grotendeels verstoord. Enkel een onderbeen en een arm van het
skelet bevonden zich nog in situ.
3) Kuilgraf. 1,60 x 0,70 x 0,70 m.
4) En skelet. Linkerzijde, schedel ZO.
Skelet: adult II.
788
. Niet restaureerbaar.
228
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 255.1 C a-typische scherven
Stenen vaatwerk.
2. M 255.2 S (USx -) F
1) G 29-30 / 15-16,5
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,20 x 0,75 x 0,65 m.
4) Gering aantal verspreide fragmenten.
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 256.1 A a-typische scherven
2. M 256.2 C a-typische scherven
1) G 5-7,5 / 93-94,5
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 2,10 x 1,30 x 0,90 m.
4) Twee skeletten. Beide volledig verstoord.
Skelet A: adult II. Skelet B: juvenile
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 259 C URB 1 FR
2. M 257.1 A UFC - F
3. M 257.2 A (RNI -) F
4. M 257.3 A RSJ 1-5 F
5. M 257.4 C a-typische scherven
6. M 261 C a-typische scherven
Miscell.
7. M 258 2 brokken malachiet (?), hoekig, max. diam.
1,0 cm.
1) G 5-8,5 / 87-89
2) Onverstoord.
3) Groot graf, afgedekt met zandstenen platen. Grafkuil: 3,10 x
1,25 x 1,50 m. Het graf was afgedekt met vier stenen platen,
nadat de grafkuil terug met aarde opgevuld was. De platen waren
789
. Dit graf bevindt zich ten oosten van plan F.
230
790
. Niet restaureerbaar.
231
1) G 6-7,5 / 87-88
2) Nagenoeg volledig verstoord. Enkel een zeer klein deel van
het skelet bevond zich misschien nog in situ.
3) Kuilgraf. 1,55 x ? x 0,80 m.
4) En skelet. Nagenoeg volledig verstoord. Linkerzijde, schedel
ZO.
Skelet: adult.
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 302.1 A UFC 2 FR
2. M 302.2 C UFP P
3. M 302.3 A RSJ 1-5 F
4. M 302.4 A RSJ 1-5 F
5. M 302.5 A RFC 2 P
6. M 302.6 A FSJ 3 P
7. M 302.7 A RRJ 1 F
8. M 302.8 C RSJ 1 F
9. M 302.9 C UFL 2 F
10. M 302.10 C (USv -) F
11. M 302.11 A (USx -) F
12. M 303 A versierde scherf (III: 25)
Stenen vaatwerk.
13. M 397 S RFC 1 P
6) Graf 86 werd verstoord door het aanleggen van graf 85. Graf
86 werd vermoedelijk echter later nogmaals verstoord, aangezien
ook het gedeelte dat voor de aanleg van graf 85 niet
noodzakelijk moest verstoord worden, volledig geplunderd was.
Het is niet zeker dat alle ceramiek die verspreid in de vulling
werd aangetroffen oorspronkelijk ook werkelijk tot dit graf be-
hoorde. De halve stenen schaal M 397, die juist onder het loop-
vlak aangetroffen werd, behoorde nagenoeg zeker niet tot het
oorspronkelijke grafmeubilair.
1) G 19-20,5 / 87-88,5
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) In de vulling van het graf bevonden zich een aantal stukken
van zandstenen platen, die oorspronkelijk zeker deel hebben uit-
gemaakt van de grafconstructie. De oorspronkelijke vorm van de
233
1) G 13-14,5 / 77,5-78,5
2) Gedeeltelijk verstoord, het westelijk deel van het graf
bevond zich nog gedeeltelijk in situ.
3) Kuilgraf. 1,15 x 0,75 x 0,70 m.
4) En skelet. Grotendeels verstoord. Linkerzijde, schedel NO.
Skelet: infans ?
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 274 A RSJ 1 C
2. M 286 C URP 1 C
3. M 296 C a-typische scherven
Miscell.
4. M 287 palet, type R.2
234
1) G 16-18 / 88-90
2) Nagenoeg volledig verstoord. Enkel een gedeelte van de onder-
benen van skelet A bevond zich nog in situ.
3) Kuilgraf. 2,10 x 0,85 x 0,80 m.
4) Twee skeletten. Skelet A: grotendeels verstoord, linkerzijde,
schedel ZO. Skelet B: volledig verstoord.
Skelet A: adult. Skelet B: infans.
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 298 C PSJ 8 C
2. M 299.1 A RSJ 1-5 F
3. M 299.2 A FRJ 3 F
4. M 299.3 C UFB 4 F
5. M 299.4 C UFC 1 F
6. M 299.5 C UFP - F
7. M 299.6 C RSJ 1 F
8. M 299.7 A a-typische scherven
9. M 299.8 C a-typische scherven
6) Vermoedelijk werden beide skeletten gelijktijdig begraven.
Het materiaal was gemengd met gedraaide ceramiek uit de Romeinse
tijd.
5. M 372.3 A UFY 10 P
6. M 372.4 A UFY - F
7. M 372.5 A RSJ 1-5 F
8. M 372.6 A RSJ 1-5 F
9. M 372.7 A RSJ 3 P
10. M 372.8 A FR0 3 F
11. M 372.9 A (USx -) F
12. M 372.10 A RRJ 1 F
13. M 372.11 C (USv -) F
1) G 8-10 / 78,5-79,5
2) Nagenoeg volledig verstoord. Een gedeelte van het skelet, nl.
borstkas, bekken en benen, bevond zich nog in situ. Van de graf-
giften bevond zich niets meer in situ.
3) Kuilgraf. 1,55 x 0,70 x 0,70 m.
4) En skelet. Linkerzijde, schedel ZZO
Skelet: adult II, vrouw
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 377.2 A RSJ 1-5 F
2. M 377.3 A UFY 10 P
3. M 377.4 A UFY - F
Stenen vaatwerk.
4. M 371 S RFB 3 P
5. M 377.1 S UFB - F
4.93. Graf 93. (III: 69)
1) G 15-17 / 79,5-80,5
2) Onverstoord.
3) Kuilgraf. 2,20 x 0,90 x 0,80 m.
4) En skelet. Linkerzijde, schedel ZOO
Skelet: adult II
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 379 C UFB 7 C
2. M 380 C UFB 2 C
3. M 381 A RSJ 2 C
4. M 382 C URB 2 C
5. M 383 A UFB 4 C
6. M 384 A RRJ 1 C
7. M 385 C UFB 5 C
8. M 386 A UFY 10 C
236
9. M 388 A UFY 10 C
11. M 390 C UFB 7 C
12. M 391 C UFL 3 C
13. M 392 A UFY 10 C
14. M 393 A UFY 7 C
16. M 396 C UFB 4 C
20. M 401 C UFB 3 C
21. M 402 A UFC 4 C
22. M 403 C UFB 4 C
23. M 404 C UFB 5 C
Stenen vaatwerk.
17. M 398 S UFL 1 C
18. M 399 S FRJ 2 C
19. M 400 S FSJ 2 C
Miscell.
10. M 389 palet, type O.1
15. M 395 palet, type O.1
24. M 405.1 lepel
25. M 405.2 doorboorde schelpen
26. M 394 doorboorde schelp
6) De doorboorde schelp M 394 lag tegen palet M 395. De 6
doorboorde schelpjes M 405.2 moeten oorspronkelijk aan een lus
gezeten hebben die aan een oog in de steel van de lepel M 405.1
bevestigd was.
Uit het hoogste niveau van de grafvulling, ter hoogte van de top
van de grootste stukken ceramiek die rechtop in het graf
stonden, kwamen een aantal scherven en een serie doorboorde
schelpen. Het is uit te sluiten dat hun aanwezigheid veroorzaak
t werd door een verstoring van het graf. Het lijkt eveneens
onwaarschijnlijk dat deze objecten afkomstig zouden zijn uit een
graf dat verstoord werd door graf 93, aangezien scherven en
schelpen dan verspreid moesten geweest zijn over de gehele
grafvulling. Er werd trouwens geen enkel spoor van een oudere
grafkuil aangetroffen.
Het meest logische besluit lijkt de objecten te beschouwen als
toegevoegd tijdens het opvullen van het graf.
27. M 373 doorboorde schelpen
28. M 374.1 C PSJ 4 F
29. M 374.2 C (USv -) F
30. M 374.3 C a-typische scherven
4.94. Graf 94.
1) G 16,5-18 / 87-88,5
2) Volledig verstoord. Niets in situ.
3) Kuilgraf. 1,85 x 0,80 x 0,70 m.
4) Gering aantal verspreide fragmenten.
237
5) Grafgiften.
Nr. Type Bewaring
Aardewerk.
1. M 378.1 C RSJ 1 F
2. M 378.2 C URB 2 F
3. M 378.3 C a-typische scherven.
6) Het materiaal was vermengd met gedraaide Romeinse ceramiek.
4.95. Graf 95.
791
. Dit graf bevindt zich ten zuiden van plan A.
238
1. Relatieve chronologie.
1.1. Verticale stratigrafie.
792
. In eerste instantie werd getracht de graven in volgorde
van gelijkenis te plaatsen door seriatie. Gezien het groot
aantal verschillende types, de geringe vertegenwoordiging van de
meeste types en het ongelijke aantal objecten aanwezig in de
graven, leverde dit geen zinvolle resultaten op. De graven groe-
peerden zich steeds rond de graven waarin de grootste variatie
aan types voorkwam (hoofdzakelijk graf 85).
240
793
. Er blijft in dit verband toch twijfel bestaan aangezien
de graven 3 en 15 uitgerekend graven uit deze groep verstoren.
242
Het merendeel van het materiaal van Elkab laat zich zeer
goed insluiten binnen de types die door Kaiser bij zijn studie
naar de interne chronologie van de Naqada-cultuur als leidraad
voor de Stufen IIIA1 tot IIIB uitgekozen werden (794). Zowel de
volledige serie Wavy handle types (W 43 G - W 80) als een aantal
typische L 31 en L 36 types en enkele L-types met versiering
zijn te Elkab aanwezig. Het is dan ook mogelijk de door Kaiser
opgestelde terminologie ook voor het grafveld van Elkab te ge-
bruiken. Een door ons verricht uitgebreid onderzoek naar
horizontale stratigrafie en relatieve chronologie van de belang-
rijkste Naqada-grafvelden leidde echter tot een herschikking van
794
. Kaiser 1957: tf. 24.
243
795
. Zie pg 285. De drie toegevoegde relatief-chronologische
periodes zijn Naqada IIIC1, IIIC2 en IIID.
796
. zie pg. 179-180.
244
797
. zie pg. 15-21.
798
. De data werden reeds gepubliceerd: Close 1984: ; Hassan
1985: 110. (Lv-1050D foutief gepubliceerd door Hassan).
799
. Gilot & Mahieu 1987.
246
BP = 1950
Lv-1035 4490+60 (800 3060 - 2950 - 77(801)
3360 3390
Lv-1050D 3910+210 2050/2130 1780/1880 60(802)
- - 2930
2660/2840
Lv-1051D 12640+33 (803)
800
. E. Gilot. Laboratoire de chimie inorganique et nucl-
aire. Universit Catholique de Louvain.
801
. Monster op verkoolde graankorrels die zich in M 246
bevonden.
802
. Houtskool concentratie in verstoord graf.
803
. Houtskool, verspreid over de grafvulling.
804
. zie pg. 319.
805
. zie pg. 316.
806
. Hassan 1980; 1985.
247
D. SOCIAAL-ECONOMISCHE SITUATIE.
1. Sociale differentiatie.
1.1. Doelstelling en methodiek.
1.3. Besluit.
2. Economische specialisatie.
Het grafmeubilair van dit graf bestaat uit zes stuks stenen
vaatwerk, n palet, n schelp en n kei. Aardewerk ontbreekt
volledig. Het stenen vaatwerk is van een matige kwaliteit en twee
stukken (M 294 en M 295) zijn onafgewerkt. Het is dan ook niet
onlogisch te veronderstellen dat we hier te maken hebben met het
graf van een ambachtsman die stenen vaatwerk vervaardigde.
Het graf hoorde toe aan een nog vrij jonge volwassene en
hoort chronologisch in de Naqada IIID periode thuis.
In dit graf werd het enige koperen werktuig (M 45) uit het
gehele grafveld gevonden. Alhoewel sterk gecorrodeerd, betreft
het nagenoeg zeker een beitel. Dergelijke werktuigen werden ge-
bruikt in de houtbewerking. In de omgeving van de schedel bevond
zich een verkleuring die eventueel van volledig vergaan hout
afkomstig kan zijn.
Aangezien het graf echter toebehoorde aan een kind onder 13
jaar, kan moeilijk besloten worden dat het hier het graf van een
houtbewerker betreft.
817
. Davis 1983b.
253
van de twee rijkste graven uit het grafveld te zijn. Ondanks het
feit dat de sociale positie van een ambachtsman boven die van de
landbouwer moet gestaan hebben lijkt het toch onwaarschijnlijk
dat de ambachtsmensen het rijkste gedeelte van de lokale bevol-
king te Elkab vormden.
818
. Dit blijkt oa. uit de beschrijving van het beroep in de
"Satire der beroepen", een didactisch-satirische Middenrijks
tekst (Lichtheim 1973: 186-187).
254
3. Demografische situatie.
819
. De gegevens voor andere grafvelden, lopen vrij sterk
uit elkaar. Vgl. Castillos 1982: 175, tab. 6. In enkele
grafvelden overheersen mannen, in andere vrouwen. Het belang van
dit soort vaststellingen is echter erg relatief gezien de
twijfel die mag bestaan over de exactheid van de
sex-determinaties in de oude opgravingsverslagen.
820
. Krzyzaniak 1977: 162. Vgl. ook Kroeper 1988: 12.
821
. Castillos 1982: tab. 5.
255
4. Besluiten.
822
. De graven van de belangrijkheidsklassen 5-6 toebehorend
aan n persoon, zijn: 64 adult III man, 65 adult III man, 69
adult, 85 adult II, 93 adult II.
823
. Castillos 1982: 176, tab. 10-11 stelt gedurende het
grootste deel van de Naqada-periode een gelijke behandeling van
man en vrouw vast met betrekking tot de begrafenisgebruiken.
Gedurende de Naqada III periode wordt de rol van de man
blijkbaar steeds belangrijker.
824
. Krzyzaniak 1977: 156.
825
. zie ook pg. 442-444.
256
DEEL 2. HERWERKING VAN DE GEPUBLICEERDE GRAFVELDEN DER NAQADA-
-CULTUUR.
Algemene inleiding.
Het doel van dit onderzoek is in de eerste plaats het op-
stellen van een relatief-chronologisch referentie kader voor de
grafvelden van de Naqada-cultuur. Dit kan dan als basis dienen
voor verder onderzoek naar bijvoorbeeld de ontwikkeling van de
sociale stratigrafie of de chronologische relatie met de 1ste
dynastie.
Voor dit gedeelte van het onderzoek vertrekken we van de
gegevens verstrekt door de meest volledig gepubliceerde opgra-
vingsverslagen van grafvelden. In principe houden we ons aan de
voorgenomen beperking tot Zuid-Egypte. Dit bleek echter bij ge-
brek aan gegevens in enkele gevallen niet verantwoord, zodat
occasioneel ook gegevens uit Noord-Egypte opgenomen worden.
Een repertorium van de gekende Naqada-grafvelden ten zuiden
van Asyut vormt het tweede deel van deze studie.
Hfdst. I. RELATIEVE CHRONOLOGIE.
1.1. Seriatie.
De mogelijkheid om voor oude opgravingen met behulp van
seriatie tot nieuwe interpretaties te komen betreffende de rela-
tieve chronologie bestaat theoretisch en werd ook in de praktijk
toegepast (828). Een dergelijke toepassing stelt echter veel prac-
tische problemen, die als oorsprong het grote aantal vaatwerk-
types in de gebruikte typologien en het sterk varirende aantal
objecten per graf hebben. Dit heeft tot gevolg dat bijvoorbeeld
voor grafveld 1400/1500 te Armant slechts 8 maal een relatie van
drie identieke types tussen twee graven voorkomt (829). Op basis
van dergelijke gegevens wordt seriatie practisch gezien onmoge-
lijk. Voor de toepassing van seriatie is men dan ook genoodzaakt
het aantal voorkomende types sterk te reduceren door het samen-
trekken van types (830). Dit beperkt echter zeker de mogelijkheid
om tot een verfijnde relatief-chronologische indeling te komen
(831).
Een methodologisch belangrijker probleem stelt de gelijk-
waardigheid waarmee door seriatie alle vaatwerktypes behandeld
worden. O.i. moet van deze gelijkbehandeling afgestapt worden
aangezien aan bepaalde vaatwerktypes door de predynastische mens
beduidend meer belang gehecht werd dan aan andere. Dit blijkt
niet alleen uit de voorkomende kwaliteitsverschillen (ruwe cera-
miek tegenover versierde of gepolijste stukken), maar ook uit de
plaats die de stukken in de graven toebedeeld krijgen (832).
Uiteindelijk moet trouwens de vraag gesteld worden of de
relaties die gelegd worden tussen archeologische gehelen op basis
van gelijkenissen in het grafmeubilair ook automatisch chronolo-
828
. Kemp 1982.
829
. Te Armant bestaan verder tussen de graven 73 relaties op
basis van twee identieke stukken en 2 relaties met vier identieke
stukken. Het belang van deze relaties is echter zeer gering,
aangezien in 56 van de 73 gevallen met twee identieke stukken,
n van de twee het frequent voorkomende type R 81 is. Voor bv.
grafveld 2600/2700 te Matmar, waar geen frequent voorkomend type
aanwezig is, bestaan er in het hele grafveld slechts voor drie
graven relaties met twee identieke stukken.
830
. Kemp 1982.
831
. Williams 1988: 2, nota 5.
832
. zie pg. 236-238.
258
1.3.2. Ceramiek.
841
. Aangaande de discussie of de koningen van de 1ste dy-
nastie te Abydos of te Saqqara begraven werden, zie pg. 27.
842
. Vgl. Kaiser 1987: 125.
843
. zie pg. 62.
844
. Klasens 1957; 1958a; 1958b; 1959; 1960; 1961. De Franse
opgravingen van 1913-1914 (Montet 1938; 1946) werden niet
opgenomen vanwege het onvolledige opgravingsverslag.
262
Voor meer dan een vierde der stukken kon geen type gedefi-
nieerd worden (153 stukken van 507 die verwerkt werden). Daar
komt nog bij dat de enkele types die meer dan tien keer aanwezig
zijn in feite slechts algemene beschrijvingen zijn (bv. recht-
hoekig, rombodaal) en geen echte types. Juist zoals voor het
'predynastisch' stenen vaatwerk is deze situatie te wijten aan de
weinig systematische manier waarop de publicatie der paletten in
het verleden werd aangepakt.
1.3.5. Silexwerktuigen.
856
. zie pg. 264.
857
. Klasens 1958b: 54; 1959: 59; 1960: 94; 1961: 126.
267
te komen (861).
1.4. Grafvelden met gepubliceerde grondplannen.
865
. Hiervoor werd het databank programma dBase III+ ge-
bruikt.
866
. zie pg. 16-17.
867
. zie pg. 239-242.
868
. pg. 334-424.
270
874
. De ontbrekende grafnrs. t.o.v. grafinventaris zijn:
3801, 3807, 3814, 3815, 3816, 3817, 3818, 3819, 3829, 3830, 3831,
3832, 3835, 3840, 3842, 3844.
875
. Brunton 1927: pl. 6, 10-11; Brunton & Caton-Thompson
1928: pl. 30-31.
876
. Brunton & Caton-Thompson 1928: pl. 3, 30.
877
. De ontbrekende grafnrs. t.o.v. grafinventaris zijn: 101,
102, 103, 104, 137.
878
. Lythgoe & Dunham 1965.
272
slechts 3 objecten per graf. Ondanks het feit dat dit het onder-
scheiden van zones binnen het grafveld tot een riskante zaak
maakt, bleek dit toch binnen grote lijnen mogelijk via het plot-
ten van de ceramiek klassen.
1. Dominering van B, met P op tweede plaats, aanwezigheid R.
Noordoostelijke deel van het grafveld.
2. Dominering van R, met P en B op tweede plaats. Centrale
deel van het grafveld.
3. Dominering van L en R. Zuidwestelijk deel van het grafveld
en enkele centraal gelegen graven.
Alhoewel het aantal W- en D-types beperkt blijft, is het
toch mogelijk op te merken dat de verspreiding van een aantal
types beperkt blijft tot bepaalde gedeeltes van het grafveld. Dit
verschafte de mogelijkheid om een aantal graven te groeperen en
als basis voor een verdere indeling te gebruiken.
1.4.1.11. Elkab.
Ten einde vergelijking met de hier behandelde grafvelden
mogelijk te maken werd een concordantie opgesteld tussen de voor
Elkab gebruikte typologie en de Petrie-typologie (896).
Het grafveld wordt volledig gedomineerd door de L-klasse.
Voor een verdere indeling kunnen we de resultaten bekomen bij het
onderzoek naar de horizontale differentiatie (897) omzetten naar
de Petrie typologie.
892
. Adams 1987.
893
. Adams 1987: 2.
894
. Dit werd ons persoonlijk bevestigd door mrs. Adams.
895
. Adams 1987: 176-182. Zie ook pg. 405.
896
. zie pg. 93-103.
897
. zie pg. 239-242.
277
906
. Om dezelfde reden worden geen verspreidingsplannen van
individuele vaatwerktypes gegeven. De structuur van de grafvelden
kan afgeleid worden uit de uit de verspreidingsplannen der aan
bepaalde fases der Naqada-cultuur toegewezen graven (III:
96-100).
907
. Petrie 1914: pl. 46.
908
. Petrie, Wainwright & Gardiner 1913: pl. 70.
909
. Petrie, Wainwright & Gardiner 1913: pl. 73.
280
gemaakt worden in de drie groepen die reeds voor het grafveld van
Tura onderscheiden werden plus een nog niet gekende groep.
R = zeldzaam
X = frequent
1.4.3. Besluiten en verdere verwerking.
1.6. Terminologie.
81.
* W-klasse. Deze klasse, die voor het eerst voorkomt, wordt gedo-
mineerd door het type W 19. Ook de typologisch vroegste vertegen-
woordigers van deze groep (W 1-3), horen in Naqada IIC thuis
(939). Het feit dat enkele van deze W-types gekend zijn met ver-
sieringen die we in de D-klasse aantreffen (D 2 d, D 2 k, D 44 d,
D 44 p) bevestigt enkel maar de homogeniteit van het materiaal
binnen deze periode.
* Stenen vaatwerk. De types die tot nog toe karakteristiek waren
verdwijnen en in hun plaats komen vormen die we ook voor de D-ce-
ramiek (940) aantreffen: types 3-4 (= D 67-68); types 22-99/H7-37
(= oa. D 31-48).
* Paletten. Hier verdwijnt het rombodale type geleidelijk ten
voordele van types in de vorm van een vis of met een dubbele
vogelkop.
* Silexwerktuigen. De silexwerktuigen bestaan hoofdzakelijk uit
messen van verschillende vorm (941), waaronder ook het zogenaamde
riple-flake knife (942) en het reeds voor Naqada IIB vermelde
fish-tail knife.
943
. Vergelijk ook Kroeper 1988: fig. 91-96, 140-143, waaruit
op basis van types die door Kroeper aan dezelfde relatief-
-chronologische periode toegeschreven worden blijkt dat het type
in kwestie hoofdzakelijk gedurende de Naqada IIIB en IIIC1/C2
voorkwam.
306
1. Inleiding.
De informatie die relevant is voor de absolute chronologie
komt uit twee verschillende bronnen. Met betrekking tot de abso-
lute chronologie in enge zin beschikken we over een aantal C14
dateringen. In ruimere zin kunnen echter ook de gegevens behan-
deld worden die informatie verstrekken aangaande de relatie tus-
sen de relatieve chronologie en de regering der eerste koningen
van Egypte. Dit laatste punt wordt het eerst behandeld.
van het grafnr. is het nochtans zeer waarschijnlijk dat graf 300
uit n van deze twee grafvelden afkomstig is. Grafveld A bevat
graven uit IIIB - IIIC2. Voor grafveld L zijn slechts enkele
graven bekend die in IIIA2 - IIIB thuishoren. Het is echter op-
vallend dat het stuk waarop de naam van Hor-Aha voorkomt niet
vermeld wordt in het grafregister (Kaiser & Dreyer 1982: 267e).
Het mag dan ook niet uitgesloten worden dat het stuk in werke-
lijkheid uit een ander graf afkomstig is en we hier te maken
hebben met een fout zoals die voor graf 315 uit Tarkhan zal blij-
ken (zie nota 981).
966
. Dunham 1978: 1. Enkele objecten bevonden zich nog in
situ, waaronder vier cylindrische kruiken, vgl. Petrie 1953: type
50 g (Naqada IIIC1).
967
. Het stuk waarop de naam van Narmer voorkomt wijkt af van
de objecten aan de hand waarvan de toewijzing aan een bepaalde
regering voor de overige graven van deze lijst gebeurde. Het
betreft hier een zeer verzorgde inscriptie op een cylindervormige
albasten vaas in tegenstelling tot de normale vaasopschriften of
verzegelingen. Mogelijkerwijze bleef deze albasten vaas langer in
gebruik dan ceramiek alvorens in een graf terecht te komen.
968
. De pot met opschrift behoort tot type Emery E 22 (Wil-
dung 1981: abb. 33). Het stuk wordt door Kroeper 1988: fig. 141
in "group 3c", wat overeenstemt met Naqada IIIC1/C2.
969
. Helwan graven 1627 en 1651: enkel pot met opschrift
gekend (type Emery E 22) (Saad 1947: pl. 60).
970
. Recentelijk is terug discussie ontstaan aangaande de
lezing van deze naam. Vlgs. Dreyer 1987: 42 kan het onmogelijk om
Schorpioen handelen, maar zou het een tot nog toe niet gekende
koningsnaam betreffen.
971
. Petrie, Wainwright & Gardiner 1913: pl. 60, vermeldt
312
2.3. Besluit.
3. C14 datering.
Regering CAL BC
Qa'a 2868 + 90
Den 2969 + 80
Djed 3006 + 85
Hor-Aha 3023 + 102
Het mag nochtans zeker niet uit het oog verloren worden dat
de hier voorgestelde absolute chronologie met de nodige voor-
1002
. Hassan & Robinson 1987.
1003
. De einddatum van Naqada IIID kan niet vastgesteld
worden. De begindatum zal misschien nauwkeuriger omschreven kun-
nen worden op het ogenblik dat duidelijk zal zijn of de regering
van Semerkhet al dan niet tot Naqada IIID moet gerekend worden
(zie pg. 317).
1004
. Het begin van de regering van Hor-Aha wordt rond 3050
CAL BC geplaatst. Indien niet alleen de regering van Narmer hier-
aan vooraf gaat maar de regeringen van Schorpioen, Irj-Hor en Ka
eveneens tot Naqada IIIC1 gerekend worden, moet de begindatum van
Naqada IIIC1 vroeger geplaatst worden. Dit kan op het ogenblik
echter niet met zekerheid uitgemaakt worden.
321
1. Methodiek.
miek).
5: Alle stenen vaatwerk.
2.2.3. Besluiten.
1019
. Dit gemiddelde moet in werkelijkheid nog iets lager
gelegen hebben, aangezien de graven die niet in een bepaalde
periode van de Naqada-cultuur konden geplaatst worden over het
algemeen graven met zeer weinig objecten zijn.
328
2.3.3. Besluiten.
2.4.1. Methodiek.
Hier wordt nagegaan hoe de rijkdom der individuele graven
behorende tot een bepaalde periode der Naqada-cultuur zich ver-
1023
. In tegenstelling tot Castillos 1982: 175 die meent
aanwijzingen te zien voor een "class-free Early Predynastic so-
ciety ..."
330
Inleiding.
De grafvelden worden in geografische volgorde behandeld,
van noord naar zuid. De geografische situering van de moderne
dorpen en steden waarnaar de sites genoemd worden gebeurt in de
eerste plaats aan de hand van de lengte- en breedtegraad van het
betreffende site voor zover deze gepubliceerd zijn (1027). Dit
wordt verder verduidelijkt door de afstand te vermelden die de
sites in vogelvlucht verwijderd zijn van de dichtst bijzijnde
belangrijke stad. Dit gebeurde aan de hand van de Survey of Egypt
1920. Herinneren we er nogmaals aan dat de schrijfwijze der
Egyptische plaatsnamen gebeurt volgens Baines & Malek 1980.
Per site wordt getracht een kort overzicht te geven van de
situering der vindplaats en de opgravinsgeschiedenis. De sites
waarvan een vrij volledige publicatie bestaat werden reeds be-
trokken in het opstellen van de relatieve chronologie. Voor deze,
meestal belangrijke grafvelden, wordt een samenvattende bespre-
king van de resultaten gegeven. Het grafmeubilair en de plaats
die het inneemt in het door ons ontwikkelde relatief-chronolo-
gische systeem wordt in lijsten opgenomen in deel II. In deze
lijsten worden enkel die categorien objecten vermeld die ook
voor het opstellen van de relatieve chronologie gebruikt werden.
Dit komt in de praktijk neer op de ceramiek, het stenen vaatwerk,
de paletten en de belangrijkste types silexwerktuigen.Daarnaast
is ook nog een groot aantal gegevens bekend in verband met minder
bekende of minder goed bewaarde sites. Hiervoor zal in deel II
telkens een zo volledig mogelijke catalogus van gekende objecten
aangelegd worden. Wel moet voor deze tweede groep sites rekening
gehouden worden met het feit dat veel objecten uit de handel
afkomstig zijn en hun herkomst vaak niet met volledige zekerheid
vast staat. Ceramiek, stenen vaatwerk en paletten worden indien
mogelijk beschreven aan de hand van Petries typologische syste-
men. Dit verschaft de mogelijkheid de stukken in te passen binnen
de relatieve chronologie der Naqada-cultuur. Andere categorien
objecten worden enkel vermeld, aangezien ze ook niet verwerkt
werden bij het opstellen van de relatieve chronologie. Aangezien
het regelmatig om geplunderde grafvelden handelt of grafvelden
die slechts rudimentair onderzocht werden met in beide gevallen
het vinden van stukken met museale waarde als hoofddoel, is voor
de meeste van deze necropolen slechts een fractie van het oor-
spronkelijk materiaal gekend. Vaak zijn dit dan nog uitzonder-
1027
. Baines & Malek 1980: 233-235. Voor de identificatie van
sommige sites werd ook Engelbach 1931 gebruikt.
335
1.3. Besluit.
Uitgaande van de geringe hoeveelheid R-ceramiek, die pas in
grote aantallen voorkomt vanaf Naqada IIC, mag de aanwezigheid
van Naqada IC-IIB te Deir el-Gebrawi eventueel verondersteld
worden.
2.3. Besluit.
3.2. Opgravingsgegevens.
4.1. Situering.
4.2. Opgravingsgegevens.
De opgravingen stonden onder leiding van Brunton en vonden
plaats in 1927-1928 en 1928-1929. Het opgravingsverslag is vrij
volledig, met uitzondering van de grondplannen der grafvelden die
volledig ontbreken.
4.3. Besluit.
IIIA2
IIIC1
IIIC2
IID1
IID2
IIIB
IIA
IIB
IIC
IB
IC
1600 1 2 4 8 34 17 15 12 4 2 - 1
10000 - - - 1 - - 1 - - - - -
200 - - - - 7 4 3 - - - - -
5.2. Opgravingsgegevens.
5.2.1. Naqada-grafveld. II: 196
Ten zuiden van Deir Tasa lag een nagenoeg volledig geplun-
derd predynastisch grafveld, door Brunton ontdekt tijdens zijn
werkzaamheden in het vlakbij gelegen el-Mustagidda (1047). Het
enige gepubliceerde graf (nr 4010) behoort tot Naqada IIIA1. De
oorspronkelijke omvang van het grafveld is niet duidelijk.
5.3. Besluit.
1054
. Brunton, Gardiner & Petrie 1927: pl. 11.
1055
. Drie graven in grafveld 3100, n in grafveld 3500
(Brunton & Caton Thompson 1928: 50; pl. 32) konden chronologisch
niet geplaatst worden. Deze graven worden hier verder niet behan-
deld. Enkele graven werden binnen nederzettingen aangetroffen.
Het betreft nr. 3199 en nr. 3204 (beide Naqada IID2) (Brunton &
Caton-Thompson 1928: 46).
1056
. Brunton & Caton-Thompson 1928: 50-51, pl. 32. Zie ook
pg. 270.
1057
. Brunton & Caton-Thompson 1928: 50.
1058
. Betreffende de orintering van het grafveld, vgl.
Brunton & Caton-Thompson 1928: pl. 3, Cem. 3700 met id.: pl. 2.
1059
. Brunton & Caton-Thompson 1928: 51, pl. 32-33. Zie ook
pg. 270-271.
344
Ook hier betreft het een vrij goed bewaard grafveld, met 46
graven waarvan de verspreiding een chronologische ordening lijkt
aan te geven. De oudste graven (SD 37-48) lagen volgens de opgra-
vers in het centrum van het plateau, de recentere (SD 48-58) ten
oosten en ten westen (1060). Dit stemt overeen met de door ons
bekomen resultaten. Ondanks het feit dat niet alle graven voorko-
men op het gepubliceerde grondplan, blijkt toch duidelijk dat het
grafveld zich ontwikkelde rond een kern graven behorende tot
Naqada IC (III: 77). De graflijst geeft een doorlopende bezetting
van het grafveld gedurende Naqada IC - IID1 aan, in tegenstelling
tot het onvolledige grondplan (1061).
6.3. Besluit.
Indien we de grafvelden van el-Badari en het aantal graven
dat voor ieder grafveld aan een bepaalde fase van de Naqada-cul-
tuur kon toegekend worden in relatief-chronologische volgorde
plaatsen, bekomen we volgend overzicht:
IIIA1
IIIA2
IIIC1
IIIC2
IID1
IID2
IIIB
IIID
IIA
IIB
IIC
IC
3600 1 - 1 - - - - - - - - -
3800 4 2 3 16 6 - - - - - - -
3900 - 2 1 9 3 4 1 - - - - -
3700 - 3 2 10 4 9 3 10 - - - -
4600 - - - 3 7 5 - - - - - -
6000 - - - - - - - 3 7 - 2 -
3200 - - - - - - - 1 - - - 4
7.1. Situering.
7.3. Besluit.
Het aantal gedentificeerde graven per fase van de Naqa-
da-cultuur vertoont volgend beeld:
IIIA1
IIIA2
IIIC1
IIIC2
IID1
IID2
IIIB
IIID
IIA
IIB
IIC
IC
4 1 2 6 2 10 2 14 14 12 7 2
Brunton & Caton-Thompson 1928: 43, 49-50, pl. 30-31. Enkele gra-
ven bevonden zich binnen een nederzetting. Dit was het geval voor
nr. 1994 (ONB) en vermoedelijk ook voor nr. 2094 (Naqada IIC)
(Brunton & Caton-Thompson 1928: 44). Zie ook pg. 271.
347
8.2. Opgravingsgegevens.
De opgravingen stonden onder leiding van Brunton en vonden
plaats in 1922-1923, 1923-1924 en 1924-1925. Het opgravingsver-
slag is vrij volledig, met uitzondering van de grondplannen der
grafvelden.
Dit grafveld werd gedurende het begin van deze eeuw sterk
geplunderd. De omvang van het grafveld is niet gekend aangezien
het vermoedelijk verder loopt onder het dorp Etmanieh. De weinige
van de in het totaal 52 graven die chronologisch geplaatst kunnen
worden horen thuis in Naqada IC - IID2. Alhoewel de geografische
evolutie van het grafveld niet volledig duidelijk is (1072),
kunnen toch enkele groepen gelijktijdige graven aangeduid worden
(III: 80.2). Het noordelijk deel van het grafveld was in gebruik
1068
. Brunton, Gardiner & Petrie 1927: 3.
1069
. Brunton & Caton-Thompson 1928: 42, 48, pl. 30.
1070
. Brunton, Gardiner & Petrie 1927: 3. Andere activiteiten
van Steindorff in de predynastische grafvelden rond el-Badari
worden niet vermeld. Van het werk van Schiaparelli in 1906 is
helemaal niets geweten.
1071
. Brunton & Caton-Thompson 1928: 43, 48-49, pl. 3, 30.
Zie ook pg. 271.
1072
. Dit is vermoedelijk te wijten aan de onvolledigheid van
het gepubliceerde grondplan (Brunton & Caton-Thompson 1928: pl.
2) en de weinige grafgiften die de graven (nog) bevatten.
348
IIIA2
IIIC1
IIIC2
IID1
IID2
IIIB
IIID
IIA
IIB
IIC
IC
000 1 1 - - - - - ? ? - - -
100 2 1 6 8 2 3 - - - - - -
200 - - - 1 1 4 1 2 5 - - -
400 - - - - - - - - - - - 53
9.1. Situering.
1073
. Brunton & Caton-Thompson 1928: 42-43, 49, pl. 30.
1074
. Brunton, Gardiner & Petrie 1927: 10-12, pl. 10. Er
bevinden zich ook telkens n gesoleerd graf in de grafvelden
600 en 700 (beide graven Naqada IIID) en zeven graven in grafveld
800 (alle Naqada IIID).
349
9.2. Vondstomstandigheden.
9.3. Besluit.
10.3. Besluit.
11.2.1. Reisner
11.3. Besluit.
12.1. Situering.
Nag' el-Deir bevindt zich op de oostelijke oever, ter
hoogte van Girga. De grafvelden bevinden zich op uitlopers van
het gebergte of in de wand en aan de basis ervan (1089).
12.2. Opgravingsgegevens.
Opgravingen van de Hearst Expedition onder leiding van
Reisner vonden plaats van 1901 tot 1903. Drie grafvelden bevatten
graven uit de periode die ons aanbelangt; grafveld 7000 is in dat
1086
. Von Bissing 1913a vermeldt n stuk (nr. 18.802) dat
afkomstig moet zijn uit deze clandestiene opgravingen en in het
Egyptisch Museum te Cairo ingeschreven werd op 15-4-1900.
1087
. Het materiaal dat Reisner verzamelde voor de Hearst
Expedition ging grotendeels naar het Brooklyn Museum. Toen de
Hearst Expedition overging in de Harvard-Boston Expedition kwam
de meerderheid van het materiaal in het Museum of Fine Arts te
Boston terecht.
1088
. De herkomst van het D-type Brooklyn, Wilbour Fund 61.87
is niet volledig duidelijk. De door Bothmer & Keith 1974: 16-17
gegeven herkomst: "Aulad Yakya, near Akhmim" is foutief. Needler
1984: 206, nr. 60. vermeldt "Aulad Yahya, near Naqa ed-Deir".
Engelbach 1931: 10 geeft voor "Awld Yihya" een localisatie (N.
2620', O. 3157' die overeen stemt met de omgeving van Nag'
el-Deir. De vindplaats Awlad Yahya is ons verder onbekend.
1089
. Brovarski 1982b: 297-298 (plan).
353
12.4. Besluit.
13.1. Situering.
Mesaid bevindt zich op de oostelijke oever, 3 km. ten
oosten van Girga (1095). De exacte localisering van het grafveld
is ons niet bekend.
13.2. Opgravingsgegevens.
13.2.1. Reisner.
13.3. Besluit.
Geen gegevens.
15.1. Situering.
werd.
Volgens de opgravers moet het grafveld oorspronkelijk een
600-tal graven bevat hebben, waarvan zij ongeveer de helft op-
groeven maar slechts 135 graven in detail publiceerden (1099). Nog
steeds volgens dezelfde bron zou het zuidelijk gedeelte van het
grafveld het oudst geweest zijn (1100). Dit kan echter niet gecon-
troleerd worden aangezien geen grondplan van het grafveld gepu-
bliceerd werd.
15.3. Besluit.
Het aantal gedentificeerde graven per fase van de Naqa-
da-cultuur vertoont volgend beeld:
IIIA1
IIIA2
IIIC1
IID1
IID2
IIIB
IIA
IIB
IIC
IA
IB
IC
1 9 19 11 8 13 8 8 16 5 8 -
16.1. Situering.
16.2. Opgravingsgegevens.
17.1. Situering.
Het dorp Salmany bevindt zich 2 km. ten noorden van het
tempelcomplex van Abydos, op de rand van de vruchtbare vlakte. De
site zelf bevindt zich in de lage woestijn en sluit aan bij de
zuidelijke hoek van het dorp (situatie 1968).
17.2. Opgravingsgegevens.
17.3. Besluit.
Het aantal gedentificeerde graven per periode der Naqa-
da-cultuur vertoont volgend beeld:
IIIA1
IIIA2
IIIC1
IID1
IID2
IIIB
IIA
IIB
IIC
IA
IB
IC
- - 8 12 22 39 18 19 2 2 -
18.2. Opgravingsgegevens.
18.2.1. Grafveld P (1106). II: 257-258
1106
. Randall-McIver & Mace 1902: 53-54; Petrie & Mace 1901:
359
11.
1107
. Randall-McIver & Mace 1902: 53-55; Petrie & Mace 1901:
11-12.
1108
. Ayrton & Loat 1911: pl. 27, nrs. 2-3, 13.
1109
. Ayrton & Loat 1911: pl. 27, nrs. 4-12.
1110
. Petrie 1902: 34-35.
360
18.3. Besluit.
1117
. Habachi 1939.
1118
. zie pg. 313.
1119
. zie pg. 27.
1120
. Kaiser & Dreyer 1982: 241-260; Dreyer 1985.
1121
. zie pg. 315-316.
362
IIIA1
IIIA2
IIIC1
IID1
IID2
IIIB
IIA
IIB
IIC
IA
IB
IC
U 6 6 4 4 - - - - - - - -
E 1 5 5 1 2 2 4 22 1 9 - -
Ph - 7 5 - - - - - - - - -
B - - X - - - - - - - - -
C - - X - - - - - - - - -
Fr - - - - - 2 - 4 - - - -
G - - - - - ? ? ? ? ? ? -
X - - - - - - X X X X X -
M - - - - - - - - - - - 12
Ha - - - - - - - - - - - 6
?
19.1. Situering.
Het dorp Hawashim bevindt zich 2 km ten zuiden van het tem-
pelcomplex van Abydos. De site zelf bevindt zich op een plateau
ten westen van het dorp (1122).
19.2. Opgravingsgegevens.
19.3. Besluit.
20.2. Opgravingsgegevens.
20.3. Besluit.
IIIA2
IIIC1
IID1
IID2
IIIB
IIA
IIB
IIC
IA
IB
IC
B 2 3 5 2 8 12 13 6 1 - 36 -
A - 2 11 9 11 12 6 - - - - -
1130
. Graven die volgens de opgravers niet belangrijk genoeg
waren aangezien ze slechts n stuk ceramiek bevatten, werden
niet gepubliceerd (Randall-McIver & Mace 1902: 2). Dit betekent
misschien dat de aanwezigheid van Naqada IA niet mag uitgesloten
worden.
1131
. Randall-McIver & Mace 1902: 3.
1132
. Voor Naqada IIIA1 is slechts n graf (B 172) gekend.
365
21.1. Situering.
21.2. Vondstomstandigheden.
21.4. Besluit.
el-Karnak is een necropool die omwille van de aanwezigheid
van B-ceramiek, vermoedelijk kan gesitueerd worden in de Naqada I
- II periode. Verdere besluiten zijn onmogelijk.
22.2. Opgravingsgegevens.
Te Abu Umuri werden in 1936 opgravingen verricht door M.
Hamza, voor rekening van de Egyptische Oudheidkundige Dienst.
Deze opgravingen werden nooit gepubliceerd, maar een gedeelte van
het gevonden materiaal is tentoongesteld in het Egyptisch Museum
te Cairo (1138). Aangezien de opgravingsnummers in de meeste ge-
vallen leesbaar zijn is het mogelijk een aantal stukken te iden-
tificeren volgens Petries typologie en op deze wijze een idee te
krijgen van de relatief-chronologische periode gedurende dewelke
het grafveld in gebruik was. Het hoogste grafnummer vermeld op
een der stukken is 149. Dit geeft vermoedelijk een idee over de
omvang van het grafveld.
22.3. Besluit.
23.1. Situering.
Mogelijkerwijze verwijst de plaatsnaam Gebel el-Arak naar
het dorp el-Araki, gelegen op de westelijke oever, 9 km ten zuid-
westen van Nag' Hammadi en op vier km. van Abu Umuri. De site
zelf wordt door Kaplony gedentificeerd als het door M. Hamza te
Abu Umuri opgegraven grafveld (1139).
23.2. Vondstomstandigheden.
24.4. Besluit.
Ondanks de erg beperkte informatie is het toch duidelijk
dat het hier om twee belangrijke grafvelden handelde, die tesamen
de volledige periode Naqada IA - IIIB besloegen, met een overlap-
ping die misschien beperkt bleef tot Naqada IID1 - IID2.
26.3. Besluit.
De weinige objecten die voor dit grafveld gekend zijn ver-
wijzen naar Naqada IIIA2 - IIIB, wat overeenstemt met hetgeen
door de opgraver zelf voorgesteld werd.
27.2. Opgravingsgegevens.
In 1896 werden in opdracht van de Egyptische Oudheidkundige
Dienst opgravingen ondernomen in deze streek. Het werk gebeurde
echter onder leiding van een lokale bediende van de Oudheidkun-
dige Dienst en de registratie geschiedde uiterst gebrekkig. De
vondsten werden enkel verzameld en onder verschillende benamingen
(Gebel el-Tarif, Hamra Dom, Saghel el-Baghliya) naar Cairo ver-
zonden, waar de Morgan ze aantrof. Dit veroorzaakte de reeds
1156
. Quibell 1905: pass.
1157
.de Morgan 1897: 35.
1158
.Van Elderen & Robinson 1977: 72.
1159
. de Morgan 1897: 34.
371
1160
. De verwarring tussen de verschillende benamingen van
herkomst blijkt bijvoorbeeld uit de identificatie van enkele
objekten. Quibell 1905: nrs. 14.514-14.516 geeft als herkomst
Hamra Dom terwijl dezelfde stukken bij de Morgan 1897: 35 Gebel
el Tarif als herkomst krijgen.
1161
. Baumgartel 1960: 8-9.
1162
. de Morgan 1896: 86. De afwezigheid van metaal wordt
tegengesproken in de Morgan 1897: 35, waar oa. "petits outils de
bronze, lame de poignard en bronze et une en argent" vermeld
worden. Deze stukken worden door Quibell 1905: nrs. 14.515 -
14.516 onder Hamra Dom geplaatst.
1163
. de Morgan 1897: 35.
372
28.1. Opgravingsgegevens.
Tijdens de ongepubliceerde opgravingen van C. Fisher te
Dendara, in 1915-1918, werden een aantal graven gevonden die door
de opgraver 'early dynastic' genoemd werden. Ze bevonden zich in
het centrum van de necropool, ten zuiden van de Hathor tempel
(1164). De begravingen bevatten skeletten in gecontracteerde
houding. Een gedetailleerde beschrijving van graven of grafgiften
werd nooit gepubliceerd.
Verder zijn een aantal stukken afkomstig uit de handel be-
kend waarvoor Dendara als herkomst gegeven wordt.
28.2. Besluit.
Tijdens opgravingen werden te Dendara enkel objecten gevon-
den die ten vroegste uit Naqada IIIC1 kunnen dateren. Indien de
herkomst van de stukken bewaard te Liverpool zeker is, zou de
aanwezigheid van vroegere periodes der Naqada-cultuur, zonder
verder te kunnen specifiren, ook mogen aangenomen worden (1165).
29.1. Situering.
Het dorp Nag' el-Gaziriya bevindt zich 5 km. ten noordwes-
ten van Qena. De site zelf bevond zich naar alle waarschijnlijk-
heid in de oostelijke lage woestijn. Ter gelegenheid van een
korte prospectie in maart 1987 konden we van een Naqada-site geen
sporen terugvinden. Wel bevinden zich te Nag' el-Gaziriya, vlak
naast de weg Qena - Akhmim enkele Oude Rijks mastaba's en resten
van geplunderde begravingen uit de Romeinse tijd. Vermoedelijk
bevond het Naqada site zich in een vlakbij gelegen terrein, dat
nu als militair domein in gebruik is.
29.2. Opgravingsgegevens.
Volgens Kaiser werd te Nag' el-Gaziriya in 1938 en 1944
door de Egyptische Oudheidkundige Dienst een kleine necropool
opgegraven. Deze opgraving werd nooit gepubliceerd. Het merendeel
van de vondsten zou in het Egyptisch Museum te Cairo terecht
gekomen zijn, maar enkele bevonden zich in 1960 in een magazijn
van het inspectoraat te Qena en werden door Kaiser gepubliceerd
1164
. Fischer 1969: 1-2.
1165
. De aanwezigheid van een vroege fase der Naqada-cultuur
in de onmiddellijke nabijheid van Dendera wordt ook bewezen door
het nederzettingssite Maghara2 (Hendrickx & Midant-Reynes 1988).
373
(1166).
29.3. Besluit.
31.1.1. Petrie.
31.1.2. Reisner.
De twee sites die Reisner ontdekte (1173) in het begin van
deze eeuw konden in 1958 niet meer worden teruggevonden door
Kaiser (1174).
Het eerste site wordt omschreven als "predynastic flint
camp", zonder dat er een localisatie wordt gegeven. Het tweede
was een geplunderde begraafplaats te Shurafa die volgens Reisner
uit de Naqada-periode dateerde. Geen van beide sites werd ooit
gepubliceerd.
31.1.3. Handel.
31.2. Besluit.
1170
. Petrie 1896: 3.
1171
. Petrie 1896: pl. 2.
1172
. Adams & Jaeschke 1984: 6.
1173
. Reisner 1908: V-VI.
1174
. Kaiser 1961a: 19.
1175
. Demuynck 1977: 237; Bienkowski & Southworth 1986: 65.
1176
. Petrie 1896: 51, pl. 75.
1177
. Demuynck 1977: 5.
375
32.1. Situering.
32.2. Opgravingsgegevens.
De belangrijkste informatie voor dit gebied is afkomstig
van een prospectietocht die door Debono ondernomen werd in 1949.
De resultaten hiervan werden echter nooit in detail gepubliceerd.
32.3. Besluit.
33.1. Situering.
33.2. Opgravingsgegevens.
33.2.1. Opgravingen Quibell.
34.1. Situering.
Naqada bevindt zich op de westelijke oever, 29 km ten
zuiden van Qena.
De type grafvelden van de Naqada cultuur bevinden zich in
werkelijkheid 7 km ten noorden van het dorp Naqada, veeleer ter
hoogte van Nag' Kom Bilal (1199) (III: 74.2). De necropolen liggen
op lage plateaus, doorsneden door wadi's, op geringe afstand van
1195
. Petrie & Quibell 1896: 11-13.
1196
. Petrie & Quibell 1896: 3-8, pl. 3.
1197
. Reisner 1936: 55-56, 379; Podzorski 1988: 260, 267.
1198
. Podzorski 1988: 265.
1199
. Fischer 1965: map nr 6, nr. 8.
379
34.3. Besluit.
Indien we de grafvelden van Naqada en het aantal graven dat
voor ieder grafveld aan een bepaalde periode van de Naqada-cul-
tuur kon toegekend worden in relatief-chronologische volgorde
plaatsen, bekomen we volgend overzicht:
IIIA1
IIIA2
IIIC1
IID1
IID2
IIIB
IIA
IIB
IIC
IA
IB
IC
Main 11 17 88 56 85 14 65 45 13 24 19 1
0
B - 1 3 3 4 5 2 - - 1 - -
T - - - - 1 4 4 2 - 4 1 -
37.1. Situering.
De site van Roda bevond zich op de oostelijke oever, vlak
bij Nag' el-Madamud (2544'N 3242'O), 8 km ten noordoosten van
Luxor. Rond 1900 lag de site in het begin van de lage woestijn
(1228). Een plaats met de naam Roda komt in deze omgeving niet
37.2. Opgravingsgegevens.
Over het belang van de grafvelden van Roda kan niets met
zekerheid gezegd worden. De enkele gekende vondsten horen thuis
in Naqada IIIA2. Het frequent voorkomen van cylindrisch vaatwerk
verwijst normalerwijze ook naar Naqada IIIB - IIIC2.
38.1. Situering.
Een kleine groep graven die thuis horen in Naqada IIC lijkt
gedurende Naqada IID1 - IID2 een geografische uitbreiding in
westelijke richting gekregen te hebben (III: 86). Tevens is n,
blijkbaar intrusief, graf behorende tot Naqada IIIA2 aanwezig.
Uitgaande van enkele graven die als 'protodynastisch'
worden gepubliceerd (II: 383-384), maar waarvan de situering niet
aangeduid is op het grondplan van grafveld 1300 alhoewel ze er
toch toe moeten behoord hebben, mag verondersteld worden dat het
grafveld ook later nog in gebruik was.
38.2.3. Grafveld 1400-1500 (1236). II: 386-400
rende tot Naqada IIB een ruimte op die was vrij gelaten in de
voorafgaande periode. Andere open ruimtes in het grafveld werden
daarentegen niet opgevuld in recentere periodes.
38.3. Besluit.
IIIA1
IIIA2
IIIC1
IID1
IID2
IIIB
IIA
IIB
IIC
IA
IB
IC
1200 - - 1 - - - - - - - - -
1400 - - 25 28 27 33 9 14 10 - - -
1300 - - - - - 11 2 8 - 1 - -
den zijn afkomstig uit het grafveld. Het gehele grafveld zou rond
1880 volledig geplunderd geweest zijn (1240).
39.3. Besluit.
40.2. Opgravingsgegevens.
necropolen van Gebelein (1242). Maspero zelf had toen reeds een
idee van de hoge ouderdom van een deel der vondsten (1243). Hij
onderscheidde twee belangrijke archeologische zones:
40.3. Besluit.
Er waren te Gebelein zeker verschillende grafvelden aanwe-
zig. Gezien de gebrekkige publicatie-gegevens is het echter niet
met zekerheid uit te maken hoeveel er juist waren en zelfs niet
wie waar gegraven heeft. De omvang en de onderlinge relatief-
-chronologische relatie der grafvelden kan dan ook slechts in
zeer beperkte mate nagegaan worden. Het betrof minstens drie
grafvelden, waarvan dat van Nag' el-Gharira North misschien het
belangrijkste was.
Alhoewel in het gepubliceerde materiaal hoofdzakelijk stuk-
ken voorkomen die karakteristiek zijn voor Naqada I en in minder
mate Naqada II, was uitgaande van de gekende objecten het geheel
van de Naqada-periode, doorlopend in de 1ste en 2de dynastie,
zeker vertegenwoordigd te Gebelein. Ondanks het feit dat de op-
gravingen nagenoeg volledig ongepubliceerd bleven blijkt het
belang van de site toch uit het grote aantal graven dat er oor-
spronkelijk moet geweest zijn en de hoge kwaliteit en diversiteit
van de grafgiften, waartussen zich zelfs enkele unieke exemplaren
bevinden.
41.2. Vondstomstandigheden.
41.3. Besluit.
Het is niet eens zeker dat dit gesoleerde stuk van de hier
genoemde plaats afkomstig is, en zelfs niet dat er ooit een site
geweest is. Het stuk kan op stilistische grond vrijwel zeker in
de Naqada III periode geplaatst worden.
42.1. Situering.
el-Deir bevindt zich op de oostelijke oever, 5 km. ten
noordoosten van Esna. De site bevond zich ten zuiden van el-Deir
en ten oosten van Ezbet Mahmud. Reeds in het begin van deze eeuw
was een deel van de site ingepalmd door landbouw (1262). Nu is ze
vermoedelijk volledig verdwenen.
42.2. Opgravingsgegevens.
1260
. Vgl. Sayce 1905: 159.
1261
. Scharff 1931: 78.
1262
. Sayce 1905: 159-160.
1263
. Sayce 1905.
393
43.1. Situering.
44.3. Besluit.
De nederzetting(en) en grafvelden van Adaima zijn zeer uit-
gestrekt. Tijdens bezoeken aan de site in 1981 en 1987 bleek
duidelijk dat opgravingen hier nog belangrijke resultaten zouden
opleveren.
Voor het grafveld van el-Messawiya kan minimaal de
aanwezigheid van de Naqada IC -IID2 periode aangenomen worden.
Gezien de beperkte omvang van de Morgans opgravingen enerzijds en
de grote omvang van het grafveld anderzijds is de kans echter
vrij groot dat het gebruik ervan niet beperkt bleef tot deze
periode.
Het gedeelte van het grafveld van Adaima, waarin door
Debono en Sauneron gewerkt werd behoort tot Naqada IIIA2 - IIIB.
De plaats van deze opgravingen werd door ons in 1987
teruggevonden en in de omgeving lagen verschillende fragmenten
van oa. W 62 en W 80 types met netversiering aan de oppervlakte.
Ook hier is het echter zeer waarschijnlijk dat het bestaan van
het grafveld, gezien de grote omvang ervan, evenmin als te
el-Messawiya beperkt bleef tot die periode.
Tijdens onze bezoeken viel het eveneens op dat het opper-
vlakte materiaal op de nederzettingssite een horizontale strati-
grafie vertoont die ruwweg Z-N loopt, en minimaal de periode
beslagen door Naqada IIC - IIIB bevat, met het oudste gedeelte in
1275
. Sauneron 1974: 193-195.
397
45.1. Situering.
el-Kelabiya bevindt zich op de oostelijke oever, op gelijke
hoogte met Adaima, 10 km ten zuidoosten van Esna.
45.2. Vondstomstandigheden.
46.1. Situering.
Sharawna el-Bahari bevindt zich 13 km ten zuidoosten van
Esna, op de oostelijke oever. De sites moeten zich in het begin
van de eeuw juist buiten de landbouwzone bevonden hebben.
46.2. Vondstomstandigheden.
de Morgan vermeldt in 1908 voor deze streek twee
geplunderde grafvelden die volgens hem 'archaic' zijn. Het
eerste bevond zich ten zuiden van Sharawna el-Bahari. Het tweede,
lag tegenover het dorp, en werd gesneden door de spoorlijn. In
geen van beide grafvelden werden opgravingen ondernomen (1278).
46.3. Besluit.
47.3. Besluit.
De laatste twee door de Morgan vermelde grafvelden horen
vermoedelijk thuis in de late Naqada III periode. Dit blijkt
eventueel uit de afwezigheid van B- en D-ceramiek en de aanwe-
zigheid van stenen vaatwerk. Het grote graf in tichelsteen uit
het grafveld nabij de nitraatuitbating kan volgens Needler niet
ouder zijn dan 2de dynastie en eventueel nog uit de 3de dynastie
dateren (1283). Dit alles wijst dus op een belangrijke activiteit
gedurende de vroeg-dynastische periode (1284).
Needler 1984: 146 daarentegen stelt uitgaande van dezelfde
illustraties voor het grafveld in de 1ste dynastie te dateren.
1280
. de Morgan 1984: 64.
1281
. de Morgan 1984: 64-65.
1282
. de Morgan 1912: 28-29.
1283
. Needler 1984: 146.
1284
. Het graffito van Qa'a, laatste koning der 1ste dynastie
gepubliceerd door Huyge 1984a: 6 werd omwille van verwarring
400
48.3. Besluit.
de Morgan vermeldt wel dat enkele ongeplunderde graven wer-
den opgegraven, maar verduidelijkt niet in welk grafveld dit
gebeurde en geeft ook geen verdere details betreffende de graven
zelf. Uitgaande van het feit dat B-ceramiek en "painted pottery"
klaarblijkelijk als karakteristieken voor beide grafvelden worden
gegeven (1291), betreft het hier normalerwijze grafveld(en) die in
de Naqada I - II periode geplaatst kunnen worden. Dit wordt be-
vestigd door het feit dat de Morgan el-Qenan vermeldt als n der
sites waar hij graven van het 'el-Amrah-type' opgroef (1292).
49.1. Opgravingsgegevens.
49.1.1. Quibell 1897-1898.
Zie deel I.
49.2. Besluit.
50.3. Besluit.
51.2. Opgravingsgegevens.
51.2.1. Grafveld Locality 6.
51.3. Besluit.
De grafvelden van Hierakonpolis kenden tesamen vermoedelijk
een doorlopende bezetting vanaf Naqada IA tot Naqada IIID, net
zoals het geheel van de Naqada-cultuur vertegenwoordigd is in de
nederzettingen van Hierakonpolis (1331).
De oudste grafvelden, relatief-chronologisch voor Naqada
IIC te plaatsen, bevinden zich het verst van de alluviale vlakte
verwijderd. Nadien deed zich een verplaatsing voor van zowel de
nederzettingssites als de grafvelden in de richting van de allu-
1327
. Graf 100. Quibell & Green 1902: 20-23; Case & Payne
1962; Payne 1973; Kemp 1973.
1328
. Het betreft de graven 100, 101, 153, 154 (Adams 1974b:
86-87, 92) en n niet genummerd graf (Adams 1974b: 112).
1329
. Hoffman 1982a: 127.
1330
. Hoffman 1982b: 127.
1331
. Fairservis 1972: 12; Hoffman 1982a: 122-125.
410
52.1. Situering.
Nag' el-Karnak bevindt zich op de westelijke oever, 11 km
ten noordwesten van Edfu. De grafvelden bevonden zich in 1908
juist buiten de landbouwzone, tegenover el-Kelh en Nag' el-Karnak
(1333). De sites waarvan sprake konden door ons in 1987 niet te-
ruggevonden worden en moeten volledig onder de cultuur verdwenen
zijn, gezien de grote landbouwprojecten die hier de laatste jaren
plaatsvonden.
52.2. Vondstomstandigheden.
52.3. Besluit.
Naqada IIID periode. Het grote belang van stenen vaatwerk (vooral
albast en kalksteen) is typerend voor deze periode, net zoals de
toenemende zorg die aan het bouwen van constructies in de grafput
besteed wordt.
Omwille van het aantal graven en de belangrijkheid van een
aantal grafgiften, moet het hier om een vrij belangrijke neder-
zetting gehandeld hebben.
Over de grafvelden ten westen en zuidwesten van Nag' el-Qa-
ra kan niets zinvols gezegd worden.
Uitgaande van een D-scherf uit de nederzettingen, zou bewo-
ning in de omgeving van Nag' el-Qara reeds kunnen verondersteld
worden vanaf Naqada IIC.
55.1. Situering.
Ras Samaday bevindt zich aan de Rode Zee, ongeveer 10 km.
ten zuiden van Mersa Allam, ter hoogte van Edfu.
55.2. Opgravingsgegevens.
Te weinig gegevens.
56.2. Vondstomstandigheden.
Te el-'Adwa werden nooit opgravingen gedaan en evenmin zijn
objecten gekend afkomstig van deze site. Volgens de Morgan bevond
zich in het begin van deze eeuw aan de rand van het landbouwge-
bied een volledig geplunderd grafveld dat hij als 'archaic' om-
schrijft (1343).
56.4. Besluit.
Onvoldoende informatie.
57.2. Vondstomstandigheden.
58.1. Situering.
de Morgan groef hier in 1908 102 graven op, die volgens hem
in een oudere ("el-Amrah type") en een recentere groep konden
onderscheiden worden.
De objecten afkomstig uit de opgravingen van de Morgan zijn
misschien karakteristiek voor de volledige periode vanaf Naqada
IC tot Naqada IIIB. Met zekerheid kan echter enkel de aanwezig-
heid van Naqada IID1 - IIIB bevestigd worden.
En graf (nr. 32) wordt beschreven (1347), maar ook hiervan
zijn onvoldoende objecten gedentificeerd om met zekerheid te
mogen aannemen dit graf in de Naqada IIIB periode thuis hoort.
1345
.Dreyer & Kaiser 1980: 45, 55.
1346
.de Morgan 1909: 272-281; 1984: 56-61.
1347
. de Morgan 1909: 273, fig. 132; Needler 1980; Needler
1984: 124-125.
415
1983 aan het magazijn van het inspectoraat te Edfu, waar ze zich
toen bevonden. Deze objecten zijn karakteristiek voor Naqada
IIIA2 - IIIB.
58.3. Besluit.
59.1. Situering.
59.3. Besluit.
Indien we de schaarse informatie interpreteren volgens de
voor de Morgan gebruikelijke terminologie, kunnen we eventueel
1351
. Er komt geen plaats met deze naam voor ten zuiden van
Edfu op de Survey of Egypt 1920. Needler 1984: 71, nota 35
localiseerde het site via Description de l'Egypte 1826: feuille
Edfou.
1352
. de Morgan 1984: 61.
417
60.3. Besluit.
61.2. Opgravingsgegevens.
de Morgan vermeldt enkele groepen geplunderde "Archaic gra-
ves" (1355).
61.4. Besluit.
1353
. de Morgan 1984: 64.
1354
. de Morgan 1984: 61.
1355
. de Morgan 1984: 61.
418
62.1. Situering.
62.3. Besluit.
63.1. Situering.
De Wadi el-Shatt el-Rigal bevindt zich 8 km ten noorden van
Gebel el-Silsila, ongeveer 30 km ten zuiden van Edfu.
63.2. Opgravingsgegevens.
1356
.de Morgan 1984: 62.
1357
. de Morgan 1984: 62-63; Needler 1984: 138.
419
1358
. Legrain 1903: 222.
1359
.Legrain 1903: 222.
1360
. Legrain 1903: 222.
420
64.2.1. Legrain.
64.2.2. Sayce.
64.3. Besluit.
Iedere aanwijzing voor de relatief-chronologische plaatsing
van dit grafveld ontbreekt.
65.1. Situering.
De site bevindt zich op de oostelijke oever, ten noorden
van het massief der steengroeven, niet ver van de stle van Ech-
naton, in de lage woestijn (1363). Het kortst bijzijnde dorp is
Nag' el-Kagug, 22 km ten noorden van Kom Ombo.
1361
. Legrain 1903: 223.
1362
. Sayce 1907: 100.
1363
. Legrain 1903: 218.
421
65.2. Opgravingsgegevens.
66.1. Situering.
1369
. zie ook pg. 276, nota 900.
1370
. zie ook Junker 1919: 56-62.
1371
. Junker 1919: abb. 34-35.
1372
. Junker 1919: abb. 10-19.
1373
. Junker 1919: 48-49.
1374
. Junker 1920: 163-168.
1375
. Junker 1920: bl. 16, nr. 23, 26.
423
1377
. Vgl. vaatwerkklassen A FSJ en A UFY, pg. 94-95, 98.
426
herwerking en uitbreiding.
Het gebruik van seriatie stelt voor de studie van
grafvelden specifieke problemen die de toepassing ervan ernstig
belemmeren. De belangrijkste moeilijkheden worden gevormd door
het verschil in kwantiteit en kwaliteit van het grafmeubilair
der individuele graven en de gelijke waarde die aan kwalitatief
verschillende objecten gehecht wordt.
Het spreekt voor zich dat bij de studie van de relatieve
chronologie van een grafveld de geografische verspreiding der
objecten een zeer waardevolle informatiebron kan vormen. In dit
opzicht bleek het gebruik van verspreidingskaarten uiterst nut-
tig. De belangrijkste moeilijkheid die zich hierbij stelt is het
bepalen van de criteria die in de praktijk gebruikt worden. In
dit opzicht is het voor grafvelden van grote omvang zeker
aanbevelenswaardig in de eerste plaats te vertrekken vanuit de
verspreiding van grote gehelen, bijvoorbeeld op basis van de
verschillende fabrikaten der ceramiek. Een verdere indeling is
nadien mogelijk uitgaande van individuele vaatwerktypes. Voor de
keuze van deze laatste komen enkel diegene in aanmerking die in
voldoende aantal aanwezig zijn en karakteristieke analytische
data bezitten.
den. Een gedeelte van het grafveld werd denkelijk reeds door
Quibell op het einde van vorige eeuw opgegraven.
De graven vertonen zowel in orintatie, houding der skelet-
ten, demografische gegevens en grafconstructie alle karakteris-
tieken die reeds gekend waren voor de Naqada-grafvelden uit
Zuid-Egypte. De enige opvallende uitzondering is het gebruik van
zandstenen platen in de constructie van enkele graven. Dit
blijkt echter een typisch kenmerk te zijn voor de Naqada III
grafvelden ten zuiden van Esna (1378).
Wat de grafgiften zelf betreft bestond de overgrote
meerderheid uit ceramiek, zoals gebruikelijk voor de
Naqada-grafvelden. Daarnaast kwamen echter ook stenen vaatwerk,
schminkpaletten, parels en in mindere mate objecten in metaal,
been en ivoor voor.
Het aardewerk bestaat hoofdzakelijk uit twee grote groepen,
de eerste, die tevens het talrijkst is, wordt gekenmerkt door
het gebruik van mergelklei (fabrikaat A) en de tweede door het
gebruik van Nijl-silten (fabrikaat C). Voor beide fabrikaten
blijken een aantal vaatwerktypes karakteristiek te zijn (II:
22-24). Voor fabrikaat A betreft het voornamelijk kruiken met
ronde bodem en hooggeplaatste schouder (vaatwerktypes A RSJ),
kruiken met wavy handles (vaatwerktypes A FSJ en A UFY) evenals
een aantal schalen en kommen met convexe wanden (vaatwerktypes A
UFB, A RFB, A UFC en A RFC). De weinige versierde stukken
behoorden allemaal tot dit fabrikaat. Fabrikaat C wordt geken-
merkt door kruiken met een puntige basis (vaatwerktypes C PSJ)
en een aantal schalen en kommen met concave wanden (vaat-
werktypes C UFP, C UFL, C UFB, C UFC). Verder vertoont de
ceramiek nog een aantal stereotype kenmerken in verband met bv.
afwerking, randtypes of versiering (II: 11-13, 24), die eveneens
duidelijk verwijzen naar specialisatie in de productie. In deze
context kan ook de verbetering der productietechniek gezien
worden, met name de invoering van de langzame draaischijf voor
de afwerking van stukken in fabrikaat A en de vervaardiging van
volledige stukken met kleine afmetingen in fabrikaat C.
Typische vormen voor het stenen vaatwerk zijn de gesloten
schaaltjes en kommetjes met een diepe groef rond de kraag (vaat-
werktypes S RFB 2-3 en S RFC 2), die echter nagenoeg uitsluitend
gedurende de recentste gebruiksfase van het grafveld (Naqada
IIID) voorkomen.
Bij de paletten zijn figuratieve vormen nagenoeg volledig
afwezig. Bij de geometrische vormen zijn vooral de rechthoeken
goed vertegenwoordigd.
De variatie aan parels is vrij beperkt, zowel wat de vorm
als de gebruikte materialen betreft. De objecten in been zijn
1378
. zie pg. 439.
428
2.2. Chronologie.
1379
. Lv-1035. 4490 + 60 BP. Graf 77, behorende tot Naqada
IIIC1.
430
1382
. Kaiser 1957: 74-75.
434
1383
. Uitgaande van de gepubliceerde voorbeelden kunnen de
door Kroeper 1988 onderscheiden groepen als volgt gelijkgescha-
keld worden met de relatief-chronologische periodes der Naqa-
da-cultuur: 1a-b: Naqada IIC - IID; 2: Naqada IIIA1; 3a: Naqada
IIIA2 - IIIB; 3b: Naqada IIIB; 3c: Naqada IIIC1 - IIIC2; 4:
Naqada IIID. Zie ook Kaiser 1987b.
1384
. Dit werd gecontroleerd aan de hand van de opgestelde
lijst met vaatwerktypes en de relatief-chronologische periodes
waarin ze voorkomen (II: 72-133). Kaiser 1957: tf. 26 neemt voor
deze drie sites een bezetting vanaf Stufe IIA/B aan, zonder
hiervoor bewijzen te geven.
1385
. Kaiser 1957: 74-75.
1386
. Kaiser 1957: 74-75.
1387
. Zie pg. 24. Het archeologisch materiaal omschreven door
Kaiser als Stufe IA - IB, komt zo goed als volledig overeen met
het door ons beschreven Naqada IA - IB.
435
5.2. Grafconstructies.
relatief-chronologisch gegeven.
Constructies die zichtbaar bleven boven het loopvlak zijn,
met uitzondering van de mastaba's uit de vroeg-dynastische
periode en enkele zeer grote graven uit de late Naqada-periode
(1408), niet gekend. Wel wordt, gezien het geringe aantal versnij-
dingen tussen graven onderling, verondersteld dat boven het
loopoppervlak een aanduiding van de plaats der graven zichtbaar
was. Vermoedelijk gebeurde dit zoals in de hedendaagse kerkhoven
der moslims met een hoopje zand of stenen. In uitzonderlijke
gunstige bewaringsomstandigheden werden misschien bewijzen
aangetroffen dat dit ook gedurende de Naqada-periode het geval
was (1409).
5.3. Grafmeubilair.
1415
. Gedurende de Badari-periode daarentegen komen silex-
werktuigen wel regelmatig voor in de grafvelden en lijkt er geen
verschil te bestaan tussen artefacten afkomstig uit grafvelden
en nederzettingen (Holmes 1988: 75). Toch blijft het aantal
silexwerktuigen te beperkt om op basis hiervan een onderscheid
te kunnen maken tussen de Badari- en de Naqada-cultuur. Op een
totaal van 298 graven die door Brunton & Caton-Thompson 1928:
pl. 5-8 aan de Badari-cultuur toegeschreven worden komen immers
slechts in 47 graven silexwerktuigen voor.
1416
. Midant-Reynes 1987: 191-193.
1417
. Krzyzaniak 1977, Atzler 1981.
443
1438
. Vooral grafveld M te Abu Roash is hiervan een goed
voorbeeld (Montet 1938, 1946; Klasens 1961).