You are on page 1of 9

6 VWO

biologie voor jou


uitwerkingenboek

BIOLOGIE VOOR DE BOVENBOUW


vwo

auteurs
ARTEUNIS BOS
MARIANNE GOMMERS
ARTHUR JANSEN
ONNO KALVERDA
THEO DE ROUW
GERARD SMITS
BEN WAAS
REN WESTRA

VIJFDE EDITIE
MALMBERG S - HERTOGENBOSCH
www.biologievoorjou.nl

544184_BW.indd 1 09/01/15 15:08


3
THEMA

Gaswisseling en
uitscheiding
BASISSTOF
1 Het ademhalingsstelsel van de mens 25
2 Longventilatie 26
3 Ademvolume en ademfrequentie 26
4 De lever 27
5 De nieren en de urinewegen 28

DIAGNOSTISCHE TOETS 29
EINDOPDRACHT 30
VERRIJKINGSSTOF 31
1
Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 3 Gaswisseling en uitscheiding

Het ademhalingsstelsel opdracht 4


van de mens 1 Dat is de tweede histidineketen.
2 Aan hemoglobine gebonden: (20/20,5) 100 = 97,6%.
Opgelost in het bloedplasma: (0,5/2,5) 100 = 2,4%.
3 Bij een pO2 van 13,3 kPa raakt 100% van de hemo-
opdracht 1
globine verzadigd.
1 Casper kan per minuut veel zuurstof opnemen en in 4 Een varirende pO2 van de buitenlucht heeft geen
het bloed brengen. Dat is voor een duiker een voordeel grote gevolgen voor de zuurstofopname in de
bij het werk. longhaarvaten.
2 Het voordeel daarvan is dat je per ademhaling veel A ls de pO2 afneemt met bijvoorbeeld 25% (tot 10 kPa),
lucht (met zuurstof) kunt opnemen. neemt het percentage verzadigde hemoglobine af met
3 Enkele voorbeelden: leeftijd, geslacht, borstomvang, minder dan 5%.
rookgedrag, conditie. 5 In de haarvaten van een weefsel in rust wordt door
4 Anders kan hij via zijn neus in- en uitademen. 100 mL bloed (20 14 =) 6 mL O2 afgegeven.
6 Het is gunstig dat de verzadigingskromme van
hemoglobine juist het steilst loopt bij pO2-waarden die
opdracht 2
in de weefsels voorkomen, doordat een kleine
1 Deze cellen zorgen via de beweging van de trilharen verandering in de pO2-waarde in een weefsel een grote
voor het verwijderen van slijm met stof en ziekte- verandering in de zuurstofafgifte van het bloed veroor-
verwekkers. zaakt.
2 Nee, want bij slikken wordt de luchtpijp via het Hierdoor vertoont de zuurstofafgifte van het bloed een
strotklepje afgesloten. goede aanpassing aan de activiteit van het weefsel.
3 Als je op hogere toon gaat praten, worden de 7 Door het grote aantal rode bloedcellen wordt, ondanks
stembanden strakker gespannen, waardoor ze sneller het lagere verzadigingspercentage, toch genoeg
gaan trillen. zuurstof door het bloed vervoerd.
4 De adrenaline bereidt je voor op actie. Voor actie is 8 Het gevolg is dat je grote zuurstofnood krijgt, met
meer zuurstof nodig. Door het verwijden van de mogelijk ernstige gevolgen voor de gezondheid.
bronchiolen kan er meer lucht per ademhaling worden
in- en uitgeademd.
opdracht 5
5 In het alveolaire vocht in het longblaasje is de pO2
hoger dan in het bloedplasma. 1 Bij een pO2 van 5 kPa en een pCO2 van 5 kPa bevat
6 In het alveolaire vocht is de pCO2 lager dan in het 100 mL bloed 12 mL O2.
bloedplasma. 2 Bij een pO2 van 5 kPa en een pCO2 van 2,5 kPa bevat
7 Deze uitspraak is niet juist. In lucht die wordt uitge- 100 mL bloed 14 mL O2.
ademd, komen nog aerosolen van 0,1 m en 1 m voor. 3 Dat de pCO2 van de weefsels invloed heeft op de
8 Deze uitspraak is niet juist. Volgens het diagram slaan ligging van het evenwicht bij de reactie van afbeelding
de meeste aerosoldeeltjes van 50 m neer in de 11 heeft als voordeel dat bij een toenemende activiteit
neus-keelholte. van een weefsel de zuurstofafgifte van het bloed
In de mondholte bevindt zich veel minder slijmvlies en toeneemt.
zijn er geen haren waaraan de aerosoldeeltjes blijven 4 De verzadigingskromme van hemoglobine zal bij een
kleven. Bij inademing door de mond zullen er hogere temperatuur dan 37 C rechts liggen van de
daardoor meer aerosoldeeltjes van 50 m in de verzadigingskromme bij 37 C. Wanneer een weefsel
luchtpijp komen. een hogere temperatuur heeft, komen er meer
zuurstofmoleculen vrij.

opdracht 3
opdracht 6
1 Doordat het longweefsel bestaat uit een zeer groot
aantal longblaasjes, die samen een oppervlak vormen 1 De evenwichtsreactie van afbeelding 17 verschuift in
van ongeveer 80 m2. de longhaarvaten naar links en in andere haarvaten
2 Doordat zowel een longblaasje als een haarvat een naar rechts.
zeer dunne wand heeft. 2 Als koolzuuranhydrase zich in het bloedplasma zou
3 Ten eerste doordat er voortdurend wordt geventileerd: bevinden, zouden de H+-ionen in het bloedplasma
er wordt steeds ingeademd en uitgeademd. ontstaan. Voordat deze ionen de rode bloedcellen in
Ten tweede doordat het bloed steeds blijft stromen gediffundeerd zijn, zouden ze de pH van het
langs de longblaasjes en er dus geen evenwicht bloedplasma sterk hebben benvloed.
optreedt. 3 Bij de diffusie van HCO3-ionen naar de rode bloed-
4 Diffusie in koude lucht gaat langzamer dan in warme cellen wordt verstoring van het elektrisch ladings-
lucht. De diffusiecofficint D heeft een lagere waarde. verschil van het celmembraan van rode bloedcellen
voorkomen, doordat Cl-ionen zich vanuit de rode
bloedcellen naar het bloedplasma verplaatsen.

25
Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 3 Gaswisseling en uitscheiding

2
opdracht 7
Longventilatie
3 Ademvolume en
ademfrequentie
1 Het gevolg zal zijn dat deze long niet in volume
opdracht 10
toeneemt en dus geen lucht opneemt.
2 Dan is de druk tussen deze vliezen niet meer lager dan 1 De lucht neemt waterdamp op in de neusholte, de
de buitenlucht en kan de long niet uitzetten. mondholte en de luchtpijp.
3 Een gebroken rib kan door de twee vliezen prikken, 2 De zuurstofconcentratie van uitgeademde lucht is
waardoor er lucht in de holte kan komen. hoger en de koolstofdioxideconcentratie is lager dan
4 Door de lagere druk kan de long moeilijk uitzetten van lucht in de longblaasjes. Dit komt, doordat
(terwijl door de lagere zuurstofspanning de adem- uitgeademde lucht een mengsel is van lucht uit de
haling intensiever zou moeten zijn). longblaasjes en (zuurstofrijkere en koolstofdioxide-
5 Bij het begin van een inademing daalt de druk in de armere) lucht in de dode ruimte (in de luchtwegen).
interpleurale ruimte. Bij het begin van een uitademing 3 De eerste 100 mL uitgeademde lucht is afkomstig uit
stijgt de druk in de interpleurale ruimte. de dode ruimte. De lucht uit de dode ruimte wordt
6 De buitenste tussenribspieren en de middenrifspieren. ongebruikt weer uitgeademd.
7 De buitenste tussenribspieren, de middenrifspieren en 4 Voordat er netto CO2-afgifte aan de lucht in de
bepaalde spieren in de hals. longblaasjes heeft plaatsgevonden, is de pCO2 in een
8 Doordat de baarmoeder meer plaats inneemt, is de longslagadertje hoger dan 5,3 kPa. Volgens diagram 1
druk in de buikholte hoger waardoor het middenrif is de pCO2 van de lucht in de longblaasjes ongeveer
niet goed naar beneden kan bewegen. 5,3 kPa. Diffusie van CO2 naar het alveolaire vocht
9 D  e pCO2 is dan hoger, want op tijdstip P wordt vindt in de longhaarvaten plaats door spannings-
uitgeademd en uitgeademde lucht bevat meer CO2. verschil.
5 Deel S heeft betrekking op de pO2 in een mengsel van
lucht in de longblaasjes met lucht uit de dode ruimte.
opdracht 8
1 Nummer 1 stelt het borstbeen voor. Nummer 2 stelt de
opdracht 11
wervelkolom voor.
2 Tussen de punten P en R. Practicum: Bepaling van de vitale capaciteit
3 Tussen de punten S en Q. Ter beoordeling aan je docent.
4 Alleen bij een diepe uitademing.
opdracht 12
opdracht 9
1 P = rustige ademhaling
1 Moment R geeft het begin van een inademing weer. Q = diepe uitademing
Vanaf dat moment wordt de druk in de longblaasjes R = diepe inademing
lager dan de atmosferische druk. S = rustige ademhaling
Moment P geeft het begin van een uitademing weer. T = diepe inademing
Vanaf dat moment wordt de druk in de longblaasjes 2 In traject Q hebben de binnenste tussenribspieren
hoger dan de atmosferische druk. bijgedragen aan de ademhalingsbeweging.
2 De druk in de interpleurale ruimte is het laagst op 3 In de trajecten R en T hebben spieren in de hals
moment P. bijgedragen aan de ademhalingsbeweging.
3 Per tijdseenheid stroomt op moment S de meeste 4 A= inspiratoir reservevolume
lucht de longen in. De druk in de longblaasjes is op B = ademvolume
dat moment het laagst ten opzichte van de atmosferi- C = vitale capaciteit
sche druk. D = expiratoir reservevolume
4 De zuurstofconcentratie van de lucht in de luchtpijp E = restvolume
is het hoogst op moment P. 5 De inspiratoire capaciteit is gemiddeld
0,5 + 3,1 = 3,6 L.
6 Het maximale longvolume is gemiddeld 6,0 L
(0,5 + 3,1+ 1,2 + 1,2). Het minimale longvolume is
gemiddeld 1,2 L.
7 Om de gaswisseling op gang te houden moet er altijd
een hoeveelheid lucht achterblijven in de longen.

26
Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 3 Gaswisseling en uitscheiding

hoeft
 niet 100% terug te krijgen, maar minimaal 40%
opdracht 13
van de voor hem/haar normale levergrootte. Ook bij
1 De receptoren voor de regeling van de ademfrequentie de ontvanger groeit deze lever weer aan.
zijn de chemoreceptoren in de hersenstam, de wand 3 Bij levercirrose zijn functionele levercellen vervangen
van de halsslagaders en de aorta. De effectoren zijn door bindweefselcellen die de leverfuncties niet
de ademhalingsspieren (tussenribspieren en midden- kunnen uitvoeren.
rifspieren). 4 Dat is de groep van oudere leverpatinten. Het eiwit
2 Door het gebruik van een gasmengsel van 5% CO2 veroorzaakt immers pas na dertigveertig jaar schade.
(in plaats van de 0,03% CO2 in de lucht) stijgt de
CO2-concentratie in het bloed. Dit heeft een stimu-
opdracht 15
lerende werking op het ademcentrum. Een hogere
CO2-concentratie veroorzaakt ook een daling van de 1 Wanneer bij een patint de galwegen zijn verstopt,
pH van het bloed. Een lage pH heeft een stimulerende kunnen de galkleurstoffen niet meer met de gal
werking op het ademcentrum. worden uitgescheiden. De ontlasting wordt dan bleek
3 De ademhalingsfrequentie neemt toe onder invloed van kleur. De galkleurstoffen verlaten de lever via de
van de factoren 2 en 3. leverader en worden voor een deel uitgescheiden door
4 We spreken van een indirecte benvloeding van de de nieren.
ademfrequentie door de pO2 van het bloed, omdat de Hierdoor kleurt de urine donkergeel tot bruin. De
chemoreceptoren niet de pO2, maar de pCO2 van het galkleurstoffen komen ook in de weefselvloeistof
bloed waarnemen. De chemoreceptoren worden bij terecht. Het oogwit kleurt dan geel.
een lage pO2 gevoeliger voor de pCO2 van het bloed. 2 Bier bevat alcohol. Alcohol wordt in de lever afgebro-
5 Adrenaline komt vrij wanneer je woedend of angstig ken. Hierbij ontstaat acetylco-enzym A dat kan worden
bent, of wanneer je ergens enorm van schrikt. gebruikt voor de synthese van onder andere glucose
Adrenaline stimuleert de dissimilatie. De adem- en lipiden.
frequentie neemt dan toe. 3 Een glas pils van 200 mL levert (2 172 =) 344 kJ
6 De inspiratoire reflex vindt plaats na een diepe uit- energie. Twee bruine boterhammen van samen 50 g
ademing. leveren (1048 : 2 =) 524 kJ energie. Twee bruine
7 Het is niet mogelijk je adem zo lang in te houden tot boterhammen leveren dus meer energie dan een glas
de dood erop volgt. Als je door zuurstofgebrek pils.
bewusteloos dreigt te worden, stopt de bewuste 4 Alcohol: Campari 0,55 20 = 11 g;
benvloeding van de ademfrequentie. Het adem- zwaar bier 2 6 = 12 g.
centrum regelt dan de ademfrequentie weer buiten het Energie: Campari 0,55 750 = 412,5 kJ;
bewustzijn om. zwaar bier 2 257 = 514 kJ.
8 Door langzaam in het water op te stijgen, kan N2 5 De verklaring van Daphne is juist. Na de geboorte
langzaam vanuit de weefsels naar de longhaarvaten neemt het energieverbruik van een baby toe, doordat
en de longblaasjes diffunderen om de N2-druk in bijvoorbeeld de ademhaling op gang komt en de
interne milieu gelijk te houden aan de dalende N2-druk lichaamstemperatuur op peil moet worden gehouden.
in de longen. Er ontstaan dan geen stikstofbelletjes. 6 De verklaring van Fay is juist. Na de geboorte wordt de
navelstreng doorgeknipt. Er kan dan geen glucose

4
meer worden aangevoerd vanuit de placenta. Er wordt
wel glucose verbruikt bij de dissimilatie in het lichaam
De lever van de baby.
7 De verklaring van Tom is onjuist. In het diagram is te
zien dat de hoeveelheid glucose per 100 mL bloed na
1 uur is gedaald, maar na 1,5 uur weer gaat stijgen. De
opdracht 14
glucose kan niet via voeding in het bloed zijn terecht-
1 Een mens heeft slechts n lever, maar twee nieren. gekomen.
(Ook is nierdialyse mogelijk, als beide nieren falen. Dit De glucoseconcentratie kan dan alleen maar stijgen
is niet mogelijk bij de lever.) als er in de lever onder invloed van glucagon,
2 De lever is te groot voor de ontvanger (bijvoorbeeld glycogeen wordt omgezet in glucose.
een volwassen lever voor een kind) of een deel van de
donorlever is beschadigd. (De lever is een orgaan dat
opdracht 16
kan regenereren. Soms kun je twee mensen helpen
met n orgaan door de lever in twee stukken te Practicum: leverweefsel
splitsen. Een gezond persoon heeft leverweefsel over, Bij je tekening moet staan: leverlobje, vergroting
dat wil zeggen je kunt ongeveer 70% van de lever 400.
verwijderen. De resterende 30% groeit dan weer uit tot In  de tekening moet je de volgende delen
100%. Zo kan bijvoorbeeld een gezond persoon een aangeven: levercel tak van de galgang tak van
deel van de lever doneren aan iemand met een zieke de leverader tak van de leverslagader tak van
cirrotische lever. De ontvanger van deze nieuwe lever de poortader.
De tekening is verder ter beoordeling aan je docent.

27
Uitgeverij Malmberg BASISSTOF thema 3 Gaswisseling en uitscheiding

10 Als iemand tijdelijk meer voorurine dan normaal


opdracht 17
produceert, kan dit worden veroorzaakt door een
Practicum: waterstofperoxide en katalase in vernauwing van het bloedvat bij 3 (het afvoerende
aardappels nierslagadertje). Door de vernauwing wordt een
Ter beoordeling aan je docent. hogere bloeddruk op plaats 2 (de haarvatenkluwen)
veroorzaakt.
11 De hoeveelheid bloed in de bloedvaten, van groot naar
opdracht 18
klein: 1 6 3. (Het bloed bij 6 bevat stoffen die uit
Practicum: katalase in lever en spierweefsel de voorurine zijn teruggeresorbeerd.)
Ter beoordeling aan je docent.

5
opdracht 20
1 Bij een zeer hoge concentratie ADH in het bloed wordt
De nieren en de er veel water aan de voorurine onttrokken. Hierdoor
neemt het volume van het bloed toe, waardoor de
urinewegen bloeddruk stijgt.
2 Als de concentratie ADH in het bloed toeneemt, wordt
de urine donkerder van kleur. Er wordt meer water aan
de voorurine onttrokken, waardoor de urine een
opdracht 19
hogere concentratie stoffen bevat.
1 De kracht die de vorming van voorurine veroorzaakt, is 3 De nierbuisjes van zoogdieren die in zee leven, zijn
de bloeddruk. langer dan die van zoogdieren die in zoet water leven.
2 De energie voor de vorming van urine uit voorurine De osmotische waarde van zeewater is hoger dan die
komt van de aerobe dissimilatie in de cellen van de van zoet water. Dieren in zee verliezen water door
wand van het nierbuisje. osmose. Om het waterverlies te beperken, is de urine
3 In de glomeruli wordt door ultrafiltratie een deel van van zeedieren sterk geconcentreerd. In lange nier-
het bloedplasma in de kapsels van Bowman geperst. buisjes kan meer water uit de voorurine worden
Rode bloedcellen kunnen de haarvaten niet verlaten. teruggeresorbeerd dan in korte nierbuisjes.
De cellen van de nierkapseltjes zijn niet actief bij de 4 De concentratie opgeloste stoffen in de urine zal op
ultrafiltratie betrokken. De concentratie aan zuurstof is tijdstip Q waarschijnlijk lager zijn dan op tijdstip 0.
daarmee na het passeren van de glomeruli hoger. Op Na tijdstip Q stijgt de urineproductie nog steeds.
plaats R bevat het bloed daarom de grootste hoeveel- 5 De ADH-concentratie in het bloed zal op tijdstip R lager
heid zuurstof per mL. zijn dan op tijdstip 0. Op tijdstip R wordt nog steeds
4 Er wordt per etmaal 180 L voorurine gevormd; daar veel water via de urine uitgescheiden. Bij een lage
blijft 1,5 L urine van over. Er wordt 178,5 L water ADH-concentratie in het bloed wordt weinig water aan
teruggeresorbeerd; dit is 178,5 : 180 100% = 99,2%. de voorurine onttrokken.
5 De afwezigheid van eiwitmoleculen in de urine wordt 6 Het instabiele H2CO3 wordt gesplitst in CO2 en H2O. CO2
niet veroorzaakt door terugresorptie. Eiwitmoleculen kan worden uitgescheiden via de longen; H2O kan
komen niet in de voorurine voor, doordat ze niet door worden uitgescheiden via de nieren. H+-ionen kunnen
de gaatjes in de wand van de nierkapsels heen met de urine uit het lichaam worden verwijderd en
kunnen. HCO3-ionen kunnen actief naar het interne milieu
6 De afwezigheid van glucose in de urine wordt wel worden getransporteerd.
veroorzaakt door terugresorptie. In de voorurine zit
glucose, maar deze glucose wordt in de nierbuisjes
teruggeresorbeerd. Hierbij wordt een deel van de
glucose gedissimileerd om de energie vrij te maken
die nodig is voor de terugresorptie.
7 In de nierkanaaltjes vindt terugresorptie van calcium-
ionen plaats. Ureum wordt vrijwel niet geresorbeerd:
urine bevat 67 zo veel ureum als voorurine. Urine
bevat slechts 3 zo veel calcium als voorurine, dus een
belangrijk deel wordt teruggeresorbeerd.
8 De urine bevat bij een hoge aldosteronspiegel van het
bloed in verhouding weinig natrium en veel kalium.
Onder invloed van aldosteron vindt actief transport
plaats van Na+-ionen van de voorurine naar de
weefselvloeistof. Tegelijkertijd vindt onder invloed van
aldosteron afgifte van K+-ionen aan de voorurine
plaats.
9 De netto filtratiedruk is in deze situatie
(8,5 3,3 2 =) 3,2 kPa.

28
Uitgeverij Malmberg DIAGNOSTISCHE TOETS thema 3 Gaswisseling en uitscheiding

Diagnostische toets 3 
De grafiek van 5800 m hoogte loopt steiler dan die
van de grafiek op zeeniveau. Een verandering van de
pCO2 heeft bij een lagere pO2 dus een grotere invloed
op de hoeveelheid ververste lucht.
DOELSTELLING 1 4  Bewering 1 is juist. Door de versnelde ademhaling
1 C. daalt de pCO2 van de longlucht en stijgt de pO2.
2 C. Bewering 2 is juist. Door de lage pCO2 en de hoge
3 B. (Ook bij mondademhaling wordt de binnen- pO2 van de longlucht daalt in het bloed de pCO2 en
stromende lucht vochtig.) stijgt de pO2. Onder deze omstandigheden gaan er
4 C. minder impulsen naar het ademcentrum, waardoor er
5 D. (Zuurstofmoleculen moeten de membranen van minder impulsen naar de ademhalingsspieren gaan.
cellen van longblaasjes en cellen van haarvaten
twee keer passeren.)
6 B. DOELSTELLING 6
1 A.
2 B. (Insuline wordt geproduceerd in de eilandjes van
DOELSTELLING 2 Langerhans in de alvleesklier.)
1 
A. (In het begin van het haarvatennet bevat het bloed 3 D. (Het afbraakproduct is een galkleurstof.)
20 mL O2 per 100 mL bloed (lijn P). Bij rust bevat het 4 D. (Na desaminering van aminozuren ontstaan resten
bloed in het spierweefsel 6 mL O2 per 100 mL bloed die kunnen worden gedissimileerd.)
(lijn R). Bij rust wordt 20 16 = 4 mL zuurstof per 5 
D. (Vetten zijn opgebouwd uit vetzuren en glycerol;
100 mL bloed afgegeven en bij arbeid 20 6 = 14 mL.) niet-essentile vetzuren kunnen in de lever worden
2 D. (Doordat CO2 uit het bloed weg diffundeert, gevormd uit aminozuren, uit monosachariden of uit
verschuift de verzadigingskromme in afbeel- andere vetzuren.)
ding 64 naar links. Door de daling van de
H+-ionenconcentratie stijgt de pH van het bloed.)
3 A. (Een steilere kromme neemt bij lage pO2 meer DOELSTELLING 7
zuurstof op en dat is aan de orde op hoogte.) 1 
Pijl 1. (Bij de afbraak van overtollige aminozuren in
4 C. de lever ontstaat ureum. Ureum wordt door de lever
5 D. aan het bloed afgegeven en uitgescheiden door de
nieren.)
2 
Pijl 2. (Bij de afbraak van dode rode bloedcellen
DOELSTELLING 3 ontstaat bilirubine, dat via de galgangen wordt
1 B. afgevoerd naar de galblaas. Galkleurstoffen geven de
2 C. ontlasting een geelbruine kleur.)
3 B. 3 
De glucoseconcentratie kan het sterkst variren in de
4 D. tak van de poortader. Dit bloedvaatje voert bloed aan
5 C. vanuit het darmkanaal. In het darmkanaal worden
6 C. voedingsstoffen zoals glucose opgenomen.

DOELSTELLING 4 DOELSTELLING 8
1 C. 1 In de nierschors.
2 A. (De snorkel vergroot de dode ruimte. Na een 2 Doordat de eiwitconcentratie in het bloed van het
inademing wordt de lucht in de snorkel ongebruikt haarvat bij P lager is dan bij Q. (De concentratie
weer uitgeademd, net als de lucht in de luchtwegen.) eiwitten in het haarvat tussen P en Q neemt toe,
3 A. doordat eiwitten niet in het nierkapseltje terecht-
4 D. komen.)
5 C. 3 Nee, er is geen netto verplaatsing van vloeistof.
4 Nefronen/kapsels van Bowman.
5 De afvalstoffen zaten al in het bloed, Door de bescha-
DOELSTELLING 5 diging blijven ze in haar bloed en worden ze niet
1 
Het sneller ademen wordt veroorzaakt, doordat verwijderd.
vanuit de chemoreceptoren impulsen gaan naar het 6 Door de beschadiging kan er eiwit door de kapsel-
ademcentrum. Van daaruit gaan impulsen naar de wand lekken en zo de urine bereiken.
ademhalingsspieren. 7 Als er weinig zout wordt uitgescheiden, is de osmoti-
2 
Op grotere hoogte is de pO2 van de lucht lager. Uit sche waarde van de voorurine lager dan die van het
het diagram blijkt dat onder deze omstandigheden bloed. Daardoor wordt er te veel vocht teruggezogen
er al bij een lage pCO2 van de longlucht een grotere naar het bloed.
hoeveelheid longlucht wordt ververst. De chemo-
receptoren zijn blijkbaar gevoeliger geworden voor
CO2.
29
Uitgeverij Malmberg EINDOPDRACHT thema 3 Gaswisseling en uitscheiding

DOELSTELLING 9
1 
Op plaats 3. Onder invloed van ADH wordt meer
Eindopdracht
water aan de voorurine onttrokken. De concentratie
opdracht 1
opgeloste deeltjes in het bloed dat uit de nieren
wegstroomt, daalt dan. 1 Als er veel eiwit het bloed verlaat, daalt de osmotische
2 Door een verhoogde ADH-afgifte zal de urineproduc- waarde daarvan. Daardoor wordt er te weinig weefsel-
tie per tijdseenheid afnemen. Er wordt meer water vocht teruggezogen: oedeem.
aan de voorurine onttrokken. 2 De urinebuis is bij vrouwen korter, dus is er meer
3 De afgifte van ADH zal dalen, doordat de osmotische risico op binnendringen van bacterin.
waarde van het bloed daalt. Hierdoor wordt onder 3 Ammoniak.
invloed van osmoreceptoren in de hypofyse- 4 Uit eiwitten. De vorming van ureum vindt plaats in de
achterkwab minder ADH afgegeven in de hypofyse. lever.
4 Dit is een actief proces.
5 Verzuring van het interne milieu wordt voorkomen
opdracht 2
doordat:
H +-ionen worden onttrokken aan een intern 1 De uitgeademde lucht is vochtiger door verdamping
milieu (en door binding aan HPO42 worden van water uit (het slijmvlies van) de longen/luchtwe-
uitgescheiden); gen. / De uitgeademde lucht is warmer en kan
Na  +-ionen actief vanuit de voorurine naar het daardoor meer waterdamp bevatten.
interne milieu worden getransporteerd (waar 2 Door de verlaagde osmotische waarde van het bloed
NaHCO3 werkt als buffer). zal vanuit de haarvaten / in de intercellulaire ruimte
meer weefselvocht/lymfe worden gevormd (in de
hersenen).
3 C.
4 ADH, want dit hormoon verhoogt de waterresorptie in
de nieren (verhoogt de retentie van water) en er moet
juist water worden uitgescheiden.

opdracht 3
1 Voorbeelden van een juiste verklaring:
De diffusieconstante wordt kleiner, doordat de
diffusie deels door het taaiere slijm moet plaats-
vinden. Daardoor (is er een lagere diffusiesnelheid
en) kan minder zuurstof worden opgenomen.
Door de slechte ventilatie wordt het concentratie-
verschil tussen O2 in de longblaasjes en O2 in de
longhaarvaten kleiner en gaat de diffusie ng
langzamer.
De zuurstof moet door de slijmlaag over een
langere afstand diffunderen, waardoor er (in een
bepaalde tijd) minder O2 in het bloed kan worden
opgenomen.
2 D.

30
Uitgeverij Malmberg VERRIJKINGSSTOF thema 3 Gaswisseling en uitscheiding

Verrijkingsstof 3 De bek van een haai is meestal open. Via de bek
stroomt het water naar de kieuwen.

1
4 Bij een snoek op het droge kleven de kieuwlamellen
aan elkaar. Hierdoor wordt het gaswisselingsopper-
Gaswisseling bij vlak sterk verkleind. Het gevolg is dat de hoeveelheid
zuurstof die het bloed in diffundeert te klein is voor de
vissen snoek om in leven te blijven.

opdracht 2
opdracht 1
Practicum: Kieuwen van een vis
1 De diffusiesnelheid (n) van O2 in de kieuwen van een Bij  je eerste tekening moet staan: vissenkop,
vis wordt gunstig benvloed doordat: zijaanzicht.
het diffusieoppervlak (A) in de kieuwen van vissen In
de tekening moet je de volgende delen hebben
groot is door het grote aantal kieuwplaatjes en aangegeven: bek lip oog neusgat
kieuwlamellen; kieuwdeksel vin.
de diffusieafstand (x) in de kieuwen van vissen Bij  je tweede tekening moet staan: ligging van de
klein is, doordat de kieuwlamellen dun zijn en veel kieuwen in de kieuwholte. In de tekening moet je
haarvaten bevatten; kieuwen hebben aangegeven.
het verschil in pO2 tussen water en bloed in de Bij  je derde tekening moet staan: losse kieuw.
kieuwen van vissen (p1 p2) groot is, doordat het In
de tekening moet je de volgende delen hebben
water in de kieuwen voortdurend wordt ververst en aangegeven: kieuwboog kieuwplaatje
het bloed door de haarvaten in de kieuwlamellen kieuwlamel.
stroomt. De tekeningen zijn ter beoordeling aan je docent.
2 Doordat haaien geen kieuwdeksels hebben, kunnen
ze de waterstroom door de kieuwen alleen in stand
opdracht 3
houden door te zwemmen. Een haai zie je dan ook
nooit stilhangen in het water. 1 meestroomprincipe

zuurstofrijk water 6 5,5 5 4,5 4 4 4 4 zuurstofarm water

zuurstofarm bloed 2 2,5 3 3,5 4 4 4 4 zuurstofrijk bloed

2 tegenstroomprincipe

zuurstofrijk water 6 5,5 5 4,5 4 3,5 3 2,5 zuurstofarm water

zuurstofrijk bloed 5,5 5 4,5 4 3,5 3 2,5 2 zuurstofarm bloed

Conclusie
Bij het tegenstroomprincipe wordt meer zuurstof in het
bloed opgenomen dan bij het meestroomprincipe.

31

You might also like