You are on page 1of 866

DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 1

DE WEDERKOMST VAN JEZUS,


DE JODEN

EN

DE DUIZENDJARIGE REGERING

Guido Biebaut

Alle rechten voorbehouden

JUNI 2001

(aangepast en bijgewerkt in 2007 en 2011, deze vierde versie 7 maart 2017)


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 2

INHOUD

Deel 1
Hoofdstuk 1

Over profeten en de zeventig jaarweken

Deel 2

Hoofdstuk 2

Over profetie

Hoofdstuk 3

Over Isral

Hoofdstuk 4

Over het Koninkrijk

Hoofdstuk 5

Over het Oordeel

Deel 3

Hoofdstuk 6

Over het Duizendjarige rijk

Inleiding

Hebreen 9:28 is in het NT de nige tekst die uitgesproken melding maakt


van een tweede komst van de Heer. Daar lezen we: zo zal ook Christus
nadat Hij Zich eenmaal geofferd heeft om veler zonden op Zich te
nemen, ten tweede male zonder zonde aanschouwd worden door hen,
die Hem tot hun heil verwachten (wij onderlijnen). In een parabel van de
Heer staat er soms eens een woord voor terugkeren. Het Grieks
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 3

hypostrepsai in Luc.19:12 of epanelthein in Luc.19:15. Maar andere


woorden en andere begrippen worden gebruikt om datzelfde evenement aan
te duiden. Zodat we na optelsom van alles wat betrekking heeft op de
Wederkomst van Christus aan een totaal van 1800 teksten daarover komen
in het NT. Dat lezen we in mr dan n van de dingen die we hebben
nagegaan, maar zelf niet hebben opgeteld.

In Het Zoeklicht, 23 januari 1999, blz.3 lezen we: Van de 31.124 verzen
van de hele Bijbel waren er 8.352 profetisch. Dat is 27 procent van het Oude
en Nieuwe Testament. Sommige bijbelboeken hebben meer profetische
teksten dan andere. De profetie van Zefanja telt 89 procent profetische
teksten, Obadja 81 procent, Hebreen 45 procent en Openbaring 63 procent,
om maar enkele uitschieters te noemen. Ook dat hebben we niet nageteld.

We moeten attent zijn voor een al te grote belangstelling bij bepaalde


teksten die ofschoon over een wederkomen van de Heer spreken toch niet
over datgene spreken wat we er in het algemeen mee bedoelen. Want teksten
als Joh.14:28 / 16:16,22 spreken over zijn wederkomen na zijn opstanding,
wanneer Hij lijfelijk verschijnt of wanneer de Heilige Geest over de discipelen
komt op bevel van de Heer en als Zijn plaatsvervanger op aarde werkzaam is.

Om iets te begrijpen van wat de Wederkomst van de HEER wil zeggen,


zullen we eerst iets vertellen over de profetien uit het OT en de vervulling
ervan. Er zijn op zijn minst vier regels om een profetie te onderzoeken:
a) Wat heeft het te maken met het letterlijke Isral? Of met de christelijke
gemeente?
b) Zijn aan de vervulling der profetie voorwaarden verbonden?
c) Is deze profetie aangehaald in het NT? Op welke wijze? Met betrekking tot
welke
groep van mensen?
d) Is dit een profetie of een voorafschaduwing? (Rom.15:4 / 1 Cor.10:11).
Deze regels gaan we in wat volgt zeker toepassen.

Hoofdstuk n bestaat uit twee delen. In het eerste gaan we in op de


begrippen profeet en profetie. Deel twee bespreekt n van de
belangrijkste voorspellingen uit het OT namelijk Danil 9:24-27. En we
bespreken dit vanaf het begin omdat veel van wat later volgt in n of andere
zin afhankelijk is van de interpretatie die men geeft bij dat Bijbelgedeelte.

In hoofdstuk twee formuleren we 5 stellingen over de aard van Bijbelse


profetie. Het derde hoofdstuk heeft 4 stellingen in verband met het volk Isral.
Dat alles heeft te maken met de verhouding van de Heer, tijdens zijn
Wederkomst, tot Isral en de wereld.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 4

Hoofdstuk vier gaat in op de betekenis van het Koninkrijk van God. In


vijf gaan we het hebben over het laatste oordeel. In zes behandelen we
enkele moeilijke vragen over de duizendjarige regering en het boek
Openbaring.

De lezer zal regelmatig een onderverdeling vinden in de bespreking van n


of andere zaak ingeleid door de titel: Wat zij op dat gebied zeggen.
Daarop volgen citaten uit schrijvers die een deel van ons onderwerp
behandelen. Dit zij heeft een breed spectrum en gaat van duidelijke
sektarische groepen, waaronder vooral Jehovahs Getuigen en Mormonen, tot
schrijvers met een uitgesproken visie op een Bijbelthema waar we zelf niet
achter staan. Wat we niet doen is al die dingen met elkaar vergelijken en
onderlinge tegenstrijdigheden aangeven. Want bijvoorbeeld de visie op iets in
Het Zoeklicht of Isral en de Bijbel is niet dezelfde. Al die verschillen
aantonen zou ons te veel tijd vragen. We gaan in op enkele van hun
gedachten en vergelijken dit aan de hand van de Schrift. Daarom is die
uitdrukking gevolgd door: Wat wij op dat gebied zeggen.

Mogen we de lezer volgende dwingende raad meegeven. H.M. Ohmann in


Wie kent uw toorn?, Oosterbaan & Le Cointre B.V., Goes, 1988, blz.161, 162
schrijft: Binnen de oudtestamentische wetenschap bestaat over weinig zaken
zoveel verschil van mening als over wat wij noemen de laatste dingen: de
wederkomst ten oordeel, de opstanding van het lichaam en het eeuwig leven.
Punten van ons geloof die wij ook wel samenvatten onder het hoofd
eschatologie (...) Terwijl wij zekerheid bezitten ten aanzien van de grote
lijnen, is vandaag niemand, tot en met de beste kenner van de Bijbel, in staat
een gedetailleerde beschrijving van die dag te geven en te vertellen hoe het
alles precies zal toegaan. Niet alleen omdat het Gods Zoon is die dan
verschijnt - wij zullen Hem zien als mens, even Dezelfde, die zich tevoren om
mijnentwil voor Gods gericht gesteld heeft -, maar ook en vooral omdat onze
voorstelling en ons bevattingsvermogen zo sterk gebonden is aan deze aarde
en wat daar te zien en te beleven valt, z sterk dat wij ons met onze
voorstellingen daar onmogelijk los van kunnen maken. In zijn openbaring aan
ons doet de HERE niet anders dan Zich daarbij aanpassen. Indien dat al van
ons, de kerk van vandaag, moet worden gezegd, hoeveel te meer zal dit dan
niet opgaan voor het volk Isral in de tijd van het Oude Testament? Soms
gaan we ons afvragen of wij in vergelijking met Isral in dit opzicht wel zoveel
verder zijn gekomen (...) Tot de allereerste dingen die door de HERE na de val
van de mens in de zonde zijn geopenbaard, behoort dat Hij eens - in de
toekomst - met de oude slang, die verleidt had tot zonde en sindsdien de
macht van het kwaad op aarde en de machthebber van de dood was, zou
afrekenen. Zonde is ook een dd van de mens - hij staat schuldig en voelt
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 5

zich terstond schuldig - maar voor oudtestamentisch besef is de zonde toch


bovenal gencorporeerd in de mcht van het kwaad. Die is geconcentreerd in
de kwade geest, de boze, en wordt verder openbaar in allerlei machten van
het kwaad, zoals de werkers der ongerechtigheid en de vijanden van Gods
volk. Er zou over het NT een zelfde opmerking kunnen gemaakt worden.

Al die onderwerpen in de hoofdstukken twee tot zes hebben samen in de


theologie een naam gekregen: de eschatologie. Of de leer van de
laatste dingen in de Protestantse theologie, ofwel in de Roomse theologie
de leer van de uitersten.

In R.N. Soulen, Handbook of biblical Criticism, John Knox Press, 1976,


blz.55 staat de volgende definitie over eschatologie: (van het Grieks:
eschaton: laatste). De term eschatologie werd eerst tegen de 19e eeuw
bedacht als het laatste deel van de dogmatische theologie die handelt over de
leer van de laatste dingen namelijk; dood, oordeel, hemel, hel, en de daarbij
horende onderwerpen (de natuur van de opstanding, de tussenstaat van de
doden, de wederkomst van Jezus enz...). Zo gezien gaat het eschatologische
over de wereld na dit tijdperk en de tijd die er is voorbij onze geschiedenis.

Elke benadering van het domein van de leer van de laatste dingen zou
moeten gepaard gaan met een vorm van waarschuwing dat men geen
misbruik kan en mag maken van de Schriften. De Schriften zijn wel eens
gebruikt als een spoorboekje waarin men zou kunnen aflezen hoever we staan
in de geschiedenis van mens en wereld. Sommigen hebben lijsten opgesteld
van dingen die nog moeten gebeuren voordat Hij terugkeert. En n of andere
zaak die dan in vervulling gaat - al naar gelang de schrijver - wordt dan
daadwerkelijk geschrapt in die lijst. We citeren zo een lijst. J. van Barneveld
schrijft in Het Zoeklicht van 30 mei 1998: We kunnen de belangrijkste
tekens van de eindtijd in drie groepen onderverdelen.
1. Isral. Het herstel van Isral is verreweg het belangrijkste en duidelijkste
teken van de aanstaande komst van de Messias. Een groot aantal in onze tijd
vervulde profetien en Godswoorden die op het punt staan vervuld te worden
zijn sterke bewijzen van het eindtijdkarakter van deze dagen.
2. Evangelie. De ongekend snelle en krachtige doorbraak van het Evangelie in
onze tijd is een tweede teken van de eindtijd. Met Pinksteren is de
verkondiging van het Evangelie begonnen en in onze dagen mogen we eraan
meewerken dat vlak voor het einde het Evangelie in de hele wereld gepredikt
wordt (...)
3. Algemene tekens. Hiermee bedoelen we wereldwijde ontwikkelingen, zoals
de toename van het aantal aardbevingen en andere natuurrampen, oorlogen,
verschijnselen zoals El Nio en de smog in Zuid Oost Azi. De toename van
de ongerechtigheid en de vuilheid zijn belangrijke aanduidingen van de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 6

eindtijd. Ook worden de contouren en de structuren van het rijk van de


Antichrist steeds duidelijker zichtbaar.

Op deze manier omgaan met de Schrift is er misbruik van maken. We


citeren daarover een gekend Nederlands theoloog: Het belangrijkste is dit:
het hebben van zulk een lijstje is gevaarlijk. Wij zeggen dan: eerst moet dit
gebeuren en dan dat (bijv. eerst moeten de Joden naar Palestina en dan zal
Christus komen) - en als het dan anders gaat, zijn wij niet bereid. Dit is het
gevaar, waarvoor de Joden uit Jezus tijd bezweken zijn. Zij hadden ook een
lijstje, zij wisten precies, he de Messias zou komen, en omdat Jezus daaraan
niet beantwoordde, hebben zij Hem verworpen. Gunning zegt: De Gemeente
vergete nooit dat een verkeerd afgeronde eschatologie haren Heiland aan het
kruis gebracht heeft (1). Daarom moeten wij ons voor zulk een uitgewerkte
eschatologie in acht nemen (2). Het hebben van een lijstje leidt onvermijdelijk
tot rekenen, en wij moeten volgens het Evangelie wel letten op de teekenen
der tijden, wel waken, maar niet rekenen. Zoals Gunning zegt:
verwachten wij onzen Heiland op een bepaalden dag, wij kunnen falen. Maar
zoo wij Hem alle dagen en te ieder uur verwachten, falen wij niet (3). Of als
gij het liever van Bavinck hoort: Alle geloovigen behooren ten allen tijde zoo
te leven, alsof de komst van Christus aanstaande ware (4). Het zijn
welmeenende menschen, die U zulk een lijstje willen verschaffen, maar:
geloof ze niet! ik zeg het U met nadruk.
--------
1) J.H. Gunning Jr., De Prediking van de Toekomst des
Heeren blz. 21.
2) Verg. M. Khler, Dogmatische Zeitfragen blz. 491.
3) J.H. Gunning Jr., t.a.p. blz. 66.
4) Dogmatiek IV blz. 670.
(F.W. Korff, Onsterfelijkheid, Twee voordrachten uit de nalatenschap,
Uitgeverij Holland, 1946, blz.33, 34 en de betreffende voetnoten voor wie er
nog verder op ingaat).

Met ander woorden: wie er op uit is te weten te komen waar we staan in de


geschiedenis van God en mensen heeft nog niet het recht zich over te leveren
aan eigen voorwaarden gekoppeld aan de Wederkomst. Ook Isral heeft de
eerste komst van de Heer verkeerd ingeschat. Hij voldeed niet aan de door
hen voor op gestelde normen waaraan de Messias had te voldoen. Hj kon het
volgens hun interpretatie dan ook niet zijn. Zo ook kan men op een zelfde
wijze Zijn tweede komst verkeerd schatten met het gevolg dat we ons zelf en
anderen hebben bedrogen. Laat ons als het Joodse volk niet blijven uitkijken of
nastaren naar tekenen (1 Cor.1:22).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 7

In de Katholieke theologie wordt voor eschatologie, bij hen gekend als de


uitersten, de volgende definitie gegeven: Het theologisch traktaat over de
uitersten (de eschatologie) houdt zich bezig met de dood en het daarop
volgend bijzonder oordeel, vervolgens met de toestanden waarin de ziel van
de mens dan komt te verkeren, om te besluiten met het eind van de wereld,
de algemene verrijzenis en het laatste oordeel. Theologisch Woordenboek,
edit. H. Brink, Romen & Zonen, 3 delen, vanaf 1952, kol.4.627. Een oplettende
lezer zal zich afvragen of hier wel sprake is over de Wederkomst, maar deze
opmerking is onterecht want het laatste oordeel is voorafgegaan door die
komst van Christus.

In de onderstaande tabel geven we weer wat men in vele Evangelische


kringen, Pinkstergroepen en Broedergemeenten ziet als wat er staat te
gebeuren met betrekking tot Isral. In zekere zin nog een tweede spoorboekje,
alternatief aan het eerste. We citeren H. Moll, Wat zegt de Schrift over, deel
IV, Uitg. Pieters Groede, z.j. (jaren 60), blz.105. Wij zijn ervan overtuigd dat dit
niet is wat de Schriften leren en zullen op deze en andere teksten dieper
ingaan. Onderstaande tabel is dus ter informatie en niets anders.

DE TOEKOMST DER JODEN.

Rom.11:1-15 het twaalfstammenrijk zal hersteld worden


en 25-36 en genieten van de beloofde zegeningen,
nadat de Gemeente is opgenomen in de hemel
Jer.16:14 -16 de twee stammen zullen terugkeren in Kanan
nadat ze in ongeloof daartoe gedwongen worden
Zach.13:8-9 dit zal plaats vinden in grote verdrukking;
tweederde wordt uitgeroeid, de rest wordt
door het vuur der beproeving gelouterd
Opb.11:1 de tempel en tempeldienst wordt in Jeruzalem
en Mat.24:51 hersteld
Ezech.20 de tien stammen komen, na buiten het land
geoordeeld te zijn, als overblijfsel in Kanan terug
Jes. 11 dan komt er vrede op aarde; de vloek is opgeheven
Jes.32:1-8 Christus zal als koning regeren en 18:3
Jes.62:6-7 Jeruzalem centrum van zegeningen
Jer.30:1-3 alle stammen worden hersteld
Jer.33:7-18 volk, land, koningschap, priesterschap: alles
hersteld
Zef.3:14-17 God in hun midden!
Ezech.36-47 alle gevolgen van ontrouw - opgeheven: een
nieuwe orde
Mat.19:28 een wedergeboorte van land en volk
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 8

Hand.3:21 herstel aller dingen


Hand.3:19 tijden der verkwikking

We hopen dat de lezer zich niet stoort aan enkele van onze uitspraken
wanneer we een bepaalde leer of persoon evalueren. Die zijn van de aard die
we tegenkomen in deze soort discussies. We geven u hiervan twee
voorbeelden. In Het Zoeklicht van 21 aug.1999 blz.13 staat bij de
aankondiging van een boek met de titel HET KONINKRIJK KOMT - en de
dwaling van de kerk -: Een nieuw boek over het komende Koninkrijk.
Waarom dwaalt de kerk al eeuwenlang in deze zaak, met Alle gevolgen
vandien?

Omdat we tot die Kerk behoren, die zeker niet volmaakt is, willen we ook
verdedigen waarom de Kerk zo denkt en waarom ze alle vormen van de leer
van de bedeling en andere moet verwerpen. En gezien we ooit - in
onwetendheid - zelf 10 jaar deze zaken verdedigd hebben, kennen we ook iets
van de verlokkingen van, maar ook zwakke punten van dit verhaal. Want bij
nader inzicht zijn we toch terug moeten krabbelen naar die oude interpretaties
van de Kerk. De Kerk heeft in deze wellicht wel dit: ze vergeet dat aspect van
de Wederkomst volop te belichten in haar prediking.

Tweede voorbeeld. Feike ter Velde schrijft in Het Zoeklicht van 29 april
2000, blz.4, 5,7:
Het Vrederijk nu? Prof. Runia draagt snelle oplossingen aan, met
oudbakken omschrijvingen. Het Vrederijk, of Duizendjarig Rijk - er zijn
verschillende namen voor - speelt in de tijd van Johannes, zo verklaart hij.
Heel het boek Openbaring gaat volgens de professor over de tijd vanaf de
Hemelvaart tot aan vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levende en de
doden en het einde van de geschiedenis. Het klassieke kerkelijke standpunt
vanaf Augustinus dus. Wie er op de tronen zitten in Openbaring 20? Dat zijn
de martelaren van de oude kerk uit Johannes dagen.
Hutsepot. Van alle tweentwintig hoofdstukken uit het laatste bijbelboek
maakt professor Runia hutsepot. Men kan er geen touw aan vastknopen. Het
is een troostboek voor Johannes, die op Patmos zit en voor de gelovigen van
zijn tijd wegens de christenvervolging. In die troost worden dan ook wij - heel
de kerk - getroost. En daarmee is de kous af, volgens professor Runia (...) De
duizend jaar is 10 maal 10 maal 10, zo heeft prof. Runia uitgerekend en zegt
dat het een symbolisch getal is. En zo maakt hij van heel de Openbaring een
onbegrijpelijke wirwar, waarbij hij alle degelijke regels van de hermeneutiek -
regels voor de uitlegkunde - aan zijn laars lapt. Waar het hem uitkomt zegt hij
dat het om beeldspraak gaat of om symboliek. Logisch dat hij verschillende
malen zucht: Dit zijn moeilijke verzen of: Dit zijn nogal moeilijke
woorden
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 9

Ergernis aan de opstanding. Ja, professor Runia zegt in de opstanding te


geloven. Hij gelooft in de grote opstanding aan het einde der tijden. Dat doen
alle ware christenen. Maar elke gedachte aan de opstanding van de
gelovigen, ls van en eerder dan de opstanding bij het laatste oordeel,
verwerpt hij met kracht. Maar de bijbelse grond daarvoor ontbreekt hem. Ook
de Joodse theologen - de farizeen en schriftgeleerden uit Jezus dagen
geloofden in de opstanding aan het einde. Hun ergernis was dat Jezus iets
nders leerde: namelijk de opstanding uit de doden! Letterlijk: de opstanding
van tussen de doden uit!

Wat dit boegbeeld van de E.O. en het zogezegd evangelisch Nederland


(en voor een stukje ook Belgi) schrijft over n van de belangrijkste
theologen uit dat land ruikt naar de rioolpers. Deze voorstelling valt
trouwens totaal in duigen wanneer men nagaat wat mensen uit de leer der
bedelingen schrijven. Ze zijn het namelijk niet allemaal eens over de uitleg
van n en ander. Wat bijvoorbeeld een J. de Heer schreef in Het Romeinse
Vraagstuk, 60 jaar terug, zal niemand meer aannemen. Of de valse profetie
van gekende Amerikaanse theologen uit die kringen die in de tweede versie
van hun boeken gecorrigeerd werden. Terecht zegt K. Runia dat Openbaring
vol staat met moeilijke woorden. De goedkope en gemakkelijk leesbare
stijl van velen die schrijven over de bedelingen zijn echter te Bijbels
oppervlakkig. We gaan enkele details van hun leer uitpluizen. Daarbij willen
we u uitnodigen om eerbiedig te luisteren naar wat de Schriften te zeggen
hebben op dit gebied.

Lijst van de belangrijkste afkortingen


Biederwolf: W. Biederwolf, The second coming bible, Baker Book house,
reprint 1972. De oorspronkelijke titel was The Millenium Bible, The Glad
tidings Pub., 1924. We lezen in de inleiding en op de achterflap dat de
schrijver geen standpunten inneemt bij de behandeling van zijn onderwerp.
Dit is niet zo gezien het werk regelmatig de leer van de bedelingen heeft
verkoren boven de andere. Het is een boeiend en rijk werk dat de gedachten
met betrekking tot profetie van enkele tientallen mensen weergeeft.
Bijbels Panorama: Bijbels Panorama, Het Morgenrood, 1974. Dit is een reeks
tabellen waarin de tekst minder belangrijk is. De zeven bedelingen worden
in 12 schetsen en twee aanhangsels als nige Bijbelse visie aan de man
gebracht. We lezen hierover in een boekenfolder: Aanbevolen op de Zoeklicht
Seminar Avonden.
Bultema: H. Bultema, Maranatha, eene studie van de onvervulde profetie,
Eerdmans-Sevensma Co., 2de druk, z.j. maar rond 1920. Een Gereformeerd
predikant die de dui-zendjarige regering aanhangt met eigen accenten en die
van zijn collega Darbysten toch moet onderscheiden worden. De onzichtbare
opname van de gemeente zeven jaar vr de Wederkomst is volgens hem
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 10

fantasie en terecht. Ds. Bultema is in 1919, en alle ambtsdragers uit die


gemeente welke hij bediende, ontzet uit het ambt door De Synode van de
Christelijk Gereformeerde Kerk van Noord-Amerika.
J. de Heer: J. de Heer, Het duizendjarig vrederijk, Uitg. Zoeklicht boekhandel,
1935.
Mormon: Het boek van Mormon, Lesboek: Copyright De Kerk van Jezus
Christus van de Heiligen der Laatste dagen, 1986. We citeren dus niet het
Boek van Mormon maar een belangrijk studieboek hierover met aanhalingen
van theologen van dit genootschap.
NBG: Bijbelvertaling van het Nederlandse Bijbelgenootschap.
NWV: Nieuwe Wereldvertaling van de Heilige Schrift, met studieverwijzingen,
Watch Tower bible and tract Society, herziene uitgave 1988.
Questions: Seventh day Adventists answer Questions on Doctrine, Review
and Herald, 1957. We zien de Adventkerk zeker niet als een sekte maar gezien
hun uitgesproken leer over het duizendjarige rijk en de Wederkomst moeten
we er toch nader op in gaan. We citeren n van hun standaardwerken. Het
staat ook op Internet.
Scofield: C.I. Scofield, The Scofield Reference bible, Oxford University Press,
renewed version 1945, oorspronkelijk 1909. We citeren dus de versie van
Scofield zelf en niet de latere bijgewerkte uitgave, dan uitzonderlijk. Samen
met Biederwolf is dit het basiswerk van veel hedendaagse schrijvers op dit
onderwerp, ook al geven ze het niet toe, of zijn er zich niet bewust van,
wanneer ze anderen citeren. Het Morgenrood heeft een uit het Engels
vertaalde Bijbelcursus van Scofield (950 bladzijden), maar is gn aanrader.
Talmage: J. Talmage De artikelen des geloofs, De Kerk van Jezus Christus van
de Heiligen der laatste dagen, 1972.
SV: Statenvertaling, Nieuwe uitgave door Ds. W.L. Tukker voorzitter, 1977.
WT: De Wachttoren, altijd als verwijzing naar het genootschap. Een citaat uit
het gelijknamige tijdschrift is voluit geschreven. We besteden veel aandacht
aan de leer van deze mensen omdat ze de grootste sekte zijn in Belgi of
Nederland.
Walvoord: Walvoord J.F., Mayor Bible prophecies, Harper Paperbacks, 1994.
z.j.: zonder jaar, boeken zonder jaar van uitgifte.

We hebben onze eigen afkortingen van de Bijbelboeken die meestal deze van
de vroegere NBG zijn. Uitzonderingen o.a.: Openbaring, onze afkorting is Opb.
in plaats van Op., Marcus is Marc. en niet Mark., Lucas is Luc. en niet Luk..

Iets over de lay-out - We hebben getracht door middel van de


letterweergave de afkomst van de citaten te identificeren voor de lezer.
Vertalingen uit Franse, Duitse en Engelse literatuur zijn van onszelf.
Uitzonderlijk geven we de originele tekst. We hebben ook de vroegere oude
spelling uit de Nederlandstalige citaten niet aangepast.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 11

Zwart en recht: De Bijbelcitaten: Nederlandse, Hebreeuwse en Griekse met


uitzondering van de NWV. Ook enkele woorden om nadruk hierop te leggen.
Zwart en schuin: Alle aanhalingen uit de literatuur van de WT, ook hun NWV.
Schuin: De verwijzingen uit schrijvers en apocriefe teksten, alsook enkele
woorden om nadruk te leggen.

We hebben gekozen voor n doorlopende tekst. Wellicht zijn veel lezers


hieraan vreemd. We doen het om twee redenen. Want uit zelfondervinding
weten we dat men niet steeds achteraan in het boek gaat nakijken waar de
referentie vandaan komt. En ten tweede een degelijke scriptie waar de
voetnoten netjes onderaan verwerkt zijn vragen enorm veel tijd. En zoals het
merendeel in de derde leeftijd kan men dit geduld niet meer opbrengen. Alsof
het ons aan tijd ontbreekt!

Bibliografie: Titels in de tekst gebruikt zijn niet altijd opnieuw overgenomen


in de boekenlijsten.
Aan de lezer: Uw opmerkingen stellen we zeker altijd op prijs, ook de
kritische.
Een dankwoord: Aan mijn vrouw Georgette voor het werk op de P.C. en mijn
dochter Ariane voor het opsporen van fouten. Aan de familie A. Dewaele-N. De
Braekeleer die ons tientallen jaargangen ter beschikking hebben gesteld (in
bruikleen) van de tijdschriften Amen, Het Zoeklicht, Isral en de Bijbel en
Middernachtsroep. Dank zij deze hebben we enkele dingen duidelijker
kunnen maken dan uit de gewone boeken.

Hoofdstuk 1

Over profeten en de zeventig jaarweken


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 12

1.1 Inleiding

Het begrip profeet is in het OT ongeveer 300 maal gebruikt.


Waarover spreken profeten:
1) Openbaring van God en zijn wil: vb. schepping in Gen.1
2) Aanmoediging: Ps.37:18 / Spr.18:10 / 1 Joh.2:2 / 3:8
3) Berisping: Ps.51:5 / Rom.3:23 / 2 Cor.13:1-5
4) Profeten bevestigen hun eigen roeping door wonderen of voorspellingen: 1
Sam.3:19-21 / 10:2-9 / 1 Kon.13:3 / 2 Kon.7:2 / Jer.28:15-17
5) Leiding geven aan het volk in specifieke omstandigheden Num.11:16-23 /
15:32-36 /
17:1-13 / 1 Kon.12:22-24
6) Zaken voorzeggen voordat ze geschied zijn, vooral over de Messias en het
Koninkrijk Gods: Jes.7:14 / 52:13-53:12 / 1 Pet.1:10,11
7) Hebben boodschappen voor de heidense wereld: Jes.10:5-19 / 13:1-14 /
14:28-32 /
15:1-16.

Belangrijke profeten van het OT

We vinden ze onder drie verscheidene namen:


roh = ziener
nabi = spreker
chozh = ziener
En ook de algemene naam knecht van YaHWeH. In die zin zijn ze ook de
wachters van God (Jes.56:10 / Jer.6:17). God maakt een deel van Zijn wil
bekend aan de profeten (Amos 3:7).

Vr de vloed worden er slechts drie genoemd:


Enoch: Jud. 14,15.
Lamech, vader van Noach: Gen.5:28,29.
Noach, een prediker: Gen.9:24-27 / 2 Pet.2:5.

Na de vloed. De eerste die deze benaming nabi (profeet) krijgt is


Abraham als voorbidder (Gen.20:7). Jacob doet voorzeggingen over zijn twaalf
zonen (Genesis hoofdstukken 48 en 49). Jozef is de interpreet van de dromen
die mensen ontvangen hebben van God (Gen.41:16-40). Mozes en Aron zijn
beiden profeten (Ex.4:16 / 7:1,2). Aron is volgens de laatste tekst de
voorspreker voor Mozes die zelf niet goed ter tale is. Mozes zal 70 oudsten
aanstellen om zich te laten helpen in zijn dienst. Later zal dit dan het
Sanhedrin worden. Deze oudsten spreken bij bepaalde momenten als profeet
van God (Num.11:25-29).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 13

Na de intocht in Kanan worden, ten tijde van de Richteren, slechts twee


een profeet genoemd. De vrouw Debora in Richteren 4:4-7 en een man
van wie de naam niet genoemd is in Richt.6:7-10. Maar het spreekt voor
zichzelf dat alle Richteren k profeet zijn want ze leren het volk in de naam
van God. Want de Geest kwam op Otnil (Richt.3:10) en gaf aan Samson zijn
kracht (Richt.14:6).

Aan het koningshof van Judah en Isral zijn enkele profeten verbonden. In
die dagen worden zij die eerst ziener genoemd werden, profeten genoemd
1 Sam.9:9. Voor het begrip ziener zie o.a. naar Num.24:4 / Jes.1:1 / 21:2 /
22:1 / Dan.8:1.
Gad bij Saul en David: 1 Sam.22:5,6 / 25:1
Nathan bij David: 2 Sam.7:2-17 / 24:11-14,18
David is profeet: Hand.2:25-31
Salomo: 2 Kron.1:1-13
De belangrijkste profeten, die ook gans hun leven strijden tegen
Balaanbidding, zijn Elia (1 Kon.18:20-46) en Elisa (2 Kon.3:12 / 2 Kon.10:17-
36).

Na Maleachi zijn er gn profeten meer in Isral. Dat staat in twee teksten


uit apocriefe boeken nl. 1 Mak.4:46 / 14:41. Dit blijft zo tot aan de komst van
Zacharias.
God had echter gewild dat al zijn kinderen in Isral profeet zouden geweest
zijn Num.11:29 / Jes.43:10-12.
De moeilijkste tekst bij dit alles is wel 1 Kon.22:19-23: God verleidt de mensen
door een leugengeest.
Volgens de Rabbijnen waren er zeven vrouwelijke profeten maar wat ze
gezegd hebben was niet belangrijk genoeg om in de Schriften opgetekend te
worden. Uitzondering moet dan wel zijn; het lied van Miriam, de zuster van
Mozes (Ex.15:20). Zie over Deborah naar Richt.4:4. En ook de vrouw van
Jesaja was een profetes (Jes.8:3). En verder 2 Kon.22:14-20 / 2 Kron.34:22-28.

Laat ons ook enkele details bekijken over hoe profeet-zijn in zijn werk gaat.
Het zijn heilige mannen Gods (1 Kon.12:22 / 2 Kon.4:9 / 23:17) die door
God gebruikt worden als zijn spreekbuis. Het zijn verkondigers van Gods wil
voor het heden en/of de toekomst. We zeggen en/of omdat niet alle profeten
voorspellers zijn van de toekomst. Integendeel de meeste profeten houden
zich slechts bezig met het volk, koning of anderen erop attent te maken dat ze
tegenover hun God plichten hebben en dat straf komt bij blijvend negeren van
Zijn almacht. Hij is in de eerste plaats dus - zoals engelen - een
boodschapper van wat de Almachtige wil met betrekking tot Zijn volk of
een individu. De toekomst voorspellen is n van de mogelijkheden die het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 14

woord profeet kan inhouden. Een opmerkelijke gebeurtenis in het leven van
Nathan is de volgende. Op een bepaald moment voorzei hij koning David, dat
hij voor God een huis (tempel) zal bouwen. Maar God zegt de profeet in zijn
slaap dat dit niet zal geschieden (2 Sam.7:3-16). Nathan voorzei iets uit
menselijk standpunt en was hierin fout.

Nog enkele details over het begrip mannen Gods. Totaal vinden we het
77 maal in het OT, waarvan 36 maal met betrekking tot Elisa. Ook 15 maal
voor een profeet van wie we de naam niet kennen (1 Kon.13). En nog voor Elia
(7 X), Mozes (5 X), Samul (4 X), en vijf anderen. Een profeet is een man
van de Geest (Hos.9:7), een wachter (Jer.6:17 / Ezech.3:17) en een
boodschapper Gods (Hag.1:13).

Voor een korte tijd bestond er een profetenschool. Profeten zijn dat niet
permanent. Maar bij bepaalde gelegenheden wanneer Gods Heilige Geest tot
hen komt. Ze worden dan andere mensen (1 Sam.6:9) waarbij ze (soms)
dansen (Ex.15:20 / 1 Kon.18:26 / 1 Sam.18:6-8). Daarbij bespelen ze volgens
voorgaande teksten soms een instrument. Ze maken zich soms een teken op
het voorhoofd (1 Kon.20:35-43) of een lidteken (Zach.13:6). Tijdens een
toestand waarin ze door God gegrepen zijn kunnen ze zich verwonden (1
Kon.18:28). Hoewel sommigen onder hen getrouwd zijn, leven ze meestal in
een soort commune (2 Kon.5:38-41 / 6:1 / 2 Kon.4:1). Ze hebben als uiterlijk
teken meestal een mantel of gordel (Zach.13:4 / 2 Kon.1:8 / Mat.3:3,4).
Meestal leven ze van aalmoezen (2 Kon.4: 8,42). Ze hebben een leider die
ofwel vader (2 Kon.6:21 / 8:9) of heer (2 Kon.6:5) genoemd wordt. Ze staan bij
zichzelf en bij anderen bekend als de zonen der profeten (1 Kon.20:35 / 2
Kon.2:5,7 / 4:1,38 / 5:22 / 6:1).

Na Elia en Elisa komen ze niet zoveel meer voor. Ze waren een grote hulp
voor deze profeten (1 Kon.18:4,13,22 / 20:35-42). En ze werden daarom ook
vervolgd (2 Kon. 18:4,13,22 / 19:2,10,14).
Veel van de grote Bijbelse profeten lopen niet hoog op met deze
profetenzonen. Ze verwijten hen hun werk te doen voor geld (Micha
3:5,11) en zijn niet te betrouwen (Zef.3:4). Het zijn dronkaards (Jes.28:7) of
boosdoeners (Jer.23:14 / Ezech.13:22). Ze plegen letterlijk of figuurlijk
echtbreuk (Jer.23:14 / 29:23). Ze zetten het volk ertoe aan niet op Gods daden
te vertrouwen (Jer.23:27) en misleiden het volk (Jer.23:32 / 29:8 / Ezech.13:10)
door hun verkeerde voorspelling of interpretatie ervan. De grote profeten
betwijfelen ook wel eens dat deze profeten van God zouden zijn (Jer.23:25,27 /
Ezech. 13:6,16 / Micha 3:6). Maar dat ze door uitspraken het volk mr dan
eens misleiden en doen afdwalen is duidelijk (Jer. 4:10 / 23:16 / Ezech.13:3).
Ze dreigen het volk (Micha 3:5) en sporen ze niet genoeg aan tot berouw
en het volgen van Gods wetten (Ezech.3:17-21 / 33:2-9 / Jer.23:22). De grote
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 15

profeten noemen zich trouwens ook niet al te vlug nabi=profeet (Amos


7:14 / Micha3:8). Ezechil is n van de enigen die zich wel zo noemt.

Er zijn enkele manieren waarop YaHWeh inwerkt op een profeet door een
innerlijke of uiterlijke openbaring.
1) Rechtstreeks Ex.3:2-4.
2) Dromen 1 Kon.3:5 / Dan.7:1. Volgens Dan.1:17 is Danil een
dromenuitlegger.
3) Visioenen Jes.1:1 / Nahum 1:1.
4) Extase Num.11:25 / 2 Kon.9:11 / Jer.29:26.
5) Engelen Gen.16:7-12 / 18:1-5 / 19:1-3.

Er zijn verschillende wegen waarop de profeet zijn boodschap overbrengt


(Heb.1:1).
1) Een symbolische handeling Hosea 1:3 / Jes.20:1-6 / Jer.27:2 / 32:6-36.
Ahijah moet een kleed in twaalf stukken scheuren wat de afbeelding is dat
het rijk
Isral in 12 stukken zal verscheurd worden (1 Kon.11:29,30). Jeremia moet
met
een kleed dingen doen die betekenen dat Isral een vuile natie is, in
bezoedelde toe-
stand tegenover God (Jer.13:1-11). Zijn bezoek aan de pottenbakker moet
de
voorstelling zijn dat God met Zijn werk doet wat Hij wil. Want Hij is
soeverein in
wat Hij doet en ziet niet naar de mens (Jer.18:1-10). Jeremiah moet een
kruik breken
om te tonen wat God met Isral zal doen (Jer.19:1-14). Ezechil slaapt 390
dagen op
zijn ene zijde en 40 dagen op de andere als beeld van de straf die God over
het volk
zal brengen (Ezech.4:1-11).
2) Een lied Jes.5:1-7 / 23:16 / Amos 8:10.
3) Een allegorie Ps.80:8-16 / Spr.5:15-23 / Ezech.16 (Jeruzalem is een hoer) /
20:23.
4) Prediking Ex.20:22-23:33).
5) Een visioen Amos 7:1-9 / 8:1-3 / Jer.13:1-11.
6) Een woordspeling, die slechts in de Hebreeuwse tekst goed tot zijn recht
komt
Jer.1:11,12 / Amos 8:1-3.
7) Zeer uitzonderlijk mag de profeet zijn originele boodschap aanpassen
(Ezech.4:7-15).
8) Een klaaglied Jes.14:4-21 / Ezech.19 / Amos 5:1,2.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 16

9) In de meeste gevallen gewoon door de overdracht van God aan de


betrokken persoon
of personen (Jer.7:1,2 / 36:4-13). Ze moeten horen en aanhoren wat God
heeft
gesproken (Jes.1:10 / Jer.2:4).

In de onderstaande lijst geven we u enkele voorbeelden van voorzeggingen


die een geschiedkundig feit belichten.

Onderwerp Profetie Vervulling

Salomo koning n David 1 Kon.1:30 1 Kon.1:48


Dood van Adona 1 Kon.1:52 1 Kon.2:25
Abjathar verdreven 1 Sam.2:31 1 Kon.2:27
Dood van Joab 1 Kon.2:33 1 Kon.2:34
2 Sam.3:39
Dood van Sime 1 Kon.2:37 1 Kon.2:46
Tempelbouw door Salomo 1 Kon.5:5 1 Kon.6:14
Vernietiging der tempel 1 Kon.9:7 2 Kon.25:9,11
Verdeling van Davids rijk 1 Kon.11: 1 Kon.12:16,
11,12,19,20

Afval van Josia 1 Kon.13:2 2 Kon.23:14-20


(300 jaar later)
Zaad van Jerobeam uitgeroeid 1 Kon.14:10 15:29
Oorlog tegen Syri 1 Kon.20:28 1 Kon.20:29
Dood van Achab 1 Kon.22:28 1 Kon.22:37
Genezing van melaatse 2 Kon.5:10 2 Kon.5:14
Hazal koning van Syri 2 Kon.8:13 2 Kon.8:15
Genezing van Hizkia 2 Kon.20:9 2 Kon.20:10
Babylonische gevangenschap 2 Kon.20:17,18 2 Kon.24:12
2 Kron.33:11
Dan.1:3
Israls vrouwen zullen Lev.26:29 2 Kon.6:29
hun kinderen eten

Hoe betrouwbaar is zo een profetie uit het OT

In de tekstboeken van de vijanden van de christelijke leer en de Bijbel komt


regelmatig het volgende verhaal opduiken. Jer.22:19 zou een valse profetie
zijn. We lezen daar over koning Jojakim als volgt: Met een ezelsbegrafenis
zal hij begraven worden: wegslepen en nederwerpen buiten de
poorten van Jeruzalem.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 17

Maar zegt men: dat is fout want in 2 Kon.24:6 staat dat Jojakim: bij zijn
vaderen te ruste ging. Hij zou dus een normale dood sterven. Er zijn tegen
deze verklaring twee argumenten aan te voeren.
1) Men zegt dat de uitdrukking bij de vaderen te ruste gaan verwijst
naar de dood, waarop een begrafenis volgt. Maar dat is niet zo. Deze
uitdrukking wijst slechts op het sterven en hoeft niets anders in te houden. Er
staat bijna altijd de nadere verklaring en hij werd begraven indien het om
een normaal overlijden gaat. Manasse werd begraven in de hof van zijn
huis (2 Kon.21:18), Amon begroef men in de hof van Uzza (2
Kon.21:26). Koning Josia verloor de veldslag bij Megiddo en het leven in strijd
met de Farao Neko. Zijn lichaam werd naar Jeruzalem gebracht en hij werd
begraven in zijn graf (2 Kon.23:29,30). Zijn zoon Joachaz stierf in Egypte maar
er is niets gezegd over hoe en waar hij werd begraven (2 Kon.23:34). De
daaropvolgende koning Jojakim werd een onderdaan van Babel en het is de
dood van deze die we onderzoeken. Maar laat ons herhalen wat gezegd is over
deze vijf opeenvolgende koningen: van drie is gezegd dat ze op een zeer
specifieke en genoemde plaats begraven worden. Van de twee daarop
volgende staat dat ze sterven. Maar niet dat ze ergens begraven zijn. Want
ook hierin ligt al een aanwijzing. In het OT worden die koningen niet allemaal
op n en dezelfde koninklijke begraafplaats begraven maar de n hier en
een andere op een andere plaats. Bij de vaderen te ruste gaan is dus
dezelfde uitdrukking als sterven. Wie sterft, wat ook zijn afstamming moge
zijn, gaat rusten tot de vaderen (Dan.12:2). Sterven = figuurlijk slapen =
figuurlijk rusten. De wijze waarop men sterft doet er niet toe.

2) Uit wat er over Jojakim staat in 2 Kron.36:6-8 wordt dan ook duidelijk dat
de profetie van Jer.22:19 kan vervuld zijn zoals het er ook staat, namelijk dat
zijn zoon Jojakin in zijn plaats koning wordt. En over zijn vader Jojakim staat er
dat hij gruwelen deed. Dat weten we ook uit de profeet Jeremiah.
Zoals zovele vragen gesteld kunnen worden waarop geen antwoord is, zo ook
hier. Niemand weet welke soort dood hij stierf volgens de Bijbel. Hij kreeg een
ezelsbegrafenis, dus gn koninklijke begrafenis. En die begrafenis was buiten
Jeruzalem. Hij zal: neergeworpen liggen in de hitte overdag en in de
koude des nachts (Jer.36:30).
Wat weten we wel; maar dan niet uit de Schrift maar uit Flavius Josephus? De
Babylonische koning Nebukadnessar zou volgens zijn Joodse Oudheden X, VI,
3, toen hij Jeruzalem had ingenomen, het lijk van Jojakim buiten de muren
hebben laten liggen als teken van zijn overwinning. Dat zou dan het vervolg
zijn op Dan.1:2,3 waarin twee zinnen deze dood is beschreven. Er is dus geen
enkele aanwijzing vanuit de Schrift of vanuit de geschiedenisboeken, die
zeggen dat de voorspelling van de dood van Jojakim niet zou vervuld zijn zoals
het was uitgesproken. Ook deze profetie blijkt waar te zijn.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 18

Dat neemt natuurlijk niet weg dat mr dan n voorspelling gepaard gaat
met een conditie eraan verbonden. Zo geeft Lev.26:3-15 aan wat zal
geschieden indien Gods volk zal trouw zijn aan God en verzen 16-39 de
straffen die volgen op ontrouw. Isral kan volgens eigen keuze deze twee
wegen bewandelen.

We hebben n voorbeeld van een verschuiving van een doemsvoorspelling


van vader op zoon. Naboth die door koning Achab is vermoord zal gewroken
worden. Daarom moet de profeet Elia aan de koning het volgende voorspellen:
Dan zult gij tot hem spreken: zo zegt de HERE: hebt gij gemoord en
ook in bezit genomen? Voorts zult gij tot hem spreken: zo zegt de
HERE: ter plaatse, waar de honden het bloed van Nabot gelekt
hebben, zullen de honden ook uw bloed lekken. (1 Kon.21:19). Maar de
koning krijgt berouw en daarom zal God op dit ogenblik niet ingrijpen in
Achabs leven. Maar de straf wordt op zijn afstammelingen verder
overgedragen (1 Kon.21:27-29). Slechts een klein deel van de profetie gaat in
vervulling aan Achab zelf (1 Kon.22:37,38). De dynastie van Achab sterft
echter uit in de regering van zijn tweede zoon omdat het kwaad bleef bestaan
in Isral en er geen berouw was (2 Kon.9:26).

Belangrijke profeten van het NT

Bij het laatste avondmaal geeft Jezus de volgende openbaring aan zijn
aanwezige apostelen Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het
thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal
Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit
Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de
toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal
het uit het mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft,
is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u
verkondigen. Joh.16:12-15. Twee zaken daaruit spreken voor zichzelf: de
Geest zal de discipelen 1) de toekomst verkondigen (vers 13),
2) Hij zal Christus verkondigen. Bemiddelaars daarin zijn de gelovigen in
Jezus van Nazareth. Elke gelovige in Christus zal met ander woorden
profeet zijn in de brede zin van het woord.

Het begrip profeet is in het NT ongeveer 150 maal gebruikt. Doorheen het
NT blijft dat kennis en profetie niet volmaakt zijn (1 Cor.13:9).

De letterlijke vertaling van het begrip profeet in het NT (Grieks


prophetes) zou moeten omschreven worden als iemand die een
boodschap (uit)spreekt voor een ander.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 19

Zo is het Grieks propheteia dat wat een profeet uitspreekt (de


boodschap) voor God. In de theologie van Paulus is na geloof, hoop en liefde
het profeteren de grootste gave van de Heilige Geest (1 Cor.14:1). (En niet
spreken in tongen zoals men wel eens laat door- schemeren in
Pinksterkringen!) In de evangelin is de Geest zelf de grootste gave
(Luc.11:13 / Joh.20:20). Een profeet is een gave van God aan de gemeente
(Eph.4:11).

Eenmaal gebruikt het NT de titel profeet voor een heidense filosoof


(Tit.1:12), maar dan in de zin van de klassiek Griekse taal, een filosoof, een
verkondiger van n of ander leer.

Profetie en profeten zijn een gave van God aan de christelijke gemeente (1
Cor.14: 24,25 / 1 Tim.1:8 / 4: 14). De voorzegging van Jol 2:28,29 is vervuld
aan de gemeente die in de naam van Jezus samenkomt (Hand.2:14-18). Ze
zijn - indien waarachtige profeten - door God aangesteld (1 Cor.12:28,29). Wat
de profeet zegt heeft dan ook dezelfde waarde als de woorden der profeten uit
het Oude Testament. God spreekt nu opnieuw door middel van Zijn profeten,
na een eeuwenlange stilte. Maar ook valse profeten zijn een deel van de
werkelijkheid, ofschoon geen deel van de gemeente (Mat.7:15 / 24:11 / 1
Joh.4:1 / Opb.2:20). Daaronder vallen Teudas, Judas de Galliler, een
Egyptenaar en Simon de Magir (Hand.5:36,37 / 8:9-25 / 21:38). Ze zijn
herkenbaar aan hun gedrag (Mat.12:33-35) en hun leer (Mat.7:15-23 / 1
Joh.4:2-5 en zie hierover verder).

Tot de ware profeten van het NT behoren:


Anna: Luc.2:36-38 * Elisabeth: Luc.1:41-45 * Maria: Luc.1:46-55 * Simeon: Luc.
2:25-33 * Zacharias: Luc.1:5-25 / 57-79 * Johannes de Doper: Luc.1:16,17 /
Joh.3:27-30. Volgens een uitspraak van Jezus is deze meer dan een profeet
(Mat.11:7-10 / Luc.1:16,17). (Of moeten we deze reeks nog tot de profeten
van het OT rekenen?)
* Jezus: Joh.1:19-21 / 6:14 / 7:40. Hij is de vervulling van Deut.18:18,19 te
vergelijken met Hand.3:19-26. Zelf is Hij de vervuller of voleindiger van de
Wet en Profeten van het Oude Testament (Luc.1:76 / Mat.14:5 / 21:26). Maar
Hij kreeg relatief weinig erkenning van zijn eigen volk (Luc.4:24). Een deel van
het volk volgt Hem omwille van de wonderen of de leer (Mat.21:11-14 /
Marc.1:22 / 6:2 / Luc.7:16 / 24:19). Een kleiner deel ziet in Hem, na een tijd de
Messias (Mat.21:9,11 / Marc.3:11 / Joh.6:14 / 7:10).

We geven u hierbij enkele voorspellingen en de vervulling van profetie door


Jezus:

VOORZEGGING VERVULLING
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 20

1) Hij heeft zijn opstan- Mat.17:23 / 20:19 / 26:32 /


ding uit de doden aan- Joh.2:19-22
gekondigd
2) Hij heeft zijn hemel- Luc.22:69 / Joh.6:62 / 7:33
vaart voorzegd 8:21 / 14:28 / 16:5 / 20:17
3) Zijn wederkomen Mat.16:27 / 24:30 / 26:64 /
Marc.8:38 / 13:26 / 14:62 /
Luc.21:27 / Joh.14:3
4) De uitstorting van de Joh.14:26 / 15:26 / 16:7
Heilige Geest voorzegd
5) Zijn verheerlijking Mat.16:28 / 17:1,2 / Marc.9:1,2

Bij de gelegenheid van het laatste Avondmaal krijgen we uit de mond van
Jezus twee schijnbare tegenstrijdige uitspraken. Ten eerste zegt Hij: omdat
ik alles (...)u heb bekend gemaakt. De tweede tekst is: nog veel heb
ik u te zeggen maar gij kunt het thans niet dragen (Joh.15:15 / 16:12).
De eerste tekst heeft het over wat men dient te weten om een discipel van
Jezus te kunnen worden. De tweede tekst belicht wat hun zal ten deel vallen
wanneer de Heilige Geest gegeven zal worden. En zelfs dan zal die kennis
slechts relatief zijn. Er zijn bepaalde zaken die God niet openbaart. Stel dat
God de dag en het jaar van de Wederkomst van Zijn Zoon zou hebben
geopenbaard. Ik denk niet dat het veel zou wijzigen aan de menselijke
godsdienstigheid. Er zouden nog steeds mensen zijn die tot het einde toe hun
eigen begeerten achternalopen en een andere groep zou zich bekeren uit
schrik voor wat komt. Beide handelingen zijn verkeerd en een gruwel voor
God. Zeker niet de grond om gered te worden. We denken dat daarom het niet
onthullen van de dag van de Wederkomst (Marc.13:32) een goede zaak is. Bij
die laatste tekst schijnt men de indruk te krijgen dat Jezus zelf het niet weet,
en dat is mogelijk gezien zijn incarnatie. Zo zou een Gereformeerde het
uitleggen. Maar een Lutheraan zou zeggen dat de Heer die wijsheid in zichzelf
verborgen houd en ze niet onthult. Zie over de incarnatie ons werk over de
Drie-eenheid.

Profeten zijn er in alle gemeenten volgens een opmerking van Paulus in 1


Cor.14:5,22. Ook de vier dochters van de evangelist Philippus zijn profetes, en
mannen als Agabus, Judas en Silas (Hand.21:9 / 1 Cor.12:28 / Eph.4:11). En
natuurlijk ook alle schrijvers van het Nieuwe Testament. De hogepriester
Kajafas is profeet tegen wil en dank Joh.11:51.

Er zijn enkele manieren waarop YaHWeh inwerkt op een profeet door een
innerlijke of uiterlijke openbaring.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 21

1) Rechtstreeks Marc.5:18-20
2) Dromen Mat.1:20 / 2:13 / 2:19-22 / Jol 2:28 heeft zijn vervulling in de
christelijke
gemeente.
3) Visioenen Hand.7:55 / Hand.9:10 / Hand.10:3-6,10-16
4) Extase zoals het verhaal van Stephanus in Hand.7.
5) Engelen 2 Pet.1:20,21 / Heb.2:1,2

Er zijn verschillende wegen waarop de profeet deze boodschap overbrengt


(Heb.1:1).

1) Een symbolische handeling, zoals de handoplegging van Jezus, beeld


meestal van
vergeving van zonden Mat.8:3 / Marc.6:5 / Luc.13:13.
2) Een lied zoals de lofzangen van Maria, Simeon en Anna in Lucas
hoofdstukken twee
en drie. Zie ook Jac.5:13 / Opb.15:3,4.
3) Een allegorie, enkele gelijkenissen.
4) Een visioen. Bijna gans het boek Openbaring.
5) Een woordspeling, die slechts in de Griekse tekst tot zijn recht komt.
Bijvoorbeeld
Petros / Petra in Mat.16:16-18.
6) Een klaaglied. Gedeelten uit het boek Openbaring.
7) In de meeste gevallen gewoon door de overdracht van God aan de
betrokken persoon
of personen. Ze moeten horen en aanhoren wat God heeft gezegd.

En hoe het NT verwijst naar de profeten van het OT trachten we u in


volgende tabel weer te geven.

Balaam: 2 Pet.2:15,16. Jeremia: Mat.2:17 / 27:9.


Danil: Hand.2:34. Jesaja: 8 maal o.a. Luc.3:4 / 4:17 /
Joh.12:38.
David: Hand.2:29,30. Jol: Hand.2:16.
Elisa: Luc.4:27. Jona: Mat.12:39 / 16:4.
Enoch: Judas 14. Samul: Hand.13:20.

Het OT is volgens het NT:


de wet en de profeten Mat.5:17 /
22:40,
al wat de profeten gezegd hebben
Luc.24:25,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 22

Mozes en de profeten Luc.16:29,31 /


24:27.

Valse profeten in gans de Bijbel

De ware profeet van God is herkenbaar aan de volgende kenmerken.


A) Hij spreekt in Gods naam Deut.18:20-22
B) Doet de tekenen Gods Deut.13:1,2
C) Voorspeld controleerbare dingen Deut.18:22 / Jer.28:13-17
D) Is nooit in strijd met wat andere profeten gezegd hebben Deut.13:1-5 /
Gal.1:8

Daaraan voldoen de volgenden niet:


1) Balaam (Numeri hoofdstukken 22-24) Werd door de koning van Moab
gehuurd om
Isral te vervloeken, maar dat mislukte. Volgens Joodse overleveringen is
hij
(evenals Jona) n van de zeven profeten die naar de heidenen werden
gezonden
(Bava Batra 15b).
2) Een oude profeet uit Bethel (1 Kon.13:11-26) Hij loog een andere profeet
voor dat
een engel hem was verschenen (vers 18). Het was een negeren van het
bevel dat hij
had gekregen van God om een tijd niet te eten of te drinken. De jonge
profeet werd
door God gestraft.
3) Sidkia (1 Kon.22:11-24) Voorspelde verkeerdelijk dat koning Achab de
oorlog
tegen Syri zou winnen.
4) Hananja (Jer.28:1-17) Doet de voorspelling dat Isral na twee jaar vrij zal
zijn van de Babylonische gevangenschap.
5) Semaja (Jer.29:24-32) Jeremia voorspeld over hem dat hij gezien zijn
leugens
zonder nageslacht zal zijn.
6) Achab ben Kolaja (Jer.29:21) Profeteerde valselijk.
7) Sidkiahu (Jer.29:21) Profeteerde valselijk. Jeremiah voorzegd dat hij en
Achab sterven door de hand van Nebukadnessar.
8) Noadja (Neh.6:14) Een profeet die samen met andere valse profeten tegen
Nehemiah optrad.
9) Elymas (Hand.13:6-8) Liegt over christenen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 23

10) Jezebel (Opb.2:20) Een profetes. Wellicht is dit haar symbolische naam.
Zij verleidt de gelovigen in Thyatira.
11) De valse profeet (Opb.19:20) En profeet? Of een systeem?
Een anti-christus die zich keert tegen de Messias en zijn plaats wil
innemen.

Jeremia zegt dat ook de Bal zijn profeten heeft (Jer.2:8 / 23:13)

K. Dronkert schrijft over valse profeten het volgende: Het gaat in de


profetie van deze valse profeten altijd om de boodschap te brengen, die goed
valt bij de massa van het volk (en zo mogelijk ook bij de voornaamsten). Wat
het volk graag hoort dat profeteren zij (blz.368).

De zekerheid van de vervulling van Gods voorspellingen zijn soms op


frappante wijze bevestigd. Een gekend verhaal is het volgende. Toen Julianus,
de Afvallige, neef van Constantijn de Grote en zelf Keizer van het rijk zijn
geloof in Christus had afgezworen en de oude Romeinse / Griekse goden was
nagevolgd kreeg hij het lumineuze idee om het christelijke geloof belachelijk
te maken. Hij zou de tempel in Jeruzalem herbouwen waardoor de profetie van
Christus onwaar zou worden (Luc.21:24). Hij zond een koninklijk besluit aan
alle Joodse Synagogen waarin hij zijn wens kenbaar maakt en roept hen op om
naar Jeruzalem te komen om onder zijn bescherming en toezicht een aanvang
te maken met de tempelbouw.

Men begon het puin te ruimen waarbij op een bepaald moment, om


onverklaarbare redenen, verscheidene malen vuur opsteeg uit de aarde en er
ontploffingen waren. De werklui vluchtten in verwarring en wilden ondanks het
aandringen van keizer Julianus het werk niet meer hervatten. Dit geschiedde
in 362 NC. Hij stierf enkele maanden later.

Alexander Gibbon, de historicus van de opkomst en ondergaan van het


Romeinse Rijk (zelf kritische antichristen) beschreef het als gassen die zich
hadden opgestapeld in de binnenkamers van de tempel en nu ontsnapten
door het puin op te ruimen. Wat er van weze, niemand heeft nadien nog
pogingen gedaan om de tempel opnieuw op te bouwen. Plannen zijn er altijd
geweest en nu heden ook nog. Er zijn zelfs geruchten dat orthodoxe Joden al
bepaald tempelgerei hebben laten fabriceren.

The Encyclopedia of the Jewish Religion, edit. R. Werblowsky en G. Wigoder,


Phoenix house, London, 1967, zegt over valse profeten het volgende (blz.312):
Daar waar men profetie aanvaard als een kanaal van Gods Openbaring wordt
het probleem gesteld hoe men de ware van de valse profeten moet
onderscheiden. In vele gevallen is er tijdens de bediening van de ware profeet
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 24

een echt probleem in dat opzicht. De Pentateuch geeft enkele criteria aan om
een valse profeet te identificeren, dat is iemand die onder valse
voorwendselen in Gods naam spreekt. Vanuit het standpunt van de echte
profeet leert zo iemand afgoderij (Deut.13:2-6). Hij geeft zich valselijk uit voor
iemand die onder Goddelijke Inspiratie staat, maar profeteert in de naam van
valse goden (Deut.18:20). Wanneer een profeet een voorspelling maakt die
niet uitkomt dan moet het volk beseffen dat hij hen heeft voorgelogen
(Deut.18:22). De Bijbel beschrijft meerdere gevallen van strijd tussen ware en
valse profeten. Elia daagde de aanbidders van Bal uit op een succesvolle
wijze (1 Kon.18:19 e.v.). Micha werd in de gevangenis gestopt nadat hij de
profetie van vrede gedaan door een valse profeet, had omgezet in een
onheilsprofetie (1 Kon.22). En tijdens de levensloop van Jeremiah stond hij in
eindeloze strijd met de valse profeten die het geweten van het volk streelden
door een voorspoedige toekomst te voorspellen.

1.2 De zeventig jaarweken

De zeventig jaarweken van Danil 9:24-27


(In werkelijkheid is dit gedeelte het hoofdstuk 8 van ISRAEL IN DE
APOCALYPS. We zijn ook verplicht er hoofdstuk negen aan toe te voegen dat
ingaat op de linken die men bij de dispensatieleer legt tussen Danil en
Openbaring, vooral dan als het op cijfers aankomt.)
Een inleiding en samenvatting van het probleem

In deze korte inleiding willen we op de twee punten wijzen waar in onze


overtuiging de dispensatieleer de verkeerde conclusies heeft gemaakt over
Danil 9:24-27.

De eerste vraag: Heeft het decreet dat Cyrus uitvaardigde betrekking op


de wederopbouw van de stad EVENALS van de tempel?

Dispensationalisten dringen erop aan dat het decreet van Cyrus in 538
niet het begin kan zijn van de 70 weken. Want zegt men: zijn decreet heeft
geen verwijzing naar de wederopbouw van de stad, alleen de tempel is
genoemd. Op deze beschuldiging willen we een reactie formuleren. Moeten we
niet vooraf toegeven, zonder enige mogelijke tegenspraak, dat de gelovige
Isralieten, terwijl ze in gevangenschap waren in Babylon, ze in een sfeer
leefden van herstel dat God beloofd had. Ik heb het dan niet over de wellicht
honderdduizenden die ondertussen opgegaan waren in de volkeren rondom
hen. Die hadden hun God verlaten en wilden ook niet meer teruggaan naar
het land van hun vaderen. Dat de gelovige Joden in die dagen droomden van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 25

de restauratie van de tempel, de restauratie van de stad Jeruzalem, en het


herstel van een regering in hun land is gewoon Bijbels te bewijzen. Het is zelfs
zo dat deze drie zaken nauw verbonden waren en samen n geheel vormden.
De stad Jeruzalem vertegenwoordigde de hartslag van het volk volgens
Jeremia 7:4: Stelt uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: Des HEREN
tempel, des HEREN tempel, des HEREN tempel is dit! De tempel in die stad
vertegenwoordigde de hartslag van het religieuze leven.

Het was ook Jeremia, onheilsprofeet maar ook profeet van de hoop, die
verwoesting profeteerde voor zowel het land, de stad Jeruzalem, als de
tempel. Het bijzondere van de profetie van Jeremia over de 70 jaar van
verlatenheid spreekt ook duidelijk en uitdrukkelijk van het herstel van het volk
in het land. We lezen in Jeremia 29:10,14: 10 Want zo zegt de HERE: Neen,
als voor Babel zeventig jaren voorbij zullen zijn, dan zal Ik naar u omzien en
mijn heilrijk woord aan u in vervulling doen gaan door u naar deze plaats
terug te brengen. () Dan zal Ik Mij door u laten vinden, luidt het woord des
HEREN, en in uw lot een keer brengen; dan zal Ik u verzamelen uit alle
volkeren en van alle plaatsen waarheen Ik u verstoten heb, luidt het woord
des HEREN, en u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap
heb doen wegvoeren. Danil heeft in deze periode geleefd en heeft troost
geput uit wat de profeet Jeremia had voorzegd. Daarom gaat hij ook in gebed
en wil van zijn God, YaHWeH, weten wat de nabije toekomst zal brengen.
Want de 70 jaren zijn bijna voorbij. In Danil 9 lezen we dan: 2 in het eerste
jaar van zijn koningschap lette ik, Danil, in de boeken op het getal van de
jaren, waarover het woord des HEREN tot de profeet Jeremia gekomen was,
dat Hij over de puinhopen van Jeruzalem zeventig jaar zou doen verlopen.

We horen ook glashelder uit zijn woorden dat het herstel VAN DE STAD
door hem impliciet en expliciet verwacht wordt. We citeren terug uit zijn
gebed in Dan.9:

16 Here, mogen naar al uw gerechtigheid uw toorn en uw grimmigheid zich


toch afwenden van uw stad Jeruzalem, uw heilige berg; want om onze zonden
en om de ongerechtigheden onzer vaderen zijn Jeruzalem en uw volk tot een
smaad geworden voor allen om ons heen.

18 Neig, mijn God, uw oor en hoor; open uw ogen en zie onze verwoestingen
en de stad waarover uw naam is uitgeroepen; want niet op grond van onze
gerechtigheden storten wij onze smeekbeden voor U uit, maar op grond van
uw grote barmhartigheden.

Maar Danil heeft ook een vraag OVER DE TEMPEL: 17 Nu dan, hoor, o onze
God, naar het gebed van uw knecht en naar zijn smeking en doe uw
aangezicht lichten over uw verwoest heiligdom, om des Heren wil. -
(Dan.9:17) Het gaat in Daniel 9 wel degelijk om het verbond van God en Zijn
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 26

volk. In dit gebed staat als enige in dit boek de naam YaHWeH en dat wijst op
het belang ervan.

Deze profeet die het type Jood is dat zijn Bijbel kent wil duidelijk weten:
God van onze vaderen, alle gelovige Joden hopen en verwachten dat Gij het
herstel zult bewerken van de stad en de tempel! Naar mijn overtuiging heeft
het decreet in Ezra 1:2-4 en 2 Kron.36:23 inderdaad betrekking op zowel de
tempel als de stad Jeruzalem. Wat belangrijk is te weten in deze zaak, is dat
deze passages ons NIET de volledige tekst van het decreet geven. Dat is
duidelijk wanneer we er Ezra 6:3-5 bij lezen. Je krijgt er zogezegd een kopie
van het verslag van het decreet van Cyrus. De kopie is driemaal langer dan
wat in Ezra 1 staat en daar moet rekening mee gehouden worden. Dat
gedeelte bevat gegevens die niet zijn genoemd in Ezra 1:2-4. We zullen ook
de bewijsvoering aangeven dat er in dat verslag van Ezra 6 mogelijk nog een
laatste deel ontbreekt, dat specifiek betrekking heeft op het bouwen van de
stad en de muur rond de stad. Wanneer Josephus, de Joodse historicus uit de
dagen van de val van Jeruzalem in het jaar 70, verwijst naar het decreet geeft
hij degelijk een verwijzing naar de bouw van de stad. Wanneer we omwille van
het argument en het bezwaar dat dispensationalisten hier zullen invoeren,
zelfs toegeven dat Josephus verkeerd was in dat citeren van het decreet van
Cyrus dan hebben ze het pleit nog niet gewonnen.

Er zijn expliciete verwijzingen naar de wederopbouw van de stad vrdat


Nehemia er aankwam. Het herstel van de stad, is een begeleidend element bij
het herstel van de tempel. Men kan toch niet beweren dat men een tempel
bouwt zonder dat er mensen in de stad rondlopen om die te bouwen. Als de
tempel er staat zou dat bovendien weinig zin hebben dat hij er is, zonder een
groep van priesters om er hun dienst in te verrichten. In Jeruzalem waren
priesters en die sliepen toch niet in tentjes even buiten de stad. Zeggen dat
het herstel van de stad moest wachten tot de tijd van Nehemia, dat is waar
het dispensationalisme op aandringt, meer het is een ontkenning van de
geldigheid van de profetie van Jeremia. Het herstel van de stad, evenals de
tempel, zou beginnen nadat de 70 jaar voltooid waren. Dat Jes.44:28 en 45:13,
onder verwijzing naar de wederopbouw van de stad over Cyrus, als een
gezalfde van God spreken mag men niet verdonkermanen. Bijgevolg is n
van de belangrijkste grondslagen voor de interpretatie van de dispensationele
uitleg van Danil 9 gewoon als een kaartenhuisje ingevallen. De historisch
beschreven resultaten uit het boek Ezra zijn voor ons allen goede beschikbare
gegevens. Het leert onder andere dat de vervulling van Dan.9:25 met Cyrus in
538/537 v. Chr. begon. In de termen van de uitleggers, de terminus a quo =
startdatum, van de 70 weken.

De snelrekenaars onder u, zullen dan opmerken dat de 490 jaar uit de


profetie dan niet meer overeenkomen met zaken die Jezus aanbelangen. Dat
klopt natuurlijk, maar er is een andere uitleg mogelijk: wanneer men aan deze
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 27

cijfers een symbolische waarde geeft. Want als puntje bij paaltje komt is 490 =
7 x 7 x 70 of = 49 x 10. De opgegeven cijfers 7 en 10 kunnen beide
symbolisch volheid of volledigheid of perfectie voorstellen. Beeld van
God die Zijn plan tot in de puntjes uitvoert. Dat lijkt u nu wellicht een ver-van-
mijn-bed-show maar neem a.u.b. een stelling na de argumenten gelezen te
hebben. Mag ik u er nu al op wijzen dat in de kringen van de
dispensationalisten er momenteel 4 diverse uitleggingen zijn voor de cijfers uit
de profetie. Ze beweren alle 4 dat hun uitleg van de profetie een vervulling
geeft tot-op-de-dag nauwkeurig. Onderling verschillen ze van ofwel een start
in 445 of 444 v. Chr. en begin en einddatum zijn ook nog eens verschillend.
Schiet niet op ons, de pianist, voordat u het stuk gehoord heeft! Lees dus
gewoon verder!

De tweede vraag is: Wie is de komende prins uit Dan.9:26?

Dispensationalisten geloven dat deze prins de laatste antichrist is, die


zal verschijnen aan het einde van deze tijd. Maar in vers 26 worden we echter
verteld dat de stad en het heiligdom vernietigd worden door het volk (= de
mensen) van de prins, dat zal komen. De stelling van het dispensationalisme
dringt er terecht op aan dat dit verwijst naar de Romeinse legers die in 70 na
Christus Jeruzalem innemen en de tempel verwoesten. Men is daarna niet
consequent meer. Maar zegt men dan in het dispensationalisme: de prins,
aan wie deze legers of mensen behoren, verwijst niet naar Titus, de Romeinse
generaal. De tekst, zo zeggen ze, verwijst naar een prins die nog moet
komen uit een hersteld Romeins rijk. We zijn 2000 jaar later en de mensen uit
de jaren 70 zijn allen gestorven. Maar in onze dagen, zegt de
dispensationalist, zijn ook de mensen van de nieuwe prins aan het opkomen
en ze zullen zoals vroeger Isral aanvallen. Daar moeten we toch op reageren.

Het is onmogelijk te spreken van de Romeinse legers die Jeruzalem


aanvallen in 70 na Christus en dan nog eens in de nabije toekomst opnieuw. Er
staat toch niet in de tekst dat er TWEE VERVULLINGEN zullen plaats hebben
van vers 26. Daar komt het dan eigenlijk op neer. Want van wat nog zou
moeten geschieden, kunnen de legers toch niet gezegd worden te behoren tot
een prins uit de jaren 70. Of is de prins die nu nog niet verschenen is, een
incarnatie van generaal Titus. Dan zou het gelijk aan uw kant zijn, maar u leert
geen incarnatie of transmigratie van zielen. U zit dus vastgeroest in een
dogma. Nu bijna tweeduizend jaar zijn verstreken kan, als we naar de tekst
kijken, de genitivieve relatie (= de mensen van een prins) niet waar gemaakt
worden. Men verwisselt begrippen en wil iets mee aanvangen dat ingaat tegen
de tekst. Het is duidelijk dat de mensen EN de prins zondermeer
tijdgenoten zijn. De mensen die behoren tot de prins, zijn het volk van de
prins. De Romeinen van het jaar 70 en de prins Titus zijn het onderwerp van
de tekst. De hedendaagse Romeinen zijn niet zijn volk, er ligt maar eventjes
negentienhonderd jaar tussen hen in. Ook als de huidige Romeinen zullen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 28

behoren tot een prins die Isral zal aanvallen hun relatie is niet deze van
vers 26. Veronderstel eens dat er een prins moet verschijnen op het toneel
van de geschiedenis die een Nieuw Romeins rijk zal aanvoeren, dan is het
GEEN vervulling van vers 26. Ofwel moeten de legers van Titus en de generaal
nog eens opnieuw uit de doden opstaan en Jeruzalem aanvallen. De zeer
duidelijk taal van het vers geeft slechts deze mogelijke interpretatie, het
volk en de prins horen bij elkaar. Iets ervan uitknippen en naar een andere
toekomst overhevelen is theologisch knutselwerk en toont geen respect voor
de tekst van de Schrift.
Diverse problemen

In wat volgt gaan we niet alleen de visies nagaan van verscheidene


dispensatieleraars, maar ook van andere interpretaties zodat dit hoofdstuk
ook als een apart geheel mag gezien worden in wat Danil 9:24-27 leert.
William H. Shea, een zevendedagsadventist, is een voorvechter van het jaar
457 voor Christus als het begin van de 70 jaarweken. We citeren uit zijn
Internetartikel: When Did the Seventy Weeks of Daniel 9:24 Begin? De
specifieke vermelding van de naam Jeruzalem helpt voorkomen dat er
verwarring ontstaat met de herbouw van de tempel in Jeruzalem. Een stad is
niet een tempel en een tempel is niet een stad, maar een stad kan een tempel
bevatten of er in de buurt gevestigd zijn. Dit onderscheid is belangrijk omdat
het decreet van Cyrus in Ezra 1:2-4 uitdrukkelijk de toestemming vermeldt
voor de herbouw van de tempel, maar er is geen vermelding van de stad.
Naar aanleiding van dit decreet en een aanvullend decreet van Darius I, werd
de tempel herbouwd (Ezra 6:14-16), maar ook na de wederopbouw ervan lag
de stad nog in puin. Dit was de toestand waarin Nehemia haar ongeveer 70
jaar later vond, in het twintigste jaar van Artaxerxes I. De tempel werd
voltooid in het zesde jaar van Darius I, 516 BC, maar de stad was nog niet
herbouwd in de tijd van Artaxerxes in het midden van de volgende eeuw. Dit
is, om spaarzaam te zijn met wat we willen uitdrukken, een verbastering van
de feiten zoals de Schrift ze ons vermeld. De schrijver gaat van een verkeerd
standpunt uit, door de volle nadruk te leggen op wat we vinden in Ezra 1:2-4.
Als zijn visie de werkelijkheid is, dat er namelijk nog geen herstel werd
gemaakt met het bouwen van de stad, dan heeft de profeet Jesaja fouten
gemaakt. Ofwel, ik geef die theoloog de keuze, dan is God fout geweest in Zijn
profetie. Want wat staat er over koning Cyrus (Kores) voorspeld? We gaan naar
Jesaja 44 waar: de HEER, uw verlosser aan het woord is. In vers 28
(Willibrordvertaling) lezen we: Die over Kores zegt: Hij is mijn herder, en
alles wat Mij behaagt brengt hij tot stand, die over Jeruzalem zegt: Het zal
herbouwd worden, en tegen de tempel: Word opnieuw gevestigd. Is hier
iets onduidelijks beschreven: 1 herbouw van Jeruzalem en 2 vestiging
van de tempel? Neen toch! Zodat we de redenering van William H. Shea niet
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 29

mogen aannemen. Het is Kores die de start geeft voor de bouw van zowel het
een als het ander.

Zeg me niet: ja maar, want er staat nog meer daarover in het volgende
hoofdstuk, in 45! 1 Zo spreekt de HEER tot Kores, zijn gezalfde, die Ik bij de
rechterhand heb genomen, () 2 Ik zal voor u uit gaan, () 13 Ik heb hem
laten opstaan voor de overwinning en al zijn wegen maak Ik vlak; HIJ IS HET
DIE MIJN STAD ZAL HERBOUWEN en mijn verbannenen zal laten gaan,
zonder betaling en niet voor loon. We moeten daaruit nog wat herhalen: hij
is het die MIJN STAD zal herbouwen. Dat laat ons niet toe om met God te
kibbelen. Als u bij de uitdrukking MIJN STAD iets anders kan bedenken dan de
stad Jeruzalem laat het me a.u.b. toch weten!

De argumenten hierboven van William H. Shea zullen voor een


dispensationalist ongeveer op hetzelfde neerkomen. Bij hem gaat de start dan
in met het jaar 445 of 444 voor Christus, want de herbouw van de stad
plaatsen ze daar. Ze vinden geen herbouwde stad terug in Ezra. Omdat men
het boek niet goed leest en niet wil aannemen dat er al mensen gehuisvest
waren. We hebben bij een dergelijke redenering hetzelfde als kritiek. God liegt
niet, de ingewikkelde theologische constructies van geen van beiden deugt. U
merkt het al, we gaan een zwaar debat aanzwengelen. Laten we God maar
spreken over deze zaken, zodat we onze stellingen verlaten als ze met de
Bijbel niet overeenstemmen. Wie echt niet kan wachten om de Schrift er nu al
bij te halen, hier zijn een reeks teksten die aantonen dat men met het bouwen
van de stad geruime tijd bezig was voordat Ezra er kwam of toen Nehemia er
kwam. Dus kijk naar: Ezra 5:1 / 6:9 / 4:6 / Neh.3:20,21,23,24,25,28,29 / 7:3 /
Hag.1:4,9).
Lees vooral Hagga, dat is duidelijk genoeg op zichzelf. Hagga zei dit:
4 Is het voor de tijd om in uw weldoortimmerde huizen te wonen, terwijl dit
huis verwoest ligt? 9 Gij hebt op veel gerekend, maar zie, het liep op weinig
uit, en toen gij het binnengehaald hadt, blies Ik erin. Waarom dat? luidt het
woord des HEREN der heerscharen. Om mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl gij
draaft, ieder voor zijn eigen huis. Over deze profetie van Hagga heeft John
Walvoord het volgende te zeggen. Het is waar dat de kinderen van Isral
huizen hadden gebouwd, maar blijkbaar stonden die niet in Jeruzalem. De
tempel van God woest laten liggen, terwijl ze in comfortabele woningen
leefden was een belediging voor God. Daarom draagt Hagga ze op de tempel
te bouwen. De vraag of Jeruzalem werd herbouwd wordt beantwoord in de
grafische beschrijving uit het boek Nehemia, (), die de stad als een
volslagen volledige rune schetst (Nehemia 2:12-15). Hij beschrijft de
afgebroken muren, de poorten verteert door vuur, en de straten zo vol puin,
dat het beest dat hem droeg er niet door kon. In zijn uitdaging aan de
kinderen van Isral, zegt Nehemia: Nu zei ik tegen hen: Jullie zien in wat
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 30

voor een ellendige toestand wij verkeren: Jeruzalem is verwoest en de


stadspoorten zijn door vuur verteerd. Kom, laat ons de muur van Jeruzalem
weer opbouwen, zodat wij die schande niet langer hoeven te dragen.
(Nehemia 2:17 Willibrord). Verder is in Nehemia 11, is het lot geworpen tot het
indelen van de partijen, zodat een op de tien zou moeten verhuizen naar
Jeruzalem om er een huis (Nehemia 11:1) te bouwen.

Walvoord heeft er de tekst niet uitgeschreven, maar hier is hij: De


leiders van het volk vestigden zich in Jeruzalem. Het overige volk wees door
loting van elke tien mensen er een aan om in Jeruzalem, de heilige stad te
gaan wonen, terwijl de negen overigen in de andere steden konden blijven
wonen. Nehemia 11:1 Willibrord. Vergeet er ook niet bij dat elke stam
voordien al een gedeelte van het land was toegewezen en dat ze nu opnieuw
op dezelfde plaatsen gaan wonen. Een groot deel van de stam Benjamin was
de hoofdstad toegewezen en die woonden er nu ook weer. Walvoord komt tot
dit besluit: Het is zeer belangrijk te begrijpen dat gn van de profetien in 2
Kronieken of Ezra melding maakt van de stad, maar alleen de tempel.
Bijgevolg is de beste verklaring deze: dat het decreet met betrekking tot de
wederopbouw van de stad is gegeven aan Nehemia in 445 v. Chr., ongeveer
negentig jaar na de eerste gevangenen terug en begon de bouw van de
tempel. Over de andere conclusie van Walvoord, dat de huizen die gebouwd
werden volgens Hagga 1, deze opmerking. We weten niet over welke huizen
het gaat, deze in Jeruzalem of daar buiten, omdat de tekst het niet te kennen
geeft. Maar het is duidelijk uit wat we in de volgende bladzijden citeren uit de
Bijbel, dat er wel degelijk huizen gebouwd werden in de hoofdstad. Dat maakt
het vergelijk van Hagga nog scherper: terwijl de bouw van de tempel stil ligt
is men bezig zich een mooi optrekje aan het maken.

De bewering van de dispensatieleer dat de zeventig weken met de


wederopbouw van Jeruzalem begint in de tijd van Nehemia (444 v. Chr. of 445)
is totaal onjuist. Wanneer we wat verder de toestemming van Artaxerxes aan
Nehemia bekijken zien we dit: het staat niet in de vorm van een afkondiging of
een decreet. De brieven die Nehemia heeft ontvangen waren in de eerste
plaats vrijbrieven voor een veilige doortocht in de verschillende Perzische
provincies, op weg naar Juda (Nehemia 2:7). Bovendien is er een brief van
houtkap dat is de toestemming van het gebruik van hout uit de Koninklijke
bossen. Die zijn bedoeld voor het specifieke bouwprogramma, poortdeuren,
dat hij zou laten uitvoeren (Nehemia 2:8). Nehemia heeft NOOIT een
Koninklijke specifieke uitvaardiging ontvangen die hem toeliet om Jeruzalem te
herbouwen. Hij vroeg en kreeg van koning Artaxerxes de toestemming om het
gemeenschapsleven in Jeruzalem uit te bouwen. Hij had gn toestemming
voor de wederopbouw van een volledig verlaten stad want dat was niet nodig
aangezien dat begon met koning Cyrus. De stad was niet verlaten dan alleen,
alles verliep er nogal ongeordend.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 31

Wanneer we de sombere beschrijving over de stad Jeruzalem in Nehemia


1er op nalezen, merk je enkele dingen op. Zeer waarschijnlijk had hij de stad
nooit eerder bezocht, maar had meldingen ontvangen van anderen, hoe het er
aan toeging. Je krijgt in dat hoofdstuk 1 in ieder geval de indruk dat er een
gemeenschap in Jeruzalem is, maar je loopt er zomaar binnen en buiten want
de muren zijn in een hopeloze staat. Anders dan de steden in die dagen lijkt
het een open stad. Feit is dat de stad bewoond is, maar nog niet hersteld zoals
in zijn oude glorie, maar toch bewoond. We moeten concluderen met de
woorden van Jesaja, dat door koning Cyrus de feitelijke opdracht Jeruzalem te
herbouwen is gegeven. - Zie Ezra 1:1-8 / 6:1-5. De Schrift leert dat met Cyrus,
de herbouw van de stad begon, gesymboliseerd met de herbouw van de
tempel. Die werd voltooid rond 516 v. Chr. zeventig jaar na de vernietiging van
de eerste tempel.

In de tijd van Nehemia zijn het - en lees dat a.u.b. ook en wellicht
vooral de inwoners van Jeruzalem die deelnamen aan de wederopbouw van
de muren (Nehemia 3:1-32). Er zijn bovendien meerdere aanwijzingen dat er
veel huizen in Jeruzalem zijn op dit moment ondanks dat de
dispensationalisten het tegendeel beweren. Maar stukken uit de Bijbel niet
lezen is geen afdoende bewijs er niet op te wijzen. Lees dus dit:

Nehemia 3:10 zegt: Daarnaast was bezig Jedaja, de zoon van


Charumaf, en wel TEGENOVER zijn eigen huis.

Nehemia 3:23: Verderop waren bezig Benjamin en Chassub


TEGENOVER hun huis.

Nehemia 3:26: 26 de tempelhorigen woonden op de Ofel tot bij de


Waterpoort aan de oostzijde.

Nehemia 3:28: Vanaf de Paardenpoort waren de priesters bezig, ieder


TEGENOVER zijn huis.

Nehemia 3:29: Verderop was bezig Sadok, de zoon van Immer,


TEGENOVER zijn huis. Verderop weer was bezig Semaja, de zoon van
Sekanja, de wachter van de Oostpoort.

Nehemia 3:30: Verderop was bezig Mesullam, de zoon van Berekja,


TEGENOVER zijn kamer.

Wie hebben dan al huizen in de stad van de grote koning: gewone burgers,
priesters, tempelhorigen en poortwachters. Dus vertel het argument van de
dispensatieleer, over de lege stad, in dat verband niet verder. De kritiek die
men ook nog geeft is deze van Nehemia 7: 4 De stad nu was ruim en groot,
maar het inwonertal was gering, en er waren geen huizen gebouwd. Maar
laten we niet te hard van stapel lopen en zeker niet vergeten wat er vooraf
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 32

gezegd wordt in vers 3: En gij zult wachtposten opstellen van de inwoners


van Jeruzalem, ieder op zijn post, ieder tegenover zijn huis. Ja, men
verzekerde de wacht in de omgeving van zijn EIGEN HUIS. Zijn het vers 3 en 4
dan niet tegenstrijdig? Op het eerste zicht wel! De diverse uitleggingen gaan
we niet opsommen, maar je kunt dat vers 4 niet laten primeren tegenover
vers 3 en wat we al citeerden uit hoofdstuk 3. De uitleg van Adam Clarke bij
deze tekst lijkt ons nog de beste uitleg: de stad is zeer groot en men heeft de
muren herbouwd op dezelfde plaatsen als waar ze vroeger stonden. Gezien er
weinig inwoners in de stad zijn lijkt ze totaal verlaten. Wie er woont (in een
huis of tent) doet dat dicht bij de muur om ze te kunnen beveiligen. De
bebouwde kom was niet groot en veel van de stad lag nog in puin, en op een
bepaalde plaats kon zelfs het rijdier van Nehemia er niet door. L. Allen merkt
hierbij op dat de stad mr leek op een spookstad, want nadat de muren
gebouwd waren gingen allen die uit andere steden kwamen na de bouw van
de muren terug naar huis. L. Allen and T. Laniak, Ezra, Nehemiah, Esther,
Hendrickson, 2003, blz.122.

We willen nog eens opmerken dat het besluit om Nehemia naar


Jeruzalem te laten gaan door de Perzische koning, opgenomen is in Nehemia
2. Dat heeft niet hetzelfde niveau als het officile decreet eerder gegeven aan
Ezra. We moeten daar oprecht in zijn. Het verhaal van Nehemia staat in relatie
tot het voorgaande (= antecedente) decreet van Ezra. In werkelijkheid is wat
in Nehemia staat een mededeling aan wie de man ooit zou willen
tegenwerken. Nehemia kreeg een brief waarin stond dat hij gemachtigd was
om erkenning te hebben in het werk dat beschreven stond. Hij kreeg er het
recht door, hulp te ontvangen voor de taken die de koning hem toeliet uit te
voeren. Het had iets van een decreet, maar het was niet helemaal hetzelfde
als wat voordien al beschreven was door Cyrus en de daaropvolgende
koningen. Het klopt dat naarmate men de stukken leest in de betrokken
Bijbelboeken, dat er precies aan de mededelingen van de
wederopbouwprojecten wat bijgevoegd wordt. Maar de oorspronkelijke
vergunning en de aanvullende vergunningen zijn niet anders uit te leggen
alsdat het gaat om het bouwen van zowel de tempel als de stad. Door allerlei
omstandigheid is wat moest uitgevoerd worden door de jaren heen voltooid
door Nehemia. Maar dan een gedeeltelijke afwerking. Want er is dan nog dit:
men is zowel aan de tempel als de stad permanent blijven werken tot in de
dagen van Jezus. Het was er toen zelfs permanent een bouwwerf door de
toenmalige koningen, vooral Herodes de Grote.

We willen omwille van de aard van onze aanpak vooraf uitgebreide


achtergronden bekijken van de geschiedkundige tijd en taalgebruik voordat
we naar de tekst zelf gaan kijken. U leest dit dan in twee opeenvolgende
delen. Langdradig, zult u wellicht zeggen naar het einde toe. Maar John
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 33

Walvoord, de verdediger van het dispensationalisme, schreef jaren geleden


het volgende: De uitleg van de openbaring van de zeventig weken (Danil
9:24-27) is n van de beslissende factoren uit het ganse systeem van de
profetie. De aandacht die alle scholen van Bijbeluitleg en de aanvallen op de
authenticiteit van het boek zelf is als een baken van licht op dit onderzoek. De
uitleg van dit gedeelte kleurt zondermeer alle andere profetische
inzichten en een goed verstaan ervan is het sine qua non van elke
student van de profetie (Bibliotheca Sacra, volume 101, blz.30, Jan-Mar,
1944, wij onderlijnen). We gaan nog veel dieper graven in die tekst, dan wat
Walvoord gedaan heeft en zijn zwakke punten belichten als volgeling van de
leer van de bedelingen.

Wij citeren wat van Harold Camping en zijn kritiek om te starten bij
Kores als het begin van de 70 jaarweken, uit zijn brochure The Seventy weeks
of Daniel 9 (blz.4, versie van Internet uit 2005). Helaas is er een fatale fout
om deze kandidatuur onder beschouwing te nemen als het begin van de 70
weken. Er is geen enkele mogelijke manier, op een 70jarenweek basis, om een
verband te leggen tussen de jaren 537 voor Christus, van de Heere Jezus, die
werd gedoopt in het jaar 29 na Christus gekruisigd en in het jaar 33 na Chr.
Dat Harold Camping geen manier heeft gevonden bij onze uitleg, wil nog niet
zeggen dat die er niet is.

Als ik een korte uitleg mag geven van wat volgt dan is het dit. Het is
zondermeer duidelijk dat we de bouw van de tempel en van de stad Jeruzalem
moeten zetten in de vervulling van wat er gebeurde in de tijd van koning
Kores. In de ogen van God is deze man: een gezalfde koning, iemand die
Gods goedkeuring wegdraagt en is aangesteld door God om een bepaald werk
te doen. Jesaja 45:1 NBG is daar duidelijk in: Zo zegt de HERE tot zijn
gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken vr
hem neer te werpen. Kores is een gezalfde van God om het herstel van
Isral te laten uitvoeren en de bouw van de tempel te laten plaatsvinden.
Wanneer we Daniel 9:24-27 niet hier, maar ergens anders laten beginnen dan
hebben woorden hun echte betekenis verloren. Want we lezen in de Bijbel
duidelijk dat:

Jesaja 44:28 NBG: die tot Kores zeg: Mijn herder, hij zal al mijn
welbehagen volvoeren door TOT JERUZALEM te zeggen: Het
worde herbouwd EN DE TEMPEL worde gegrondvest.

2 Kron.36:22,23 SV77: Maar in het eerste jaar van Kores, koning


van Perzi, opdat volbracht zou worden het woord des HEEREN,
door de mond van Jerema, verwekte de HEERE de geest van
Kores, koning van Perzi, dat hij een stem liet doorgaan door
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 34

zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende: 23 Zo


zegt Kores, koning van Perzi: De HEERE, de God des hemels,
heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij
bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, dat in Juda is;
wie is onder u van al Zijn volk? De HEERE, zijn God, zij met hem,
en hij trekke op.

Ezra1:1-5 SV77: In het eerste jaar nu van Kores, koning van


Perzi, opdat volbracht zou worden het woord des HEEREN, uit
de mond van Jerema, verwekte de HEERE de geest van Kores,
koning van Perzi, dat hij een stem liet doorgaan door zijn
ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrift, zeggende: Zo zegt
Kores, koning van Perzi: De HEERE, de God des hemels, heeft
mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen
Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, dat in Juda is. Wie is
onder u van al Zijn volk? Zijn God zij met hem, en hij trekke op
naar Jeruzalem, dat in Juda is, en hij bouwe het huis van de
HEERE, de God van Isral; Hij is de God, Die te Jeruzalem woont.
En al wie achterblijven zou in enige plaatsen, waar hij als
vreemdeling verkeert, hem zullen de lieden van zijn plaats
bevoordelen met zilver, en met goud, en met have, en met
beesten; benevens een vrijwillige gave, voor het huis Gods, Die
te Jeruzalem woont. Toen maakten zich op de hoofden der
vaderen van Juda en Benjamin, en de priesters en de Levieten,
benevens een ieder, wiens geest God verwekte, dat zij
optrokken om te bouwen het huis des HEEREN, die te Jeruzalem
woont.

In de NBG-vertaling van 1951, zijn er 19 vindplaatsen in 18 verzen voor


het begrip BEVEL in de boeken Ezra en Nehemia. De teksten die niets te
maken hebben met de bouw van de stad Jeruzalem, de tempel in de stad en
de muur ter bescherming geven we niet weer, maar hier is de rest
onderverdeeld in twee zaken. Enkele ervan hebben betrekking op de buren
van de teruggekeerde Joden uit de Babylonische gevangenschap. Ze willen
een verbod uitvaardigen tegen de bouw van de stad en de tempel. Dit zijn er
enkele van.

Teksten van tegenstanders:


Ezra 4:19: en door mij is BEVEL gegeven, en men heeft
onderzoek gedaan en bevonden, dat deze stad sinds de dagen
van ouds tegen de koningen opstandig is geweest, en dat men
wederspannigheid en oproer in haar stookte.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 35

Ezra 4:21: Geeft dan nu BEVEL, deze lieden de arbeid te doen


staken, opdat deze stad niet herbouwd worde, aleer door mij
BEVEL wordt gegeven.

Ezra 5:3: In diezelfde tijd echter kwam Tattenai, de stadhouder


van het gebied over de Rivier, tot hen met Setar-Boznai en hun
ambtgenoten en zij spraken tot hen aldus: Wie heeft u BEVEL
gegeven dit huis te bouwen en deze muur te voltooien?

Ezra 5:9: Daarop hebben wij die oudsten ondervraagd; wij


hebben tot hen aldus gezegd: Wie heeft u BEVEL gegeven dit
huis te bouwen en deze muur te voltooien?

Men onderzoekt later in de Koninklijke archieven of Kores (of een andere


koning) het bevel heeft gegeven tot het herbouwen van Jeruzalem als stad en
er een tempel in op te richten. Dat blijkt waar te zijn, die documenten
bestaan. Zodat er geen enkele reden is om de mensen die aan het bouwen
zijn in Jeruzalem ook maar iets te verbieden. Er zijn zelfs bevestigingen bij dat
het originele bevel van Kores afkomstig is. We citeren deze teksten die
betrekking hebben op de stad, de tempel en de muren rond de stad, dus de
burgerlijke (huizen en muren) en religieuze (tempel en priesterschap) zaken
die hersteld werden.
Ezra 5:13: Maar in het eerste jaar van KORES, de koning van
Babel, gaf koning KORES BEVEL dit huis Gods te herbouwen.

Ezra 5:17: Welnu, indien het de koning goeddunkt, dan moge er


een onderzoek worden ingesteld in de schatkamer des konings,
aldaar, namelijk in Babel, of werkelijk vanwege koning KORES
BEVEL is gegeven tot herbouw van dit huis Gods te Jeruzalem;
en de koning moge ons zijn beslissing hieromtrent doen
toekomen.

Ezra 6:3: In het eerste jaar van koning KORES gaf koning KORES
dit BEVEL: Wat betreft het huis Gods te Jeruzalem, dat huis
moet worden herbouwd tot een plaats waar men slachtoffers
brengt; en zijn fundamenten moeten gelegd worden; zijn hoogte
moet zestig el bedragen, zijn breedte zestig el.

Ezra 6:8: Tevens is door mij BEVEL gegeven aangaande hetgeen


gij doen zult aan deze oudsten der Judeers bij de bouw van dit
huis Gods: uit de koninklijke inkomsten, uit de schatting van het
gebied over de Rivier, zal nauwkeurig en zonder uitstel
uitbetaling aan die mannen worden gedaan.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 36

Ezra 6:11: Voorts is door mij BEVEL gegeven, dat er van ieder
die dit besluit overtreedt, een paal uit zijn huis zal worden
gerukt, opdat hij daaraan gehangen en vastgeslagen worde, en
dat daarom zijn huis tot een puinhoop zal gemaakt worden.

Ezra 6:12: De God nu, die zijn naam daar heeft doen wonen,
stote iedere koning en elk volk neder, die als overtreders hun
hand uitstrekken om dit huis Gods te Jeruzalem te verwoesten.
Ik, Darius, heb BEVEL gegeven; het worde nauwkeurig
uitgevoerd!

Ezra 6:14: De oudsten der Judeers bouwden voorspoedig voort


tijdens het profeteren van de profeet Hagga en van Zacharia,
de zoon van Iddo; zij voltooiden de bouw volgens het gebod van
de God van Isral en volgens het BEVEL van KORES, Darius en
Artachsasta, koning van Perzi.

Ezra 7:13: Door mij is BEVEL gegeven, dat ieder die in mijn
koninkrijk tot het volk Isral, zijn priesters of de Levieten
behoort, en zich bereid verklaart naar Jeruzalem te gaan, met u
mag meegaan.

Ezra 7:21: Voorts is door mij, koning Artachsasta, BEVEL


gegeven aan alle schatbewaarders van het gebied over de
Rivier: alles wat de priester Ezra, de geleerde in de wet van de
God des hemels, u zal vragen, zal stipt worden uitgevoerd.

Nehemia 13:9: Op mijn BEVEL reinigde men de vertrekken, en ik


bracht het gerei van het huis Gods, het spijsoffer en de wierook
daarin terug.

Nehemia 13:19: Zodra het dan in de poorten van Jeruzalem


donker werd, vr de sabbat, sloot men op mijn BEVEL de
deuren, en ik beval, dat men ze niet zou openen tot na de
sabbat. En ik stelde enige van mijn knechten bij de poorten op,
er zou geen vracht op de sabbatdag binnenkomen.

Zonder enige twijfel kunnen drie conclusies getrokken worden uit al deze
teksten:

1) Kores geeft TWEE opdrachten aan de Joodse bevolking in zijn rijk:


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 37

door tot Jeruzalem te zeggen:


a) Het worde herbouwd (dat is een stad bestaande uit huizen en
verdedigingsmuren)
b) en de tempel worde gegrondvest (dat is een tempel en een
dienstdoende clerus)
2) Het bevel van Kores krijgt een onmiddellijke opvolging, zodat men
niet naar een latere datum moet zoeken waar Danil 9:24-27 zou
kunnen starten. Absoluut niet of we maken van wat daar staat, geankerd
aan Jesaja hoofdstukken 44 en 45 een profetie die onvervuld is. Gezien
er sprake is over de Kores uit de 6 ste eeuw vr Christus moet men daar
de start nemen van de profetie. Je kunt het dan niet meer uitsmeren
naar een verre of nabije toekomst. We zeggen dit met het oog op de
Joden.
3) Zodat de uitleg van de Adventisten, waar men start in 457 v. Chr., of
de dispensationalisten, waar men start in 445 of 444 v. Chr., van Jesaja
hoofdstukken 44 en 45 een valse profetie maakt.

We lopen even uit naar wat we later uitleggen. Bijna allen zijn het erover
eens dat de eerste twee eenheden in de tijdsperiode (zeven en tweenzestig)
onmiddellijk na elkaar volgen. Waarom zou de laatste periode van zeven dat
niet zijn? John Walvoord, de dispensationalist, bekritiseert Philip Mauro omdat
hij de laatste zeven jaar als een onbepaalde tijd ziet. Hij zegt: In het licht van
de nauwkeurigheid van de zeventig jaar van de gevangenschap, vermeld in
hetzelfde hoofdstuk, blijkt uit de context de waarschijnlijkheid van een
letterlijke bedoeling van de openbaring. - Volgens Walvoords commentaar op
vers 24. Mauro, advokaat van beroep, maakt van de zeventigste week een
periode van veertig jaar. Hij verlengt Gods genadige lankmoedigheid
tegenover Isral als deel van die laatste week. Walvoord en de andere
dispensationalisten hebben een kloof van bijna 2000 jaar lang. Dat lijkt ons als
het ontkennen van de mogelijkheid van de tijdsmeting. Waarom heeft
Walvoord dan kritiek op Mauro, hij is toch zelf niet meer letterlijk? De
mening van Ph. Mauro is hoe dan ook nauwkeuriger dan wat Walvoord schrijft.
Bij Mauro zijn de gebeurtenissen van dat laatste vers gerekend bij de
tijdperiode van een mensengeslacht in dezelfde eeuw! In Walvoords
gedachten is het gescheiden door bijna twee millennia!
Iedereen is het er over eens dat er een decreet tot het herbouwen
van de tempel, gegeven is door Kores = Cyrus in ongeveer 538 (537 of 536)
voor Christus. De vraag is: of dit decreet ook de toestemming aan de
wederopbouw van de stad geeft? We geven in wat volgt het duidelijke bewijs
dat ook de stad werd herbouwd sinds die tijd. Dit geven echter dezen aan die
zeggen dat er van een herstel van de stad hier geen sprake is: de precieze
formulering van de drie decreten zoals opgetekend in 2 Kronieken 36 en in
Ezra lijken alleen met de tempel wat te maken te hebben. Aan een
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 38

wederopbouw van de stad werd niet voldaan tot de tijd van Nehemia. Deze
man kreeg volgens het decreet in Nehemia 2:1-8 duidelijk de opdracht de stad
als geheel te bouwen. Tot zover wat dispensationalisten er in het kort over
leren.
Dit is wat John Walvoord, de dispensationalist, hierover schrijft in zijn
commentaar op Daniel als bewijsvoering hierbij: Men gebruikt als argument
wat uit Ezra 4:12-21 geleerd zou worden: dat de muren van de stad herbouwd
waren op dat moment en dat de verwijzing naar een muur in Juda in Ezra
9:9 betekent dat ze tot voltooiing gekomen waren. Er is geen bewijs dat de
bouw van de muur opnieuw was toegestaan in 457 v. Chr. Een zorgvuldig
onderzoek van deze passages bewijst niet met alle duidelijkheid dat de muur
ooit werd voltooid of zelfs begonnen. De beschuldigingen van de vijanden van
Isral waren grotendeels onjuist, omdat uit de gegevens uitdrukkelijk blijkt dat
ze alleen een tempel aan het bouwen waren. De omvang van de puinhopen in
de stad Jeruzalem en van de muur die twaalf jaar later, vermeld in Nehemia,
zijn zodanig van aard dat de beste interpretatie is: ze te verwijzen naar de
verwoesting van Jeruzalem in 586 voor Christus. Eventueel een eerdere
datum dan 445 v. Chr. aangeven voor de wederopbouw van de muur is
gebaseerd op onvoldoend bewijs. We gaan zijn argumenten nauwkeurig na in
wat volgt, maar weten u nu al te zeggen dat ze niet al te zwaar wegen.

Voor enkele Amerikaanse evangelische theologen die van opvatting zijn


dat begin van de zeventig weken in 457 v. Chr. valt zie: G. L. Archer, Jr., A
Survey of Old Testament Introduction, blz.387; J. B. Payne, artikel Daniel,
Zondervan Pictorial Bible Dictionary, blz.198; J. B. Payne, The Theology of the
Older Testament, blz.521.

Deel een: de achtergrond

In Danil 9:24-27 NBG staat: Zeventig weken zijn bepaald over uw


volk en uw heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde
af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige
gerechtigheid te brengen, gezicht en profeet te bezegelen en iets
allerheiligst te zalven. Weet dan en versta: vanaf het ogenblik, dat
het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op
een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken; en tweenzestig weken
lang zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar
in de druk der tijden. En na de tweenzestig weken zal een gezalfde
worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is; en het volk van een
vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten,
maar zijn einde zal zijn in de overstroming; en tot het einde toe zal er
strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is. En hij zal het
verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 39

week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een


vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de
voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten
over wat woest is. Een harde noot om te kraken omdat er nogal wat
onkruid in de theologische hof staat, zogezegd gebaseerd op de juiste uitleg
van dat Bijbelgedeelte.
De tabel onderaan komt uit een artikel van Marc Verhoeven, De 70
jaarweken in het boek Danil van het Internet. Update 28-01-2007. Dat leert
men in de dispensaties, een breuk van honderden jaren tussen de dood van
Jezus en Zijn Wederkomst. Maar dit kan theologisch niet.

geboorte hemelvaart
445 vC ? 0 30 nC opname
Satan komst van de Heer
einde der
tijden heidene
n
3,5 jaren 3,5 jaren
(1) (2)
49 434 Gemeen Antichris grote 1000 eeuwigh
jaren jaren te t verdrukki jaren eid
ng
7 62 verborg 70ste jaarweek
weke weken enheid
n
483 prof. 7 prof. jaren
jaren
70 jaarweken van Danil 9:24 = 490 profetische jaren

Als de kloof tussen de weken 69 en 70, in de leer van dispensaties met


betrekking tot de zeventigste week er echt is, dan is de kloof tussen de
zeventigste week en de negenenzestigste week bijna 2000 jaar lang. Dat is
dus vier keer de hele periode van de zeventig weken of 490 jaar! Hoe kunnen
dispensationalisten verwachten dat we hen geloven wanneer ze zeggen: we
nemen de tekst letterlijk! In werkelijkheid zijn er drie berekeningen, met een
andere begindatum en een andere einddatum. Toch beweren alle drie voor de
exacte vervulling van de eerste 69 weken: tot op de dag nauwkeurig! Maar
dan vragen ze ons dat een onderbreking van duizenden jaren na die 69 weken
gewoon in de lijn van de letterlijke uitlegt ligt. Charles Ryrie, lacht zelfs met
amillennialisten voor de datering van het decreet van Dan.9:24 in 538 v. Chr.
Hij doet het omdat: dit het effect heeft van het toestaan dat de zeventig
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 40

zevens een onnauwkeurig duur hebben. Later in zijn uitleg draait hij echter
bij door op te merken: Er is een interval van onbepaalde duur tussen de
eerste negenenzestig weken die elk zeven jaar duren en de laatste of de
zeventigste week van zeven jaar!

Aanhangers van de leer dat er een kloof is tussen de laatste en


voorlaatste week zullen hierbij opmerken dat er al kerkvaders waren die dat
leerden. Men beroept zich op Hippolytus van Portus Romanus (derde eeuw) of
Apollinaris van Laodicea (vierde eeuw). Dat vereist een onderzoek naar deze
bewering. In de eerste plaats hadden, deze twee mannen opvattingen
waarvan de meerderheid in de vroege kerk zijn wenkbrouwen zou fronsen. Ze
hadden in hun interpretatie uiteenlopende elementen die weliswaar niet
worden opgevolgd door de huidige futuristische uitleggers van de
dispensatieleer. Je kunt die kerkvaders niet als voorlopers zien. Zo rekent
Hippolytus de jaren vanaf Cyrus (of vanaf Darius de Meed) als het begin van
de periode tot de incarnatie van Christus. Dat is natuurlijk een chronologische
onmogelijkheid want men verlengt de tijdsperiode. Het gaat niet om letterlijke
jaren. Een twee punt: allen die Hippolytus citeren voor de interpretatie van
een kloof volgen de details van zijn theorie niet. Net zomin zullen zij
instemmen met zijn verwachting van de Wederkomst van Jezus omstreeks het
jaar 500. Van historische precedenten voor de leer van een kloof is dus geen
sprake.

De Revised Scofield Reference Bible geeft bij Dan.9:24 een lange


voetnoot bestaande uit zeven punten om deze Messiaanse profetie als volgt te
verklaren:

1. De 70-weken profetie heeft met name betrekking op Danil's 'volk' en de


'heilige stad', d.w.z. op Isral en Jeruzalem.

2. Er wordt melding gemaakt van twee vorsten: de eerste wordt 'de Messias,
de Vorst' (vs 25) genoemd, de tweede de 'vorst die komen zal' (vs.26). De
tweede is de 'kleine hoorn' uit hoofdstuk 7 en 8, die het herbouwde Jeruzalem
zal verwoesten, nadat de gezalfde vorst gedood is (vs.26).

3. De zeventig weken zijn 'jaarweken', een belangrijke op de sabbat


gebaseerde tijdspanne in de joodse kalender

4. De 70 weken zijn 490 profetische jaren van 360 dagen, want 'tijd, tijden en
een halve tijd' (Dan.7:25) is volgens Openbaring 11:2 en 13:5 gelijk aan 42
maanden en volgens Openb. 12:6 en 13:3 aan 1260 dagen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 41

5. De aanvang van de 70 weken wordt gesteld op 'vanaf het ogenblik, dat het
woord uitging om Jeruzalem te herstellen' (vs 25). Het enige bevel om
Jeruzalem te herstellen dat we in de Bijbel vinden, wordt gemeld in Nehemia
2: de maand Nisan in het 20e jaar van koning Artaxerxes (= 445 v.Chr.)

6. Na 69 weken (62+7) gebeuren er twee belangrijke dingen: 1. Een gezalfde


wordt uitgeroeid en 2. De herbouwde stad en het heiligdom worden verwoest
door het volk van een andere vorst, die nog zal komen. Over het algemeen
wordt aangenomen dat deze gebeurtenissen vervuld werden in het sterven
van Christus en de verwoesting van Jeruzalem (70 n.Chr).
Er ligt dus een tijd (van ongeveer 40 jaar) tussen de dood van Jezus en de
verwoesting van de stad en ook een tussen de 69e en de 70e jaarweek.

7. De hoofdgebeurtenissen van de laatste jaarweek zijn (vs 27):


i. Een verbond van 7 jaar wordt door de toekomstige Romeinse vorst (de
'kleine hoorn' uit hfst 7 en 8) met de Joden gesloten.
ii. Halverwege de 7 jaar wordt de joodse godsdienst gewelddadig onderbroken
door een vorst die een 'gruwel van verwoesting' aanricht en het heiligdom
verwoest.
iii. Tegelijkertijd laat hij de joden vervolgen.
iv. Aan het einde van de 7 jaar zal er een oordeel komen over deze verwoester
(vs 27) en zal er een eeuwige gerechtigheid aanbreken (vs 24).

Dat deze laatste jaarweek nog niet is aangebroken, zien we in het gegeven
dat Jezus deze gebeurtenissen in Matt. 24 (vs 6 en 15) verbindt met zijn
tweede komst. Dus moet tussen de 69e en de 70e week de tijd van de
gemeente liggen, zoals deze in het NT naar voren komt. Het komen van deze
tijd is in het OT niet geopenbaard. Einde citaat uit de Scofield Reference
Bible.

We citeren wat uit het artikel: Verbondsleer versus Dispensationalisme,


Een kwestie van Wet versus Genade naar een artikel van: Bob Nyberg,
vertaald en bewerkt D.T. Brinkman vanuit www.scofieldbijbelcollege.nl Het
leert ons wie de grondlegger is van de dispensatieleer.

Darby ging uit van een letterlijke, historisch-grammaticale, methode van


Bijbeluitleg. Bij zijn studie van Gods Woord, in dit licht, leek het onderscheid
tussen Isral en de Gemeente van de paginas af te druipen Hij, samen met
zijn tijdgenoten, aanvaarde de waarheid van het dispensationalisme en
werkte het uit tot een meer systematische, theologische, vorm. God gebruikte
dit om de kerk niet alleen terug te laten keren naar de principes van genade
als grondslag voor het Christelijke leven, maar ook te wijzen op de
aanstaande, premilleniale, komst van Christus.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 42

J.N. Darby

Er is in verband met de Scofield Reference Bible vooraf wat op te


merken. Albertus Pieters schreef ergens: Van start tot finish is het [de
Scofield-Bijbel] zeker een partijdig boek, zowel openlijk als onder bedekte
termen, een instrument van propaganda in het voordeel van een uiterst
twijfelachtige eschatologie () Als Darby en zijn school gelijk hebben, dan had
de hele christelijke kerk het mis op een essentieel onderdeel van het
christelijk geloof: achttienhonderd jaar lang. Candid Examination of the
Scofield Bible, Albertus Pieters, (Union City, PA, Bible Truth Depot, 1932)
blz.25,27 Dr. T. T. Shields merkte humoristisch op: Vanuit een positie van
gehele onwetendheid van de Schrift naar een positie van orakelachtig
religieuze zekerheid - vooral op het gebied van eschatologisch
aangelegenheden - voor sommige mensen lukt het, met maar drie tot zes
maanden een Scofield-Bijbel bestudeerd te hebben. The Gospel Witness
(Toronto Canada, April 7th, 1932).
We moeten voor we verder gaan wat zeggen over de kritiek die degenen
gebruiken die geloven in het jaar 457 (456) v. Chr. als de start van de 70
weken contra de dispensatieleer. Dat heeft te maken met de opmerkingen van
Ezra over zijn opdracht die hij door de koning heeft ontvangen. Nu geeft zijn
commentaar opgenomen in Ezra 9:9 duidelijk aan dat hij begreep dat in zijn
opdracht ook de wederopbouw van de stadsmuur van Jeruzalem inbegrepen
was.

Ezra 9:9 NBG zegt: want wij zijn wel slaven, maar in onze slavernij
heeft onze God ons niet verlaten; Hij heeft ons gunst doen vinden bij de
koningen van Perzi, dat zij ons verademing gaven om het huis van onze God
te doen herrijzen en zijn puinhopen te herstellen, en ons een omtuining gaven
in Juda en in Jeruzalem. De Willibrord vertaling zegt nog duidelijker: Want
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 43

slaven zijn wij, maar in onze slavernij heeft onze God ons niet verlaten, maar
Hij heeft ons genade laten vinden bij de koningen van Perzi. Zij hebben ons
steun gegeven om het huis van onze God weer op te bouwen EN uit de
puinhopen te laten herrijzen en onze woonplaatsen in Juda en
Jeruzalem te ommuren. Ezra geeft hier de eigen interpretatie van zijn
opdracht door koning Artaxerxes gegeven. Daaruit blijkt dat hij wist dat het
meer dan alleen met de tempel te maken had. Hij noemt het herstel van de
Tempel maar ook de wederopbouw van de muur rond de heilige stad
Jeruzalem en zelfs bakens rond het landsgebied. Als de dispensationalisten het
decreet van Artaxerxes uit 457 v. Chr. niet aannemen als met betrekking de
bouw van de muren is zondermeer wat Ezra 9:9 leert ons als onjuiste
informatie doorgegeven. De Bijbel zou dan verkeerde informatie bevatten, of
zeggen we het dan maar gewoon: leugens vertellen. Als dispensationalisten
445 v. Chr. als uitgangspunt gebruiken en als start nemen om terug te keren
naar Jeruzalem en de muren van de stad te herbouwen is geen rekening
gehouden met Ezra 9:9.

Laten we dan maar starten met deze voor velen wellicht zware taak. We
hebben een zoekwerk uitgevoerd in de boeken Ezra en Nehemia met de
vertaling van het Nederlandse Bijbelgenootschap van 1951. We bekijken
enkele begrippen die te maken hebben met het herstel van Jeruzalem na de
gevangenschap in Babylon; van de stad, tempel, poorten en muren. We doen
dat vooraf omdat dispensationalisten zeer laks omspringen met die gegevens
en vanuit een muur die gebouwd wordt in Nehemia de ganse profetie van
Danil 9:24-27 willen uitleggen. Dat is niet mogelijk. Het afwerken van de
muur is het slot het eerste deel van de profetie (7 jaarweken) en niet het
begin ervan. Dit is het resultaat van dat opzoeken, conclusies volgen hierop. U
hoeft al die teksten niet te lezen, dan gaat u vier bladzijden verder. Je kunt er
naar een tekst zoeken die we aanhalen. Alles lezen heeft een voordeel, je
merkt dan onmiddellijk dat dispensationalisten EN ANDEREN wat beweren
over de start van de 70 jaarweken die absoluut niet klopt.

Herstellen, 1 vindplaats in 1 vers


Ezra 9:9: want wij zijn wel slaven, maar in onze slavernij heeft onze
God ons niet verlaten; Hij heeft ons gunst doen vinden bij de
koningen van Perzi, dat zij ons verademing gaven om het huis van
onze God te doen herrijzen en zijn puinhopen te herstellen, en ons
een omtuining gaven in Juda en in Jeruzalem.

xxxxxxxxxxxx

Herbouwen, 8 vindplaatsen in 8 verzen


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 44

Ezra 4:12: Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeers, die van
u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij zijn bezig
die oproerige en slechte stad te HERBOUWEN; zij voltooien de bouw
der muren en graven de fundamenten uit.
Ezra 5:11: Zij hebben ons nu het volgende antwoord gegeven: Wij zijn
dienaren van de God van hemel en aarde en wij HERBOUWEN het huis
dat vele jaren geleden gebouwd werd; een groot koning van Isral
heeft het gebouwd en voltooid.
Ezra 5:13: Maar in het eerste jaar van Kores, de koning van Babel, gaf
koning Kores bevel dit huis Gods te HERBOUWEN.
Nehemia 2:5: En ik zeide tot de koning: Dat gij, indien het de koning
goeddunkt en indien uw knecht u welgevallig is, mij zendt naar Juda,
naar de stad waar de graven mijner vaderen zijn, om haar te
HERBOUWEN.
Nehemia 2:17: Toen zeide ik tot hen: Gij ziet de rampspoed, waarin
wij verkeren, dat Jeruzalem verwoest is en zijn poorten met vuur
verbrand zijn. Komt, laat ons de muur van Jeruzalem HERBOUWEN,
zodat wij niet langer een voorwerp van smaad zijn.
Nehemia 4:1: Maar toen Sanballat gehoord had, dat wij de muur aan
het HERBOUWEN waren, ontstak hij in woede en ergerde zich zeer; hij
bespotte de Joden.
Nehemia 4:5: Bedek hun ongerechtigheden niet en laat hun zonde
niet uitgewist worden voor uw aangezicht, omdat zij krenkend zijn
opgetreden tegen hen die HERBOUWEN.
Nehemia 6:6: Daarin stond geschreven: Onder de volken gaat een
gerucht en Gesem bevestigt het, dat gij en de Joden van plan zijt in
opstand te komen; daarom zijt gij bezig de muur te HERBOUWEN, en
gij wilt volgens dat zeggen hun koning worden.

xxxxxxxxxxxx

Bouwen, 14 vindplaatsen in 14 verzen

Ezra 1:2: Zo zegt Kores, de koning van Perzi: alle koninkrijken der
aarde heeft de HERE, de God des hemels, mij gegeven en Hij heeft
mij opgedragen Hem een huis te BOUWEN in Jeruzalem, in Juda.
Ezra 1:5: Toen maakten de familiehoofden van Juda en Benjamin, ook
de priesters en de Levieten, zich gereed, allen wier geest God had
gewekt om op te trekken teneinde het huis van de HERE, die in
Jeruzalem woont, te BOUWEN.
Ezra 4:2: kwamen zij tot Zerubbabel en de familiehoofden en zeiden
tot hen: Laat ons met u BOUWEN, want wij zoeken uw God evengoed
als gij; Hem toch brengen ook wij offers sinds de dagen van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 45

Esarhaddon, de koning van Assur, die ons hierheen heeft doen


optrekken.
Ezra 4:3: Maar Zerubbabel, Jesua en de overige familiehoofden van
Isral zeiden tot hen: Het gaat niet aan, dat gij met ons een huis voor
onze God bouwt, want wij alleen willen voor de HERE, de God van
Isral, BOUWEN, zoals koning Kores, de koning van Perzi, ons
geboden heeft.
Ezra 4:4: Toen ontmoedigde de bevolking des lands het volk van Juda
en schrikte hen af van het BOUWEN.
Ezra 5:2: Toen maakten Zerubbabel, de zoon van Sealtil, en Jesua,
de zoon van Josadak, zich op en begonnen te BOUWEN aan het huis
van God, die in Jeruzalem woont; en de profeten Gods stonden hun
met hun hulp terzijde.
Ezra 5:3: In diezelfde tijd echter kwam Tattenai, de stadhouder van
het gebied over de Rivier, tot hen met Setar-Boznai en hun
ambtgenoten en zij spraken tot hen aldus: Wie heeft u bevel gegeven
dit huis te BOUWEN en deze muur te voltooien?
Ezra 5:4: Daarna zeiden zij aldus tot hen: Wat zijn de namen van de
mannen die dit gebouw BOUWEN?
Ezra 5:9: Daarop hebben wij die oudsten ondervraagd; wij hebben tot
hen aldus gezegd: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te BOUWEN en
deze muur te voltooien?
Ezra 6:7: laat de arbeid aan dat huis Gods toe; de stadhouder der
Judeers en hun oudsten mogen dat huis Gods op zijn plaats
BOUWEN.
Nehemia 2:20: Maar ik diende hen van antwoord en zeide tot hen: De
God des hemels, Hij zal het ons doen gelukken, en wij, zijn knechten,
zullen ons gereedmaken en BOUWEN; gij echter hebt deel noch recht
noch gedachtenis in Jeruzalem.
Nehemia 4:3: De Ammoniet Tobia nu stond naast hem en zeide: Al
BOUWEN zij ook, als er maar een vos tegen hun stenen muur
opspringt, doet hij hem afbrokkelen.
Nehemia 4:10: Juda zeide: De kracht der dragers schiet te kort en
puin is er te veel; wij zijn niet in staat de muur te BOUWEN.
Nehemia 4:18: de bouwers hadden ieder zijn zwaard aan de heup
gegord, terwijl zij aan het BOUWEN waren. De hoornblazer stond
naast mij.

xxxxxxxxxxxx

Muur (enkelvoud) 32 vindplaatsen in 29 verzen


Ezra 5:3: In diezelfde tijd echter kwam Tattenai, de stadhouder van
het gebied over de Rivier, tot hen met Setar-Boznai en hun
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 46

ambtgenoten en zij spraken tot hen aldus: Wie heeft u bevel gegeven
dit huis te bouwen en deze MUUR te voltooien?
Ezra 5:9: Daarop hebben wij die oudsten ondervraagd; wij hebben tot
hen aldus gezegd: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te bouwen en
deze MUUR te voltooien?
Nehemia 1:3: Zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die daar in het
gewest uit de gevangenschap zijn overgebleven, verkeren in grote
rampspoed en smaad, en de MUUR van Jeruzalem is afgebroken, en
zijn poorten zijn met vuur verbrand.
Nehemia 2:8: ook een brief aan Asaf, de houtvester des konings, dat
hij mij hout geve om de poorten van de burcht die bij de tempel
behoort, van zolders te voorzien, en voor de MUUR van de stad en
voor het huis, waar ik mijn intrek nemen zal. En de koning gaf ze mij,
daar de goede hand van mijn God over mij was.
Nehemia 2:15: Daarom klom ik in de nacht door het dal naar boven,
en stelde een onderzoek in naar de MUUR. Daarop ging ik weer door
de Dalpoort en zo keerde ik terug.
Nehemia 2:17: Toen zeide ik tot hen: Gij ziet de rampspoed, waarin
wij verkeren, dat Jeruzalem verwoest is en zijn poorten met vuur
verbrand zijn. Komt, laat ons de MUUR van Jeruzalem herbouwen,
zodat wij niet langer een voorwerp van smaad zijn.
Nehemia 3:8: Daarnaast was bezig Uzzil, de zoon van Charhaja, een
van de goudsmeden. Daarnaast was bezig Chananja, een
zalfbereider; en zij behoefden aan Jeruzalem bij de brede MUUR niets
te doen.
Nehemia 3:13: De Dalpoort herstelden Chanun en de inwoners van
Zanoach; zij herbouwden haar en brachten de deuren, sluitbalken en
grendels aan; bovendien (herbouwden zij) duizend el van de MUUR
tot aan de Aspoort.
Nehemia 3:15: De Bronpoort herstelde Sallum, de zoon van Kolchoze,
de overste van het district Mispa; hij herbouwde haar en voorzag
haar van een dak en bracht de deuren, sluitbalken en grendels aan;
bovendien (herbouwde hij) de MUUR van de waterleidingvijver bij de
tuin van de koning, tot aan de trappen die afdalen van de stad
Davids.
Nehemia 3:27: Verderop herstelden de Tekoeten een volgend stuk
van bij de grote uitspringende toren tot aan de MUUR van de Ofel.
Nehemia 4:1: Maar toen Sanballat gehoord had, dat wij de MUUR aan
het herbouwen waren, ontstak hij in woede en ergerde zich zeer; hij
bespotte de Joden.
Nehemia 4:3: De Ammoniet Tobia nu stond naast hem en zeide: Al
bouwen zij ook, als er maar een vos tegen hun stenen MUUR
opspringt, doet hij hem afbrokkelen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 47

Nehemia 4:6: Maar wij herbouwden de MUUR, en de gehele MUUR


werd tot zijn halve hoogte voltooid, want het volk had lust om te
werken.
Nehemia 4:10: Juda zeide: De kracht der dragers schiet te kort en
puin is er te veel; wij zijn niet in staat de MUUR te bouwen.
Nehemia 4:13: liet ik, op de laagst gelegen gedeelten van het terrein
achter de MUUR, het volk zich, naar hun geslachten geordend,
opstellen met hun zwaarden, speren en bogen.
Nehemia 4:15: Toen nu onze vijanden gehoord hadden, dat wij op de
hoogte gekomen waren en dat God hun plan verijdeld had, konden wij
allen terugkeren naar de MUUR, ieder tot zijn werk.
Nehemia 4:17: dat aan de MUUR bouwde. De lastdragers verrichtten
hun arbeid zo, dat zij met de ene hand het werk deden en met de
andere hand de werpspies vasthielden.
Nehemia 4:19: En ik zeide tot de edelen, de leiders en het overige
volk: Het werk is groot en uitgebreid en wij zijn langs de MUUR
verspreid, ver van elkander.
Nehemia 5:16: Ook het werk aan deze MUUR nam ik zelf ter hand,
zonder enig veld in eigendom te verwerven; en al mijn knechten
waren daar bij het werk bijeen.
Nehemia 6:1: Toen Sanballat, Tobia, de Arabier Gesem, en de rest van
onze vijanden vernamen, dat ik de MUUR herbouwd had en dat daarin
geen bres meer was overgebleven, hoewel ik tot die tijd nog geen
deuren in de poorten aangebracht had.
Nehemia 6:6: Daarin stond geschreven: Onder de volken gaat een
gerucht en Gesem bevestigt het, dat gij en de Joden van plan zijt in
opstand te komen; daarom zijt gij bezig de MUUR te herbouwen, en
gij wilt volgens dat zeggen hun koning worden.
Nehemia 6:15: De MUUR nu was voltooid op de vijfentwintigste Elul,
in tweenvijftig dagen.
Nehemia 7:1: Toen dan de MUUR herbouwd was, bracht ik de deuren
aan, en werden de poortwachters, de zangers en de Levieten
aangesteld.
Nehemia 12:27: Bij de inwijding van Jeruzalems MUUR riep men de
Levieten uit al hun woonplaatsen op en deed hen naar Jeruzalem
komen, om de feestelijke inwijding te verrichten, met lofzangen en
liederen bij cimbalen, harpen en citers.
Nehemia 12:30: En de priesters en de Levieten reinigden zich en zij
reinigden het volk, de poorten en de MUUR.
Nehemia 12:31: Toen liet ik de oversten van Juda de MUUR beklimmen
en stelde twee grote zangkoren op om in optocht voort te trekken;
n naar rechts over de MUUR in de richting van de Aspoort.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 48

Nehemia 12:37: Langs de Bronpoort beklommen zij, recht tegenover


zich, de treden van de stad Davids, waar de MUUR omhoog gaat,
langs het paleis van David, en zij trokken tot aan de Waterpoort in
het oosten.
Nehemia 12:38: Het tweede zangkoor, dat in tegenovergestelde
richting ging en dat ik met de helft van het volk volgde, (trok) over
de MUUR langs de Bakoventoren tot aan de brede MUUR.
Nehemia 13:21: En ik waarschuwde hen en zeide tot hen: Waarom
overnacht gij vr de MUUR? Indien gij dat nog eens doet, zal ik de
hand aan u slaan. Van die tijd af kwamen zij niet meer op de sabbat.

xxxxxxxxxxxx

Muren, meervoud 5 vindplaatsen in 5 verzen

Ezra 4:12: Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeers, die van
u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij zijn bezig
die oproerige en slechte stad te herbouwen; zij voltooien de bouw
der MUREN en graven de fundamenten uit.
Ezra 4:13: Nu zij het de koning bekend, dat, als deze stad herbouwd
is en de MUREN voltooid zijn, men geen belasting, cijns of tol meer
zal betalen, zodat zij ten slotte de koningen schade zal berokkenen.
Ezra 4:16: Wij doen de koning weten, dat, als deze stad herbouwd is
en de MUREN voltooid zijn, gij daardoor het gebied over de Rivier niet
zult kunnen behouden.
Nehemia 2:13: Ik trok des nachts uit door de Dalpoort, in de richting
van de Slangebron en naar de Aspoort en ik stelde een onderzoek in
naar de MUREN van Jeruzalem, die afgebroken waren, en naar zijn
poorten, die door vuur verteerd waren.
Nehemia 4:7: Maar toen Sanballat, Tobia, de Arabieren, de
Ammonieten en de Asdodieten gehoord hadden, dat de herstelling
van de MUREN van Jeruzalem vorderde, dat de bressen zich
begonnen te sluiten, ontstaken zij in hevige woede.

xxxxxxxxxxxx

Poorten 13 vindplaatsen in 12 verzen


Nehemia 1:3: Zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die daar in het
gewest uit de gevangenschap zijn overgebleven, verkeren in grote
rampspoed en smaad, en de muur van Jeruzalem is afgebroken, en
zijn POORTEN zijn met vuur verbrand.
Nehemia 2:3: en zeide tot de koning: De koning leve in eeuwigheid!
Hoe zou mijn gezicht niet somber staan, daar de stad, de plaats waar
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 49

de graven mijner vaderen zijn, verwoest is en haar POORTEN door


vuur verteerd zijn?
Nehemia 2:8: ook een brief aan Asaf, de houtvester des konings, dat
hij mij hout geve om de POORTEN van de burcht die bij de tempel
behoort, van zolders te voorzien, en voor de muur van de stad en
voor het huis, waar ik mijn intrek nemen zal. En de koning gaf ze mij,
daar de goede hand van mijn God over mij was.
Nehemia 2:13: Ik trok des nachts uit door de Dalpoort, in de richting
van de Slangebron en naar de Aspoort en ik stelde een onderzoek in
naar de muren van Jeruzalem, die afgebroken waren, en naar zijn
POORTEN, die door vuur verteerd waren.
Nehemia 2:17: Toen zeide ik tot hen: Gij ziet de rampspoed, waarin
wij verkeren, dat Jeruzalem verwoest is en zijn POORTEN met vuur
verbrand zijn. Komt, laat ons de muur van Jeruzalem herbouwen,
zodat wij niet langer een voorwerp van smaad zijn.
Nehemia 6:1: Toen Sanballat, Tobia, de Arabier Gesem, en de rest van
onze vijanden vernamen, dat ik de muur herbouwd had en dat daarin
geen bres meer was overgebleven, hoewel ik tot die tijd nog geen
deuren in de POORTEN aangebracht had.
Nehemia 7:3: en ik zeide tot hen: De POORTEN van Jeruzalem mogen
niet geopend worden, voordat de zon heet wordt; en, terwijl men op
zijn post staat, moet men de deuren sluiten, en gij moet ze
grendelen. En gij zult wachtposten opstellen van de inwoners van
Jeruzalem, ieder op zijn post, ieder tegenover zijn huis.
Nehemia 11:19: En de poortwachters: Akkub, Talmon en hun
broeders, die de wacht hielden in de POORTEN: honderd
tweenzeventig.
Nehemia 12:25: Mattanja, Bakbukja en Obadja. Poortwachters waren
Mesullam, Talmon en Akkub, die de wacht hielden bij de
voorraadkamers der POORTEN.
Nehemia 12:30: En de priesters en de Levieten reinigden zich en zij
reinigden het volk, de POORTEN en de muur.
Nehemia 13:19: Zodra het dan in de POORTEN van Jeruzalem donker
werd, vr de sabbat, sloot men op mijn bevel de deuren, en ik beval,
dat men ze niet zou openen tot na de sabbat. En ik stelde enige van
mijn knechten bij de POORTEN op, er zou geen vracht op de
sabbatdag binnenkomen.
Nehemia 13:22: Ook beval ik de Levieten, dat zij zich zouden reinigen
en de POORTEN zouden komen bewaken, om de sabbatdag te
heiligen. Gedenk mij ook hierom, mijn God, en ontferm U over mij
naar uw grote goedertierenheid.

xxxxxxxxxxxx
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 50

Poort, twee vindplaatsen in twee verzen


Nehemia 3:6: De Oude POORT herstelden Jojada, de zoon van
Paseach, en Mesullam, de zoon van Besodja. Zij voorzagen haar van
een zoldering en brachten de deuren, sluitbalken en grendels aan.
Nehemia 12:39: langs de EframPOORT, de Oude POORT en de
VisPOORT, en langs de Chananeltoren en de Meatoren tot de
SchaapsPOORT; zij bleven staan bij de GevangenPOORT.

1) DE START VAN DE HERBOUW VAN JERUZALEM EN DE TEMPEL,


OP BEVEL VAN KORES

Op de Internetsite GoedBericht Forum lezen we dit, geschreven door een


zekere Jan, Gepost: Jan 10, 2005. Jeruzalem werd onder Nehemia COMPLEET
herbouwd. Muren, poorten, huizen, pleinen, straten, grachten,
verdedigingswerken. Er is niet de GERINGSTE aanwijzing in de Schrift te
vinden dat er bouwactiviteiten waren tussen 521 BC en 445 BC. Nehemia is
degene die de uitdrukkelijke koninklijke verordening ontving, inclusief
financile middelen, om de stad Jeruzalem te herbouwen. De 70 weken zijn
dus begonnen in 445/444 BC en zijn vervuld met profetische jaren van 360
dagen. NEEN, we geloven dat niet, om mr dan n argument. Wie alle
stukken van de puzzel in elkaar past zonder ergens wat af te knippen aan die
stukjes of aan toe te plakken moet aannemen, dat waar de start van de
herbouw van Jeruzalem en de tempel begon, het herstel begon. Dat is
onmiddellijk na de terugkeer uit de ballingschap. In Jesaja 44:28 Willibrord
1995 lezen we dat koning Kores twee bevelen zal geven aan wie uit de
ballingschap komt:
28 Die over Kores zegt: Hij is mijn herder,
en alles wat Mij behaagt brengt hij tot stand,
die over Jeruzalem zegt: Het zal herbouwd worden,
en tegen de tempel: Word opnieuw gevestigd.
In strijd met wat hier staat leren de dispensationalisten dat Jeruzalem NIET
herbouwd is geworden in die dagen maar dat alleen de tempel; opnieuw
gevestigd is.
John F. Walvoord, leraar uit de bedelingen zegt in zijn boek Daniel: The Key to
Prophetic Revelation, Moody Press, 1971, blz.226: the children of Israel had
built houses, but apparently they were not in Jerusalem. = de kinderen van
Isral hebben huizen gebouwd, maar het is duidelijk dat ze niet in Jeruzalem
gebouwd waren. Deze man kent zijn Bijbel niet, ofwel, hij wil mensen wat
wijsmaken zodat zijn andere argumenten enige ondersteuning krijgen. Toen
Nehemia er kwam waren er zoals beschreven in hoofdtsuk drie van zijn boek,
individuele huizen in Jeruzalem volgens Neh.3:20,21,23,24,28,29 / 7:3. Dat
men toen in huizen woonde in Jeruzalem geeft ook het boek Hagga te kennen,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 51

waar de profeet opmerkt dat men zijn eigen huis bouwt en dat van God
vergeten is. Jeruzalem was al bewoond toen Nehemia er kwam en hij kreeg
van zijn koning dus geen bevel om de stad te bouwen. Het jaar 444 (of 445) is
dus NIET het begin van de profetie van Danil 9. Nehemia 3:25 WIL95 spreekt
over een koninklijk paleis, maar wat we er moeten onder verstaan is wat
anders, gezien er toen geen koning was. Daar staat: Palal, de zoon van
Uzai, werkte aan het muurpand tegenover de hoek, met de hoge
uitspringende toren van het koninklijk paleis vanwaar men uitziet op
het binnenplein van de wacht. Daarnaast werkte Pedaja, de zoon van
Paros.

We gaan in wat volgt uit van de stelling dat de Bijbelboeken Ezra en


Nehemia in deze volgorde moeten gelezen worden; als oudste Ezra en later
Nehemia. Zie daarover enkele inleidingen op deze boeken. Er zijn nog slechts
weinige die de volgorde omkeren. Er zijn twee belangrijke artikelen die ons bij
deze studie enorm geholpen hebben:
1) Vern Sheridan Poythress, Hermeneutical Factors In Determining The
Beginning Of The Seventy Weeks (Daniel 9:25), Trinity Journal 6:2 (Fall 1985),
blz.131-149. Zijn conclusie is dat voordat Nehemia in Jeruzalem aankwam er
al aan de muur was gewerkt. Staat op de site van
http://www.biblicalstudies.org.uk/
2) Meredith G. Kline, The covenant of the seventieth week, The Covenant of
the Seventieth Week, in The Law and the Prophets: Old Testament Studies in
Honor of Oswald T. Allis, ed. by J.H. Skilton, Presbyterian and Reformed, 1974,
blz.452-469. Waarom er geen Antichrist beschreven is in vers 27! Dit staat op
http://www.covopc.org/Index.html samen met nog andere artikelen van hem.
Wie dit niet gelezen heeft weet niet hoe zwak de leer van de bedelingen is in
verband met de 70 jaarweken. Jammer dat het meestal zo is. Dit komt alleen
doordat de dispensationalisten de goede zaken ondersneeuwen, met de grote
hoeveelheid artikelen die ze op Internet hebben staan. Leugen die permanent
herhaald is blijft echter toch een leugen!

Let er goed op, op de twee werkwoorden, die verband houden met wat
er te gebeuren staat in vers Danil 9:25a: herstellen en te herbouwen
(NBG) of weerkeren, en om Jeruzalem te bouwen (SV77). Alleen dan
kunnen de juiste conclusies getrokken worden over waar de 70 jaarweken
begonnen zijn. Dat is duidelijk: toen Kores daartoe bevel gaf. Het jaar 445/444
is uitgesloten ondanks de niet verkeerd te verstane uitspraak van Jan
hierboven.
Herstellen is het begrip lehshb, en komt van shb dat ook regelmatig
vertaald is als weerkeren. Dit geeft aan dat Jeruzalem hersteld is als
hoofdstad van het rijk van Juda en Benjamin. Uit het gebruik van het
werkwoord shb zien we dat Danil 9:25 erop wijst dat er een nieuwe
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 52

regering is, gebaseerd op de theocratische wetten van de torah. Herbouwen


is het begrip libnth en komt van bnh dat ook als bouwen vertaald
mag worden.

Dit is het onderscheid; het werkwoord shb is niet gebruikt in het OT


om een bouw te beschrijven van een letterlijk gebouw. Dit woord geeft het
herstel van Jeruzalem aan als stad van personen. Dat wil zeggen: de terugkeer
uit de ballingschap om opnieuw een volk te zijn in een bepaald geografisch
gebied zoals in Jer.12:15 / 23:3. Juda staat volgens dat begrip opnieuw op de
politieke kaart van zijn dagen. Bnh echter geeft een bouwen (eventueel
herstellen) aan van letterlijke en tasbare zaken; tempels, paleizen, huizen en
muren.

We illustreren die begrippen met Bijbelse voorbeelden. Een Aramees


koning zei tot Ahab, koning van Isral, op een zekere plaats, 1 Kon.20:34:
Daarop zeide deze tot hem: De steden die mijn vader aan uw vader
ontnomen heeft, zal ik teruggeven (shb); voorts moogt gij u een
handelswijk in Damascus aanleggen, zoals mijn vader in Samaria
heeft aangelegd, en ikzelf moge met een verbond afscheid van u
nemen. Toen sloot hij een verbond met hem en nam afscheid van
hem. Het gaat hier zoals in het shb van Danil 9:25, de teruggave van
overwonnen gebied aan de oorspronkelijke bezitter ervan. In dit geval van 1
Koningen is het zeer duidelijk, de steden werden voordien niet verwoest,
maar teruggegeven in een intacte toestand. In het verhaal van Azaria die
koning was, lezen we dit: Hij versterkte (bnh) Elat en bracht het aan
Juda terug (shb), nadat de koning bij zijn vaderen te ruste was
gegaan (2 Kon.14:22 NBG). Zo lezen we het in de Willibrordvertaling van
1995: Het was deze Azarja die Elat versterkte (bnh) en weer onder
Juda bracht (shb). Dit gebeurde nadat de koning bij zijn vaderen was
gaan rusten. Dus een teruggave van een voordien veroverd gebied. Niet
het opstarten van een bouwwerf.

Nog een ander voorbeeld uit 1 Kon.12:21:


Toen Rechabeam te Jeruzalem was gekomen, riep hij het gehele huis
van Juda en de stam Benjamin bijeen, honderdtachtigduizend
strijdbare jonge mannen, om te strijden tegen het huis van Isral en
het koningschap terug te brengen (shb) aan Rechabeam, de zoon van
Salomo NBG.
Toen Rechabeam in Jeruzalem gekomen was, riep hij het hele huis
van Juda en de stam Benjamin bijeen; honderdtachtigduizend
strijdbare mannen om de strijd aan te binden met het volk van Isral
en het koninkrijk te herwinnen (shb) voor Rechabeam, de zoon van
Salomo Willibrordvertaling, herziene editie 1995.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 53

Daarom een reeks vertalingen van Danil 9:25a, want wie dat verkeerd
leest kan alle kanten op in n of andere on-Bijbelse uitleg als het hem/zij wat
uitkomt:
om te doen weerkeren, en om Jeruzalem te bouwen Statenvertaling,
editie 1977.
om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen Nederlands
Bijbelgenootschap.
over de terugkeer uit de ballingschap en de herbouw van Jeruzalem
Willibrordvertaling (herziene editie 1995).
King James Version 1611, 1769: the commandment to restore and to
build Jerusalem.
New King James Version, 1982: the command To restore and build
Jerusalem.
New Living Translation, 1996: the command is given to rebuild
Jerusalem.
New International Version, 1984, decree to restore and rebuild
Jerusalem.
The Holy Bible, English Standard Version, 2001: the word to restore and
build Jerusalem.
New American Standard Bible, 1995: a decree to restore and rebuild
Jerusalem.
Revised Standard Version, 1952: word to restore and build Jerusalem.
American Standard Version 1901: commandment to restore and to build
Jerusalem.
Robert Young Literal Translation, 1898: the word to restore and to build
Jerusalem.
John Darby Translation, 1890: word to restore and to build Jerusalem.
Noah Webster Version, 1833: commandment to restore and to build
Jerusalem.
Hebrew Names Version, 2000: the mitzvah to restore and to build.

Josephus de Joodse historicus heeft in zijn werk een brief van Cyrus
geschreven aan de satrapen (rijksbeheerders) van Syri. Hij zegt het
volgende: King Cyrus to Sisines and Sarabasanes, greeting. To those among
the Jews dwelling in my country, who so wished, I have given permission to
return to their native land and to rebuild the city AND build the temple
of God of Jerusalem on the same spot on which it formerly stood (wij
onderstepen uit Jewish Antiquities 11.12 [ 11.1.3], Loeb edition. Zie ook zijn
Jewish Antiquities 11.6 [11.1.2]). We hebben dus een aanwijzing van een
historicus die de herbouw van de stad Jeruzalem bij Kores laat beginnen. En de
hoofdstukken 1-8 van het boek Ezra zijn daar een ondersteuning van, de
geschiedenis van het herstel speelt zich af rond Jeruzalem. Ezra 5:1: Maar
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 54

de profeet Hagga, en Zacharia, de zoon van Iddo, traden bij de


Judeers die in Juda en Jeruzalem WOONDEN, als profeten op in de
naam van de God van Isral. Dat bewijst dat er mensen zijn in Jeruzalem
die de boodschap kunnen horen. Ezra 6:9: En wat er nodig is: jonge
stieren, rammen, lammeren voor de brandoffers aan de God des
hemels, tarwe, zout, wijn en olie, volgens de opgave van de priesters
te Jeruzalem, dat moet hun dag aan dag volledig ter beschikking
worden gesteld. Dat bewijst dat er priesters zijn in Jeruzalem. Ezra 10:7
leest: Daarop deed men een oproep uitgaan door Juda en Jeruzalem
tot al degenen die in de ballingschap geweest waren, om zich te
Jeruzalem te verzamelen. Er zijn dus mensen in Jeruzalem die de oproep
horen, het was geen oproep voor de katten en de honden. Zie ook nog; Ezra
7:7,14,24 / 9:9 / 10:6. Dat was alles jaren voordat Nehemia er zijn voet zet.
John F. Wolvoord en al zijn leerlingen moeten leren lezen wat er staat in de
Schrift zonder bokkensprongen te maken. Het is duidelijk dat je met behulp
van retoriek de waarheid niet mag verdraaien. Vergeet niet dat Jeruzalem,
ondanks de beweringen van dispensationalisten, een relatief bruisende stad is
in die dagen. Men bouwt er aan de tempel, muren en huizen. Dat spreekt ook
voor zichzelf, want toen men terugkeerde zijn die mensen terug gaan wonen
waar ze vroeger woonden. Wie woonden dan permanent in de hoofdstad:
enkele priesters, zangers, tempelhorigen en veel Benjaminieten en nog
andere stammen. Ieder in zijn eigen stad en eigen grondgebied (Ezra 2:1b /
2:70 / 1 Kron.7:28 / Neh.7:6 en 11:5,6). Dit lezen we in 1 Kronieken 9: 3 Te
Jeruzalem woonden van de zonen van Juda, Benjamin, Efram en Manasse:
()34 Dit waren de familiehoofden der Levieten, krachtens hun afkomst
hoofden. Dezen woonden te Jeruzalem. Ook in 1 Kronieken 8 staat er wat
over: 28 Dit waren familiehoofden, hoofden over hun geslachten; zij woonden
te Jeruzalem. De stam van Benjamin leefde dus zowel vr als n de
ballingschap in de hoofdstad Jeruzalem. Men ging toen niet in de morgen aan
de tempel werken en savonds ergens anders naar huis, men woonde in die
stad, men leefde er.

Een andere leraar van de bedelingen, Sir Robert Anderson, heeft een
speciale betekenis gegeven aan de profetien van de gevangenschap in
Babylon. Zijn argumentatie is dat er aan de tempel niet gewerkt werd dan in
het jaar 520 voor Christus en baseert zich op Hagga 2:18,19 Maar hoe hij het
uitlegt is in strijd met deze teksten:
Ezra 3:10: Toen nu de bouwlieden het fundament van de tempel des
HEREN legden, stelden zij de priesters op, gekleed in ambtsgewaad,
met trompetten, en de Levieten, de zonen van Asaf, met cimbalen,
om de HERE te loven naar de aanwijzing van David, de koning van
Isral.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 55

Zacharia 4:9: De handen van Zerubbabel hebben dit huis


gegrondvest, zijn handen zullen het ook voltooien, en gij zult weten,
dat de HERE der heerscharen mij tot u gezonden heeft.
Ezra 6:15,16: en zij waren met dit huis GEREED tegen de derde dag
van de maand Adar, en wel in het zesde jaar van de regering van
koning Darius. Toen vierden de Isralieten, de priesters, de Levieten
en de overigen die in de ballingschap geweest waren, de inwijding
van dit huis Gods met vreugde.
Dit is de goede conclusie: het grootste werk aan de tempel is gedaan tijdens
de periode van Zerubbabel. Dat zegt Zacharia 4:9 over hem: gegrondvest,
(en) zijn handen zullen het ook voltooien. Ik zal dus niet wat anders
beweren dan wat hier geschreven staat. Zo oprecht moeten we de Bijbel toch
lezen!

De gebeurtenissen in 539 voor Christus, en in de geschiedenis van


Babylon, hebben het startsein gegeven van de terugkeer van de gelovige
Joden. Het zijn de Meden en de Perzen die dat mogelijk maken. Dit zijn enkele
data uit dat jaar overgenomen van Wikipedia:
4 april: Het Nieuwjaarsfeest wordt voor het eerst in lange tijd weet naar
behoren gevierd in Babylon, maar de priesters zijn niet blij dat de koning alle
goden van de andere steden ook de poorten heeft binnengehaald.
11 oktober: Na de Slag van Opis brandt Cyrus II een stuk van Akkad plat. De
burgers van Sippar geven zich zonder tegenstand gewonnen.
13 oktober: Gobrias van Gutium trekt Babylon binnen. Daarmee valt de stad
in handen van de Perzen van Cyrus II. Einde van het Nieuw-Babylonische rijk.

Volgens Ezra 9:9 hebben meerdere Perzische koningen de Joden: een


omtuining gegeven in Juda en in Jeruzalem. Deze omtuining kan niet
anders worden uitgelegd als de symbolische grenzen van Juda. Men had
rondom dat land gn muur gebouwd, zoals men ooit in China heeft gedaan.
De omtuining geeft aan dat ze als een zelfstandige natie bestaan, weliswaar
met verdragen en verplichtingen tegenover Perzi. Dat is de shb, herstel
van geestelijk en sociaal leven.
De lijst van deze Perzische koningen (de koningen van de Achemeniden) staat
hieronder zodat u een idee heeft over wie we spreken:
Cyrus de Grote, (de Bijbelse Kores) ca 550 v. Chr. - 530 v. Chr. De Bijbel
rekent echter niet vanuit zijn vroeger koningschap. Zijn eerste
(Bijbel)jaar is 538 of 537 voor Christus.
Cambyses, 530 v. Chr. - 521 v. Chr.
Smerdis, 521 v. Chr.
Darius I, 521 v. Chr. - 486 v. Chr.
Xerxes I, 486 v. Chr. - 465 v. Chr.
Artexerxes I, 464 v. Chr. - 424 v. Chr.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 56

Darius II, 423 v. Chr. - 404 v. Chr.


Artexerxes II, 404 v. Chr - 358 v. Chr.

En datzelfde met enkele Bijbelverwijzingen:


EZRA-NEHEMIA PERZISCHE GESCHIEDENIS

Kores (Cyrus) (Ezra 1:4 / 4:3 / Cyrus (539-530 v. Chr.)


5:13 / 6:3,14) Cambyses (530-521 v. Chr.)
Pseudo Smerdis (521 v. Chr.)

Darius (Ezra 4:5,24 / Darius (521-486 v. Chr.)


5:6 / 6:1,13)

Xerxes (Ezra 4:6) Xerxes (486-465 v. Chr.)

Artaxerxes I (Ezra 4:7,8, Artaxerxes I (465-423 v. Chr.)


11,23 / 6:14 / 7:1 / 8:1
Neh.2:1 / 5:14 / 13:6)

Darius II (Neh.12:22) Darius II (423-404 v. Chr.)


Artaxerxes II (404-359 v. Chr.)

Ezra 4:12 is een zeer belangrijke tekst om te begrijpen wat er gaande is


vanaf het prille begin van de mensen die teruggekomen zijn. We lezen daar
het volgende: Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeers, die
van u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij zijn
bezig die oproerige en slechte stad te herbouwen; zij voltooien de
bouw der muren en graven de fundamenten uit. Dit is n van de
belangrijkste teksten uit gans dit probleem van het bepalen waar de 490 jaar
beginnen. Wanneer de herbouw begon weten we zeer precies namelijk, in de
dagen van koning Kores. Een ander begin vooropstellen zou dit profetische
woord van Jesaja hieronder weergegeven tegenspreken. Er zijn weinig
heidenen te noemen die door God op zo een manier persoonlijk zijn
aangesproken.
Jesaja 44:24-28: Zo zegt de HERE, uw Verlosser, en uw
Formeerder van de moederschoot aan: Ik ben de HERE, die alles
gemaakt heb; die de hemel heb uitgespannen, Ik alleen; die de
aarde uitgebreid heb door eigen kracht; die de tekenen der
leugenprofeten tenietdoe en de waarzeggers als dwazen aan de
kaak stel; die de wijzen doe terugwijken en hun kennis tot
dwaasheid maak; die het woord van mijn knecht gestand doe en
de aankondiging mijner boden volvoer; die tot Jeruzalem zeg:
Het worde bewoond; tot de steden van Juda: Laten zij herbouwd
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 57

worden, haar puinhopen richt Ik weer op; die tot de diepte zeg:
Verdroog, uw rivieren doe Ik opdrogen; die tot Kores zeg: Mijn
herder, hij zal al mijn welbehagen volvoeren door tot Jeruzalem
te zeggen: Het worde herbouwd en de tempel worde
gegrondvest.
Jesaja 45:13: Ik ben het, die hem verwekt heb in gerechtigheid,
en al zijn wegen zal Ik effen maken; hij is het, die mijn stad
herbouwen zal en mijn ballingen vrijlaten, zonder koopprijs en
zonder geschenk, zegt de HERE der heerscharen (NBG). En zo
staat het in de Willibrord van 1995: Ik heb hem laten opstaan voor
de overwinning en al zijn wegen maak Ik vlak; hij is het die mijn
stad zal herbouwen en mijn verbannenen zal laten gaan, zonder
betaling en niet voor loon, zegt de HEER van de machten. DE
ENIGE MENSELIJKE BOUWER VAN DE STAD IS KORES, allen die dat werk
uitvoeren doen het onder zijn bevel. Een bevel op last van God die de
eigenlijke bouwer is. Maar niet Ezra is de bouwer en niet Nehemia is de
bouwer, dat zijn de werklieden in dienst van God en Kores.
We lezen over de vervulling van deze profetie in Jesaja in Ezra 1:1-5
SV77: In het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzi, opdat
volbracht zou worden het woord des HEEREN, uit de mond van
Jerema, verwekte de HEERE de geest van Kores, koning van
Perzi, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk,
zelfs ook in geschrift, zeggende: Zo zegt Kores, koning van
Perzi: De HEERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken
der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te
bouwen te Jeruzalem, dat in Juda is. Wie is onder u van al Zijn
volk? Zijn God zij met hem, en hij trekke op naar Jeruzalem, dat
in Juda is, en hij bouwe het huis van de HEERE, de God van
Isral; Hij is de God, Die te Jeruzalem woont. En al wie
achterblijven zou in enige plaatsen, waar hij als vreemdeling
verkeert, hem zullen de lieden van zijn plaats bevoordelen met
zilver, en met goud, en met have, en met beesten; BENEVENS
EEN VRIJWILLIGE GAVE, VOOR HET HUIS GODS, Die te Jeruzalem
woont. Toen maakten zich op de hoofden der vaderen van Juda
en Benjamin, en de priesters en de Levieten, benevens een
ieder, wiens geest God verwekte, DAT ZIJ OPTROKKEN OM TE
BOUWEN HET HUIS DES HEEREN, DIE TE JERUZALEM WOONT.
We beweren dat de start van de 70 jaarweken bij Kores moet liggen. De
critici van onze visie zeggen dat er slechts het bevel is de tempel te
bouwen en een terugkeer van mensen. Dat is een spijker op laag water
zoeken, want als het zo is dan moeten we ook leren dat er gn herstel
is van de tempeldienst. Dat er ook dan moet geleerd worden dat de
mensen niet in Jezuzalem mogen wonen, want ook dat zit niet in dat
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 58

bevel. Of dat geen onzin zou zijn! Nehemia is een relatief hoge
ambtenaar aan het hof en we veronderstellen dat hij op de hoogte was
van de terugkeer, 13 jaar tevoren onder Ezra. Nehemia is aangeslagen
door het recente nieuws dat de muur van Jeruzalem is afgebroken en
de poorten met vuur zijn verbrand. Deze opmerking is ongerijmd indien
Nehemia tegenover de koning zou verwijzen naar een gebeurtenis uit de
tijd van DARIUS mr dan anderhalve eeuw voordien. (Zie verder punt
3.) Als u me zegt dat Kores de voorstelling is van de totaliteit van het
herstel over een zo lange periode van 537 v. Christus tot 444 v. Christus,
dan kunnen we met zo een uitspraak leven. Maar alles begon MET HET
BEVEL VAN KORES. God liegt toch niet in Jesaja 44 en 45.

Ds. H. H. Grosheide schreef in een brochure over dit onderwerp


getiteld De terugkeer uit de Ballingschap, Van Keulen, 1957: B.
Het eerste edict (Ezra 1 :2-4). Het edict spreekt in bevelende
vorm. Op andere wijze konden Oosterse heersers niet spreken.
Maar natuurlijk gaat het om vergunning, verlof tot terugkeer en
tempelbouw. Dat blijkt uit heel het verband, zie m.n. vs 5. In Sept.
en L.,(Septuaginta en Latijnse GB) wordt het in vs 3 zelfs
uitdrukkelijk gezegd, maar dat zal wel een verduidelijkende
aanvulling zijn. () 2. Het doel van deze terugkeer is vooral de
herbouw van de tempel. Door de Joden tot deze herbouw
toestemming te geven wil Cyrus ze gunstig voor zich stemmen, ze
zeer loyale onderdanen van zijn rijk maken (blz.30).

Er is ook in die tijd al een grote weerstand van dezen die overgebleven
zijn in de streek van Jeruzalem vooral Samaritanen. Weerstand hebben ze
trouwens die ganse periode door. We geven deze opmerking omdat
dispensationalisten de profetie uitleggen en samenbinden aan de woorden
van de profetie: zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en
gracht, maar in de druk der tijden (Dan.9:25). Wie volgens de
bedelingenleer dit vooral opde laatste 52 dagen - de duur van de afwerking
van de muur - laat slaan, geeft een verwrongen uitleg. De vijanden waren
gn andere Isralieten, ze hadden geen ruzie over het bouwen. Maar de
tegenstand kwam meestal van Samaritanen, hoewel dat nog niet hun naam is
in die dagen. We lezen er dit van en de daaropvolgende oplossing die van
rechtswege (de Perzische koning) gegeven wordt.
Ezra 4:1-5,11-23: Toen de tegenstanders van Juda en Benjamin
hoorden, dat zij die in ballingschap waren geweest, een tempel
voor de HERE, de God van Isral, bouwden, kwamen zij tot
Zerubbabel en de familiehoofden en zeiden tot hen: Laat ons
met u bouwen, want wij zoeken uw God evengoed als gij; Hem
toch brengen ook wij offers sinds de dagen van Esarhaddon, de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 59

koning van Assur, die ons hierheen heeft doen optrekken. Maar
Zerubbabel, Jesua en de overige familiehoofden van Isral
zeiden tot hen: Het gaat niet aan, dat gij met ons een huis voor
onze God bouwt, want wij alleen willen voor de HERE, de God
van Isral, bouwen, zoals koning Kores, de koning van Perzi,
ons geboden heeft. Toen ontmoedigde de bevolking des lands
het volk van Juda en schrikte hen af van het bouwen. Zelfs
kochten zij raadslieden tegen hen om, teneinde hun plan te
verijdelen, zolang Kores, de koning van Perzi, leefde, tot de
regering van Darius, de koning van Perzi, toe. () aldus luidt
het afschrift van de brief die zij hem zonden aan koning
Artachsasta, uw dienaren, de mensen van het gebied over de
Rivier. Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeers, die van
u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij zijn
bezig die oproerige en slechte stad te herbouwen; ZIJ
VOLTOOIEN DE BOUW DER MUREN EN GRAVEN DE
FUNDAMENTEN UIT. Nu zij het de koning bekend, dat, als deze
stad herbouwd is en de muren voltooid zijn, men geen
belasting, cijns of tol meer zal betalen, zodat zij ten slotte de
koningen schade zal berokkenen. Aangezien wij aan het paleis
verbonden zijn, en het voor ons niet aangaat toe te zien bij de
smaad welke de koning wordt aangedaan, daarom hebben wij
de koning bericht gezonden, opdat men onderzoek doe in het
gedenkboek uwer vaderen. Gij zult in het gedenkboek vinden en
ontdekken, dat deze stad een oproerige stad is, dat zij aan
koningen en gewesten schade heeft toegebracht en dat men in
haar oproer gestookt heeft sinds de dagen van ouds. Daarom is
deze stad verwoest. Wij doen de koning weten, dat, als deze
stad herbouwd is en de muren voltooid zijn, gij daardoor het
gebied over de Rivier niet zult kunnen behouden.
o De koning zond als antwoord: Aan Rechum, de landvoogd,
Simsai, de schrijver, en hun overige ambtgenoten, die
wonen in Samaria en in het verdere gebied over de Rivier,
heil! Welnu, de brief, welke gij ons gezonden hebt, is mij
duidelijk voorgelezen; en door mij is bevel gegeven, en
men heeft onderzoek gedaan en bevonden, dat deze stad
sinds de dagen van ouds tegen de koningen opstandig is
geweest, en dat men wederspannigheid en oproer in haar
stookte. Er zijn zelfs machtige koningen over Jeruzalem
geweest, die heersten over het gehele gebied aan de
overzijde der Rivier en aan wie men belasting, cijns en tol
betaalde. Geeft dan nu bevel, deze lieden de arbeid te
doen staken, opdat deze stad niet herbouwd worde, aleer
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 60

door mij bevel wordt gegeven. En wacht u ervoor


nalatigheid in deze zaak te betonen; waarom zou het
nadeel tot schade van de koningen groter worden?
Nadat nu het afschrift van de brief van koning Artachsasta
voorgelezen was aan Rechum, Simsai, de schrijver, en hun
ambtgenoten, begaven zij zich in allerijl naar Jeruzalem tot de
Judeers en deden hen met kracht en geweld de arbeid staken.

Het begrip voor muur hier in Ezra hoofdstuk vier is niet hetzelfde
woord als voor de muur van het boek Nehemia. In Ezra 4:12 staat Strongs
nummer H7792, het begrip shuwr (Aramees) en is drie maal gebruikt: Ezra
4:12 / Ezra 4:13 / Ezra 4:16. Strongs nummer H7791 heeft gelijkenis met
shuwr (met een andere uitspraak) en is 4 maal gebruikt in het OT;
Gen.49:22 / 2 Sam.22:30 / Job 24:11 / Ps.18:29. De muur in het boek
Nehemia is Strongs nummer H2346 = chowmah. Totaal 133 maal gebruikt in
het OT en als muur of omwalling weergegeven. Ondanks een andere naam
gaat het in beide Bijbelboeken om DEZELFDE muur. De uitdrukking tussen
de twee muren wijst erop dat er later zelfs twee muren en in de dagen van
derde tempel (van Herodes) drie muren rond de stad Jeruzalem waren. Zie
bijvoorbeeld naar: 2 Kon.25:4 / Jesaja 22:11 / Jeremia 39:4. De derde muur was
er n rond de tempel om de heidenen er buiten te houden. Ik denk dat Philip
Mauro het dichtst de waarheid benaderd door op te merken dat wat Nehemiah
1:13 beschrijft, naar een recente vernietiging van de muren verwijst. Ook
toen waren er nog vijanden in die streken. Zie: The Seventy Weeks and the
Great Tribulation: A Study of the Last Two Visions of Daniel, and of the Olivet
Discourse of the Lord Jesus Christ, Swengel, PA: Bible Truth Depot, 1944,
blz.38.

Uit Ezra 4:24 blijkt dat Isral gebouwd heeft tot en met het
tweede jaar van Darius en dat is 519 v. Chr. Men is aan de werken
begonnen in waarschijnlijk 537 v. Chr., het jaar van de terugkeer of een jaar
later, afhankelijk van het berekenen van het begin van het jaar in de lente of
in de herfst. Dat wil zeggen dat er al jaren gewerkt is aan zowel de tempel, de
stad (met huizen) en de muur (of muren). Alles bleef niet zonder enig herstel
tot aan de periode van Nehemia, negentig jaar later. Het zou onwaarschijnlijk
zijn omdat de afwerking van de muur door Nehemia slechts 52 dagen in
beslag nam. God is op geen enkel moment tijdens die bouw persoonlijk of in
positieve zin opgetreden. Ook in die tijd van Nehemia is er een tegenstand
van de omringende volkeren evenals bij Ezra. Beider opmerking in dat
verband is duidelijk; jullie hebben geen deel aan Israls erfdeel of gedachten
(Ezra 4:2,3 / Nehemia 2:20).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 61

We komen nog enkele malen het begrip bevel tegen in de boeken


Ezra en Nehemia en dat is belangrijk, want daar moet ook gedacht worden
aan wat in het begin staat van de profetie van Danil 9:24-27. De zoekterm
BEVEL in de boeken Ezra en Nehemia, Statenvertaling, 1977 geeft het
volgende resultaat.

21 vindplaatsen in 19 verzen
1. Ezra 4:19: En toen door mij BEVEL gegeven was, hebben zij
gezocht en gevonden, dat deze stad zich van oude tijden af tegen de
koningen heeft verheven, en rebellie en afval daarin gesticht is.
2. Ezra 4:21: Geeft dan nu BEVEL, om die mannen te beletten, dat
die stad niet opgebouwd wordt, totdat door mij BEVEL zal worden
gegeven.
3. Ezra 5:3: In die tijd kwam tot hen Thathnai, de landvoogd aan
deze zijde van de rivier, en Sthar-Boznai, en hun gezelschap, en
zeiden aldus tot hen: Wie heeft u BEVEL gegeven dit huis te bouwen,
en deze muur te voltrekken?
4. Ezra 5:9: Toen hebben wij die oudsten gevraagd, en aldus tot
hen gezegd: Wie heeft u BEVEL gegeven dit huis te bouwen, en deze
muur te voltrekken?
5. Ezra 5:13: Doch in het eerste jaar van Kores, koning van Babel,
heeft de koning Kores BEVEL gegeven dit huis Gods te bouwen.
6. Ezra 5:17: Zo het dan nu de koning goeddunkt, laat er gezocht
worden in het schathuis van de koning aldaar, dat te Babel is, of het
zo is, dat een BEVEL van de koning Kores gegeven is, om dit huis
Gods te Jeruzalem te bouwen; en dat men het believen van de koning
hiervan tot ons zende.
7. Ezra 6:1: Toen gaf de koning Darus BEVEL; en zij zochten in de
kanselarij, waar de schatten waren weggelegd, in Babel.
8. Ezra 6:3: In het eerste jaar van de koning Kores, gaf de koning
Kores dit BEVEL: Het huis Gods te Jeruzalem, dat huis zal gebouwd
worden, ter plaatse, waar zij offeranden offeren, en de fundamenten
daarvan zullen zwaar zijn; zijn hoogte van zestig ellen, en zijn
breedte van zestig ellen.
9. Ezra 6:8: Ook wordt door mij BEVEL gegeven, wat gij doen zult
aan de oudsten van deze Joden, om dit huis Gods te bouwen; te
weten, dat uit de goederen van de koning, van de schatting aan gene
zijde van de rivier, de onkosten aan deze mannen spoedig gegeven
worden, opdat men hen niet belette.
10. Ezra 6:11: Voorts wordt BEVEL door mij gegeven, dat van ieder,
die dit woord zal veranderen, een hout uit zijn huis zal gerukt en
opgericht worden, waaraan hij zal worden opgehangen; en zijn huis
zal om diens wil tot een drekhoop gemaakt worden.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 62

11. Ezra 6:12: De God nu, die Zijn Naam aldaar heeft doen wonen,
werpe ter neer alle koningen en volken, die hun hand zullen
uitstrekken, om te veranderen en te verderven dit huis Gods, dat te
Jeruzalem is. Ik, Darus, heb het BEVEL gegeven, dat het spoedig
gedaan worde.
12. Ezra 6:14: En de oudsten der Joden bouwden en gingen
voorspoedig voort, door de profetie van de profeet Hagga en
Zachara, de zoon van Iddo; en zij bouwden en voltrokken het, naar
het BEVEL van de God Israls, en naar het BEVEL van Kores, en
Darus, en Arthahsasta, koning van Perzi.

13. Ezra 7:13: Door mij wordt BEVEL gegeven, dat al wie vrijwillig is
in mijn koninkrijk, van het volk van Isral, en van zijn priesters en
Levieten, om te gaan naar Jeruzalem, dat hij met u ga.
14. Ezra 7:21: En door mij, mij, koning Arthahsasta, wordt BEVEL
gegeven aan alle schatmeesters, die aan gene zijde van de rivier zijt,
dat alles, wat Ezra, de priester, de schriftgeleerde van de wet van de
God des hemels, van u zal begeren, spoedig gedaan worde.
15. Ezra 7:23: Al wat naar het BEVEL van de God des hemels is, dat
het vlijtig gedaan worde, voor het huis van de God des hemels; want
waartoe zou er grote toorn zijn over het koninkrijk van de koning en
van zijn kinderen?
16. Ezra 8:17: En ik gaf hun BEVEL aan Iddo, het hoofd in de plaats
Kasfja; en ik legde de woorden in hun mond, om te zeggen tot Iddo,
zijn broeder, en de Nethnim, in de plaats Kasfja, dat zij ons brachten
dienaars voor het huis van onze God.
17. Neh.7:2: En ik gaf BEVEL aan mijn broeder Hanni, en aan
Hannja, de overste van de burcht te Jeruzalem, want hij was als een
man van getrouwheid, en godvrezend boven velen.
18. Neh.13:9: Voorts gaf ik BEVEL, en zij reinigden de kamers; en ik
bracht daar de vaten van Gods huis weer in, met het spijsoffer en de
wierook.
19. Neh.13:19: Het geschiedde nu, toen de poorten van Jeruzalem
schaduw gaven, voor de sabbat, dat ik BEVEL gaf, en de deuren
werden gesloten; en ik beval, dat zij ze niet zouden opendoen tot na
de sabbat; en ik stelde van mijn jongens aan de poorten, opdat er
geen last zou inkomen op de sabbatdag.

We wijzen hierbij op vier zaken:


1) Niet alle teksten hier spreken over het bevel van een Perzische koning.
2) Daar waar het bevel gegeven is van een Perzische koning zijn ze allen te
herleiden tot deze van Kores, alle andere steunen daarop. We
beginnen dus daar de vervulling van de 70 jaarweken.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 63

3) Daar waar het bevel gegeven is van een Perzische koning is het ook het
bevel van God (Ezra 6:14).
4) In het boek Nehemia is wat de koning hem toelaat te doen, GEEN BEVEL
GENOEMD.

2) WIE KWAM TERUG UIT BALLINGSCHAP?

Laten we vooraf als eerste punt, wat ingaan op de geschiedenis


van de 10 stammen, de 2 stammen en dat aparte koninkrijk
waaruit ze kwamen, van David en Salomo, Gods theocratie op aarde.
Rond het jaar 975 v. Chr. scheurde tien stammen af zich van de twaalf
stammen. Het ging samen met oprichten van een apart koninkrijk waar de
eerste koning Jerobeam werd. Wat er op volgt is geen fraai verhaal: zelfs na
een lange lijst van profeten die predikten tegen deze anarchie en het
geloofsafval van deze 10 stammen viel het rijk in handen van de Assyrirs. De
vele waarschuwingen en oordelen hebben niet geholpen, deze afvalligen tot
God te brengen. Hun hoofdstad Samaria werd verwoest en een groot deel van
de bevolking werd als slaven weggevoerd. Ze werden gedwongen te wonen in:
Chalach, aan de Chabor, de rivier van Gozan en in de steden der
Meden (2 Kon.17:6 en 1 Kron.5:26). We geven aandacht aan drie punten van
belang:

1 Na de scheuring bestond het koninkrijk van Juda uit de stammen Juda en


Benjamin, en de Levieten die trouw waren gebleven aan het huis van David,
zodat het godsdienstige centrum in Jeruzalem bleef. Een gedeelte van de
Levieten die in de noordelijke delen van het land woonden, verhuisden naar de
streken rond Jeruzalem. We lezen het in 2 Kronieken 11:5,13,14 SV77:
Rehbeam nu woonde te Jeruzalem; en hij bouwde steden tot
vestingen in Juda. (...) Daartoe de priesters en de Levieten, die in het
ganse Isral waren, stelden zich bij hem uit heel hun gebied. Want de
Levieten verlieten hun weidegronden en hun bezitting, en kwamen in
Juda en in Jeruzalem; want Jerobeam en zijn zonen hadden hen
verstoten, van het priesterdom des HEEREN te mogen bedienen.

Priester zijn van de cultus van YaHWeH was gebonden aan afstamming van
Levi, maar onder de heidenen ging dat gemakkelijk en wel als volgt: U hebt
de priesters van de HEER verdreven, de zonen van Aron en de
Levieten, en u hebt priesters over u aangesteld zoals de andere
volken overal doen: als iemand met een stier en zeven rammen komt
om tot priester gewijd te worden, kan hij priester worden van wat
geen goden zijn. 2 Kron.13:9 Willibrord
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 64

2 Behalve Juda, Benjamin en Levi waren er ook individuen uit het


tienstammenrijk, die trouw bleven aan de Heer en aan Jeruzalem als plaats
voor aanbidding. We lezen dat nogal vlug na de opstand er na hen (de
Levieten uit 2 Kronieken 11:14): De priesters en Levieten werden
gevolgd door velen uit alle stammen van Isral, die vastbesloten
waren de HEER, de God van Isral, te blijven vereren, en die naar
Jeruzalem kwamen om offers op te dragen voor de HEER, de God van
hun voorouders. Ze versterkten het koninkrijk van Juda en waren drie
jaar lang een steun voor Rechabeam, de zoon van Salomo, want drie
jaar lang bewandelden zij de weg van David en Salomo. (2
Kron.11:16,17 Willibrord) Tijdens de periode van het bestaan van het rijk van
de twee stammen tot hun gevangenschap door de Babylonirs - hebben
gelovige Isralieten uit de tien stammen zich afgescheiden en zich daarop
aangesloten bij 'Juda.' In de perioden van nationale opleving van het zuidelijke
koninkrijk en tijdens de regeringen van koningen die de Heer vreesden
zochten ze zich opnieuw als gelovigen te identificeren (zie 2 Kron.15:9-15).

3 We lezen dat: de koning van Assur Samaria innam en Isral (= de


10 stammen) in ballingschap voerde naar Assur. Maar hij heeft niet het
gehele volk met zich meegevoerd. Zeer waarschijnlijk de notabelen en meer
invloedrijke personen. Het is bijna zeker dat velen in het land achterbleven
hoewel we er geen echt Bijbels bewijs voor hebben. We mogen dat
veronderstellen omdat later in het geval van de omverwerping van het
zuidelijk tweestammenkrijk door de Babylonirs ook slechts een deel is
weggevoerd. We lezen in 2 Kon.25:12 SV77 het volgende: Maar van de
armsten des lands liet de overste der lijfwachten enigen over tot
wijngaardeniers en tot akkerlieden. Er zijn bovendien aanduidingen voor
het eerste, omdat tijdens de regering van koning Josia dat is wel 100 jaar na
de val van Samaria - een gedeelte van de stammen Manasse en Efram en
een overblijfsel vanuit geheel Isral die nog in het land waren
bijdragen leverden voor de wederopbouw van de Tempel. Dat was tijdens een
inzameling gedaan door de Levieten. Ook vierden zij het Pascha mee tijdens
het 18e jaar van de regering van de jonge koning: Sinds de dagen van de
profeet Samul was Pasen in Isral nog nooit zo gevierd; geen van de
koningen van Isral had Pasen gevierd zoals koning Josia het vierde
met de priesters en Levieten, met alle aanwezigen van Juda EN
ISRAL en de inwoners van Jeruzalem. - 2 Kron.35:18 Willibrord. Maar
ook het zuidelijk koninkrijk van 'Juda' komt het punt te bereiken dat er,
vanwege hun afgoderij en geloofsafval, geen herstel meer mogelijk is. In 2
Kron.36:16 Willibrord is het beschreven: Maar ze overlaadden de
gezanten van God met smaad, sloegen hun waarschuwingen in de
wind, en spotten met de profeten, zodat de toorn van de HEER wel
onverbiddelijk moest neerkomen op zijn volk. Het zuidelijk koninkrijk en
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 65

Jeruzalem worden uiteindelijk door Nebukadnezar ingenomen, ongeveer 130


jaar na de verovering van Samaria door de Assyrirs. Het grote Assyrische Rijk
is dan al opgevolgd door het Babylonische Rijk. De landen waar Nebukadnezar
over regeerde waren ongeveer dezelfde als waarover Salmanezer en Sargon
tijdens het Assyrische Rijk regeerden. Er was een iets uitgebreider territorium.
Een opmerking van 2 Kon.23:29: waar de koning van Babel de koning van
Assur wordt genoemd geeft aan wat we willen zeggen.

Tweede belangrijk punt in deze zaak: de stammen waren in de


ballingschap weer bij elkaar.
Waar de exacte verblijfplaats van de ballingen uit het twee stammenrijk was
wordt niet genoemd in de Bijbel. De Schrift geeft wel duidelijk aan dat er drie
verschillende groepen van ballingen door Nebukadnezar worden meegenomen
naar Babel. De eerste groep tijdens de regering van Jojakim in 606 v. Chr., de
tweede tijdens de regering van Joachin in 599 voor Christus. De derde groep,
die ook de grootste is, bij de uiteindelijke omverwerping van Jeruzalem in de
regering van koning Zedekia in 588 v. Chr. (zie 2 Kon.24 en 25 / Dan.1).
Ezechil was n van de 10.000 ballingen, die door Nebukadnezar samen met
Joachin was meegenomen en die leefde in ballingschap bij de rivier Chabor in
Gozan. Meer dan een eeuw voordien werden daar al, door de Assyrirs,
ballingen van de tien stammen gebracht. Met al die perikelen in de beide
koninkrijken kwam er een einde aan de verdeeldheid en rivaliteit tussen Juda
en Isral. Toen, in die dagen, waren geen van beide nog belangrijk, maar een
speelbal van de groten: Egypte, Assyri en Babylon. In die dagen was er wel
hoop, iets waar velen naar uitkeken: het door profeten beloofde nationale
herstel. Amos, Hosea, Jol, en enkele andere profeten tot aan de val van
Samaria hadden dat beeld in hun vaandel. Dat beeld van opnieuw hersteld te
worden bevorderde ook in grote mate de eenheid onder het volk. Althans voor
dezen die zich ondertussen niet geassimileerd totaal hadden met de heidenen
rondom hen. Later horen we van Danil, Jeremia en Ezechil - de profeten uit
de Babylonische ballingschap - die gezamenlijke hoop van de leden van de
twee koninkrijken beschrijven en bezingen. Het mooiste voorbeeld hiervan
staat in Ezechil 37:15-28.

Bekijken we eens in het kort het verhaal van dezen die uit de ballingschap
komen om de tempel te herbouwen en de profetie van Jesaja 44 en 45 in
vervulling te laten gaan. Het volk dat op dat moment in de omgeving van
Jeruzalem woont, grotendeels Samaritanen, dus met gedeeltelijke Isralische
wortels, tracht het herstel van Isral te verhinderen op drie manieren;
1) Ze willen meebouwen en zo iets van de eer opstrijken Ezra 4:2,3 (2
Kon.17:25-41 geeft aan
dat ze geen echte aanbidders van YaHWeH zijn.)
2) Ontmoedigen de Isralieten te bouwen Ezra 4:4.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 66

3) De Perzische koningen worden overstelpt met leugenachtige taal Ezra


4:5,6.
De bouw van de muur zien ze als een bedreiging tegenover Perzi Ezra
4:12. We leren ook uit
deze zaak: dat er geen totale leegloop was in Isral, alleen het gebied van
Juda had te maken
met de straf van 70jarig verwoest liggen van het land, letterlijk en
figuurlijk.

Een derde belangrijk punt: er was een gezamenlijke terugkeer


naar het land van alle stammen.
In de zesde en vijfde eeuw voor Christus zijn meerdere bannelingen
teruggekeerd naar het land van de hoop. In het jaar 538 v. Chr. had Kores, de
koning van Perzi, Babylon veroverd. De eerste groep ballingen die in het jaar
606 v. Chr. door Nebukadnezar naar Babylon waren weggevoerd, waren er
ondertussen ongeveer 70 jaren. Profetisch stond er wat te gebeuren. We lezen
in Ezra 1:1-3 NBG: 1 In het eerste jaar van Kores, de koning van
Perzi, wekte de HERE, opdat het woord des HEREN, door Jeremia
verkondigd, zou worden voltrokken, de geest van Kores, de koning
van Perzi, op, om door zijn gehele koninkrijk, ook in geschrifte, deze
oproep te doen uitgaan: 2 Zo zegt Kores, de koning van Perzi: alle
koninkrijken der aarde heeft de HERE, de God des hemels, mij
gegeven en Hij heeft mij opgedragen Hem een huis te bouwen in
Jeruzalem, in Juda. 3 Wie nu onder u tot enig deel van zijn volk
behoort zijn God zij met hem, hij trekke op naar Jeruzalem, in Juda,
en bouwe het huis van de HERE, de God van Isral, dat is de God, die
in Jeruzalem woont.

De zaak van hierboven moeten we nog eens benadrukken, zowel tegen


wat dispensationalisten zeggen als de Brits-Isral verenigingen, die in een
terugkeer geloven van alleen de 2 stammen en niet de 10 anderen. Wij leren:
de terugkeer van Isral als n geheel. Het profetische verhaal uit
Ezechil, van de twee stokken, is vervuld en moet geen tweede maal
gerealiseerd worden in een duizendjarig rijk.

Ze keren in drie groepen terug. Dit zijn enkele details.

De eerste terugkeer:
Dit werd mogelijk na een toelating van koning Kores. Zijn decreet had
betrekking op het gehele volk, dus alle onderdanen van het koninkrijk, de 10
en de 2 stammen. In het jaar 537 v. Chr., twee jaar na de verovering van
Babel door Kores, werd dit uitgevaardigd. Het gehele koninkrijk waarover hij
regeerde omvat het gebied waarover Nebukadnezar en zijn opvolgers op de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 67

troon zaten. Aangezien het rijk van Babel identiek was aan dat van Assur,
waar het tienstammenrijk naar was afgevoerd, had dit tevens betrekking op
de 10 stammen. We hebben daar Bijbels ook een aanduiding voor: Kores en
Darius l worden zonder onderscheid aangeduid met de titels, Koning van
Perzi (Ezra 4:5), Koning van Babel (Ezra 5:13) en Koning van Assur (Ezra
6:22). Na de oproep van Kores verzameld zich een karavaan naar het
beloofde land Ezra 2:64,65 en bij telling krijgen we volgende cijfers: 64 De
gehele gemeente tezamen was tweenveertigduizend driehonderd
zestig, 65 afgezien van hun slaven en slavinnen, van welke er
zevenduizend driehonderd zevenendertig waren; zangers en
zangeressen hadden zij tweehonderd. Het is onder de leiding van
een afstammeling uit het koningshuis van David, de man Zerubbabel,
dat ze van Babel op weg naar Jeruzalem gaan. De leiders van de
teruggekeerden zijn Toen maakten de familiehoofden van Juda en
Benjamin, ook de priesters en de Levieten, zich gereed. (Ezra 1:5)
Maar onder hun leiding reisden ook ballingen uit de andere stammen mee.
Toen maakten de familiehoofden van Juda en Benjamin, ook de
priesters en de Levieten, zich gereed, allen wier geest God had
gewekt om op te trekken teneinde het huis van de HERE, die in
Jeruzalem woont, te bouwen. (Ezra 1:5). Hier hebben we ook te maken
met een nieuwigheid in Bijbelse terminologie: mensen worden niet langer
genoemd naar de stam waartoe zij behoren, maar naar hun families en naar
hun steden waar zij vroeger gewoond hadden. Wanneer we dat opzoeken in de
tijden waar ze woonden VOOR DE BALLINGSCHAPPEN, is het niet zo moeilijk
vast te stellen hoeveel er tot Juda en hoeveel er tot Isral behoorden. In het
gezelschap van dezen die terugkeerden waren 223 mannen van Bethel en Ai (Ezra
2:28) die duidelijk uit het noordelijke komen. Bethel dat op de grens van Benjamin
lag, behoorde tot de stam Efram en die stad was het centrum van aanbidding
van heidense goden ingesteld door Jerobeam. Een mogelijke latere aanwijzing zou
het boek Jacobus in het NT kunnen zijn. Is het een brief gericht aan de twaalf
stammen die in de verstrooiing (letterlijk de diaspora) zijn (Jac.1:1)? Als het
om de letterlijke stammen gaat zijn de twaalf stammen dus geen verloren
stammen. Maar het zou ook kunnen slaan en dat lijkt ons beter als uitleg, op de
gelovigen van het NT die op dat moment al verdrukt zijn en overal verspreid over
de toen gekende wereld: ze zijn door de verdrukking van onder andere de
Joden, in verstrooiing gegaan.

Dus: in 537 v. Chr., is er een belangrijke en grote terugkeer. Onder leiding


van Zerubbabel keren 42.360 Joden terug met nog eens 7.337 dienaren en
200 zangers. En daarboven duizenden slaven en slavinnen (Ezra 2:65).

De tweede groep:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 68

Na een toelating van Artaxerxes Longimanus in het jaar 458 v. Chr. is Ezra uit
Babel getrokken met nog een andere groep Joden. Dit staat onder andere in dit
Koninklijke besluit, in Ezra 1:3: Wie nu onder u tot enig deel van zijn volk
behoort zijn God zij met hem, hij trekke op naar Jeruzalem, in Juda,
en bouwe het huis van de HERE, de God van Isral, dat is de God, die
in Jeruzalem woont. Het resultaat is beschreven in: Zo trokken ook een
aantal Isralieten en priesters, Levieten, zangers, poortwachters en
tempelhorigen naar Jeruzalem, in het zevende jaar van koning
Artachsasta. - Ezra 7:7 Deze groep keert terug onder leiding van Ezra
bestaande uit 1.754 mannen. Hun reis neemt vier maanden in beslag. Hoeveel
vrouwen erbij waren weten we niet. In Ezra 8:27 is vermeldt dat ze
meekwamen maar het aantal wordt niet vernoemd. Men mag aannemen
ongeveer eenzelfde aantal en bovendien ook nog hun kinderen. Een bont
gezelschap dat bestond uit ongeveer 1800 families, de priesters, de Levieten en
de tempelhorigen niet meegerekend. Het waren de kinderen Israls ongeacht
uit welke stam. (Zie het bijvoegsel.) Zij kwamen uit alle delen van het Assyrische
of Babylonische rijk waar ze naar toe gebracht waren. Tegen de tijd van Jezus was
de Joodse populatie in Palestina uitgegroeid tot enkele miljoenen.

De derde terugkeer:
is onder Nehemia die begeleiding krijgt van een legerescorte. Hij komt terug
om de herbouw af te werken, opnieuw met de financile steun van de Meden
en de Perzen.
Een totaal dus van ruim 50.000 personen ging terug naar Juda. Dat zijn meer
dan 42.000 personen van de stammen Juda en Benjamin en nog wel 11.000
anderen. We moeten dus niet spreken van het raadsel van de verloren
stammen.

Een vierde punt is: de situatie in de dagen van Christus bevestigd


dat de 12 stammen toen opnieuw verenigd waren.
Het gedeeltelijk herstel van Isral in de dagen van Cyrus en zijn opvolgers, in
de zesde en vijfde eeuw voor Christus, had de nakomelingen van Jacob
opnieuw tot n volk gemaakt. De stammen- en geslachtsregisters, vooral van
de inwoners van het land tot aan de verwoesting van de tweede Tempel (586
v. Chr.) waren grotendeels bewaard waren gebleven.
De overgrote meerderheid bleef nog in de diaspora, ze waren er aan het werk
en hadden gemeenschappen gevormd. Want ook in de verstrooiing blijven
mensen van hetzelfde ras dicht bij elkaar, letterlijk en geestelijk. Natuurlijk zijn
er die zich geassimileerd hadden. Dat wil niet zeggen dat er tijdens de feesten
van Pesach, Pinksteren en het Loofhuttenfeest, geen pelgrimstochten naar
Jeruzalem gemaakt werden, waar de mannen die feesten moesten vieren.
Philo, de Egyptische Jood schrijft eens aan de Romeinse Keizer Caligula dat:
Jeruzalem niet alleen als hoofdstad van Judea beschouwd moest
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 69

worden, maar als het centrum van een natie, verspreid over oneindig
veel plaatsen, die hem bekwame versterking kon leveren voor zijn
verdediging. Waar verbleven toen de meeste Joden: de landen Egypte,
Macedoni, Bythini, en enkele steden in het rijk van de Perzen en van
Babylon alsook de eilanden Cyprus en Kandia. Dus meestal waarnaar ze in
gevangenschap gingen of gevlucht waren en bij dat laatste hoort Egypte. Daar
was een massa naar toegegaan na de vernietiging van de tempel en ze
centreerden zich vooral rond Alexandria. Philo is ook de tijd van het boek
Handelingen en in hoofdstuk twee zien we deze beschrijving van mensen uit
andere gebieden dan Palestina: 8 Hoe is het dan mogelijk dat ieder van
ons de taal van zijn geboortestreek hoort? 9 Parten en Meden en
Elamieten, en bewoners van Mesopotami, Judea en Kappadoci,
Pontus en Asia, 10 Frygi en Pamfyli, Egypte en het Libische gebied
bij Cyrene, en hier woonachtige Romeinen, 11 Joden en proselieten,
Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal spreken
over de grote daden van God. Willibrordvertaling Zij worden allen Joden
genoemd en ondanks hun afstand waar ze echt leven en werken is Jeruzalem
hun nationale hoofdstad.
Nu even terug naar de 6de eeuw voor Christus. Ds. H. H. Grosheide schreef
een brochure over dit onderwerp getiteld De terugkeer uit de Ballingschap,
Van Keulen, 1957. Hij zegt bijvoorbeeld dit: Bij juiste opvatting van vs 3-14
komen alle twaalf in deze verzen genoemde geslachten in Ezra 2 voor. ()
Verreweg het grootste deel van de teruggekeerden behoorde dus tot de
stammen Juda, Benjamin en Levi (blz.38). En ook dit: De som der
afzonderlijke getallen is in Ezra (volgens M.T.) 29818, in Neh. (volgens M.T.)
31089 in III. 30143. Alle drie noemen als totaal 42360 (2:64); Neh.7:66 met
kleine verschillen in de tekstoverlevering, zo leest Sept.B. 42308 en III.
4:41). Dit totaalcijfer staat dus tekstkritisch zeer vast, het zal wel juist zijn
(blz.53). Waarop hij ingaat op de totaliteit van de cijfers; met of zonder
vrouwen, met alle kinderen of slechts met deze boven de twaalf jaar, maar
nog niet volwassen. Moeilijke beslissingen zijn hier te maken maar we gaan er
ook niet verder op in.

In 1 Kronieken 9:1-9 is ons iets duidelijk gemaakt, namelijk, dat er mr


dan twee stammen en de levieten zijn teruggekeerd uit de Babylonische
gevangenschap. Bij het herstel van de offerdienst worden voor alle twaalf
stammen offers gebracht! We lezen er dit: Geheel Isral was in registers
opgenomen; zij waren opgeschreven in het boek der koningen van
Isral. De Judeers werden naar Babel weggevoerd om hun ontrouw.
En de eersten, die zich weer op hun bezitting in hun steden kwamen
vestigen, waren gewone Isralieten, de priesters, de Levieten, en de
tempelhorigen. Te Jeruzalem woonden van de zonen van Juda,
Benjamin, Efram en Manasse: Utai, de zoon van Ammihud, de zoon
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 70

van Omri, de zoon van Imri, de zoon van Bani, uit de zonen van Peres,
de zoon van Juda; van de Silonieten: Asaja, de eerstgeborene, en zijn
zonen; en van de zonen van Zerach: Jeel, en hun broeders;
zeshonderd negentig. Van de zonen van Benjamin: Sallu, de zoon van
Mesullam, de zoon van Hodawja, de zoon van Hassenua; Jibneja, de
zoon van Jerocham; Ela, de zoon van Uzzi, de zoon van Mikri; en
Mesullam, de zoon van Sefatja, de zoon van Reel, de zoon van
Jibnia; voorts hun broeders, naar hun afstamming, negenhonderd
zesenvijftig. Al deze mannen waren hoofden van hun families. We
herhalen nog eens een gedeelte uit het vers drie: te Jeruzalem woonden
van de zonen van Juda, Benjamin, Efram en Manasse. Efram en
Manasse zijn teruggekeerd en zijn dus gn verloren stammen. We weten uit
het NT dat er ook nog van de stam van Aser aanwezig waren in het Isral van
die dagen. Luc.2:36: Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter
van Fanul, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat
zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd. En
het is zeker dat er nog van de andere stammen aanwezig waren, alleen ze
konden niet meer bewijzen uit welke stam, hun stamregister was verloren. Dat
is ook duidelijk uit Ezra 6:17: En zij offerden, ter inwijding van dit huis
Gods, honderd runderen, tweehonderd rammen, vierhonderd
lammeren en twaalf geitenbokken, ten zondoffer voor gans Isral,
naar het getal van de stammen Israls. De twaalf geitenbokken,
ten zondoffer voor gans Isral geven aan dat er van alle twaalf stammen
aanwezig waren in de terugkerende of dat er al zoveel getrouwd is onder
elkaar dat dit symbolische verwijst naar alle twaalven. We zien het ook nog
eens in Ezra 8:35: En de weggevoerden, die uit de gevangenschap
gekomen waren, offerden de God Israls brandoffers; twaalf varren
voor gans Isral, zes en negentig rammen, zeven en zeventig
lammeren, twaalf bokken ten zondoffer; alles ten brandoffer voor de
HEERE.

Wie zijn die mensen dan? Het is het overblijfsel volgens Hag.1:12 /
Zach.8:11,12 / Jer.42:2,15,19 / Jes.43:5 / 44:7,12,14. Uit Zacharia 2:16 en
8:7,8 krijg je zelfs de indruk dat er nog geen terugkeer is, maar dat is omdat
het aantal zo klein is naar zijn mening. In dat boek staat duidelijk dat er
mensen van Isral en van Juda teruggekeerd zijn (Zach.8:13), maar het
merendeel is van Juda of het huis van Juda (Zach.2:16 / 8:19). Maar er
is ook deze terminologie: Israls families (Ezra 8:29), volk Isral (Ezra
9:1), schare van Isral (Ezra 10:1). Volgens Ezra is het duidelijk dat men
zich nog steeds als slaven van Perzi ziet in die dagen (Ezra 9:9).

Uit de Bijbel is het duidelijk dat er een herstel was van het sociale
leven vanaf het prille begin van de terugkeer. Men laat mensen wonen in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 71

hun eigen stad waar men vroeger woonde. Waar de stam recht op had sinds
de verdeling in de tijd van Jozua, daar ging wie teruggekeerd was opnieuw
wonen.
Ezra 2:70: De priesters nu en de Levieten, alsook sommigen van het
volk, de zangers, de poortwachters en de tempelhorigen, gingen
wonen in hun steden, en alle andere Isralieten in hun steden.
Ezra 3:1: Toen nu de zevende maand aanbrak, terwijl de Isralieten in
hun steden waren, verzamelde het volk zich als n man te
Jeruzalem.
Nehemia 7:72: De priesters nu en de Levieten, de poortwachters, de
zangers, alsook sommigen van het volk, en de tempelhorigen en alle
andere Isralieten gingen wonen in hun steden.
Nehemia 11:1: De oversten van het volk gingen te Jeruzalem wonen,
maar het overige volk wierp het lot, om een op de tien aan te wijzen
in Jeruzalem, de heilige stad, te gaan wonen, en negen tienden in de
andere steden.
Nehemia 11:3: Dit zijn de hoofden van het gewest, die zich in
Jeruzalem vestigden; in de steden van Juda woonden, ieder op zijn
bezit, in hun steden: Isral, de priesters, de Levieten, de
tempelhorigen en de nakomelingen van Salomos knechten.
Nehemia 11:20: Het overige Isral, de priesters, de Levieten, woonde
in al de steden van Juda, ieder in zijn erfdeel.

Van velen wist men de afkomst niet meer zoals in Ezra 2:61-65 SV77
beschreven is: En van de kinderen van de priesters, de kinderen van
Habja, de kinderen van Koz, de kinderen van Barzillai, die van de
dochters van Barzillai, de Gileadiet, een vrouw genomen had, en naar
hun naam genoemd was. Dezen zochten hun register, onder hen, die
in het geslachtsregister gesteld waren, maar zij werden niet
gevonden; daarom werden zij als onreinen van het priesterdom
geweerd. En Hattirstha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen
niet zouden eten, totdat er een priester stond met urim en met
tummim. Deze ganse gemeente te zamen was twee en veertig
duizend driehonderd zestig. Behalve hun knechten en hun maagden,
die waren zeven duizend driehonderd zeven en dertig; en zij hadden
tweehonderd zangers en zangeressen. Voor de stam Juda, de
koningsstam, en Levi, de stam van de priesters, was het bewijs van
afstamming zonder meer een noodzakelijkheid.

Het herstel van de tempeldienst, nodig voor het sociale leven van die
mensen, is als volgt beschreven door Ezra 3:1,6,8 SV77: Toen nu de
zevende maand aankwam, en de kinderen Israls in de steden waren,
verzamelde zich het volk, als een enig man, te Jeruzalem. () VAN DE
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 72

EERSTE DAG AF VAN DE ZEVENDE MAAND BEGONNEN ZIJ DE HEERE


BRANDOFFERS TE OFFEREN; DOCH DE GROND VAN DE TEMPEL DES
HEEREN WAS NIET GELEGD. () In het tweede jaar nu van hun
aankomst ten huize Gods te Jeruzalem, in de tweede maand,
begonnen Zerubbbel, de zoon van Sealthil, en Jsua, de zoon van
Jzadak, en de overigen van hun broeders, de priesters en de
Levieten, en allen, die uit de gevangenschap naar Jeruzalem gekomen
waren; en zij stelden de Levieten aan, van twintig jaren oud en
daarboven, om opzicht te nemen over het werk van het huis des
HEEREN. De tempel die men toen bouwde was niet erg groot van formaat,
slechts zestig el hoog en zestig el breed, dat is ongeveer 26 x 26 meter. Dus
zeker niet zo indrukwekkend als deze van Salomo of deze van Herodes. Voor
de bouw van de tempel van Salomo was het beste hout gebuikt, cederhout uit
de Libanon. Nu werd gewoon het lokale hout gekapt (Hagga 1:8). Alles op de
kosten van Kores en Darius, de koningen van de Perzen!

IS ER DAN VERSCHIL IN DE TERMEN: JOOD EN ISRALIET?

Het zal u ondertussen al duidelijk geworden zijn dat de namen Jood en


Israliet grotendeels ook synoniem aan elkaar zijn SINDS DE TIJD VAN DE
BALLINGSCHAP. Het is geen Bijbelse theologie te veronderstellen dat de term
Jood slechts verwijst naar de biologische afstammelingen van Juda. Als het
woord Jood gebruikt is werd regelmatig iedere nakomeling van Jacob
aangeduid als hij zichzelf maar rekende tot het koninkrijk van Juda. Het is dat
overblijfsel van echte gelovigen die verwachten dat de beloofde Zoon van
David, komt om Juda te herstellen. We lezen over Zijn heerschappij: DAN
KONDIGT HIJ VREDE AAN ONDER DE VOLKEREN, EN GAAT ZIJN
HEERSCHAPPIJ VAN ZEE TOT ZEE EN VAN DE RIVIER TOT DE GRENZEN
VAN DE AARDE. - Zach.9:10

De tien stammen bestonden dus niet langer als een eigen onafhankelijk
gebied en daarom werd het begrip Jood de algemene naam voor alle
Isralieten. Wanneer, bijvoorbeeld, iemand van de stam Ephram zich
verenigde met de kerngedachte van de Juders (= er komt een Messias en
een nieuw rijk) die zag men als een Jood. In de kringen van dezen die
zeggen dat de verloren stammen zijn opgegaan naar bijvoorbeeld Engeland
en van daaruit naar de Verenigde Staten maken bezwaar bij onze uitleg. Ze
beweren dat leden van de tien stammen nooit Joden genoemd werden of dat
Joden geen Isralieten zijn. Dat is een verkeerd kijk op de zaak en verwijzen
nog eens naar het bijvoegsel. Het is er duidelijk dat niet alleen de ballingen
van het zuidelijke koninkrijk die uit Babel terugkeerden de naam Joden
droegen maar ook de anderen die ook als ze geen echte afstamming meer
konden bewijzen toch tot Isral hoorden. Niet minder dan veertig keer is in
het boek Ezra, het overblijfsel als Isral beschreven en niet steeds als
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 73

Joden (= van de stam Juda). In Nehemia worden ze 11 keer Joden genoemd


en 22 keer Isral. Het boek Esther, dat ongeveer dezelfde periode beschrijft
heeft dezelfde manier van weergeven. Daar worden dezen die in 127
provincies van het Perzische Rijk achterbleven, 45 keer Joden genoemd.
Maar er waren veel Judeers (= van de 2 stammen) achtergebleven in die
streken en toch horen we niet n keer Isral als omschrijving.

Wanneer we dat principe toepassen op het NT is het ook niet zo


verwonderlijk dat men OM HETZELFDE VOLK te beschrijven: ze 174 keer als
Joden zijn genoemd en 75 keer Isral.

Een voorbeeld wat dat allemaal wil zeggen zonder te morren met de
inhoud van een Bijbeltekst. De Brits-Isral beweging beweerd dat slechts
afstammelingen van de stam Juda Joden mogen genoemd worden. Paulus,
die weet wat men als termen hanteerde in die dagen heeft daar geen weet
van: hij noemt zichzelf nu eens een Jood en een andere keer een Israliet
(Hand.21:39 / Rom.11:1 / 2 Cor.11:22 / Phil.3:5). Beide termen zijn op hem van
toepassing en de Brits-Isral beweging heeft alleen maar verwarring
rondgestrooid met enkele van die teksten in te kleuren met de inkt die er niet
bij hoort. Wanneer we lezen dat Jezus uit het geslacht van David was gaat het
om letterlijk afstamming van die koning gaat. Maar evenwaardig zegt Paulus
van Hem dat Hij wat het vlees betreft uit hen (= de Isralieten) is. -
Rom.9:4,5 En ook de gelovige Anna was een Jodin in Jeruzalem, maar zegt
Lukas tegelijk uit de stam Aser, die tot het noordelijke tienstammenrijk
behoorde. - Luk.2:36

BIJVOEGSEL

Uit de Willibrordvertaling (herziene editie 1995), geven we u de 26 teksten


uit Ezra en de 9 teksten uit Nehemia waarin het begrip Isral voorkomt. De
bedoeling is dat u een aanwijzing over mag houden waaruit blijkt dat die 12
stammen voor God en de profeten niet verloren zijn maar in die dagen ook in
het land en des stad Jeruzalem aanwezig zijn. Dat het om een kleine groep
gaat dat zullen we niet betwisten, maar zij zijn het toch die de stammen
vertegenwoordigen. Velen in Isral zijn ondertussen al opgegaan in de massa
heidenen rondom hen. De conclusie is dat de 12 stammen niet zijn verloren
gegaan.

946. Ezra 1,3


Laten al degenen onder u die tot zijn volk behoren moge zijn God
hem bijstaan onder zijn hoede optrekken naar Jeruzalem in Juda en een huis
bouwen ter ere van de HEER, de God van Isral, de God die in Jeruzalem
woont.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 74

947. Ezra 3,10


Terwijl de bouwlieden de fundering legden voor de tempel van de
HEER, stelden de priesters, uitgerust met trompetten, en de Levieten, de
zonen van Asaf, uitgerust met cimbalen, zich op om de HEER te loven volgens
de aanwijzingen van David, de koning van Isral.

948. Ezra 3,11


In beurtzang loofden zij de HEER met het danklied: Want Hij is
goed, want in eeuwigheid duurt zijn barmhartigheid voor Isral, en heel het
volk begon luid te juichen en de HEER te prijzen, omdat er een begin gemaakt
werd met de oprichting van het huis van de HEER.

949. Ezra 4,1


Toen de vijanden van Juda en Benjamin hoorden dat de
teruggekeerde ballingen een tempel bouwden voor de HEER, de God van
Isral,

950. Ezra 4,3


Maar Zerubbabel, Jesua en de overige familiehoofden van Isral
antwoordden: Een huis bouwen voor onze God is geen zaak voor u en ons
samen. Voor de HEER, de God van Isral, moeten wij alleen bouwen, want zo
heeft koning Kores, de koning van Perzi, ons bevolen.

951. Ezra 5,11


Zij hebben ons het volgende antwoord gegeven: Wij zijn dienaren
van de God van hemel en aarde en wij bouwen het huis dat vele jaren geleden
door een groot koning van Isral gebouwd en voltooid werd.

952. Ezra 6,14


De oudsten van de Judeers zetten de bouw voort. Deze verliep
voorspoedig, dankzij het optreden van de profeten Haggai en Zacharia, de
zoon van Iddo. Zij voltooiden het werk dat hun opgelegd was door de God van
Isral, door Kores en Darius, en door Artachsasta, de koning van Perzi.

953. Ezra 6,17


Bij de inwijding van het huis van God offerden zij honderd stieren,
tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en twaalf geitenbokken als
zondeoffer voor heel Isral, evenveel als het aantal stammen.

954. Ezra 6,21


Het werd gegeten door de Isralieten en door iedereen die zich
had afgekeerd van de onreinheid van de heidenen, om de HEER, de God van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 75

Isral, te dienen, en de ongerechtigheden van de heidenen in het land af te


zweren.

955. Ezra 6,22


Vol vreugde vierden zij zeven dagen lang het feest van de
ongezuurde broden, want de HEER had hun vreugde gebracht door koning
Assur gunstig te stemmen, zodat hij hen had gesteund bij de bouw van het
huis voor de God van Isral.

956. Ezra 7,6


Hij was een schriftgeleerde, zeer bedreven in de Wet van Mozes,
de Wet die de HEER aan Isral geschonken heeft. En de koning was Ezra in
alles ter wille, want de HEER zijn God was met hem.

957. Ezra 7,10


want Ezra had zich toegelegd op de studie van de Wet van de
HEER en op de naleving ervan, om haar voorschriften en bepalingen in Isral
te onderwijzen.

958. Ezra 7,11


Hier volgt een afschrift van de brief die Artachsasta meegaf aan
Ezra, de priester en schriftgeleerde, bedreven in de wetten en geboden van de
HEER, voor Isral.

959. Ezra 7,13


Hierbij bepaal ik dat allen in mijn koninkrijk die behoren tot het
volk van Isral, evenals de priesters en Levieten, en degenen die vrijwillig naar
Jeruzalem willen trekken, met u mee kunnen gaan.

960. Ezra 7,15


Bovendien moet u het zilver en het goud meenemen dat de koning
en zijn raadslieden willen offeren aan de God van Isral, die zijn woning heeft
in Jeruzalem,

961. Ezra 7,28


en die mij genade heeft laten vinden bij de koning en zijn
raadslieden en bij alle invloedrijke ambtenaren van de koning. Ik vatte moed,
omdat de HEER mijn God met mij was, en ik verzamelde leiders uit het volk
van Isral om met mij mee te gaan.

962. Ezra 8,18


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 76

Omdat God ons welgezind was, brachten ze ons een verstandig


man, een afstammeling van Machli, de zoon van Levi, de zoon van Isral,
namelijk Serebja, met zijn zonen en broeders, achttien in getal;

963. Ezra 8,29


Bewaar dat alles dus zorgvuldig, tot u het in Jeruzalem, in de
ruimten van het huis van de HEER, overdraagt aan de leiders van de priesters
en Levieten en aan de voornaamste familiehoofden van Isral.

964. Ezra 8,35


De ballingen die uit de gevangenschap waren teruggekeerd,
droegen brandoffers op aan de God van Isral: twaalf stieren voor heel Isral,
zesennegentig rammen, zevenenzeventig lammeren, en als zondeoffer twaalf
bokken. Het was een groot brandoffer ter ere van de HEER.

965. Ezra 9,1


Na afloop van dit alles kwamen de leiders naar mij toe en zeiden:
Het volk van Isral, de priesters en de Levieten, hebben de omgang met de
omwonende volken niet gemeden, maar zich schuldig gemaakt aan de
gruweldaden van de Kananieten, Hethieten, Perizzieten, Jebusieten,
Ammonieten, Moabieten, Egyptenaren en Amorieten.
******
972. Neh 1,6
buig uw oor, open uw ogen en luister naar het gebed dat ik, uw
dienaar, nu dag en nacht tot U richt voor de zonen van Isral, uw dienaren. Ik
belijd de zonden die wij, zonen van Isral, ook ikzelf en mijn familie, tegenover
U begaan hebben.

973. Neh 7,72


De priesters, de Levieten, de poortwachters en de zangers, een
gedeelte van het volk en de tempelknechten vestigden zich in hun eigen
steden; de anderen van Isral vestigden zich ook in hun steden. En de
zevende maand was aangebroken. Alle Isralieten die zich in de steden
gevestigd hadden,

974. Neh 8,1


stroomden samen op het plein voor de Waterpoort en verzochten
Ezra, de schriftgeleerde, om het boek te gaan halen van de leer van Mozes,
die de HEER aan Isral opgelegd heeft.

975. Neh 8,14


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 77

En zij ontdekten dat er in de leer, die de HEER via Mozes gegeven


heeft, geschreven staat dat de kinderen van Isral tijdens het feest van de
zevende maand in loofhutten moeten wonen

976. Neh 10,34


voor de toonbroden, het dagelijkse spijs- en brandoffer, voor de
sabbatdagen, de nieuwe-maanfeesten en de hoogtijdagen, voor de heilige
gaven en zondeoffers voor de verzoening voor Isral, voor heel de eredienst in
het huis van onze God.

977. Neh 12,47


Ten tijde van Zerubbabel en Nehemia bracht Isral de dagelijkse
rantsoenen op voor de zangers en de poortwachters; zij schonken de gewijde
gaven aan de Levieten en de Levieten op hun beurt gaven daarvan de zonen
van Aron hun deel.

978. Neh 13,3


Toen men deze bepaling vernam, zonderde men iedereen die tot
een gemengde afstamming behoorde van Isral af.

979. Neh 13,18


Hebben uw vaders ook niet dergelijke dingen gedaan en heeft
onze God daarom niet al die rampen over ons en onze stad gebracht? En wilt
u nu opnieuw woede over Isral afroepen door de sabbat te schenden?

980. Neh 13,26


Ik zei tegen hen: Heeft Salomo, de koning van Isral, zich immers
ook niet hieraan schuldig gemaakt? Onder alle volken was er geen koning als
hij; hij werd bemind door God, en God heeft hem tot koning gemaakt over heel
Isral. Maar zijn buitenlandse vrouwen hebben zelfs hem tot zonde verleid!

3) WAAROM GEEN START MET NEHEMIA?

Dit lezen we in Nehemia 1:2-4 SV77: Zo kwam Hanni, een van mijn
broeders, hij en sommige mannen uit Juda, en ik vroeg hen naar de
Joden, die ontkomen waren (die overgebleven waren van de
gevangenschap), en naar Jeruzalem. En zij zeiden tot mij: De
overgeblevenen, die van de gevangenschap aldaar in het landschap
zijn overgebleven, zijn in grote ellende en in versmaadheid; en
JERUZALEMS MUUR IS VERSCHEURD, EN HAAR POORTEN ZIJN MET
VUUR VERBRAND. En het geschiedde, toen ik deze woorden hoorde,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 78

zo zat ik neer, en weende en bedreef rouw, enige dagen; en ik was


vastende en biddende voor het aangezicht van de God des hemels.

En wat erop volgt is dit, Nehemia 2:1-8 SV77: Toen geschiedde het
in de maand Nisan, in het twintigste jaar van de koning Arthahsasta,
toen er wijn voor zijn aangezicht was, dat ik de wijn opnam, en hem
aan de koning gaf; nu was ik nooit treurig geweest voor zijn
aangezicht. Zo zeide de koning tot mij: Waarom is uw aangezicht
treurig, zo gij toch niet krank zijt? Dit is niet dan treurigheid des
harten. Toen vreesde ik gans zeer. En ik zeide tot de koning: De
koning leve in eeuwigheid! HOE ZOU MIJN AANGEZICHT NIET TREURIG
ZIJN, DAAR DE STAD, DE PLAATS VAN DE BEGRAFENISSEN VAN MIJN
VADEREN, WOEST IS, EN HAAR POORTEN MET VUUR VERTEERD ZIJN?
En de koning zeide tot mij: Wat verzoekt gij nu? () Voorts zeide ik
tot de koning: Zo het de koning goeddunkt, dat men mij brieven geve
aan de landvoogden aan gene zijde der rivier, dat zij mij laten
doortrekken, totdat ik in Juda zal gekomen zijn; Ook een brief aan
Asaf, de bewaarder van de lusthof, die de koning heeft, DAT HIJ MIJ
HOUT GEVE OM TE ZOLDEREN DE POORTEN VAN HET PALEIS, DAT AAN
HET HUIS IS, EN VOOR DE STADSMUUR, EN VOOR HET HUIS, WAAR IK
INTREKKEN ZAL. En de koning gaf ze mij, naar de goede hand van
mijn God over mij. (Tussen haakjes, de vrouw in Nehemia 2:6 die samen
aan het gastmaal zit met de koning is NIET Esther zoals men wel eens
beweerd, maar n van zijn bijvrouwen. De Septuaginta heeft het begrip
pallakh hier gebruikt = hoer.)

We geven nog enkele andere vertalingen bij dat vers acht om de zin te
achterhalen van: DE POORTEN VAN HET PALEIS. WE DOEN DAT, OMDAT
WE ZOWEL IN EZRA ALS NEHEMIA NIETS MEER HOREN VAN EEN PALEIS IN
JERUZALEM.
Dit is de Nieuwe Bijbelvertaling, 2004: Ook verzocht ik om een brief voor
Asaf, het hoofd van de koninklijke houtvesterijen, om mij hout te
leveren voor de balken van de poorten van de tempelburcht, voor de
stadsmuur en voor de woning waarin ik mijn intrek zou nemen.
Omdat mijn God mij bescherming bood, gaf de koning mij de
verlangde brieven.
Dit is de NBG-vertaling, 1951: ook een brief aan Asaf, de houtvester des
konings, dat hij mij hout geve om de poorten van de burcht die bij de
tempel behoort, van zolders te voorzien, en voor de muur van de stad
en voor het huis, waar ik mijn intrek nemen zal. En de koning gaf ze
mij, daar de goede hand van mijn God over mij was.
Dit is de Willibrordvertaling, herziene editie 1995: En ook een brief voor
Asaf, de koninklijke houtvester, dat hij mij boomstammen zal leveren
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 79

om er balken van te maken voor de poorten van de tempelburcht,


voor de stadsmuur en voor een huis voor mijzelf. Omdat mijn God mij
genadig was, voldeed de koning aan mijn verzoek.
Het gaat dus niet om een paleis in de ware zin van het woord. Wat het wel is
blijkt niet zo duidelijk. Maar de uitleg van de Statenvertaling is deze: Versta,
het huis Gods, dat is, de tempel, welks voorhof [hier, gelijk enigen menen, het
paleis genoemd] tot dezen tijd toe open heeft gelegen. Vergelijk Ezra 10:9; 1
Kron. 29:1. Maar je kunt er in het boek Nehemia niet uit opmaken dat er toen
iets aan de tempel zelf gedaan werd. De tempeldienst is begonnen in het
eerste jaar dat ze terugkeren uit de Babylonische gevangenschap en aan de
tempel zelf is men beginnen bouwen vanaf het tweede jaar. Dat is in het jaar
536 of 535 vr Christus. Dat is negentig jaar voordat Nehemia naar Juda
gaat. Wanneer we, zoals de dispensationalisten doen, hier bij Nehemia de
sleutel willen vinden om de 490 jaren van Danil 9:24-27 te laten starten dan
doen we de Schrift geen eer aan. Er is gn echt volk zonder dat er offers
gebracht worden. Ook dat geeft Danil negen aan, wanneer de stad hersteld
wordt heeft het volk zijn rechten teruggekregen! Dat was JAREN voordat
Nehemia naar Jeruzalem gaat. Nehemia is aangeslagen door het laatste
nieuws van de muur in Jeruzalem. Het heeft geen zin om te beweren, zoals
men doet in de kringen van de dispensationalisten, dat hier naar een periode
van VIJFTIG JAAR VOORDIEN VERWEZEN WORDT. Dat is ongerijmd want er was
veel handelsverkeer in die landen onderling en nieuws van Jeruzalem zal niet
meer dan een half jaar na de feiten gekend zijn in Perzi.

Dit is wat Danil 9:25 zegt in de Statenvertaling: Weet dan, en


versta (80) van den uitgang des woords, (81) om te doen
wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias (82) den
Vorst, (83) zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten,
(84) en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in
benauwdheid der tijden. (85)
Dit zijn de voetnoten erbij:
81) van den uitgang des woords,
Dat is, van dien tijd af, dat er een bevel zal uitgaan dat men het volk, [te
weten het Joodse volk] wederbrengen, dat is loslaten zal uit de Babylonische
gevangenschap, en hetzelve Jeruzalem herbouwen zal. Versta hier door het
woord het bevel, gelijk Dan. 9:23, te weten het bevel van Cyrus, naar
sommiger gevoelen. Zie 2 Kron. 36:22,23, en Ezra 1:1, en boven de
aantekening Dan. 9:24, van het begin der zeventig weken. Anders: om weder
te brengen; dat is, om weder ter hand te stellen; te weten de vaten des
tempels, die uit den tempel naar Babel gevoerd waren. Anders: om te
herstellen, namelijk den staat der kerk en der regering.
82) Messias
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 80

Dat is, tot op Christus, het Hebreeuwse woord Messias, [hetwelk even
hetzelfde, dat Christus betekent, namelijk een gezalfde] staat ook Joh. 1:42,
en Joh. 4:25.
83) den Vorst,
Of, leidsman, gelijk Jes. 55:4, of hertog, gelijk 2 Sam. 7:8, en 2 Kon. 20:5.
84) de straten,
Hebreeuws, de straat en de gracht. Anders: uitgehouwen gracht. Versta dit
van de stadsgrachten.
85) in benauwdheid der tijden.
Want al wat onder Ezra aan de muren gebouwd was, dat werd kort daarna
door de vijanden der Joden weder omvergeworpen, en de poorten met vuur
verbrand. En onder Nehemia moesten zij bouwen met den troffel in de ene en
het geweer in de andere hand, Neh. 4:17; waarom de Joden zich zozeer
haastten, dat zij het gebouw van den muur optrokken in twee en vijftig dagen.

Dat laat terecht niets aan onduidelijkheid over. Wat gaat Nehemia doen?
Niets anders dan de muren afwerken, want daar is men al jaren voordien aan
begonnen. Hoe de brand van de poorten ontstaan is weten we niet. Maar
wanneer de poorten nog rechtstaan dan staan ook grote gedeelten van de
muren nog recht. Want wat zijn die twaalf poorten (waarvan we er negen met
naam kennen)? Het zijn openingen in de muren om mensen en dieren binnen
en buiten te laten. We kennen de omtrek niet van de stad in die dagen, maar
herhalen het nog eens, dat Nehemia dat alles in 52 dagen heeft HERSTELD. Je
kunt dat bouwen noemen, maar niet vanaf de grond, NIET vanaf nul
beginnend. De start van de profetie MOET, indien we oprecht zijn, beginnen
bij het WEDERKEREN, EN OM JERUZALEM TE BOUWEN. DAT IS IN 536
VOOR CHRISTUS (EVENTUEEL 537 OF 535). HET STARPUNT IS
WANNEER KONING KORES DAARTOE HET BEVEL GEEFT. ZO SPRAK DE
PROFETIE VAN JESAJA EN WE KUNNEN ZE NIET OMZEILEN MET EEN
ARGUMENT DAT GEEN HOUT SNIJDT.
DIT IS DE PROFETIE VOOR EEN TWEEDE MAAL, WANT DAT IS ZEER
BELANGRIJK:
Jesaja 44:24-28: Zo zegt de HERE, uw Verlosser, en uw
Formeerder van de moederschoot aan: Ik ben de HERE, die alles
gemaakt heb; die de hemel heb uitgespannen, Ik alleen; die de
aarde uitgebreid heb door eigen kracht; die de tekenen der
leugenprofeten tenietdoe en de waarzeggers als dwazen aan de
kaak stel; die de wijzen doe terugwijken en hun kennis tot
dwaasheid maak; die het woord van mijn knecht gestand doe en
de aankondiging mijner boden volvoer; die tot Jeruzalem zeg:
Het worde bewoond; tot de steden van Juda: Laten zij herbouwd
worden, haar puinhopen richt Ik weer op; die tot de diepte zeg:
Verdroog, uw rivieren doe Ik opdrogen; die tot Kores zeg: Mijn
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 81

herder, hij zal al mijn welbehagen volvoeren door tot Jeruzalem


te zeggen: Het worde herbouwd en de tempel worde
gegrondvest.

Wat doet Nehemia? Hij doet de laatste afwerking! Wanneer we spreken over
de bouw van de derde tempel (deze van Herodes) zeggen we toch ook, dat
men begon in 18 voor Christus en bouwde tot 62 na Christus. Zodat wie
pers de start van de bouw van de tempel en de stad Jeruzalem zoekt bij de
laatste 52 dagen dat men aan het bouwen was, gn besef heeft wat betreft
taalgebruik en de vervulling van profetie. Dat is exegetisch geklungel.

Laten we ook wat zeggen over de poorten rond de stad Jeruzalem een
begrip dat zovele malen in Nehemia terugkeert. Waar vinden we zoal poorten?
1) Een poort rond een stad als Jeruzalem in Jeremia 37:13, of Sodom zoals in
Genesis 19:1, of Gaza zoals in Richteren 16:3.
2) Of zoals voor een koninklijk paleis (Nehemia 2:8).
3) Of voor de tempel van Salomon (1 Kon.6:34-36 / 2 Kon.18:16); van een
heilige plaats
(1 Kon.6:31,32 / Ezech.41:23,24); aan de uiterlijke muur van de tempel
Handelingen 3:2.
4) Gevangenissen Handelingen 12:10 / 16:27.
5) Grotten 1 Koningen 19:13.
6) Legerkampen Exodus 32:26,27 / Hebreen 13:12.

Deze poorten werden in de volgende materialen gebouwd:


1) Ijzer en brons Psalm 107:16 / Jesaja 45:2 / Handelingen 12:10.
2) Stenen met bezetting Jesaja 54:12 / Openbaring 21:12.
3) Hout Richteren 16:3.

4) HET TWEEDE EN DERDE BEVEL (afkondiging, decreet)

In het boek Ezra kunnen we ook de twee andere bevelen vinden die later
na Kores nog aan de mensen in Juda gegeven zijn. De omstandigheden van
die vernieuwde decreten zijn er gekomen omdat Israls vijanden bezwaar
hadden aangetekend tegen de bouw van de tempel of het bouwen van huizen
in Jeruzalem. Beide malen krijgen ze geen gelijk bij de koning van Perzi.
Integendeel, men moet er zo vlug mogelijk mee verder gaan de tempel te
bouwen. Dat komt allemaal overeen met wat in Danil 9 staat: de tempel en
de stad zullen in moeilijke tijden herbouwd worden. Welke juridische en
politieke middelen de vijanden hebben gekozen om de herbouwactiviteiten te
dwarsbomen, het is hun niet gelukt.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 82

De eerste belangrijke teksten in dat verband zijn Ezra 4:12,13. Men


krijgt daar een verhaal van de vijanden van de Joden die een brief schrijven
aan de koning van Perzi. Hun vraag is: laat de Joden stopppen met hun
bouwen van de muur en de fundamenten. Maar wanneer we zeggen
bouwen dan zijn er andere vertalingen die het hebben over voltooien of
herstellen. Enkele Engelse vertalingen zeggen; are finishing (NKJV,NASB),
have finished (YOUNG), they complete (DARBY). Dat zijn allemaal
mogelijkheden van vertaling.

Ezra 4:12,13 NBG: Welnu, het zij de koning bekend, dat de


Judeers, die van u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen
zijn; zij zijn bezig die oproerige en slechte stad te herbouwen; zij
voltooien de bouw der muren en graven de fundamenten uit.
Ezra 4:12,13 WV 95: De koning moet weten dat de Judeers die uit uw
land naar hier gekomen zijn en naar Jeruzalem zijn vertrokken, de
opstandige, trouweloze stad weer opbouwen; zij trekken de muren
weer op en herstellen de fundamenten.
Ezra 4:12,13 SV77: Welnu, het zij de koning bekend, dat de Judeers,
die van u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen zijn; zij
zijn bezig die oproerige en slechte stad te herbouwen; zij voltooien
de bouw der muren en graven de fundamenten uit.
Ezra 4:12,13 NBV: Het zij de koning bekend dat de Judeers die bij u
zijn weggegaan bij ons in Jeruzalem zijn aangekomen, en dat zij deze
opstandige en slechte stad aan het herbouwen zijn: ze herstellen de
muren en repareren de fundamenten.

Dit zijn enkele vertalingen uit het Engelse repertoire voor Ezra 4:12c:
King James Version 1611, 1769: and have set up the walls [thereof], and
joined the foundations.
New King James Version, 1982 Thomas Nelson: and are finishing its walls
and repairing the foundations.
New Living Translation, 1996 Tyndale Charitable Trust: They have already
laid the foundation for its walls and will soon complete them.
New International Version, 1984, International Bible Society: They are
restoring the walls and repairing the foundations.
The Holy Bible, English Standard Version, 2001 Crossway Bibles: They are
finishing the walls and repairing the foundations.
New American Standard Bible, 1995 Lockman Foundation: and are
finishing the walls and repairing the foundations.
Revised Standard Version, 1952: they are finishing the walls and
repairing the foundations.
American Standard Version, 1901: and have finished the walls, and
repaired the foundations.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 83

Robert Young Literal Translation, 1898: and the walls they have finished,
and the foundations they join.
J.N.Darby Translation, 1890: and they complete the walls and join up
the foundations.
Noah Webster Version, 1833: and have set up its walls, and joined the
foundations.
Hebrew Names Version: and have finished the walls, and repaired the
foundations.
De conclusie van dat alles is dat men de start van de bouw niet in die periode
moet plaatsen, maar ver daarvoor: met KORES. Ook niet op een latere datum.

Ezra 4:1 SV77: Toen nu de tegenpartijders van Juda en Benjamin


hoorden, dat de kinderen der gevangenschap de HEERE, de God
Israls, de tempel bouwden; Zo kwamen zij aan tot Zerubbbel, en
tot de hoofden der vaderen, en zeiden tot hen: Laat ons met u
bouwen, want wij zullen uw God zoeken, gelijk gij; ook hebben wij
Hem geofferd sinds de dagen van Esar-Haddon, de koning van Assur,
die ons hierheen heeft doen optrekken. Maar Zerubbbel, en Jsua,
en de overige hoofden der vaderen van Isral zeiden tot hen: Het
betaamt niet, dat gij en wij voor onze God een huis bouwen; maar wij
alleen zullen het de HEERE, de God Israls, bouwen, zoals de koning
Kores, koning van Perzi, ons geboden heeft. Evenwel maakte het
volk des lands de handen van het volk van Juda slap, en verstoorde
hen in het bouwen; En zij huurden tegen hen raadslieden, om hun
raad te vernietigen, al de dagen van Kores, koning van Perzi, tot
aan het koninkrijk van Darus, de koning van Perzi. En onder het
koninkrijk van Ahasvros, in het begin van zijn koninkrijk, schreven
zij een aanklacht tegen de inwoners van Juda en Jeruzalem.

Het resultaat is dat men de bouw onmiddellijk moet stoppen, de leugen


heeft het op dit moment gehaald. Ezra 4:21-24 SV77 zegt: Geeft dan nu
bevel, om die mannen te beletten, dat die stad niet opgebouwd
wordt, totdat door mij bevel zal worden gegeven. Weest
gewaarschuwd, van verzuim in dezen te begaan; waarom zou het
verderf tot schade der koningen aangroeien? Toen, van dat het
afschrift van de brief van de koning Arthahsasta voor Rehum, en
Simsai, de schrijver, en hun gezelschappen gelezen was, trokken zij
met haast naar Jeruzalem tot de Joden, en beletten hen met arm en
geweld. Toen hield het werk op van het huis Gods, Die te Jeruzalem
woont, ja, het hield op tot in het tweede jaar van het koninkrijk van
Darus, de koning van Perzi.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 84

Maar volgens Ezra heeft men in de Koninklijke bibliotheek een document


gevonden dat de Joden wel het recht hebben om Jeruzalem te herbouwen.
Men weet: dat een bevel van de koning Kores gegeven is. Ezra 5:1-
3,13,14,17 SV77 zegt: Hagga nu, de profeet, en Zachara, de zoon
van Iddo, profeten, profeteerden tot de Joden, die in Juda en te
Jeruzalem waren; in de naam van de God van Isral profeteerden zij
tot hen. Toen maakten zich op Zerubbbel, de zoon van Sealthil, en
Jsua, de zoon van Jzadak, en begonnen te bouwen het huis Gods,
Die te Jeruzalem woont; en met hen de profeten Gods, die hen
ondersteunden. In die tijd kwam tot hen Thathnai, de landvoogd aan
deze zijde van de rivier, en Sthar-Boznai, en hun gezelschap, en
zeiden aldus tot hen: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te bouwen,
en deze muur te voltrekken? () Doch in het eerste jaar van Kores,
koning van Babel, heeft de koning Kores bevel gegeven dit huis Gods
te bouwen. Ja, de vaten van Gods huis, die van goud en zilver waren,
die Nebukadnzar uit de tempel, die te Jeruzalem was, had
weggenomen en ze gebracht in de tempel van Babel, die heeft de
koning Kores gehaald uit de tempel van Babel, en zij zijn gegeven
aan een, wiens naam was Sesbazar, die hij tot landvoogd had gesteld.
() Zo het dan nu de koning goeddunkt, laat er gezocht worden in
het schathuis van de koning aldaar, dat te Babel is, of het zo is, dat
een bevel van de koning Kores gegeven is, om dit huis Gods te
Jeruzalem te bouwen; en dat men het believen van de koning hiervan
tot ons zende.

Zodat de nieuwe koning, nog eens opnieuw verwijzende naar wat


Kores al had uitgevaardigd, de bouw van de tempel en herstel van
Jeruzalem niet slechts toelaat maar ook daadwerkelijk zijn steun geeft. Ezra
6:1-4,7-15 SV77: Toen gaf de koning Darus bevel; en zij zochten in de
kanselarij, waar de schatten waren weggelegd, in Babel. En te
Achmetha, in de burcht, die in het landschap Medi is, werd een rol
gevonden; en daarin was aldus geschreven: GEDACHTENIS: In het
eerste jaar van de koning Kores, gaf de koning Kores dit bevel: Het
huis Gods te Jeruzalem, dat huis zal gebouwd worden, ter plaatse,
waar zij offeranden offeren, en de fundamenten daarvan zullen zwaar
zijn; zijn hoogte van zestig ellen, en zijn breedte van zestig ellen; Met
drie rijen van grote steen, en een rij van nieuw hout; en de onkosten
zullen uit het huis des konings gegeven worden. () LAAT HEN AAN
DE ARBEID VAN DIT HUIS GODS; dat de landvoogd der Joden en de
oudsten der Joden dit huis Gods bouwen aan zijn plaats. Ook wordt
door mij bevel gegeven, wat gij doen zult aan de oudsten van deze
Joden, om dit huis Gods te bouwen; te weten, dat uit de goederen
van de koning, van de schatting aan gene zijde van de rivier, de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 85

onkosten aan deze mannen spoedig gegeven worden, OPDAT MEN


HEN NIET BELETTE. En wat nodig is, als jonge runderen, en rammen,
en lammeren, tot brandoffers aan de God des hemels, tarwe, zout,
wijn en olie, naar het zeggen der priesters, die te Jeruzalem zijn, dat
het hun dag bij dag gegeven worde, DAT ER GEEN VERZUIM ZIJ; Opdat
zij offeranden van liefelijke reuk aan de God des hemels offeren, en
bidden voor het leven van de koning en van zijn kinderen. Voorts
wordt bevel door mij gegeven, dat van ieder, die dit woord zal
veranderen, een hout uit zijn huis zal gerukt en opgericht worden,
waaraan hij zal worden opgehangen; en zijn huis zal om diens wil tot
een drekhoop gemaakt worden. De God nu, die Zijn Naam aldaar
heeft doen wonen, werpe ter neer alle koningen en volken, die hun
hand zullen uitstrekken, om te veranderen en te verderven dit huis
Gods, dat te Jeruzalem is. IK, DARUS, HEB HET BEVEL GEGEVEN, DAT
HET SPOEDIG GEDAAN WORDE. Toen deden Thathnai, de landvoogd
aan gene zijde van de rivier, Sthar-Boznai, en hun gezelschap,
spoedig alzo, naar hetgeen de koning Darus gezonden had. En de
oudsten der Joden bouwden en gingen voorspoedig voort, door de
profetie van de profeet Hagga en Zachara, de zoon van Iddo; en zij
bouwden en voltrokken het, naar het bevel van de God Israls, en
naar het bevel van Kores, en Darus, en Arthahsasta, koning van
Perzi. En dit huis werd voltooid op de derde dag van de maand Adar;
dat was het zesde jaar van het koninkrijk van de koning Darus. We
zijn nu in het jaar 520 voor Christus.

DERDE BEVEL

De Zevendedagsadventisten zeggen dat we de 70 jaarweken moeten


beginnen in 457 voor Christus. Laat ons dat eens verder bekijken. Dat is het
derde bevel in het boek Ezra. Hier enkele details erover. Ezra 7:11-17 SV77:
Dit is nu het afschrift van de brief, die de koning Arthahsasta gaf
aan Ezra, de priester, de schriftgeleerde; de schriftgeleerde van de
woorden van de geboden des HEEREN, en Zijn inzettingen over Isral:
Arthahsasta, koning der koningen, aan Ezra, de priester, de
schriftgeleerde van de wet van de God des hemels, volkomen vrede
en op zulke tijd. Door mij wordt bevel gegeven, dat al wie vrijwillig is
in mijn koninkrijk, van het volk van Isral, en van zijn priesters en
Levieten, om te gaan naar Jeruzalem, dat hij met u ga. Omdat gij van
voor de koning en zijn zeven raadsheren gezonden zijt, om onderzoek
te doen in Juda, en te Jeruzalem, naar de wet van uw God, die in uw
hand is; En om heen te brengen het zilver en goud, dat de koning en
zijn raadsheren vrijwillig gegeven hebben aan de God Israls, Wiens
woning te Jeruzalem is; Alsook al het zilver en goud, dat gij vinden
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 86

zult in het ganse landschap van Babel, met de vrijwillige gave van het
volk en van de priesters, die vrijwillig geven, voor het huis van hun
God, dat te Jeruzalem is; Opdat gij spoedig voor dat geld koopt
runderen, rammen, lammeren, met hun spijsoffers, en hun
drankoffers, en die offert op het altaar van het huis van uw God, dat
te Jeruzalem is. Daartoe, wat u en uw broeders goeddunken zal, met
het overige zilver en goud te doen, zult gij doen naar het welgevallen
van uw God.

Ezra 8:21-24 SV77: Toen riep ik aldaar een vasten uit aan de
rivier Ahava, opdat wij ons verootmoedigden voor het aangezicht van
onze God, om van Hem te verzoeken een rechte weg, voor ons, en
voor onze kinderkens, en voor al onze have. Want ik schaamde mij
van de koning een leger en ruiters te begeren, om ons te helpen
tegen de vijand, op de weg; omdat wij tot de koning hadden
gesproken, zeggende: De hand van onze God is ten goede over allen,
die Hem zoeken, maar Zijn sterkte en Zijn toorn over allen, die Hem
verlaten. Alzo vastten wij; en verzochten zulks van onze God; en Hij
liet zich door ons verbidden. Toen zonderde ik twaalf af van de
oversten der priesters: Srebja, Hasbja, en tien van hun broeders
met hen.

Een grote groep van zowel Adventisten als evangelische gelovigen (want
ze zijn niet allemaal uit het kamp van de dispensationalisten) zeggen dat men
hier moet starten met de berekening van het herstel van de tempel enz. Dat is
dan het jaar 457 (of 456) voor Christus. In het bevel gegeven door Artaxerxes
staan de volgende zaken beschreven:

1) De Joden die nog willen terugkeren kunnen dat doen (Ezra 7:13),
2) Men krijgt zelfs fondsen uit de Koninklijke schatkamers om de bouw van de
tempel
af te werken (Ezra 7:15,16,21,22),
3) Volgens een regeling zullen de priesters en het personeel van de
tempeldienst gn
belastingen betalen (Ezra 7:24),
4) Ezra moet een onderzoek doen naar wat het volk doet op moreel gebied
en zo nodig
daar over regelingen treffen van aanpassing (Ezra 9:1,2, bijvoorbeeld de
vreemde
vouwen die uitgezet worden),
5) Er moet een wettelijk systeem bedacht worden dat alles in regel is met de
Torah en
dat zal gelden voor alle Joden in dat gebied (Ezra 7:25,26).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 87

Dit krijgt een volgende bekrachtiging achteraan dat bevel in Ezra 7:26:
Aan ieder die de wet van uw God en de wet van de koning niet
volbrengt, zal stipt recht geoefend worden: hetzij ter dood, hetzij tot
verbanning, hetzij tot geldboete of tot gevangenzetting (NBG).
Mocht iemand de Wet van uw God en de wet van de koning niet
gehoorzamen, dan moet een streng oordeel over hun geveld worden,
hetzij de doodstraf, hetzij de verbanning, met verbeurdverklaring van
zijn bezit, of met gevangenschap (Willibrord 1995).
We willen dus niets afdoen aan het belang van die bevelende uitspraken. Maar
er ontbreekt wat aan de argumenten van de Adventisten en al wie hier de
start legt van de 70 jaarweken. Want de tempel WAS AL HERBOUWD. En ook
leefde men met min of meer een gelovig godsdienstig gevoel, in elk geval
werden er offers gebracht. De priesters wisten wanneer die gebracht werden
en er was dus een religieuze opvoeding! Dat alles niet perfect verliep kan
niemand betwisten. Ezra is als wetgeleerde er om de puntjes op de i te
zetten. Hier de start van de profetie van de zeventig jaarweken zetten is niet
mogelijk. Wat hier aan de orde is, is allemaal al gebaseerd op wat er door
Kores was goedgekeurd in 537 voor Christus. HET IS DUS EEN HERHALING,
VAN EEN VROEGER BEVEL.

Er is n tekst die hier niet lijkt te passen in deze redeneringen. Dat is


Ezra 6:14,15 waar dit staat: De oudsten der Judeers bouwden
voorspoedig voort tijdens het profeteren van de profeet Hagga en
van Zacharia, de zoon van Iddo; zij voltooiden de bouw volgens het
gebod van de God van Isral en volgens het bevel van Kores, Darius
en Artachsasta, koning van Perzi, en zij waren met dit huis gereed
tegen de derde dag van de maand Adar, en wel in het zesde jaar van
de regering van koning Darius. Dat moet gelezen worden met de
leestekens tussen haakjes alsdat de twee laatste koningen die het bevel van
Kores herhaald hebben. Dus op deze wijze: volgens het bevel van Kores,
(en later Darius en Artachsasta), koning van Perzi. Dat moet zo zijn
omdat er slechts over n bevel gesproken wordt en over n koning. Meer
dan dat moet men er niet achter zoeken.

Ds. H. H. Grosheide schreef een mooie brochure (van 60 bladzijden) over


dit onderwerp getiteld De terugkeer uit de Ballingschap, Van Keulen, 1957.
Dit lees ik op bladzijde 18: In geen geval kan men uit Hag. en Zach. afleiden
dat er in 536 beslist geen begin met de tempelbouw is gemaakt. 1. Hag.
1:4,9: Het huis ligt verwoest. Kort nadat de bouw in 536 was begonnen is hij
weer gestaakt. Er was dus in 520 niet veel meer te zien van de rune van de
oude tempel, een rune, waarover 16 jaar lang regen en storm gegaan waren.
Hierop past verwoest uitstekend. 2. Sommigen menen, dat er volgens Hag.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 88

en Zach. In 520 een eerste steen voor de tempel is gelegd. De argumentatie


voor deze opinie berust voor een deel op een sterk m.i. onverantwoord
ingrijpen in de tekst van Hag. De enige tekst, die naar mijn mening op een
grondlegging kan wijzen is Zach. 8:9,10 (Zach. 4:9 kan op 536 slaan.)
Tegenwoordig houden velen vs 9b (juist de woorden, waar het op aankomt)
voor een glosse (= toegevoegde tekst GB). O.i. is het niet zeer waarschijnlijk,
dat in 520 een eerste steenlegging heeft plaats gehad. Ezra 5 spreekt er
niet van

5) DE SITUATIE NA DE BALLINGSCHAP

De laatste drie profeten die profeteerden n de ballingschap zijn Hagga,


Zacharia en Maleachi. Daar gaan we ook wat over zeggen, het is ten slotte de
periode van Daniel hoofdstuk 9. Hagga en Zacharia worden beiden genoemd
in Ezra 5 en 6 en herkend als de toenmalige profeten Gods. Maar de
profeet Hagga, en Zacharia, de zoon van Iddo, traden bij de Judeers
die in Juda en Jeruzalem woonden, als profeten op in de naam van de
God van Isral (Ezra 5:1). De oudsten der Judeers bouwden
voorspoedig voort tijdens het profeteren van de profeet Hagga en
van Zacharia, de zoon van Iddo (Ezra 6:14). Beiden hebben nogal kritiek
over hoe het herstel verloopt. Hagga spoort de mensen aan eerst de tempel
te herbouwen. De uit ballingschap gekomen mensen waren druk doende aan
het bouwen van hun eigen huizen. De tempel was toen niet meer dan een
bouwwerf. Men was er aan begonnen maar gestopt, want hun eigen zaak had
in hun ogen voorrang. Dit zijn drie teksten uit de profeet die het duidelijk
maken.
Hag.1:2: Zo zegt de HERE der heerscharen: Dit volk zegt: de tijd is
nog niet gekomen, de tijd, dat des HEREN huis herbouwd worde.
Hag.1:4: Is het voor de tijd om in uw weldoortimmerde huizen te
wonen, terwijl dit huis verwoest ligt?
Hag.1:8: Beklimt het gebergte, haalt hout en herbouwt dit huis; dan
zal Ik er welgevallen aan hebben en verheerlijkt worden, zegt de
HERE.
Het profetische optreden van Hagga heeft effect: het volk gaat de tempel
verder afwerken! De bouw van de tempel neemt nog ongeveer 4 jaar in
beslag. Van het tweede regeringsjaar van Darius (de koning van de Perzen) tot
in het zesde jaar van zijn regeerperiode (zie Ezra 6:15). De teruggekeerde
Joden hadden het zwaar te verduren, zij leden onder; droogte, ziekte en
misoogsten, straffen van God volgens de profeet Hagga. God laat ook zien
waarom: het volk was ongehoorzaam aan de opdracht een tempel voor Hem
te bouwen!
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 89

Over het hout van de tempel in die dagen een opmerking. We


hebben dat begrip in zoekfunctie gezet voor de boeken Ezra en Nehemia. Dat
leert dat er later beter hout gebruikt werd en dat het hier gaat om een
voorlopige bouw. Nadien heeft men het gewone hout vervangen door het
beste wat er was, cederhout van de Libanon.
Daarom gaven ze geld aan de steenhouwers en de steenbewerkers,
evenals voedsel en drank en olie aan de Sidonirs en Tyrirs, om
ceders van de Libanon over zee te vervoeren naar Jafo,
overeenkomstig de toestemming die ze van Kores, de koning van
Perzi, verkregen hadden Willibrordvertaling, 1995. Ezra 3:7 SV heeft
het begrip vergunning een term die we nu nog gebruiken in die zaken.

Zoekfunctie hout in: SV77: 6 vindplaatsen in 6 verzen


1. Ezra 5:8: De koning zij bekend, dat wij getrokken zijn naar het
landschap Juda, ten huize van de grote God, dat gebouwd wordt met
grote stenen, en het hout wordt gelegd in de wanden; en dat werk
wordt ras gedaan, en gaat voorspoedig door hun handen voort.
2. Ezra 6:4: Met drie rijen van grote steen, en een rij van nieuw hout;
en de onkosten zullen uit het huis des konings gegeven worden.
3. Ezra 6:11: Voorts wordt bevel door mij gegeven, dat van ieder, die
dit woord zal veranderen, een hout uit zijn huis zal gerukt en
opgericht worden, waaraan hij zal worden opgehangen; en zijn huis
zal om diens wil tot een drekhoop gemaakt worden.
4. Neh.2:8: Ook een brief aan Asaf, de bewaarder van de lusthof, die
de koning heeft, dat hij mij hout geve om te zolderen de poorten van
het paleis, dat aan het huis is, en voor de stadsmuur, en voor het
huis, waar ik intrekken zal. En de koning gaf ze mij, naar de goede
hand van mijn God over mij.
5. Neh.10:34: Ook wierpen wij de loten, onder de priesters, de
Levieten en het volk, over het offer van het hout, dat men brengen
zou in het huis van onze God, naar het huis van onze vaderen, op
bestemde tijden, jaar op jaar, om te branden op het altaar van de
HEERE, onze God, gelijk het in de wet geschreven is.
6. Neh.13:31: Ook voor het offer van het hout, op bestemde tijden, en
voor de eerstelingen. Gedenk mij, mijn God, ten goede.

Hagga krijgt een boodschap van God voor Zerubbabel. Wie is die man?
We vinden in Mattheus 1:12 duidelijkheid over hem: Na de Babylonische
ballingschap verwekte Jechonja Sealtil, Sealtil verwekte
Zerubbabel. Zerubbabel is in zijn dagen de gouverneur van Juda. Dat was
zijn Babylonische naam. Het was het gebruik van de Joden in die dagen een
andere naam te krijgen, wanneer zij taken verrichten onder het bewind van
Babylon of Perzi. Danil, werd Belsassar genoemd door Nebukadnezar. Het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 90

koningshuis van Isral was NIET hersteld, maar het was tch een nakomeling
van David die landvoogd was. De profeet Hagga heeft een goddelijke
boodschap voor hem: Gij hebt op veel gerekend, maar zie, het liep op
weinig uit, en toen gij het binnengehaald hadt, blies Ik erin. Waarom
dat? luidt het woord des HEREN der heerscharen. Om mijn huis, dat
verwoest ligt, terwijl gij draaft, ieder voor ZIJN EIGEN HUIS. Daarom
heeft de hemel over u de dauw ingehouden en de aarde haar
opbrengst. Ook riep Ik een droogte over het land en de bergen, over
het koren, de most, de olie en wat de aardbodem voortbrengt, over
mens en dier en alle arbeid der handen. Toen hoorden Zerubbabel, de
zoon van Sealtil, en Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en
al het overblijfsel des volks naar de stem van de HERE, hun God, en
naar de woorden waarmede de HERE, hun God, de profeet Hagga
gezonden had, en het volk vreesde voor het aangezicht des HEREN.
En Hagga, de bode des HEREN, zeide, krachtens de boodschap des
HEREN, tot het volk: Ik ben met u, luidt het woord des HEREN
(Hagga 1:9-13). De herbouw wordt hervat en later is de tempel ingewijd.

De profeet heeft nog een andere boodschap: Te dien dage, luidt het
woord van de HERE der heerscharen, zal Ik u, Zerubbabel, zoon van
Sealtil, mijn knecht, nemen, luidt het woord des HEREN, en Ik zal u
tot een zegelring maken, want u heb Ik uitverkoren, luidt het woord
van de HERE der heerscharen (Hagga 2:24). Dit is niet onmiddellijk aan
hem persoonlijk beloofd. De uitdrukking te dien dage is namelijk een
aanduiding van wat in de toekomst zal gebeuren. Uit zijn geslacht zal een
directe nakomeling komen van wereldformaat: de Messias Jezus van Nazaret.

Een groot problem was toen dat mannen uit Isral zich vrouwen namen
uit de heidense volkeren. Met alle risico dat ze hun geloof konden verliezen en
ook Gods wet overtraden. Dit is de beschrijving van die toestand en hoe de
oplossing er kwam. Ezra 9:1-3 SV77 zegt: Toen nu deze dingen
voleindigd waren, traden de vorsten tot mij toe, zeggende: Het volk
Israls en de priesters, en de Levieten, zijn niet afgezonderd van de
volken van deze landen, naar hun gruwelen, (). Want zij hebben van
hun dochters genomen voor zichzelf en voor hun zonen, zodat zich
vermengd hebben het heilige zaad met de volken van deze landen;
ja, de hand der vorsten en overheden is de eerste geweest in deze
overtreding. Toen ik nu deze zaak hoorde, scheurde ik mijn kleed en
mijn mantel; en ik trok van het haar van mijn hoofd en van mijn baard
uit, en zat verbaasd neer. En verder Ezra 10:3-5,12 SV77: Laat ons dan
nu een verbond maken met onze God, dat wij al die vrouwen, en wat
uit hen geboren is, zullen doen uitgaan, naar de raad van de HEERE,
en van hen, die beven voor het gebod van onze God; en laat er
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 91

gedaan worden naar de wet. Sta op, want deze zaak ligt op u; en wij
zullen met u zijn; wees sterk en doe het. Toen stond Ezra op, en deed
de oversten der priesters, de Levieten en gans Isral zweren, te
zullen doen naar dit woord; en zij zwoeren. () En de ganse
gemeente antwoordde en zeide met luider stem: Naar uw woorden,
alzo ligt het op ons te doen.

Wie is de Ahasveros waarover sprake is in het boek Esther, de Perzische


koning ook iemand uit die dagen? De Bijbelse encyclopedie, uitgeverij Kok
geeft aan: Ahasveros = Hebreeuwse vorm voor het Griekse Xerxes. Zeer
waarschijnlijk is Ahasveros een titel zoals Farao = koning of heerser. Het kan
dus op meerdere koningen betrekking hebben. Dan zou de koning uit Esther
1:1: hij is de Ahasveros, de zelfde zijn als Xerxes I. De kanttekeningen op
de Statenvertaling geeft het als mogelijkheid, de kanttekeningen op de NBG
gaan er gewoon van uit. Men meent dus dat hij dezelfde Ahasveros was als
tijdens Esther. Dan.9:1 SV: In het eerste jaar van Darus, den zoon van
Ahasvros, uit het zaad der Meden, die koning gemaakt was over het
koninkrijk der Chaldeen.

In die dagen was er nog een ander profeet: Zacharia. De naam Zacharia
betekent letterlijk YaHWeH wordt herinnerd. Hij leefde in de zesde eeuw v.
Chr. Hij is een zoon van Berechja, zoon van Iddo. In het boek Ezra
eenvoudigweg zoon van Iddo genoemd. Zijn boek beschrijft een periode van
520-518 v. Chr., maar bevat tevens veel profetische hoofdstukken. Hij
profeteerde dus in het tweede, derde en vierde regeringsjaar van koning
Darius I. Hij is ook de tijdgenoot van Hagga wiens profetisch werk om de
tempel te bouwen hij onderschrijft. De grote klacht van Zacharia is dat het
Joodse volk te weinig vertrouwen heeft in zijn God. Geestelijk moet men zich
herstellen en bekeren van zijn zonden. Er is in die dagen ook ruzie onder de
twee stammen en hij tracht dat te sussen.

Voor ons is dit gedeelte van het profetische woord van deze ziener het
belangijkste, Isral is ondanks zijn herstel niet bezig met de dingen Gods maar
zoekt zijn eigen zaken eerst af te handelen. Zacharia 1:7-17 SV77: Op de
vier en twintigste dag, in de elfde maand (die de maand Schebat is),
in het tweede jaar van Darus, geschiedde het woord des HEEREN tot
Zachara, de zoon van Berchja, de zoon van Iddo, de profeet,
zeggende: Ik zag des nachts, en ziet, een Man rijdende op een rood
paard, en Hij stond tussen de mirten, die in de diepte waren; en
achter Hem waren rode, bruine en witte paarden. En ik zeide: Mijn
Heere! wat zijn deze? Toen zeide tot mij de Engel, Die met mij sprak:
Ik zal u tonen, wat deze zijn. Toen antwoordde de Man, Die tussen de
mirten stond, en zeide: Deze zijn het, die de HEERE uitgezonden
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 92

heeft, om het land te doorwandelen. En zij antwoordden de Engel des


HEEREN, Die tussen de mirten stond, en zeiden: Wij hebben het land
doorwandeld, en ziet, het ganse land zit en het is stil. Toen
antwoordde de Engel des HEEREN, en zeide: HEERE der heerscharen!
hoe lang zult Gij U niet ontfermen over Jeruzalem, en over de steden
van Juda, op welke Gij gram geweest zijt, deze zeventig jaren? En de
HEERE antwoordde de Engel, Die met mij sprak, goede woorden,
troostrijke woorden. En de Engel, Die met mij sprak, zeide tot mij:
Roep uit, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heerscharen: Ik ijver
over Jeruzalem en over Sion met een grote ijver. En Ik ben met een
zeer grote toorn vertoornd tegen die geruste heidenen; want Ik was
een weinig toornig, maar zij hebben ten kwade geholpen. Daarom
zegt de HEERE alzo: Ik ben tot Jeruzalem weergekeerd met
ontfermingen; Mijn huis zal daarin gebouwd worden, spreekt de
HEERE der heerscharen, en het richtsnoer zal over Jeruzalem
uitgestrekt worden. Roep nog, zeggende: Alzo zegt de HEERE der
heerscharen: Mijn steden zullen nog uitgebreid worden vanwege het
goede; want de HEERE zal Sion nog troosten, en Hij zal Jeruzalem nog
verkiezen (wij onderlijnen).

De naam Maleachi betekent: Mijn Boodschapper. Maleachi was de


ltste boodschapper van het Oude Testament. Na hem zijn er geen meer. De
eerstvolgende profeet is Johannes de Doper, die de komst van de Messias,
voorbereidde als een heraut. Over het persoonlijke leven van Maleachi is niets
bekend. Hij was een man zonder aanzien des persoons en predikte zonder
angst zijn boodschap van God. De tijd waarin hij preekt is ongeveer deze van
Nehemia en Ezra hoofdstukken zeven tot tien, ongeveer 445 tot 425 v. Chr. Hij
heeft veel kritiek op de handelingen van zijn geloofsgenoten:
1) De gewone mensen houden zich niet aan de wet. Ze verwaarlozen hun
plicht om gave dieren te offeren, (Mal.1:6-14)
2) Priesters verwaarlozen en negeren hun plichten en dienst in de tempel,
(Mal.2:1-9)
3) het volk twijfelt openlijk aan Gods goedheid, (Mal.3:6-12,14)
4) Echtscheiding en overspel was een normale zaak geworden, (Mal.2:10-
16)
5) De Messias zal verschijnen in de tempel. Dat vervulde zich doordat de
Here Jezus in deze tempel vele uren predikte! God is in eigen persoon, naar
deze tempel gekomen en het volk heeft het niet gemerkt! (Mal.3:1-6) Jezus
gaf wanneer hij in Jeruzalem was dagelijks onderwijs in de tempel (Lucas
19:45-47). Jezus noemde het ook: het Huis van Zijn Vader. Jezus zond
zijn discipelen uit volgens Mattheus 10:5-7, naar de verloren schapen van
het huis Israls.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 93

Maar er komt ook een tijd dat de tempel van geen tel meer is. Aan de
Samaritaanse legt Jezus uit dat de tijd nu is aangebroken God in waarheid en
geest te dienen, niet mr in tempels (Johannes 4). Nadat het evangelie
gepreekt wordt in Jeruzalem, onder het Joodse volk, komt hetzelfde verhaal
dat Jezus de Messias is, naar de Samaritanen in Handelingen 8. En enkele tijd
later gaat dit verhaal van verlossing naar de heidenen. En Petrus opende
zijn mond en zeide: Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen
aanneming des persoons is, maar onder elk volk is wie Hem vereert
en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig, naar het woord, dat Hij
heeft doen brengen aan de kinderen Israls om vrede te verkondigen
door Jezus Christus. DEZE IS ALLER HEER (Handelingen 10:34-36). Het is
nu nooit meer als vroeger! Daarom is de Schrift ook duidelijk: er is geen
onderscheid meer tussen de volkeren en de afstamming (Rom.10:12 /
Gal.3:28 / Col. 3:11). Over de tempel zei Jezus nog dit in Lucas 19:41-44: En
toen Hij nog dichterbij gekomen was en de stad zag, weende Hij over
haar, en zeide: Och, of gij ook op deze dag verstondt wat tot uw
vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen. Want er
zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u
zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw
brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen in
u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt
opgemerkt, dat God naar u omzag.

Er is ook nog dit: orthodoxe Joden houden nog steeds de gedachte van
een herstel, levend in hun gebeden. Het Achttiengebed (Sjemonee esree) is
het centrale gebed in de eredienst van de synagoge. Daarin wordt ook
gebeden om de verlossing van Isral. Dit gebed spreekt achtereenvolgens
van:

de bevrijding en inzameling der ballingen in het beloofde land,


het herstel van de geestelijke leiders en van het koningschap van God,
het herstel van Jeruzalem,
het herstel van het huis van David en
het herstel van de offerdienst in de tempel.

De traditionele verwachting van een Jood, aangaande het herstel van Isral is
dat dit zal gebeuren in de genoemde volgorde van dit gebed. Nadat de staat
Isral is opgericht is aan dit gebed nog een 19e bede toegevoegd: Onze
Vader in de hemel, zegen de Medienat Jisraeel, de staat Isral, het ontluikend
begin van onze verlossing. Dit is een gebed om het welzijn van deze jonge
staat maar we moeten n en ander relativeren. In het verhaal ontbreekt
dat Isral zich eerst MOET bekeren voordat ze hersteld kunnen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 94

worden. Dat is duidelijk in Deuteronomium 30 en die opmerking van Mozes


verdwijnt bij velen gewoon in het onbekende.

Hoe dacht men over herstel van de Joden onder de reformatoren? Luther
heeft een bekering van de Joden zeker verwacht. Hij was er zich wel van
bewust dat zij niet massaal christen zullen worden. Later hebben lutheranen
en evangelischen, pitisten en puriteinen deze gedachte ontwikkeld. Zowel
Turken, Joden als ketters en valse christenen zijn in gemeenschap onder het
schild van de Antichrist. Volgens Luther zal de rest, waarvan het behoud
door Jesaja is voorzegd (Jes. 10:20-22) toegang hebben tot de bekering in
Jezus. We moeten de Joden niet onvriendelijk behandelen: want er zijn
christenen onder hen op komst. (Zie, H.A. Oberman, Wortels van het
antisemitisme, Kampen 1983, blz.109 v.) Bij Calvijn vinden we een dubbele
lijn. Nu eens blijkt dat hij geen oog heeft voor een heilvolle toekomst voor
Isral. Ze hebben toch de Christus afgewezen. Maar een andere maal dan
weer pleit hij op voor een blijvende plaats voor de Joden in het heilshandelen
van God omdat Hij Zijn verbond getrouw blijft. Men heeft erop gewezen dat
Calvijn Rom.11 niet los van Rom.9 leest: Gods verbond en verkiezing liggen op
eenzelfde lijn. Vanwege hun ongeloof is het merendeel der Joden verworpen.
Toch is de blijvende geldigheid van de beloften voor Isral en het behoud van
de uitverkoren een centraal punt in zijn theologie. (Zie, M. van Campen, Het
verbond en Isral bij Calvijn en de Nadere Reformatie, in: Zicht op Isral 3, 's-
Gravenhage 1988, blz.161 v.) Voor Calvijn is er alleen toekomst met een niet-
nationale bekering van de Joden. Eenmaal benadrukt hij dat Joden binnen de
christelijke gemeente de eerste plaats behouden. (Zie, W.J. op't Hof, De
visie op de joden in de Nadere Reformatie, Amsterdam 1984, blz.52.)

Beza, opvolger van Calvijn in Zwitserland, was wat betreft die


toekomstige bekering nog beslister. (Zie idem als hierboven.) De vertalers van
de Staten-Bijbel (1626-1637) dachten in de lijn van Calvijn. C.J. Meeuse, komt
tot de slotsom daarover, dat zij wel duidelijk een bekering van de joden
verwachten maar geen nationale bekering. (C.J. Meeuse, De
toekomstverwachting van de Nadere Reformatie in het licht van haar tijd,
Kampen 1990, blz.33.) Onder invloed van de geschriften van de Engelse
puriteinen zijn een aantal Nederlandse predikanten van de Nadere Reformatie
ruimte gaan geven voor Isral. De commentaren van M. Bucer en P. Martyr
Vermigli op Romeinen (vooral hoofdstuk 11!) hebben de toekomstige bekering
der Joden benadrukt. (Zie, P. den Butter, Volk tussen eeuwigheid en
eenzaamheid, Lisse 1978, blz.125-149.)

Nog een woordje apart over Martin Luther. Hij was diep teleurgesteld
over het feit dat de Joden niet tot het protestantisme wilden overgaan. In die
dagen van de boekdrukkunst verschenen ook kritische geschriften tegen het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 95

christendom vanuit Joodse hoek. Jezus was een Joodse afvallige, de zoon van
een overspelige vrouw. In 1546 publiceert Luther zijn antisemitische studie:
'Over de Joden en hun Leugens.' Hij schreef er bijvoorbeeld dit: Verbrandt
hun synagogen en scholen, wat niet wil branden, begraaf dat in de grond
zodat er geen stenen of rommel overblijft. Breek op dezelfde manier in hun
huizen en vernietig ze. Neem weg hun gebedsboeken en Talmoeds waarin
niets anders dan goddeloosheid staat en leugens, vloeken en zweren. Verbied
hun rabbis te leren over pijn in lijf en leden. Verbied ze te reizen, wat ze ook
zijn, landheer, hoogwaardigheidsbekleder of koopman ze moeten thuis
blijven. We moeten dat plaatsen in die tijd en onder die omstandigheden van
de Joodse aanvallen op Jezus. Doe je dat niet dan leg je Luther verkeerd uit.

Deel twee: de tekst

Enkele ongewone vertalingen als inleiding: jammer maar niet omgezet


in het Nederlands:

www.csg.net/e
schatology/Da
niel-9.htm
Hebrew text
Isaac Newton,
JPS 1917
Institute for Observat
VERSION
Hebrew text Scripture ions
Mesorah Research Upon the
Verse Propheci
Heritage http://www.eliyah
Foundation .com/ es of
Daniel
and the
Apocalyp
se of St.
John,
1733.
24
Dan 24. Seventy24 Seventy septets Seventy weeks24 Seventy
9:24 weeks have
are been decreed are decreed for weeks are cut
decreed uponupon your people your people and upon thy
thy people and and upon your holy for your set-apart people, and
upon thy holy city to terminate city, to put an end upon the holy
city, to finishtransgression, to to the city, to finish
the end sin, to wipe transgression, and transgression,
transgression, away iniquity, to to seal up sins, and to make an
and to make an bring everlasting and to cover end of sins, to
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 96

end of sin, and crookedness, and


expiate iniquity,
to forgive to bring in
and to bring in
iniquity, and to everlasting
righteousness, to everlasting
bring in righteousness,
confirm the visions righteousness,
everlasting and to seal up
and the prophets, to consummate
righteousness, vision and
and to anoint the the Vision and
and to seal prophet, and to
Holy of Holies. the Prophet, and
vision and anoint the Most
to anoint the
prophet, and to Set-apart.
most Holy.
anoint the most
holy place.

25. Know
therefore and
25
discern, that Know, then, and
25 Know and
from the going understand: from25 Know also
comprehend: From
forth of the the going forth ofand understand,
the emergence of
word to restore the command tothat from the
the word to return
and to build restore and buildgoing forth of
and to rebuild
Jerusalem unto Yerushalayim the
Jerusalem until the
one anointed, a until Messiahcommandment
anointment of the
Dan prince, shall be the Prince isto cause to
prince will be seven
9:25 seven weeks; seven weeksreturn and to
septets, and for
and for and sixty-twobuild Jerusalem,
sixty-two septets it
threescore and weeks. It shall beunto the
will be rebuilt,
two weeks, it built again, withAnointed the
street and moat,
shall be built streets and aPrince, shall be
but in troubled
again, with trench, but in timesseven weeks.
times.
broad place and of affliction.
moat, but in
troublous
times.
26
Dan 26. And after26 Then, after the And after the26 Yet
9:26 the threescore sixty-two septets, sixty-two weeks threescore and
and two weeks the anointed one Messiah shall be two weeks shall
shall an will be cut off and cut off and have it return, and
anointed one be will exist no longer; naught. And the the street be
cut off, and be the people of the people of a coming built and the
no more; and prince will come prince shall destroy wall; but in
the people of a will destroy the city the city and the troublesome
prince that shall and the Sanctuary; set-apart place. times: and after
come shall but his end will be And the end of it is the threescore
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 97

destroy the city and two weeks,


and the the Anointed
sanctuary; but shall be cut off,
his end shall be and it shall not
with a flood; be his; but the
and unto the[to be to be sweptwith a flood. Andpeople of a
end of the waraway as ] in awastes arePrince to come
desolations areflood. Then, untildecreed, andshall destroy the
determined. the end of the war,fighting until thecity and the
desolation isend. Sanctuary: and
decreed. the end thereof
shall be with a
flood, and unto
the end of the
war, desolations
are determined.

27. And he shall


make a firm
covenant with 27 Yet shall he
27
many for one27 He will forge a And he shallconfirm the
week; and forstrong covenantconfirm a covenantcovenant with
half of the weekwith the great oneswith many for onemany for one
he shall causefor one septet; butweek. And in theweek: and in
the sacrificefor half of thatmiddle of the weekhalf a week he
and the offeringseptet he willhe shall put an endshall cause the
to cease; andabolish sacrificeto slaughter- ingsacrifice and
upon the wingand meal-offering,and meal offering.oblation to
Dan of detestableand the muteAnd on the wing ofcease: and upon
9:27 things shall beabominations willabominations hea wing of
that whichbe upon soaringshall lay waste,abominations he
causeth heights, untileven until theshall make it
appalment; andextermination ascomplete end anddesolate, even
that until thedecreed will pourthat which isuntil the
extermination down upon thedecreed is pouredconsummation,
wholly mute out on the one whoand that which
determined be[abomination]. lays waste. is determined
poured out be poured upon
upon that which the desolate.
causeth
appalment.'
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 98

Wat zij op dat gebied zeggen

In een min of meer letterlijke weergave van een lezing van D.


Steenhuis met als titel WIKKEN EN WEKENgevonden op Internet, staat het
volgende:
Daniel 9 is moeilijk. Gods gedachten zijn altijd moeilijk. De gedachten van
God zijn hoger dan onze gedachten. Dat is voor ons niet makkellijk. Het gaat
erom dat wij begrijpen dat alle zegen alleen maar komen kan om dat Hij, mijn
Heiland en mijn Verlosser, het avondoffer is. God hanteert de tijd en die is
door niets en niemand te benvloeden. Wij hebben een geweldige Here en
onze tijden zijn in Zijn hand. Hij maakt waar wat Hij ooit heeft gezegd. Wij
mogen blij zijn met het feit dat wij bij de Gemeente horen die nu (nog) op
aarde en straks bij de Here Jezus zal zijn. Vanaf het moment dat de Gemeente
niet meer hier is zal de tijd van Isral, hier op aarde, verdergaan met de zeven
jaren die nog restten.

Op http://www.bijbelarchief.nl/default.asp?id=1003 schreef de
Werkgroep Bijbel: Aktueel!, een artikel over Danil twee. We citeren uit de
laatste bewerking van 10-3-2002, onderstrepingen zijn door onszelf
aangebracht: De eerste vier delen zijn vervuld;

1e Het hoofd van goud was Babylon


2e De schouders en armen Medo-Perzi.
3e De twee armen, een voor Media en een voor Perzi.
4e De buik en de lendenen van koper verbeeldden het Griekse rijk onder
Alexander de Grote
Dit waren de belangrijkste delen van het beeld. Dan komen we aan de benen
van ijzer en zij stellen het Romeinserijk voor, maar merk op dat er twee benen
waren. Het Romeinse rijk was verdeeld in twee delen. West-Rome met de
hoofdstad Rome en Oost-Rome met de hoofdstad Byzantium. Het is van
belang, want als dit imperium wordt gereproduceerd, moeten beide benen
gereproduceerd worden. Dus Europa zoals we het nu kennen, kan niet de
uiteindelijke vervulling zijn.
Dan komen we tot de voeten van ijzer en leem en die moeten de uiteindelijke
heidense macht zijn, want de steen die zonder mensenhand losraakt (het
koninkrijk van Jezus) valt op die voeten en verbrijzelde ze (Danil 2:34). Dat
moet dus het heidense dominium zijn dat Jezus verbreekt bij Zijn wederkomst.
De tien tenen moeten overeenkomen met de tien koningen, want beide zijn
de laatste toestanden van de heidense rijken. Als we dus iets gaan zien van
het herstel van het Romeinse rijk, moeten het beide benen zijn. Mensen
spreken nu over de huidige stand van Europa als de uiteindelijke staat, maar
dat lijkt op een been met alle tien de tenen aan n voet. Ook is Europa niet
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 99

de finale van de uiteindelijke Bijbelse vervulling. Europa is belangrijk, maar


het is niet het uiteindelijk centrum van het toekomstbeeld.
Het centrum moet zijn in het Midden-Oosten. Jezus wederkomst zal op de
berg bij Jeruzalem zijn en als de antichrist Hem succesvol wil imiteren, zal dat
ook daar zijn. Als we dus twee benen en tien tenen hebben, zijn vijf staten van
het oude Romeinse machtgebied in Europa, maar laten we nagaan wat de vijf
tenen zijn van de rechtervoet. Dan moeten wij vijf namen noemen in het
Midden-Oosten: Griekenland, Turkije, Syri, Palestina en Egypte. Dat is het
beeld van het oostelijke Romeinse rijk. Een ding dat dit bevordert is een n-
wereld-religie die kan makkelijk komen. Isral is het centrum van drie
monothestische wereldreligies, judasme, christendom en islam. Als die drie
verenigd zouden worden, beslaan zij dat hele gebied. Er is slechts n
probleem dat die vereniging belemmert: Jezus van Nazareth. Als die uit de
weg geruimd zou kunnen worden, is er niets dat die drie religies in de weg
staat. En men is druk bezig die Jezus uit de weg te krijgen. Zowel de leiders
van de rooms-katholieke kerk als de anglicaanse kerk hebben in hun kerken
diensten uitgevoerd waarbij zij vertegenwoordigers van de islam, het
hindoesme, het boeddhisme en andere heidense religies samen brachten en
zich richtten tot n God (!)(wij onderlijnen).

En van de problemen wanneer profetie aan bod komt is: in hoeverre


moet dat redelijk zijn. Moeten we dat kunnen begrijpen tot in alle details
en verstandelijk kunnen afwegen. We denken het niet en citeren hiervoor de
twee grote Reformatoren. Geloof is mr dan wat wij menselijke rede noemen.
Over de Rede zegt Calvijn o.a. het volgende:
Maar aangezien wij, door een valse mening aangaande ons inzicht beneveld,
ons met de grootste moeite laten overtuigen, dat dat inzicht in Goddelijke
zaken geheel blind en verstompt is, zal het, meen ik, beter zijn dit te bewijzen
met getuigenissen der Schrift dan met redeneringen. Johannes leert dit zeer
schoon op de plaats, die ik kort te voren aanhaalde (Joh.1:4), wanneer hij
schrijft, dat het leven van den beginne in God geweest is, en wel dat leven,
dat het licht der mensen was; dat licht schijnt in de duisternis, maar dat het
door de duisternis niet begrepen is. Hij geeft te kennen, dat de ziel des
mensen wel door de glans van het Goddelijk licht bestraald wordt, zodat ze
nooit geheel van een althans geringe vlam of althans een vonkje daarvan
beroofd is, maar dat ze toch door die verlichting God niet begrijpt. Waarom
dat? Omdat haar scherpzinnigheid, voor wat de kennis Gods aangaat, louter
duisternis is. Want wanneer de Geest de mensen duisternis noemt, berooft Hij
hen eens en voor al van alle vermogen van geestelijk verstand. Daarom
betuigt Hij, dat de gelovigen, die Christus omhelzen, niet uit bloed, noch uit de
wil des vleses of des mans, maar uit God geboren zijn (Joh.1:13). Alsof Hij
wilde zeggen, dat het vlees een zo verheven wijsheid niet kan bevatten, dat
het God en wat van God is, zou kunnen begrijpen, wanneer het niet door Gods
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 100

Geest verlicht werd. Gelijk Christus getuigd heeft (Mat.16:17), dat wat Petrus
van Hem beleed een bijzondere openbaring des Vaders was. Uit Institutie
van Calvijn, vert. Dr. A. Sizoo, W.D. Meinema Delft, Boek II, Hoofdstuk II, 19,
z.j. (wij onderlijnen).

De Franse filosooftheoloog P.E. Metzger schrijft in de Revue Rforme


van maart 1999 over de visie van Luther op de Rede als volgt:
In de laatste prediking van Luther in Wittenberg, n maand voor zijn dood,
gaat hij een hevige kritiek uitoefenen op de Rede en noemt haar: de
verloofde van de duivel, de grootste hoer van de duivel, een door
melaatsheid aangetaste hoer, een vervloekte hoer en zo verder. Hoe
moeten we dat begrijpen? De bedoeling van de preek, een uitleg van
Rom.12:3, is zoals Paulus zegt christenen te waarschuwen voor pretentie.
Luther zegt o.a.: we moeten ons hoeden, niet slechts voor grove verlangens
maar ook voor (zogeheten) hogere verlangens die de eenheid van het geloof
uit elkaar scheuren en die ons voeren naar prostitutie, t.t.z. naar afgoderij,
want alles moet onderworpen zijn aan het geloof.
Luther maakt over pretentie de volgende analyse: het is een vleselijke lust die
haar zetel heeft in het verstand, in de Rede die zich niet aan het Woord van
God onderwerpt, en de heerschappij van het geloof niet aanneemt. De Rede
verlangt zelf God-te-zijn, ze is afgoderij. Merken we tevens op dat Luther klaar
en duidelijk verband legt tussen de term prostitutie om afgoderij te
beschrijven, en volgt hierin Bijbelse voorbeelden. De heftige kritiek op de
Rede in deze tekst geeft dus niet meer of niet minder aan dat de algemene
fundamentele natuurlijke Rede slechts afgoderij is. Dat had Luther trouwens
op andere plaatsen in zijn geschriften al duidelijk gemaakt. De titel van dit
artikel over de rede is: De hoer van de Duivel.

Calvijn schreef o.a. dit in zijn vijftigste lezing op het boek Danil
(verschenen in 1561): Hoe komen we tot een bepaalde conclusie? Het is niet
genoeg om de onwetendheid tot weerleggen van de anderen, tenzij dat de
waarheid laat uitschijnen en ze bewezen wordt door klare en afdoende
redeneringen (onze vertaling). Een raad die we ook zullen opvolgen. In de
bundel gezangen Uit het Liedboek voor de Kerken lied n 322 vers 3 staat
wat in die aard en we citeren het in de hoop dat we het allen oprecht mogen
meezingen:

Gij ziet en hoort


wat onze mond wil spreken,
het is een staamlend, ontoereikend teken,
een zwak en machtloos mensenwoord.

In de Bijbel zijn er twee boeken die al eeuwenlang het spotpunt zijn van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 101

hogere kritiek, het boek Jesaja en dat van Danil. Hoe dit komt is niet moeilijk
te begrijpen. Beide Schriftgedeelten bevatten namelijk enkele profetien
welke bij hun latere vervullingen de waarachtigheid van de Schrift
waarborgen. En bepaalde profetie zal ons nu bezighouden: de profetie der 70
jaarweken opgetekend in Dan.9:24-27. Vr we een vers voor vers bespreking
hierover houden is het nochtans interessant om enkele punten te onderzoeken
welke door de hogere kritiek tegenover het boek Danil worden ingebracht.
De rste die de authenticiteit van Danil in twijfel heeft getrokken was de
Griekse filosoof Porphyrius (omstreeks 233-304 na Chr.). Deze persoon was
een christenhater en schreef een boek met de titel Tegen de christenen.
Omdat verschillende dingen in het boek Danil zo nauwkeurig waren
beschreven wou deze Porphyrius niet geloven dat dit boek was geschreven
door de Danil die in de zesde eeuw vr Christus leefde en werkte in de
steden Babel en Susa onder de Babylonische en Medo-Perzische koningen uit
die tijd. Porphyrius zei, dat aangezien in dit boek het leven van de Syrische
koning Antiochus IV Epiphanes zo nauwkeurig was beschreven, hij niet kon
aannemen dat het profetie was. Om deze reden klasseerde hij het boek Danil
n deze Antiochus: nl. rond plus/min 160 voor Chr. Het zou geschreven zijn
door een schrijver (zeg maar bedrieger!) die met gebruikmaking van Danils
naam het boek zou hebben opgetekend.

Dit standpunt is dan later door hogere critici aanvaard en verder


uitgewerkt. Dit is thans ook de visie van de Rooms Katholieke Kerk en
moderne Protestantse exegeten. De oppervlakkigheid van zulke beweringen is
echter groot. Het feit alln dat n 160 voor Chr. profetien vervuld werden
die in Danil staan opgetekend is een waarborg dat Danils boek werkelijk in
de 6de eeuw vr Christus kan opgetekend zijn. Ook, en dit is wel
doorslaggevend: dat Jezus Christus zelf Danil heeft aanvaard als een
genspireerde Bijbelschrijver. Hij zegt in Mat.24:15,16: Wanneer gij dan de
gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Danil gesproken
is, op de heilige plaats ziet staan - wie het leest, geve er acht op -
laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen. Verder is
belangrijk dat Danil tijdens zijn leven zulke beroemdheid had verkregen dat
de profeet Ezechil hem vernoemd in Ezech.14:14: en er zouden dan deze
drie mannen zijn: Noach, Danil en Job (...) Hier wordt Danil dus met
twee andere beroemde mannen genoemd. Slechts Mozes en Samul zijn nog
de twee grote andere profeten volgens Ps.99:6.

Uit Bijbelmanuscripten weten we dat het Bijbelboek van Danil ook


behoorde tot de oorspronkelijke stukken van de Septuaginta uit de 3 de/2de
eeuw VC. Men heeft ook samen met de Dode-zee-rol van Jesaja gedeelten
gevonden van Danil. Geleerden hebben dit nu zelf geklasseerd als
geschreven tussen 150 en 100 VC (Deze gedeelten komen uit de grotten n4
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 102

en n6.) Indien het boek Danil rond plus/min 160 VC geschreven zou zijn dan
moeten we hieruit besluiten, dat wat men daar heeft gevonden misschien wel
gedeelten van het oorspronkelijke manuscript kunnen zijn of n van de
eerste afschriften en dit is zeer onwaarschijnlijk. Joden hebben ook nooit
problemen gehad met de authenticiteit van het boek Danil. Typerend is dat
toen de hogepriester werd voorbereid tot de dienst op de dag van de
Verzoening hem behalve de Tora ook gedeelten van het boek Danil werden
voorgelezen, maar welke het waren weten we niet. Zie de Mishnah Yoma 1:6.

Ook van belang is wat de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus


vermeld. Dat in 332 voor Chr. wanneer Alexander de Grote de stad Jeruzalem
binnentrad, de hogepriester hem de profetie toonde uit Dan.8:21,22 waarin er
voorzegd was dat Alexander naar Jeruzalem zou komen. Alexander was
hierdoor zo geerd schrijft Flavius Josephus dat hij tot het volk zei, dat hij wat
ze van hem zouden verlangen, zou voldoen. We kunnen hieruit dan moeilijk de
gevolgtrekking trekken dat het boek later dan Alexander de Grote zou
geschreven zijn. Nog twee feiten willen we aanhalen. Ten eerste dat ten tijde
van Antiochus (dus plus/min 160 voor Chr.) bijna geen enkele persoon onder
het volk de Hebreeuwse taal meer kende maar slechts de volkstaal, het
Aramees. We zouden dus als schrijver van Danil iemand dienen te vinden bij
de priesterklasse die wl nog Hebreeuws kende en dit is onmogelijk want geen
enkele priester van de Levitische orde zou het ooit gewaagd hebben zulk een
boek op te stellen. Hogere critici van de Bijbel storen zich niet aan dit
argument. (Zie o.a. J.G. Baldwin, Is there pseudonomity in the Old Testament,
in het Engelse tijdschrift Themelios, 4.1 september 1978, blz.6-12.)

Het andere feit is dat de studie van een ander Joods boek namelijk
Makkabeen, spreekt over het boek Danil en zoals alle hogere critici
toegeven is dit boek rond plus/min 160 voor Chr. geschreven. Zo zou de
verwijzing naar de gruwel van de verwoesting in 1 Mak.1:54,59
gebaseerd zijn op Dan.9:27. En een andere belangrijke verwijzing van
Josephus staat in De Oudheden Boek X. Hij verwijst naar Dan.9:27 dat voor
hem tweemaal is vervuld, nmaal met Antiochus en een tweede maal bij de
vernietiging van de tempel in 70 A D. Maar zegt ons 1 Mak.9:27, dat toen dat
boek werd geschreven, er in Isral geen enkele profeet te vinden is. Hoe zou
dan iemand de profetie der 70 jaarweken hebben opgetekend of nog andere
profetien zoals Danil hoofdstukken 11 en 12, welke voor het grootste deel
op latere tijden betrekking hebben. Dit is dus onmogelijk. We zeggen dat
omdat moderne Bijbelcritici niet twijfelen aan de echtheid van de geschriften
van de Makkabeen.

Er zijn bij de vroege kerkvaders regelmatig aanwijzingen dat ze het boek


Danil kennen:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 103

Clemens Romanus (97,98 na Christus)


Brief van Barnabas (100-150 na Christus)
Justinus de Martelaar (138-165 na Christus)
Melito van Sardis (170-180 na Christus)
Irenaeus van Lyon (182-188 na Christus)
Tertullianus (200-240 na Christus)
Clemens Alexandrinus (193-220 na Christus)
Hippolytus heeft een commentaar op hoofdstukken 1, 2, 3, 7, 9, 10, 12 (222-
236 na Christus)
Origenes (225-254 na Christus)
Anoniem geschrift tegen Novatianus (rond 248-258 na Christus)
Cyprianus, bisschop van Carthago (248-258 na Christus)
Firmilianus van Caesarea aan Cyprianus (256 na Christus)
Victorinus van Petau (martelaar in 304 na Christus)
Methodius van Olympus aan Patara (260-312 na Christus)
Lactantius (315-325/330 na Christus)

Hoe zit het met andere zaken en documenten? Bijvoorbeeld deze uit de
Dode Zee? En de grote Bijbelmanuscripten?
4QDan is uit de late Hasmoneaanse periode of de vroeg Herodiaanse periode
en heeft gedeelten van Danil 1:16-20 / 2:9-11,19-49 / 3:1-2 / 4:29-30 / 5:5-
7,12-14,16-19 / 7:5-7,25-28 / 8:1-5 / 10:16-20 / 11:13-16.
4QDan b is uit 20-50 na Christus en heeft gedeelten van Danil 5:10-12,14-
16,19-22 / 6:8-22,27-29 / 7:1-6,11(?),26-28 / 8:1-8,13-16.
4QDan c is uit 125-100 voor Christus en heeft gedeelten van Danil 10:5-9,
11-16, 21 / 11:1-2,13-17,25-29.
4QCan d / 4QDan heeft kleine snippers.
6QPapDan (6Q7) heeft gedeelten van Danil 8:16,17(?),20,21(?) / 10:8-16 /
11:33-36,38.
Deze gedeelten komen zeer goed overeen met de proto-Massoretische text.
Theodotion, zelf een Jood (na Christus), heeft een nieuwe Griekse vertaling
gemaakt omdat de Christenen teveel citeerden uit de voorgaande Griekse
Septuaginta. We hebben van hem bijvoorbeeld ook Danil en enkele andere
Bijbelboeken.
Het Chester Beatty Papyrii IX and X (3 de/4de eeuw) heeft bijvoorbeeld Ezechil
en Danil.
Het Vaticanus-manuscipt (325-350 A.D.) heeft gans het boek Danil.
In de Sinaticus (340-350 na Chr.) staat het niet, maar daar ontbreekt meer
dan dat.
Alexandrinus (rond 450 na Christus) heeft ook Danil.

We moeten dan tot dit besluit komen, en evenals Christus zeggen, dat er
rond plus/min 605-537 voor Chr. in Babylon een profeet leefde die dit alles
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 104

heeft te boek gesteld. Behalve dat zijn er veel uit Danils verklaringen door
de oudheidkundigen bevestigd. Zo is bijvoorbeeld een vurige oven, zoals deze
waarin de jongelingen geworpen zijn, door de archeologen ontdekt. Ook een
leeuwenkuil als deze waarin Danil later is geworpen is ontdekt enzovoort.
(Zie over de echtheid van het boek Danil o.a.: G. Hasel, The book of Danil
and matters of language: Evidences relating to Names, Words and the
Aramaic language, Andrews University Seminary Studies, Vol.19, Spring 1981,
n1 en G. Hasel, The book of Danil: Evidences relating to Persons and
chronology, idem., Vol.19, Autumn 1981, n3. En van W. Shea, Extra biblical
texts and the convocation of the Plain of Dura, idem, Vol.20, Spring 1982,
n1.)

Daarom ook als inleiding op wat volgt een lijstje van de manier waarop
Joodse theologen profetie in verband met de Messias bekijken.

PROFETIE VERVULLING NT MESSIAANSE UITLEG


OT VOLGENS RABBIJNEN
Gen.3:15 Rom.16:20 Targum Pseudo-Jonathan
Deut.18:15- Hand.3:19-23 Ralbag (Gersonides)
18
Jes.7:14 Mat.1:22,23
Jes.9:5 1 Cor.1:24 / Rom.9:5 / Targum Jonathan
Joh.8:58 Pereq Shalom
Eph.2:14 Midrash Mishle
Jes.52:13- Joh.12:37,38 / Hand.8:30-
53:12 35 /
1 Pet.2:21-25
Jer.31:31-34 Mat.26:27,28 / Luc.22:20 /
Heb.8:7-13
Micha 5:1 Mat.2:4-6
Zach.9:9 Mat.21:1-5 Sanhedrin 98 a
Joh.12:14,15 Berachot 56 b
Zach.12:10 Joh.19:33-37 Sukkah 52 a

Ps.22 Mat.27:46 / Marc.15:34 / Pesikta Rabbati


Heb.2:11,12
Dan.9:24-27 Gal.4:4 In Sanhedrin 97 b staat het
verbod om de komst van de
Messias te berekenen.

De tekst van Danil 9:24-27

Deze nogal lange inleiding zal door sommigen wellicht overbodig


bevonden zijn maar het was vooral nodig om de belangrijkheid en juistheid
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 105

van het Bijbelboek Danil te bevestigen. Met dit in gedachten kunnen we onze
Bijbel dan openslaan bij Dan.9:24-27. Hieronder de NBG-vertaling:
Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de
overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de
ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te
brengen, gezicht en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te
zalven. Weet dan en versta: vanaf het ogenblik, dat het woord
uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een
gezalfde, een vorst, zijn zeven weken; en tweenzestig weken lang
zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de
druk der tijden. En na de tweenzestig weken zal een gezalfde
worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is; en het volk van een
vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten,
maar zijn einde zal zijn in de overstroming; en tot het einde toe zal er
strijd zijn: verwoestingen waartoe vast besloten is. En hij zal het
verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de
week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een
vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de
voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten
over wat woest is.

Wat is een jaarweek?

Drie definities van het woord shabua

[Dn 9:24]. ... Zeventig zevens] letterlijk Zevens zeventig. het woord
zevens wordt meestal vertaald week en staat er als eerste omwille van de
nadruk. Dat vormt het grote thema van de passage. Om dezelfde reden staat
het cijfer hier na het zelfstandig naamwoord, en niet daaraan voorafgaande,
zoals meestal het geval is. De gedachte van de auteur kan dan
geparafraseerd worden: zevens - en in feite zeventig van hen - zijn
afgekondigd, enz. Het woord zevens hier komt voor in de m.m. [Mannelijk
meervoud], terwijl het woord normaal een v.m. [Vrouwelijk meervoud] heeft
(...) Wat bracht Danil ertoe het mannelijke te gebruiken in plaats van het
vrouwelijke. Het is zeker niet duidelijk, tenzij het is om een doelbewuste
aandacht te vragen voor het feit, dat het woord zevens hier in een
ongewone betekenis gebruikt word. (...) Het lijkt vanzelfsprekend dat geen
gewone weken van 7 dagen aan de orde zijn. (E. J. Young, A Commentary on
Daniel, Eerdmans, 1949, Reprinted Banner of Truth, 1978, blz.195,196).

Terwijl in Deut 16:9, hierboven besproken, shabua een periode van zeven
dagen vertegenwoordigt, in Dan 9:24,25,26,27 duidt het op een periode van
zeven jaar in elk van deze vier verzen. Dit wordt bewezen door de context,
waarin Danil erkent dat de zeventig jaar van gevangenschap bijna voorbij is.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 106

Het land lag zeventig jaar braak en aldus betaalden de Joden zeventig
sabbatsjaren aan de Heer terug. Dat waren ze Hem verschuldigd voor de
voorafgaande zeventig perioden van zeven jaar (Dan 9:2; Jer 25:12, zie. II Chr
36:21!). Net als Daniel in gebed is over dit onderwerp, verschijnt de engel
Gabril hem en vertelt dat het herstel van Isral niet compleet zal zijn totdat
een andere periode van zeventig-zevens, (shabua) vervuld gaat worden
(Dan 9:24)! Let ook op de schijnbare verwijzing in Dan 12:11 van de helft van
de laatste zeventig Daniels (9:27), het is 1290 dagen, ongeveer drie en een
half jaar. Dus zijn dit hier jaren. Shabua ` wordt ook gebruikt als een
technische term in Deuteronomium 16:10,16 waar het staat voor het
Wekenfeest (hag Shabu `ot), dat wil zeggen het Feest van de Zeven-
perioden. (R.L. Harris, G.L.Archer, & B.K Waltke., eds, Theological Wordbook
of the Old Testament, Moody Press, 1980, Twelfth Printing, 1992, Vol. II,
blz.899.)

Het woord voor week sabuac, dat van seba` afgeleid is: het woord voor
zeven. Het normale vrouwelijk meervoud is in de vorm: sebu `ot. Alleen in
dit hoofdstuk van Danil staat het er in het mannelijk meervoud sabu`im. (De
enige andere gebeurtenis in de combinatie sebu `e sebu` ot [heptaden of
weken] in Ezechil 21:28 [21:23 Engels tekst]). Daarom is het sterk
suggestief voor het idee van een heptade (een serie of een combinatie van
zevens), in plaats van een week in de zin van een serie van zeven dagen. Er
is geen twijfel over dat we het in dit geval worden gepresenteerd met
zeventig zevens van jaren, eerder dan van dagen. Dit leidt tot een totaal van
490 jaar. (G.L. Archer,Encyclopedia of Bible Difficulties, Zondervan, 1982,
blz.289).

Eerst dienen we er nota van te nemen wat de betekenis is van de


uitdrukking zeventig weken. - [In het oorspronkelijk = shavu'im shiv'im]
Het Hebreeuws woord dat hier in Danil 9:24-27 regelmatig met weken is
vertaald is shabum het enkelvoud ervan is shabua. Er is een
overweldigende consensus van de wetenschappers dat de tijd die de eenheid
shabua moet voorstellen wordt beschouwd als een jaar. Het ligt in het
verlengde dat lexicografen op het gebied van het Hebreeuws deze
tijdseenheid definiren als een periode van zeven (dagen, jaren), of
zevental = heptaden, weken. - Brown, Driver, and Briggs, A Hebrew and
English Lexicon of the Old Testament, blz.988.
Het woord shabua betekent een nheid van zeven; dus zowel zeven
dagen als zeven jaren. Deze Hebreeuwse uitdrukking is later in de Septuaginta
vertaald met hebdomas. Het betekent hetzelfde als de Hebreeuwse
uitdrukking namelijk: een nheid van zeven. We dienen dus trachten uit te
maken of hier een nheid van zeven dagen of zeven maanden of zeven jaren
is bedoeld. Deze uitdrukking shabua komt behalve de 6 maal dat het in
Dan.9:24-27 is gebruikt ook nog voor in Dan.10:2,3. Het interessante in die
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 107

Scriftuurplaats is dat hier het woord shabua is gevolgd door het


Hebreeuwse woord yamm. Dit laatste betekent: van dagen. In
Dan.10:2,3 kunnen we dus met alle recht de vertaling gebruiken drie weken
van dagen. Omdat deze nadere verklaring yamm niet voorkomt in
Dan.9:24-27 kunnen we daar dan vertalen als jaarweken zoals vele
vertalingen doen, want door het dubbele gebruik van shabua en shabua
yamm geeft Danil ons te kennen dat er twee eenheden worden
gebruikt die in betekenis verschillen. Een tweede reden waarom we dit zo
kunnen vertalen is dat we dit gebruik aldus kunnen vinden in verschillende
Joodse overgeleverde manuscripten van vr Jezus Christus en daarna in de
Talmoed, de Mishnah en de Middrash. Een derde reden waarom we dit mogen
vertalen als jaarweken is dat dit overeenstemt met de feiten. Dit zou niet het
geval zijn moesten we het interpreteren als 70 gewone weken of maanden.
Zeventig gewone weken zouden aldus vermenigvuldigd 7 x 70 = 490 weken
vormen of ongeveer negen jaren en zes maanden. Uit wat we nu weten is die
berekening onmogelijk. Want aan de herbouw van de muren van Jeruzalem en
de stad heeft men niet ongeveer negenenveertig jaren gewerkt (7 jaarweken)
maar van 535 tot 444 v. Chr. In deze periode dient volgens de profetie in de
periode van de 70 shabum te vallen.

Otto Zckler, was hoogleraar theologie aan de universiteit van


Greifswald in Pruisen in de 19e eeuw. Hij voerde interne bewijzen binnen het
boek Danil aan, om te zeggen dat de Hebreeuwse term die staat voor een
week als een periode van zeven jaar vertaald dient te worden. Dit kan
onmogelijk zeventig weken aanduiden in de gewone zin van het begrip, dus
490 dagen. Want het cijfer heeft een duidelijke relatie tot de zeventig jaar van
Jeremia 5:2. Een korte termijn van 490 dagen zou niet geschikt zijn om als
mystieke parafrase te dienen van de periode van drie en een half jaar.
Bovendien is volgens de beschrijvingen uit de hoofdstukken 7 en 8, de drie en
een half jaar een periode van lijden en onderdrukking, terwijl in 9:25 e.v. de
laatste en meer uitgebreide indeling van de zeventig weken (ten beloop van
tweenzestig weken) wordt gekenmerkt als relatief vrij zijnde van
moeilijkheden. Ten slotte, de drie en een half jaar komen blijkbaar weer
tevoorschijn in 9:27, in de vorm van de halve-week waarin de offers
gestaakt worden. Deze onmiskenbare identiteit van die kleine tijdsfractie aan
het eind van de zeventig weken, met de drie en een half jaar van verdrukking,
voorheen beschreven, verwijdert dan de reden van twijfel dat de zeventig
weken zijn te beschouwen als zeventig weken in een jaar, en dus als een
versterking van de zeventig jaar van Jeremia. We citeren en vertalen deze
opmerking uit het commentaar van John Walvoord.

De enige aannemelijke en mogelijke verklaring is dat hier sprake is over


70 jaarweken of vermenigvuldigt een periode over 490 jaren. Voor ons kan het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 108

slechts een symbolische tijd van 490 jaar zijn. Het is een VOLLE tijd van Gods
handelen in de geschiedenis van Isral, want 7 x 7 x 10 is de
vermenigvuldiging van enkele volmaakte getallen. Want dit moeten we
onthouden: de profetie ergens anders beginnen dan met Kores komt niet
overeen met de werkelijkheid. De realiteit dwingt ons tot deze symbolische
verklaring. Ook in het NT krijgen we van Jezus te horen dat getal van 7 x 70
(490 in totaal) in symbolische zin gebruikt kan worden! Dit staat in Mattheus
18: 21 Toen kwam Petrus bij Hem en zeide: Here, hoeveel maal zal
mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? 22 Tot
zevenmaal toe? Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal toe,
maar tot zeventig maal zevenmaal. Dit laat geen letterlijke uitleg toe,
veronderstel eens dat je letterlijk 490 maal vergeeft, moet het dan nog niet
een volgende keer? Sommige amillennaristen gebruiken echter wel een
letterlijke tijdseenheid in jaren, voor alles of gedeeltelijk. Voor de eerste
negenenzestig weken heeft Philip Mauro een letterlijke tijd in jaren maar geeft
een onbepaalde periode voor de laatste zeven jaar (blz.232-237).

De eerste periode was NIET exact 49 jaar, symbolisch interpreteren is


dus geen probleem.

De ene combinatie die samenvalt met de haar bekende geschiedenis,


begint met het decreet van Artaxerxes in zijn zevende jaar: 457 BC. Een
periode van zeven weken of negenenveertig jaar kwam ten einde in 408 voor
Chr., en de reformatie onder Ezra en Nehemia werd uitgevoerd gedurende
deze periode en wordt gekenmerkt als n geheel. Wanneer deze hervorming
ten einde was en we niet langer het dominerende kenmerk van Gods regering
hebben in deze zaken is onbekend. Want de opvolger van Nehemia [dat is
Bagoas], was een Pers en natuurlijk niet een onderhouder van de exclusieve
religie van Jehovah en die kwam in functie in 411 voor Christus, VR HET
AFSLUITEN VAN DE ZEVENDE WEEK. (J.D. Davis, 1924, A Dictionary of
the Bible, [1898], Baker, Fourth Edition, Fifteenth Printing, 1966, blz.163).

De boeken van Ezra en Nehemia geven de uitleg erbij. Ezra kwam naar
Jeruzalem, in v.Chr. 457; hij werkte bij het herstel van het Joodse staatsbestel,
binnen en buiten, voor 13 jaar, voordat Nehemia werd gezonden door
Artaxerxes, BC 444. [Neh 2:1 e.v.] ... We hebben zondermeer voor deze
periode de twee grote restauratoren van het Joodse staatsbestel, Ezra en
Nehemia werken eensgezind, OVER EEN TIJD VAN IETS MEER DAN 45
JAAR; zodat we weten dat het herstel werd voltooid in het laatste deel van de
7de week van de jaren. Het is waarschijnlijk dat het niet was afgesloten vr
het eind ervan. Met betrekking tot de druk der tijden te midden waarvan dit
herstel zou plaatsvinden, daar geven de boeken van Ezra en Nehemia het
commentaar bij. Tot aan de voltooiing van de muren, was er een opeenvolging
van tegenwerkingen van de kant van de vijanden van de Joden. (E.B. Pusey,
Daniel the Prophet, Nine Lectures, Delivered in the Divinity School of the
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 109

University of Oxford. With Copious Notes. Funk & Wagnalls, 1885, blz.189-
191).
Mensen van de dispensatieleer zeggen dat een symbolische uitleg van
de 70 jaarweken niet mogelijk is. Men neemt dan ofwel Danil als voorbeeld,
maar aangezien ze geen conformiteit hebben in de uitleg van de cijfers uit
Danil 12 neemt men dan maar meestal de Openbaring van Johannes als
voorbeeld. Volgens Robert L. Thomas, in zijn Revelation 8 to 22: An Exegetical
Commentary, (Chicago: Moody Press, 1992), blz.408 staan er in het boek
Openbaring geen teksten met een symbolische betekenis van cijfers. No
verifiably symbolic numbers = zegt hij, zodat het niet-symbolische voor
hem de norm is. Dat geloven we niet en de redenen staan in het volgende. We
nemen ook het boek Openbaring als tekst hierbij.

Het getal 1 vinden we als symbool niet in dit boek. Maar in bepaalde
uitdrukkingen zoals de alpha en de omega zien we toch het idee van
nheid. Het is in Opb.1:8 op YaHWeH van toepassing en in Opb.1:17,18 / 2:8
en 22:13 op Christus. Aangezien alpha en omega de eerste en laatste letter is
van het Griekse alfabet wijst dit erop dat God en Christus beiden een nheid
zijn die alomvattend is. Bij God is het zijn eeuwigheid welke er door
aangegeven is (Jes.44:6) en bij Christus de enigzijnde (unieke, nige, ne),
volgens de letterlijke vertaling van het gebeuren bij de opstanding aangezien
alle opstanding door hem zal komen.

Het getal 2 is niet dikwijls gebruikt in het boek Openbaring. We


vinden het in Opb.11:3-12 waar sprake is van de twee getuigen. Het is het
symbool van gecombineerde macht (Pred.4:9-12). Christus zond zijn
discipelen per twee uit (Marc.6:7) en bij de opstanding en Hemelvaart waren
er telkens twee engelen zichtbaar (Luc.24:4 / Hand.1:10). Het symbool van
getuigenis vinden we terug in het begrip twee van het O.T. (Deut.17:6). In de
dagen van de schepping is twee de schepping van een dualiteit volgens
Gen.1:6-8.

Het getal 3 is niet altijd een goddelijk getal. Het herhalen van de
lofprijzing Heilig, tot driemaal toe is hier het belangrijkste (Opb.4:8 / vgl.
Jes.6:3). Driedelig was ook de zegen van Aron (Num.6:24-26). Drie maal per
jaar, op de grote feestdagen, moest de gelovige naar Jeruzalem optrekken om
er te aanbidden. In het boek Openbaring is het soms een aards en satanisch
getal. Johannes zegt o.a. dat het derde deel van de aarde brand (Opb.8:7) het
derde van de zee wordt bloed (Opb.8:8-11 het derde van de hemelen is
getroffen (Opb.8:12,13). Gedurende het tweede wee sterft het derde der
mensheid (Opb.9:13 e.v.) en drie onreine geesten zijn de aanstichters van de
oorlog van Armageddon (Opb.16:12-16).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 110

Het getal 4 is een aards getal. In dit boek vinden we aanwijzingen


over vier paardrijders (Opb.6), vier engelen die winden van vernietiging
vasthouden (Opb.7:13 / Jer.49:36 / Ezech.37:9), de aarde die vier richtingen
heeft (Opb.20:8 / Ezech.7:2 enz...). Alleen in Opb.4:6,7 waar sprake is van vier
levende wezens is het getal 4 hemels te noemen. Maar anderzijds zin ook
aards omdat ze Gods eigenschappen afbeelden zoals we ze kennen in de
aardse schepping. M. Wilcock merkt ook hier op dat we niet te ver moeten
gaan bij het interpreteren. Zo moet het tafelkleed dat Petrus ziet in een
visioen niet uitgelegd worden als een beeld van de wereld. Een tafelkleed had
ook in die tijden gewoon vier hoeken. Zie naar Handelingen 10. Het nieuwe
Jeruzalem dat uit de hemel nederdaalt, is een volledige kubus of een piramide,
waar de hoogte en de zijden gelijk zijn (Opb. 21:16).

Het getal 5 is ook een aards getal. Symbolisch is waarschijnlijk het


gebruik ervan in Jes.19:18, de vijf steden een voorstelling zijnde van de
totaliteit van de heidense gelovigen. Samen met vier een symbool van een
kleine hoeveelheid in Jes.17:6. Maar in Gen.43:34 / 45:22 beeld van overvloed.
Als collectief beeld staat het gebruikt in Gen.47:2. En wellicht zijn de vijf
koningen van Kanan beeld van alle vijanden van Isral (Jozua 10:1-27). In
Opb.9:1-12 is sprake van een sprinkhanenplaag die vijf maanden duurt. Deze
sprinkhanen zijn satanische krachten zoals we later zien.

Het getal 6 is het teken van het kwade en zonde. Het nummer van
het beest in Opb.13:18 is 666. Dit wil zeggen, zes maal honderd, zes maal
tien en zes; de volledigheid van zonde. Kwaad in al zijn macht. Op de zesde
dag van de schepping is de mens geschapen. Goliath was zes kubits lang. Het
beeld dat Nebukadnessar laat bouwen is zestig kubits hoog en zes kubits
breed.

Het getal 7 is het meest gekende Bijbelse symbool. In de Openbaring


alleen is het al 54 maal gebruikt. Het is de afbeelding van volledigheid soms
aards, soms hemels. Wanneer Johannes aan zeven gemeenten schrijft wil dit
zeggen, alle gemeenten (Opb.2,3). Er zijn zeven lampenstaanders en zeven
afbeeldingen van engelen van Gods volledige gemeente en de leiding van
Gods gemeente Opb.1:20. Zoals men het in beeldspraak heeft over het
bevaren van de zeven zeen zo spreekt de Heer over Zijn zeven gemeenten.

Het is ook opvallend dat de profetische gedeelten van Openbaring tot


zeven delen te herleiden zijn, zoals hieronder afgebeeld.
1) Zeven zegels 6:1 tot 8:6.
2) Zeven trompetten 8:7 tot 11:19.
3) Zeven visioenen van Satans koninkrijk 12:1 tot 13:18.
4) Zeven visioenen van aanbidders van God en Satan 14:1-20.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 111

5) Zeven schalen van toorn 15:1 tot 16:21.


6) Zeven visioenen van de val van Babylon 17:1 tot 19:10.
7) Zeven visioenen van het einde van Satan, Gods koninkrijk en
het eeuwige leven daarna 19:11 tot 21:8.
Het getal zeven is in de rest van de Schrift zo belangrijk dat we nog enkele
andere voorbeelden willen geven. In het modelgebed staan zeven
verscheidene dingen (Mat.6:9-13), over de Farizeen worden zeven ween
uitgesproken (Mat.23:13,15,16,23,25,27,29). In Rom.8:35 staan zeven soorten
verdrukking, in Rom.12:68 zeven giften, in Jac.3:17 zeven soorten hemelse
wijsheid, in 2 Pet.1:5-8 zeven vruchten voortkomende uit geloof enz... Iemand
die de zeven zeen bevaart is iemand die overal op de wereld is geweest

Sommigen trachten door enkele dingen aan te passen nog grotere


nadruk te leggen op het getal zeven. J.H. Alexander, Zwitser en
dispensationalist, schreef een commentaar op Openbaring en spreekt op
blz.43 van 49 maal of 7 x 7, dat het is gebruikt (in plaats van 54 maal).

Dan het getal 12 wat een afbeelding is van organisatie. Zoals in de


oudheid er twaalf stammen waren zo zijn er twaalf apostelen. De vrouw van
Openbaring heeft 12 sterren. Het Nieuwe Jeruzalem heeft 12 poorten, twaalf
fundamenten enz... (Opb.21:12,14). Ook in de 24 ouderlingen wat 2 x 12 is,
zien we dit symbool (Opb.4:4). In de 144.000 of 12 x 12 x 1000 zien we ook
een organisatorisch geheel van heiligen (Opb.7:4).

Zie ook op http://catholic-resources.org/Bible/Revelation_Numbers.htm


wat een katholieke theoloog Felix Just, Jezuet, schreef over de cijfers in het
boek Openbaring. Ja, er staan symboolcijfers in het boek Openbaring. Robert
L. Thomas heeft in zijn Revelation 8 to 22: An Exegetical Commentary, de
verkeerde conclusie getrokken. Maar genoeg over Openbaring, want het was
maar een aanzet om te zeggen dat er wel degelijk symboliek zit in bepaalde
Bijbelse cijfers. Leupold, was lutheraan prof en amillennarist (geloofde niet in
een toekomstig duizendjarig rijk). Hij zei in dat verband: Sinds de
scheppingsweek, heeft zeven altijd al het merkteken van goddelijk handelen
in de symboliek van getallen. Zeventig bevat zeven vermenigvuldigd met
tien en aangezien het een rond getal is perfectie betekend of voltooiing.
Daarom zijn zeventig heptads - dat is 7x7x10 - de periode waarin het
goddelijke werk van het grootste moment tot in de perfectie wordt gebracht.
Er is niets fantastisch of ongewoon daarover voor deze vertolker gezien hoe
vaak de symboliek van getallen een belangrijke rol speelt in de Schrift.
Leupolds commentaar, blz.409.

Gezien de belangrijkheid van het Hebreeuwse woord shabua hierover


nog dit. Zo is het mogelijk door vergelijking met Lev.25:8 te zien dat
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 112

shabua ook daar als een periode van zeven jaren is weergegeven. Men
leest er (wij onderlijnen): En gij moet u zeven jaarsabbatten tellen,
zeven maal zeven jaren en de dagen van de zeven jaarsabbatten
moeten negenenveertig jaren voor u bedragen. Door vergelijking zien
we dat;
zeven jaarsabbatten = zeven maal zeven jaren, en
zeven jaarsabbatten = negenenveertig jaren.

In de bovenaan weergegeven vertaling van de Wachttoren hebben de


vertalers vertaald door jaarsabbatten maar meestal spreken andere
Bijbels hierover als week. Dit aangezien het Hebreeuwse woord hier
shabua is. Maar in elk geval is 7 x 7 = 49, en in dit geval 49 jaren.

Een ander Bijbels voorbeeld - ofschoon hierover geen zekerheid bestaat


- is Gen.29:27. Hier is het huwelijk van Jacob en Lea aan de orde. De
schoonvader van Jacob had hem bedrogen, want zijn liefde ging tot diens
jongste dochter Rachel. Jacobs schoonvader doet dan de suggestie: Breng
de bruiloftsweek met deze ten einde, dan zal u ook de andere
gegeven worden voor den dienst, waarmede gij nog eens zeven jaren
bij mij dienen zult. In deze tekst is het woord week nog eens
shabua. Sommigen verklaren deze shabua als zeven dagen,
doelende op de lengte van de bruiloftsweek zoals normaal was bij de Joden uit
dien tijd (vergelijk Richt.14:12). Maar het is waarschijnlijker dat deze
shabua een verwijzing is naar de zeven jaren van dienst die Jacob moet
volbrengen voor Rachel. Voor het gebruik van shabua als een periode van
zeven dagen vergelijk Deut.16:9 en Ex.34:22 waar het woord als week is
vertaald.

Ex.20:8-10 Weeksabbat
Gedenk den sabbatdag, dat gij dien heiligt; zes dagen zult gij
arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van
den HERE, uw God; dan zult gij geen werk doen
Lev.25:2-4 Jaarsabbat
dan zal het land rusten, een sabbat voor den HERE. Zes jaar zult gij
uw akker bezaaien; en zes jaar zult gij uw wijngaard snoeien maar in
het zevende jaar zal het land een volkomen sabbat hebben, een
sabbat voor den HERE.

Het is echter vooral door het gebruik in buiten-Bijbelse geschriften dat


we weten dat men zowel bij de Joden als de Grieken een woord had dat een
zevendelige gedachte weergaf. Bij de Grieken was dit het woord hebdomas
en dit is ook het woord dat voor shabua vertaald is in de Griekse
Septuagintavertaling. Hebdomas als een periode van zeven dagen of
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 113

zeven jaren vinden we bij de Griekse schrijvers Solon, Aristoteles, Herodotos


en Plutarchus. Ook de Joden zelf die in de Griekse taal schreven, Josephus en
Philo van Alexandri, gebruiken hebdomas als een periode van zeven
jaren. Zo spreekt Josephus over de tijd dat Nebukadnessar zwakzinnig was als
een hebdomas van zeven jaren. Philo van Alexandri gebruikt
hebdomas beide voor een periode van zeven dagen of zeven jaren. Voor
het sabbatjaar gebruikt hij het woord in zijn boek De decaloog (De Tien
geboden) hoofdstuk 30 par.158,159.

Zelfs de Joden hebben bijna altijd de shabum (meervoud van


shabua) van Dan.9:24-27 verklaard als jaren. Het Midrash commentaar van
Klaagliederen 3:4 verklaart het zo. Ook in de Talmoed, volgens het traktaat
Nedarim 8:1 en Sanhedrin 5:1. Zie ook Nazir 32b en Yoma 54a. De moderne
The Universal Jewish Encyclopedia geeft te kennen dat Dan.9 mogelijks kan
spreken over 490 jaren. Zie het artikel Danil in deel 3, blz.462. Het is dan
niet te verwonderen dat vele Bijbelvertalingen spreken over 70 jaarweken
zoals in de Revised Standard Version, Moffatt, Goodspeed, Sharpe, Amplified,
J.P.S. voetnota, Canisius, Willibrord. Meestal staat er echter 70 weken zoals
in de KJV, ERV, NEB, NAB. In de Zuid-Afrikaanse Die bybel, Nuwe vertaling
van 1984, staat Sewentig tydperke. Maar, zowel van de 19de als de 20ste
eeuw zijn er uitleggers geweest die zeggen dat de shabum naar
perioden verwijzen en niet naar JAAR-weken. Zie o.a.; Keil, C.F. & F.
Delitzsch, red., Commentary on the Old Testament, vol IX reprint, Eerdmans,
1975, blz.338,339 en Young E.J., The Prophecy of Daniel, Eerdmans 1949,
blz.195-197. In zijn artikel, Hermeneutical Factors In Determining The
Beginning Of The Seventy Weeks (Daniel 9:25), zegt Vern Sheridan Poythress
dat in het Boek Enoch de weken niet steeds eenzelfde lengte hebben. Hij
heeft ook enkele goede opmerkingen over wat het Boek Jubileen zegt. Zie;
Trinity Journal 6:2 (Fall 1985), vanaf blz.143. Zoiets moet u lezen! Het staat op
de site van http://www.biblicalstudies.org.uk/

En daarom nog eens samengevat, de Griekse Septuaginta van Daniel


heeft jaren in plaats van weken voor Dan.9:25-27 en jaren in plaats
van tijden in Dan.4:16,32. Na de tijd van Jezus volgden zowel Joden als
christenen meestal die visie: R. Akiba b. Joseph (130) / Clement of Alexandria
(200) / Hippolytus (240) / Julius Africanus (240) / Eusebius (340) / Athanasius
(370) / Cyril (385) / Hieronymus (420) / Augustinus (430) / Polychronius (430) /
Theodoret (455) / Sardis (640) / Bede (730) / Saadia (900) / Solomon b.
Jehoram (955) / Jephet b. Ali (970) / Rashi (1080) / Abraham b. Hiyya Hanasi
(1130) / Abr. b. Ezra (1160) / Nachmanides (1265) / Aquinas (1270) / Arnulf
(1190) / dOlivi (1295) / Brute (1393) / Savonarola (1497) / Abravanel (1505) /
Luther (1522) / Oecolampadius (1530) / Melanchthon (1543) / Bullinger (1557)
/ the Geneva Bible of Knox & Whittingham (1560) / Calvin (1561) / Ribera
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 114

(1590) / Napier (1593) / Bellarmine (1593) / Statenvertaling (1637) / Mede


(1631) / Parker (1646) / Tillinghast (1655) / Matthew Poole (1685) / Lowth
(1700) / Cocceius (1701) / Fleming (1701), Matthew Henry (1707) / Sir Isaac
Newton (1727) / Bengel (1740) / Bisschop Thomas Newton ((1754) / Bellamy
(1758) / Petri (1768) / Langdon (1774) / Priestley (1794) / Faber (1804) /
Thomas Scott (1809) / Adam Clarke (1813) / Horne (1818) / Keith (1828) /
Drummond (1830) / Bisschop Daniel Wilson (1836) / Bickersteth (1836) /
Albert Barnes (1851) / Van Proosdij (1901) / B.H. Carroll (1948) / E.J. Young
(1949) en enkele moderne Joodse geleerden als Slotki en Isaac Leeser. Deze
zaken zijn samengesteld aan de hand van de 4 boeken over profetie van de
Adventist Leroy Froom.

Een laatste opmerking, veeleer een vraag: heeft dit gedeelte uit Danil 9
iets te maken met het begrip van het zevenvoudig straffen door God in
Lev.26:18? S.R. Driver zegt dat zijn collega Bevan deze twee zaken aan elkaar
heeft verbonden en hij doet hetzelfde. De zeventig jaar van 2 Kron.36:20 e.v.
worden met zeventig vermenigvuldigd om Gods straf compleet te maken.
Maar zo een uitleg zegt ons persoonlijk niet zoveel. Om de reden: Danil 9
beschrijft in de eerste plaats herstel en gn straf, Danil 9 is een
troostwoord!

Hoe te berekenen: vier interpretaties

In een min of meer letterlijke weergave (dat zegt men zelf) van een
lezing van D. Steenhuis met als titel WIKKEN EN WEKENgevonden op
Internet, staat het volgende:
Over de 70 jaarweken van Danil is al heel veel gezegd en geschreven. Voor
een ieder die genteresseerd is in de profetie, zal het duidelijk zijn dat je niet
om de 70 jaarweken van Danil heen kunt. Bij de uitleg van de profetie zijn de
70 jaarweken van Danil namelijk van essentieel belang. Uitgangspunt blijft
altijd Gods genade en Gods voorziening; op grond van Gods voorziening kan
er berhaupt iets gebeuren in ons leven maar ook in dat wat van Isral
geschreven staat.
70 weken zijn bepaald over uw volk, over uw heilige stad (vers 24). Hier gaat
het over Isral, niet over u of over de gemeente; Danils volk wordt genoemd.
Het zijn geen weken van 7 dagen elk, maar zeventig zevens. Zeventig
perioden van 7 jaar elk; 490 jaar dus. Alhoewel de Bijbel geen puzzelboek is,
worden toch veel stukjes aan elkaar gelegd in dit stuk. Deze zeventig zevens
zien als een symbolisch getal, is onjuist (wij onderlijnen). Maar wat als het
getal zeven hier symbolisch (490 = 7 x 7 x 10) is en al de rest letterlijk?

De uitleggingen van de 70 jaarweken zijn te herleiden tot de volgende


vier. We baseren ons voor deze indeling op de prachtige brochure (ondanks
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 115

dat we met hem verschillen in de uitleg) van G. Hasel, The Seventy weeks of
Danil 9:24-27, extra nummer bij een tijdschrift van de Adventkerk, The
Ministry, May 1976, blz.7.

1) De Symbolische
7 weken: van 538 voor Chr. tot 1ste Komst van Jezus

62 weken: van 1 komst tot 2de komst in relatie tot de zichtbare Kerk

7 weken: de onzichtbare Kerk van de eindtijd voorafgaande aan de 2de komst

H.C. Leupold (Lutheraan) zegt over deze visie in zijn Exposition of Daniel,
Augsburg Publishing House, reprint 1961, blz.409: Daarom zijn zeventig
heptaden 7 x 7 x 10 - de periode waarin Gods werk op een groots moment
tot zijn voltooiing gebracht wordt. Voor de uitlegger is hierin niets fantastisch
of abnormaal gezien in de Schriften, symbolen van cijfers een belangrijke
plaats innemen.

2) De half symbolische
van de voorstanders van de leer der bedelingen, t.t.z. die een toekomstige
Millennium leren.

69 weken: van 445 voor Chr. tot de intocht van Jezus in Jeruzalem op 6 april 32
na Chr.
of van 444 voor Chr. tot de intocht van Jezus in Jeruzalem in 33 na
Chr.
daarna een niet nader gekende tijd van onderbreking: tot opname van de
gemeente

1 week: in de toekomst

3) De historisch-kritische
De langste berekening die start in 605 voor Chr., toen Jeremiah zijn profetie
der 70 jaren verdrukking predikte tot 146 voor Chr. beloopt slechts 441 jaar,
geen 490 letterlijke jaren. Maar meestal rekent men vanaf 587 voor Chr. als
volgt:

7 weken: van 587 voor Chr. tot 539 voor Chr. vanaf val van Jeruzalem tot val
van Babylon

62 weken: van 539 voor Chr. tot 171 voor Chr. vanaf val van Babylon tot de
moord op de
hogepriester Onias III
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 116

1 week: van 171 voor Chr. tot 164 voor Chr. de aanval van Antiochus
Epiphanes en veront-
reiniging van de tempel

Volgens J. Baldwin, Le livre de Danil, Farel/Sator, 1986, blz.169 is er een


eerste vervulling in de tijd van Antiochus en een tweede vervulling in de
toekomst. Maar zo een positie is uitzonderlijk.

4) De traditionele
Visie van Adventisten: vanaf 7de jaar van Artaxerxes Ezra 7:7-26.

7 weken: van 457 voor Chr. tot 408 voor Chr. bouw van de muur en de stad

62 weken: 408 voor Chr. tot 27 na Chr. tot aan de doop van Jezus

1 week: vanaf de doop van Jezus totaan de prediking bij Cornelius in 34 na


Chr.
Jezus sterft in het midden van deze week.
Gezien de grote verscheidenheid van meningen die geen christologische
vervulling vinden in deze passage, moet de exegeet (= de vertolker)
noodzakelijkerwijs de aanpak van de christologische interpretatie met enige
voorzichtigheid benaderen. Ook hier is echter ondanks de diversiteit van
meningen aangetoond, dat men het er bijna steeds over eens is, dat de
profetie betrekking heeft op de Messias van Isral. Young heeft een niet-
christologische interpretatie van dit gedeelte en ook het orthodoxe Jodendom
heeft geconcludeerd dat de periode eindigt met de verwoesting van Jeruzalem
in het jaar 70. Maar in de tekst is er geen afdoende verklaring voor.
Christologische interpretaties zijn te verdelen in twee grote categorien. Alle
christologische interpretaties zijn geneigd de eerste negenenzestig zevens te
interpreteren als letterlijk. De scheiding der interpretaties komt bij de
betekenis van de zeventigste week of zevens. Amillennaristen beschouwen
de zeventigste zevens aldus: het volgt onmiddellijk op de negenenzestigste
zevens en daarom is het al vervuld. Het andere standpunt is van een andere
mening met betrekking tot de zeventigste zeven: ze is gescheiden van de
eerdere reeks van 483 jaren. De laatste week is gepland om in de toekomst
voor vervuld te worden. Het zijn de zeven jaar onmiddellijk voorafgaande aan
de tweede komst van Christus.
Het nog steeds onovertroffen commentaar van E.W. Hengstenberg (in Duits of
Engels) geeft 200 bladzijden lang deze visie. (Zijn chronologie is wel
verkeerd!) De recente Engelse uitgave van Kregel is sterk ingekort! En E.B.
Pusey, Daniel the Prophet, Funk and Wagnalls, 1891. Ook van dit werk is
meerdere herdruk verschenen. Maar we hebben bezwaren tegen deze
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 117

oplossing gezien de opmerking van een adventist (Bob Pickle, An Examination


of Andersons Chronological Errors Regarding Daniel 9s First 69 Weeks. Op
http://www.pickle-publishing.com/ .) Hij schrijft: Het bevel van Kores, Darius
en deze van Artaxerxes in het zevende jaar uit Ezra 6:1 zijn in werkelijkheid
n toelating. Het is alsof men na de toelating van Cyrus eraan begon en na
Artaxerxes alles afwerkte. Om die reden staat er in Danil 9:25: dat het
woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen. Enmaal
dit proces voltooid is KUNNEN DE 70 WEKEN BEGINNEN. Bob Pickle schreef
een prachtige weerlegging tegen de leer van de bedelingen van dat
Bijbelgedeelte uit Danil 9:24-27, maar slaat hier zelf de bal mis. De profeet,
eigenlijk de engel, is hier duidelijk; vanaf het herstellen en herbouwen is
de profetie begonnen, nadien starten is een andere zin aan de profetie
geven. Wie niet met Kores start zit fout!

De vier mogelijke startpunten die gegeven zijn als begin van de 70 jaarweken
zijn dus mogelijk de volgende:
1) een BEVEL van Kores in 538/537/536 v. Chr. (Ezra 1:1-4 / Jesaja 45:1),
2) een BEVEL van Darius in 520 v. Chr. (Ezra 6:1-12),
3) een BEVEL van Artaxerxes in 457 v. Chr. (Ezra 7:12-26),
4) een TOELATING (en u leest goed want dit is gn bevel) van Artaxerxes
aan
Nehemiah de muur van Jeruzalem af te werken in 446/445/444 v. Chr.
(Nehemia 2).

Laat ons eens kijken naar de argumenten van mogelijkheid drie en


vier.

457 voor Christus als start: HET ENIGE HAALBARE DECREET,


GEWELDIGE PRECISIE, VOLGENS SOMMIGEN, OF OOK WEER NIET?

Hoe kunnen we iets zinnigs maken uit de profetie van Danil van de
zeventig weken? De profetie van de zeventig weken in Danil 9:24-27 is N
VAN DE MEEST OPMERKELIJKE VOORSPELLINGEN OVER LANGE
AFSTAND in de hele Bijbel. Dit is waarschijnlijk een van de meest besproken
zaken, door studenten en geleerden van elke overtuiging in het spectrum van
de christelijke kerk. En toch, als het zorgvuldig wordt onderzocht in het licht
van alle relevante gegevens van de geschiedenis en de beschikbare
informatie uit andere delen van de Schrift: het is heel duidelijk EEN
NAUWKEURIGE VOORSPELLING van het moment van de komst van
Christus en een vooruitblik van de bloedstollende laatste akte van het drama
van de menselijke geschiedenis vr die wederkomst. (G.L.
Archer,Encyclopedia of Bible Difficulties, Zondervan, 1982, blz.289).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 118

Als, dan, het decreet van 457 toegekend aan Ezra, als de terminus a quo
is genomen, dat is de aanvang - voor de 69 heptaden - of 483 jaar, komen we
uit bij het PRECIEZE JAAR van de verschijning van Jezus van Nazareth als
Messias (of Christus): 483 minus 457 komt uit op AD 26. (...) Een zeer
OPMERKELIJKE NAUWKEURIGHEID in de vervulling van een dergelijke oude
profetie. Alleen God kon met een dergelijke GEWELDIGE PRECISIE iets
voorspeld hebben over de komst van zijn zoon: het TART ALLE
RATIONALISTISCHE UITLEG. (G.L. Archer, Encyclopedia of Bible
Difficulties, Zondervan, 1982, blz.290,291.)

(...) Wij merken op dat vers 25 - de herbouw van de stad Jeruzalem met
straten en grachten - zal worden afgerond binnen negenenveertig jaar en
specificeert de terminus a quo. ( ...) Als, dan, het a quo (begin) voor het
decreet in vers 25 gerekend wordt als 457 v.Chr. (De datum van Ezras
terugkeer naar Jeruzalem), dan kunnen we berekenen dat de eerste zeven
heptaden lopen van 457 tot 408. De tijd binnen welke de herbouw van de
muren, straten en grachten werden voltooid. Dan tellen we van 408 de
tweenzestig heptaden uit, ook vermeld in vers 25, en komt tot AD 26 (408 is
26 jaar minder dan 434). Maar eigenlijk kunnen we toch uitkomen met AD 27,
sinds een jaar ongedaan is gemaakt met onze rekening want als we
rechtstreeks van 1 v.Chr. op n.Chr 1 gaan, is er geen jaar nul tussenin. Als
Christus gekruisigd werd op 14 Abib 30 AD, zoals algemeen wordt
aangenomen () zou dit uitkomen op EEN OPMERKELIJK EXACTE
VERVULLING van de voorwaarden van vers 25. Het openbaar leven van
Christus, vanaf het moment van zijn doop in de Jordaan tot aan zijn dood en
opstanding in Jeruzalem, moet ongeveer drie jaar hebben geduurd. De 483
jaar na de start van het decreet van Artaxerxes tot het einde is dan AD 27,
het jaar van de komst van de Messias als heerser (nasi). Het was inderdaad
na de tweenzestig zevens - drie jaar nadien - dat de Gezalfde werd
afgesneden. (G.L. Archer, 1985, Daniel, in Gaebelein, F.E., ed., Expositor's
Bible Commentary, Vol. 7: Daniel and the Minor Prophets, Zondervan,
blz.113,114.)

Met behulp van de datum van 457 vr de christelijke rekening als


uitgangspunt, zoals voorgesteld door sommige geleerden, en de twee reeksen
weken opgeteld (7 x 7 + 7 x 62), dan komen we bij een totaal van 483 jaar,
eindigend op 27 van de christelijke rekening, het duidelijke jaar dat Jezus
begon aan zijn openbaar getuigenis. [De reden dat er slechts 483 jaar van
457 v.Chr. tot en met 27 CE zijn - in plaats van 484 jaar - is omdat er geen
nul-jaar bestaat. Met andere woorden, wij rekenen direct met ingang van 1
voor in de christelijke rekening tot 1 na de christelijke rekening.] WAT EEN
ONGELOFELIJK NAUWKEURIGE PROFETIE ZOU DIT ZIJN! (Michael L.
Brown, Answering Jewish Objections to Jesus, Objections to Messianic
Prophecy, Vol. 3, Baker, Third printing, 2006, blz.102,220).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 119

maar de WERKELIJKE FEITEN van deze profetie zijn het meest


VERBAZING-WEKKEND en wel als volgt: De datum waarop de 70 weken
moesten worden geteld was het decreet om Jeruzalem weer op te bouwen. Er
waren drie decreten uitgevaardigd door de Perzische koningen voor dit doel
(536 vC, 457 vC, 444 vC, zie onder Ezra). De belangrijkste opdrachtgever was
deze van 457 v.Chr. De 70 weken zijn onderverdeeld in 7 weken, 62 weken en
1 week (25,27). Het is moeilijk de toepassing van de 7 weken in te zien,
maar de 69 weken (met inbegrip van de 7) zijn gelijk aan 483 dagen, dat wil
zeggen, vanuit de jaar=dag theorie (Ezechil 4:6), is dat in de algemeen
aanvaarde interpretatie = 483 jaar. Deze 483 jaar is de periode tussen het
decreet om Jeruzalem te herbouwen en de komst van de Gezalfde (25). Het
decreet om Jeruzalem te herbouwen, zoals hierboven vermeld, is 457 v.Chr.
Het toevoegen van 483 jaar aan het jaar 457 v.Chr. brengt ons bij AD 26, het
jaar dat Jezus werd gedoopt en begon met zijn openbare bediening. EEN
ZEER OPMERKELIJKE VERVULLING VAN DE PROFETIE VAN DANIL,
ZELFS OP HET JAAR NAUWKEURIG. Verder werd Jezus gekruisigd binnen 3
jaar, dat wil zeggen in het midden van de ene week de Gezalfde werd
afgesneden maar het was een zuivering en de zonde werd weggedaan en
eeuwige gerechtigheid kwam tot stand (24,26,27). ZO VOORSPELDE
DANIEL NIET ALLEEN HET TIJDSTIP WAAROP DE MESSIAS ZOU
VERSCHIJNEN, MAAR OOK DE DUUR VAN ZIJN OPENBAAR OPTREDEN,
en zijn verzoenende dood voor de zonde van de mens. (H.H. Halley, Halley's
Bible Handbook: An Abbreviated Bible Commentary, [1927], Oliphants,
Twenty-fourth edition, 1965, blz.349).

De zeventig zevens worden meestal verstaan als weken van jaren (het
woord zeven kan ook betekenen week, zie. NIV noot), maar de
gebruikelijke vrouwelijke vorm voor week die optreedt op een andere plaats
in het OT, wordt hier niet gebruikt. Bovendien, in overeenstemming met het
gebruik elders gevonden in dit boek, wil Danil ons door deze zeventig
heptaden zegen dat het is als zeventig eenheden van zeven jaar, of
zeventig keer zeven jaar (dat wil zeggen, 490 jaar). Deze jaren zijn
afgekondigd door Gods vooraf bepaalde plan door de eeuwen heen en nu
worden geconfronteerd, tot Daniel aangekondigd in EEN VAN DE MEEST
VERBAZINGWEKKENDE ONTHULLINGEN van de toekomst om te vinden in
het OT. Maar let er op dat de heptaden voor het volk van Danil Isral
bestemd zijn en voor hun hoofdstad, Jeruzalem. (W.C. Kaiser Jr., The Messiah
in the Old Testament, Zondervan, 1995, blz.202).

De terminus a quo, de aanvang, van deze negenenzestig weken van het


jaar wordt verklaard met het starten van de uitspraak van het woord (of
decreet) om Jeruzalem te herstellen en te bouwen (ver 25). Dit kan verwijzen
naar het goddelijke decreet, of een van de drie historische
uitvoeringsdecreten: (1) decreet van koning Cyrus in 538 voor Christus (Ezra
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 120

1-4), (2) de brief van ARTAXERXES AAN EZRA IN 457 v. Chr (Die blijkbaar
ook de bevoegdheid omvat de muren rond Jeruzalem te bouwen, cfr. Ezra 7.6,
7; 9,9), (3) het bevel tot Nehemia in 445 vr Christus voor het uitvoeren van
de herbouw van de muren (dat Ezra niet had kunnen bereiken). Van deze
keuzes moet (1) worden uitgesloten omdat ze nergens in de tijd van Christus
uitkomt, (3) komt te laat, tenzij maanjaren gebruikt zijn in de berekening.
Alleen (2) komt volgens het gebruik van regelmatige zonnejaren uit, want het
geeft het resultaat van AD 27, of het begin van de bediening van Christus.
Ezra en Nehemia zijn een verslag van de herbouw van Jeruzalem in
negenenveertig jaar in een benauwdheid der tijden. Vervolgens komen de
tweenzestig weken, waarna de Messias werd afgesneden voor de zonde. (H.
Lindsell, ed., Harper Study Bible, Revised Standard Version, Zondervan,
1964, Nineteenth printing, 1983, blz.1312,1313).

Tot Messias, de Prins, zijn zeven weken en zestig en twee weken [vers
25], dat zijn de eerste 483 jaar van de periode, waarbij de laatste 7
uitgeschakeld worden. Maar 483 jaar vanaf het BEGIN VAN 457 v.Chr.
werden afgesloten tijdens het begin van 27 AD, die (sinds de geboorte van
Jezus 4 jaar eerder was dan onze jaartelling) wat zou samenvallen met Zijn
doopsel, van ongeveer 30 jaar oud, wanneer de afdaling van de Heilige
Geest op hem geopenbaard werd en de zalving met de Heilige Geest, de
Christus plaats had. Meer nog, de gehele periode van 70 weken is verdeeld in
drie opeenvolgende perioden, 7, 62, 1 (...) Elk woord in deze gecondenseerde
profetie heeft zijn plaats en betekenis en de verdeling zou nietszeggend zijn,
tenzij er iets aan werd toegewezen in dit eerste gedeelte. De tekst gaat er toe
wijzen. Die zegt: hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in
de druk der tijden. De boeken van Ezra en Nehemia geven de uitleg erbij.
Ezra kwam naar Jeruzalem, in v.Chr. 457; hij werkte bij het herstel van het
Joodse staatsbestel, binnen en buiten, voor 13 jaar, voordat Nehemia werd
gezonden door Artaxerxes, BC 444. [Neh 2:1 e.v.] ... We hebben zondermeer
voor deze periode de twee grote restauratoren van het Joodse staatsbestel,
Ezra en Nehemia werken eensgezind, OVER EEN TIJD VAN IETS MEER DAN
45 JAAR... (E.B. Pusey, Daniel the Prophet, Nine Lectures, Delivered in the
Divinity School of the University of Oxford. With Copious Notes. Funk &
Wagnalls, 1885, blz.189-191).

Waarschijnlijk was het Ezra, de schrijver, die het woord gaf van herstellen
en om Jeruzalem te bouwen in het voorjaar van 457 v. Chr. (...) Dit is de
terminus a quo van de passage. Gerekend vanaf die datum - zeven zevens en
tweenzestig zevens jaren - zou het duren voordat de Messias-Prins zou
verschijnen. Zeven jaar zevens zijn gelijk 49 jaar: tweenzestig zeventallen
gelijk aan 434 jaar. (...) 483 jaar afgetrokken VAN HET UITGANGSPUNT VAN
457 VOOR CHRISTUS dan is het jaar 27 n.Chr bereikt. In het moderne
systeem van het tellen van jaren is er geen jaar nul. Van daaruit moet het jaar
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 121

AD 27 worden verminderd met n jaar voor chronologische nauwkeurigheid.


Volgens Daniel, zou de Messias-Prins verschijnen in AD 26. Het is TOCH MEER
DAN TOEVAL DAT HET DOOPSEL VAN JEZUS ZICH IN AD 26 VOLTROK.
[Finegan (HBC, pp. 259-69) dateert het doopsel van Jezus in november, AD
26.] Op dat moment stelde Johannes Hem voor aan de natie, als hun Messias,
het Lam van God dat de zonden van de wereld wegneemt. (J.E. Smith, What
the Bible teaches about the promised Messiah: An In-depth Study of 73 Key
Old Testament Prophesies About the Messiah, Thomas Nelson, 1993, blz.386).

De Traditionele interpretatie. Dit standpunt wordt vertegenwoordigd door


E. B. Pusey, Daniel the Prophet, een uitstekend commentaar dat is afgedrukt
in de Barnes Notes serie. Pusey begint het tellen van de zeventig weken in
458 voor Christus, het decreet van Artaxerxes aan Ezra. De eerste
negenenveertig jaar, die ook het werk van Nehemia omvatten, beindigen in
409 voor Christus. De gezalfde is Christus, die gedoopt werd in AD 26 en
onmiddellijk daarna begon zijn Messiaanse bediening. Hij was afgesneden
door zijn dood aan het kruis. De prins, die is genoemd om te komen tot het
oordeel over Jeruzalem: is Christus of Titus, die dan fungeert als een
vertegenwoordiger voor Christus. Het verbond dat moet worden bevestigd is
het Nieuwe Verbond (Testament) van Christus. Het Oude Testamentische
systeem van offergaven eindigde in het midden van de zeventigste week,
toen Christus aan het kruis stierf (AD 30). De zeventigste zeven eindigt met
de steniging van Stefanus, de joodse afwijzing van het Nieuwe Testament, en
de roeping van Paulus (AD 33). (J.E. Smith, What the Bible teaches about the
promised Messiah: An In-depth Study of 73 Key Old Testament Prophesies
About the Messiah, Thomas Nelson, 1993, blz.390).
Danil 9:25- Het uitgangspunt van de zeventig weken staat vermeld in
vers 25: een decreet om Jeruzalem te herbouwen. De opdracht moet zijn
een opdracht. De Perzische keizers hebben in totaal vier decreten gegeven,
dus hebben we een keuze te maken van wat het beste past bij de feiten. HET
ENIGE HAALBARE DECREET is deze gemaakt door ARTAXERXES I IN 457
v.Chr. Dat is de terugkeer onder Ezra, de schrijver (Ezra 7:1-10). Gabril splitst
de eerste negenenzestig weken in zeven weken (negenenveertig jaar) en
tweenzestig weken (434 jaar). Tijdens de negenenveertig jaar 457 tot 408
voor Christus, werd Jeruzalem herbouwd. Na deze tijd was Jeruzalem een
volledig functionerend handelscentrum in een fort. DAT VOLDOET PRECIES
AAN DE PROFETIE. Uit Forerunner Commentary op
bibletools.org/index.cfm/

Zevende dags-Adventisten hebben een site


http://www.dagelijksmanna.net/index.html
De grootste tijdsprofetie Les 14
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 122

Zeven weken en twee en zestig weken zijn negen en zestig weken of 483
profetische dagen (483 letterlijke jaren). Gerekend vanaf de herfst van 457
voor Christus brengen 483 jaren ons tot de herfst van 27 A. D. Volgens de
profetie verschijnt dan de Messias. Messias is het Hebreeuwse woord voor
gezalfde. De Bijbel vertelt ons hoe God Hem (Jezus Christus)met de Heilige
Geest en met kracht heeft gezalfd. Handelingen 10:38. Deze zalving vond
plaats bij Zijn doop (Joh. 1:32). Jezus werd gedoopt in de herfst van 27 A. D.,
op HET PRECIEZE TIJDSTIP voorzegd in de profetie van Daniel.
********
445 of 444 voor Christus als start: EXACTE TIJD VOORSPELD,
BOVEN ELKE REDELIJKE TWIJFEL, VOLGENS SOMMIGEN, OF OOK WEER
NIET?

Het volgende is een citaat uit The Wonders of Prophecy, van John
Urquhart, Charles C. Cook, Fifth Edition. Een woord of twee van uitleg zal het
nu volledig duidelijk maken. De 476 jaren van toepassing brengen op de
voorspelling van dit punt (446 jaar vr de geboorte van onze Heer) vinden
we dat we zijn teruggebracht tot die gebeurtenis en is er meer dan 30 jaar
over gelaten. Dat het jaar 30 AD is opgegeven als dat van het afsnijden van
de Heiland in zijn kruisiging. Terwijl iedereen zal voelen HOE ONGEWOON
HET IS dat het jaar en de betrokken maand, de maand Nisan - van de dood
van onze Heer eeuwen tevoren voorzegd was, kunnen sommige
veronderstellen dat er toch een lichte onnauwkeurigheid was. Er wordt ons
verteld (Lucas 3:23) dat Jezus met dit getuigenis begon toen hij ongeveer 30
jaar oud was. Het jaar 30 AD zou derhalve het jaar zijn waarin zijn openbaar
leven zou beginnen en niet het jaar van zijn kruisiging zijn. DE SCHRIFT IS
ABSOLUUT NAUWKEURIG. Wanneer de scheiding tussen de tijd voor
Christus en de tijd na Christus werd gemaakt, was het jaar 1 na Christus, in
werkelijkheid het jaar 5 na Christus. Het jaar 10 in feite het jaar 14 AD, en het
jaar 30 het jaar 34 na Christus. En zo is het jaar 30 na Christus in onze
tijdrekening echt het jaar van onze Heer de dood. De chronologie heeft
gedwaald, ER WAS GEEN FOUT IN DE SCHRIFT; en het offer dat werd
aangeboden OP DE AFGESPROKEN TIJD, dat zal herdacht en gevierd
worden tot in de eeuwigheid.

Op http://www.tribulationperiod.com/ staat een artikel van 30 november,


2007, Daniels 70 Weeks of Years Prophetic Wall Uncovered! We citeren: De
profetie van 70 jaarweken in Danil 9:24-27 is misschien wel de MEEST
VERBAZINGWEKKENDE PROFETIE IN HET OUDE TESTAMENT. (...) Al
deze dingen maken het moeilijk om te beslissen welke van de vier decreten
van toepassing is op Danil 9:25. Waren wat Danil aangeeft, zonnejaren van
365,25 of profetische maanjaren van 360 dagen? WAARSCHIJNLIJK
BEDOELDE HIJ JAREN VAN 360 DAGEN.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 123

Op http://home.insightbb.com/~callihan/24Jul05Sermon%20Daniel.htm
vonden we van John E. Callihan, Daniel 9:20-27, Seventy Sevens, versie
van 24 July 05 en de man zegt er dit: Hoe geweldig is het dat wanneer we
HET MEEST WAARSCHIJNLIJKE DECREET kiezen en gebruik maken van het
maanjaar (soms ook wel profetische jaar genoemd), en de 69 zevens tellen,
we ongeveer belanden bij het tijdstip van de kruisiging. Hij kiest 445 of 444
als de start van de vervulling van Danil 9.
Op http://ldolphin.org/70weeks.html er is een artikel uit NW Hutchings,
Seventy Prophetic Weeks of Daniel. We citeren: Door de overgrote
meerderheid van de Bijbelse autoriteiten is het aangenomen dat Christus
gekruisigd werd op de leeftijd van 33 1 / 2 jaar. Daarom vond deze plaats in
n.Chr 34. Er is ontdekt en dat is op grote schaal gemeld in duizenden
betrouwbare publicaties, dat er een fout van 4 jaar werd gemaakt door de
Romeinen bij het opzetten van hun kalender, dezelfde kalender die we nu nog
gebruiken. Dit was een plus factor, daarom hebben wij aan de 34 jaar, 4 jaar
toe gevoegd. Vervolgens hebben 483 jaar van de 69 weken afgetrokken, de
som van 34 jaar en 4 jaar, en KOMEN WE UIT OP 445 JAAR. Artaxerxes
ondertekende toen het decreet om Jeruzalem te herbouwen in 445 voor
Christus, waaruit BOVEN ELKE REDELIJKE TWIJFEL dat Jezus Christus de
Messias van Isral. De Messias moest worden afgesneden in AD 34, en
Christus is de enige persoon die de geschiedenis inging met de bewering dat
hij de Beloofde was.

Van Thomas Ice vonden we op The Seventy Weeks of Daniel, Part VI, on
http://ldolphin.org: Ik denk dat ik aangetoond heb in mijn vorig artikel dat het
uitgangspunt voor de profetie in Danil 9:25 het decreet van Artaxerxes
(Nehemia 2:5-8,17,18) is om Jeruzalem te herbouwen. In dit artikel hoop ik
aan te tonen dat het decreet werd gegeven aan Nehemia OP 5 MAART, 444
BC (...) Een andere waarde van de letterlijke benadering komt van Dr Hoehner
waar deze profetie een EXACTE TIJD VOORSPELD waarin de Messias van
Isral te voorschijn zou komen in de geschiedenit. 41 En toen Hij nog
dichterbij gekomen was en de stad zag, weende Hij over haar, 42 en zeide:
Och, of gij ook op deze dag verstondt wat tot uw vrede dient; maar thans is
het verborgen voor uw ogen. 44 en u omsingelen en u van alle zijden in het
nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen in u
geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God
naar u omzag. (Lucas 19:41-42, 44). Hoe kon Isral kennis hebben van de tijd
van hun bezoeking? Van een letterlijke interpretatie van de profetie van
Danil.
John Walvoord publiceerde: EVERY PROPHECY OF THE BIBLE, Chariot
Victor Publishing, 1999. Pagina's 248-259 hebben met 'Daniel's Zeventig
weken' te maken heeft: Geleerden verschillen van mening over de vraag of
de precieze datum is de laatste maand van 445 voor Christus of de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 124

eerste maand van 444 voor Christus. Hoewel wetenschappers blijven


verschillen over het onderwerp is de meest plausibele verklaring de 444 v.Chr.
datum, omdat DEZE PRECIES WERKT met de vervulling van de profetie en
ook samen valt met de werkelijke wederopbouw van de stad. Deze
interpretatie biedt de meest letterlijke uitleg zonder daarbij een aantal van de
specifieke kenmerken van de profetie.

In tabelvorm ziet het er zo uit BRON: Bijbels-panorama.nl

Norbert Lieth, schreef over Danil 9 de brochure: Profetie - kort en


krachtig De 70 jaarweken van Danil Een bewijs voor de waarheid van de
Bijbel Het verscheen bij Middernachtsroep waar men er volgende reklame
over maakt. De openbaring van de 70 jaarweken in Danil 9 is een van de
sterkste bewijzen om te laten zien hoe nauwkeurig Gods Woord in vervulling
gaat. Heel precies wordt daarin het verloop van de heilsgeschiedenis, het lot
van Israel, de komst van de Messias en het handelen van God met de naties
voorzegd. De exacte overeenstemming van reeds plaatsgevonden
gebeurtenissen met de profetien van Danil 9 IS ADEMBENEMEND. Wat de
levende God in gecomprimeerde vorm door de profeet Danil openbaart, is
een bemoediging voor elke christen en moet iedere scepticus aan het denken
zetten.

We citeren van http://www.allabouttruth.org/dutch/bijbelse-profetie.htm in


het artikel Bijbelse Profetie - Goddelijk Genspireerd: De profetie stelt: 69
weken van jaren (69 x 7 = 483 jaar) zouden voorbijgaan tussen de
verordening om Jeruzalem te herbouwen en de komst van de Messias. Dit is
volgens de Babylonische kalender die 360 dagen telt, omdat het boek Danil
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 125

in Babylon werd geschreven tijdens het Joodse gevangenschap na de val van


Jeruzalem. Dus, 483 jaren x 360 dagen = 173,880 dagen. Volgens de
verslagen die door Sir Henry Creswicke Rawlinson in het Shushan (Susa)
Paleis werden gevonden, en die door Nehemia 2:1 worden bevestigd, werd
DEZE VERORDENING OP 14 MAART, 445 VOOR CHRISTUS, uitgevaardigd
door Artaxerxes Longimanus. PRECIES 173,880 dagen later, op 6 April, 32 na
Christus, rijdt Jezus op een ezel Jeruzalem binnen (hiermee de profetie in
Zacharia 9:9 vervullend).

Op http://www.windmillministries.org/frames/NL-CH24-8A.htm staat een


artikel: Bewijsstuk #13: Daniels zeventig weken We citeren uit het bijna
slot: Voor de volledigheid volgen hieronder nog paar opmerkingen over deze
analyse om in overweging te nemen:
De exacte dag in het jaar dat de profetie van start ging is niet bekend.
We weten alleen dat dit de Joodse maand Nisan was. De berekende
datum van 6 maart, 444 BC lijkt met de gegeven informatie
overeen te komen. ()

Analyse van de profetie:

Zelfs de meest extreem voorgestelde late datering van Danil, van de


tweede eeuw BC, gecombineerd met het bewijs van de Dode Zeerollen
en de Septuagint, leidt nog steeds tot de conclusie dat deze profetie
eeuwen voor haar vervulling was geschreven.

HET IS EXPLICIET EN GEDETAILLEERD. Het specificeert een


startpunt, een tijdsperiode en de voorspelde gebeurtenis zelf.

APPENDIX I: Enkele wiskundige problemen in de leer dat 1 profetisch jaar =


360 dagen.

Anderson, een onderzoeker bij Scotland Yard,


heeft met behulp van een leer van 360-dagen per
jaar, berekent dat er 173.880 dagen van het decreet
zijn om de stad Jeruzalem te herstellen tot op de
triomfantelijke intocht van Jezus in de stad. Dit is
wat Walvoord erover zei: Het is gebruikelijk dat de
Joden rekenden met twaalf maanden van elk 360
dagen en daarbij af en toe een dertiende maandaan
toegevoegd wanneer het nodig is de kalender te
corrigeren. Walvoord liegt hier minstens tweemaal
in eenzelfde zin. Zie verder. De dispensationalisten
(zoals Clarence Larkin, Tim LaHaye, Hall Lindsey,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 126

enz.) nemen de start van de profetie van Danil 9:24-27 vanaf Nehemiah 2.
We geloven dat men hier niet moet starten met de profetie. Ze hebben
trouwens enkele variaties op die berekening, een start in 446 of 445 of 444 v.
Chr. Opgepast er bestaat gn jaar nul. Want van 1 voor Chr. tot 1 n
Christus is slechts n jaar en geen twee zoals wel eens gedacht wordt. We
denken dat men niet vanaf Ezra 7:12-26 mag tellen, zoals men doet onder het
dispensationalisme omdat dit, in onze visie, niet overeenkomt met wat de
profetie zegt in Jesaja 44/45. Het bevel tot herstel van JERUZALEM als stad is
gegeven door Kores in 538 v. Christus.

Van Dr. Thomas Ice voorvechter van de bedelingenleer verscheen op de


site van www.pre-trib.org/ The Seventy Weeks of Daniel. Hij bespreekt er
onder andere de nieuwe stelling van Harold Hoehner dat Nehemia start in 444
v. Chr. en heeft er enkele hoogdravende woorden: Dr. Hoehner heeft een
waterdicht bewijs gegeven voor het verstaan van het begin en einde van de
eerste negenenzestigste weken van Danil. () Tot op heden heeft niemand
het werk dat Dr. Hoehner heeft gedaan, degelijk weerlegd. Het is de volle
ondersteuning van de letterlijke interpretatie van de profetie van Danil en is
voor zover de enige aanpak die de cijfers laat kloppen (wij onderlijnen
en zetten in zwart). Maar dat is niet zo en doet de echte waarheid geweld aan.
Dr. Hoehner is op zijn minst driemaal verkeerd. Zie de slottabel verderop of ga
naar het Internet voor Bob Pickle, An Examination of the Chronological
Difficulties of Hoehner and Ices Calculations of Daniel 9s First 69 Weeks. Op
http://www.pickle-publishing.com/

Men rekent dus in sommige kringen, vrij recent zo:


Bij gebruikmaking van de (geaccepteerde) 360 dagen [maand] rekening
verkrijgen we dit resultaat. De vermenigvuldiging van 69 weken X zeven
dagen voor elke week geeft een totaal van 173.880 dagen. Het verschil
tussen 444 n. Chr. en 33 na Chr. is 476 zonnejaren. Door de
vermenigvuldiging van 476 met de lengte van een ZONNEJAAR, dat is
365,24219879 of 365 dagen, 5 uren, 48 minuten, 45,975 seconden, bekomt
men 173.855,28662404 dagen of 173.855 dagen, 6 uren, 52 minuten en 44
seconden. Zodat we nog slechts 25 dagen moeten toevoegen tussen 444 n.
Chr. en 33 na Chr. Wanneer we de 25 dagen van 5 maart (van 444 v. Chr.),
rekenen tot 30 maart (van 33 na Chr.), dan is dat 10 Nissan [van de Joodse
kalender] van het jaar 33 na Christus. De dag van de triomfantelijke tocht van
Jezus in Jeruzalem (we parafraseren Hoehner).

Dat klopt allemaal natuurlijk niet met de werkelijkheid van 1 jaar = 365
1/4 dagen. Maar ook 360 dagen interpreteren als dagen van een
profetisch jaar doet de Bijbel NERGENS EN NOOIT. Door een jaar aan te
passen als een profetisch jaar van 360 dagen, zijn 476 gewone jaren gelijk aan
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 127

483 profetische jaren. De dispensationalisten hebben hun rekening laten


kloppen. Dat kan natuurlijk slechts indien er werkelijk zoiets bestaat als een
profetisch jaar van 360 dagen. Die visie trachten ze als volgt te bewijzen.
Dispensationalisten zeggen dat Mozes een kalender had van 360 dagen in een
jaar van 30 dagen in n maand. Hij zou die gebruikt hebben in het verslag
van de zondvloed. De argumentatie die men gebruikt zijn dan de volgende:
Genesis 7:11: In Noachs zeshonderste levensjaar, in de tweede maand
op de zeventiende dag der maand, op die dag braken alle sluizen der
grote waterdiepte open en werden de sluizen des hemels geopend.
Genesis 7:24: En de wateren hadden de overhand over de aarde,
honderd vijftig dagen lang.
Genesis 8:3,4: en de wateren vloeiden gestadig van de aarde weg.
Aldus namen de wateren na verloop van honderd vijftig dagen af. En
in de zevende maand, op de zeventiende dag der maand, bleef de ark
vastzitten op het gebergte van Ararat.

Van de 17de dag van de tweede maand tot de 17de dag van de zevende
maand is volgens deze rekening (van Mozes of van diegenen van wie Mozes
het verhaal overschreef) gewoon, 5 maanden = 150 dagen. Daar valt niets op
aan te merken. Alleen mogen we niet zeggen dat hier zou staan dat
n maand = 30 dagen. Want dat staat niet in het verslag. Stel dat
men toen rekende met alternatief maanden van 29 dagen en 31 dagen. Ook
dan is de som van 5 maanden = 150 dagen. Wat denkt u van deze rekening
die de onze is:

Februari = 28 dagen
Maart = 31 dagen
April = 30 dagen
Mei = 31 dagen
Juni = 30dagen
Juli = 31 dagen, een mooie optelling van bijna 180 dagen (181
inclusief?), zes
maanden in het totaal of 6 x 30!

Mozes was echter ook geen dommerik: zelfs indien hij rekende met maanden
van 30 dagen dan moet hij om het jaar rond te maken op het einde van die 12
maanden van 30 dagen nog de ontbrekende dagen invoeren. Want Mozes
heeft van God in de Thora een instructie gekregen te rekenen volgens de
maan EN de zon. Dat is wat men gedaan heeft in Egypte honderden jaren
lang: een jaar van 360 dagen rond, maar ze hadden geen feesten die
berekend waren op de stand van de maan, de Joden wel. Bij de Joden heeft zo
een jaar van 360 dagen NOOIT bestaan, niet bij Mozes en niet in de rest van
het OT. We gaan nu nog een stap verder. Er staat niet dat daarom in die tijd
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 128

n jaar gelijk is aan 360 dagen. En er staat ook niet dat daarom n
profetisch jaar = 360 dagen. Dat zijn twee conclusies die voortijdig en zonder
nige dwingende reden door de leerlingen van het dispensationalisme
gemaakt worden. Wanneer we Schrift-met-Schrift vergelijken dan is er nog een
tekst dwingend aan de orde. Dit staat in Handelingen 7:22: En Mozes werd
onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren en was machtig in zijn
woorden en werken.

In de astronomische rekeningen van de Egyptenaren duurde n jaar


365 1/4 dagen lang en niet 360 dagen lang. Egyptenaren hebben een tijd de
rekening gehad van 360 dagen maar dat was niet de werkelijke kalender
maar een berekening vanuit een religieuze overweging. Wat men wel had,
waarschijnlijk om praktische redenen; is dat n jaar bestond uit 12 x 30
dagen plus 5 supplementaire dagen. En dat 1/4 dagen schoof gewoon op.
Mozes opgevoed als een prins der Egyptenaren moet dat geweten hebben.
Maar dat is niet de BIJBELKALENDER. Hij zal in Genesis dus niet zomaar over
profetische jaren gesproken hebben van 360 dagen. Dat gedeelte heeft niets
met profetie te maken heeft. De vloed was de vervulling van een profetie.
Want het verhaal van de vloed begint wanneer God aan Noach laat weten dat
er 120 jaar later een vloed komt om de goddeloosheid van de aarde te vegen.
Dt is een profetie. En indien er zoiets bestaat als een profetisch jaar dan
moet het hier gerekend worden; 120 x 360. Maar al dezen wie zo een jaar
willen aannemen rekenen voor deze profetie van 120 jaar niet volgens de
kalender van 360 dagen per jaar. Ik ken er geen enkele. Dat wil zeggen dat
men het niet toepast waar het hoort en gebruikt waar er geen profetie aan te
pas komt. Begrijpt u het? Ik niet! Dit staat er in de Bijbel over die
vloedperiode:

DATUM vanaf
de ouderdom GEBEURTENIS BRONTEKST
van Noah
God gebied Noah een ark te bouwen, Genesis 6:14-
Jaar 480.
om later dieren in te verzamelen. 21.
de
Jaar 600: 10
Noah moet de ark vullen met dieren. De
van de 2de Genesis 7:4.
vloed zal beginnen in 7 dagen.
maand.
Jaar 600: 17de
Waterdiepten gaan open. De regens
van de 2de Genesis 7:4 en
beginnen te stromen. Ze vallen voor
maand. 10,11.
veertig dagen en veertig nachten.
Jaar 600: 27st
van de 3de De regen stopt. Genesis 7:12.
maand.
Jaar 600: 17de De aarde staat onder water voor 150 Genesis 7:24
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 129

van de dagen. De ark komt tot rust op de


7demaand. bergen van Ararat en de wateren en 8:3,4.
beginnen te zakken.
De wateren trekken terug tot deze
Jaar 600: 1st van
datum. Toppen der bergen worden Genesis 8:5.
de 10de maand.
zichtbaar.
Jaar 600: 11de
Noach zend een raaf uit en blijft nog 40
van de 11de Genesis 8:6,7.
dagen in de ark.
maand.
Jaar 600: 18de
van de 11de Noach zend een duif uit die terugkeert. Genesis 8:8,9.
maand.
Jaar 600: 25st
Noach zend opnieuw de duif uit die Genesis
van
terugkeert met een tak in de bek. 8:10,11.
de 11de maand.
Jaar 600: 2st van Noach zend een derde maal de duif uit
Genesis 8:12.
12de maand. die niet terugkeert.
Jaar 601: 1st van De aarde is bijna gedroogd. Noah opent
Genesis 8:13.
de 1st maand. de ark.
Jaar 601: 27st
De aarde is droog en men verlaat de Genesis 8:14-
van de 2de
ark. 19.
maand.

De profeten Danil, Ezra, en Nehemia leefden allen in de periode van


het Babylonisch en Medo-Perzisch rijk. De kalenders die men dan gebruikte
zijn gekend als de lunisolare rekening. n jaar bestond er uit 12 of 13
perioden van 29-dagen of 30-dagen, maanden genoemd. Men moest zo wel
rekenen omdat men keek naar de stand van de maan en de zon om de
kalender te rekenen. En gezien de maan 29 dag nodig heeft om rond de
aarde te draaien en op hetzelfde punt terug te keren, moet men nu eens 29
en een ander maal 30 dagen rekenen. Maar dat is niet alles. Men heeft dan
slechts 354 dagen per jaar wanneer men 12 maanden rekent. Rekent men er
n maand meer bij (dus 13 per jaar) dan klopt het niet, want dan zit men
vlug aan n volle maan teveel over een periode van 3 jaar. Men had dan het
systeem bedacht om over een periode van 19 jaar zeven maal een dertiende
maand in te voeren. En dan klopt alles ongeveer op enkele minuten na, de
omwentelingen van de aarde rond de zon en deze van de maan rond de aarde
lopen dan ongeveer gelijk of synchroon. Deze manier van maand-jaar
berekening gebruiken de Joden nu nog.

De stelling waarvan we dan moeten uitgaan is deze: er is geen enkele


reden om een profetisch jaar van 360 dagen aan te houden. Dat bestaat niet
dan slechts in de verbeelding van enkelen. Men staat niet meer op de vaste
grond. En daar een theologisch bouwwerk op bouwen is ondoordacht. In The
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 130

Cambridge History of Iran Volume 2, The Median and Achaemenian Periods,


(Edited by Ilya Gershevitch, Cambridge, MA, USA: Cambridge University Press,
1985, blz.750 staat het volgende: Er is geen reden aan te nemen dat er iets
is als een rond jaar van 360 dagen () niet in de Perzische mythologische
lijst van regeerders of ergens anders in Iran. Het is een geleerde constructie,
zonder historische gronden, maar niettemin wijdverspreid ook onder recente
historici. Archeoloog Cyrus Gordon zegt in Opgravingen in Bijbelse grond:
Ook het Egyptische zonnejaar van 365 dagen heeft ons bereikt, zij het dan
met Juliaanse en Gregoriaanse verbeteringen. Met het zonnejaar hebben we
ook de maand van Egyptenaren gerfd, onafhankelijk van de fasen van de
maan. Bovendien komt onze dagindeling in vierentwintig uur, zoals zovele
westerse beschavingsvormen uit het land van de Faraos (Het Spectrum,
Aulapocket n553, 1960, blz.12.)

Berekening van Sir Robert Anderson


Sir Robert Anderson, geeft in The Coming Prince (Kregel, 1957, 10de uitgave),
blz.128 de volgende data:

START 14 maart 445 voor Chr. (1 Nissan)


EINDE 6 april 32 na Chr. (10 Nissan)

476 jaren x 365 dagen (per jaar) = 173.740 dagen


173.740 dagen
116 dagen (schrikkeljaren)
24 dagen (14 maart tot 6 april, inclusief) =173.880
dagen
----------------
173.880 dagen
360 dagen (voor een profetisch jaar)
---------------
483 jaren (of 360-dagen lengte)

In deze rekening moet men van n en ander uitgaan waar geen echte
zekerheid over bestaat. Spreekt Nehemiah 2:1 over een gebeurtenis die op de
eerste Nisan plaats vond? Gewoon elke dag van de maand zou passen in dit
verhaal zonder iets uit de tekst tegen te spreken! Dus opgepast met dit
axioma! Wanneer iets zeer belangrijk is moeten we ervan uitgaan dat de Bijbel
ons dat ook weet te vertellen. In Nehemiah 8:2 wordt dan iets gemeld op de
eerste dag van de zevende maand. Waarom? Omdat de Schrift die informatie
belangrijk acht. Dan moeten we ook vanuit Neh.2:1 besluiten dat de dag van
de gebeurtenis niet belangrijk is; de profetie komt niet in het geding indien
de start ervan enkele dagen later zou zijn. Het gaat niet om het rekenen van
de dagen, maar van de jaren! Daar gaat het dispensationalisme in de fout wat
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 131

betreft het begin van de periode. Want de 173.880 dagen zijn hier als een
wettekst in het systeem ingebakken.

En er is nog wat anders waarover onzekerheid bestaat. Sir Robert


Anderson telt van 14 maart tot 6 april geen 23 dagen maar 24. Hij rekent
beide dagen inclusief. Laten we een beetje mathematisch te werk gaan. Indien
we zeggen: we zullen elkaar morgen over deze zaak verder zien dan bedoelen
we n dag later en geen twee. Stel het is vandaag zondag en u spreekt af: ik
zie je daarover volgende week, dan bedoelen we zeven dagen later en niet
acht dagen later. Jaren, maanden en dagen worden niet inclusief opgeteld.
Bijvoorbeeld 1 Nisan van het jaar 5 tot 1 Nisan van het jaar 10 is niet = 6 jaren
maar in werkelijkheid 5 jaren. Het is de onderliggende (tussenliggende)
periode die men moet optellen. (Sommige dingen zijn natuurlijk afhankelijk
van het taalgebruik want in het Frans in une quizaine = letterlijk 15 dagen,
maar het is in werkelijkheid slechts 14 dagen.)

Dit maakt de berekening van Anderson totaal onmogelijk als


interpretatie; Christus sterft nadat de 69 ste week is gestopt (op Palmzondag)
maar die dood valt niet zelf in de 70 ste week. David Guzik, is n van de
schrijvers die een groot aandeel hebben in de Blue Letter Bible. Hij schreef
ook een Study Guide for Daniel 9: Niemand vandaag is in staat
dogmatisch te verklaren dat Sir Robert Andersons berekeningen
ONMOGELIJK zijn. Dit is een citaat van Walvoord, dat we tevergeefs hebben
trachten terug te vinden, maar we hebben ook maar 4 boeken van deze man.
Als het waar is wat Guzik schrijft en ik heb geen reden eraan te twijfelen, dan
het merendeel van dezen die in de dispensatieleer geloven fout. De meesten
onder hen hebben namelijk ondertussen een andere uitleg dan wat Anderson
beweerde.

Berekening van Sir Robert Anderson AANGEPASTE VERSIE (die ook fout
is)

Er zijn in de berekeningen van R. Anderson slechts enkele varianten aan


te brengen en het systeem klopt nog minder dan wat hij beweert. Veronderstel
dat Nehemiah de brieven op 7 Nisan krijgt dus slechts n week later dan wat
R. Anderson zegt. Dan moeten we n week later starten na 14 Nisan:
namelijk 20 Nisan. Zodat er dan ook minder dagen zijn in het jaar 32 na Chr.
tussen 20 maart en 6 april.

START 20 maart 445 voor Chr. (7 Nisan)


EINDE 6 april 32 na Chr. (10 Nisan)

476 jaren x 365 dagen (per jaar) = 173.740 dagen


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 132

173.740 dagen
116 dagen (schrikkeljaren)
+ 17 dagen (20 maart tot 6 april) = 173.873 dagen
---------------
173.864 dagen
- 360 dagen (per profetisch jaar)
---------------
482 jaren (of 360-dagen lengte)
(plus 353 dagen)

Volgens deze telling is de laatste dag van de 69st week 17 Nisan, de dag
van de opstanding van Christus. Nu zegt de profetie van Danil dat de Messias
afgesneden wordt NA de 69ste week. Wat we hier voorstellen klopt dus ook niet
met de voorzegging. Dat wil ook zeggen dat deze van Anderson in zijn geheel
niet klopt. Slechts indien we zeggen dat de aanvang van de voorspelling
begint VR 5 NISAN kan de profetie juist zijn. Natuurlijk dan nog steeds
gerekend met de verkeerde visie dat n profetisch jaar = 360 dagen.

De visie van R. Anderson is dus verkeerd omwille van de volgende punten:


1) De begindatum in Nisan is verkeerd.
2) Een jaarkalenderrekening van 360 dagen bestaat niet.
3) De einddatum is dus ook verkeerd.
4) De inclusieve telling die hij gebruikt, is verkeerd.
5) Christus sterft in de periode die de breuk is tussen week 69 en 70.

Berekening van Gavin Finley volgeling van R. Anderson, AANGEPASTE


VERSIE (ook fout)

Op http://endtimepilgrim.org/ staan een reeks artikelen van Gavin Finley


MD, over THE 70 WEEKS OF DANIEL (130 bladzijden A4, we citeren enkele
zaken, soms zonder vertaling). Daar dienen we wat over te zeggen. De
schrijver is de belangrijkste verdediger van de berekeningen van Sir Robert
Anderson die we kennen. Het is een leerling van deze gewezen inspecteur van
Scotland Yard, maar gaat ook nog verder dan hem. Volgens Finley is Anderson
slechts een twee- of drietal dagen mis in zijn berekeningen. Dit is n van zijn
conclusies: All this notwithstanding, Sir Robert ANDERSON'S REMARKABLY
ACCURATE AND FAITHFUL WORK, perhaps set back in time by no more than 2-
3 days is recorded in his book, now available online, "The Coming Prince". IT
IS A LANDMARK PIECE OF SCHOLARSHIP still being published today long after
the first edition came out in 1894. His book should put to rest any historicist
or preterist notions that 70 weeks or 69.5 weeks have already been
completed (wij onderlijnen en onze hoofdletters). Robert Anderson (later Sir)
schreef in 1877 een brief naar informatie over maanstanden in de tijd van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 133

Nehemia aan de Astronomer Royal of Greenwich Observatory. Dit was het


antwoord:

ROYAL OBSERVATORY, GREENWICH.


June 26th, I877.
SIR,
I have had the moon's place calculated from Largeteau's Tables in Additions
to the Connaisance des Tems 1846, by one of my assistants, and have no
doubt of its correctness. The place being calculated for 444, March 12d.
20h., French reckoning, or March 12d. 8h. P. M., it appears that the said time
was short of New Moon by about 8h. 47m., and therefore the New Moon
occurred at 4h. 47m. A. M., March 13th, Paris time.
I am, etc.,
(Signed,) G. B. AIRY.
(Opgepast in wat volgt: in de Engelse taal is een komma = een punt voor ons
en is punt = komma.)

Gavin Finley rekent als volgt:

Let us not immediately assume that these 'years' are earthly years of
365.2422 days. This is where many have gone wrong in their calculations of
the 70 weeks of Daniel. Remember that these 'seventy weeks (sevens) of
years' are issued to us from the throne of God.
Dit moet het volgens hem zijn:
Het eerste deel van de 70 weken omvat 7 + 62 = 69 weken (heptaden).
Je moet het rekenen als 69 zevens of Bijbelse jaren.
Die 69 weken tijdspanne = 69 x 7 = 483 Bijbelse jaren.
483 Bijbelse jaren = 483 x 360 dagen = 173.880 dagen.
This is the all important time span. Our task now is to insert this time
segment between two auspicious dates in holy history. Hij laat het inpassen
in zijn schema als volgt: As we trace out the first 69 of the 70 weeks through
time we see that the time span began very early in the month of Nisan in the
20th year of Artaxerxes Longinus. (Nehemiah 2) This was the spring of 445
B.C. We know that it was soon after the new moon of Nisan because 173,880
days is 5,888 moons plus 8 days. Going back 8 days from Nisan 10, (Palm
Sunday) we get Nisan 2, (Sir Robert Anderson said it was Nisan 1 but this
difference is of little consequence) (wij onderlijnen). Wij zeggen: het bouwen
van de muur (muren) in Nehemia is NIET DE SLEUTEL om de profetie te
begrijpen. De sleutel is dat Kores de toelating geeft om naar Juda terug te
keren en een nieuwe tempel te bouwen. Jesaja hoofdstukken 44 en 45 zijn
vl belangrijker dan Nehemia 2.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 134

Toch blijft Finley beweren: As we have determined above, the 69 weeks


is a timespan of 173,880 days inclusive. This is 173,879 days for the
difference between the first and last days of the 173,880 days. The true solar
year astronomically is 365.242199 or 365.2422 days. How many years then is
in this interval of 69 "weeks"/sevens/173,879 days? Let us pull out our
calculators and see.
173,879 days divided by 365.2422 days
= 476.0649 years.
So the 69 weeks/sevens = 476 years plus a small fraction of a year.
That small fraction is 0.06492 of a year.
0.06492 x 365.2422 days per year = 23.7 days or 24 days.
And when is our finishing day? As we shall see the 173,880 day time line
comes to its terminus on a very auspicious day in the Passover month of
Nisan in 32 A.D., specifically Nisan 10 of that year. As we shall discover, it was
5,888 moons and 8 days later. ()
Having established a well fixed terminus for the 173,880 days let us
remember that this April 9 Palm Sunday date is 24 days further down the
solar year than the day of Nehemiah's edict 476 years and 24 days before. So
if we back up 24 days from April 9 we shall get to our Gregorian calendar date
in which Nehemiah went before the king and made his appeal to rebuild
Jerusalem. April 9 minus 24 days = March 16 of 445 B.C.
The question we must ask ourselves now is what date on the Hebrew calendar
is March 16? Well again we shall need to determine when the new moon for
Nisan 445 B.C. came through. Sir Robert Anderson's own data from the
Astronomer Royal of Greenwich gives us a new moon time of 0709 hrs. or
7:09 a.m. on March 13. Nehemiah was at Susa in Persia and 700 miles to the
east. This would give a new moon time for Susa about 45 minutes earlier than
this Jerusalem time. Would the new moon have been seen the following
morning when it was 24 hours old? It may well have been. Sir Robert
Anderson tagged this March 14 date as Nisan 1. But it might well have been
reckoned as Nisan 2. Again, this is not a big issue. A forty-eight hour window
after a passage of 476 years is exceedingly good accuracy! (wij onderlijnen).
Onthouden dus, dat Anderson, ex-inspecteur van Scotland Yard, wel eens twee
dagen mis zou kunnen zijn. Maar dan moeten we ook de SUPERLATIEVEN
WEG-LATEN, DAT ALLES TOT OP DE DAG NAUWKEURIG KLOPT IN DANIEL 9:24-
27. Volgens Andersons cijfers natuurlijk, want de profetie klopt om gans
andere redenen niet. Men moet zich niet achter zijn beroep verschuilen en
beweren, zoals men ook nu nog doet, dat hij alles nauwkeurig heeft
onderzocht zoals een dedective het zou gedaan hebben en tot die
verbluffende oplossing kwam.

Zoals zoveel kalenders uit vroegere tijd was die van de Joden gebaseerd
op de standen van de maan. Zodat iedereen die het geleerd was, aan de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 135

stand van de maan (des nachts) je kon vertellen welke dag van de maand het
ongeveer was. Een geoefend oog kon dat met een zekere nauwkeurigeheid
zeggen. Maar het grootste probleem was het vaststellen van de eerste dag
van die nieuwe maanmaand. Bij slecht weer kon je het niet en wie geen echte
telling gevolgd had van de vorige maanmaanden (die allen 29,5 dagen
duurden) was n of twee dagen mis. Normaal was de nieuwe maan slechts
24 uur nadien echt zichtbaar. Op de Islamietische website moonsighting.com/
kan je er veel over te weten komen. Die rekenen namelijk liturgisch met dat
soort maandagen, maar passen alles aan de wereldse kalender aan voor het
gewone leven.

Hieronder een ander argument en illustratie van Finley. Dit is nog niets
vergeleken bij de twee verschillen tussen Gavin Finley en Robert Andersons
berekeningen.
BIBLICAL
TIME
AND THE
SEVENTY
WEEKS
OF DANIEL
360
DEGREES TO
A SICLE,
AND 360
DAYS TO A
YEAR.
12 SECTORS
OF 30
DEGREES,
AND 12
MONTHS OF
30 DAYS.
THE SOLAR
CYCLES AND
LUNAR
CYCLES IN
THE
MATHEMATIC
AL AND
GEOMETRIC
PERFECTION
OF GOD.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 136

Hieronder een ander argument en illustratie van Finley. Dit is nog niets
vergeleken bij de twee verschillen tussen Gavin Finley en Robert Andersons
berekeningen.

Gavin Finley komt met een kalender aanzetten van 360 dagen = Gods
superkalender. (Finley is niet de nige die met zo een superkalender werkt
maar ook bijvoorbeeld de leiders van www.360calendar.com) Dit lezen we bij
G. Finley:
In Genesis we are told that the flood of Noah began on the 17th day of the
2nd month. -Gen.7:11) On that day the "fountains of the deep were broken up
and the windows of heaven were opened". Exactly five months later on the
17th day of the 7th month "the floodwaters receded and the ark came to rest
on Mount Ararat". This five month span of time is stated twice in Genesis to be
150 days. -Gen.7:24 and 8:3)
150 divided by 5 = 30 days.
This is a bit different from what we see in our damaged solar system today.
Five of our present months/lunar cycles would be 5 x 29.530 = 147.5 days.
But the Genesis account records a span of precisely 150 days. So we must
conclude that edicts coming to us from the throne of God up in the third
heaven regarding time involve perfect months containing 30.0000000000
days each. Wanneer Finley gaat schrijven over het jaar van 365,2422 dagen
gebruikt hij; nmaal de uitdrukking damaged and imperfect cosmos en
tweemaal damaged cosmos. En daarbij heeft hij in zijn artikelen met
regelmaat een tabel die ons dat moet duidelijk maken. Met de vloed is de
dagindeling van de aarde rond de zon veranderd van 360 dagen naar
365,2422 dagen. Dit is zijn besluit: This is a bit different from what we see in
our damaged solar system today. Five of our present months/lunar cycles
would be 5 x 29.530 = 147.5 days. But the Genesis account records a span of
precisely 150 days. So we must conclude that edicts coming to us from the
throne of God up in the third heaven regarding time involve perfect months
containing 30.0000000000 days each.

Hier een andere tabel van Finley, die op die manier zijn zaak wil halen
tegenover Anderson en Dr. Harold Hoehner.

Het is waarschijnlijk bij een eerste oogopslag voor velen niet duidelijk
wat het verschil is. Het is dit: Finley is er van uitgegaan dat het jaar waar
Nehemia toelating krijgt van Artaxerxes om naar Jeruzalem te gaan er n was
van 13 MAANDEN. Wetenschappelijke term hiervoor: een embolysmaal jaar. U
merkt op de tekening dat er 3 varianten zijn;
1) Gavin Finley
2) Robert Anderson
3) Harold Hoehner (hierover later meer)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 137

In wat volgt gebruiken we enkele malen een term uit de astronomie


embolistisch en heeft deze betekenis: Embolistisch betekent er tussen
gevoegd. Een embolistische maand is een extra maand die alleen in sommige
jaren aan een kalender wordt toegevoegd, meestal om een maankalender in
de pas te laten lopen met het tropische jaar. Een embolistische dag heet ook
wel schrikkeldag. http://www.astro.uu.nl/~strous/AA/nl/woordenboek.html

En de betekenis van een ander begrip dat we nog enkele malen tegenkomen,
equinox: van http://www.astro.uu.nl/~strous/AA/nl/woordenboek.html#E
De equinox is
het tijdstip waarop de Zon de hemelevenaar oversteekt. Dit wordt ook wel de
nachtevening genoemd. Rond zo'n tijd zijn de dag en nacht overal op Aarde
bijna even lang. Het begin van de (astronomische) seizoenen van lente en
herfst worden door een equinox aangegeven (waar die seizoenen relevant
zijn).

Dit is een gedeelte van het commentaar van Gavin Finley bij de
illustratie. Wij wijzen erop dat dit niet onze visie is, maar het bewijst dat de
argumentatie tussen de aanhangers van Nehemia als het startsein van de 69
weken niet verschoond is van harde onderlinge kritiek. Dit zegt Finley:
In de tabel zien we dat de periode van 173.880 dagen in onze
tijdsberekening bijna een maand langer duurt van de 476 jaar, gerekend van
equinox tot equinox. Dat is een lange tijdsperiode en het moet beginnen in de
maand van Pasen, de maand nisan in de dagen van Nehemia en eindigend in
de maand nisan van het jaar van de kruisiging. Men ziet dat slechts in het
geval van een late Pasen van de kruisiging zoals in een embolistisch-jaar (een
jaar met een extra dertiende maand Adar), deze extra lengte kan opleveren.

Dit zijn de feiten in dat verband. Slechts het jaar 32 na Christus past in dit
plaatje. Elke andere berekening eindigende in 30, 31, 33 of 34 na Christus is
foutief. Zowel de periode eindigend in 31 en 33 na Christus komen te vroeg in
die jaren om de 173.880 dagen vol te maken. En deze tijdslijnen beginnen
werkelijk ook in een embolistisch-jaar. Men start dus te laat. De tussentijd van
de ne nisan naar de andere is in werkelijkheid te kort. In het totaal is die
tijdspanne te kort voor het aantal dagen van de 69 jaarweken. Elke periode,
anders dan deze van 32 na Christus, kan geen 173.880 dagen volmaken door
de 25 dagen extra van die 476 jaren te vullen.

We zien dat de tijdspanne #2, beginnend in het jaar 445 v. Chr. en eindigend
in 32 na Christus alles laat kloppen. Dat is de tijdspanne voorgesteld door Sir
Robert Anderson in zijn klassiek werk, The coming Prince. Slechts deze
tijdslijn kan een verbinding maken tussen de twee maanstanden van de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 138

maand nisan, de nisan beginnend bij Nehemia en het einde met de


nisanmaand van de kruisiging van de Heer en Pasen.

Bekijk eens de details. Een waarachtige en correcte tijdspanne van de 69


weken van Danil moet goed uitgelegd worden. De 69 weken (of zevenen) zijn
69 x 360 = 173.880 dagen. De tijdspanne van 173.880 dagen moet de
overbrugging zijn van de nisanmaand van Nehemia hoofstuk twee en de
nisanmaand rond Palmzonsdag van de paastijd in het jaar van de kruisiging.
Dat is deze tijd: 173.880 dagen of 476 jaar plus een extra aan 25 dagen. Deze
extra 25 dagen maken het een moeilijke taak. We moeten de lange lijn van
nisan van punt A naar de nisan van punt B doorgaan en slechts een late
Pasen (en late nisan) lost dat allemaal. Je kunt dat zien in het diagram voor
het jaar 32 na Christus, daar heb je zo een late Pasen op weergegeven. Dat
was een embolistisch-jaar met een extra maand Adar. Dat krijg je in een
regelmaat van 7 maal over een periode van 19 jaren. En de nisan van het jaar
32 na Christus is zo een jaar. Daarom klopt alles hier exact. Alleen wanneer de
terminus van de 173.880 dagen eindigen in 32 na Chr., zullen de 173.880
dagen passen in een kader tussen twee nisanmaaanden en 476 jaar
omvatten.

En de reden waarom het einde in 32 na Christus valt is ook eenvoudig, 32 na


Christus is namelijk een embolistisch-jaar. De twee of drie jaar voordien waren
dat niet. In 32na Christus kwam de maand nisan dus aan de late kant zodat er
extra dagen waren om in te voegen.
Zowel het begin van de periode als het slot ervan moet in een nisanmaand
vallen. De Heilige Schrift is daar zeer duidelijk in, het is een absoluutheid en
verplichting om de 69 weken, of de 173.880 dagen nauwkeurig te laten
passen () Wanneer we de tijdslijn afgaan van 25 dagen en 476 jaren dan is
er een verbinding van paasgebeurtenissen, en Palmzondag moet in een late
nisan vallen. Het moet zondermeer een embolistisch jaar zijn.

Was er in 32 na Christus een extra maand adar en was daardoor de vroege


maand nisan verschoven naar een latere tijd? Was 32 na Christus een
embolistisch jaar? Ja, zondermeer!

Dus straffe taal van Finley: One year = 360 days = 12 months.
And each month is a time period of precisely 30 days.
The biblical or prophetic year is made up of twelve 30 day months.
So the biblical year does not match our present cosmos. It is not 365 days, 5
hours, 48 minutes and 45.51 seconds. It is not 365.2422 days.
It is precisely 360 days.
This matches perfectly the 360 degrees of a circle (wij onderlijnen).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 139

Berekening van Gavin Finley, volgeling van R. Anderson CONTRA Dr.


Harold Hoehner

Dr. Harold Hoehner heeft volgens Gavin Finley een fout van n jaar in
zijn berekeningen en die aantekeningen zijn interresant genoeg om te
vertalen. Vergeet het niet; wie niet de leer van Anderson volgt, is meestal
leerling van deze man. Dit zegt Gavin Finley als kritiek op H. Hoehner:

Laat ons nu gaan kijken naar de derde oplossing, deze van Dr. Harold
Hoehner.
Hij stelt voor dat de 173.880 dagen in hun tijdslijn eindigen in Nisan van het
jaar 33 na Christus. Maar zoals u kunt merken in de grafische voorstelling was
het jaar na Christus gn embolistisch jaar. Wanneer de tijdspanne doorlopen
wordt zal ze eindigen in het jaar 33 na Christus, met een vroege nisanmaan.
Bovendien, terugrekenend naar het begin van de 476 jaren en 25 dagen kom
je in 444 v. Christus terecht in een vroege lente, dan ben je 15 dagen
verkeerd, 15 dagen vr de lente equinox. Die maan zou te vroeg zijn om als
een nisanmaand gebruikt te kunnen worden. Je zit in werkelijkheid in de
twaalfde maand, de maand adar.
Wat zien we in de bovenstaande diagramvoorstelling, de nieuwe maan van die
bepaalde maand zou in de vroege uren vallen van 2 maart. De volle maan zou
14 dagen later vallen op 16 maart. Deze lentemaand zou zijn volheid bereiken
op 16 maart en zou 5 dagen vroeger zijn dan de werkelijke lente-equinox
(punt 'E' en dat is 21 maart). Een fout van dien aard geeft aan dat deze
maand in dat jaar geen kandidaat kan zijn voor de maand nisan. Er zou een
deriende maand moeten aan zijn toegevoegd en een embolistiche maand zijn.
Een kalenderjaar met een tweede adarmaand.
Ons besluit is dan, dat Professor Hoehner gefaald heeft om de werkelijke
verbinding te leggen tussen de maand nisan uit de tijd van Nehemia en de
173.880 dagen. Nehemia zou op geen enkele wijze de tweede maand, de
maand nisan genoemd hebben, maar zondermeer adar. Een Rabbijn of
elke goede onderzoeker zou in het verband van de maan tegenover de
lenteequinox, geen fout hebben gemaakt van zo een groot kaliber.

Trouwens er is nog wat anders. De Bijbel is geschreven onder toezicht van de


Heilige Geest. De Heilige Geest maakt gn fouten. Het is onmogelijk dat de
Heilige Geest zo een fout zou maken in het bepalen van een Hebreeuwse
kalendertijd. Zowel de Schriften als de astronomische gegevens hebben
gesproken. De tijdslijn tussen 444 v. Chr. 33 na Christus van de 69 weken van
Danil is te kort. De feiten die we hebben uit de Schrift en de astronomische
gegevens over de standen van de zon en de maan in de hemel komen niet
overeen met de uitleg van Hoehner.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 140

Dit hebben we gezien, 444 v. Chr. kan niet de start zijn van Nehemia die naar
de koning gaat. En 33 na Chr. was niet het jaar waar we de passie van Jezus
moeten zetten. Deze tijdspanne geeft gn nisanmaanden in de betrokken
jaren. Dat alles is n jaar te laat en slechts de tijdslijn tussen 445 v. Chr en
32 na Chr. komt overeen met alle feiten. Er zijn nog andere Scriftuurlijke
gegevens die hier bij aansluiten. Er is in de geschiedenis genoeg bewijs voor
het 20ste jaar van Artaxerxes Longinus uit Nehemia 2 als 445 v. Chr.

Het is duidelijk: men moet rekening houden met die embolistische-jaren.


Want wat we ook mogen beweren, de kalender moet steeds aangepast
worden aan de werkelijkheid. De reden daartoe is zeer eenvoudig. Joden
hebben jaarlijks meerdere feesten en op die feesten moeten offers gebracht
worden van producten uit de landbouw. Je kunt niet doen zoals men het heeft
geregeld in de Islam waar met een maankalender gerekend wordt van 354
dagen en waar de ramadanmaand gewoon mag opschuiven. Dat kan niet
onder de Joodse wet. Men heeft dus de volgende vorm van aanpassing
gevonden: in een periode van 19 jaar moet zevenmaal een DERTIENDE
MAAND TOEGEVOEGD WORDEN AAN DE KALENDER. Op die wijze heeft een
maanjaarkalender dezelfde lengte als een zonnejaarkalender. En daar zit ook
de fout van alle berekenaars (Finley incluis) van jaren van 360 dagen: dat
klopt niet met de werkelijkheid. Bereken je aan de hand van een maanjaar dan
ben je 11,24 dagen kwijt gerekend naar het astronomische jaar. Reken je aan
een zogezegd Bijbels profetisch jaar van 360 dagen dan ontbreken er
nog 5,24 dagen om het astronomische jaar vol te maken. Wat Finley of
anderen van deze leer ook mogen beweren de uitleg van Anderson is
NIET:the Rosetta Stone of biblical/prophetic time (uitspraak van
Finley.) Deze slotbewering van Finley is niet Bijbels te verantwoorden en
bovendien niet op astronomische gronden te verklaren: John the Beloved in
two sentences eight verses apart gives two different descriptions of the flight
of the woman and her subsequent exile at a wilderness place of safety and
nurturing. In the first instance the time period is stated in terms of days. Then,
eight verses later, in the same chapter the Holy Spirit restates the very same
story using 'times' (or years) rather than days. Surely God did this to inform
His people that one 'time' or one year, whenever it is issued to us as a period
of years in scripture equals 360 days and not the 365.24 days presently
observed in our solar system. This is the pattern or the Biblical 'code' for time.
This is the biblical standard for time which is being consistently kept
throughout God's Holy Word from Genesis to Revelation.

Finley komt tot de verklaring van zijn afwijkingen met Andersons


berekeningen:
This is an amazing solution to the prophecy of the 69 weeks.
Sir Robert Anderson's timeline for the 69 weeks/173,879 days was
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 141

March 14, 445 B.C <------> April 6, 32 A.D.


Nisan 1, 445 B.C. <------> Nisan 10, 32 A.D.
This author's timeline, using the astronomical data of the solar and the lunar
cycles, was very close to that of Sir Robert Anderson.
March 16, 445 B.C. <------->April 9, 32 A.D. (476 years plus 24 days
(inclusive))
Nisan 2, 445 B.C. <------->Nisan 10, 32 A.D. (5888 moons plus 8 days
(inclusive))
() One online resource that gives some lunar data is the U.S. Naval
Observatory. Unfortunately it does not go back further than the year 1700. I
have used Sir Robert Anderson's new moon data for 445 B.C. and 32 A.D. for
this study. Armed with this lunar information we can then construct a
combined Gregorian/Hebrew calendar on which to lay out the 69 weeks.

Berekeningen van Clarence Larkin, volgeling van R. Anderson, die


niet meer zo populair is, maar het vijftig jaar terug wel was. (En zijn
boeken zijn nog steeds in herdruk.)
Clarence Larkin, geeft in Dispensational Truth (1920), blz.70,71 de
volgende data.

14 maart 445 voor Chr. (1 Nisan)

2 april 30 na Chr. (Palmzondag)

445 B.C.
+30 A.D.
---------------
476 jaren (inclusief)

476 jaren
x 365 dagen (per jaar)
---------------
173.740 dagen

173.740 dagen
119 dagen (schrikkeljaren)
+ 20 dagen (14 maart tot 2 april, inclusief)
---------------
173.879 dagen

173.879 dagen
- 360 dagen (voor een profetisch jaar)
---------------
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 142

483 jaren (of 360-dagen lengte)

Clarence Larkin was een ingenieur mechanica en architect. Hoe komt het dan
dat hij zoveel fouten maakt in zijn berekeningen.? Hier zijn ze;
1) Ten eerste: van 445 voor Chr. tot 30 na Chr. is niet 476 jaar inclusief
gerekend, want er bestaat
gn jaar 0. Wanneer je Larkin goed volgt moet Jezus sterven in het jaar
31 na Chr., maar
hij zegt dat het 30 na Chr is.
2) Ten tweede: welke formule is er om jaren inclusief te tellen? Is dat op alles
toepasselijk of
slechts in dit n geval?
3) Ten derde: welke formule is er om dagen inclusief te tellen? Zodat Larkin
de fout maakt van
TWEE JAAR EN N DAG! Moet je de profetie geloven of de berekenaars?

Contra de berekeningen van de leer van de bedelingen volgens een


Adventist

Over de berekening van Sir Robert Anderson n van de geestelijke


vaders van de redenering dat er nog een toekomstige 70ste jaarweek te
vervullen valt (zie de tweede uitleg en berekening) kunnen we de kritiek
overnemen die G. F. Hasel (blz.7) hierover gaf. Hij zegt: De nauwkeurige
chronologie van Sir Robert Anderson rekent 173.880 dagen, van 14 maart (1
Nisan) 445 voor Chr. tot 6 april (10 Nisan) 32 na Chr., de intocht in triomf van
Jezus op Palmzondag. Deze berekening kan slechts aangehouden worden (1)
bij de veronderstelling dat de jaren hier geen zonnejaren zijn maar profetische
jaren van 360 dagen (2) de veronderstelling dat de uitvaardiging van het
decreet op 1 Nisan 445 voor Chr. was (3) de veronderstelling dat Christus
stierf in het jaar 32 A.D. (4) de hypothese dat de 70 ste week naar een verdere
toekomst verschoven wordt (5) aanvaarden dat er geen overeenkomst is
tussen zonnejaren en profetische jaren zonder dat er willekeurig extra dagen
worden toegevoegd.

En we geven in het kort nog de rest van zijn bezwaren (zie blz.8-10)
tegen R. Anderson, hier en daar door ons aangevuld.

1) Er is geen rekening gehouden met de verschillen tussen de Juliaanse en


Gregoriaanse kalenders. Er worden in de rekening 130 dagen toegevoegd
zonder veel argumenten.
2) Anderson (en zijn opvolger Hoehner) nemen 1 Nisan als uitgangspunt van
Neh.2:1. Maar die tekst zelf geeft niet aan dat het de eerste dag is van de
maand. Men rekent dus vanaf het begin met een hypothese.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 143

3) Het verschil tussen 69 weken volgens de zonnejaarberekening en de


profetische jaarrekening van 360 dagen beloopt over die periode bijna 7 jaar.
Een berekening van zonnejaren levert voor Anderson dan de jaartallen 445
voor Chr. tot 39 na Chr. op. Het is niet mogelijk om 173.880 profetische dagen
(69 weken x 7 jaren x 360 dagen) en 173.855 zonnedagen (van 444 voor Chr.
tot 33 na Chr.) elkaar te laten overlappen. In de rekening van Anderson is er
een verschil van 140 dagen. In de vernieuwde berekening van Hoehner nog
steeds 25 dagen. Maar opgepast, slechts n volk had in die tijd een rekening
van 360 dagen en 5 supplementaire dagen, dat waren de Egyptenaren. Heeft
Isral daar zijn profetische rekening gehaald? Mocht Gods volk dat?
Berekeningen van dien aard hebben de Joden niet. En nog een historische
notitie in dit verband. Rond het jaar 200 na Chr. schreef Julius Africanus een
soort Kerkgeschiedenis waarin ook Dan.9 besproken wordt. Daarin rekent hij
voor 1 jaar = 356 dagen, dus een gewoon maanjaar. De 490 zonnejaren zijn
dan in werkelijkheid slechts 475 maanjaren geworden.
4) Het jaar van de dood van de Heer nemen in 32 (Anderson) of 33 na Chr.
(Hoehner) geeft moeilijkheden met de chronologie van het NT.
5) Aannemen dat er een breuk is tussen de 69 ste en 70ste week schept
problemen. Waarom geen breuk tussen de eerste 7 (jaar)weken en de 62
(jaar)weken? Gezien dat niet kan op basis van de exegese van de tekst zelf
moet men gewoon lezen wat er staat. De 70 jaarweken volgen elkaar op
zonder onderbreking.
6) De suggestie van H. A. Ironside, A. J. McClain en anderen dat er nog meer
profetie is waar een breuk is aangegeven in de profetische uitspraak bewijst
nog niet dat die regel van toepassing zou zijn op Dan.9:24-27. Als regel moet
veeleer gelden dat waar een profetie een tijdselement bevat, men moet
rekenen met een ononderbroken lijn van tijd. Voorbeelden zijn:
de 430 jaar van Gen.15:13 = Ex.12:40 / Gal.3:17
de 40 jaren in de wildernis = Num.14:34
de 7 hongerjaren van Gen.45:6
de 3 dagen van Jezus in het graf Mat.12:38-40
Dan.9:24-27 zou hierop de enige uitzondering zijn!
7) Men tracht vers 26 te scheiden van vers 27. Vers 26 is te vervullen in de
dagen van Jezus en vers 27 is toekomstig, honderden jaren later. Maar hier is
geen enkele bewijsvoering voor aan te geven vanuit Dan.9:24-27. De context
wijst niet in de richting van een gescheiden profetische uitspraak maar van
n ononderbroken profetie.
8) De dominante uitleg van dezen die geloven in de breuk tussen de 69 ste en
70ste week berust op de gedachte dat er een toekomstige regering van de
Satan komt. Maar dat is een gedachte die vreemd is aan de theologie van het
OT. Daarin lezen we alleen over een toekomstige regering van de Messias, niet
van Satan. Daarom is de persoon beschreven in Dan.9:26 = de persoon uit
Dan.9:27.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 144

9) In vers 26 ligt de nadruk op het volk in vers 27 op de prins. Beide


uit elkaar halen maakt de profetie onverklaarbaar moeilijk. Het volk is
natuurlijk Isral (letterlijk en/of geestelijk) zodat de prins ofwel een koning
is over Isral of de Messias, maar zeker niet de Satan of een prins van
Satan. En daarenboven, het volk en de prins leven in hetzelfde tijdperk
en niet gescheiden door honderden jaren. (Einde argumentatie van G. Hasel.)

We denken niet dat de uitleg van n dag = n jaar een goede visie is
op, hoe het OT spreekt over tijd. Wanneer in verband met een voorzegging,
een tijd gekoppeld is lijkt het voor ons, dat de tijd letterlijk moet opgevat
worden. We geven enkele voorbeelden:

PROFETIE VERVULLING
Aankondiging van de zondvloed (zeven dagen) (*) Gen.7:4 en
7:10

Duur van de zondvloed (40 etmalen) Gen.7:4b en 7:12

Omtrent de schenker en de bakker (3 dagen) Gen.40:13 / 40:20 /


40:22

Zeven jaren van overvloed en honger (later) Gen.41:29,30 /


41:53,54

De hagelplaag van Egypte (morgen) Ex.9:18 en


9:22-28

40 jaar in de woestijn Num.14:34 /


Heb.3:17

Rondtrekking om Jericho Joz.6:3,4 en 6:14,15

Geen regen of dauw (3 jaar) 1 Kon.17:1 /


Jac.5:17

Hongersnood in Samaria (morgen) 2 Kon.7:1 / 7:18

Ballingschap van Juda (duur) (70 jaar) Jer.29:10 / Dan.9:2

(*) Zijn we consequent dan moeten we dit rekenen volgens het


dag = jaar beginsel of 120 jaar x 360. Dus een voorspelling van
hoevele jaren?
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 145

NOTA: Om alles niet nog complexer te maken hebben we het niet over de
jaarkalender, die sommigen gebruikten in de tijd van Jezus, die 364 dagen
telde. En jaar was verdeeld in vier delen van 90 dagen + 1 supplementaire
dag. En uiteindelijk had men in elk jaar een tekort van 11/2 dag. Er zit wat
symboliek achter van; 52 weken x 7 dagen. De extra dagen werden volgens
het apocriefe boek Jubileen 6:23 gerekend na de 1ste, 4 de,7de en 10de maand.
(Dr. Shemaryahu Talmon de grote specialist van kalenders uit die periode van
Christus geeft aan dat deze sekte elke zeven jaar een extra week invoegde en
twee weken elke 28 jaar. Zie Talmon, Shemaryahu, The World of Qumran from
Within: Collected Studies Jerusalem: Magnes Press, 1989, blz.147-185.)
En we gaan ook niet verder uitwerken wat er allemaal aan de orde kwam
op chronologisch gebied in de 1ste en 2de eeuw voor Christus. Maar vernoemen
we toch deze: de menselijke geschiedenis telt 4.900 jaar.

Volgens het boek Enoch 93:3-10 / 91:12-16


Begin schepping 3.668 voor Chr.
Herstel van de tempel 253 na Chr.
Het Laatste oordeel 1.233 na Chr.

Latere aanpassingen volgens de boeken Maccaben


Begin schepping 4.088 voor Chr.
Herstel van Isral 168 voor Chr. (volgens Dan.9:24)

Derde aanpassing (Testament van Levi 17)


Begin schepping 3.941 voor Chr.
Begin laatste Millennium in 41 voor Chr. (jaar 3.900 na schepping)
Laatste oordeel 960 na Chr. (jaar 4900 na Chr.)
Men speelt dus met veelvouden van 7 x 10 x 70 = 4.900 of 490 x 10.

APPENDIX II: de leer van de bedelingen hierover in tabelvorm

Zeventig Wekenprofetie = 490 jaar


Danil 9:24-27 gerekend aan letterlijke jaren van 360 dagen,
volgens dispensationalisten (Bijbels gezien een onbestaande jaartijd).
VERSCHIJNING
LEIDER VAN DE
BEVEL VAN DE MESSIAS DOOD VAN
TERUGKEER
IN HET JAAR OP JEZUS
EN START
PALMZONDAG
Van Artaxerxes I Nehemia
in Nehemia 2:1-11
6 april 32 na Chr. Vrijdag daarop
445 v. Chr. [1] 10 nisan = 14
maart 445 v. Chr.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 146

Van Artaxerxes I Nehemia


in Nehemia 2:1-11 30 maart 33 na
Vrijdag daarop
444 v. Chr. [2] 1 Nisan = 4 of 5 Christus
maart 444 v. Chr.
Van Artaxerxes I
Nehemia
in 30 maart 33 na
Nehemia 2:1-11 Vrijdag daarop
444 v. Chr. [3] Christus
5 Nisan
Van Artaxerxes I Nehemia
in Nehemia 2:1-11 Palmzondag niet 3 april 33
446 v. Chr. [4] 24 november 446 aangegeven. na Christus
v. Chr.

[1] Sir Anderson R., The Coming Prince 10th ed., Kregel, rep. 1980.
Goede kritiek op R. Anderson is: Bob Pickle, An Examination of
Andersons Chronological Errors Regarding Daniel 9s First 69 Weeks.
Op http://www.pickle-publishing.com/
Recente Babylonische kalenders tonen aan dat 1 Nisan in 445 v. Chr. viel
in een SCHRIK-KELJAAR en dat 1 Nisan = 13 april. Dat is niet wat Sir R.
Anderson leert. Zodat ook de Palmzondagdatum van die schrijver niet
klopt in de berekening. Zie: Richard A. Parker and Waldo H. Dubberstein,
Babylonian Chronology 626 BC - AD 75, Brown University Press, 1956,
blz.32. Op The Shepherd's Page (http://www.abdicate.net/cal.aspx)
staat een programma om de omrekening te maken van een Joodse dag
naar de Juliaanse of Gregoriaanse kalenderdag.
De zondag 6 april was geen 10de Nisan, maar waarschijnlijk 6 Nisan, en
Pasen acht dagen later op maandag 14 Nisan.
Vern Sheridan Poythress, Hermeneutical Factors In Determining The
Beginning Of The Seventy Weeks (Daniel 9:25), Trinity Journal 6:2 (Fall
1985), blz.146-149 heeft nog een andere kritiek op Anderson, namelijk
zijn berekeningen van de 70 jaren van ballingschap. Neen, er zijn geen
twee of zelfs drie perioden hierin te onderscheiden. Zie dit op
http://www.biblicalstudies.org.uk/
Chuck Missler schreef op www.khouse.org/articles/2004/552/ een
artikel, Daniels 70 Weeks en zegt er bijvoorbeeld dit:
De nauwkeurigheid van profetie
Wanneer we de periode bekijken van 14 maart 445 v. Chr. tot 6 april 32
na Chr. en de correcties maken voor de schrikkeljaren hebben we exact
173.880 dagen! Hoe kon Danil zoiets van tevoren weten? Hoe zou
iemand zo een gedetailleerde voorzegging kunnen geweten hebben.
Dit is een ingekort artikel van zijn boek met dezelfde titel verschenen bij
Koinonia House, 2004. Dus vrij recent, een promotie voor Andersons
berekeningen. Deze Chuck Missler is n van de schrijvers voor The
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 147

Blue letter Bible. Heeft hij nog niets gehoord van al de fouten in de zaak
die R. Anderson heeft bedacht?
In A Bible Study van Jack Kelley The 70 Weeks of Daniel geschreven
in de laatste jaren vr het jaar 2.000 p
www.gracethrufaith.com/ikvot/the-70-weeks-of-daniel lezen we: Maar
volgens Nehemia 2:1 is het bevel gegeven om Jeruzalem te herbouwen
in de eerste maand van het 20 ste jaar van de regering van koning
Artaxerxes van Perzi (maart van 445 v. Chr. op onze kalender ).
Exact 483 jaar daarna reed de Heer Jezus in Jeruzalem op een ezel en
riep men Hosanna. Dat was de enige dag in Zijn leven dat Hij toeliet
dat zijn discipelen hem koning van Isral noemden, zodat de profetie
van Danil tot op de dag vervult werd. We hebben hier eenzelfde
vraag: heeft hij nog niet gehoord van al de fouten in de zaak die R.
Anderson heeft bedacht? Hij was geen goede rechercheur, want
uitgaande van een verkeerde inlichting kwam hij tot een verkeerde
uitslag.
Op
http://www.harvardhouse.com/prophetictech/elephantine.htm#elephant
ine staat een vertaling van enkele documenten uit Elephantine (Egypte)
waar de datum van Koning Artaxerxes' 20ste jaar begon op 18
september 446 v. Chr. en liep tot 5 september 445 v. Chr. (Hebreeuwse
kalender). Hoe dit past met het vorige is ons een raadsel. Wellicht heeft
Egypte op dat moment een andere maand in zijn kalender dan Suza
waar Nehemia is! Maar het zou eenvoudiger kunnen zijn dan dat. De
schrijver is tweemaal gezalfd met de Heilige Geest, heeft telepatische
gaven en heeft uit-het-lichaam ervaringen. En dergelijke zaken klasseer
ik in een bepaald verband, maar niet in Bijbels verband. Bovendien
staan er zaken in, die doen denken aan valse profetie, die de schrijver
na het evenement met veel verve weet te minimaliseren. U hoeft het
artikel dus niet echt te lezen tenzij u alle rarigheden over Danil 9 moet
onder ogen hebben gehad, zoals wijzelf.

[2] Dr. Hoehner H. W., Chronological Aspects of the Life of Christ, Zondervan,
1977.
Dr. Hoehner zegt dat de datum 445 v. Chr. zoals Anderson die geeft niet
historisch juist is. Want het 20ste jaar van Artaxerxes is 444 v. Chr. Dr.
Hoehner geeft een ander probleem aan van Anderson, men mag niet
eindigen in 32 na Christus. Hij toont aan dat wanneer we uitgaan van
de 10de Nisan, zoals Sir Robert Anderson doet, Christus gestorven zou
zijn op een zondag of maandag. Wie rekent op een sterven van de Heer
op een vrijdag komt met Anderson verkeerd uit. Wie rekent zoals
anderen doen dat Christus stierf op een woensdag komt ook verkeerd
uit met de berekeningen van Anderson.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 148

o De beste kritiek op H. Hoehner is: Bob Pickle, An Examination of


the Chronological Difficulties of Hoehner and Ices Calculations of
Daniel 9s First 69 Weeks. Op http://www.pickle-publishing.com/
Volgens Richard A. Parker and Waldo H. Dubberstein, Babylonian
Chronology 626 BC - AD 75, (Providence: Brown University Press,
1956), blz.17, was het eerste jaar van Arthaxerxes niet december 465
v. Christus maar augustus. Dus hier ook een fout. In The Cambridge
Ancient History, Second Ed., Vol V, The Fifth Century BC. (Cambridge
University Press, 1992) staat, de dood van Xerxes is recent duidelijk
bevestigd als augustus 465 (blz.13), ergens tussen 4 en 8 augustus
(blz.13, voetnoot 47). Zie ook van Stolper, M. W. Some Ghost Facts
About Achaemenid Babylonian Texts, Journal of Hellenic Studies 108
(1988), blz.196-8.
Maar met de schrikkelmaand in dat jaar zou dat op 3 of 4 april moeten
zijn en niet 4 maart.
Zie: Richard A. Parker and Waldo H. Dubberstein, Babylonian
Chronology 626 BC - AD 75, (Providence: Brown University Press,
1956), blz.32.
(We plaatsen nog een recente nota bij deze studie van Edwin Yamauchi
die behoort tot de belangrijkste deskundigen van het Oud Testament.
Zijn bijdrage over de Bijbelboeken Ezra en Nehemia aan, Zondervan
Illustrated Bible Backgrounds (enig in zijn soort), geeft ons bijvoorbeeld
deze datum: 25 ellul, de dag dat de muren klaar zijn komt overeen met
27 oktober 445 v. Chr. Het jaar 444 komt bij hem niet te pas in enige
berekening. Zie volume 3 blz.438. The ZIBBC Old Testament volumes
verschenen november 2009.)

[3] Dr. Ron J. Bigalke Jr. (Chafer Theological Seminary)


Dr. Ron J. Bigalke Jr. zet het begin van het jaar van Artaxerxes in
augustus 465 v. Chr., in tegenstelling van R. Anderson en H. Hoehner die
december 465 v. Chr. nemen.
Zie naar http://www.eternalministries.org/articles/weeks.html

Kritiek hierop, ja! Zie punt 1 en 2 hierboven.

[4] Op de site van The Moorings (USA) staat nog een andere uitleg die
weinigen zullen aannemen.
Nehemia hoofdstuk n start op 24 november in 446 v. Chr. Daar
rekenen we nog 173.880 dagen aan toe en dat geeft 15 december 31 na
Christus, de dag van de tranfiguratie = verheerlijking op de berg. Daar
bovenop een periode van 62 gewone weken van 7 dagen die eindigen
wanneer Jezus, Lazarus opwekt uit de doden. Dat is dan 20 februari van
het jaar 33 na Christus. Onmiddellijk daarop veroordelen de Joodse
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 149

leiders Jezus, Hij moet sterven (Joh.11:45-57). Daarbij moet men volgens
een Joodse regeling in de Talmud veertig dagen rekenen van de
verdediging. Jezus mag personen oproepen ter zijner verdediging,
mensen laten spreken als getuigen vr hem. De 42 dagen later (begin
en einddag van die 40 dagen) brengen ons op 3 april 33 na Christus, de
dag van de kruisiging.
Zie naar
http://www.themoorings.org/apologetics/prophecy/69weeks/weeks1.html

En ook dit hebben we gevonden, Nehemia gecombineerd met het jaar 446
v Chr. Op het Internet: http://www.morgenster.org/profetie.htm Hun uitleg is
deze:

Vervulling: Nehemia kreeg in het 20e regeringsjaar van de Perzische


koning Artaxerxes toestemming om Jeruzalem te herbouwen (Nehemia 2:1-
6). Dat was omstreeks 446 v Chr. De tijd tot de Gezalfde (Messiach in het
Hebreeuws en Christos in het Grieks) bedraagt dan 7 + 62 = 69
(jaar)weken (letterlijk zevens of zeven tijden). De tijdseenheid van Danil is
net iets korter dan een jaar, namelijk 360 dagen. De tijd tot de Messias
bedraagt dan 69 x 7 x 360 = 173880 dagen = 476 jaar en 21 dagen, vanaf
446 v Chr:

446 v 445 v
... 1 v Chr 1 AD ... 30 AD 31 AD .
Chr Chr
. 1 2 ... 446 447... ... 476

Zelfs het jaar 30 als eind-datum van de 69 weken is nog in zwang. Van
Wayne Jackson onder andere is dit zijn Daniels Prophecy of the Seventy
Weeks, November 9, 1998: op
www.christiancourier.com/articles/read/daniels_prophecy_of_the_seventy_wee
ks lezen we
In werkelijkheid is deze chronologie verdeeld in drie stukken, waar het totaal
486 jaar beslaat. Dat is de periode tussen het bevel Jeruzalem te bouwen en
de dood van de Messias. () Inderdaad. Wanneer we starten in 457 v. Chr. en
486 jaar verder gaan komen we in 30 na Chr. het ware jaar van de
kruisiging van Christus! Dat is de algemene opvatting (Scott, blz.364 [1]). ()
In het midden van de zeventigste week, na de vervulling van de 486 jaren
wordt de Gezalfde afgesneden. Dat wijst naar de dood van Jezus. Ook Jesaja
voorzei dat op eenzelfde wijze, dat Christus zou afgesneden worden van de
levenden (Jesaja 53:8). ()
Het tweede segment van de tweenzestig weken (434 jaar), opgeteld bij de
vroegere negenenveertig geven een resultaat van 483 jaren. Dat cijfer mogen
we rekenen vanaf 457 v. Chr., en loopt tot 26 na Chr. Dat was het jaar dat
Jezus werd gedoopt en begon aan zijn openbaar leven.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 150

Tot slot, het midden van de week (3 jaar) geeft de tijd aan hoelang de
prediking duurde. Dat gedeelte stopt in 30 na Chr. Het jaar van de dood van
de Verlosser.

[1] Scott J.B., Seventy Weeks, Zondervan Pictorial Encyclopedia of the Bible
ed. Merrill C. Tenney, Zondervan, 1975. (Over het jaar 29 als eind-datum van
de 69 weken, in zwang in de 18 de tot begon 20ste eeuw, zie naar de vroegere
publicaties daarover.)

Er is n conclusie bij dit alles: het Internet en de boeken van de


dispensationalisten die handelen over de 490 jaar baseren zich in hun uitleg
voor waarschijnlijk nog 60% op wat Sir Robert Anderson zegt (of de latere
Clarence Larkin). Zonder nige wijziging krijgen we dat steeds te lezen. Maar
het is duidelijk dat zijn berekeningen TOTAAL FOUT ZIJN. De begindatum van
de rekening is namelijk verkeerd, dus ook het slot klopt niet. Hoe oprecht is
men dan in dit alles? Of heeft men gewoon wat horen klingelen en hebben die
leerlingen van hem, zonder wat anders gehoord te hebben dit vastgegrepen
als het enige dat zinnig is? Verbazingwekkend is de slordigheid van Josh
McDowell, in de regel iemand die zijn zaken goed onderzoekt, in zijn The New
Evidence that Demands a Verdict, blz.197-201. Bij hem is het niet belangrijk
of men de start neemt in 445 v. Chr. of 444 v. Chr. Dat is gewoon het belang
van de zaak onder de mat vegen.

De verklaring en de teksten

Vers 24

STATENVERTALING LUTHERVERTALING LEIDSCHEVERTALING


DAN.9:24 DAN.9:24 DAN.9:24
Zeventig weken zijn Zeventig weken zijn Zeventig weken zijn
bestemd over uw bestemd over uw volk vastgesteld voor uw
volk, en over uw en over uwe heilige volk en uw heilige
heilige stad, om de stad; dan zal de stad; opdat de afval
overtreding te overtreding geweerd voltooid en de maat
sluiten, en om de en de zonde der zonden
zonden te verzegeld en de volgemaakt, de
verzegelen, en om de misdaad verzoend en schuld verzoend en
ongerechtigheid te de eeuwige eeuwige
verzoenen, en om een gerechtigheid gerechtigheid
eeuwige aangebracht en de aangebracht, het
gerechtigheid aan te gezichten en gezicht van den
brengen, en om het profetien verzegeld profeet verzegeld en
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 151

gezicht, en den en een allerheiligste een allerheiligst


profeet te gezalfd worden. voorwerp gezalfd
verzegelen, en om de worde.
heiligheid der
heiligheden te
zalven.

We moeten in het oog houden dat God van Zijn volk wil, dat ze: het
verbond in gedachten houden en Zijn raad is gedenk het verbond
gesloten met de vaderen (Leviticus 26:42,45). Dat is dan ook wat Danil
beleden heeft in zijn gebed aan het begin van hoofdstuk 9. En het antwoord is
de profetie van de zeventig jaarweken. Het heeft dus betrekking op Isral.
1. Terugkeren naar YaHWeh (Deuteronomium 30:2 / Danil 9:13 / 9:4)
2. Zijn hart openstellen voor God (Leviticus 26:41 / Danil 9:5)
3. Begrijpen en aanvaarden dat God met reden straft (Leviticus 26:41 /
Danil 9:7,11,12)
4. Luisteren naar God (Deuteronomium 30:10)
5. Alle persoonlijke zonden belijden (Leviticus 25:40 / Danil 9:4,14-15)
6. Zonden van de vaderen belijden (Leviticus 26:40 / Danil 9:4)
7. Wetten en geboden onderhouden (Deuteronomium 30:2,16)
8. God liefhebben (Deuteronomium 30:15,20)
9. In Gods wegen wandelen (Deuteronomium 30:16)
Hieronder de voetnoten en aantekeningen van de Statenvertaling bij
Dan.9:24.

69
Zeventig
)
Danil had maar gebeden om de verlossing van zijn volk uit Babel, de
Heere geeft hem dat niet alleen, maar oneindig meer, want Hij openbaart
hem daarenboven den tijd, wanneer niet alleen de Joden, maar ook zijn
ganse volk uit de macht des duivels en der eeuwige verdoemenis door den
Messias zou verlost worden.

70
weken
)
Versta hier jaarweken, gelijk Lev. 25:8; elke week van zeven jaren, tezamen
makende vier honderd en negentig jaren; waar nu deze vier honderd en
negentig jaren beginnen en waar zij eindigen, daarvan is verscheiden
gevoelen. Sommigen beginnen ze van het eerste jaar der monarchie van
Cyrus, en eindigen ze in den dood van Christus; hetwelk wel de
eenvoudigste mening schijnt te zijn, uit Jes. 44:28, en Jes. 45:13; 2 Kron.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 152

36:22,23; Ezra 1:1, enz.; doch anderen beginnen ze van het zevende jaar
van Artaxerxes Longimanus, en eindigen ze ook in den dood van Christus.
Anderen beginnen ze van het tweede jaar van Darius Nothus, en eindigen
ze in de verstoring van Jeruzalem door Titus. Van welk alles de verstandige
lezer zal mogen oordelen.

71
zijn bestemd
)
Te weten van God. Hebreeuws, zijn afgehouwen, of afgesneden; dat is
bescheiden, besloten.

72
over uw volk,
)
Gedurende welke uw volk en uw heilige stad zal overkomen hetgeen ik u
straks zal openbaren.

73
om de overtreding te sluiten,
)
Of, om op te sluiten, of om te bedwingen de overtreding. Anders: dat Hij, te
weten Christus] de overtreding besluit; dat is, dat hij voor de zonden des
volks genoeg doe, opdat dezelve als in een kerker besloten worden, dat zij
niet meer voor Gods aangezicht komen.

74
om de zonden te verzegelen,
)
Dat is, om te bedekken de zonden der uitverkorenen, dat zij voor het
aangezicht van God niet komen. Dit heeft Christus door zijnen dood teweeg
gebracht. Anders: om de zonden te verdelgen.

75
om de ongerechtigheid te verzoenen,
)
Te weten door de offerande van Christus aan het kruis.

76
om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen,
)
Hebreeuws, ene gerechtigheid der eeuwigheden, door welke alleen zij, die
ooit gerechtvaardigd zijn en rechtvaardig zullen worden, moeten
gerechtvaardigd worden voor God, Hebr. 9:12. Deze gerechtigheid is
gelegen in de vergeving der zonden en toerekening der gerechtigheid van
Jezus Christus.

77
den profeet te verzegelen,
)
Dat is, de profetie, te weten de profetien der profeten van Christus' lijden
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 153

en de heerlijkheid daarop volgende, 1 Petr. 1:11, welke God den profeten


door gezichten heeft geopenbaard.

78
de heiligheid der heiligheden
)
Dat is, den Heere Christus, die daar is het waarachtige heilige der heiligen,
omdat in Hem al de schatten van heiligheid, rechtvaardigheid, en ook van
wijsheid en kennis van God verborgen zijn, ons ten goede; en dat Hij is de
ware ark des verbonds, door welken God de woorden des levens tot de
wereld spreekt; de rechte genadestoel, door welken wij de verzoening
hebben, enz.

79
te zalven.
)
Te weten met den Heiligen Geest; dat is als in te wijden en te bereiden tot
zijn zaligmakend
ambt.

Wat zij op dat gebied zeggen

Dit eerste vers is in 6 delen verdeeld of in 6 verschillende


gebeurtenissen die ten tijde van de 70 jaarweken of 490 jaren moeten
geschieden. Deze dingen moeten gebeuren aan het Joodse volk en haar stad
Jeruzalem en niet aan de heidense natin. En volgens E. Bullinger (een hyper-
dispensationalist) Appendix 91 zou dit slechts ten volle in de 70ste
toekomende week zijn. P.A. Slagter die hierover dezelfde visie heeft schrijft in
Isral en de Bijbel, oktober 1993, blz.9 het volgende over Danil 9:24:
Er worden zes zaken genoemd, die vervuld zullen zijn c.q. vervuld zullen
worden als deze periode voleindigd is. De eerste drie hebben vooral te maken
met het afronden / verdwijnen van iets; de laatste drie spreken over het
volbrengen / voltooien van iets. Anders gezegd: Drie negatieve dingen worden
beindigd en drie positieve zaken worden tot stand gebracht... De tweede
conclusie is dus, dat het herstel van Isral eerst plaatsvindt nadat deze
dingen, t.w. de overtreding, de ongerechtigheid en de zonde, zijn weggedaan.
Met andere woorden: voordat de 70 weken ten einde zijn en bovengenoemde
dingen zijn voleindigd is er geen sprake van het door God beloofde herstel
van Isral! Dat is ook wat elders in het profetisch Woord duidelijk wordt
bevestigd (wij onderlijnen). Het NT leert het toch nog anders; wat de Messias
bewerkt voor de Joden, werpt zijn vruchten af voor de Heidenen. Want het
gaat NIET om de vervulling van het verbond met de aanwezigen (of de
afstammelingen) dat op de Sina gesloten is. Het gaat om het verbond met
Abraham. Over Dan.9:24 zegt een Amerikaanse theoloog dat dit vers een
beschrijving geeft van het priesterlijke werk van de Messias. En dat is een
terechte opmerking. (Zie J. Barton Payne, The theology of the Older
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 154

Testament, Zondervan, 8ste druk 1975, blz.276.)

In een min of meer letterlijke weergave van een lezing van D.


Steenhuis met als titel WIKKEN EN WEKENgevonden op Internet, staat het
volgende:
Danil 9 wordt niet meer besproken en de sleutel tot het verstaan der
profetie wordt niet meer gezien. Het wordt allemaal grijs. Dit komt alleen
maar doordat de Gemeente niet meer gezien wordt als het geheimenis. Het
wordt niet meer gezien dat de gelovigen uitverkoren zijn van voor de
grondlegging der wereld. Isral is uitverkoren vanaf de grondlegging der
wereld en de Gemeente van voor die tijd. Onze plaats is niet hier, niet in
Jeruzalem, niet op de heilige berg Sion; onze plaats is in het huis van de
Vader. Ook al zou u letterlijk wonen in Jeruzalem, u hoort er niet. U bent een
vreemdeling, een bijwoner, u hoort in het huis van de Vader. Daar waar de
Here Jezus Zijn plaats heeft, daar horen wij!
Wij moeten wennen aan de idee dat wij niet Isral zijn. Het unieke van de
Gemeente is niet om te wisselen of te vergelijken met het unieke van Isral.
Er komt een moment waarop Gods Zoon zal zeggen: Kom Gemeente. De
Here Jezus is heengegaan om u plaats te bereiden. Als Hij plaats bereid heeft
komt Hij weer, opdat wij zullen zijn waar Hij is. Hij is in het huis van de Vader,
daar gaan wij naar toe, daar horen wij, dat is ons tehuis, onze eeuwige
bestemming. Vanaf het moment dat de Gemeente van de aarde weg is, gaat
Gods tijdklok weer tikken. De hele tijdsperiode van de Gemeente hier op
aarde is een interim-periode (wij onderlijnen). Wat deze leraar zegt is in strijd
met die tekst Danil 9:24-27. Zijn argumenten zijn gemaakt vanuit het
aannemen van de leer van de dispensaties en de breuk tussen de 69 ste en 70ste
week.

P. Beker schrijft in Isral en de Bijbel, april 2003, blz.15 na eerst de zes


onderdelen van Danil 9:24 te hebben geciteerd: Aan het eind van die 490
jaren zal de overtreding van Isral ten einde zijn en hun zonden verzoend,
omdat de Messias verzoening voor hun ongerechtigheden heeft aangebracht.
De periode van Israls lijden zal voorbij zijn en er zal een eeuwige
gerechtigheid zijn aangebracht. Dit alles heeft betrekking op het komende
Messiaanse rijk, zoals omschreven in Jer.31:
Ziet de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Isral en
met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken. Ik zal Mijn wet in hun
binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God
zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn (vs.31 en 33).

Een onderbreking
De beschrijving die Danil geeft, maakt duidelijk dat er een onderbreking is in
de tijdsorde. Er is een indeling in 7 weken, 62 weken en tenslotte een laatste
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 155

week die valt na de 69e, , de 70e week dus. Uit de tekst blijkt dat deze 70e
jaarweek niet direct op de 69e week volgt, want de vervulling ervan heeft
nooit plaats gevonden. De periode tussen de 69e en 70e jaarweek duurt dus
ondertussen al bijna 2000 jaar. Uit de tekenen der tijd kunnen we echter
opmaken dat de aanvang van deze 70e jaarweek niet lang meer op zich zal
laten wachten (wij onderlijnen).

Wat wij op dat gebied zeggen

WIJ GELOVEN NIET DAT DEZE ZES ONDERDELEN VAN DE PROFETIE


SLECHTS IN DE TOEKOMST VERVULD ZULLEN WORDEN. ZE ZIJN NAAR ONZE
OVERTUIGING - REEDS VERVULD IN HET EEN-MALIGE OFFER VAN DE DOOD
VAN JEZUS.
Bekijken we de details:
1) Om de overtreding te voleindigen. Dit kan twee betekenissen
hebben.
Een eerste is wanneer we dit opvatten alsof de overtreding zou worden
doorgevoerd tot een hoogtepunt. Dan kunnen we dit begrijpen als dat het
Joodse volk door hun verwerping van de Messias de overtreding tot een
hoogtepunt hebben gevoerd (Mat.23:32 / 1 Thes.2:15,16). We mogen dit zeker
niet bezien als iets dat nu nog moet vervuld worden.
De tweede mogelijke betekenis is deze en dit is voorzeker duidelijker in
verband met het volgende: dat door het offer van Christus de overtreding van
Adam die hij heeft begaan is voleindigd. Ofwel dat er een verzoenende waarde
voor in de plaats is gegeven (Joh.1:29 / Rom.5:20). De woorden die Zacharias
sprak, toen zijn zoon Johannes (later de doper genoemd) werd opgedragen,
zouden dan een goede betekenis voor ons krijgen. Hij zei volgens Luc.1:68:
Geloofd zij de Here, de God van Isral, want Hij heeft omgezien naar
zijn volk en heeft het verlossing gebracht. Door deze woorden
profeteerde Zacharias dat Jezus Christus de overtreding zal voleindigen en
daardoor de weg tot het echte zoonschap met God terug zou vrijmaken. En
daartoe heeft Jezus alle nodige eigenschappen (Jes.61:1).

2) de zonde af te sluiten. Andere vertalingen zeggen dit als volgt:


om een einde te maken aan de zondoffers en dit omdat hier het
Hebreeuwse woord chattath gebruikt werd. Het heeft betrekking op het
offer dat onze Heer Jezus Christus op de Calvarieberg heeft gebracht en
daardoor het offer werd dat de zonden der wereld zou vrijkopen of afsluiten
(Joh.1:29). Door zijn komst hebben we kans op vergeving indien we Hem
aanvaarden tot onze redding. Het Hebreeuwse woord voor afsluiten vinden
we in die betekenis ook in 1 Kon.21:8 en Ester 8:8. Ook dit voorspelde
Zacharias volgens Luc.1:77: om aan zijn volk te geven kennis van heil
in de vergeving hunner zonden. En zie ook Joh.3:33 en 6:27.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 156

3) de ongerechtigheid te verzoenen. Paulus zegt ons over


Christus in Col.1:20: en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het
bloed zijns kruises, alle dingen weder met Zich te verzoenen, door
Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is. Of volgens
Rom.3:25: de zonden (...) die te voren (...) gepleegd waren zijn
verzoend. God was in Christus en verzoende zich tot de wereld (2 Cor.5:19).
Zie ook Rom.5:10 en Heb.10:26 vergeleken bij Zach.3:4. Het offer dat Christus
bracht heeft de ongerechtigheid, van de zondige Adam en diens
afstammelingen verzoend, waardoor we vrede met God kunnen krijgen. Het
Hebreeuwse kaphar of verzoenen vinden we o.a. in Ex.30:10 /
Lev.4:20. Wanneer alles verzoend zal zijn, is de verzoening opgehouden.
Greijdanus zegt in, De Openbaring des Heren aan Johannes, (uitgave van
1925, blz.136): Hij staat daar,als Lam, dat geslacht is, d.w.z. Zijn
verzoenings-arbeid, in het midden, om de verterende werkingen van Gods
heilige gerechtigheid, ook die door middel van het schepsel en van de
schepping, van Zijn gemeente af te keren, en haar als Zijn verloste kerk, in
heiligheid en vrede en zaligheid te doen leven vr Gods troon en heerlijke
majesteitsopenbaring. En er zijn ook Gereformeerde theologen die geloven
dat elke vorm van middelaarschap zal ophouden. Zo bijvoorbeeld Calvijn,
Institutie, Boek II, XV, 5 en A. Kuyper, Collegedictaten, De Christo III.

4) en om eeuwige gerechtigheid te brengen. Dit wil zeggen dat


er door dit verzoeningsoffer van Christus over de hemelen en aarde een
eeuwige gerechtigheid zal komen. Dat offer geeft ons de kans om voor eeuwig
in Gods ogen gerechtvaardigd te worden. Het hangt alleen van onszelf af (en
Gods genade) of we dit zullen worden of niet. Vergelijk met Mat.1:21 / 1
Cor.1:31 / Titus 3:5 / Rom.3:25 / Mat.3:15. De knecht des Heren zal voor
eeuwig onze ongerechtigheid dragen (Jes.53:11). Over die
rechtvaardige God gaat het ook in het gebed van Danil. Dat gaat vooraf aan
de openbaring van deze profetie. Zie Dan.9:7,14,16 en vergelijk met Jer.23:6.

P.A. Slagter die de 2de visie aanhangt hierboven beschreven (de


bedelingen), schrijft in Isral en de Bijbel, november/december 1993, blz.7,
het volgende over dit gedeelte:
4) Eeuwige gerechtigheid wordt gebracht; De gerechtigheid zorgt ervoor, dat
Isral recht komt te staan tegenover God. En dat kan alleen in verbinding
met de Here Jezus Christus. Het volbrachte werk van de Messias, nu bijna
2.000 jaar geleden, is de grondslag voor het behoud van Isral als volk. Als
een overblijfsel in de toekomst de Naam des HEREN aanroept zal het
behouden worden. Dat betekent: het zal gerechtvaardigd worden in en door
het verlossingswerk van Christus. Niet door eigen inspanning, niet door de
werken (der Wet), maar door geloof zal Isral deel krijgen aan het heil. Als de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 157

verzoening met God heeft plaatsgevonden, en Isral vergeving ontvangt in


het reinigende bloed van het Lam, zal er een nieuw begin zijn.

Dat is geen terechte opmerking. Waarom de verlossing van Isral


verzetten naar een toekomst 2.000 jaren later? Jezus, gaf zijn discipelen de
opdracht dat wanneer ze zouden prediken, zich eerst tot de Joden moesten
wenden en dan met dezelfde boodschap naar de heidenen moesten gaan
(Mat.28:19 / Hand.1:8 / Rom.15:19). Wanneer een X aantal Joden - het
grootste deel jammer genoeg - zijn Messias verwerpt geeft ons dat toch niet
het recht om nog een aparte verzoening voor dezen te prediken. De stelling:
eerst de Jood, dan de Griek blijft als een paal boven water staan in alle
eeuwen (Rom.1:16 / 2:9,10). Het is op die manier vervuld. Een nieuwe hoeft
niet want er is nooit een breuk geweest in Gods roep tegenover Zijn volk. De
tijd van genade is zowel voor Isral als voor de heidenen gegeven in het NU,
het HEDEN, en niet na een onderbreking van een 69st week in Gods roeping.
Het zou erop neer komen dat het offer van Christus niet goed genoeg zou
geweest zijn. Wat begon aan het kruis loopt in zijn vervulling gewoon zonder
onderbreking door tot alle mensen die het verdienen gered te worden, vanuit
Gods genade gered.

5) gezicht en profeet te bezegelen. Dit betekent dat de komst en


dood van Christus de bezegeling of vervulling betekende van gezicht en
profetie die is opgetekend, en allen die deze profetien later hebben
bekendgemaakt of profeten. Lees eens bijvoorbeeld voor uzelf wat Jesaja in
zijn 53ste hoofdstuk over de Messias profeteerde en dan zul je merken dat
Christus dit ganse gedeelte door zijn lijden en dood heeft bezegeld of vervuld.
Zie in dit verband Mat.11:13 / Luc.24:44 / Hand.3:19-25. Door de dood van de
Heer is met Isral een nieuw verbond gesloten en aangegaan (Heb.9:17).
Wanneer we Hand.3:19-25 bespreken dan moet dat ook gedaan
worden met Hand.1:6 erbij. Daar vragen de discipelen naar het
herstel. De gelijkluidende term kwam al voor in de Griekse
Septuaginta. Het begrip apokathistanai is er gebruikt om zowel
het letterlijke als het geestelijk herstel van Isral te beschrijven. Zie
o.a. Jer.15:19 / 16:15 / 23:8 / 24:6 / 27:19 / Ezech.16:55 en Mal.3:23.
Deze laatste tekst is in onze Bijbels weergegeven in Mal.4:6. En we
drukken er nog eens op; het gaat om zowel geestelijk als letterlijk
herstel, de context laat ons meestal weten waar de nadruk op ligt. En
zo ook Hand.3:19 waar we dan apokatastasis vinden, slechts
nmaal in gebruik in het NT. Waar ligt de nadruk in dit gedeelte, op
het letterlijke of het geestelijke herstel? Duidelijk het laatste want dat
volgt uit het vers 22. Er staat dat de wederoprichting komt nadat
Christus is opgenomen, en dan volgt een verwijzing naar Deut.18:15-
19, de tekst over de profeet zoals Mozes naar wie moet geluisterd
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 158

worden. Dat wordt ingeleid door de woorden Mozes toch heeft


gezegd (...), zodat het toch wijst naar het verband van vers 21 en
22. Wat wil dat zeggen? Gezien men in de Messias moet geloven
vrdat Jezus werkelijk de tweede maal zal terugkeren om dingen te
herstellen, is door/in geloof dat herstel al op geestelijke wijze
begonnen. En dezelfde opmerking mag gemaakt worden voor vers 24.
Deze dagen die aangekondigd zijn wijzen op de tijd van Petrus en
niet naar de toekomst. Dus is het geestelijk herstel vanaf Pinksteren
begonnen. En ook de wederoprichting van alle dingen, want herstellen
houdt dat al in. Hierover nog iets meer.

6) en iets allerheiligst te zalven. De uitdrukking allerheiligst is


volgens sommige vertalingen het heilige der heiligen anderen nog
zeggen een heilige plaats. Dit heeft dus mr betrekking dan alleen op
de zalving van Jezus Christus, in de Jordaan. We dienen op te merken dat
nergens in de ganse Schrift de uitdrukking heilige der heiligen gebruikt is
in verband met een individuele persoon. Nochtans is hier ook niet de tempel
van Jeruzalem bedoeld die door God wordt geheiligd. We moeten beseffen dat
deze tempel een voorbeeld was van iets wat later nog diende te komen. Want
God zalfde op Pinksteren de eerste levende stenen van zijn geestelijke tempel
(Hand.2:33 / Heb.6:20). Het is Jezus Christus en met hem als fundamentsteen,
dat de door de Heilige Geest gezalfde discipelen van Christus als tempel Gods,
vanaf die tijd dienst verrichten. De zalving van deze leden van Gods tempel is
niet gebeurd zoals de zalving van het eerste tabernakel namelijk door middel
van welriekende olie. Deze leden zijn gezalfd door iets veel belangrijker,
namelijk Gods Heilige Geest (2 Cor.1:21,22 / Eph.1:11-14 / Eph.4:30). Hoe we
ook vertalen of hoe we het ook mogen uitleggen, in elk geval is Christus
meer dan de tempel (Mat.12:6). Het heeft gn zin te beweren, zoals
dispensationalisten doen, dat dit zou verwijzen naar een nog toekomstige
tempel in het millennium, want God gaat niet meer wonen in n aardse
tempel. Hij woont in de gemeente. In tabelvorm ziet de werkelijke vervulling er
zo dus uit vergeleken bij wat de schrijvers van het NT hierover zeggen. De
zwarte tekst is de Bijbeltekst zoals in de SV77.

Danil 9:24-27 Hebreen 1:1-3 Hebreen 9:26 1 Petrus 1:19,20


God, voortijds
veelmaal en op
en om het
velerlei wijze, totvan deDie wel
gezicht, en de
de vaderengrondlegging dervoorge-kend is
profeet te
gesproken wereld af geweest
verzegelen
hebbende door de
profeten
tot op Messas,heeft tot onsmaar nu is Hijmaar
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 159

gesproken door
de Zoon eenmaal
de Vorst geopenbaard is
Erfgenaam vangeopenbaard
alles
En na die twee (vr de
en zestig weken grond-legging
in deze laatstein de voleinding
zal de Messas der wereld) in
dagen der eeuwen
uitgeroeid deze laatste tij-
worden den
nadat Hij de
reinigmaking
maar het zal
onzer zondendoor de offerande
niet voor om uwentwil
door Zichzelf tevan Zichzelf
Hemzelf zijn
weeg gebracht
heeft
en om de
is gezeten aan (als van een
zonden te
de rechter hand onbe-straffelijk
verzegelen, en om de zonde te
der Majesteit in en onbe-vlekt)
om de niet te doen,
de hoogste Lam om
ongerechtigheid
hemelen uwentwil
te verzoenen.

Over de Hebreeuwse uitdrukking qodesh qodashin willen we nog


iets verder uitweiden. Deze term wil letterlijk vertaald zeggen iets zeer
heilig en is normaal weergegeven als allerheiligst of heilige der
heilige. Het begrip is 44 maal gebruikt in het OT, waarvan er 14 betrekking
hebben op het binnenste kubusgedeelte van het tabernakel, de tempel en de
nieuwe tempel (Ex.30: 26-29 / Ezech.41:4).
Andere heilige dingen waren:
Het altaar der brandoffers Ex.30:10.
De zalfolie Ex.30:30-36.
Het overblijfsel van offers Lev.2:3 / 6:15-17 / 10:12,17.
Het zondoffer Lev.6:25,26,29.
Het schuldoffer Lev.7:1,6.
Het toonbrood Ex.25:30 / Lev.24:9.
Elk offer aan God Lev.27:28 enz... enz...

De Schrift heeft ook nog een belangrijk onderscheid in verband met


deze zaken. Er waren namelijk gezalfde heilige dingen en ongezalfde
heilige dingen met betrekking tot de tempel en de dienst daar.
De dertien gezalfde dingen zijn:
1) De tabernakel in zijn geheel Ex.30:26-29 / 40:9 / Lev.8:10.
2) De ark des verbond Ex.30:26-29.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 160

3) De tafel der toonbroden Ex.30:26-29.


4) Het gerei der tafel Ex.30:26-29.
5) De gouden kandelaar Ex.30:26-29.
7) Het reukaltaar Ex.30:26-29.
8) Het brandofferaltaar Ex.29:36,37 / 40:10,16 / Num.7:1.
9) Het gerei van het brandofferaltaar Ex.30:26-29.
10) Het wasbekken Ex.30:26-29.
11) Het voetstuk van het wasbekken Ex.30:26-29.
12) Het voorhof Num.18:10.
13) Het ganse bovengenoemde bij elkaar Ex.26:33,34 / 40:9,16 / Lev.8:10 /
Num.7:1 / vergelijk met Heb.9:3.
De zeven ongezalfde dingen zijn:
1) De zalfolie Ex.30:31,35,36.
2) Overblijfsel van spijsoffers Lev.2:3 / 6:15-17 / 10:12.
3) Zondoffers Lev.6:25,26,29 / 10:17.
4) Schuldoffers Lev.7:1,6.
5) Toonbrood Ex.25:30 / Lev.24:5-9.
6) Alle gaven aan God gegeven Lev.27:28.
7) Gaven aan de Levitische dienst Num.18:9.
Zoals we hebben opgemerkt is er geen enkele Scriftuurplaats die over
een allerheiligst gezalfde persoon spreekt, het gaat altijd om zaken en
offers. Zelfs 1 Kron.23:13 is hierop geen uitzondering, hoewel sommige
vertalingen hier zeggen dat Aron een allerheiligst gezalfde is. Deze
vertaling, zoals we ze vinden in de NBG onder andere, is echter fout. Een
juiste vertaling is bijvoorbeeld de Statenvertaling die zegt dat Aron de
allerheiligste dingen heiligde. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen
personen gezalfd werden in het OT. Hieronder een lijst van gezalfde personen:
1) koningen in Isral, 1 Sam.9:16 / 1 Sam.10:1 / 2 Sam.2:4 / 5:3.
2) de hogepriesters, Lev.4:3,5,16 / 6:15
3) de vorst van Dan.9:25. Jezus, werd gezalfd met het oog op zijn sterven aan
het kruis,
volgens de uitspraak in Mat.26:6-12 en Joh.12:3. Ook zijn voeten werden
gezalfd bij
een voorafgaande gelegenheid (Luc.7:37-46).
4) de aartsvaders, Ps.105:15 vergeleken bij 1 Kron.16:22
5) Cyrus koning van Meden en Perzen een heiden is Gods gezalfde, zonder
olie, Jes.45:1

Ofschoon volgens enkele kerkvaders, bijvoorbeeld Hippolytus en


Tertullianus, alsook Calvijn en Luther en de Joodse commentator Nachmanides,
het gezalfde allerheiligste in Dan.9:24 op de Messias toepassen geeft
ons geen enkele reden om dit als nige uitleg te aanvaarden. Het zou de enige
maal zijn in de Schrift dat een allerheiligst ding op een persoon zou
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 161

toegepast worden. Op zijn hoogst zou er kunnen gezegd worden dat de Heer
de tegenbeeldige tempel zalfde die Mozes heeft gezien (Heb.8:1,2 / 9:12 /
Opb.11:19). Ook dit laat als uitleg te wensen over aangezien we feitelijk niets
weten over dat hemelse heiligdom. Bovendien omdat de voorgaande
Scriftuurplaatsen gemakkelijk symbolisch verklaard kunnen worden. De derde
uitleg die overblijft, is dat de Messias, de geestelijke tempel (zijn gemeente)
heeft gezalfd door haar te doordringen van Heilige Geest die figuurlijk als het
ware zalfolie is (2 Cor.3:3 / Heb.10:15-18). De tekst bij uitstek bij dit is
Joh.16:15: Hij (de Heilige Geest) neemt uit het mijne en zal het u
verkondigen. Hoe we dit ook maar uitleggen, de 1 ste, 2de, of 3de: het verwijst
naar het werk van de Messias Jezus van Nazareth.

Volgens Jehovahs Getuigen is: het Heilige der Heiligen = het


hemelse Allerheiligste, de grote geestelijke tempel van Jehovah.
Gods geestelijke tempel trad in werking toen Jezus zich bij Johannes aanbood
om gedoopt te worden. Zie voor deze uitleg DE WACHTTOREN van 15 mei
2001, blz.27.

Wat is de taak van de Messias die zondermeer beschreven is in dat vers 24 in


het negende hoofdstuk van Danil. We beschrijven het nog eens met
Bijbelteksten. De zes onderdelen zijn deze:

A. om de overtreding te voleindigen, (NBG 51)


A. om de overtreding te sluiten, (SV 77)
1. Jezus zal een eind maken aan de zonde
Mattheus 1:21 Jezus de redder, verlost Zijn volk van zonden: Zij zal
een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is
het, die zijn volk zal redden van hun zonden.
1 Corinthe 15:3 Hij stierf ook voor onze zonden, ook deze van de
heidenen: Want vr alle dingen heb ik u overgegeven, hetgeen
ik zelf ontvangen heb: Christus is gestorven voor onze zonden,
naar de Scriften.
Galaten 1:4 - Gaf zichzelf voor onze zonden, zonder dwang: die
Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden, om ons te trekken uit
de tegenwoordige boze wereld, naar de wil van onze God en
Vader.
2. Hij zal als verzoener optreden
Mattheus 20:28 - Jezus kwam om Zijn leven te geven als een losprijs:
gelijk de Zoon des mensen niet gekomen is om Zich te laten
dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs
voor velen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 162

Epheze 1:7 In Zijn bloed is vergeving: En in Hem hebben wij de


verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen,
naar de rijkdom zijner genade.
Colossenzen 1:20 Door Zijn offer zijn alle dingen in hemel, aarde en
onder de zee verzoend: en door Hem, vrede gemaakt hebbende
door het bloed zijns kruises, alle dingen weder met Zich te
verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de
hemelen is.
3. Het herstel was voorzegd
Exodus 34:6,7 SV77: Toen nu de HEERE voor zijn aangezicht
voorbijging, zo riep Hij: HEERE, HEERE, God, barmhartig en
genadig, lankmoedig en groot van weldadigheid en waarheid.
Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de
ongerechtigheid, en overtreding, en zonde vergeeft; Die de
schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de
ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, en aan de
kindskinderen, in het derde en vierde geslacht.
Psalm 32:1,5 SV77: Welgelukzalig is hij, wiens overtreding
vergeven, wiens zonde bedekt is. () Mijn zonde maakte ik U
bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal
belijdenis van mijn overtredingen doen voor de HEERE; en Gij
vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde.

4. Het herstel heeft ook betrekking op de heidenen

Rom.5:18 SV77: Zo dan, gelijk door n misdaad de schuld


gekomen is over alle mensen tot verdoemenis, alzo komt ook
door n rechtvaardigheid de genade over alle mensen tot
rechtvaardigmaking des levens.
Rom.5:19SV77 Want gelijk door de ongehoorzaamheid van die
ne mens velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzo zullen
ook door de gehoorzaamheid van Een velen tot rechtvaardigen
gesteld worden.
Rom.5:10 SV77: Want indien wij, vijanden zijnde, met God
verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, veel meer zullen wij,
verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven.

B. de zonde af te sluiten, (NBG 51)


B. en om de zonden te verzegelen, (SV 77)

1. Jezus neemt onze zonden op zich


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 163

2 Corinthe 5:21 Hij neemt de zonde op zich zodat we er vrij van zijn en
gerechtvaardigd Hem, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij
voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden
gerechtigheid Gods in Hem.
1 Petrus 2:24 Wij zijn door Zijn striemen geheeld: die zelf onze
zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft, opdat wij,
aan de zonden afgestorven, voor de gerechtigheid zouden
leven; en door zijn striemen zijt gij genezen.
De zonde die Jezus heeft verzoend had het niet nodig om later dan eens
gebruikt te worden en toegepast. Het had een onmiddellijke vervulling.
Het is toen aan het kruis volbracht.
Hebreen 9:23-28 Het was een nmalige gebeurtenis:
Noodzakelijk moesten dus hiermede de afbeeldingen van de
hemelse dingen gereinigd worden, maar de hemelse dingen zelf
met betere offeranden dan deze. Want Christus is niet
binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een
afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf, om thans, ons
ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen; ook niet om
Zichzelf dikwijls te offeren, gelijk de hogepriester jaarlijks met
ander bloed dan het zijne in het heiligdom gaat, want dan had
Hij dikwijls moeten lijden sinds de grondlegging der wereld;
maar thans is Hij nmaal, bij de voleinding der eeuwen,
verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen. En zoals
het de mensen beschikt is, nmaal te sterven en daarna het
oordeel, zo zal ook Christus, nadat Hij Zich nmaal geofferd
heeft om veler zonden op Zich te nemen, ten tweeden male
zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun
heil verwachten.

2. Verzegelen wil zeggen dat iets tot zijn vervulling is gekomen. De zaak
is opge
lost en afgesloten. Men hoeft er niet meer aan te sleutelen op n of
andere manier.
1 Corinthe 15:3: Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb
ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze
zonden is gestorven, zoals in de Scriften staat. En dat is nogal
wat, dat wil zeggen dat in de Scriften van het Oude Verbond al voorzegd
is dat HEIDENEN met God verzoend worden.
3. In het OT is voorzegd dat de zonde zal ophouden.
Jer.3:12 SV77: Ga heen, en roep deze woorden uit tegen het
noorden, en zeg: Bekeer u, gij afkerige Isral! spreekt de
HEERE, zo zal Ik Mijn toorn op u niet doen vallen; want Ik ben
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 164

goedertieren, spreekt de HEERE. Ik zal de toorn niet in


eeuwigheid behouden.

C. de ongerechtigheid te verzoenen, (NBG 51)


C. en om de ongerechtigheid te verzoenen, (SV 77)

1. Danil kreeg antwoord over de vergeving van het volk Isral


De eerste komst van Christus heeft niet de zonde uit de wereld
genomen zodat er gn meer was. De zonde heeft echter wel door Hem
zijn kracht verloren.
Met wat Jezus doet is datgene gebracht dat de zonde definitief oplost.
Hebreen 9:26 - Jezus stierf nmaal, voor allen. Dat hoeft niet meer
herhaald te worden: want dan had Hij dikwijls moeten lijden sinds
de grondlegging der wereld; maar thans is Hij nmaal, bij de
voleinding der eeuwen, verschenen om door zijn offer de zonde
weg te doen.
2. Jesaja 53:1-10 gebruikt woorden als overtredingen,
ongerechtigheden en straf
om het werk te beschrijven waar Christus als Verlosser de oplossing
aan geeft.
Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des
HEREN geopen-baard? Want als een loot schoot hij op voor zijn
aangezicht, en als een wortel uit dor-re aarde; hij had gestalte
noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch
gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. Hij was veracht
en van mensen verla-ten, een man van smarten en vertrouwd
met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij
was veracht en wij hebben hem niet geacht. Nochtans, onze
ziek-ten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen;
wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God
geslagene en verdrukte. Maar om onze overtredingen werd hij
doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die
ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is
ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als schapen, wij
wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons
aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen. Hij werd
mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet
open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een
schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond
niet open. Hij is uit verdrukking en gericht weggenomen, en wie
onder zijn tijdgeno-ten bedacht, dat hij is afgesneden uit het
land der levenden? Om de overtreding van mijn volk is de plaag
op hem geweest. En men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 165

de rijke was hij in zijn dood, omdat hij geen onrecht gedaan
heeft en geen bedrog in zijn mond is geweest. Maar het
behaagde de HERE hem te verbrijzelen. Hij maakte hem ziek.
Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij
nakomelin-gen zien en een lang leven hebben en het voornemen
des HEREN zal door zijn hand voortgang hebben. Om zijn
moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe.
Jesaja 53 is regelmatig in het NT gebruikt om het offer van Jezus te
beschrijven.
Mattheus 8:17: opdat in vervulling ging wat gezegd is door
de profeet Jesaja: Hij was het die onze ziekten wegnam en
onze kwalen op zich heeft genomen.
Marcus 9:12: Hij antwoordde: Elia komt inderdaad eerst en
herstelt alles, maar over de Mensenzoon staat toch
geschreven dat hij veel moet lijden en met verachting
behandeld zal worden?
Handelingen 8:32: Dit was het schriftgedeelte dat hij las:
Als een schaap werd hij naar de slacht geleid; als een lam
dat stil is bij zijn scheerder deed hij zijn mond niet open.
Romeinen 4:25: hij die werd prijsgegeven om onze zonden
en werd opgewekt omwille van onze rechtvaardiging.
1 Petrus 2:24: Hij heeft in zijn lichaam onze zonden het
kruishout op gedra-gen, opdat wij, dood voor de zonde,
rechtvaardig zouden leven. Door zijn striemen bent u
genezen.

D. en om eeuwige gerechtigheid te brengen, (NBG 51)


D. en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, (SV 77)

1. In het OT is voorzegd dat Gods gerechtigheid nabij is.


Jes.51:5-11 SV77: Mijn gerechtigheid is nabij, Mijn heil trekt uit,
en Mijn armen zullen de volken richten; op Mij zullen de
eilanden wachten; en op Mijn arm zullen zij hopen. Heft uw ogen
op naar de hemel, en aanschouwt de aarde beneden; want de
hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed
verouderen, en haar inwoners zullen op gelijke wijze sterven;
maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn, Mijn gerechtigheid zal niet
verbroken worden. Hoort naar Mij, gij, die de gerechtigheid
kent, gij volk, in welks hart Mijn wet is! vreest niet de
smaadheid van de mens, en ontzet u voor hun smaadredenen
niet. Want de mot zal ze opeten als een kleed, en het
schietwormpje zal ze opeten als wol; maar Mijn gerechtigheid
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 166

zal in eeuwigheid zijn, en Mijn heil van geslacht tot geslachten.


Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, Gij arm des HEEREN!
ontwaak als in de verleden dagen, als in de geslachten van
ouds; zijt Gij het niet, Die Rahab uitgehouwen hebt, Die de
zeedraak verwond hebt? Zijt Gij het niet, Die de zee, de wateren
van de grote afgrond, droog gemaakt hebt? Die de diepten der
zee gemaakt hebt tot een weg, opdat de verlosten daardoor
gingen? Alzo zullen de vrijgekochten des HEEREN weerkeren, en
met gejuich tot Sion komen; en eeuwige blijdschap zal op hun
hoofd wezen; vreugde en blijdschap zullen zij aangrijpen,
treuring en zuchting zullen wegvluchten.
2. Paulus wijst erop dat Jezus offer effectief ingaat vanaf die dood aan het
kruis.
Romeinen 3:21-26: Thans is echter buiten de wet om
gerechtigheid Gods openbaar geworden, waarvan de wet en de
profeten getuigen, en wel gerechtigheid Gods door het geloof in
[Jezus] Christus, voor allen, die geloven; want er is geen
onderscheid. Want allen heb-ben gezondigd en derven de
heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn
genade, door de verlossing in Christus Jezus. Hem heeft God
voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed, om
zijn rechtvaardigheid te tonen, daar Hij de zonden, die tevoren
onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren, had laten
geworden om zijn rechtvaardigheid te tonen, in de
tegenwoordige tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is, ook als Hij
hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is.
3. Deze gerechtigheid wordt aan mensen gebracht door de
evangelieprediking.
Romeinen 1:16,17: Want ik schaam mij het evangelie niet; want
het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft,
eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. Want gerechtigheid
Gods wordt daarin geopenbaard uit geloof tot geloof, gelijk
geschreven staat: De rechtvaardige zal uit geloof leven.
4. Met dat ene offer van Jezus zijn alle offers van het OT opgehouden
effectief te zijn.
Hebreen 10:8-10: In de aanhef zegt Hij: Slachtoffers en
offergaven, brandoffers en zondoffers, hebt Gij niet gewild, noch
daarin een welbehagen gehad, hoewel zij naar de wet gebracht
worden. (Doch) daarna heeft Hij gezegd: Zie, hier ben Ik om uw
wil te doen. Hij heft het eerste op, om het tweede te laten
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 167

gelden. Krachtens die wil zijn wij eens voor altijd geheiligd door
het offer van het lichaam van Jezus Christus.
Jezus nagelde de Wet van Mozes aan het kruis en heeft hem hierdoor
ongeldig gemaakt - Colossenzen 2:14: door het bewijsstuk uit te
wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons
bedreigde. En dat heeft Hij weggedaan door het aan het kruis te
nagelen.
5. Jezus heeft de vijandschap tussen Joden en heidenen weggedaan.
Ephezirs 2:13-17: Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die
eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van
Christus. Want Hij is onze vrede, die de twee n heeft gemaakt
en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap,
weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der
geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld
heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot n nieuwe
mens te scheppen, en de twee, tot n lichaam verbonden,
weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de
vijandschap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij vrede
verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die
dichtbij waren.
Het oude verbond zal door een totaal nieuw worden vervangen -
Hebreen 8:7-9: Want indien dat eerste onberispelijk ware
geweest, zou er geen plaats gezocht zijn voor een tweede. Want
Hij berispt hen, als Hij zegt: Zie, er komen dagen, spreekt de
Here, dat Ik voor het huis Israls en het huis Juda een nieuw
verbond tot stand zal brengen, niet zoals het verbond, dat Ik
met hun vaderen maakte ten dage, dat Ik hen bij de hand nam
om hen uit het land Egypte te leiden, want zij hebben zich niet
gehouden aan mijn verbond.
Jezus is de Middelaar van het Nieuw Verbond - Hebreen 9:15: En
daarom is Hij de middelaar van een nieuw verbond, opdat, nu
Hij de dood had ondergaan om te be-vrijden van de
overtredingen onder het eerste verbond, de geroepenen de
belofte der eeuwige erfenis ontvangen zouden.

E. en om het gezicht, en de profeet te verzegelen, (NBG 51)


E. en om het gezicht, en de profeet te verzegelen, (SV 77)

Verzegelen wil zeggen dat iets tot zijn vervulling is gekomen. De zaak
is opgelost en men hoeft er niet meer aan te sleutelen op n of andere
manier.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 168

De profetie van het OT heeft meerdere malen Jezus en Zijn lijden op het
oog. - 1 Petrus 1:10-12: Naar deze zaligheid hebben gezocht en
gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade
geprofeteerd hebben, terwijl zij naspeurden, op welke of
hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij
vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou
komen, en van al de heerlijkheid daarna. Hun werd
geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die
dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die
door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het
evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen
begeren een blik te slaan.
Met de komst van de Nieuwe Wet was er geen noodzaak meer voor een
blijvende vorm van profetie - 1 Corinthe 13:8-13: De liefde vergaat
nimmermeer; maar profetien, zij zullen afgedaan hebben;
tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben.
Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren.
Doch, als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan
hebben. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik
als een kind, overlegde ik als een kind. Nu ik een man ben
geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was. Want nu zien wij
nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht
tot aangezicht. Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle
kennen, zoals ik zelf gekend ben. Zo blijven dan: Geloof, hoop
en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.
God zou op een bepaald moment stoppen met het zenden van profeten
- Zacharia 13:2,3: En Ik zal te dien dage, luidt het woord van de
HERE der heerscharen, de namen van de afgoden uit het land
uitroeien, zodat niet meer aan hen gedacht zal worden; ook de
profeten en de onreine geest zal Ik uit het land wegdoen.
Wanneer dan nog iemand als profeet optreedt, zullen zijn vader
en zijn moeder, die hem ver-wekt hebben, tot hem zeggen: Gij
zult niet blijven leven, omdat gij leugens gesproken hebt in de
naam des HEREN; ja, zijn vader en zijn moeder, die hem verwekt
hebben, zullen hem doorsteken, wanneer hij als profeet
optreedt.
Er vanuit gaan dat we Jezus volgen en al dan niet profetische gaven
hebben is niet de basis - Mattheus 7:21-23: Niet een ieder, die tot
Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen
binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de
hemelen is. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here,
Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam
boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan?
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 169

En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat


weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid.

F. en iets allerheiligst te zalven. (NBG 51)


F. en om de heiligheid der heiligheden te zalven. (SV 77)
Eerste versie = Christus

God is het meest heilige wat er bestaat.


Jezus, is God in menselijke vorm - Johannes 1:1-4,14: In den beginne
was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.
Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door het Woord
geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden
is. In het Woord was leven en het leven was het licht der
mensen () Het Woord is vlees geworden en het heeft onder
ons gewoond en wij hebben zijn heerlijk-heid aanschouwd, een
heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van
genade en waarheid.
Zalving was gebruikt voor de aanstelling van iemand in Gods dienst. Een
soort verklaring DAT DE PERSOON GEMACHTIGD IS TE HANDELEN VAN
GODSWEGE.
o Voorbeeld: Exodus 28:41 - een priester: Dan zult gij daarmede
uw broeder Aron en zijn zonen bekleden en hen zalven,
wijden en heiligen, zodat zij voor Mij het priesterambt
bekleden kunnen.
o Voorbeeld: 1 Koningen 19:16 - een koning en een profeet: Voorts
zult gij Jehu, de zoon van Nimsi, zalven tot koning over
Isral; en Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola, zult
gij zalven tot profeet in uw plaats. Cyrus koning van Meden
en Perzen een heiden was zelfs gezalfd, Jes.45:1
o Christus bezit elk van die drie functies. Christus en Messias is
DE TERM = de gezalfde
Handelingen 3:30-22 = een profeet: en Hij de Christus,
die voor u tevo-ren bestemd was, Jezus, zende; Hem
moest de hemel opnemen tot de tijden van de
wederoprichting aller dingen, waarvan God
gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten,
van oudsher. Mozes toch heeft gezegd: De Here God
zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders,
gelijk mij: naar hem zult gij horen in alles wat hij tot
u spreken zal.
Hebreen 3:1 = een priester: Daarom, heilige
broeders, deelgenoten der hemelse roeping, richt uw
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 170

oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis,


Jezus.
Mattheus 21:5 = een koning: Zegt der dochter Sions:
Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en rijdend op
een ezel, en op een veulen, het jong van een
lastdier.
Het is voorzegd door de profeet Jesaja dat de Messias de Geest zal
hebben - Jesaja 61:1: De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat
de HERE mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde
boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden
gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te
roepen en voor gebondenen opening der gevangenis.
o Vervuld bij de doop van Jezus - Mattheus 3:16,17: Terstond
nadat Jezus ge-doopt was, steeg Hij op uit het water. En
zie, de hemelen openden zich, en hij zag de Geest Gods
nederdalen als een duif en op Hem komen. En zie, een
stem uit de hemelen zeide: Deze is mijn Zoon, de geliefde,
in wie Ik mijn welbehagen heb.
o We hebben dit getuigenis ook bij de apostelen - Handelingen
10:38: van Jezus van Nazaret, hoe God Hem met de heilige
Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan,
weldoende en genezende allen, die door de duivel over-
weldigd waren; want God was met Hem.

F. en iets allerheiligst te zalven. (NBG 51)


F. en om de heiligheid der heiligheden te zalven. (SV 77)
Tweede versie = de hemelse tempel

1) Christus kwam als Hogepriester tot ZIJN TEMPEL (Heb.9:11): Maar


Christus, opgetreden als hogepriester der goederen, die
gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte
tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze
schepping,
2) Hij ging er binnen met Zijn eigen bloed (Heb.9:12): en dat niet
met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen
bloed, eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom,
waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf.
3) Hij verscheen in Gods tegenwoordigheid (Heb.9:24): Want
Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen
gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf,
om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te
verschijnen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 171

4) Zijn bloed reinigde de zonden van Zijn volk OM God te dienen


(Heb.9:14): hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door
de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God
gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken, om
de levende God te dienen?
5) De verzoening was volledig en hoefde gn supplementaire
reiniging (Heb.10:11-14): Voorts staat elke priester dagelijks in
zijn dienst om telkens dezelfde offers te brengen, die nimmer
de zonden kunnen wegnemen; deze echter is, na n offer voor
de zonden te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de
rechterhand van God, voorts afwachtende, totdat zijn vijanden
gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten. Want door
n offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd
worden.
6) HIJ REINIGDE DE AFBEELDINGEN (DUS HET AARDSE) VAN DE
HEMELSE DINGEN (Heb.9:23): Noodzakelijk moesten dus
hiermede de afbeeldingen van de hemelse dingen gereinigd
worden, maar de hemelse dingen zelf met betere offeranden
dan deze.

F. en iets allerheiligst te zalven. (NBG 51)


F. en om de heiligheid der heiligheden te zalven. (SV 77)
Derde versie = de gemeente van Christus = God woont er in

1 Cor.3:16,17 NBG: Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat
de Geest Gods in u woont? Zo iemand Gods tempel schendt,
God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is
heilig!
1 Cor.6:19 NBG: Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is
van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen
hebt, en dat gij niet van uzelf zijt?
2 Cor.6:16b NBG: Wij toch zijn de tempel van de levende God.
Eph.2:21,22 NBG: In Hem wast elk bouwwerk, goed
ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook
gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest.

Vers 25

STATENVERTALING LUTHERVERTALING LEIDSCHEVERTALING


DAN.9:25 DAN.9:25 DAN.9:25
Weet dan, en versta: Zo weet nu en geef Gij moet dan weten
van den uitgang des acht: van dien tijd af en verstaan: van het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 172

woords, om te doen als het bevel uitgaat, ogenblik af waarop


wederkeren, en om dat Jeruzalem zal het woord
Jeruzalem te bouwen, herbouwd worden, uitgesproken is om
tot op Messias, den tot op den vorst Jeruzalem te
Vorst, zijn zeven Messias zijn zeven herstellen en te
weken, en twee en weken en herbouwen, tot een
zestig weken; de tweenzestig weken: gezalfde, een vorst,
straten, en de dan zullen de straten zijn zeven weken; en
grachten zullen en muren herbouwd twee en zestig weken
wederom gebouwd worden, hoewel in lang zal het hersteld
worden, doch in een benauwden tijd. en herbouwd worden,
benauwdheid. met pleinen en
wallen, maar in den
druk der tijden.

Hieronder de voetnoten en aantekeningen van de Statenvertaling


bij Dan.9:25.

80
Weet dan, en versta:
)
Onze Heere Jezus Christus doet even deze zelfde vermaning, aangaande
deze profetie; Matth. 24:15.

81
van den uitgang des woords,
)
Dat is, van dien tijd af, dat er een bevel zal uitgaan dat men het volk, [te
weten het Joodse volk] wederbrengen, dat is loslaten zal uit de
Babylonische gevangenschap, en hetzelve Jeruzalem herbouwen zal. Versta
hier door het woord het bevel, gelijk Dan. 9:23, te weten het bevel van
Cyrus, naar sommiger gevoelen. Zie 2 Kron. 36:22,23, en Ezra 1:1, en
boven de aantekening Dan. 9:24, van het begin der zeventig weken.
Anders: om weder te brengen; dat is, om weder ter hand te stellen; te
weten de vaten des tempels, die uit den tempel naar Babel gevoerd waren.
Anders: om te herstellen, namelijk den staat der kerk en der regering.

82
Messias
)
Dat is, tot op Christus, het Hebreeuwse woord Messias, [hetwelk even
hetzelfde, dat Christus betekent, namelijk een gezalfde] staat ook Joh. 1:42,
en Joh. 4:25.

83
den Vorst,
)
Of, leidsman, gelijk Jes. 55:4, of hertog, gelijk 2 Sam. 7:8, en 2 Kon. 20:5.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 173

84
de straten,
)
Hebreeuws, de straat en de gracht. Anders: uitgehouwen gracht. Versta dit
van de stadsgrachten.

85
in benauwdheid der tijden.
)
Want al wat onder Ezra aan de muren gebouwd was, dat werd kort daarna
door de vijanden der Joden weder omvergeworpen, en de poorten met vuur
verbrand. En onder Nehemia moesten zij bouwen met den troffel in de ene
en het geweer in de andere hand, Neh. 4:17; waarom de Joden zich zozeer
haastten, dat zij het gebouw van den muur optrokken in twee en vijftig
dagen.

Vers 25 zegt volgens de NBG: vanaf het ogenblik, dat het woord
uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een
gezalfde, een vorst, zijn zeven weken; en tweenzestig weken lang
zal het hersteld en herbouwd blijven, met plein en gracht, maar in de
druk der tijden. Volgens deze vertaling zou er na het bevel tot heropbouw
en de komst van een gezalfde, slechts 7 (zeven) jaarweken zijn of 49 jaren.
Dat is verkeerd omdat deze tekst is gebaseerd op de Masoretische tekst die
tussen zeven weken en twee en zestig weken een atnach-teken
heeft. Dat teken dat door de Masoreten achter het woord zeven
(sibhah) is gezet brengt dus verwarring. Het gaat dus om een teken dat is
toegevoegd aan de Hebreeuwse tekst NA de 6de eeuw na Christus.

Professor E. B. Pusey doceerde aan de Universiteit van Oxford een


schreef een nog steeds in druk uitgegeven commentaar op Danil 9. Hij zegt
in een voetnoot bij een van zijn in drukvorm verschenen colleges over de
accentuatie door de masoreten: De joden zetten de hoofddeler van het vers
onder ?[ zeven], met de bedoeling de twee getallen, 7 en 62, te scheiden.
Dit moeten zij met onoprechte bedoelingen hebben gedaan, ( zoals
Rasji) zegt in een afwijzing van de letterlijke uitleg, die de christelijke
zienswijze ondersteunde) wegens de ketters, d.w.z. de christenen. Wanneer
het laatste zinsdeel zo afgescheiden wordt, kan het niets anders betekenen
dan dat straat en muur gedurende tweenzestig weken hersteld en gebouwd
zullen worden, d.w.z. dat de herbouw van Jeruzalem 434 jaar zou moeten
duren, en dat zou onzinnig zijn. Daniel the Prophet, 1885, blz.190.

We hebben een opmerking in dat verband van Gerald Sigal de Jood die
een kritisch artikel schreef over hoe christenen dat gedeelte vertalen. Titel:
Daniels 70 Weeks: Dan. 9:24-27op www.word-gems.com/ De Masoretische
tekst zegt niet dat Jeruzalem 434 jaar zou worden gebouwd, maar dat zij zou
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 174

worden opgebouwd gedurende deze lengte van de tijd. Het werkwoord banah
is als op te bouwen maar wordt soms gebruikt voor uitbreiding. Zoals te
zien is, bijvoorbeeld in de uitdrukking: Vanaf de dag dat deze stad gebouwd
werd tot op de dag van vandaag, heeft ze [dat is Jeruzalem] zozeer mijn
boosheid en mijn woede opgewekt dat Ik haar laat verdwijnen. (Jeremia
32:31 ). (In 1 Koningen 12:25 heeft het werkwoord banah in werkelijkheid de
betekenis van versterken.) Sinds Jeruzalem als stad bestond, lang voordat
de verovering door David van de Jebusieten plaats had, is het duidelijk dat
wat wordt bedoeld met Jeremia naar de periode verwijst waarin de stad
uitgebreid werd door David en degenen die hem opvolgden. Dit is hier ook de
betekenis van het werkwoord in Danil. Het is een verwijzing naar de periode
van toen de uitbreiding van de stad, zoals trouwens het was tijdens de tweede
gemenebest.

Dat atnach-teken heeft volgens Gesenius, een deskundige van de


Hebreeuwse taal, niet alleen de betekenis van een punt maar dikwijls ook van
een rustperiode of als een pauze. Men mag namelijk niet vergeten dat de
Joden de Bijbel niet alleen luid voordragen maar ook zelfs zingen. En dat zou
ook de betekenis hier zijn van het atnach-teken, een rustperiode tijdens de
zang der profetie. Het is dan niet te verwonderen dat de Griekse Septuaginta
vertaling en de Latijnse Vulgata die zulke tekens niet gebruiken de 7 weken
met de 62 weken aan elkaar verbinden wat juist is. De Messias kwam dus niet
7 weken n het woord van herstel maar degelijk na 7+62 = 69 weken.

Het 25ste vers zegt ons dat wanneer het woord uitgaat om
Jeruzalem te bouwen tot op een gezalfde (een vorst) er 7 weken + 62 weken
zijn. De vertaling van het Nederlandse Bijbelgenootschap is zeer duister. Er
wordt precies in gezegd alsof er tot op de Messias slechts zeven weken
zouden zijn (vanwage het atnach-teken) wat niet het geval is en ook niet
overeenkomt met vele vertalingen. De Griekse Septuaginta is hierin veel
duidelijker. Zij zegt (volgens de Thomson vertaling): Gij behoort te weten
en te begrijpen dat van het uitvaardigen van een woord voor het
geven van een antwoord en voor het bouwen van Jeruzalem tot een
gezalfden heerser zijn: zeven weken en twee en zestig weken. Zij
zullen inderdaad terugkeren en een straat zal worden gebouwd en
een muur, en deze tijden zullen worden vervuld.

Dit heeft allemaal, zoals vroeger opgemerkt, te maken met de


punctuatie van de manuscripten. Wijzen we er nog eens op dat de
oorspronkelijke teksten gn punten of kommas hebben. In de Septuaginta,
Theodotion, de Vulgaat en de Syrische vertalingen behoren de 7 en de 62
jaarweken bij elkaar. En dat zijn vertalingen die honderden jaren ouder zijn
dan gelijk welke van de Masoretische teksten! Er zijn enkele vertalingen die
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 175

hiermee rekening houden: KJV, ASV, ERV (voetnoot), MLB, JB. Tot aan de
Messias is er volgens deze 7 + 62 jaarweken. Maar de andere lezing is ook
gangbaar die is gebaseerd op de veel latere punctuatie van de Masoretische
tekst. En dat is gevolgd in o.a.: ERV, RSV, NEB, NASB. Tot slot: die tekst is op
zijn minst niet ouder dan de 6 de eeuw na Christus en waarschijnlijker nog
de 8ste eeuw.

Zou hier kunnen achterzitten dat de Joodse Masoreten zich door deze
punctuatie willen distantiren van de christelijke uitleg en Messiaanse
interpretatie van Dan.9:24-27? Een opmerking bij Rabbi Rashi schijnt dit
vermoeden te ondersteunen. Ofschoon: we moeten in oprechtheid ook
toegeven dat de Septuaginta sterk afwijkt van de Masoretische tekst en we
ons niet slechts daarop mogen blind staren. In vele Septuagintamanuscripten
staat ook niet de versie van de Septuaginta voor Dan.9:24-27, maar een
aangepaste uit de Griekse Theodotion.

Gerald Sigal is een Jood die de uitleg van christenen over deze profetie
van Danil heftig aanvalt. Hij schreef Daniel's 70 Weeks: Dan. 9:24-27 op
www.word-gems.com/ Hij gaat uit de van de Engelse King James vertaling,
maar het is evengoed van toepassing op onze Nederlandse. Wij citeren er dit
uit:
De King James Version gaat voorbij aan de Hebreeuwse interpunctie:
a. Het leesteken atnah fungeert als de belangrijkste pauze in een zin. De
atnah is als het ingeschatte equivalent van de puntkomma in de moderne
systemen van leestekens. Het heeft dus het effect van het scheiden van de
zeven weken na de tweenzestig weken: Totdat een gezalfde, een vorst, zijn
zeven weken, daarna voor tweenzestig weken zal het weer worden
opgebouwd. (9:25).
b. Door het creren van een aaneenschakeling van negenenzestig weken die
niet zijn opgedeeld in twee afzonderlijke periodes van zeven weken en
tweenzestig weken respectievelijk komen christelijke zendelingen tot een
onjuiste conclusie: dat de Messias zal komen 483 jaar na de verwoesting van
de eerste tempel. We gaan daar niet dieper op in, omdat het begrip atnah,
dat is weergegeven door een LEESTEKEN maar geen echte letter is die iets
aan de TEKST toevoegt, volgens andere Joodse uitleggingen geen tijd
inschakelt tussen de zeven en de tweenzestig weken. Dus ook in die Joodse
kringen zijn er theologen die het als n gedeelte lezen, waar twee
opeenvolgende evenementen plaats hebben.

In de serie Bijbelstudie van Vlichthus Bijbelinformatie, waar de


dispensatatieleer hoog in het vaandel staat, verscheen een studie Tijden en
gelegenheden. Het commentaar bij Danil 9:25 heeft deze inleiding:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 176

Er staat niet vanaf het moment, dat men wederkeerde of dat men begon
met Jeruzalem te bouwen, noch vanaf het moment, dat men de tempel
begon te bouwen/ verfraaien. In 536, in het eerste jaar van Kores, kregen
de Joden toestemming om terug te keren en de tempel te herbouwen. In het
jaar 520 werd de fundering van de tempel gelegd (Ezra 4 : 24 en Hagga: op
de 24e van de negende maand). Dit was het tweede jaar van Darus, de
koning van Perzi (een andere Darus dan de Darus uit Danil 6). Beide
situaties beantwoorden niet aan de beschrijving van Danil 9 : 25,
want er wordt niet over de tempel gesproken. Het jaar 458 voor onze
jaartelling (Ezra 7), toen men toestemming kreeg om de inmiddels gebouwde
tempel te verfraaien, heeft evenmin met Danil 9 : 25 te maken. De enige
juiste datum is die van het jaar 445 vr onze jaartelling. Dit is het twintigste
jaar van Artaxerxes (of: Arthasastha/Ahasvros), in de maand nisan (de eerste
maand van het Joodse godsdienstige jaar; Nehema 2 : 1). Wanneer er geen
datum van een maand wordt genoemd, dan wordt de eerste dag van de
maand bedoeld. Over datgene wat we onderlijnen gaan we uitvoerig
aantonen dat dit een verkeerde kijk is op de zaak.

Dat 25ste vers spreekt ook over herbouw van plein en gracht
volgens de NBG. De Septuaginta echter zegt straat en muur en dat is te
verkiezen, zo ook de King James en andere vertalingen. Dat de stad werkelijk
in moeilijke tijden is herbouwd daarvoor moet men slechts Neh.4:1-14 / 6:1-14
/ 9:36,37 na lezen. Dat er pleinen waren in Jeruzalem is niet te betwisten
zoals uit Nehemia 8:1,3,16 blijkt. Op die pleinen werden er uitspraken gedaan
op politiek en religieus vlak volgens Ezra 10:9: En alle mannen van Juda
en Benjamin verzamelden zich binnen drie dagen te Jeruzalem, en wel
in de negende maand, op de twintigste der maand. Het gehele volk
zat neer op het plein van het huis Gods, rillend zowel om de zaak als
door de regenbuien. Het was in die dagen een tijd van tegenstand. De
profeten spreken over de weerstand die men heeft ondervonden van
Samaritanen en omliggende volkeren bij de bouw van de poorten van de stad
en de muur. En in Neh.12:27-43 is de inhuldiging van de muur beschreven.
(Enkele vertalingen suggereren een tegenstand van 483 jaar, wat historisch
echt niet klopt.Wat niet wil zeggen dat het geen moeilijke tijden voor Isral
waren.) Gezien het belang van de uitdrukking van deze begrippen, ook enkele
vertalingen ter illustratie.

Duitse vertalingen / Nederlandse / Zuid-Afrikaanse.

Einheitsberzetzung: met pleinen en grachten


V. Hamp / M. Stenzel: plein en grachten
Luther: plaatsen en grachten
Aalders in de Korte Verklaring: plein en gracht
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 177

Het Boek: Straten en stadsmuren


Leidsche Vert.: met pleinen en wallen
Statenvertaling: de straten en de grachten
Vulgaat: plaatsen en muren
Willibrord 1975: met pleinen en wallen
Die bybel, Nuwe Vertaling, 1984: met strate en verdedigingsslote

Engelse vertalingen.

American Revised 1901: met straat en gracht


Byington: plein en gracht
Douay: de straten... de wallen
Fenton: straten en gracht
J.P.S. 1982: plein en gracht
Leeser (Jood): straten en grachten (rondom)
Living Bible: straten en wallen
Masoretic (J.P.S.) 1917: de brede plaats (of plein=place) en gracht
Moffatt: met pleinen en straten
New English Bible 1970: straten en verbindingen (conduits)
New International Version: met straten en een gracht (trench)
Rotherham: de brede straat en de wal
Septuaginta (Thomson / Muses edit.): een straat en een wal
Smith (Mormonen): de straat en de wallen

Franse vertalingen.

Crampon: pleinen en omheining


Darby: het plein en de gracht
Franais courant: de stad en versterkingen
Kahn (Jood): straten en aarden wallen (fosss de remparts)
Linart: met plaats en gracht
Maredsous: pleinen en omheining
Martin: de pleinen en de bressen
Ostervald: de pleinen en de grachten
Segond: de pleinen en de grachten
TOB (1975): pleinen en grachten

Er zijn niet zoveel moeilijkheden met de tekst. Wel met het laatste
woord dat slechts nmaal gebruikt is in het OT. De meest waarschijnlijke
vertaling is dat het gaat om de muur of de gracht die rond de stad loopt. Een
vergelijk van het Hebreeuws met een deel uit de Koperen Rol van de
manuscripten uit de Dode Zeegrotten zou dit ondersteunen. (Zie bijvoorbeeld
het commentaar van Porteus blz.142).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 178

De vraag die zich nu stelt is: wie is de gezalfde heerser waarover


hier sprake is? Eerst en vooral kunnen we opmerken dat er van katholieke en
protestantse zijde pogingen zijn gedaan om deze gezalfde niet als Christus te
beschouwen. De katholieke kerk tracht deze gezalfde wel eens op te vatten
als Kores (Cyrus) de Grote en dit is soms de uitleg van de Joodse Talmoed.
Deze verklaring is ver gezocht en zeer moeilijk in verband te brengen met de
andere verzen. Deze uitlegging is er slechts n die de katholieke kerk de
laatste tijd heeft aanvaard. Slechts nadat ze zijn overgegaan naar hogere
Bijbelkritiek. Vroegere katholieke uitleggers brachten deze gezalfde eveneens
zoals wij doen in verband met Christus. Zo bv. de Douay vertaling, deze van
Knox en ook de Franse kardinaal Linart. De laatste zegt in zijn voetnota over
vers 26 dat ze voorzeker op de doop van Christus betrekking heeft.

De uitleg dat in vers 25 de gezalfde naar Jezus Christus verwijst, is ook


deze die sinds het begin van de christelijke gemeente is aanvaard. De
kerkvaders Clemens van Alexandri, Tertullianus, Origenes en Julius Africanus
hadden deze mening al. Vele protestantse commentators van de Bijbel waren
ook deze gedachte toegedaan vb.; Calvijn, Clarke, Delitzsch, Robinson, Scott,
Von Orelli en Young. Ook de gekende King James Vertaling verklaart dit als op
de Christus doelende. De Hebreeuwse uitdrukking die hier gebruikt wordt om
dit uit te drukken is mashiach nagid, let op, er staat GEEN
LIDWOORD. Sommige vertalers zeggen dat dit dient vertaald te worden als
een gezalfde, een vorst maar de voorkeur verdiend de uitdrukking
Messias de vorst of Messias de leider. Hiermee bedoelen we dat de
enige werkelijke gezalfde die in verband met het vers 24 past, Jezus de
Christus de bedoelde Messias is. We geloven niet dat dit slaat op Cyrus
(Jes.45:1) die ook n gezalfde van YaHWeH is. Echter niet in de betekenis
dat koningen of hogepriesters van het volk gezalfd zijn (Zach.4:14 en
Lev.4:3,5).

Over de jaarweken is er gezegd dat deze beginnen te tellen wanneer het


bevel wordt uitgevaardigd om de stad Jeruzalem en de muren te herbouwen.
Met een openbaar plein en een gracht zegt de NWV. Maar zoals veel
commentatoren opmerken, een gracht rond de stad of rond de tempel,
daarvoor is er nooit een archeologisch bewijs gevonden. Men moet het dus
niet in die richting zoeken. Wanneer is dit bevel gegeven? Er zijn vier
mogelijkheden maar slechts n ervan kan juist zijn.

Om de eerste mogelijkheid te onderzoeken moeten we weten dat in het


jaar 587 voor Chr. de stad Jeruzalem met haar prachtige tempel volledig is
verwoest door de Babylonirs onder de leiding van Koning Nebukadnessar.
Deze Babylonische koning heeft toen het grootste gedeelte van de Isralieten
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 179

die in het land leefden als gevangenen meegevoerd naar zijn land en de rest
van de bevolking is uit schrik naar het land Egypte gevlucht. Zo kwam het dan
dat in oktober van 587 voor Chr. Jeruzalem volledig van mensen was ontdaan
en deze toestand heeft zolang geduurd om de profetien van Jeremia in
vervulling te laten gaan. Maar voordien, in 606 (605) voor Chr. was
Nebukadnessar al verwoester van Jeruzalem wanneer hij de edelen van het
volk als slaven nam en de tempel plunderde (Dan.1:1,2). In 537 voor Chr.
kwam er verandering in deze woeste toestand. In het jaar 537 (of 536) voor
Chr. vaardigde de Perzische koning Kores de Grote (die had namelijk Babylon
veroverd) een bevel uit dat alle volkeren die als gevangenen naar Babylon
waren gekomen terug mochten keren naar hun geboorteplaats, om daar terug
hun eigen aanbidding te beoefenen. Aan de Joden in Babylon werd dan het
volgende bevel gegeven zoals Ezra 1:2,3 zegt: Zo zegt Kores, de koning
van Perzi: alle koninkrijken der aarde heeft de HERE, de God des
hemels, mij gegeven en Hij heeft mij opgedragen Hem een huis te
bouwen in Jeruzalem, in Juda. Wie nu onder u tot enig deel van zijn
volk behoort - zijn God zij met hem, hij trekke op naar Jeruzalem, in
Juda, en bouwe het huis van de HERE, de God van Isral, dat is de
God, die in Jeruzalem woont. (Vergelijk en zie ook 2 Kron.36:22,23). Het
blijkt hieruit ogenschijnlijk dat deze Joden niet het bevel kregen om de stad
en stadsmuren rond Jeruzalem te herbouwen. Het bevel had alleen betrekking
op de tempelbouw. Maar zoals uit het boek Hagga blijkt is men ook
bezig met huizenbouw. De profetie der 70 jaarweken neemt dus
zondermeer in 537 voor Chr. haar aanvang. Dit heeft te maken met het begrp
shb waar we naar verwijzen in de bespreking van vers 1. Er is door Kores
een sociaal en politiek herstel aan Isral gegeven.

Een opmerking vanuit de vorige paragraaf waar we verwijzen naar de


Joden die naar Egypte gevlucht zijn. Jeremia 44:26-30 zegt er dit over: Hoort
daarom het woord des HEREN, gij geheel Juda, dat in het land Egypte
woont: Zie, Ik zweer bij mijn grote naam, zegt de HERE: mijn naam zal
niet meer worden aangeroepen door de mond van een Judeer, die
zegt: zo waar de Here HERE leeft! in het gehele land Egypte. Zie, Ik
waak over hen ten kwade en niet ten goede, en alle Judeers die in
het land Egypte zijn, zullen te gronde gaan door het zwaard en de
honger, totdat zij vernietigd zijn. En, aan het zwaard ontkomen,
zullen weinigen in getal uit het land Egypte naar het land van Juda
terugkeren; zo zal het gehele overblijfsel van Juda, dat naar het land
Egypte kwam om daar te verblijven, weten, wiens woord standhoudt,
het mijne of het hunne. En dit zal u het teken zijn, luidt het woord
des HEREN, dat Ik aan u bezoeking doe in deze plaats, opdat gij weet,
dat mijn woorden zeker zullen standhouden tegen u ten verderve: Zo
zegt de HERE: zie, Ik geef Farao Chofra, de koning van Egypte, in de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 180

macht van zijn vijanden en van wie hem naar het leven staan, zoals Ik
Sedekia, de koning van Juda, gegeven heb in de macht van
Nebukadressar, de koning van Babel, zijn vijand, die hem ook naar
het leven stond. Ook dezen ontlopen de straf van God niet.

De tweede mogelijkheid die door sommigen is aangenomen als het


beginpunt der 70 jaarweken is het decreet van Darius zoals gegeven in Ezra
6:1-12. Maar terug zien we dat dit niets te maken heeft met de herbouw van
de stadsmuren en poorten van Jeruzalem. Het bevel had alleen betrekking op
de tempelbouw. Maar er zijn ook huizen en gedeelten van muren rond de stad.
In feite is het slechts een vernieuwing van wat Kores al had gezegd.

Een derde mogelijkheid als beginpunt dienen we te onderzoeken: in het


geval van Ezra. Deze Joodse Schriftgeleerde die in Babylon vertoefde kreeg
daar van de Perzische koning Artachsasta een volgend bevel zoals hij ons in
Ezra 7:27 vertelt: Geprezen zij de HERE, de God onzer vaderen, die de
koning zulks in het hart gegeven heeft, om het huis van de HERE, die
in Jeruzalem woont, luisterrijk te maken. En luisterrijk maken is
niet bouwen maar opfleuren. Op welke wijze is niet gezegd. We beginnen dus
daar niet als startpunt van de 70 jaarweken.

Er zijn vele protestantse en evangelische commentators die het houden


bij het decreet van Arthaxerxes aan Ezra gegeven. Maar verscheidene
argumenten spreken dit tegen. We zien uit Ezra 6:14 dat de drie eerste
decreten slechts als n beschouwd zijn. Er staat bij die Scriftuurplaats: zij
voltooiden den bouw volgens het gebod van de God van Isral en
volgens het bevel van Kores, Darius en Artachsasta, koning van
Perzi, en zij waren met dit huis gereed tegen de derde dag van de
maand Adar (wij onderlijnen). Men zegt: het is dus duidelijk dat het bevel
van God zoals ingegeven aan Kores, Darius en Arthaxerxes slechts te maken
heeft met den bouw of dit huis en dat is daarom alln de tempel. Men
zegt: er is in deze decreten geen enkel woord gezegd over herbouw van de
muren of de stad zelf. Maar dat er gedeelten van de stad en van de muur
door deze mensen herbouwd zijn geworden is duidelijk. Zo kan men Ezra
4:11,12,23 hierbij lezen. Aldus luidt het afschrift van de brief die zij
hem zonden aan koning Artachsasta, uw dienaren, de mensen van
het gebied over de Rivier. Welnu, het zij de koning bekend, dat de
Judeers, die van u naar ons zijn opgetrokken, te Jeruzalem gekomen
zijn; zij zijn bezig die oproerige en slechte stad te herbouwen; zij
voltooien de bouw der muren en graven de fundamenten uit. ()
Nadat nu het afschrift van de brief van koning Artachsasta
voorgelezen was aan Rechum, Simsai, de schrijver, en hun
ambtgenoten, begaven zij zich in aller ijl naar Jeruzalem tot de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 181

Judeers en deden hen met kracht en geweld de arbeid staken. Maar


dat is de taal van de vijand. De werkelijkheid is dat een tempel in Jeruzalem
zonder dat er mensen wonen, in HUN HUIZEN, geen steek houdt. Want de
tempel wordt gebouwd om er offers te brengen en die offers worden door
mensen aangebracht.

In elk geval, er is gebouwd zonder dat een bevel ervoor gegeven was
door, de koningen van Perzi. Zonder dat het woord gesproken was. Maar
de bouwers hebben uit het bevel van Kores begrepen dat het bouwen van de
muur deel uitmaakte van de herbouw van de stad. Zie hiervoor Ezra 5:3,9: In
diezelfde tijd echter kwam Tattenai, de stadhouder van het gebied
over de Rivier, tot hen met Setar-Boznai en hun ambtgenoten en zij
spraken tot hen aldus: Wie heeft u bevel gegeven dit huis te bouwen
en deze muur te voltooien? () Daarop hebben wij die oudsten
ondervraagd; wij hebben tot hen aldus gezegd: Wie heeft u bevel
gegeven dit huis te bouwen en deze muur te voltooien? Dit is duidelijk
uit de viering van de afwerking van de muur in Nehemia 6:15. Men heeft
alleen maar bressen gedicht en gn volledige muur gebouwd. Dat kan men
niet op zo een korte tijd. Hier enkele vertalingen van die tekst:
De Nieuwe Bijbelvertaling zegt: Na tweenvijftig dagen was de muur
voltooid, op 25 elul.
De Statenvertaling, editie 1977 zegt: De muur nu werd volbracht op de
vijf en twintigste van Elul, in twee en vijftig dagen.
De NBG-vertaling 1951 zegt: De muur nu was voltooid op de
vijfentwintigste Elul, in tweenvijftig dagen.
De Willibrordvertaling (herziene editie 1995) zegt: De muur was hersteld
op vijfentwintig elul; men had er tweenvijftig dagen aan gewerkt.

Hier nog enkele vertalingen van uit de Engelse taal bij Nehemia 6:15:
King James Version 1611, 1769: So the wall was finished in the
twenty and fifth [day] of [the month] Elul, in fifty and two days.
New King James Version, 1982 Thomas Nelson: So the wall was
finished on the twenty-fifth day of Elul, in fifty-two days.
New Living Translation, 1996 Tyndale Charitable Trust: So on October
2 the wall was finally finished-just fifty-two days after we had
begun.
New International Version, 1973, 1978, 1984 International Bible Society:
So the wall was completed on the twenty-fifth of Elul, in fifty-
two days.
The Holy Bible, English Standard Version, 2001 Crossway Bibles: So
the wall was finished on the twenty-fifth day of the month Elul,
in fifty-two days.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 182

New American Standard Bible, 1995 Lockman Foundation: So the wall


was completed on the twenty-fifth of {the month} Elul, in fifty-
two days.
Revised Standard Version, 1947, 1952: So the wall was finished on
the twenty-fifth day of the month Elul, in fifty-two days.
American Standard Version, 1901: So the wall was finished in the
twenty and fifth [day] of [the month] Elul, in fifty and two days.
Robert Young Literal Translation, 1862, 1887, 1898: And the wall is
completed in the twenty and fifth of Elul, on the fifty and second
day.
J.N.Darby Translation, 1890: So the wall was finished on the
twenty-fifth of Elul, in fifty-two days.
Noah Webster Version, 1833: So the wall was finished in the
twenty and fifth [day] of [the month] Elul, in fifty and two days.
Hebrew Names Version, 2000: So the wall was finished in the
twenty-fifth [day] of [the month] Elul, in fifty-two days.

Er is n argument dat waard is onderzocht te worden. Het is Ezra 9:9


en daar staat: in onze slavernij heeft onze God ons niet verlaten; Hij
heeft ons gunst doen vinden bij de koningen van Perzi, dat zij ons
verademing gaven om het huis van onze God te doen herrijzen en zijn
puinhopen te herstellen, en ons een OMTUINING gaven in Juda en in
Jeruzalem. Dat wil zeggen dat de bouw van de tempel, stad
Jeruzalem, huizen en muren bij de koningen van Perzi gekend is. De
omtuining = de staatkundige grenzen van Isral, zijn ontstaan met de
goedkeuring van Perzi.

Dertien jaren nadat Ezra de tempel ging versieren (457 v. Chr.) gebeurde
er het volgende met Nehemia (445/444 v. Chr.). Deze persoon was de
schenker van Koning Artachsasta (zijn Bijbelse naam) volgens de wereldse
geschiedschrijvers Arthaxerxes I Longimanus genaamd. In het 20 ste jaar van de
regering van Artachsasta kreeg deze Nehemia bezoek van verwanten uit Juda.
Nehemia die in Susan (Perzi) woonde, in het paleis van de koning, was zeer
verontrust. Hij hoorde van hen het volgende, over Jeruzalem en zijn inwoners:
De overgeblevenen, die daar in het gewest uit de gevangenschap
zijn overgebleven, verkeren in groten rampspoed en smaad, en de
muur van Jeruzalem is afgebroken en zijn poorten zijn met vuur
verbrand (Neh.1:3). Hieruit blijkt dat Jeruzalems muren nog niet volledig
hersteld waren (of opnieuw al afgebroken waren zoals we zelf denken) en dit
bedroefde Nehemia zeer. Bij wijze van illustratie: iedereen, zowel vriend als
vijand, loopt Jeruzalem binnen en buiten zoals het hem belieft. Kort nadien,
toen Nehemia wijn schonk aan de koning, bemerkte deze hoe mistroostig zijn
getrouwe onderdaan was en ontspon zich het volgende gesprek waarin de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 183

koning het woord nam. Nehemia schrijft in zijn boek: De koning zeide tot
mij: waarom staat uw gezicht zo somber, hoewel gij niet ziek zijt? Dit
kan niets anders dan hartzeer zijn. Toen werd ik ten zeerste
bevreesd, en zeide tot den koning: De koning leve in eeuwigheid. Hoe
zou mijn gezicht niet somber staan, DAAR DE STAD, DE PLAATS WAAR
DE GRAVEN MIJNER VADEREN ZIJN, VERWOEST IS en haar poorten
door vuur verteerd zijn? En de koning zeide tot mij: Wat is dan uw
verzoek? Toen bad ik tot den God des Hemels. En ik zeide tot den
koning: Dat gij, indien het den koning goeddunkt en indien uw knecht
u welgevallig is, mij zendt naar Juda, naar de stad waar de graven
mijner vaderen zijn; om haar te herbouwen Neh.2:2-5, wij onderlijnen.
Nehemia loopt nogal hard van stapel, want men is Jeruzalem beginnen
bouwen in 537 (536 of 535) voor Christus. DE STAD WAS IN ZIJN DAGEN DUS
NIET VERWOEST. Hij heeft dus wel een nogal diplomatische aanpak. Het enige
besluit van dit alles is dat men zijn visie niet als het begin mag nemen van de
profetie van Danil negen.

Wat hierna gebeurde is vlug gezegd: Nehemia verkreeg de toelating van


de koning om de stadsmuur te herstellen en omdat dit werk hem zeer ter
harte ging vertrok hij kort daarop naar Jeruzalem. Daar aangekomen liet hij de
oudsten van Jeruzalem vergaderen met het volk. Gezien er oudsten zijn in de
stad gaat het dus om een levende stad. Geen spookstad zoals je zou
veronderstellen bij dispensationalisten die het uitleggen alsof er geen huizen
zijn. Wanneer Isral uit Babylon terugkeerd naar het land van hun vaderen
lezen we volgens Ezra 2:1: Dit nu zijn de bewoners van het gewest, die
optrokken uit het midden van de in ballingschap weggevoerden, welke
Nebukadnessar, de koning van Babel, naar Babel had weggevoerd, en die
terugkeerden naar Jeruzalem en Juda, ieder naar zijn stad. Nehemia
toonde die afstammelingen het Scriftelijke bevel dat Artachsasta hem had
gegeven, en stelde voor aan de bouw van de muren van Jeruzalem te
beginnen = af te werken. Het volk was zeer enthousiast en stemde hiermee
in. Er werd onmiddellijk aan begonnen. De datum waarop het werk een
aanvang nam staat in het verslag van Nehemia vermeld nl. de 3de dag van de
Joodse maand Ab. En 52 dagen later was alles klaar volgens Nehemia 6:15. De
inwijding van de muur had plaats in het 28st jaar van Artachsasta zegt
Josephus in Oorlogen XI, V, 8 en vergelijk Neh.12:27. Hoe ik dat moet rijmen
met de gegevens van de Bijbel, die een andere datum heeft, weet ik niet naar
behoren uit te leggen.

Laat ons dit alles in het kort herhalen. We weten dat het woord =
dabar in Hebreeuws om Jeruzalem te herbouwen gegeven is door Kores. Bij
Nehemia gaat het zondermeer om de AFWERKING en niet de volledige bouw.
De bouw van de muur (muren) was voordien begonnen, wel tachtig jaar
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 184

voordien. De Perzische koningen hebben erop aangedrongen dat de bouw


van de tempel gewoon zo vlug mogelijk verder gezet zou worden. Dat wil
zeggen dat in hun ogen ook de bouw van de muren, als bescherming tegen
vijanden, daarbij inbegrepen is. De uitleg van de dispensationalisten die hier
445 v. Chr. (of 444) vooropzetten als de datum van de start van de 490
jaarweken kan niet aangenomen worden. Want het WOORD tot de bouw van
de stad en de tempel is gegeven door Kores. Men moet de Scrift gn geweld
aandoen en dat begin dat voorspeld is in Jesaja 44 en 45 gewoon aannemen.
Respect voor de vervulling moet hoger staan dan een ingewikkelde leer van
490 jaar van 360 dagen.

U hebt het allemaal tot hiertoe gevolgd! Dan zal uw opmerking


waarschijnlijk zijn: hoe ik dan de 490 jaren laat rijmen met een oplossing van
536 voor Christus tot 37 na Christus. Dat is toch vl meer dan 490 jaren! J.
Baldwin besluit zijn kritiek op n van de berekeningen van deze 70 jaarweken
(een variante van Anderson) niet geheel ten onrechte als volgt: Het is beter
dat we omwille van redenen in de samenhang, voor het geheel aannemen dat
de cijfers om een symbolische interpretatie vragen (Le livre de Danil,
Farel/Sator, 1986, blz.172). Ik maak die woorden tot mijn woorden en als u het
wenst kunnen we u nog een tiental citaten in die aard vinden. Rekening
houden met al de feiten, kan tot geen andere conclusie leiden. Mijn visie is
ook deze van oudtestamenticus Young E. J., The Prophecy of Daniel,
Eerdmans, 1949, blz.202-6.

APPENDIX III: diverse berekeningen van 365 dagen per jaar.

Zeventig Wekenprofetie = 490 jaar


Danil 9:24-27 (gerekend aan letterlijke jaren van 365 dagen).
VERSCHIJNING
BEVEL LEIDER(S) VAN VAN DE MESSIAS BELANGRIJKE
IN HET JAAR DE TERUGKEER [JAAR VAN DECREET GEBEURTENIS
+ 483 JAAR]
Van Cyrus in
55 v. Chr.
537 v. Chr. Sesbassar Ezra Vanaf Kores is er
Een letterlijke
Kores laat de 1:1-11 bouw van de stad
lezing van de 490
bouw toe op Zerubbabel en huizen
jaar is
basis van de wil Ezra 2:1 en muren (muur)
dus niet mogelijk.
van God.
37 v. Chr.
Het werk aan de
Van Darius in Een letterlijke Herhaling van wat
tempel wordt
520 v. Chr. na lezing van de 490 volgens Kores
hervat
een klacht. jaar is was vastgelegd
Ezra 5 en 6
dus niet mogelijk.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 185

27 na Chr.
Van Artaxerxes I
Jezus gedoopt. Herhaling van wat
in
Ezra Begin van Zijn volgens Kores
457 v. Chr.
Ezra 7:1-10 prediking. was vastgelegd
Start vlg.
Klopt niet met de
Adventisten.
feiten.
Van Artaxerxes I 40 na Chr. te laat Gn bevel iets te
in op de kalender om bouwen, de rest
445/444 v. Chr. Nehemia waar te zijn. was al gebouwd:
Start vlg. Nehemia 2:1-11 Rekenen dat n maar alleen
Dispensationalist jaar = 360 dagen toelating de muur
en. mag niet. af te werken.

Fred G. Zaspel schreef Daniel's Seventy Weeks, An Historical and


Exegetical Analysis we hebben het gevonden op:
http://www.biblicalstudies.com/bstudy/eschatology/daniel.htm. Een
eigenaardige uitleg: met meerdere breuken in de profetie, die zeer gekunsteld
lijken. Dat heeft wel een voordeel, dat men niet gaat berekenen wanneer de
Heer wederkomt. We geven in deze tabel zijn gedachten weer.

In het kort verlopen de zeventig weken van 365,25 dagen als volgt:

587 v. Chr. (Uitgaan van het woord Jeruzalem


te herstellen en herbouwen)
-49 jaren (zeven zevens)
538 v. Chr. (een gezalfde, een prins; Cyrus)

Waarom het jaar 587 v. Chr.? God heeft HET WOORD GESPROKEN TOT
JEREMIA DAT ER EEN EIND KOMT AAN gevangenschap en de herbouw
van Jeruzalem zal starten (Jer.32:1,6-9,13-17,24-27).Dat is het begin, de
profetie van herstel!

(onderbreking van onbekende duur)


(Dan.11:2,3 / Micah 5:1,2 zijn voorbeelden van breuken vlg.
Finley)

440 v. Chr. (straat en plein wederom gebouwd, doch in


benauwdheid)
-434 jaren (twee-en-zestig zevens)
6 v. Chr. (geboorte van de Messias, Jezus Christus)

(onderbreking van onbekende duur)


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 186

Gebeurtenissen beschreven (na de twee-en-zestig zevens):

1) Kruisiging van de Messias (het jaar 30 na Chr. of 33 na Chr.)

2) Vernietiging van Jeruzalem tot het einde

?? n. Chr. (bevestiging van het verbond met Isral)


+3 jaren (de helft van de zeven)
?? n. Chr. (gruwel der verwoesting)
+3 jaar
?? n. Chr. (het einde; wederkomst van Christus; oordeel over
de komende prins)

Hoe komt F. Zaspel aan het jaar 440 v. Chr.? Nehemia doet een aanvraag
bij Artaxerxes om terug te keren naar Jeruzalem in april, 444 v. Chr. (Neh.2:1).
Maar volgens Josephus (in zijn Oudheden, XI, V, 7), gaat Nehemia vooraf naar
Babylon om helpers en vrijwilligers te vinden onder de Joden om terug te
keren. Hij moet ook nog verdere voorbereidingen doen en bouwmaterialen
uitzoeken (en dat is zeer waarschijnlijk want bij zijn terugkeer begint men
onmiddellijk aan de bouw in Jeruzalem). Zijn werkelijke opgang naar Jeruzalem
neemt waarschijnlijk enkele jaren in beslag. Volgens Josephus is dat het
vijfentwintigste jaar van Artaxerxes dus: 440 v. Chr. Zaspel zegt dan: Again
the years fit exactly = Alles klopt wonderbaarlijk. Bij de bespreking van de
geboorte van Jezus in 6 v. Chr. zegt hij: The prophecy fits perfectly with the
events of history = deze profetie komt perfect overeen met de feiten uit de
geschiedenis. Maar ik ben er niet door overtuigd. Integendeel! Al die
onderbrekingen lijken me teveel, in een profetie die uitgesneden is uit de
wereldgeschiedenis en een aparte heilstijd voor Isral moet benadrukken.

Op het Internet staat van een zekere Emmanuel Bertin, in de Franse


taal, enkele documenten die moeten bewijzen dat Artaxerxes I in 475 v. Chr.
begon te regeren. Zo komt men met jaren van 365 dagen vanaf 455 v. Chr.
(20ste jaar van die koning) in het jaar 33 na Christus voor zijn dood. De
schrijver is een Jehovahs Getuige maar zoals duidelijk, dat is een chronologie
die slechts door hen gevolgd is, enkele Russellisten en niemand anders. En ze
zullen die niet wijzigen, want dan klopt hun chronologie van de tijden der
heidenen, eindigende in 1914 niet meer. Dit is niet belangrijk verder te
onderzoeken.

Vers 26

STATENVERTALING LUTHERVERTALING LEIDSCHEVERTALING


DAN.9:26 DAN.9:26 DAN.9:26
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 187

En na die twee en En na die En na die twee en


zestig weken zal de tweenzestig weken zestig weken zal een
Messias uitgeroeid zal de Messias gezalfde worden
worden, maar het zal uitgeroeid worden en uitgeroeid, zonder
niet voor Hem zelven niet meer zijn; en het dat iemand hem redt.
zijn; en een volk des volk van een vorst, En de stad en het
vorsten, hetwelk die komen zal, zal de heiligdom zullen
komen zal, zal de stad en het heiligdom verdorven worden
stad en het heiligdom verwoesten, dat het door het volk van een
verderven, en zijn een einde zal nemen vorst die komen en
einde zal zijn met een als door een vloed; en wiens einde in den
overstromenden tot het einde van den vloed zijn zal; en tot
vloed, en tot strijd toe zal het het einde is er oorlog,
woest blijven. duurt het besluit dat
verwoestingen zullen
aangericht worden.

Hieronder de voetnoten en aantekeningen van de Statenvertaling


bij Dan.9:26.
86
na die twee en zestig weken
)
Namelijk na de negen en zestigste week, want de zeven voorgenoemde
weken moeten bij deze twee en zestig weken gevoegd worden.

87
uitgeroeid worden,
)
Het Hebreeuwse woord betekent somtijds zoveel als een misdadiger om het
leven brengen. Zie Lev. 17:4.

88
maar het zal niet voor Hem zelven zijn;
)
Dat is, niet tot zijn voordeel, maar tot voordeel van zijne uitverkorenen; of
niet om zijner zonden wil. Anders, doch Hij zal gene [schuld] hebben, of
maar zonder zijne [misdaad]. Of, zonder enige [schuld]. Anders, en zal geen
[helper] hebben. Zie Dan. 11:44. Anders, en niet meer zijn; te weten onder
de mensen, opgenomen zijnde ter rechterhand des Vaders. Vergelijk Gen.
5:24.

89
een volk des vorsten,
)
Dat is, het heirleger der Romeinen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 188

90
zijn einde zal zijn met een overstromende vloed,
)
Te weten het einde, hetwelk de Romeinse vorst het Joodse volk zal
aanbrengen. Of, het laatste dat hij het Joodse volk zal aandoen.

91
vastelijk besloten verwoestingen.
)
De zin is: Zij zijn vastelijk besloten, en de tijd is precies bestemd, wanneer
zij komen en wanneer zij ophouden zullen. Sommigen verstaan dit aldus:
Totdat Gods oorlog tegen zijn volk een einde hebbe, zijn de verwoestingen
precies bestemd.
Wat zij op dat gebied zeggen

We citeren P. Slagter, die de visie der bedelingen aanneemt. Uit Isral


en de Bijbel, januari 1994, blz.3: Eerst moeten de 62 weken (en dus ook de 7
weken die daaraan voorafgingen, samen 69 weken) voleindigd zijn en daarna
zal de Messias worden uitgeroeid. Er staat niet bij hoelang erna, maar het
woordje na, in de grondtekst, geeft aan dat het niet t lang daarna zal zijn.
Vervolgens lezen we in de NBG-vertaling: terwijl er niets tegen hem is,
terwijl de Statenvertaling zegt: het zal niet voor Hemzelven zijn. Er blijkt dus
enig verschil van mening te zijn over de betekenis van de grondtekst. De
Engelse Revised Version heeft het meer letterlijk vertaald met: Hij zal niet
hebben of: zonder dat Hij heeft. Dat is: Hij heeft niets voor Zichzelf, Hij
ontvangt niet, waar Hij recht op heeft. Hij kwam als de rechtmatige
kroonpretendent van David. Alle bezit, eer en waardigheid, daaruit
voortvloeiende, zou Hij moeten ontvangen.
Het einde van die 62 (of 69) weken zou dus bepalend zijn voor wat er daarna
ging gebeuren:
1. Of Hij wordt aangenomen en Hij zal hebben (ontvangen).
2. Of Hij wordt niet aangenomen en zal niet hebben (ontvangen).
Danil profeteert nog erger. Hij zal worden uitgeroeid! De periode van 69
weken, oftewel 483 jaar, moet dus eindigen vlak voor de uitroeiing van de
Messias (wij onderlijnen).
En momenteel moeten we dat ook doen. Interpreteren we als letterlijke jaren
(van 365 dagen) dan komen we met deze berekening ergens in de jaren 40
A.D. Toen is er niets uitzonderlijks geschiedt in Isral! Een valse profeet liep er
toen rond volgens Flavius Josephus en er was hongersnood, maar dat is toch
wel wat weinig om deze profetie te vervullen.

In een lezing van D. Steenhuis met de titel WIKKEN EN WEKEN


gevonden op Internet, staat het volgende:
Er zijn wel beelden die toegepast worden op de gemeente, maar
rechtstreekse profetien over de gemeente zijn er niet. In de tweede plaats
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 189

gaat het bij de profetien over de Koning der Koningen en over de Here der
Heren. Gezicht en profeet te bezegelen duidt op een punt waarop alles tot
volheid komt wat de profeten hebben gezegd in de loop van de eeuwen. Het
loopt uit op de zalving van iets allerheiligst. Dan zal de ongerechtigheid
verzoend zijn. Het is voor mij zo dat hier gedoeld wordt op de komende
Gezalfde, de Messias, de Christus (gezalfde) (wij onderlijnen).

Orthodoxe Joden verwijten christelijke evangelisten slordigheid in hun


interpretatie van Danil 9:25. Drie zaken zitten hun dwars en vooral de lezing:
de Messias, de Prins.
Ze zeggen dat de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst zonder lidwoord staat
zodat we moeten spreken van een MASHIACH = EEN gezalfde en EEN
prins. Men verwijst naar bijvoorbeeld koning Cyrus als EEN gezalfde (Jesaja
45:1,13/ Ezra 1:1,2). Bovendien kan men van dat begrip geen persoonlijke
naam maken en het met hoofdletters schrijven, het is maar als titel bedoeld
van de autoriteit van een koning of een hogepriester. Zodat de enige juiste
weergave van het oorspronkelijke Hebreeuws moet zijn: een gezalfde, een
prins. Dat klopt voor wat betreft het Oud Testament maar de
christengelovigen hebben van dat begrip een soort eigennaam gemaakt. Je
krijgt namelijk in het Nieuw Testament de terminologie Jezus, de Christus.
Ook al kende men in de dagen toen het NT (of ook het OT) werd geschreven
geen onderscheid tussen hoofdletters en kleine letters, al vlug kreeg dat
begrip Messias een hoofdletter. Uit respect en ontzag voor de persoon. We
geven nog enkele vertalingen zodat u kunt inzien dat niet iedereen die
hoofdletter gebruikt, ook al zijn het christenen die de vertaling hebben
gemaakt.
tot op Messias, den Vorst Statenvertaling (Jongbloed-editie)

tot op een gezalfde, een vorst NBG-vertaling 1951

tot aan het optreden van de uitverkoren vorst Willibrordvertaling (herziene


editie 1995)

unto the Messiah the Prince King James Version, 1611

unto the anointed one, the prince American Standard Version, 1901

until God's chosen leader comes Good News Bible, 1992 (parafrase)

until the coming of the Chosen Leader Contemporary English Version, 1999
(parafrase)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 190

to the Anointed One (parafrase) In de voetnota: can also be translated


Messiah (same as Christ). the prince World English Bible, 2002

Let er ook op: je krijgt in Joodse vertalingen zowel the anointed one als an
anointed one.

JPS VERSION JPS 1917 VERSION JUDAICA PRESS


TANAKH (1985) TANAKH
26. And after the threescore
(CHABAD.ORG)
26. And after those and two weeks shall an
sixty-two weeks, the anointed one be cut off, and 26. And after the sixty-
anointed one will be no more; two weeks, the
disappear and anointed one will be cut
vanish. off, and he will be no
more,

Wat wij op dat gebied zeggen

Het vers 26 zegt dan: EN NA de tweenzestig weken zal een


gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is; en het volk
van een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde
richten, maar zijn einde zal zijn in de overstroming; en tot het einde
toe zal er strijd zijn: verwoestingen, waartoe vast besloten is. Het is
nadat de eerste periode van 7x7 jaren = 49 jaren, de tijd dat de herbouw van
de stad heeft geduurd dat hierbij onmiddellijk de 62 jaarweken aansluiten.
Daarna zal de Messias of Christus uitgeroeid worden. Het werkwoord in
het Hebreeuws voor uitroeien (ikkaret) heeft steeds de betekenis van
een gewelddadige dood. Het woord is o.a. gebruikt in Gen.17:14 / 1
Kon.18:13 / Zach.13:8. De gewelddadige dood die Christus stierf was als van
een lam dat de zonden der wereld wegnam (Joh.1:29 / 2:2). Er klinkt ook iets
in van slachtoffer in relatie tot een verbond (Gen.15:10,18). Maar er zit niet in
wat Jehovahs Getuigen er in lezen, namelijk het vernietigen van de ziel
van de persoon. Hetzelfde werkwoord is gebruikt voor ongelovigen en de straf
die ze ontvangen: Ps.5:6 / 37:9,34 / Jes.13:9.

De voorstanders van de uitleg volgens de bedelingen zeggen over het


eerste deel uit dit vers (hier weergegeven als EN NA) dat zoiets wijst op
een onmiddellijk erna. In hun uitleg slechts vijf dagen erna, want de Heer
kwam als koning op Palmzondag er werd op de vrijdag van die week al aan het
kruis gehangen. Wij geloven in een traditioneler uitleg en nemen aan dat dit in
het midden van de zeventigste week is, wat 3 jaren later is. Beter
geformuleerd: in het midden van de laatste symbolische week. Vraag is of
en na hier een kortere of een langere tijd wil aanduiden. De Hebreeuwse
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 191

woordkeuze laat beide vertaleningen toe zonder dat er gezondigd wordt tegen
duidelijke regels. Een concordantie maakt dat duidelijk. Dit leren we: het was
niet de bedoeling van Christus om op Palmzondag naar de macht te grijpen of
koning te worden op dat moment.

Er zijn vijf redenen waarom de uitleg van de dispensationalisten over het


gebeuren van Palmzondag verkeerd is. Dit is de eerste: Hij kwam om Zijn
bloed = Zijn leven te geven voor zondaars. Profetie na profetie moest vervuld
worden in die dagen. Maar toen koning worden, was daar geen deel van. Dit
gebeurde met Palmzondag volgens Mat.21:1-5 SV77: En toen zij nu
Jeruzalem naderden, en gekomen waren te Bethfag, aan de
Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen, zeggende tot hen: Gaat
heen in het vlek, dat tegenover u ligt, en gij zult terstond een ezelin
gebonden vinden, en een veulen met haar; ontbindt ze, en brengt ze
tot Mij. En indien u iemand iets zegt, zo zult gij zeggen, dat de Heere
deze van node heeft, en hij zal ze terstond zenden. Dit alles nu is
geschied, opdat vervuld worde, hetgeen gesproken is door de
profeet, zeggende: Zegt de dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u,
zachtmoedig en gezeten op een ezelin en een veulen, zijnde een jong
van een jukdragende ezelin. Hij gaat naar de tempel, Hij verdord een
boom die het symbool is van het ongelovige Isral, en verwijst naar Johannes
de Doper die tot hen kwam. Hij verwees ze naar Jezus, Lam van God. Die zij
niet gewild hebben. Lees dat eens in Marcus 11. Dat Palmzondag slechts een
gewone episode is in het leven van Christus blijkt duidelijk uit wat we er later
over horen door de apostelen en profeten van het NT, namelijk niets. Met
Palmzondag was er een profetische vervulling zoals blijkt uit de verwijzing
(Ps.118:26 / Zach.9:9). Maar naar Danil negen is GEEN ENKELE VERWIJZING.
Waarom dan dat verhaal opkloppen totdat het een waarde gekregen heeft die
de Scrift het niet geeft!

Er was natuurlijk een aanbod van het koninkrijk, maar dan alleen in de
boodschap dat het niet van deze wereld was. Je kon je er wel al, door
bekering, op voorbereiden.
Mat.11:12: Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe
breekt het Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en
geweldenaars grijpen ernaar.
Luc.16:16: De wet en de profeten gaan tot Johannes; sinds die
tijd wordt het evangelie gepredikt van het Koninkrijk Gods en
ieder dringt zich erin.
Joh.18:36: Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze
wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was,
zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 192

Joden zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk


niet van hier.
Joh.18:37: Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dus toch een
koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat Ik koning ben. Hiertoe
ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat
Ik voor de waarheid zou getuigen; een ieder, die uit de waarheid
is, hoort naar mijn stem.

Een zeer belangrijk begrip, vooral in het evangelie van Johannes is


wereld dat 79 vindplaatsen heeft in 57 verzen van de NBG. We geven er
enkele van weer en het is er duidelijk aangegeven: Jezus, komt om de wereld
te redden, niet om op de troon van David koning te worden. Dat komt, maar
later, en in een ander aspect dan wat de Joden verwachten. Ook vr die tijd
wil men Jezus al eens koning maken, bij de vermenigvuldiging van de broden.
Alle problemen zouden met zo een koning opgelost zijn! Dat wil Jezus bewust
niet volgens Joh.6:15: Daar Jezus bemerkte, dat zij zouden komen en
Hem met geweld meevoeren om Hem koning te maken, trok Hij Zich
weder terug in het gebergte, geheel alleen. Het resultaat is in Joh.6:66
te lezen: Van toen af keerden vele van zijn discipelen terug en gingen
niet langer met Hem mede.

Hier zijn enkele teksten over de wereld:


Joh.1:10: Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem
geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend.
Joh.6:14: Toen dan de mensen zagen, welk teken Hij verricht
had, zeiden zij: Deze is waarlijk de profeet, die in de wereld
komen zou.
Joh.6:33: want dt is het brood Gods, dat uit de hemel
nederdaalt en aan de wereld het leven geeft.
Joh.6:51: Ik ben het levende brood, dat uit de hemel
nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in
eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees,
voor het leven der wereld.
Joh. 9:5: Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht der
wereld.
Joh.9:39: En Jezus zeide: Tot een oordeel ben Ik in deze wereld
gekomen, opdat wie niet zien, zien mogen, en wie zien, blind
worden.
Joh.12:31: Nu gaat er een oordeel over deze wereld; nu zal de
overste dezer wereld buitengeworpen worden.
Joh.12:46: Ik ben als een licht in de wereld gekomen, opdat een
ieder, die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijve.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 193

Joh.12:47: En indien iemand naar mijn woorden hoort, maar ze


niet bewaart, Ik oordeel hem niet, want Ik ben niet gekomen om
de wereld te oordelen, doch om de wereld te behouden.
Joh.17:23: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot n,
opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt, en dat Gij
hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt.
Joh.17:24: Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt Ik wil, dat,
waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te
aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij
liefgehad vr de grondlegging der wereld.
Joh.17:25: Rechtvaardige Vader, de wereld kent U niet, maar Ik
ken U, en dezen weten, dat Gij Mij gezonden hebt.
Joh.18:20: Jezus antwoordde hem: Ik heb vrijuit tot de wereld
gesproken; Ik heb voortdurend in de synagoge geleerd en in de
tempel, waar al de Joden bijeenkomen, en in het verborgen heb
Ik niets gesproken.

Dispensationalisten verwijzen dan in dat verband ook naar de opmerking


van Jezus nadat de stoet al op gang is gebracht. Lucas 19:37-44 SV77 zegt:
En toen Hij nu naderde aan de helling van de Olijfberg, begon al de
menigte der discipelen zich te verblijden, en God te loven met grote
stem, vanwege al de krachtige daden, die zij gezien hadden;
Zeggende: Gezegend is de Koning, Die daar komt in de Naam des
Heeren! Vrede zij in de hemel, en heerlijkheid in de hoogste
plaatsen! En sommigen van de Farizen uit de schare zeiden tot Hem:
Meester, bestraf Uw discipelen. En Hij, antwoordende, zeide tot hen:
Ik zeg u, dat, zo dezen zwijgen, de stenen haast roepen zullen. En
toen Hij nabij kwam, en de stad zag, weende Hij over haar, Zeggende:
Och, of gij ook bekendet, ook nog in deze uw dag, wat tot uw vrede
dient! Maar nu is het verborgen voor uw ogen. Want er zullen dagen
over u komen, dat uw vijanden een wal rondom u zullen opwerpen, en
u zullen omsingelen, en u van alle zijden benauwen; En u tot de
grond zullen neerwerpen, en uw kinderen in u; en zij zullen in u de
ene steen op de andere steen niet laten; daarom dat gij de tijd van
uw bezoeking niet bekend hebt (wij onderlijnen). MAAR, ZO MAAR, DE
LINK LEGGEN NAAR DANIL 9 IS HIER NIET AAN TE TONEN OF AAN DE ORDE.

De tweede reden waarom de uitleg van de dispensationalisten verkeerd


is over Palmzondag is deze. Er loopt nog een ander verhaal in de evangelin.
Dat, van Isral dat absoluut geen oren heeft naar de boodschap van Jezus en
toch is Hij hun koning, hun priester en hun profeet. Hun ogen, oren en hart zijn
afgesloten, verhard en onbekeerd. Dit staat ook in de Scrift:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 194

Mat.11:12,13 SV77: En van de dagen van Johannes de Doper tot


nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en
de geweldigers nemen het met geweld. Want al de profeten en
de wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd.
Hand.3:20-24 SV77: En Hij gezonden zal hebben Jezus Christus,
Die u te voren gepredikt is; Die de hemel moet ontvangen tot de
tijden der wederoprichting aller dingen, die God gesproken
heeft door de mond van al Zijn heilige profeten van alle eeuw.
Want Mozes heeft tot de vaderen gezegd: De Heere, uw God,
zal u een Profeet verwekken, uit uw broeders, gelijk mij; Die zult
gij horen, in alles, wat Hij tot u spreken zal. En het zal
geschieden, dat alle ziel, die deze Profeet niet zal gehoord
hebben, uitgeroeid zal worden uit het volk. En ook al de
profeten, van Samul aan, en die daarna gevolgd zijn, zovelen
als er hebben gesproken, die hebben ook deze dagen te voren
verkondigd.
Heb.1:8,9 SV77: Maar tot de Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in
alle eeuwigheid; de schepter van Uw koninkrijk is een rechte
schepter. Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad, en
ongerechtigheid gehaat; daarom heeft U, o God! Uw God gezalfd
met olie der vreugde boven Uw medegenoten.
Heb.5:4,5,9 SV77: En niemand neemt zichzelf die eer aan, maar
die door God geroepen wordt, zoals Aron. Alzo heeft ook
Christus Zichzelf niet verheerlijkt, om Hogepriester te worden,
maar Die tot Hem gesproken heeft: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb
Ik U gegenereerd. En is door God genaamd een Hogepriester,
naar de ordening van Melchizdek.

Dit is de derde reden: Hij kwam om Zijn bloed = Zijn leven te geven voor
zondaars. Dispensationalisten geven ook om deze reden een verkeerde indruk
van die Palmzondag. In het boek Jesaja staan de profetien die over De
Knecht des HEEREN handelen. Wat er zou moeten gebeurd zijn, op die
dag, moet afgemeten worden aan de dood van Jezus aan het kruis en dat is
dan nog toekomst. DAT STAAT OP HET PROGRAMMA VAN DE REDEN VAN DE
KOMST VAN JEZUS. Dit moet trouwens voorafgaan aan de stichting van Zijn
koninkrijk. Er kan dus theologisch geen sprake zijn, van een greep naar de
macht op deze dag en de Romeinen gewoon buiten Judea te vegen. Lees eens
dat verhaal van Palmzondag vanuit deze bril van wat Jesaja voorzei:
Hij zal door Zijn volk verworpen worden, Jesaja 53:3 SV77: Hij was
veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een Man van
smarten, en verzocht in krankheid; en een ieder was als
verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij
hebben Hem niet geacht.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 195

Hij zal sterven voor de zonden van Isral, zoals uitgelegd door de
apostelen voor elke gelovige, ook die uit de heidenen, Jesaja 53:6 SV77:
Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een ieder naar
zijn weg; doch de HEERE heeft onzer aller ongerechtigheden op
Hem doen aanlopen.
Hij zal voor eeuwig leven na gestorven te zijn, Jesaja 53:10 SV77: Doch
het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen; Hij heeft Hem
krank gemaakt; als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal
hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het
welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkig
voortgaan.
Hij zal alle gelovigen rechtvaardigen, ook heidenen, zeggen later de
discipelen van Jezus, Jesaja 53:11 SV77: Om de arbeid van Zijn ziel
zal Hij het zien, en verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn
Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij
zal hun ongerechtigheden dragen.
Hij zal de plaag van het volk op zich nemen, Jesaja 53:8 SV77: Hij is
uit de angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn
leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der
levenden; om de overtreding van Mijn volk is de plaag op Hem
geweest.
Hij is de onschuld zelf en toch moet Hij sterven, Jesaja 53:7 SV77: Toen
deze geist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn
mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als
een schaap, dat stom is voor het aangezicht van zijn
scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.
Hij is niet slechts voor de Joden gekomen maar ook voor de heidenen,
Jesaja 49:6 SV77: Verder zeide Hij: Het is te gering, dat Gij Mij
een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jakob,
en om terug te brengen de bewaarden in Isral; Ik heb U ook
gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan
het einde der aarde.
Hij zal gewoon afgesneden worden = vermoord (Dan.9:24-27).

De vierde reden waarom er geen overdreven nadruk mag liggen op de


betekenis van het Palmzondagfeest is hoe het evangelie van Johannes dat
beschrijft. Palmzondag staat in de vier evangelin beschreven en Johannes
geeft een theologische reden waarom dat feest niet is uitgelopen op wat
dispensationalisten er in leggen. Dit zegt Johannes 12:12-19: De volgende
dag, toen de grote menigte, die voor het feest gekomen was, hoorde,
dat Jezus naar Jeruzalem kwam, namen zij palmtakken, gingen uit
Hem tegemoet, en riepen:
Hosanna, gezegend Hij, die komt in de naam des Heren! en: De
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 196

koning van
Isral!
En Jezus vond een jonge ezel en Hij ging erop zitten, gelijk
geschreven is:
Wees niet bevreesd, dochter Sions, zie, uw Koning komt,
gezeten op het veulen
van een ezel.
DIT BEGREPEN ZIJN DISCIPELEN AANVANKELIJK NIET. MAAR TOEN
JEZUS VERHEERLIJKT WAS, TOEN HERINNERDEN ZIJ ZICH, DAT DIT MET
HET OOG OP HEM GESCHREVEN WAS en dat zij dit met Hem gedaan
hadden. De schare dan, die bij Hem was geweest, toen Hij Lazarus uit
het graf geroepen en hem uit de doden opgewekt had, getuigde
daarvan. Daarom ging de schare Hem ook tegemoet, omdat zij
gehoord hadden, dat Hij dit teken gedaan had. De Farizeen dan
zeiden tot elkander: Gij ziet voor uw ogen, dat gij niets bereikt; zie,
de gehele wereld loopt Hem na. De discipelen van Jezus begrepen de
ware toedracht van het gebeuren van Palmzondag slechts nadat ze de Heilige
Geest hadden ontvangen, meer dan vijftig dagen na de gebeurtenis. Zodat we
het gewone volk in Jeruzalem niet moeten aansmeren dat ze hun koning
verwerpen en daar dan de reden zoeken van het einde van de
negenenzestigste week. De echte verwerping komt later met de 14 de nisan,
wanneer Hij aan het kruis sterft nadat men hem enkele uren voordien als
Messias verworpen heeft. Zijn koninkrijk is niet van deze wereld. Dat kan de
man in de straat niet begrijpen. Zo zijn ze niet opgevoed en ook zijn discipelen
dachten nog aan een aards rijk veertig dagen n zijn opstanding uit de doden
(Handelingen 1:6,7).

De teksten uit het evangelie van Johannes spreken duidelijk niet van een
rijk dat moet opgericht worden op aarde in die dagen met Jezus als koning
ervan. Integendeel:
Joh.3:3: Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar,
voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan
hij het Koninkrijk Gods niet zien.
Joh.3:5: Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij
iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk
Gods niet binnengaan.
Joh.18:36: Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet van deze
wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was,
zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de
Joden zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk
niet van hier.

De vijfde reden waarom er geen overdreven nadruk mag komen te


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 197

liggen op het Palmzondagfeest is wat er profetisch gezegd is over de Messias


en Zijn werk in deze wereld.
Vooraf Jesaja 7:14: Daarom zal de Here zelf u een teken geven:
Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij
zal hem de naam Immanul geven. Dat Jezus er is, is de
godsopenbaring in deze wereld van het Joodse volk. Dat hebben ze als
volk niet opgemerkt. Slechts enkelen hebben dat geheim begrepen.
In het evangelie van Johannes staan twee mooie teksten Johannes
1:15,34: Johannes heeft van Hem getuigd en heeft geroepen,
zeggende: Deze was het, van wie ik zeide: Die na mij komt, is
vr mij geweest, want Hij was eer dan ik. () En ik heb gezien
en getuigd, dat deze de Zoon van God is. De Doper heeft het
geweten en ook bekend gemaakt: deze man is God, Zoon van God!
In een latere fase van de geschiedenis van de manier waarop het volk
Isral omgaat met die Jezus lezen we in Johannes 10:33: De Joden
antwoordden Hem: Niet om een goed werk willen wij U stenigen,
maar om godslastering en omdat Gij, een mens, Uzelf God
maakt.
Aan het einde van Zijn aards bestaan is dit gedeelte van de confrontatie
met de hogepriester sprekend voor de manier waarop de clerus van
Isral Jezus bekijkt: Maar Jezus bleef zwijgen. En de hogepriester
zeide tot Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons
zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God. Jezus zeide tot
hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u, van nu aan zult gij de
Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht
en komende op de wolken des hemels. Toen scheurde de
hogepriester zijn klederen en zeide: Hij heeft God gelasterd!
Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt gij de
godslastering gehoord. Wat dunkt u? (Mattheus 26:63-65).
Met andere woorden Isral heeft, in massa, niet begrepen wie Jezus was:
namelijk dat GOD MET HEN WAS. Enkelen hebben het verstaan. Maar na
de opstanding hebben, ondanks Palmzondag, duizenden die boodschap
aangenomen.
Neen, deze vijf redenen geven duidelijk aan dat men Palmzondag niet moet
lezen met de woorden van de engel Gabril aan David en aan ons - in Danil
9. Wie daar een verkeerde nadruk legt komt in strijd met wat de Scrift ons
duidelijk maakt, Jezus kwam om te sterven en niet om in Jeruzalem koning te
zijn over aardse burgers.

Die enkele dagen vr de dood van Jezus is er dus een opflakkering van
nationalisme onder de Joden en is er de tocht van Jezus naar Jeruzalem
(Joh.12:13). Hoe interpreteren we het dan? Bij Zijn aanhouding zal Jezus,
wellicht om deze reden, aangeklaagd worden als iemand met politieke aardse
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 198

ambities (Joh.18:33 / 19:12). Men stelt Hem voor als de rivaal van de keizer,
maar Jezus maakt het duidelijk, Hij is koning. Maar Zijn rijk is niet van DEZE
WERELD en Zijn discipelen mogen niet op de vuist gaan met de Romeinse
overheerser (Joh.18:36). Christus heeft trouwens al eens geweigerd koning te
worden in deze aardse omstandigheden (Joh.6:15). Jezus, kwam niet om
Pilatus buiten te zetten, Zijn tijd komt nog en is trouwens niet zo ver meer af
(Joh.19:10,11). Maar het is een geestelijk rijk, de keizer moet niet bang zijn.
Wanneer Jezus gegeseld wordt als inleiding op zijn kruisiging dan zal men ook
een plakkaat op het kruis spijkeren dat Hij gezegd heeft koning te zijn van de
Joden (Joh.19:1-3 / John 19:19). Zijn vijanden weten dus wat ze aan Hem
hebben. Zijn leerlingen begrijpen dat later beter, na de uitstorting van de
Heilige Geest.
Dit zegt de apostel Petrus, enkele minuten voordien opnieuw
herboren, in Handelingen 2:29-32: Gij mannen broeders, het is
mij geoorloofd vrijuit tot u te spreken van de patriarch David,
dat hij beide gestorven en begraven is, en zijn graf is onder
ons tot op deze dag. Alzo hij dan een profeet was, en wist,
dat God hem met ede gezworen had, dat hij uit de vrucht
zijner lendenen, zoveel het vlees aangaat, de Christus
verwekken zou, om Hem op zijn troon te zetten; ZO HEEFT
HIJ, DIT VOORZIENDE, GESPROKEN VAN DE OPSTANDING VAN
CHRISTUS, dat Zijn ziel niet is verlaten in de hel, noch Zijn
vlees verderving heeft gezien. Deze Jezus heeft God
opgewekt; waarvan wij allen getuigen zijn (wij onderlijnen).
Wie het geheim van de prediking van Petrus begrijpt kan ook Amen
zeggen op dit: in het Book of Church Order van The Presbyterian
Church in America is de aanhef deze: Jesus Christ ... sits upon the
throne of David. = Jezus Christus zit op de troon van David.

De profetie in Dan.9:26 voorzei ook dat de Messias zou sterven ve ain


lo, iets waar Bijbelvertalers de grootste moeilijkheid mee hebben. Er zijn wel
zes verscheidene manieren om dit te vertalen. De NBG zegt niets tegen
hem. Kahn, de Franse rabbijn, vertaald zonder wettelijke opvolger,
Segond zegt zonder opvolger, Crampon vertaald niemand voor hem,
Ostervald zegt niet voor zichzelf en Linart heeft zonder dat hij fout
was. Al deze vertalingen kunnen juist zijn omdat ze allemaal passen in het
beeld van het leven en werk van Christus. Vergelijk met 1 Pet.1:19 / Joh.1:11.

P. Slagter (hyperdispensationalist) zegt in het citaat bovenaan: Hij


ontvangt niet waar Hij recht op heeft. In elk geval is dit een verkeerde
gevolgtrekking. De Messias heeft wel degelijk alles ontvangen waar Hij recht
op heeft. Petrus liegt toch niet op de Pinksterdag wanneer hij zegt dat Jezus uit
de doden is opgestaan als Heer en Messias (Hand.2:36)! Paulus liegt toch
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 199

niet wanneer hij zegt dat Jezus boven alles verheven is, boven alles wat er in
het universum is (Phil.2:9-11). Johannes liegt toch niet wanneer hij zegt dat de
Vader leven geeft aan de gelovige dr Zijn Zoon (1 Joh.5:11). Of liegt Jacobus
wanneer hij schrijft dat wanneer iemand lijdt en tot de Here gaat, Hij hem
zal oprichten (Jac.5:15)? Dat wijst er toch op dat de Heer over allen en
alles regeert (Hand.10:36).

Gerald Sigal de Joodse tegenstander van de uitleg van christenen over


deze profetie van Danil, heeft hier een commentaar. Hij schreef: Daniel's 70
Weeks: Dan. 9:24-27 op www.word-gems.com/ 4. De woorden vayn lo
(9:26) zijn onjuist vertaald door de King James Version als maar niet voor
zichzelf. Het moet worden vertaald als: hij niets heeft of hij zal niets
hebben.
Hoe kunnen christelijke missionarissen dit vers op Jezus toepassen gezien wat
in Jesaja 53:12 staat, waar Gods dienaar een deel met de groten krijgt?
Bovendien kan vayn lo niet verwijzen naar de situatie van Jezus met of na de
dood, want, in tegenstelling tot de gewone sterveling die na de dood verval
ondergaat, beweren christelijke evangelisten dat Jezus lichamelijk naar de
hemel ging, waar hij zit aan de rechterhand van de troon van de Majesteit.
Het kan zeker niet verwijzen naar een gebrek aan rijkdom of volgelingen,
want dat zou Jezus niet onderscheiden van de grote meerderheid van de
wereldbevolking. Iemand die niets heeft (Danil 9:26) of niets ontvangt, dus
geen deel met de groten heeft (Jesaja 53:12), niet lichamelijk in de hemel
geleid werd (Handelingen 1:9), en niet zit aan de rechterhand van de troon
van de Majesteit (Hebreen 8:1). Het is precies met zijn dood dat Jezus naar
verluidt in staat was om zijn beloning te ontvangen. Daarom, kan zal hij niets
hebben niet verwijzen naar de Jezus van de christelijke
evangelisatietheologie. Een ander Hebreeuws theoloog zegt dat de woorden
VAYN LO betekenen en hij zal niets hebben of er blijft niets voor hem over.
Als men wil zeggen, maar niet voor zichzelf, zou je moeten zeggen VAYN
LATZMO. Onze kennis van die taal is niet van dien aard dat we het kunnen
beamen.

Laten we dat eens bekijken. Er zijn op zijn minst twee mogelijke


betekenissen: de eerste heeft betrekking op het koninkrijk Gods. Jamieson,
Fausset & Brown schrijven in hun commentaar: niet voor zichzelf - in deze
plaats is beter vertaald er is niets tot Hem [Hengstenberg]; niet dat het
werkelijke doel van Zijn eerste komst (Zijn geestelijk koninkrijk) gefaald heeft,
maar het aardse koninkrijk toen door de Joden verwacht zal niets opbrengen
en dus niet worden gerealiseerd. Tregelles verwijst de titel, de prins (Dan
9:25), naar de tijd van zijn intocht in Jeruzalem op een ezelsveulen als Zijn
enig uiterlijk als een koning, en zes dagen nadien al ter dood gebracht als
Koning van de Joden. De tweede uitleg is, deze die de zaak bekijkt vanuit
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 200

het offer van Jezus. De Wet van Mozes had voorzegd dat verzoening wordt
gemaakt door het vergieten van bloed (Leviticus 17:11). We weten dat de
dood van de Messias niet voor zichzelf is, maar voor anderen, zodat Hij op
die manier, de zonden en ongerechtigheid van Isral voor God verzoent. DE
NBG geeft de vertaling: terwijl er niets tegen hem is en dat zou er kunnen
op wijzen. Het belangrijke punt is dan, dat tussen het einde van het tweede
deel (de 69 zeven) en vr het begin van de 70 ste zeven, de Messias zou
worden gedood en zou sterven in een plaatsvervangende dood. Hij hoeft niet
te sterven (voor zichzelf) maar doet het voor anderen. We weten dat de
Here God niets doet zonder Zijn geheim te onthullen aan Zijn knechten, de
profeten (Amos 3:7) en dat heeft Hij ook gedaan. Jesaja 53 spreekt over die
gruwelijke dood van Jezus, Hij hoefde het niet te doen maar al voor de
grondlegging van de Nieuw Wereld heeft de drie-enige het al gepland.

Dit zijn enkele Nederlandstalige en Engelse vertalingen van dat gedeelte


uit Danil 9:26 en u merkt hoe moeilijk het is een leesbare tekst ervan te
maken. Want dat moet men ook toegeven dat is een moeilijke tekst.
Statenvertaling (Jongbloed-editie)
En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het
zal niet voor Hem zelven zijn
NBG-vertaling 1951
26 En na de tweenzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl
er niets tegen hem is
Willibrordvertaling (herziene editie 1995)
Na die tweenzestig weken zal een gezalfde gedood worden zonder dat
iemand hem opvolgt.

KJV
And after threescore and two weeks shall Messiah be cut off, but not for
himself
NKJV
And after the sixty-two weeks Messiah shall be cut off, but not for Himself
NLT
After this period of sixty-two sets of seven,* the Anointed One will be killed,
appearing to have accomplished nothing,
Footnote:
* Hebrew After 62 sevens.
NIV
After the sixty-two sevens, the Anointed One will be cut off and will have
nothing.*
Footnote:
* Or off and will have no one; or off, but not for himself
ESV
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 201

And after the sixty-two weeks, an anointed one shall be cut off and shall
have nothing.
NASB
Then after the sixty-two weeks the Messiah will be cut off and have nothing
RSV
And after the sixty-two weeks, an anointed one shall be cut off, and shall
have nothing
ASV
And after the threescore and two weeks shall the anointed one be cut off, and
shall have nothing YNG
And after the sixty and two weeks, cut off is Messiah, and the city and the holy
place are not his (dat is een tegenstrijdigheid inbouwen in de vertaling)
DBY
And after the sixty-two weeks shall Messiah be cut off, and shall have
nothing
WEB
And after sixty and two weeks shall Messiah be cut off, but not for himself
HNV
After the sixty-two weeks the Anointed One shall be cut off, and shall have
nothing VUL

We moeten wanneer we naar Dan.9:26b gaan, vooraf opmerken dat we


moeten lezen wat er staat. Niet doen zoals de volgelingen van de leer van de
bedelingen en vertalen bijvoorbeeld als in de Groot Nieuws Bijbel van 1996:
Er zal een koning verschijnen die met zijn leger enz. Uit die
vertaling gaat men het begin van vers 27 interpreteren en HIJ (= een
koning) gelijkstellen aan een vijand van het toekomstige Isral, aan de
antichrist. Dit kan niet volgens een goede vertaling van 26b, want we dienen
dat te vertalen als een volk van de vorst. Het is een volk (de Romeinse
legers) onder leiding van een vorst (generaal Titus) die: de stad en het
heiligdom verderven. We komen hier later op terug. Deze vertalingen
ondersteunen wat we zeggen, drie ervan zijn aangegeven als slechte:
NBV: Het volk van een toekomstige vorst,
SV: en een volk des vorsten,
SV77: een volk van de vorst,
NBG: en het volk van een vorst,
WIL95: door het leger van een vorst,
GNB96: Er zal een koning verschijnen die met zijn leger (ZEER
SLECHTE VERTALING),
Luther Nederlandse vertaling: en het volk van een vorst,
Leidsche vertaling: het volk van een vorst die komen,
Naardense Bijbel: door de manschap van een leidsman.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 202

Enkele Engelse vertalingen:


King James Version, 1769: and the people of the prince that shall,
New King James Version, 1982 Thomas Nelson: And the people of the
prince who is to come,
New Living Translation, 1996 Tyndale Charitable Trust: and a ruler will
arise whose armies, (SLECHTE VERTALING)
New International Version, 1984: The people of the ruler who will
come,
The Holy Bible, English Standard Version, 2001: And the people of the
prince who is to come,
New American Standard Bible, 1995: and the people of the prince who is
to come,
Revised Standard Version, 1952: and the people of the prince who is to
come,
American Standard Version, 1901: and the people of the prince that
shall come,
Robert Young Literal Translation, 1898: the Leader who hath come doth
destroy the people, (SLECHTE VERTALING)
J.N.Darby Translation, 1890: and the people of the prince that shall
come,
Noah Webster Version, 1833: and the people of the prince that shall
come,
Hebrew Names Version, 2000: and the people of the prince who shall
come,
Hieronymus Latijnse Vulgate, 405: Et civitatem, et sanctuarium
dissipabit populus cum duce venturo.

Vers 26b verteld van een volk en een vorst die komen om de stad en de
tempel te vernietigen. De Hebreeuwse tekst zegt nagid habbo wat wil
zeggen de komende vorst. Sommigen hebben dit daarom verklaard als
ware Christus zelf de vernietiger van Jeruzalem in het jaar 70 na Chr. En het is
waar dat Christus de komende genoemd wordt in Luc.7:19 en Mat.11:3 /
21:9. Anderen hebben zelfs de parabel van de bruiloft verklaard als vervuld in
deze vernietiging (Mat.22:7). Christus voorzei ook dat vrdat zijn discipelen
de steden van Isral zouden doorgelopen hebben, de Zoon des mensen zou
komen (Mat.10:23). Maar al deze dingen kunnen ook anders verklaard worden.
Zo is het niet naar de vernietiging van Jeruzalem dat de parabel van de
bruiloft verwijst, maar naar de Wederkomst. Niet vergeten dat Mat.10:23
voorzeker wijst naar de transfiguratie op de berg volgens Mat.17. Er is dus alle
reden om aan te nemen dat de komende vorst in Dan.9:26b een verwijzing is
naar de Romeinse generaal die Jeruzalem in 70 na Chr. veroverde. Of het is
een verwijzing naar de caesar in Rome voor wie de generaal werkt. Toen ging
in vervulling de woorden die de Joden hadden uitgesproken: Zijn bloed
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 203

kome over ons en onze kinderen (Mat.27:25). In voetnota geeft de NWV


ook nog de lezing van 26b als volgt: En het einde van hem zal door de
vloed zijn. Dit wijst dan op hem (als mannelijk woord), die de verwoester
is en niet naar de stad en het heiligdom. Die lezing is vanuit het Hebreeuws
zeker mogelijk. Een vloed wijst in figuurlijke taal naar een leger (Jesaja 8:7,8).
Calvijn merkt bij dit vers op dat de engel deze strenge woorden op die wijze
doorgeeft, om aan te tonen dat zelfs indien de Joden de oorlog winnen tegen
Rome, ze toch tegenover God verliezen en hun lot tot vernietiging bezegeld is.

Een opmerking over de derde visie (de historisch kritische) van dit 26ste
vers. Antiochus Epiphanus (de vorst) heeft de tempel niet verwoest, alleen
maar ontheiligd (1 Mak.1:54). En dat is te weinig om dit als de vervulling te
beschouwen (1 Mak.1:31,38). En de stad Jeruzalem bleef in die tijd ongedeerd.

Een Joodse exegeet, Gerald Sigal, schreef een kritisch artikel over de
wijze waarop christenen dat gedeelte vertalen. Titel: Daniels 70 Weeks: Dan.
9:24-27op www.word-gems.com/
3. De King James Version verzuimt het bepaald lidwoord in Danil 9:26, dat
moet lezen: En na de tweenzestig weken. Door het behandelen van de
tweenzestig weken als een aparte periode, geeft dit vers, in het
oorspronkelijke Hebreeuws, er blijk van dat de tweenzestig weken genoemd
in vers 25 gescheiden zijn van de zeven weken door de atnah.
Daarom is er over twee gezalfden gesproken in dit hoofdstuk, van wie er n
komt na zeven weken, en de andere na een nieuwere periode van
tweenzestig weken.
Op de site van Jews for Jesus vonden we: The Evolution of Some Messiah
Legends van David Brickner, gearchiveerd op March 1, 1987. Het toont op
een overzichtelijke manier dat Joodse exegeten het niet altijd met elkaar eens
zijn over wat de Messias doet/moet doen en de varianten op dat thema door
de eeuwen heen.

We geven u ook dit mee: twee rabbijnse uitleggingen die voor zowel de
eerste als de tweede gezalfde een andere persoon invullen. Neem wat Joodse
geleerden zeggen dus niet als de echte waarheid en laat u niet inpakken
door exegetische hoogstandjes.
Jewish Study Bible Notes Rashis Comments (Orthodox)
Comments 2004
(Reform/Conservative)
25-26 Anointed leader Daniel 9:25 And you shall know and
anointed one: The word understand from the emergence of the word
anointed in vv. 25 and 26 is From the emergence of this word, which
the Heb mashiah emerged at the beginning of your
(Messiah); thus these vv. supplications to tell you, you shall know to
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 204

Have given rise to much understand [how] to restore and build


Christian speculation. In the Jerusalem. until the anointed king Time will be
context of the other historical given from the day of the destruction until the
references, however the coming of Cyrus, king of Persia, about whom
anointed leader probably the Holy One, blessed be He, said that he
refers to either Zerubabel or would return and build His city, and He called
the high priest Joshua (Ezra him His anointed and His king, as it says (Isa.
3.2; Hag. Ch 1; Zech. 6.9- 45:1): So said the Lord to His anointed one,
15), while the anointed one is to Cyrus etc. (verse 13): He shall build My
most likely the high priest city and free My exiles, etc.
Onians III, killed in 171 BCE Daniel 9:26 And after those weeks. the
(2 Macc. 4.30-34). The prince anointed one will be cut off Agrippa, the king
is Antiochus IV Epiphanes. of Judea, who was ruling at the time of the
destruction, will be slain.and he will be no
more Heb. , and he will not have. The
meaning is that he will not be.the anointed
one Heb.
. This is purely an expression of
a prince and a dignitary.and the city and the
Sanctuary lit. and the city and the Holy.and
the people of the coming monarch will destroy
[The monarch who will come] upon them. That
is Titus and his armies. and his end will come
about by inundation And his end will be
damnation and destruction, for He will
inundate the power of his kingdom through
the Messiah, and until the end of the wars of
Gog the city will exist.cut off into desolation a
destruction of desolation.

Vers 27

STATENVERTALING LUTHERVERTALING LEIDSCHEVERTALING


DAN.9:27 DAN.9:27 DAN.9:27

En hij zal velen het En hij zal velen het Hij zal een week
verbond versterken verbond versterken lang met velen een
een week; en in de eene week lang; en innig verbond sluiten
helft der week zal hij midden in de week en op de helft dier
het slachtoffer en het zal het slachtoffer en week slacht offer en
spijsoffer doen spijsoffer ophouden; meeloffer doen
ophouden, en over en bij de vleugels ophouden, en in de
den gruwelijken zullen staan gruwelen plaats daarvan komt
vleugel zal een der verwoesting, en een ontzettende
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 205

verwoester zijn, ook het is besloten, gruwel, totdat het


tot de voleinding toe, totdat het vast voldongen en
die vastelijk besloten besloten verderf zal vastbesloten vonnis
zijnde, uitgestort worden wordt voltrokken over
over de het ontzettende.
verwoesting.

Hieronder de voetnoten en aantekeningen van de


Statenvertaling bij Dan.9:27.
92
velen het verbond versterken
)
Of, voortreffelijken; te weten de uitverkorenen en gelovigen.

93
een week;
)
Dat is, zeven jaren, in het midden van welke de Heere Christus is gedood,
en in den overigen tijd hebben de apostelen de Joden met het Evangelie
van Christus bediend.

94
in de helft der week
)
Te weten in het midden van die zeventigste week.

95
doen ophouden,
)
Te weten door zijnen dood, die een offerande en slachtoffer is, waardoor
alle heiligen in der eeuwigheid geheiligd worden, voor welken al de
Levietische offeranden verdwenen zijn, gelijk de schaduw voor de zon.
Want hoewel zij nog een weinig tijds na de hemelvaart van Christus
geduurd hebben, zo heeft nochtans met den dood van Christus straks al
hare wettelijkheid en nuttigheid opgehouden.

96
over den gruwelijken
)
Hebreeuws, over den vleugel der verfoeiselen, of verfoeiingen. Versta, het
verfoeilijke heidense Romeinse krijgsvolk, [Matth. 24:15], over hetwelk een
krijgsoverste zal zijn, die deze verwoesting zal aanrichten naar Gods
rechtvaardig oordeel.

97
vleugel
)
Of, benden. Zie Ezech. 12:14.

98 tot de voleinding toe,


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 206

)
Zie de aantekening Jer. 4:27.

99
die vastelijk besloten zijnde,
)
Zie Jes. 28:22.

Vooreerst nog enkele andere vertalingen van dit vers 27.


En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de
helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en
op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot
aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich
uitstorten over wat woest is (NBG).
Met velen zal hij een sterk verbond aangaan gedurende n week.
Op de helft van die week zal hij een einde maken aan slacht en
spijsoffers en op de vleugel de gruwel van de verwoesting plaatsen,
totdat de vernietiging waartoe besloten is, zich aan de vernieler
voltrekt (Willibrord 1995.)
Maar met velen een innig verbond sluiten, een hele week lang. En
op de helft van die week zal hij slacht en spijsoffer doen ophouwen;
en in plaats daarvan komt een ontzettende gruwel, totdat verdelging
en wraakgericht zich aan den vernieler voltrekt (Canisius).

Wat zij op dat gebied zeggen over vers 27 (over de laatste week)

H. Schouten schreef in Het Zoeklicht van 24 juli 1999, blz.17: Na de


uitroeiing van de Gezalfde, werd stad en heiligdom te gronde gericht. En
daarmee eindigde voorlopig ook de aftelling van de 70 jaarweken. God zette
de klok stil, waarom? Omdat de Here God bepaalde dingen verborgen had
gehouden, worden een aantal zaken hier wat onduidelijker, toch kunnen we
inzicht krijgen. We moeten dan aankloppen bij de apostel Paulus. Hij schrijft
ons in Efeze, dat aan hem, Paulus, een geheimenis geopenbaard is. Namelijk
(Efeze 3:6) dat de heidenen mederfgenamen zijn, medeleden en
medegenoten van de beloften in Christus Jezus. Wat zijn nu die beloften in
Christus? Dat zijn de dingen waar, onder andere, Danil van profeteerde: de
afsluiting van de zonde, de verzoening van ongerechtigheid en het brengen
van eeuwige gerechtigheid. Dat was ten tijde van vroegere geslachten, dus
ook voor Danil, niet bekend (Efeze 3:5). Dat er een kloof in de geschiedenis
van Gods handelen met Isral ligt wordt wel heel helder geformuleerd door
Paulus, wanneer Hij aan de Romeinen schrijft: Want broeders, opdat gij niet
eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een
gedeeltelijke verharding is over Isral gekomen, totdat de volheid der
heidenen binnengaat, en aldus zal gans Isral behouden worden (Romeinen
11:25,26). Wanneer de gemeente zal zijn thuisgehaald, zal God Zijn plan met
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 207

Isral doorzetten, dan zal het aftellen van de 70 jaarweken vervolgd en


voltooid worden (wij onderlijnen).

T. Niemeijer zegt in Het Zoeklicht, n18 van 28 november 1998, blz.20


(wij onderlijnen):
Er blijft echter nog n jaarweek (7 jaar) over, die nog op zijn vervulling
wacht. Deze jaarweek is tot op de dag van vandaag nog niet vervuld. Na de
verwerping van de Messias bleef voor het volk Isral de klok stil staan. Isral
werd uit zijn land verdreven en over de gehele aarde verstrooid. Er is een
onderbreking gekomen in deze 70 jaarweken, een onderbreking, waarin de
Here in de eerste plaats met een ander volk bezig is: De Gemeente. Het
tijdperk van de gemeente ligt eigenlijk tussen het eindigen van jaarweek 69
en het begin van jaarweek 70. In deze periode staat Isral langs de zijlijn. De
laatste tijd zien we echter, dat de Here de draad met Isral weer oppakt.
De gemeente zal plaats moeten maken voor Gods handelen met Isral. God
heeft Isral niet verworpen, zoals vele christenen jaren gedacht hebben, nee
Hij zal ook met zijn volk Isral tot zijn doel komen. Wij leven in de tijd, waarin
deze dingen staan te gebeuren. Op het moment dat Christus zijn gemeente
tot zich zal halen en wij in een oogwenk weggevoerd zullen worden om door
onze hemelse Bruidegom als Bruidsgemeente naar het Vaderhuis gebracht te
worden, zal de klok voor Isral weer gaan lopen. Dan breekt de laatste
jaarweek voor Isral aan, die zal eindigen met de zalving van de Here Jezus
als de grote Vredevorst.
Deze periode wordt ook wel de Grote Verdrukking genoemd en bestaat, zoals
het boek Openbaring, maar ook zoals Danil aangeeft uit 2x3,5 jaar. Het is
een periode, die ook wel de tijd van benauwdheid voor Jacob genoemd wordt
(Jeremia 30). De laatste jaarweek zal dus aanbreken op het moment, waarop
de gemeente weggenomen wordt en de Here God de draad met zijn volk
Isral weer op zal pakken.

We lezen het volgende in AMEN nummer 49 van juni 2003 op blz.12:


Er zijn vele Scriftplaatsen, die de derde tempel voorspellen, waarvan we er
enkele zullen noemen. Wij lezen in 2 Tessalonicenzen 2: Dat u niemand
verleide op enigerlei wijze; want die (de dag van Christus) komt niet, tenzij
dat eerst de afval gekomen is, en dat geopenbaard is de mens der zonde, de
zoon des verderfs, die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd
of als God geerd wordt, alzo, dat hij in de tempel Gods als een god zal zitten,
zichzelf vertonende, dat hij God is. (vs.3-4 SV)
Het is duidelijker dat als deze profetie in vervulling moet gaan gedurende de
grote verdrukking, er een Joodse tempel moet bestaan. De Here Jezus Zelf
waarschuwt in Matthes 24, vers 15: Wanneer gij dan zult zien de gruwel der
verwoesting, waarvan gesproken is door Danil, de profeet, staande in de
heilige plaats, dat alsdan die in Judea zijn, vlieden op de bergen. (SV)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 208

Om te begrijpen waar onze Heiland op doelt, moeten we het boek Danil


opslaan. In Danil 9:27 vernemen wij, dat de vorst, die komen zal, een
verbond zal sluiten met Isral voor de tijd van n jaarweek (dus zeven jaren);
maar in de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen
ophouden en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen en wel
tot de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over
wat woest is.
Hieruit vernemen wij, dat de Joodse eredienst in de tempel verstoord zal
worden en er iets anders voor in de plaats komt. Danil 12 geeft hier meer
licht op: En van de tijd af, dat het gedurig offer zal weggenomen worden en
de verwoestende gruwel zal gesteld zijn, zullen zijn duizend tweehonderd en
negentig dagen. (vers 12)
De mens der zonde zal zich in de tempel zetten, en de Scrift spreekt dan over
de gruwel der verwoesting en van het volk zal verwacht worden, dat het dit
zal aanbidden. In het 13de hoofdstuk van Openbaring wordt het ons
duidelijker, als wij lezen, dat de valse profeet een beeld zal maken voor het
beest en de mensen zal dwingen dit te aanbidden op straffe des doods. Uit dit
alles blijkt, dat er een tempel (of wellicht een deel daarvan) moet zijn, om
deze dingen in vervulling te doen gaan.

P.A. Slagter zegt in Isral en de Bijbel, februari 1994, blz.4 het volgende
over de zeventigste week:
Een vorst die komen zal
Nadat dus de 69 jaarweek voorbijgegaan was, is de geschiedenis
onderbroken (nu bijna 2.000 jaar) en zal straks worden voortgezet met de
70ste, oftewel de laatste jaarweek. Danil 9:27 beschrijft verder de relatie
tussen een vorst... die komen zal en het volk Isral: En hij (dit is dus: een
vorst in de eindtijd) zal het (beter: een) verbond voor (de) velen zwaar maken,
een week lang. De uitdrukking zwaar maken kan ook worden vertaald met
bekrachtigen of versterken (zie bijv. de Statenvertaling). Het feit dat Hij
(= die vorst) het zal doen, wijst op een figuur die veel macht c.q. invloed zal
hebben op de gang van zaken in het Midden-Oosten. Isral zal hem veel
vertrouwen schenken. Dit verbond zal door velen worden begroet en
aanvaard. Niet door allemaal! Er zullen mensen zijn die zich er van
distantiren. In het verleden heeft Isral, onder aanvoering van de leiders,
dikwijls vertrouwd op verbonden met anderen. Telkens opnieuw werd dat
vertrouwen beschaamd! Gods Woord waarschuwt er ook uitdrukkelijk voor:
Het is beter tot de HEERE toevlucht te nemen, dan op prinsen te vertrouwen
(Ps.118:9 SV; zie ook Ps.146:3; Jes.28:15 e.a.). Ook deze prins, de vorst van
de eindtijd, zal het vertrouwen volledig beschamen en zich zelfs tegen hen
keren! (wij onderlijnen).

In een artikel op Internet, uit www.BijbelsArchief.nl (5 mei 2003) met als


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 209

titel: De gemeente van Christus lezen we het volgende:


Vanaf Genesis 11:10 tot Maleachi 4:6 houdt de Bijbel zich voornamelijk bezig
met het volk Isral. Dit betreft dus bijna het hele Oude Testament. De
Gemeente is in het Oude Testament een verborgenheid
En in het licht te stellen [wat] de bediening van het geheimenis [inhoudt], dat
van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen,
Opdat thans door middel van de gemeente aan de overheden en de machten
in de hemelse gewesten de veelkleurige wijsheid Gods bekend zou worden.
Efeze 3:9-10
De Gemeente wordt zelfs nooit genoemd, de heidenen worden genoemd als
ze iets met Isral te maken hebben. Ook de vier Evangelin spreken
voornamelijk over Isral (Joden). Maar wl wordt daar de Gemeente als op
handen zijnde gebeurtenis aangekondigd in verband met een wereldwijde
prediking van het Evangelie aan Isral en de heidenen in Matths 16:18
lezen we:
En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze Petra zal Ik mijn gemeente bouwen
en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. Matths
16:18
Ik bedoel namelijk, dat Christus ter wille van de waarachtigheid Gods een
dienaar van besnedenen geweest is, om de beloften, aan de vaderen gedaan,
te bevestigen. Romeinen 15:8.

In De komst van de Heer is nabij van H. Bouter Jr. lezen we:Wat de


antichrist betreft, denk ik dat l Johannes 2:18v.v duidelijk maakt dat er vele
voorlopers zijn geweest van de antichrist, die nog moet komen in de eindtijd
en die pas kan komen nadat de weerhoudende machten (de Gemeente en de
in haar wonende Geest) zijn weggenomen van de aarde (vergelijk 2
Thessalonicenzen 2:6-7).
In die zin heb ik er geen moeite mee om - zoals vele christenen dat gedaan
hebben in het verleden het pausdom te betitelen als een antichristelijke
macht. Maar het is niet meer dan een voorloper van de antichrist, want
Johannes zegt dat de antichrist de Vader en de Zoon loochent. Dat betekent
dus dat hij de fundamentele belijdenis van het christendom zal opgeven,
namelijk God als Vader geopenbaard in zijn Zoon Jezus Christus. Dat gaat
verder dan de dwalingen van Rome.
Het optreden van de mens der zonde in de eindtijd zal aanleiding geven tot de
verschijning van onze Heer Jezus Christus in vlammend vuur van de hemel
(2Thess. 1:7; 2:8; Openbaring 19:15,20) (Uit het Woord der Waarheid,
Winschoten, maart/april 1992).

In de derde visie (de historisch kritische) interpreteert men de hij als


de vorst van vers 26. Maar wat we hebben opgemerkt bij 26 is ook hier
toepasselijk.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 210

Wat wij op dat gebied zeggen

De dispensatieleer geeft weer dat de zeventigste week nog steeds


toekomstig is. Volgens het getuigenis van Jezus zelf, in Mat.24:15, zegt men
dan. Als de Heer citeert uit dit gedeelte van de passage van Danil, dus Daniel
9:24-27, dan moeten we echt bezorgd zijn over zo een uitleg, want die ligt dan
buiten de zeventig weken. Zelfs de dood van Jezus valt buiten de 70 weken,
want Hij stierf tussen de door God ingepaste periode van de gemeente van
Christus. Het beeld is: de periode van de zesennegentig weken loopt van
Nehemia tot aan Palmzondag, God stopt zijn klok voor Isral, Jezus sterft vijf
dagen later en dan zal ooit in de toekomst de zeventigste week starten. Dat
leert de Scrift niet, het klinkt science fiction.

Er worden allerhande pogingen gedaan om toch maar een breuk te


kunnen verklaren tussen de 69ste en de 70ste jaarweek. De argumentatie is dan:
er zijn meerdere Bijbelteksten aan te halen die erop wijzen dat er een breuk is
tussen het sterven van de Heer aan het kruis als offer voor de mensen, en zijn
latere Wederkomst als koning. Wij citeren hierbij niemand maar dit zijn de
dienaangaande Bijbelteksten die aangehaald worden in dat verband; Psalm
22:3 / 110:1,2 / Jesaja 61:2 / Danil 2:31-45 / Danil 7:23-27 / Danil 8:2,25 /
Danil 11:35,36 / Hosea 3:4,5 / Hosea 5:15 / Hosea 6:1,2 / 1 Petrus 3:10-12.
We hebben alles opgezocht in dit verband, maar veronderstel dat er nog wat
aan toegevoegd moet worden, doe het dan. We zijn echter niet onder de
indruk van zo een lijst. De reden waarom we het niet zijn is deze: gn
enkele van die teksten heeft in zijn tekst of context een TIJDSBEGRIP. Maar
Danil 9 heeft dat wel: 70 shabua of 490 letterlijke of symbolische jaren. Dat
men dat in een onderbroken lijn moet interpreteren is duidelijk uit andere
teksten waar een tijdsbegrip in verwerkt is. De zeventigjarige tijd die Isral zal
doorbrengen in Babylonische gevangenschap kan men niet uitleggen als 65
jaar, daarop een breuk van 200 jaar (of wat anders) en dan de vijf resterende
jaren erop volgend. Jeremia 29:10 SV77 is duidelijk: Want zo zegt de
HEERE: Voorzeker, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal
Ik u bezoeken, en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u
terugbrengende tot deze plaats. Dat is onzin om er wat anders in te
leggen dan 70 ononderbroken jaren. In Danil 9:27 een breuk invoegen is
de Scrift geweld aandoen.
Het heeft gn zin daartegen in te gaan met de opmerking dat er toch
gesproken wordt van 7 jaarweken plus 62 jaarweken plus 1 jaarweek. Wat heb
je eraan, aan zo een uitleg, wanneer men niet consequent is. Daar kan men
toch niet in terugvinden dat er een breuk is tussen de 7 en de 62 jaarweken.
Zoek er dan toch ook geen tussen en 62 en de laatste week.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 211

Robert Anderson de schrijver van een standaardwerk over de


bedelingen, The Coming Prince gaf zijn boek een ondertitel. Het is deze: The
Marvelous Prophecy of Daniels Seventy Weeks concerning the Antichrist. In
onze interpretatie is vers 27 een nadere uitleg bij vers 26 en is er gn sprake
van DE of Een ANTICHRIST in gans de profetie, niet rechtstreeks en niet als
ondertoon in symbolische zin. Het vers 26 beschrijft de historische zaken en
vers 27 geeft er de betekenis van weer. Dat kent men uit de Joodse manier
van schrijven en parallellisme genoemd wordt van twee gelijklopende verzen.
Dat parallellisme geven we hier weer in de Naardense vertaling (die te
onleesbaaar is in vele teksten):

VER HET POSITIEVE HET NEGATIEVE


S
9:2 weet en begrijp: vanaf de in zestig en een dubbeltal
5 uitgang van een woord is zevendaagsen zal zij nog een
het, om nog een keer keer worden herbouwd, met
Jeruzalem op te bouwen tot plein en gracht, in die benarde
aan de zalving van een tijden;
leidsman een zevental
zevendaagsen;
9:2 en n die tweenzestig de stad en het heiligdom
6 zevendaagsen wordt een worden verdorven door de
gezalfde weggemaaid zonder manschap van een leidsman die
dat er iets tegen hem is; komt, maar zijn einde vindt in
de overstroming, en tot zo'n
einde is er oorlog,
vastbesloten is het:
verwoesting!
9:2 n zevendaagse lang zal hij op de vleugel van gruwelen is hij
7 met velen een krachtig verwoestend bezig tot het
verbond hebben; op de helft voleindigd is, en wat
van de zevendaagse zal hij vastbesloten is wordt uitgestort
ophouden met offerdier en over een verwoester!
broodgift;

G. van den Brink, discipel van de bedelingenleer, schreef het artikel, De


eindtijd in Danil en de weeklacht van Jezus in het tijdschrift Soteria 16/4
(1999, blz.28-38). Het zijn aantekeningen bij Danil 9:24-27 en de rede van
Christus in Matthes 23 waar de Joodse leiders een koude douche krijgen van
Christus waar ze moeilijk kunnen aan ontsnappen. Hij geeft (bij kopje 5) deze
opmerking:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 212

We kunnen onze bespreking van de '70-perioden' profetie besluiten


met de conclusie dat men er vanuit Danil en het OT geen zicht op
krijgen wie met de tweede gezalfde bedoeld wordt.
De grote vraag is: is Jezus nu de tweede gezalfde of niet? En wie is de
'vorst die komen zal'? Nog belangrijker: is hij al gekomen of moet hij nog
komen? We gaan naar het NT om te zien of we op deze vragen een
antwoord krijgen. ()
We willen hiervoor Jezus' klacht over Jeruzalem in Matt. 23:37-39 (= Luc.
13:34-35) onder de loep nemen. Wat betreft de tekst is dit n van de
plaatsen waar de verwoording van Mattheus en Lucas bijna gelijk is (wij
onderlijnen).

Zijn conclusies zijn dan, aan het slot, onder andere deze:
3 Door de dood van de spreker, die hier een Messiaans zelfbewustzijn
toont, zal het oordeel van God over volk en stad komen en breekt er een
heilloze tijd aan voor Isral.
4. ermos in vs.38 is mogelijk een toespeling op Danil 9:26b-27,
waar het wel drie keer voorkomt.
Om bij punt drie te beginnen, neen, er breekt GEEN heilloze tijd aan voor
Isral wanneer ze Christus verwerpen. De rest van de gelovigen onder de
Isralieten, die Jezus aannemen als verlosser, zijn opgenomen in wat de
gemeente van Christus zal genoemd worden. Ze hebben hun heil gevonden in
Jezus en daar zijn meerdere teksten bij aan te voeren (Rom.3:21-26). Het heil
van Isral verbinden aan een letterlijke tempel is sinds Jezus een verkeerde
conclusie. Lees wat Hij zegt tot de Samaritaanse in Johannes 4:21-24.

We gaan dat andere argument eens bekijken. Dit is wat er in Mattheus


23:37-39 staat: Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en
stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen
willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels
vergadert, en gij hebt niet gewild. 38 Zie, uw huis wordt aan u
overgelaten. 39 Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien,
totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!

In de Statenvertaling is er bij Mat.23:37 een verwijzing naar Mat.21:35,36, we


citeren de SV77 er van. Daar staat: En de landlieden, zijn
dienstknechten nemende, hebben de ene geslagen, en de andere
gedood, en de derde gestenigd. Weer zond hij andere
dienstknechten, meer in getal dan de eersten, en zij deden hun
evenzo.
In de Statenvertaling zijn er bij Mat.23:38 de volgende verwijzingen; Ps 69:26 /
Jes.1:7 / Jer.7:34 / Micha 3:12 / Hand 1:20. Dit zijn ze uitgeschreven in de
SV77.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 213

Ps.69:26: Hun paleis zij verwoest; in hun tenten zij geen inwoner.
Jes.1:7: Uw land is een verwoesting, uw steden zijn met het vuur
verbrand; uw bouwland verteren de vreemden in uw
tegenwoordigheid, en een verwoesting is er, als een omkering door
de vreemden.
Jer.7:34: En Ik zal uit de steden van Juda en uit de straten van
Jeruzalem doen ophouden de stem der vrolijkheid en de stem der
vreugde, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid; want
het land zal tot een verwoesting worden.
Micha 3:12: Daarom, om uwentwil, zal Sion als een akker geploegd
worden, en Jeruzalem zal tot steenhopen worden, en de berg van dit
huis tot hoogten van een woud.
Hand.1:20: Want er staat geschreven in het boek der Psalmen: Zijn
woonstede worde woest, en er zij niemand die daarin wone. En: Een
ander neme zijn opzienersambt.
We leren hieruit dat er van Godswege een aankondiging was van vernietiging.
Van braakleggen van stad en cultuur indien Isral blijft doorgaan met Zijn
God ontrouw te zijn. Isral, het volk en de steden waarin ze wonen zullen als
een wildernis worden als men zich niet onder God wil plaatsen. Er komt een
ermos = (Strong's G2048) aan de orde, een wildernis, verwoesting,
verlaten enz. in zowel Daniel 9 als Mat.23. Dat klopt! We geven dat grif toe
aan G. van den Brink.

Maar G. van den Brink vergeet de achtergrond te vertellen: hoe was het
vr de vernietiging in het jaar 70 na Christus. Jezus, heeft de tempel verlaten
toen hij stierf aan het kruis. Geen enkele van Zijn verschijningen ging door in
de tempel of heeft wat te maken met die plaats. Het is duidelijk dat zowel de
Vader, de Zoon als de Heilige Geest waren niet meer was nadien. Het huis
Gods, de tempel Gods, het huis mijns Vaders de termen die Jezus gebruikt
voor de tempel krijgen ineens een andere dimensie. Het is UW HUIS geworden
in Matt. 23:37-39 = Luc. 13:34,35. Dat geeft aan dat het complex door God
verlaten word. Nu is het Zijn tempel niet meer. Ook in Ezechil verlaat God
de tempel die zal vernietigd worden in vier stappen.

Bekijk eens de verzen:

Mat.12:4: Hoe hij het huis Gods binnengegaan is en zij de


toonbroden hebben gegeten, waarvan hij noch die met hem
waren mochten eten, doch alleen de priesters?
Mat.21:13: en Hij zeide tot hen: Er staat geschreven: Mijn huis
zal een bedehuis heten, maar gij maakt het tot een rovershol.
Mat.23:38: Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 214

Mat.26:61: Maar ten laatste traden er twee op, die verklaarden:


Deze heeft gezegd: Ik kan de tempel Gods afbreken en binnen
drie dagen opbouwen.
Mat.27:40: en zeiden: Gij, die de tempel afbreekt en in drie
dagen opbouwt, red Uzelf, indien Gij Gods Zoon zijt, en kom af
van het kruis!
Joh.2:16: En tot de duivenverkopers zeide Hij: Neemt dit alles
hier vandaan, maakt het huis mijns Vaders niet tot een
verkoophuis.
Psalm 81:11,12: Ik, de HERE, ben uw God, die u opvoerde uit het
land Egypte; doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen. Maar
mijn volk luisterde niet naar mijn stem, Isral was onwillig
tegen Mij. Deze psalm van Asaf geeft weer waar het schoentje wringt:
de tien stammen hebben het pleit verloren tegen God en de twee
overblijvende stammen zijn nu aan de orde.
Ps.69:10, aangehaald in Johannes hoofdstuk twee, geeft de woorden
weer van David, hier door discipelen van Jezus toegepast op hun
Meester: want de ijver voor uw huis heeft mij verteerd, en de
smaadwoorden van wie U smaden, kwamen op mij neder.

G. van den Brink schreef als opmerking: We kunnen onze bespreking


van de '70-perioden' profetie besluiten met de conclusie dat men er vanuit
Danil en het OT geen zicht op krijgen wie met de tweede gezalfde bedoeld
wordt (uit het citaat hierboven). Bekeken bij zijn andere argumenten, die
geen echt bewijs zijn, moet de enige conclusie dan deze zijn, er komt gn
tempel meer. Nadat deze van Herodes vernietigd is zal God in geen nieuwe
aardse tempel meer gaan wonen. Er is dus gn vorst daarna die met Isral
wat zal opzetten dat een tempel moet zijn. Wij moeten de zaken van Danil
9:27 zonder omwegen naar de gezalfde verwijzen uit het vers 26, dat is Jezus
van Nazareth.

Het is zondermeer duidelijk dat er gn breuk is tussen die weken. We


geven hier de redenen; de woordkeuze van de profetie laten die uitleg niet toe
en bovendien komt men in strijd met duidelijke theologische uitspraken die
men niet moet profetisch interpreteren. In vers 27 staat het offer van
Christus centraal wanneer Hij sterft aan het kruis. Daarom kwam hij trouwens
op deze aarde. Vooraf echer willen we dit punt nog eerst afmaken.

Men blijft het toch maar proberen, als de breuk tussen de 69st en 70st
week er niet is dan klopt het plaatje niet. Van het Internet citeren we zo een
tabel, van:
http://www.bijbels-panorama.nl/S19_Profetieen_tijdslijn_van_de_profetie.html
vonden we deze uitleg en tekening van de breuk tussen de 69ste week en de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 215

70ste week: Gezien vanuit het Nieuwe Testament kunnen we opmaken dat
God de klok aangaande de 70 jaarweken voor het volk Isral stil zette bij het
eind van de 69e week. In het in het jaar 70 A.D. werd Jeruzalem verwoest en
de Joodse inwoners gedood of in ballingschap weggevoerd.

De enige basis voor het geloof in een toekomstige zevenjarige periode


die de grote verdrukking genoemd is, leren we uit wat kan worden genoemd:
de uitstel-interpretatie. Men zegt dat er een kloof staat, van een
onnoemelijk aantal jaren, tussen de 69 ste en 70ste weken van Danil 9.
Nochtans, bij het lezen van Danil 9 zonder de invloed van de adviezen van
andereen en Schriftuurlijke gymnastiek komt men niet vanzelf tot die
conclusie. Men moet daar vooraf over gehoord hebben en ooit een dergelijke
gedachte van een kloof geleerd hebben. Dat is omdat er niets in Danil 9
die uitleg vooropstelt en het inbrengen van een kloof tussen deze laatste twee
perioden van weken zie je niet in de tekst.

In de dispensatie leert men dat: In het verslag van de profetie, de


vernietiging van de stad, volgens vers 26b, geplaatst is vr de laatste week
(v. 27a). Gezien dit gebeurde in 70 na Christus, moeten we aanhouden dat er
een kloof is tussen die zaken. Zo een argument gaat voorbij aan de
eigenaardigheden van Hebreeuwse potische stijl en geeft blijk van
onwetendheid over die taal. Want in de oosterse manier van denken moeten
we geen westerse zin van chronologische opvolging invoegen. De westerse
denkwijze kan niet worden opgedrongen in deze passage. De paralele
patronen (twee volzinnen die aan elkaar verwant zijn) die oosterlingen
gebuiken (en daar horen de Joden bij) laat toe dat een parallelgedachte als
een repetitie en uitbreiding van het onderwerp gebruikt wordt. Soms zonder
dat de werkelijke opeenvolging in de tijd daarbij genomen is. Het juiste begrip
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 216

van de relatie tussen de verzen 26 en 27 wordt weergegeven als repetitie van


gedachten.

Woordonderzoek van Danil 9:27a

Doug Krieger, een dispensationalist, geeft duidelijk aan waarin hij


verschilt met anderen op dit punt. We citeren uit hoofdstuk 25 van
ANTICHRIST, REFLECTIONS ON THE DESOLATOR www.the-tribulation-
network.com (de tabel vertalen we niet, het is ook niet onze voorstelling van
de zaken maar deze van vooral Adventkerken): Het is het Antichristelijke-
Beest die het verbond verbreekt, niet Jezus Christus! Gods verbond met
Abraham en herhaaldelijk bevestigd volgens de Hebreeuwse Geschriften (en
we spreken hier niet van de bilaterale-VOORWAARDELIJKE akkoorden onder
het Mozasche verbond, maar we spreken van de Davidische, Palestijnse,
Abrahamitische) als onvoorwaardelijk en onherroepelijk. Echter, degenen die
beweren de genoemde periode van zeven jaar van de 70e week van Danil al
gebleken, bieden een grafiek die iets ziet er als volgt uit:

Het gehele tweede gedeelte van het boek Danil moet volstaan de domheid
aan te tonen van deze misleide zielen: die ofwel met opzet of per ongeluk het
werk van de Antichrist aan Christus toeschrijven! In het beste geval zijn het
de mensen van de prins - NIET de prins die komt die Jeruzalem en de
Tempel verwoesten in 70 na Christus - en dit is geen kleine technische
opmerking die ik hier vernoem.
Want nadat de Messias is afgesneden en na de stad en tempel vernietigd
zijn, net wat doet de Messias (hun hij) dan nu: hij maakt een verbond met
Isral verbreekt het in het midden van de week. Ze zijn verward met behulp
van hun eigen kronkels, het grote punt van de feiten is dat de Messias dan al
gekruisigd is: afgesneden! Dus, hoe kan 'hij' nu een verbond maken met de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 217

vele voor een week - in zijn herrezen staat? In Zijn opgevaren staat? Genoeg
van al deze onzin!

Twee opmerkingen voordat we verder gaan met het onderzoek van wie
de Hij is uit vers 27. Doug Krieger, schrijver van het citaat hierboven, is een
sprookjesverteller. Hij beschrijft wat de niet-dispensationalist zou zeggen over
dit laatste vers van Danil hoofdstuk negen. Maar wat hij ervan maakt is een
gedrocht en dat leert niemand van ons. Wij leren dat Jezus sterft IN de
zeventigste week terwijl hij, als dispensationalist, leert dat Jezus stierf tussen
de negenenzestigste week en de zeventigste. Dus in een periode die buiten de
70 weken valt en hoe kan Hij dan de zaken vervullen die in vers 24 staan? Wij
leren, als tweede opmerking, dat Jezus in de zeventigste week Zijn verbond
met Isral OPNIEUW heeft bevestigd. Zoals het ook vroeger al gebeurd was zo
is het op het Laatste avondmaal nog maar eens verkondigd. Of niet soms? Je
weet toch, Doug Krieger, dat tijdens het avondmaal Jezus verwijst naar het
Nieuwe Verbond waarover Jeremia 31:31-34 wat aankondigde. Wij leren dat als
Hij sterft, de dag nadien Zijn bloed het offer is om dat verbond te
VERNIEUWEN. U leert dat Satan een verbond met Isral vernieuwt maar
vergeet erbij te citeren waar er ergens zou staan in de Schrift dat Satan al
eens een verbond was aangegaan met dat volk. Het staat er niet, in het Oud
Testament, en je weet het ook maar tracht wat wij leren belachelijk te maken
met wat we niet onderwijzen. Vertel me ook eens waarom met het
daaropvolgende Pinksteren niet zou aangeven zijn, dat het Nieuwe Verbond
met Isral in voege zou gegaan zijn! Het is dus niet oprecht wat u zegt, Doug
Krieger, en is werkelijke onzin en is zondermeer te bewijzen, dat het om een
sprookje gaat dat u de mensen wijs maakt.

John Walvoord zegt dit in zijn commentaar op Danil bij dit vers 27 nadat
hij enkele manieren van het benaderen van de tekst heeft besproken:
Uiteindelijk is de vraag die elke uitlegger moet onder ogen zien: wat is de
interpretatie die de meest natuurlijke en intelligente uiteenzetting van de
tekst geeft. Als het niet nodig is dit als letterlijke profetie te beschouwen, en
de tijdseenheden niet letterlijk zijn, is een verscheidenheid aan interpretatie
onmiddellijk mogelijk geworden. Walvoord wist waarschijnlijk wel dat geen
enkele theoloog of Bijbelcommentator tot het jaar 1740 een andere uitleg gaf
over de HIJ in het begin van vers 27, dan dat het over de Messias Jezus
sprak. Als ik zijn conclusie doortrek, dan waren dat allen personen van een
MINDERE intelligentie dan hijzelf en wat andere dispensationalisten leerden.
Zijn redenering loopt ook mank zoals we zullen aantonen.

We hoeven in werkelijkheid niet te gissen wie de gezalfde is in vers 26a.


Er is een nauw verband tussen de Messias en het verbond waarnaar vers 27a
verwijst. Zijn dood is aangegeven door het werkwoord karath (Strong
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 218

n3772). Dat is dat Hebreeuwse begrip dat we zondermeer tegenkomen


wanneer het over het of een verbond gaat en er offers gebracht zijn die
versneden worden = aan stukken gesneden = gedood. De verklaring over
het verbond in vers 27 wijst zondermeer naar het verbond van vers 26. De
engel, die de profetie brengt aan Danil, wil hierdoor aangeven, dat het
afsnijden van de gezalfde (uit vers 26) niet naar Zijn falen verwijst, maar naar
wat Zijn missie is. Het gaat om de vervulling van wat moet geschieden om
een NIEUW VERBOND te bekrachtigen = een NIEUW OFFER. In de dood van de
Messias is de laatste bekrachtiging gegeven aan het Oude Verbond, nu is het
ook totaal vervuld. In vers 27 krijgen we de profetische verzekering dat alles
OK is. Men mag niet vergeten, of bewust ontwijken zoals de
dispensationalisten doen, wat het werkwoord is dat hier gebruikt wordt. Het is
karath dat gebruikt wordt in vers 26a en geeft aan: het offer voor het
Nieuwe Verbond is gebracht.

De dispensationalisten nemen hier soms eens een loopje met de


originele tekst. Ze doen het in hun verklaringen van dat vers en ook in hun
Bijbelvertalingen. Bijvoorbeeld, The Living Bible geeft het begin van vers 27
aan, als make (maken) terwijl bijna iedereen zegt zoals het moet
confirm (bevestigen, sterken, bekrachtigen). The Living Bible wijzigt
hierdoor gewoon de betekenis van het vers. Men doet alsof er iets nieuw tot
stand komt, namelijk een verbond Isral/antichrist. Dat kan niet vanuit de
woordkeuze van de engel Gabril bewezen worden. Er is namelijk een enorm
verschil tussen, wat het n zegt en het ander zegt; het gaat in dat vers om
VERSTERKEN van wat al bestaat, NIET OM IETS NIEUWS MAKEN. God zal Zijn
verbond beschermende maatregelen opleggen. Wie met God wandelt, hoeft
niets te vrezen. Het Hebreeuws werkwoord hier gebruikt in vers 27 is gabar
(Strong n 1396) = sterken, sterkte geven, bevestigen, consolideren of
verstevigen in zijn positieve betekenis. Maar in een negatieve zin ook: zwaar
te dragen of te verduren.
Het is bijvoorbeeld vertaald als:
SV: En Hij zal velen het verbond versterken n week.
NBG: En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week
lang.
WB95: Met velen zal hij een sterk verbond aangaan gedurende n
week.
Groot Nieuws Bijbel (herziene editie 1996): Een week lang zal hij de
tempeldienst voor velen van het volk bezwaarlijk maken.
Luther vertaling Nederlands: En hij zal velen het verbond versterken
eene week lang.
Leidsche vertaling: Hij zal een week lang met velen een innig verbond
sluiten.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 219

Engelse vertalingen van Dan.9:27:


King James Version, 1611: And he shall confirm the covenant with many
for one week.
New King James Version, 1982: Then he shall confirm a covenant with
many for one week.
New Living Translation 1996 Tyndale Charitable Trust: He will make a
treaty with the people for a period of one set of seven.
New International Version, 1984: He will confirm a covenant with many
for one seven.
The Holy Bible, English Standard Version, 2001: And he shall make a
strong covenant with many for one week.
New American Standard Bible, Lockman Foundation: And he will make a
firm covenant with the many for one week.
Revised Standard Version, 1952: And he shall make a strong covenant
with many for one week.
American Standard Version, 1901: And he shall make a firm covenant
with many for one week.
Robert Young Literal Translation, 1898: And he hath strengthened a
covenant with many -- one week.
J.N.Darby Translation 1890: And he shall confirm a covenant with the
many [for] one week.
Noah Webster Version 1833: And he shall confirm the covenant with
many for one week.
Hebrew Names Version 2000: He shall make a firm covenant with many
for one week.
Hieronymus Latijnse Vulgate 405 A.D: Confirmabit autem pactum multis
hebdomada una.

Dit is hoe dat woord gabar (Strong n1396), in de King James


Translation gebruikt is.
Totaal: 25 maal vertaald als: prevail 14, strengthen 3, great 2, confirm 1,
exceeded 1, mighty 1, put 1, stronger 1, valiant 1. Het gaat niet om het
opstarten van een nieuw verbond.

STRONG GABAR CONFIRM = DAN.9:27


NUMBER EXCEEDED = JOB 36:9
1396 GREAT = PS.102:11 / PS.117:2
MIGHTY = JOB 21:7
PREVAIL = GEN. 7:20 / 1 SAM.2:9 / PS.12:4 / PS.65:3 /
JES.42:13
PREVAILED = GEN.7:18 / GEN.7:19 / GEN.7:24 / GEN.49:26
/ EX.17:11 / EX.17:11 / 2 SAM.11:23 / 1 KRON.5:2 /
KLAAGL.1:16
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 220

PUT = PRED.10:10
STRENGTHEN = ZACH.10:6 / ZACH.10:12
STRENGTHENETH = JOB 15:25
STRONGER = 2 SAM.1:23
VALIANT = JER.9:3
Er zit in het Hebreeuwse begrip higbir zoveel van het verbond dat
God heeft met Isral dat er uitgesloten door wordt dat een toekomstige
antichrist, daar niets kan aan wijzigen. Volgens dispensationalisten gaat dat
verbond Isral en de antichrist in voege aan het begin van de nog
toekomstige zeventigste jaarweek. En in het midden van die week zal hij zijn
contract verbreken en de offers doen ophouden in de toekomstige tempel.
Zelfs indien dat werkwoord higbir alleen zou verwijzen naar de zeventigste
week, ook dan is een verbond met de antichrist uitgesloten. Behalve karath
heeft het Hebreeuws nog enkele andere werkwoorden die te maken hebben
met het aangaan of bevestigen van een verbond. Dit zijn de belangrijkste:
Heqim = bevestigen of confirmeren
Nathan = geven
Sim = plaatsen
Tsiwwah = bevelen
`abhar = voorbijgaan gevolgd door be, tot
Bo = binnen gaan

Er is wat te zeggen over het werkwoord gabar uit vers 27 en wat


daaraan gelijkenis heeft, het Hebreeuwse heqim, meestal in het Engels
vertaalt als cause to stand (bevestigen). Dit werkwoord was al gebruikt door
Daniel in zijn gebed dat vooraf ging aan de profetie die de engel Gabril hem
gaf. In Danil 9:11,12SV77 lezen we Maar geheel Isral heeft Uw wet
overtreden, door af te wijken, dat zij Uw stem niet gehoorzaamden;
daarom is over ons uitgestort die vloek, en die eed, die geschreven is
in de wet van Mozes, de knecht Gods, omdat wij tegen Hem
gezondigd hebben. En Hij heeft Zijn woorden bevestigd, die Hij
gesproken heeft tegen ons, en tegen onze richters, die ons richtten,
brengende over ons een groot kwaad, dat niet geschied is onder de
ganse hemel, gelijk aan Jeruzalem geschied is. Gods woorden tot Isral
waren van dien aard, dat er strenge straffen bij waren als er overtredingen
aan te pas kwamen. Het was vloek en eed die er aan verbonden waren.
En heqim was ook gebruikt in de profetie van de zeventig jaar
ballingschap. In Jeremia 29:10 lezen we: Want zo zegt de HEERE:
Voorzeker, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik u
bezoeken, en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u
terugbrengende tot deze plaats. God straft niet alleen maar is ook een
God met een grote barmhartigheid. Dat zal Hij niet alleen doen in de nabije
toekomst maar ook nog voor later. Voor wat nu komt is het werkwoord
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 221

heqim gebruikt maar voor de toekomst mag zeker een sterker begrip dat
onderlijnen higbir = make strong, cause to prevail = sterk maken,
doen overheersen.

In twee psalmgedeelten is gabar gebruikt in verband met Gods


verbond met Isral. In Psalm 103:11, staat er een contrast met hoe goed God
is en wat het verbond inhoudelijk voorstelt. In Psalm 117:2, is het onderwerp
dan de trouw van God en waar Gods trouw is heeft Hij een verbond
aangegaan. Isral mag op God rekenen, Hij zal vervullen wat Hij beloofde,
indien ze in Zijn woord blijven. Zo ook is het in Danil: Gods belofte in de
profetie houdt in: en om eeuwige gerechtigheid te brengen (NBG 51)
of en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen (SV 77). Het
verbond OF eventueel de HERBEVESTIGING VAN DAT VERBOND heeft
inhoudelijk wat te maken met Danil 9:27.
Psalm 103:10,11: Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt
ons niet naar onze ongerechtigheden; maar zo hoog de hemel is
boven de aarde, zo MACHTIG (Heb. gabar) is zijn
goedertierenheid over wie Hem vrezen.
Psalm 117:2: want zijn goedertierenheid is MACHTIG (Heb.
gabar) over ons, en des HEREN trouw is tot in eeuwigheid.
Halleluja.

De handeling van het bekrachtigen van het verbond (weergegeven door


dat woord gabar) is het werk van een machtig iemand. En YaHWeH is dat
zondermeer. God is in de Schrift ook een machtige held = Hebreeuws
gibbor. Die term komen we regelmatig tegen waar er verbondsafspraken
gemaakt worden. God is bij machte = held genoeg om Zijn volk te
beschermen van alle vijanden.
Deut.7:9,21SV77: Gij zult dan weten, dat de HEERE, uw God, die
God is, die getrouwe God, Die het verbond en de weldadigheid
houdt aan hen, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden tot
in duizend geslachten. () Ontzet u niet voor hun aangezicht;
want de HEERE, uw God, is in het midden van u, een groot en
vreselijk God.
Deut.10:17SV77: Want de HEERE, uw God, is een God der goden,
en een Heere der heren; die grote, die machtige, en die
vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt, noch geschenk
ontvangt.

Dat is ook zo waar er verbondsbeloften hernieuwd worden, na belijdenis van


de zonden.
Dan.9:4SV77: Ik bad dan tot de HEERE, mijn God, en deed
belijdenis, en zeide: Och Heere! Gij grote en verschrikkelijke
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 222

God, Die het verbond en de weldadigheid houdt hen, die Hem


liefhebben en Zijn geboden houden.
Neh.1:5SV77: En ik zeide: Och, HEERE, God des hemels, Gij,
grote en vreselijke God! Die het verbond en de goedertierenheid
houdt hun, die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden.
Neh.9:32SV77: Nu dan, o onze God, Gij grote, Gij machtige, en
Gij vreselijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt;
laat voor Uw aangezicht niet gering zijn al de moeite, die ons
getroffen heeft, onze koningen, onze vorsten, en onze priesters,
en onze profeten, en onze vaderen, en Uw ganse volk, van de
dagen van de koningen van Assur af tot op deze dag.
Jer.32:18 SV77: Gij, Die goedertierenheid doet aan duizenden, en
de ongerechtigheid der vaderen vergeldt in de schoot van hun
kinderen na hen; Gij grote, Gij geweldige God, Wiens Naam is
HEERE der heerscharen!

Het is niet zo dat God dit verschrikkelijke lot zou afgeschaft hebben en
de Joden zondermeer met Zijn vaderhart vergiffenis schenkt. Laat n parabel
dat illustreren. Mat.22:1-13 zegt ons dit: En Jezus, antwoordende, sprak
tot hen weer door gelijkenissen, zeggende: Het koninkrijk der
hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid
had; En zond zijn dienstknechten uit, om de genodigden ter bruiloft
te roepen; en zij wilden niet komen. Weer zond hij andere
dienstknechten uit, zeggende: Zegt de genodigden: Ziet, ik heb mijn
middagmaal bereid; mijn ossen, en de gemeste beesten zijn geslacht,
en alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloft. Maar zij, zulks niet
achtende, zijn heengegaan, deze tot zijn akker, gene tot zijn
koopmanschap. En de anderen grepen zijn dienstknechten, deden
hun smaadheid aan, en doodden hen. Toen nu de koning dat hoorde,
werd hij toornig, en zijn legers zendende, heeft die doodslagers
vernield, en hun stad in brand gestoken. Toen zeide hij tot zijn
dienstknechten: De bruiloft is wel bereid, doch de genodigden waren
het niet waardig. Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en
zovelen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft. En die
dienstknechten, uitgaande op de wegen, vergaderden allen, die zij
vonden, beiden kwaden en goeden; en de bruiloft werd vervuld met
aanzittende gasten. En toen de koning ingegaan was, om de
aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar een mens, niet gekleed
zijnde met een bruiloftskleed; En zeide tot hem: Vriend! hoe zijt gij
hier ingekomen, geen bruiloftskleed aanhebbende? En hij verstomde.
Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten,
neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal
zijn wening en knersing der tanden. Want velen zijn geroepen, maar
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 223

weinigen uitverkoren. Met God valt niet te spotten, ook niet als je een
liefderijk verbond met Hem bent aangegaan!

Zien we dat verband in tussen de gabar en een machtige held =


Hebreeuws gibbor dan moeten we denken aan Jezus die de Machtige is in
profetische zin. Jesaja 9:5,6SV77: Want een Kind IS ons geboren, een
Zoon IS ons gegeven, en de heerschappij IS op Zijn schouder; en men
noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, STERKE GOD, Vader der
eeuwigheid, Vredevorst; Aan de grootheid van deze heerschappij en
van de vrede zal geen einde zijn op de troon van David en in zijn
koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en
met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver van de
HEERE der heerscharen zal zulks doen. Ook dan gaat het om het
verbond met een ingekrompen Isral, het gaat uiteindelijk om het
OVERBLIJFSEL. Over wie nog in het geloof van de vaderen is. Want in Jesaja
10:21,22 SV77 lezen we: En het zal geschieden te dien dage, dat het
overblijfsel van Isral, en de ontkomenen van het huis Jakobs niet
meer steunen zullen op hem, die ze geslagen heeft; maar zij zullen
steunen op de HEERE, de Heilige Israls, in oprechtheid. Het
overblijfsel zal weerkeren, het overblijfsel van Jakob, tot de sterke
God! Want ofschoon uw volk, o Isral! is gelijk het zand der zee, zo
zal toch maar het overblijfsel daarvan weerkeren; de verdelging is
vast besloten, overvloeiende met gerechtigheid.

Om te illustreren hoeveel verbonds-vernieuwingen er niet waren in


Isral, hier een lijstje:
Vernieuwing door Jozua. Na de verovering van het land is er een
vernieuwing van het verbond te Shechem (Joz.8:30-35 / 24:14-16 /
Deut.7:1-8).

Vernieuwing door Samul. In 1 Samul 12 is het woord verbond


niet gebruikt maar alles wat er gebeurd lijkt op een bevestigen van
het vroegere verbond van God met Isral. De geschiedenis van Isral
herhaalde zich (12:8-13). De profeet roept het volk op God te
gehoorzamen (12:14, 20-21) en merkt op dat er consequenties zijn bij
eventuele overtreding (12:15, 25). Waarop het volk toezegt, te doen
wat God vraagt (12:22).

Vernieuwing onder Elia. 1 Koningen 18 vertelt het verhaal van Elia


met de profeten van de Bal en Ashera op de berg Carmel. Elia is er
het beeld van Mozes. Het altaar bestaat uit 12 stenen, de voorstelling
van de 12 stammen (18:31). Veel van wat beschreven staat op de
berg Sina (Exodus 24:4) en wat Jozua bij de verovering van Kanan
gedaan heeft (Jozua 4:8-9,20). Elia beklaagt zich over de zonden van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 224

het volk en roept ze op trouw te zijn aan het verbond (1 Kon.19:10).


Wie de wet zal verbreken zal door Gods zwaard gestraft worden, een
term uit het verbond (Lev.26:25) en de zwaarden van Hazal en Jehu
(1 Kon.19:17). Wanneer men trouw is aan het verbond is men ook
zeker van de goddelijke aanwezigheid en het wonen in het land (1
Kon.19:18 / Rom.11:2-5).

Vernieuwing door Jehoda & Joash. 2 Kon.11:17-18 beschrijft


tweemaal een verbondsvernieuwing. Het volk en de koning zweren
trouw aan God en het volk bevestigd zijn trouw aan David en zijn
opvolgers Athaliah (11:1-3). Daaropvolgende is er een grote kuis in de
tempel. Alles wat aan Bal-aanbidding doet denken wordt weggedaan
en Mattan, de priester van Bal verwijdert.

Vernieuwing door Hezekia. De reformatie onder deze koning is zeer


goed beschreven in 1 Kronieken 29-30. Er is een herstel van de tempel
die al vervallen lijkt en een vernieuwing van de beloften van priesters
en levieten. Hij laat de bronzen slang vernietigen want ze was als een
afgodspaal voor velen geworden (Num.21:9 / 2 Kon.18:4). Wanneer de
tempeldienst hersteld is worden alle Isralieten uitgenodigd naar
Jeruzalem te komen om er Pesach te vieren (Deut.16:1-8), zelfs dezen
van het tienstammenrijk zijn uitgenodigd (1 Kron.30:1-12). Het volk
reinigt zich van alle soorten plaatselijke afgoderij (31:1). Door deze
handeling van Hezekiah is hij zegevierend ten oorlog getrokken tegen
zijn vijanden (1 Kon.18:7,8).

Vernieuwing door Josia. Josia was slechts acht toen hij koning werd
en begon God te zoeken (2 Kron.34:3). Toen hij twaalf was reinigde hij
Jeruzalem, Juda, Manasse, Ephram en Simeon van de altaren van
afgoden (34:4-7). Op zijn achttiende werd het boek van de wet
opnieuw gevonden in de tempel (2 Kon.22:3-10 / 2 Kron.34:14-18).
Vanaf die tijd gaat hij op zoek naar andere afgodische praktijken in het
ganse land (2 Kon.23:1-25) en laat het Pesach vieren (2 Kron.35:1-19).
Dit was volgens de historicus die Kronieken schreef het grootste Paas-
feest ooit gehouden sinds de dagen van Samul (2 Kron.35:18).

Vernieuwing onder Ezra & Nehemia. Het lange gebed van


verootmoediging door de Levieten (Neh.9:5-37) doet denken aan Gods
genadeverbond met de kinderen van Abraham. In het gebed is
duidelijk onderstreept dat het volk alle voorgaande dingen heeft
ondergaan omdat ze ontrouw waren aan Gods verbond. Het volk gaat
hierop in en zal zich in de toekomst houden aan Gods wetten die
Mozes heeft ontvangen (9:38; 10:28-29). Men zal de vreemde vrouwen
uitbannen (10:30 / Exod.34:16) en de Sabbat en de Sabbatsjaren naar
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 225

de wet onderhouden (Neh.10:31 / Exod.23:10-12 / Lev.25:1-7). Men zal


zowel de tempel als de levieten in ere houden en volgens de wet er
naar leven (Neh.10:32-39).
Deze conclusie is de nige die met dat alles rekening heeft gehouden;
Isral heeft NOOIT een verbond gehad met de (of een) antichrist. Zo een
onbestaand verbond is dus niet onderhevig aan een VERNIEUWING. Gezien
er van een VERNIEUWING sprake is in vers 27 moet dit wijzen op Gods
handelen in Zijn Zoon in de dagen van diens prediking.

Het heeft ook geen zin zich te verschuilen achter de gedachte dat er nog
andere profetie is waarin tijdselementen afgebroken worden. Ook dat is niet
waar. In dat verband geeft men graag het volgende citaat ter ondersteuning.
Louis Berkhof professor aan het Calvin Theological beschreef hoe we profetie
dienen te bekijken: Het begrip tijd is iets dat mag verwaarloosd worden bij de
profeten. (The element of time is a rather negligible quantity in the prophets.)
De profeten duwen alle grote gebeurtenissen van de toekomst in n tijdelijke
beweging, dicht bij elkaar in n momentopname. Je ziet het allemaal in n
oogopslag. Dat noemt men profetisch perspectief of zoals Delitzsch het
beschreef het inkrimpen van de profetische horizon. Men bezag de toekomst
als reiziger die een gebergte bekijkt van op grote afstand. Hij ziet de ene
bergtop neven de andere terwijl in werkelijkheid tussen elke bergtop in grote
afstanden zijn. Zo is het ook in profetie met betrekking tot de Dag van de
Heer en de tweevoudige komst van Christus in Louis Berkhof, Principles of
Biblical Interpretation, Baker, 1950, blz.150. Maar vanuit zo een opmerking de
lijn doortrekken dat er een toekomstige antichrist is die met Isral een
verbond aangaat is op zijn minst twee bruggen te ver. Het boek Openbaring
spreekt NIET van een verbond van Isral/antichrist. Integendeel zelfs, Satan
en zijn trawanten hebben het daar aan de stok met al wie het teken heeft van
Christus, aan de hand en het voorhoofd! Het is de strijd tussen twee soorten
getekenden, deze van de satan en deze van het Lam.

John Walvoord, de dispensationalist, zegt dit in zijn commentaar op


Danil: De precieze voorspelling van vers 27 geeft aan dat de persoon die op
het oog is een verbond sluit met vele, letterlijk, met de vele, (zie de vele,
letterlijk, de velen, in Dan 11:39; 12:2). Dit is een duidelijke verwijzing naar
de ongelovige Joden, die in alliantie treden met de prins die zal komen. Dat ze
Joden zijn wordt aangegeven door uw volk in vers 24. Als de voorgaande
chronologie als letterlijke jaren worden verstaan, moet dit ook een periode
van letterlijk zeven jaar zijn. In n woord, de profetie leert dat er een
toekomstig pact of verbond tussen een politiek heerser - aangewezen als de
vorst die komen zal in vers 26 - met de vertegenwoordigers van het Joodse
volk zal zijn. Een dergelijke alliantie zal natuurlijk een onheilige relatie zijn en
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 226

uiteindelijk ten koste van het volk van Isral uitdraaien, hoe veelbelovend de
oprichting er van kan gezien worden.

Er zijn ook enkele dispensationalisten die het eerste deel van vers 27
gewoon laten slaan op Christus en n zijn dood een breuk maken voor de
toekomst. Ook dat kan onze goedkeuring niet wegdragen. Dit is zo een
variante op vers 27 van Messiasbelijdende Joden in de USA, waar Christus
sterft in het midden van de zeventigste week. Daar ligt ook de
onderbreking.Zodat ik dit voorstel; er is gn zevenjarige verdrukking of een
zevenjarige periode van de Antichrist. Dat is alles het resultaat van een
onnauwkeurige interpretatie van Danil 9:27 en heeft geen andere
schriftuurlijke ondersteuning. De laatste 31/2 jaar uit de 70ste week is nog te
vervullen in de toekomst. Zie het artikel: Daniel 9:25-27 and Messiah the
Prince, http://shalach.org/index.htm Volgens V. Condarcuri, Daniels prophecy
9:24-27 Opinions, is de Hij van vers 27 = Christus die op het einde van die
week sterft en in 2016 zal waarschijnlijk het tweede deel van die laatste week
aanvangen. http://www.geocities.com/daniel999_ca/index.html#My
%20Interpretation

De eerste woorden van vers 27 uit Danil hoofdstuk 9 zeggen: En hij


zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang. Dat dit
betrekking heeft op de laatste week spreekt voor zichzelf. Het is n 7+62 = 69
weken dat de Messias kwam en het is deze die het verbond zwaar maakt voor
velen. Welk verbond kan hier wel bedoeld zijn? Er zijn hierover drie
uitleggingen mogelijk: het verbond met Abraham, het nieuwe verbond met de
gemeente en als derde uitleg een verbond dat in de toekomst met de Joden
nog zal gesloten worden. Deze laatste uitleg is deze van de Broeders en een
groot deel evangelischen. In elk geval is deze uitleg verkeerd en wel om
de reden dat volgens die verklaring de 70ste jaarweek gescheiden wordt van de
andere 69 weken. Het is waar dat sommige profetien uit de Hebreeuwse
geschriften soms gedachten bevatten die zowel bij de eerste komst als bij de
tweede komst vervuld zullen worden. Zo een tekst die hierbij meestal gebruikt
wordt is Jes.61 en de manier waarop Jezus ermee omgaat. Men zegt dan:
aangezien Jezus niet spreekt over de dag des Heren in Luc.4:16-21 moeten we
een breuk aannemen van 2.000 of meer jaren. Maar daar gaat het niet om een
tijdsprofetie. En Jesaja 61 aldus uitleggen is verkeerd. (Zie verder voor nadere
uitleg in hoofdstuk 10.)

We citeren Biederwolf in dit verband (Danil blz.224):


Diegenen die dit vers verwijzen naar de Christus, de Messias, houden
staande dat er een verwijzing is naar Zijn perfect zoenoffer aan het kruis,
waarbij Hij voor altijd een einde stelt aan de Levitische offers (Fausset,
Auberlen, Storr, Havernick, Hengstenberg). Deze gezaghebbende schrijvers
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 227

houden daarom staande dat de helft van Danils zeventigste week is


voorbijgegaan tijdens de drie en een half jaar van het predikingwerk van de
Heer. Maar de duidelijke en aparte verdeling van de verzen 26 en 27 gaat
hiertegen in en wijst erop dat de ganse week nog ontbreekt en in de toekomst
ligt. Dit argument ligt aan de basis van de leer van wie de 70ste week in de
toekomst ziet, maar klopt niet met de werkelijke betekenis van deze verzen.
Uit de tekst zelf blijkt niet dat er enige onderbreking mag gemaakt worden in
de jaarweken. Dat is niet te bewijzen en daarom moet men het ergens anders
zoeken, in moeilijke interpretaties van het sterk symbolische boek Openbaring
en de speciale visie op de mens der wetteloosheid in 2 Thes.2. Hierover later
meer. In elk geval moeten we vanuit de Masoretische tekst van de Schrift, of
de eerste Griekse vertaling ervan, de Septuaginta, aannemen dat een breuk
zonder gegronde redenen. Want een scheiding maken in de profetie van
Danil is verkeerd omwille van grammaticale gronden. In vers 24 staat er
namelijk dat 70 jaarweken afgesneden worden. Er staat niet 69 + 1
week maar 70 jaarweken als n geheel. Het woord in dat vers is slechts
eenmaal gebruikt in de Schrift. Door het latere gebruik ervan moeten we
aannemen wat uit de Talmud blijkt; nechtakh = chathak = afsnijden.
En zo ook zeggen de Engelse en Amerikaanse Revised.
De Griekse Septuaginta vertaalt het als: krinoo = gerechterlijk bepalen.
De Griekse vertaling van Theodotion zegt: suntemnoo = afkorten.
De Vulgata zegt: abbreviare = afkorten.

Biederwolf geeft te kennen (blz.219) dat men de 7 de week niet mag


scheiden van de 62ste week. Maar ook de 69ste en 70ste week scheiden is fout.
In Scofield (blz.914) lezen we over vers 26: Verse 26 is obviously an
intermediate period = Het vers 26 beschrijft overduidelijk een tussenperiode.
Waarschijnlijk wil de schrijver hierdoor van te voren aangeven, dat vers 27 een
interim of tussenperiode is. En dat is een argument achter de hand houden
om een breuk te kunnen rechtvaardigen tussen de 69 ste en 70ste week. Maar
om dat waar te maken moet men op een vreemde wijze omspringen met de
beschrijving dat er 70 weken in n stuk zijn afgesneden uit de wereldtijd met
een speciale betrekking tot het Joodse volk. Want het gaat niet om n groot
stuk bestaande uit honderden jaren en later nog een restje achteraan
toegevoegd.

We hebben nog een opmerking in dat verband van Gerald Sigal, de Jood,
die ook kritisch reageert op een andere groep. Titel: Daniels 70 Weeks: Dan.
9:24-27op www.word-gems.com/ Hij maakt ook bezwaren tegen de manier
van vertalen zoals men gedaan heeft in de Nieuwe Wereldvertaling van
Jehovahs Getuigen. Aangezien hij een boek van hen citeert maar dat slechts
gedeeltelijk doet, neem ik de betrokken paragraaf in zijn geheel over uit
Inzicht in de Schrift, deel 2 uit het artikel zeventig jaarweken.Enkele
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 228

Nederlandse vertalingen wijken hier van de masoretische punctuatie af. Ze


plaatsen hetzij een komma na de uitdrukking zeven weken of geven door de
bewoordingen aan dat de 62 weken op de 7 weken volgen als onderdeel van
de 70 weken, en dat de 62 weken dus niet van toepassing zijn op de periode
waarin Jeruzalem werd herbouwd. (Vgl. Da 9:25 in Lu; NW; SV.) Een
redactionele opmerking van James Strong in Langes Commentary on the Holy
Scriptures (Da 9:25, vtn., blz. 198) luidt: De enige rechtvaardiging voor deze
vertaling, die de twee tijdsperiodes de zeven weken en de tweenzestig
weken van elkaar scheidt en de eerste periode bestempelt als de terminus
ad quem van de Gezalfde Vorst en de tweede als de tijd van de herbouw, ligt
in de masoretische interpunctie, die er een Athnac [versdeler] tussen
plaatst. . . . en bij de weergave in kwestie gaat het om een rammelende
constructie van het tweede zinsdeel, dat geen voorzetsel heeft. Het is daarom
beter, en eenvoudiger, om vast te houden aan de Authorized Version, die alle
oudere vertalingen volgt. Vertaald en geredigeerd door P. Schaff, 1976.

Dit is het antwoord van Sigal: James Strong is verkeerd door te stellen
dat de vertaling in kwestie een harde constructie van het tweede lid
weergeeft, want het staat zonder voorzetsel. De Masoretische tekst is prima
en correct Bijbels Hebreeuws. Er is geen vergelijking met het Engels van
waarde noodzakelijk, omdat elke taal zijn eigen grammaticale en syntactische
regels heeft. In feite, terwijl in het Engels het voorzetsel voor wordt vaak
gebruikt met de tijdsduur, in het Bijbelse Hebreeuws is het grammaticaal
onjuist het zo weer te geven (bijvoorbeeld; 5:6 Genesis, 9, 12, enz. a.fr.). De
King James Version volgt meestal de letterlijke Hebreeuwse en geeft niet het
voorzetsel voor niet weer. Echter, de Nieuwe Wereld vertaling van de Heilige
Schrift, de vertaling van de Jehovahs Getuigen van de Bijbel, heeft voor toe
gevoegd om te voldoen aan het gewone Engelse gebruik. Dit is een zwak
argument, want als de grammatica van twee talen verschillen zal er een tekst
ontstaan die aan die taal voldoet. De voorbeelden die Sigal aanhaalt bewijzen
niet zoveel, neem er eens enkele andere vertalingen bij en u merkt wel dat
het argument van James Strong hout snijdt.

Natuurlijk geeft dat gedeelte van vers 26b en 27 de periode achteraan


de 70 jaarweken. Maar het gaat dan om de beschrijving van de consequenties
die verbonden zijn aan de verwerping van de Messias. Trouwens, Scofield
bewijst niets met de opmerking in zijn voordeel. Het vers 26b is voor hem
tussenperiode en 27 wijst naar de 70st week, waartussen nog eens honderden
jaren braak gebied liggen voor het Joodse volk. Voor ons is zowel 26b als 27 de
beschrijving van dezelfde evenementen - van de val en vernietiging van
Jeruzalem - beide na de 70ste week en relatief kort nadat de weken zijn
voorbijgegaan. Want een dergelijke uitleg (van Scofield of Biederwolf) gaat uit
van iets dat onmogelijk lijkt in Bijbelse profetie. Iets waaraan tijden
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 229

gekoppeld zijn, die niet in vervulling gaan zoals het er staat. Men heeft van
tevoren gezegd dat in de leer van de bedelingen er nog een antichrist komt
die vers 27 moet vervullen. Wist God niet van tevoren dat Isral Zijn Messias
zou verwerpen? Een profetie van 69 weken zou dan veel logischer zijn, want
dan zou alles kloppen zonder tijdssprongen te maken? Alleen nu niet, omdat
Isral niet wil meegaan met de Messias Jezus die mr dan bewezen heeft de
Godsgezant te zijn! Maar, nogmaals, wist God dit niet? Krijgt u geen
onaangenaam gevoel, alleen maar bij de gedachte dat zoiets zou kunnen waar
zijn!
Gerald Sigal is een Jood die een kritisch artikel schreef over de wijze
waarop christenen dat gedeelte uitleggen. We citeren van: Daniels 70
Weeks: Dan. 9:24-27op www.word-gems.com/
Na die negenenzestig opeenvolgende weken, worden de meeste christelijke
missionarissen en apologeten gedwongen om de zeventigste week apart van
de rest van die periode te zien. Deze laatste week verbannen ze naar een
toekomstige tijd. Maar er is geen overeenstemming tussen de christelijke
evangelisten en exegeten over de wijze waarop deze laatste week uitlgelegd
moet worden en ook nog een directe voortzetting van de voorgaande
negenenzestig weken is. In feite heeft men het negende hoofdstuk van Danil
in een profetie van negenenzestig weken veranderd. Dat is een terechte
opmerking, hoewel we de uitlegging van deze man over Danil 9 niet
aannemen.

Er is nog een andere reden waarom alle 70 jaarweken elkaar dienen op


te volgen en er geen breuk mag zijn tussen elk onderdeel ervan onderling.
Dus niet tussen de 7 en 62 weken. Ook niet tussen de 62 en de resterende
week. De structuur van de tekst zou dit bewijzen. Volgens n deskundige is
die als volgt:

A 1 (vers 25a) B 1 (vers 25b)

A 2 (vers 26a) B 2 (vers 26b)

A 3 (vers 27a) B 3 (vers 27b)

De eerste reeks is deze:

A 1 Opbouw B 1 Opbouw
msiah ngid

A 2 Afbouw B 2 Afbouw
am ngid
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 230

En de tweede:

A 2 Afbouw B 2 Afbouw
msiah ngid
A 3 Afbouw B 3 Afbouw
am ngid

We verwijzen de lezer naar een indringend artikel van de Franse adventist J.


Doukhan dat verscheen in Andrews University Seminary Studies, Vol.17,
Spring 1979, n1.

De 70 jaarweken zijn dus door God als n geheel van de tijd afgekort of
afgemeten. Ze zijn gerechtelijk door Hem bepaald als n specifiek deel uit de
geschiedenis van het Joodse volk. De 70 ste week verklaren als een apart en
nog toekomstig deel der Joodse geschiedenis is daarom verkeerd en strijdig
met de tekstverbanden. Men kan zich niet wegsteken achter het argument dat
vers 27a naar het slot van 26 verwijst. Doen we dat, dan komen we met een
argumentatie die nietszeggend is; want het is niet de vorst waarnaar zou
kunnen verwezen worden, maar naar HET VOLK VAN DE VORST. Er is
niemand onder de volgelingen van de bedelingenleer die dat aanneemt, maar
dat is toch, na zinsontleding, het onderwerp in vers 26b = het volk, niet de
vorst.

Men mag in het verbond waarover sprake is niet het wetsverbond


zien, want dit is opgehouden te bestaan als wettelijke regeling voor het Joodse
volk. Jezus heeft dat verbond volbracht en het daardoor als contract
tussen God en Isral tenietgedaan. Dat blijkt duidelijk uit o.a. Gal.3:13,14 /
Col.2:14. De gedachte dat God ooit nog in de 70 ste week een apart verbond
aangaat met dat volk, zou inhouden dat het Mozasche verbond opnieuw
geldig zou verklaard worden. Wat niet kan zonder het offer van Jezus
belachelijk te maken! Maar geen nood. De Schrift spreekt zichzelf niet tegen.
Het vleselijke Isral als huis is door Jezus (en God) verlaten (Mat.23:38). En de
gedachte dat Satan (of de antichrist) met Isral in die 70 ste week een verbond
aangaat is een vreemde gedachte invoegen in een verhaal van herstel tussen
God en Isral. Want de profetie is het antwoord van God aan Danil dat er een
tijd van herstel komt na de periode van 70 jaar gevangenschap in Babylon.

Het verbond waarover sprake is in Dan.9:27 kan wel een verwijzing


zijn naar het verbond met Abraham. Het was aan Abraham voorzegd, dat zijn
zaad over de volkeren zou heersen, en uit hem koningen zouden voortkomen.
Dit alles heeft volgens Paulus aan de Galaten uiteindelijk vervulling in Christus
en zijn gemeente. Zij zijn het zaad en tevens de koningen die heersen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 231

(Gal.3:6-9,26-29 / Opb.2:26-28 / 20:4,6). Dit zaad bestaat uit mensen die


geroepen zijn uit Joden en Heidenen. Het is uitzonderlijk in die laatste der 70
jaarweken dat Christus en zijn discipelen predikten tot de Joden alleen. Het is
slechts vanaf Cornelius (Handelingen hoofdstuk 10) dat het goede nieuws ook
tot de heidenen werd gepredikt. Dit moet dan ongeveer 3 jaren n de dood
van Christus geweest zijn. Die 3 jaren kunnen gerust symbolische jaren zijn
en iets voorstellen als 2 of 5 jaren. De velen, in het Hebreeuws larabbm
(met lidwoord), met wie Christus het verbond zwaar maakt is niet voor zijn
volgelingen maar voor dezen die hem verworpen hebben. Zie Jes.52:14 waar
hetzelfde woord, profetisch is gebruikt voor het Joodse volk dat Christus zal
verwerpen.

Dit zijn enkele details over verbonden en het verbond. God heeft een
verbond aangegaan met:
Abraham Genesis 15:7-18 / 17:2-14 / Lucas 1:72-75 / Hand.3:25 /
Gal.3:16
Isaak - Genesis 17:19,21 / 26:3,4
Jacob - Genesis 28:13,14 / 1 Kron.16:16,17
Isral - Exodus 6:4 / Handelingen 3:25
David 2 Samul 23:5 / Ps.89:3,4
Christus, is inhoudelijk dat verbond Jesaja 42:6 / 49:8
Christus, is de engel; van dat verbond Maleachi 3:1
Christus, is de Middelaar van dat verbond Heb.8:6 / 9:15 / 12:14
Door het evangelie vernieuwd Jer.31:31-33 / Rom.11:27 / Heb.8:8-10,13
Vervuld in Christus Lucas 1:68-79
Bevestigd door Christus DANIL 9:27 / Gal.3:17
Bekrachtigd door Jezus bloed DANIL 9:26 / Heb.9:11-14,16-23
Straf voor wie het niet aanneemt Heb.10:29,30

Voor Joden was het verboden:


Verbonden aan te gaan met de Kananieten - Exodus 23:32 / Deut.7:2

Met andere natin 1 Kon.5:12 / 2 Kon.17:4

Wat anders te doen dan wat in de wet stond, anders is men verdoemd
Jesaja 30:2-5 / Hosea 12:1

Deze wet te verbreken Jozua 9:16-19 / Psalm 15:4


Waarom zou Isral dan ooit een verbond sluiten met de antichrist?

Alle teksten in het boek Danil die over een verbond spreken zijn
deze hier onder in de SV77. Alleen deze van Danil 9:27 zou over een verbond
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 232

spreken van de antichrist met de Joden. De nige tekst in Danil en ook de


enige tekst in zowel het Oud als Nieuw Testament. Raar!

7 vindplaatsen in 6 verzen
1. Dan.9:4: Ik bad dan tot de HEERE, mijn God, en deed belijdenis, en
zeide: Och Heere! ij grote en verschrikkelijke God, Die het verbond en
de weldadigheid houdt hen, die Hem liefhebben en Zijn geboden
houden.
2. Dan.9:27: En hij zal velen het verbond versterken, n week; en op
de helft van de week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen
ophouden, en over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, ook
tot de voleinding toe, die vast besloten zijnde, zal uitgestort worden
over de verwoeste.
3. Dan.11:22: En de armen der overstroming zullen overstroomd
worden van voor zijn aangezicht, en zij zullen gebroken worden, en
ook de vorst van het verbond.
4. Dan.11:28: En hij zal in zijn land weerkeren met groot goed, en zijn
hart zal zijn tegen het heilig verbond; en hij zal het doen, en
weerkeren in zijn land.
5. Dan.11:30: Want er zullen schepen van Kittim tegen hem komen,
daarom zal hij met smart bevangen worden, en hij zal weerkeren, en
gram worden tegen het heilig verbond, en hij zal het doen; want
weerkerende zal hij acht geven op de verlaters van het heilig
verbond.
6. Dan.11:32: En die goddeloos handelen tegen het verbond, zal hij
doen huichelen door vleierijen; maar het volk, die hun God kennen,
zullen zij grijpen, en zullen het doen.

We willen de uitleg, dat het verbond in Dan.9:27 op het nieuwe verbond


betrekking heeft niet verwerpen, omdat het in werkelijkheid een variatie op
het voorgaande is. We geven toch de voorkeur er aan, dat men hier te maken
heeft met het verbond van Abraham en zijn zaad. Over het nieuwe verbond is
het echter wel goed om volgende Scriftuurplaatsen te bestuderen: Jer.31:31-
34 / Mal.3:1 / Heb.9:12 / 10:9. De woorden van Christus dat hij een verbond
sluit voor velen in Luc.22:20 / Mat.26:28 kan wel een zinspeling op
Dan.9:27. We lezen in Mat.26:26-28: En terwijl zij aten, nam Jezus een
brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en
zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam. En Hij nam een beker, sprak de
dankzegging uit en gaf hun die en zeide: Drinkt allen daaruit. Want
dit is het bloed van mijn verbond, dat VOOR VELEN vergoten wordt
tot vergeving van zonden.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 233

Het verbond van deze 70ste week heeft zijn aanvang bij de doop van
Jezus (Luc.3:21 / Heb.10:8,9). Vanaf dat moment worden de dingen voor Isral
zwaar gemaakt. De Messias vergeeft wie Hij wil, maar spreekt ook, waar het
moet, de vervloeking uit. Afvalligen van het verbond horen niet in het Rijk
Gods. Bekijk eens deze teksten:
Mat.9:2-7: En daar Jezus hun geloof zag, zeide Hij tot de
verlamde: Houd moed, mijn kind, uw zonden worden vergeven.
En zie, sommige der schriftgeleerden zeiden bij zichzelf: Deze
lastert God. En daar Jezus hun overleggingen kende, zeide Hij:
Waarom overlegt gij kwaad in uw hart? Want wat is
gemakkelijker, te zeggen: Uw zonden worden vergeven, of te
zeggen: Sta op en wandel? Maar, opdat gij weten moogt, dat de
Zoon des mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven
toen zeide Hij tot de verlamde: Sta op, neem uw bed op en ga
naar uw huis. En hij stond op en ging naar huis.
Luc.5:20-25: En hun geloof ziende, zeide Hij: Mens, uw zonden
zijn u vergeven. En de schriftgeleerden en de Farizeen
begonnen te overleggen en zeiden: Wie is deze, die (zulke)
godslasterlijke dingen zegt? Wie kan zonden vergeven dan God
alleen? Doch Jezus doorzag hun overleggingen en antwoordde
en zeide tot hen: Wat overlegt gij in uw harten? Wat is
gemakkelijker, te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of te
zeggen: Sta op en wandel? Maar, opdat gij moogt weten, dat de
Zoon des mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven
zeide Hij tot de verlamde: Tot u zeg Ik, sta op, neem uw bed op
en ga naar uw huis. En onmiddellijk stond hij voor hun ogen op,
nam hetgeen, waar hij op gelegen had, mede en ging naar zijn
huis, God verheerlijkende.
Luc.7:47-50: Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn haar vergeven,
al waren zij vele, want zij betoonde veel liefde; maar wie weinig
vergeven wordt, die betoont weinig liefde. En Hij zeide tot haar:
Uw zonden zijn u vergeven. En die met Hem aan tafel waren,
begonnen bij zichzelf te zeggen: Wie is deze, dat Hij zelfs de
zonden vergeeft? En Hij zeide tot de vrouw: Uw geloof heeft u
behouden, ga heen in vrede!
De uitleg van de dispensationalisten dat Satan met Isral een verbond sluit is
een verschrikkelijke uitleg. Wanneer ze dat echt doen is hun band met
God verbroken en kan zelfs Hij die niet meer herstellen. Dan nog wat naar
voren schuiven over de bekering van 144.000 Joden is dan toch op individuele
basis en heeft niets meer te maken met het volk op zich! Herstel van het volk
kan dan toch niet meer!
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 234

Over Maleachi 3:1 b mag niet gezegd worden zoals men in de kringen
van de bedelingen doet; dat is voor de toekomst. HIJ = JEZUS is al tot zijn
tempel gekomen, Hij is de Engel van het verbond. Die profetie is al vervuld.
Bekijk eens elk onderdeel:

PLOTSELING zal tot Zijn tempel komen

PLOTSELING = vanuit menselijk oogpunt. Volgens Gods regeling juist op tijd.


Jezus kwam een eerste maal tot de tempel aan het begin van zijn prediking =
Joh.2:18-23
Jezus kwam een tweede maal tot de tempel aan het einde van zijn prediking =
Mat.21:12
Dat is het symbolische beeld van wat er geestelijk zal geschieden in Isral.
(Zie ons commentaar in hoofdstuk acht op Danil 9:27a.)

de Here

in het Hebreeuws = ha adhon / in de Septuaginta = kurios. En van de


namen voor de nige God = YaHWeH. Die Christus is Ha adhon = de Heer =
de Enige. Zo is Maleachi 3:1a tweemaal toegepast op Jezus volgens =
Marc.1:2 / Luc.3:4-6
Maleachi 3:1b is een parallelvers zoals er zoveel zijn in het Hebreeuws, want:
de Here = namelijk de Engel des verbonds,
die gij zoekt, = die gij zoekt,

die gij zoekt,

zie Johannes 12:19 = het volk liep Jezus achterna en ziet hem als de
komende = Hij die komt voor de schapen van Isral = Mat.15:24 = DE
GELOVIGE JODEN, WANT DE REST ZIJN VOLGELINGEN VAN DE SATAN VOLGENS
JOHANNES 8:44.

namelijk de Engel des verbonds,

ENGEL in het Hebreeuws = malahk / in de Septuaginta = angelos.


Jezus zal volgens de profetie van Zacharias (vader van Johannes de Doper) de
vervulling brengen van het heilig verbond dat God aanging met Vader
Abraham = Lucas 1:72.
Het zal in vervulling gaan met zijn zoon Johannes die uitgaat VOOR HET
AANGEZICHT DES HEREN (VERS 76). Het moet dus in DIE tijd in vervulling
gaan.

die gij zoekt,


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 235

Volgens de uitspraak van Jezus in Joh.8:56 zou Abraham zich verheugen Hem
te horen preken (zie ook Heb.11:13).
Profeten en rechtvaardigen zouden dit hebben willen zien, namelijk dat wat
Jezus aan het doen was Mat.13:17.

MIJN CONCLUSIE: de vervulling was tijdens Zijn eerste komst. Er komt


gn tweede tempel waar de HEER = YaHWeH nog naartoe komt.

Er zijn dus, als we het mogen herhalen, verschillende problemen bij de


interpretatie van een antichrist in vers 27. Meredith G. Kline, heeft deze
punten zeer duidelijk gemaakt met zijn The Covenant of the Seventieth
Week, in The Law and the Prophets: Old Testament Studies in Honor of
Oswald T. Allis. ed. by J. H. Skilton, Presbyterian and Reformed, 1974, blz.452-
469. Ht staat ook op het Internet.

1. Het verbond is hier niet gemaakt in de zin dat van een nieuw verbond
sprake is. Het is de bevestiging van iets dat al bestond. Dit is eigenlijk niets
meer dan de bevestiging van een al bestaand verdrag. Dat wil zeggen, het
verbond van verlossende genade Gods aan de vaderen van Isral, is opnieuw
bevestigd door Christus (Romeinen 15:8). Die visie van de dispensatieleer
gaat mank.

2. De term die van de naam van de engel van God beschreven is: Gabriel
( God is groot) staat ook in verband met het bericht aan Daniel gegeven. Die
engel onthult de zeventig weken aan Danil. Er is een woordkundige relatie
tussen de naam van de engel van God en de bevestiging van het verbond. Het
wijst op verbondsgehoorzaamheid zoals in Deut.7:9, 21 / 10:17 / Jes.9:6 /
Dan.9:4.
3. Het onbepaald voornaamwoord hij (vers 27) wijst niet terug naar de
prins die komt van vers 26. Dat de prins een achtergesteld zelfstandig
naamwoord is en dat het volk daar het dominante zelfstandig naamwoord is
kan niet aangevochten worden. Zo verwijst hij naar de laatste dominante
figuur afzonderlijk vermeld als de Messias (vers 26a). De Messias is de
centrale figuur in de gehele profetie. Zodat we de vernietiging van de tempel
in relatie aan Zijn dood moeten bekijken. In feite, de mensen die de
vernietiging van de tempel veroorzaken kunnen zondermeer als Zijn legers
beschreven worden (Matthes 22:2-7). Het is een straf van God die ze
ondergaan.

4. Het parallellisme met vers 26 geeft aan dat de dood van de Messias
rechtstreeks verband houdt met de bevestiging van het verbond. Hij is
afgesneden, maar niet voor zichzelf (v. 26a), want Hij confirmeert het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 236

verbond voor de vele van Isral (v. 27a). Zijn afsnijding brengt de
bevestiging van het verbond, want zonder bloedstorting is er geen
vergeving (Hebreen 9:22).

Een historische nota

We willen graag een opmerking maken over de eventuele bouw van een
tempel in Jeuzalem. Voor Jezus komt die er niet en een vroegere poging
daartoe is op een sisser uitgelopen. In de regering van keizer Julianus, de
Afvallige, (361-363) verkregen de Joden de toelating om de tempel in
Jeruzalem te herbouwen. De werkzaamheden begonnen op 18 mei 363. Maar
n dag later al, op 19 mei, werd alles onderbroken na een aardbeving. Dit
zag men als een voorteken: Een aardbeving en een vuur dat opschoot uit de
grondvesten hebben geleid tot het stilleggen van de pas begonnen
werkzaamheden, niet alleen omdat het verder zetten ervan materieel
onmogelijk werd, maar ook omdat het gebeuren begrepen werd als een
goddelijke straf en een veroordeling van deze onderneming. (F. Thelamon,
Paens et chrtiens au quatrime sicle. Lapport de lHistoire ecclsiastique
de Rufin d.Aquile, tudes augustiniennes, 1981, blz.304).

Rufinus van Aquilea, Latijns schrijver, zegt er wat over in het begin van de
vijfde eeuw. We citeren uit zijn geschiedenis van de Kerk in de vierde eeuw.
Wie het leest, beseft de grote weerslag van die gebeurtenis op de tijdgenoten:
De laatste nacht vr het begin van de werkzaamheden vond een geweldige
aardbeving plaats. Niet alleen vlogen de rotsblokken van de funderingen in
alle richtingen, maar bovendien werden bijna alle gebouwen in de buurt
verwoest. De publieke portieken waar zich een massa joden bevond die zich
bezighielden met de uitvoering van het werk, stortten in en verpletterden alle
joden die zich daar ophielden. Toen de dag aanbrak, dachten de anderen dat
zij aan de ramp ontsnapt waren en zij liepen toe om op zoek te gaan naar hen
die onder het puin bedolven waren.

Binnen in de funderingen van de Tempel bevond zich een lokaal, waarvan


de ingang lag tussen de twee portieken die ingestort waren. Men bewaarde er
gereedschap en alles wat voor het werk noodzakelijk was. Plotseling rees er
een vuurbol uit op, die zich in alle richtingen verplaatste over de ganse plek,
en die alle daar aanwezige joden verbrandde en doodde. Dit voorteken
herhaalde zich die dag verschillende keren en met korte onderbrekingen, en
maakte zo met wrekende vlammen een einde aan de vermetelheid van dit
halsstarrige volk. (idem). De historica Franoise Thelamon zoekt een
verklaring voor wat zij: de onmogelijke heropbouw van de Tempel van
Jeruzalem noemt. Over de aardbeving schrijft ze: kan een ontploffing
veroorzaakt hebben van gas dat zich opgehoopt had in een onderaardse
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 237

ruimte, gevolgd door een brand die de materialen verwoestte en slachtoffers


maakte.

Hoe zwaar was de druk op Isral?

John Walvoord zegt dit in zijn commentaar op Danil over dit gedeelte:
De laatste periode van zeven jaar begint met de introductie van een verbond
tussen de toekomstige prins die zal komen en de velen, het volk van
Isral. Dit pact wordt genomen in de eerste helft van de toekomstige periode
van zeven jaar, vandaar de bijzondere vrijheden en de bescherming verleend
aan Isral. Als die zijn weggehaald, en Isral wordt vervolgd zijn we in hun tijd
van grote verdrukking beland.

Bekijken we nog eens die zeventigste week en het verbond. Jezus heeft
tijdens zijn prediking in Isral meermalen de druk op de ketel gezet; Hij maakt
het zwaar voor Isral in de zin dat ze bij hoogdringendheid het verzoek krijgen
zich te BEKEREN. Mat.23:31-38: Gij getuigt dus van uzelf, dat gij zonen
zijt van de moordenaars der profeten. Maakt ook gij de maat uwer
vaderen vol! Slangen, adderengebroed, hoe zult gij ontkomen aan
het oordeel der hel? Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wijzen en
schriftgeleerden. Van hen zult gij sommigen doden en kruisigen en
van hen zult gij anderen geselen in uw synagogen en vervolgen van
stad tot stad, opdat over u kome al het rechtvaardige bloed, dat
vergoten werd op de aarde, van het bloed van Abel, de
rechtvaardige, tot het bloed van Zacharias, de zoon van Berekja, die
gij vermoord hebt tussen het tempelhuis en het altaar. Voorwaar, Ik
zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht. Jeruzalem,
Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn,
hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen
haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt niet gewild.
Zie, uw huis wordt aan u overgelaten.

De onvruchtbare vijgenboom is een gelijkenis die daar wat over zegt,


over de dringende noodzaak van bekering. We lezen Lucas 13:6-9: En Hij
sprak deze gelijkenis: Iemand bezat een vijgeboom, die in zijn
wijngaard was geplant, en hij kwam om vrucht daaraan te zoeken en
vond er geen. En hij zeide tot de wijngaardenier: Zie, het is nu al drie
jaar, dat ik vrucht aan deze vijgeboom kom zoeken en ik vind ze niet.
Hak hem om! Waarom zou hij de grond nutteloos beslaan? Hij
antwoordde en zeide tot hem: Heer, laat hem nog dit jaar staan, ik zal
er eerst nog eens omheen graven en er mest bij brengen, en indien
hij in het komende jaar vrucht draagt, (dan is het goed,) maar
anders, dan moet gij hem omhakken (wij onderlijnen). De HEERE
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 238

predikte drie jaar, lang genoeg om Isral tot bezinning te brengen. Komt dat
niet ongeveer overeen met het eerste deel van de laatste zeventigste
jaarweek?

De wijnstok was al voordien n van de symbolen om Isral aan te


duiden:
Jol 1:7: Het heeft mijn wijnstok tot een voorwerp van ontzetting en
mijn vijgeboom tot een geknakte stam gemaakt; het heeft de schors
geheel en al afgeschild en weggeworpen; zijn ranken zijn wit
geworden.
Jer.24:5: Zo zegt de HERE, de God van Isral: Gelijk deze goede
vijgen, zo zal Ik de ballingen van Juda, die Ik uit deze plaats naar het
land der Chaldeen heb weggezonden, aanzien, ten goede.
Hos.9:10: Als druiven in de woestijn vond Ik Isral; als vroege vijgen,
als eerste opbrengst aan de vijgeboom, zag Ik uw vaderen. Zij echter
gingen naar Bal-Peor en wijdden zich aan de schandgod; daardoor
werden zij even gruwelijk als het voorwerp van hun liefde.

En het verhaal, de gelijkenis, gaat ook werkelijk in vervulling. Marcus


11:20-26: En toen zij des morgens vroeg langs de vijgeboom
kwamen, zagen zij, dat hij van de wortel af verdord was. En Petrus
herinnerde het zich en zeide tot Hem: Rabbi, zie de vijgeboom, die Gij
vervloekt hebt, is verdord. En Jezus antwoordde en zeide tot hen:
Hebt geloof in God. Voorwaar, Ik zeg u, wie tot deze berg zou zeggen,
hef u op en werp u in de zee, en in zijn hart niet zou twijfelen, maar
geloven, dat hetgeen hij zegt geschiedt, het zal hem geschieden.
Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt
ontvangen, en het zal geschieden. En wanneer gij staat te bidden,
vergeeft wat gij tegen iemand mocht hebben, opdat ook uw Vader in
de hemelen uw overtredingen vergeve. [Indien gij echter niet
vergeeft, zal ook uw Vader, die in de hemelen is, uw overtredingen
niet vergeven.]

Nog een gelijkenis in hetzelfde verband staat in Mat.21:37-46: Ten


laatste zond hij zijn zoon tot hen, zeggende: Mijn zoon zullen zij
ontzien. Maar toen de pachters de zoon zagen, zeiden zij tot
elkander: Dit is de erfgenaam, komt, laten wij hem doden om zijn
erfenis aan ons te brengen. En zij grepen hem en wierpen hem buiten
de wijngaard en doodden hem. Wanneer nu de heer van de wijngaard
komt, wat zal hij met die pachters doen? Zij zeiden tot Hem: Een
kwade dood zal hij die kwaden doen sterven en de wijngaard zal hij
verhuren aan andere pachters, die hem de vruchten op tijd zullen
afleveren. Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 239

De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een


hoeksteen geworden; van de Here is dit geschied, en het is
wonderlijk in onze ogen? Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods
van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een
volk, dat de vruchten daarvan opbrengt. [En wie op deze steen valt,
zal verpletterd worden, en op wie hij valt, die zal hij vermorzelen.] En
toen de overpriesters en de Farizeen zijn gelijkenissen hadden
gehoord, begrepen zij, dat Hij hen bedoelde. En hoewel zij Hem
trachtten te grijpen, vreesden zij de scharen, daar die Hem voor een
profeet hielden (wij onderlijnen).

En ook deze in Mat.22:1-10: En Jezus antwoordde en sprak


wederom in gelijkenissen tot hen en zeide: Het Koninkrijk der
hemelen is gelijk aan een koning, die voor zijn zoon een bruiloft
aanrichtte. En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft genodigden
te roepen, doch zij wilden niet komen. Wederom zond hij andere
slaven uit, met de boodschap: Zegt de genodigden: Zie, ik heb mijn
maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles
is gereed; komt tot de bruiloft. Maar zij sloegen er geen acht op en
gingen heen, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken. De
overigen grepen zijn slaven, en zij mishandelden en doodden hen. En
de koning werd toornig, en hij zond zijn legers uit en verdelgde die
moordenaars en stak hun stad in brand. Toen zeide hij tot zijn slaven:
De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard.
Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt allen, die gij
aantreft, tot de bruiloft. En die slaven gingen naar de wegen en
verzamelden allen, die zij aantroffen, zowel slechten als goeden. En
de bruiloftszaal werd vol met hen, die aanlagen. Het ziet er echt niet
goed uit voor Isral als volk, het zal op een individuele redding aankomen, het
overblijfsel van gelovigen zal gered worden. Alleen zij zullen mogen
meevieren.

Het eerste deel van dit 27ste vers zegt verder dat: in de helft van de
week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden. Over de helft
(chasi) hebben we al opgemerkt dat dit niet speciaal juist de helft moet zijn
daar we niet met zekerheid weten hoe Lucas 3:23 moet begrepen worden.
Moeten we dat echter wel weten? Wat belangrijker is en ook blijft is dat het
Christus was die slachtoffer en spijsoffer der Joodse wet heeft doen ophouden
door de schaduw te vervullen. De wet was slechts een schaduw van het ware
offer dat Christus bracht en verloor dus zijn waarde toen Christus aan het kruis
stierf. Zie hiervoor 2 Cor.5:21 / Rom.3:25 / Heb.10:1-10. Dit is ook in
overeenstemming met vers 26 waar staat dat n de 62 weken (+ de 7 andere)
de Messias uitgeroeid wordt. De belangrijkste recente verdedigers, uit de 19 de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 240

en 20ste eeuw, van de Messias die sterft in het midden der 70 ste week zijn o.a.;
Auberlen, Boutflower, Hvernick, Hengstenberg, Keil, Wright.

Het volgende deel van Dan.9:27 zegt: en op een vleugel van


gruwelen zal een verwoester komen dat wel de juiste vertaling is van de
Masoretische tekst. De Septuaginta echter zegt: en op de tempel zal er
verwoesting zijn. De Vulgata zegt: en in de tempel zal er verwoesting
zijn. De Arabische vertaling zegt: en op het heiligdom zal er de gruwel
der verwoesting zijn. Wanneer Christus deze profetie aanhaalt in de
Olijfbergprofetie zegt Hij: Wanneer gij de gruwel der verwoesting (...) op
de heilige plaats ziet staan, wie het leest, geve er acht op. Adam
Clarke geeft bij deze tekst ook nog aan dat de Griekse Theodotion en de
Syrische Hexapla afwijken van de Masoreten. En Hebreeuws manuscript van
de 13de eeuw zegt: En in de tempel zal er verwoesting zijn. De Joodse
vertaling van Isaak Leeser uit de 19de eeuw geeft hier: because of the
prevalence of the abominations which bringeth devastation. Het is
dus alleen maar de Masoretische tekst die spreekt over een komende gruwel.
Alle andere vertalingen - die ouder zijn dan deze tekst - zeggen dat de gruwel
op de tempel rust vr zijn vernietiging en zo ook zegt het de Christus.

Wat is die gruwel die er op Gods tempel is? Het woord gruwel is in
het Hebreeuws soms een synoniem van afgod. Dat de Joden tijdens de 70 ste
jaarweek en daarna nog tot aan de vernietiging een zichtbare afgod over hun
tempel brachten is niet te bewijzen en voorzeker onwaarschijnlijk. Maar een
geestelijke afgod die de tempel verontreinigde was o.a. de hypocrisie van
Schriftgeleerden en Farizeen, de blinde leiders, de schijnheiligen. Voor hen is
iemand die zweert bij de tempel niet gebonden zijn eed te houden, maar wie
het zweert bij de gaven op het altaar dient dat wel te doen (Mat.23:16-22).
Een handelswijze der Joden die de Heer in Mat.23 speciaal aan de kaak heeft
gesteld en zelfs als reden aangeeft voor hun verwerping is Mat.23:37,38. We
citeren dit uit de Willibrordvertaling: Jeruzalem, Jeruzalem, dat de
profeten doodt en diegenen stenigt die tot haar gezonden zijn! Hoe
vaak heb Ik uw kinderen niet onder mijn hoede willen nemen, zoals
een kip haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels. Maar u hebt
het niet gewild. Een nog grotere gruwel is de samenzwering in de
tempel om de Gezalfde van God en koning van Isral aan te klagen bij de
Romeinse macht is er zeker niet (Mat.26:56-58 en vooral Joh.11:55-57). Laten
we dat niet minimaliseren. Daarom zijn de verwijzingen naar de betrokkenheid
van het volk of van de priesters naar de dood (moord) op Jezus een belangrijk
onderdeel in de prediking door de eerste discipelen (Hand.2:33,36 / 3:13-15 /
4:10 / 5:30 / 10:39). Wanneer Isral de Heer verloochend, is er ook de
mogelijkheid dat een deel van het nieuwe Isral Hem verloochend
(Mat.10:33 / 2 Tim.2:12). Ook nu is er afval van de leer van Christus. (Een
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 241

degelijke achtergrond, waar we het toch niet steeds mee eens zijn, van de
situatie waarin de schuld van de priesters voor Jezus dood besproken wordt is
te vinden in Dictionaire de la Bible, Supplement 6, Letouzay 1 An, 1966,
kol.1100-1110.)

Vergeten we niet dat de Heer ooit een scherpe analyse heeft gemaakt
van de wereldgeschiedenis en de relatie van Gods profeten en de
handelswijze van Gods volk. Isral verwerpt Gods profeten die tot haar
gezonden zijn. Het is volgens Lucas 11:50,51 dan ook zo dat van het geslacht
dat leeft in de tijd van de prediking van Jezus, het bloed van de profeten die ze
vergoten hebben zal afgeist worden. En de situatie van de inval van de
Romeinen in Jeruzalem en de vernietiging van de tempel in het jaar 70 is daar
de vervulling van. Nadat het in de profetie beloofde herstel kwam is diezelfde
tempel opnieuw de plaats geworden van verdrukking van Gods profeten. In dit
geval van de Messias en zijn volgelingen. God vervloekte hen in de 6 de eeuw
voor Christus al eens voor dergelijke zaken. Deze maal zal er ook geen
ontkomen aan zijn. De Romeinen zullen hun zwaarden en speren slijpen en het
Joodse bloed zal vloeien bij deze straf van God. De tempel die volgens de
boodschap van de engel Gabriel hersteld wordt, diezelfde gaat ook nog
vernietigd worden. Het is een profetie van hoop, maar ook van tranen!

We geloven dus niet in n van de vier mogelijkheden die men meestal


geeft voor dit gedeelte in de klassieke interpretatie van deze teksten. Deze
vier zijn:
1) De Romeinse standaarden met de beeltenissen van hun goden, die de
plaats in de
omgeving van Jeruzalem verontreinigen tijdens de belegering van de stad.
2) De afbeelding van Titus of Hadrianus die men na de inname van de stad in
de
tempel heeft gezet als teken van de onderwerping.
3) De Zeloten die tijdens de belegering meerdere keren de tempel, de
buitenkant en niet
het Heilige der heiligen, hebben ontheiligd.
4) De gruwel die ontstaat doordat de stad en de heilige tempel in een brand
opgaan.
Deze dingen zijn natuurlijk allen even waar, maar zijn niet voor ons de gruwel
waarover geprofeteerd wordt. Want met uitzondering van n1 gaat het om
zaken die geschieden aan de al ingenomen stad, en dat klopt niet met wat
Jezus hierover zegt in de context van Mat.24:15. De VOORAFGAANDE
VERONTREINIGING van de tempel is namelijk de reden tot de
verwoesting.

Scofield heeft een opmerking over de verwoesting op blz.915: De


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 242

uitdrukking komt driemaal voor in Danil. In Dan.9:27 en 12:11 is het een


verwijzing naar het beest, de man van zonde: (2 Thes. 2:3,4) en is
identiek aan Mat. 24:15. In Dan.11:31 verwijst het naar de handelswijze van
Antiochus Epiphanes, het prototype van de man van zonde, die op het altaar
een varken offerde en zelf in het heilige der heiligen binnentrad. Gelieve dan
te onthouden dat Scofield aan de term zelf twee interpretaties geeft. Twee
interpretaties die gescheiden zijn door mr dan tweeduizend jaar. Ook dat
klopt nog niet. De bewering van Keil en Kliefoth dat we in de uitspraak van
Jezus veeleer een verwijzing naar Dan.11:3 en 12:11 moeten zoeken is
daarom ook te verkiezen. Het is zeker waar dat deze twee over gruwel in
het enkelvoud spreken en Dan.9:27 gruwelen in het meervoud. Maar om
de grootsheid van iets aan te duiden kan een Jood enkelvoud bedoelen en
meervoud schrijven: vb. hemel = hemelen en zee = zeen.

Volgens Biederwolf (blz.333) moet Mat.24:15 verwijzen naar de laatste


tijd, vr het duizendjarige rijk zal beginnen, want dat is ook de tijd waarin het
volk Isral bevrijdt wordt volgens Danil 12. Alsof Jezus dat vergelijk maakt!
Wie worden gered volgens Hem? Niet alle Joden maar slechts de gelovigen!
Dus is ook de volgende opmerking fout. Th. Niemeijer zegt in Het Zoeklicht,
12 juni 1999, blz.19: In Matth.24:15 zien we duidelijk, dat Matthes deze
Grote Verdrukking verbindt met een profetie uit Danil. Het is een tijd, die
zijnsgelijke nog nooit gehad heeft en ook nooit zal krijgen. Deze periode zal
direct na de opname van de Gemeente aanbreken. Vergeet niet in welk
verband dit gedeelte is aangehaald; i.v.m. de bescherming van de gemeente,
niet de opname. Jezus zegt: vlucht naar de bergen (slot van Mat.24:15),
niet gij zult opgenomen worden door de engelen! Over die opname,
maar dan wegnemen, wordt er slechts wat gezegd n Mat.24 vers 29 namelijk
verzen 36-44. En dat is niet in verband met de verwoesting van Jeruzalem
maar de werkelijke komst waarvan niemand de dag of het uur weet. De
volgelingen van Darby lezen dus niet wat er staat in de tekst.

We lezen in Uit het Woord der Waarheid, n10 van oktober 1999 het
volgende: Wanneer we Matthes 24 vergelijken met Lukas 21, zien we dat er
tussen beide profetien een groot verschil bestaat. In Lukas voorzegt de Heer
de verwoesting van Jeruzalem (zie vs. 20) en de daaraan voorafgaande
gebeurtenissen; in Matthes voorzegt Hij de gebeurtenissen van de laatste
dagen. Toch zijn er vele overeenkomsten tussen de beide hoofdstukken van
de verwoesting van Jeruzalem en lijken op die van de laatste dagen. Dat is
een straffe hersenkronkel die hier op papier staat. Geen enkel van de
synoptische evangelin die we bezitten (en dat zijn er toch drie) geeft weer
wat men hier beweerd. Het gaat in de eerste verzen om hetzelfde, zowel in
Matthes als in Lucas (en ook Marcus); de val van Jeruzalem. Al de rest is het
niet willen aanvaarden van de evidentie zelf die uit de teksten naar voor wordt
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 243

gebracht. Dat is een iets uitdokteren en het dan bewijzen, wat het ook mag
kosten aan geloofwaardigheid uit Gods Woord. Men wil het probleem waarover
het hier gaat gewoon omzeilen. Dan.9:27 in Matthes 24:15 lezen is niet
bewezen, want waarschijnlijker is de verwijzing naar Danil 11:31 of Danil
12:11. De vergelijking met de parallelteksten van Marc.13:14,15 en
Luc.21:20,21 is hier duidelijk. Vergeet niet dat de val van Jeruzalem ook al
eens voorzegd was in Luc.19:43,44. Daar staat: Want er zullen dagen
over u komen, waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen
opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen,
en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen u geen
steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat
God naar u omzag. Daarom zeggen sommigen: men moet rekening houden
met twee vervullingen. Daarop zeggen we categorisch en zonder mogelijke
tegenspraak; een tweede vervulling bestaat niet, zo werkt de Bijbel niet.

In AMEN nummer 49 van juni 2003 lezen we op blz.35: Voetnoot. 1. In


vele profetien in het OT wordt de komst van de Messias voorzegd. Die komst
bestaat uit twee elementen: lijden en heerlijkheid (vgl. 1 Pet.1:11). Met
andere woorden: Hij zou komen in vernedering om te lijden (1e komst) en in
heerlijkheid om te heersen. Zie bijv. Jes.61:2 en vgl. Luk.4:17-21; Hosea 3:4 en
5; Zach.9:9 en 10.
Uit deze teksten wordt in n lijn verwezen naar Zijn komst in vernedering en
daarna in heerlijkheid. Wat er in die tussentijd zou plaatsvinden is in die
profetien niet geopenbaard. Dat heeft God verborgen gehouden tot de tijd
van Paulus gevangenschap in Rome en door hem bekendgemaakt. Zo werd
het ontbrekende in de Gods openbaring nog aangevuld en kwam het Woord
tot zn volheid (wij onderlijnen). Dit is nogal een simplistische aanpak. Je kunt
niet zomaar beweren dat iets uit een profetie nog vervuld moet worden omdat
er geen onmiddellijke band zou zijn met zaken die toch doorlopend zijn. We
bedoelen dit te zeggen, wanneer er wat staat over het koningschap van de
Heer, we niet zondermeer mogen beweren dat Zijn regeren over Isral stopt
als ze Hem verwerpen. Maar later zal Hij opnieuw, volgens
dispensationalisten, koning over hen worden. Hier is veel on-Bijbels
taalgebruik. Want er is altijd, door de eeuwen heen, een overblijfsel geweest
dat getrouw was aan God. We moeten of mogen ons niet wegstoppen achter
een zogenaamde breuk in de profetie. Er zijn gn voorbeelden van
onderbrekingen en uitstellingen in profetie. (Behalve deze die voorwaardelijk
zijn opgesteld.) Stel je eens voor dat we een breuk aangeven in de profetie
waar Danil negen in de eerste verzen naar verwijst: de 70jarige
gevangenschap in Babylon. Waar moet je dan een tijd van jaren inlassen waar
God zich niets zou aantrekken van Zijn volk? Ook als er ogenschijnlijk niets
spectaculair is aan te merken in de geschiedenis van de Joden, ook dan is God
met hen bezig! De engel heeft daarom een boodschap die in n
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 244

ononderbroken lijn moet gelezen en genterpreteerd worden. Gn jaren waar


God in het niets verdwijnt in Israls heilsgeschiedenis!

We hebben ook nog een opmerking bij wat we lezen in de New Scofield
Bible, O.U.P., 1970, blz.913: Het bewijs dat de laatste week nog niet is
vervuld zien we in het feit dat Christus daarover een definitief verband maakt
met betrekking tot zijn tweede komst (Mat.24:6,15). Er moet dan een
tussenperiode zijn tussen de 69st en 70st week, dat het tijdperk is van de
Kerk, maar niet was voorzegd in het OT. De Heer zegt in Mat.24:15,16:
Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Danil
gesproken is, op de heilige plaats ziet staan - wie het leest, geve er acht op -
laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen. Laten we de opmerking
van de nieuwe Scofield eens letterlijk toepassen en zien waar we
terechtkomen! Wat krijgen we dan? Dat de 70 ste week volgens Mat.24:15 in
vervulling gaat in en rond de verwoesting van de stad en de (nog te bouwen)
tempel in een nog toekomende week. Terug is het de vergelijking met Lucas
die deze visie onmogelijk maakt? In Lucas 21:22 is de tijd van de vernietiging
van stad en tempel, IN HET JAAR ZEVENTIG NA CHRISTUS, beschreven als:
dagen der wraak (SV / Luther / Canisius) of dagen der vergelding
(Leidse Vert.) / Brouwer / NBG). En ook Luc.2341: En wij terecht, want wij
ontvangen vergelding, naar wat wij gedaan hebben, maar deze heeft
niets onbehoorlijks gedaan. Tussen haakjes dezelfde termen die gebruikt
worden voor de vernietiging van de eerste tempel. Dit staat in 2 Kron.36:15,16
De HERE, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen,
vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning,
16 maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en
hoonden zijn profeten, totdat de gramschap des HEREN zich zozeer
tegen zijn volk verhief, dat geen herstel meer mogelijk was. Zo moet
het in het jaar 70 na Chr. geschieden: ter vervulling van de gehele
schrift (vers 22b). Dan beginnen ook de tijden der heidenen (vers 24).
Maar in de uitleg van de New Scofield loopt wat vr 70 geschiedt en wat
vr de onzichtbare komst van de Heer, allemaal door elkaar. Is er ook nog
een tijd der heidenen n de Wederkomst? Wanneer er nog een massale
bekering is van de Joden zoals de New Scofield ze verwacht, waarom is de leer
van Jezus dan deze van een kleine kudde die in Hem zal geloven? En waarom
spreekt Petrus op die eerste dag van het apostelenconcilie uit dat Joden en
heidenen dezelfde genade van de Heilige Geest hebben ontvangen? En
waarom is er volgens de stelling van Paulus gn onderscheid tussen Joden en
heidenen? Zie: Luc.12:32 / Hand.15:11 / Col.3:11.

Als u een volgeling bent van Scofield, dan is dit een vraag aan u: de
tempel waarover de profetie van Danil 9:24-26 spreekt is verwoest in het jaar
70 na Christus. Maar u zegt dat vers 27 van de verwoesting van een tempel
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 245

spreekt. Als u zegt diezelfde tempel uit de profetie, is uw uitleg verkeerd. Dat
wijst naar een nabije toekomst en een nog te bouwen tempel zal u wellicht
zeggen. Maar dan heeft het niets te maken met Danil 9:27! Is de tempel uit
vers 27 dezelfde die de antichrist zal herbergen? Dat is de hamvaag!

Over Mat.24:15 zegt J.T. Nielsen dan ook terecht het volgende: Met
woorden en beelden die volledig aan het jodendom ontleend zijn, wordt in dit
gedeelte (vs.15-28, vgl. Marc.13:14-22 en Luc.21:20-26) gesproken over wat
Jeruzalem en Judea te wachten staat. De val van de stad Jeruzalem en de
oorlogsellende worden samen gezien met het einde van deze aeon. (Het
evangelie naar Matthes, Callenbach, 1974, deel III, blz.42.) Besluit:
Mat.24:15 toepassen op iets anders, dan met de verwoesting van de tempel te
Jeruzalem in het jaar 70 na Chr., is aan de woorden van Christus een uitleg
geven die Hij er zelf niet heeft ingelegd. Men tracht dan iets te bewijzen uit
woorden die de Heer niet heeft gezegd en niet kan bedoeld hebben. En nog
een kort citaat uit J. Schmid, Het evangelie van Mattes, Patmos 1963,
blz.409: In v.15 maakt Mattes door het uitdrukkelijk vernoemen van de
profeet Danil de bij Mc 13,14 onduidelijke betrekking tot hem duidelijk. Waar
hij niet zijn mag (Mc.13,14) is omschreven door op heilige plaats, waarmee
door de betrekking met Dan. 9,27 alleen de tempel bedoeld kan zijn (vgl.
Hand.6,13, en niet het heilige land.

Een kleine opmerking over wat de WT hierover leert. Ze leerden vroeger,


tot 1993, dat er twee vervullingen waren van Mat.24:15, n met de
vernietiging van de tempel en een andere in de tijd vanaf 1914. Recent heeft
men aangenomen dat Mat.24:3 tot aan vers 28 betrekking heeft op de
vernietiging van de tempel en dat slechts vanaf vers 29 de eindtijd besproken
wordt. Zie hierover DE WACHTTOREN van 15 februari 1994 op bladzijden 14
en 15, de tabel van de vergelijkingen van de drie synoptische evangelin en
de uitleg op blz.16-21. Dat is al een verbetering in wat ze vroeger leerden.
Maar ze weten nog steeds niet hoe de rest van de Wederkomst verloopt.

En de laatste opmerking over de gruwel. Als argument geven bijna allen


die geloven in de bedelingen nog aan dat Matthes wijst naar de eindtijd:
want vers 29 gaat uit van een onmiddellijk dat er moet op volgen. Men
mag geen tijd X inschakelen tussen vers 28 en 29 is dan de redenering. Er
staat echter ook nog een toevoeging; van die dagen, en daarin ligt de
ontbrekende tijd verscholen. Die dagen wijzen naar de eindtijd en niet de
verwoesting van de tempel. Er is in dat gedeelte het antwoord op twee of drie
vragen van de discipelen volgens de inleiding van dat gedeelte (Mat.24:3 /
Marc.13:4 / Luc.21,6,7). En in verband met de val van Isral, in welks
verband over een verdrukking, zonder lidwoord in het Grieks gesproken
wordt. Maar in het geheel, dat de tijd van het einde beschrijft, dus alle
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 246

tekenen tussen Pinksteren en de Wederkomst is er een verdrukking (waar de


eerste een deeltje van is) die de verdrukking, de grote is genoemd. Daar
staat het lidwoord in de Griekse tekst. Over deze laatste spreekt vers 29 en
geeft dus wat anders aan dan het einde van de verdrukking die er was tijdens
de belegering en de val van Jeruzalem. Wanneer er dan onmiddellijk staat
in vers 29 slaat dit onmiddellijk op het einde van de totaliteit van de
tekenen, wanneer alle tekenen van die periode voorbij zijn gegaan.

De Amerikaanse theoloog E. J. Young schrijft in zijn The Prophecy of


Danil, Eerdmans 1949, blz.128 dat de vleugel der verwoesting (de
letterlijke vertaling zoals in de Franse TOB) wijst naar het hoogste gedeelte
van de tempel. Dat is in elk geval door de Septuaginta aangeven met het
begrip pterugion. En het Hebreeuwse kenaf kan ook aldus vertaald
worden, want dat kan zeggen hoogste deel of uiteinde. (Vergelijk ook
Montgomery in de I.C.C. blz.387). Daarom zegt ook waarschijnlijk de Zuid-
Afrikaanse Die bybel, Nuwe Vertaling, vijfde druk, 1984: Hy sal op die
hoek van die tempel n ding sit wat n gruwel is vir God.

In het laatste deel van Dan.9:27 staat wat over die gruwel: en wel tot
het einde toe, en waartoe vast besloten is dat zal zich uitstorten over
wat woest is. Hier wordt gezegd dat God in Zijn voorkennis der
geschiedenis van Isral weet dat het Joodse volk, stad en tempel verwoest zal
worden. Het ongelovige Isral toonde zich een onproductieve plant en wordt
daarom uitgeroeid (Luc.13:6-9). Meer zelfs, het volk dat leefde toen ze de
Christus verwierpen zondigde tegen Gods Geest. Zie hierover Marc.3:29,30 /
Hand.7:51. En vergelijk Jes.1:4 en 63:10 in het OT. Dit is ook de reden waarom
ze als volk door God verworpen zijn (Luc.20:13-18). En ofschoon God hen in de
eerste plaats de gelofte aan Abraham zou hebben doen toekomen kon dit niet
omwille van hun ongeloof (Ex.19:5,6 / Gen.22:18). Gods belofte is daarom dan
ook overgedragen naar de gemeente, het waarachtige Isral van God, van
Joden en heidenen (Gal.6:16). Slechts een rest van het volk; dezen die geloof
oefenden in de Christus werden daarom ook gered van de vernietigende
Romeinse macht in het jaar 66-70 na Chr. Toen deze grootmacht de stad en
tempel vernietigde, werd het Nieuwe Jeruzalem gered (Amos 3:13 / Jer.50:20 /
Micha 2:12 / Zef.3:13 / Rom.11:5). Nadat God jaren met open armen voor hen
klaarstond. Die vernietiging, ofschoon zichtbaar door de Romeinen
toegebracht, was in werkelijkheid de straf van God. Zie hiervoor Hosea 9:17 /
Jer.19:11 / Hand.13:46. H.C. Leupold merkt dan terecht op dat de vorst uit
vers 26 nu een andere naam ontvangt de vernieler = Hebreeuws
meshomem. Zie ook Scofield blz.914,915 die een gelijkaardige opmerking
maakt. Zelf geloven we niet dat het om de Antichrist gaat maar om de
vernietiger van de stad in 70 na Chr.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 247

Hier is ook een begrip na te gaan dat in het NT, in het boek Openbaring
aan de orde is: uitgieten om te vernietigen. Dit is hoe Luther Danil 9:27c
weergeeft: totdat het vast besloten verderf zal uitgestort worden
over de verwoesting. In het OT, zie daarover deze teksten:
2 Kron.12:7 SV77: Toen nu de HEERE zag, dat zij zich
verootmoedigden, geschiedde het woord des HEEREN tot
Semja, zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen
niet verderven; maar Ik zal hun in korte tijd ontkoming geven,
dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak
niet zal uitgegoten worden.
2 Kron.34:25 SV77: Daarom dat zij Mij verlaten, en andere goden
gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten met alle
werken hunner handen; zo zal Mijn grimmigheid uitgegoten
worden tegen deze plaats, en niet uitgeblust worden.
Jer.7:20 SV77: Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Ziet, Mijn
toorn en Mijn grimmigheid zal uitgestort worden over deze
plaats, over de mensen en over de beesten, en over het
geboomte des velds, en over de vrucht van het aardrijk; en zal
branden, en niet uitgeblust worden.
Jer.42:18 SV77: Want zo zegt de HEERE der heerscharen, de God
Israls: Zoals Mijn toorn, en Mijn grimmigheid is uitgestort over
de inwoners van Jeruzalem, alzo zal Mijn grimmigheid over u
uitgestort worden, als gij in Egypte zult gekomen zijn; en gij zult
wezen tot een vervloeking, en tot een ontzetting, en tot een
vloek, en tot smaadheid, en zult deze plaats niet meer zien.
Eze.22:22 SV77: Gelijk het zilver in het midden van de oven
gesmolten wordt, alzo zult gij in het midden van haar gesmolten
worden; en gij zult weten, dat Ik de HEERE, Mijn grimmigheid
over u uitgegoten heb.
Dan.9:11 SV77: Maar geheel Isral heeft Uw wet overtreden,
door af te wijken, dat zij Uw stem niet gehoorzaamden; daarom
is over ons uitgestort die vloek, en die eed, die geschreven is in
de wet van Mozes, de knecht Gods, omdat wij tegen Hem
gezondigd hebben.

In het Hebreeuws staat hier in Danil 9:27c een onpersoonlijke vorm


zodat er ook kan gezegd worden dat hetgeen al verwoest is, nog eens
verwoest wordt. En dat past zeer goed in wat we over dit vers denken. Isral
was al een geestelijke verwoesting, die leefde van een godsdienst als was het
een zaak van papier. Het uitmoorden van de profeten en Jezus was de laatste
druppel en zal in 70 na Christus tot een letterlijke verwoesting uitlopen. Dat is
hoe ook de Engelse King James Vertaling het beziet: and that determined
shall be poured upon the desolate. En de American Standard Version
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 248

1901 zegt: and even unto the full end, and that determined, shall
[wrath] be poured out upon the desolate. New King James Version,
1982 Thomas Nelson: Even until the consummation, which is
determined, Is poured out on the desolate. Noah Webster Version 1833:
even until the consummation, and that determined shall be poured
upon the desolate. Hebrew Names Version 2000: and that determined,
shall [wrath] be poured out on the desolate. Hieronymus Latijnse
Vulgata, 405: et usque ad consummationem et finem perseverabit
desolatio.
En nog drie Franstalige in diezelfde aard;
Darby: et jusqu' ce que la consomption et ce qui est dcrt soient
verss sur la dsole.
Ostervald: jusqu' ce que la ruine qui a t dtermine fonde sur le
dsol.
Martin: mme jusqu' une consomption dtermine, [la dsolation]
fondra sur le dsol.

En nog een laatste opmerking, achteraf. We kiezen voor Hand.10, de


bekering van de eerste heiden tot het Christelijk geloof, als terminus van
de 70 jaarweken. Er zijn (en dat zijn we ons bewust) andere voorstellen.
Bijvoorbeeld, de moord op Stephanus (Hand.7), de bekering van Saulus
(Hand.9) of de uitspraak van Paulus: zie we keren ons dan tot de
heidenen in Hand.13:46. Waarom onze keuze? Het geheel van deze profetie
moet in de eerste plaats betrekking hebben op het Joodse volk in zijn geheel
(vers 24). En het verbond is zwaar voor hen (vers 27) omdat ze heen en weer
geslagen zijn door de argumenten vr en tegen de Messias Jezus vanaf
Pinksteren (Hand.2:36 / 3:19-21 / 4:12 / de redevoering van Stephanus in
hoofdstuk 7!). Ten tweede, God zelf hakt de knoop door en kiest voor
uitbreiding van het verbond. Maar dat was al voorzegd in het verbond met
Abraham. Isral is zijn exclusiviteit kwijt sinds op Cornelius en zijn gezin
dezelfde Heilige Geest is gekomen als over de Joden waarover Handelingen
hoofdstuk twee handelt (Hand.10:44-48 / 11:15-18).

Dr. C.I. SCOFIELD, de grote man van de dispensationalisten met de


allures van een hogepriester, geeft eens commentaar op 2 Timotheus 2:15 en
beweert dat er een blijvende kloof is tussen Joden en heidenen. Dit zijn zijn
teksten die het moeten ondersteunen.

DE JODEN DE HEIDENEN DE KERK


Rom.9:4,5 Eph.2:11, 12 Eph.1:22,23
Joh.4:22 Eph.4:17,18 Eph.5:29-33
Rom.3:1, 2 Marcus 7:27,28 1 Pet.2:9
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 249

Maar uit zowel het OT als het NT blijkt toch ook nog wat geheel anders.
Al die zaken die we citeren liggen in de lijn van de vervulling van beloften
van God in het Oude Testament. Men zou in die kringen van bedelingen, toch
moeten beseffen dat er sinds de dood (moord) van Jezus van Nazareth geen
echte onderscheidingen meer zijn. Bekijk eens de teksten hieronder en laat
wat Scofield zegt je niet van het belangrijkste weerhouden.
1 in het OT is slechts ISRAL uitverkoren (zie teksten A en B hieronder)
2 In het OT is er een belofte van Gods aanvaarding voor andere volkeren.
Vanaf Jezus zal dit in
voege gaan (zie teksten C hieronder) (ALLE TEKSTEN UIT DE SV77.)

A) God heeft in het OT slechts Isral uitverkoren, uit alle volkeren:

Exodus 19:5 : Zo zult gij mijn eigendom zijn uit alle volken.
Deuteronomium 7:6: U heeft de HEERE uw God verkoren.
Deuteronomium 14:2: En u heeft de HEERE verkoren, () uit al de
volken.
1 Kronieken 16:13: Gij kinderen van Jakob, Zijn uitverkorene.
Psalm 33:12: Het volk, () dat Hij Zich ten erve verkoren heeft.
Psalm 105:6: Gij kinderen van Jakob, Zijn uitverkorene.
Psalm 105:43: Zijn volk () Zijn uitverkorenen.
Psalm 135:4: Jakob verkoren, Isral tot Zijn eigendom.
Jesaja 41:8, 9: Gij Jakob, die Ik verkoren heb.
Jesaja 43:20: Mijn volk, () Mijn uitverkorenen.
Jesaja 44:1: Mijn knecht Jakob, en Isral, dien Ik uitverkoren heb.
Jesaja 44:2: Jakob () die Ik uitverkoren heb.

B) Isral is volgens een andere uitdrukking het erfdeel van God, ZIJN VOLK:
Exodus 34:9: Neem ons aan tot een erfdeel.
Deuteronomium 9:26: Verderf Uw volk en Uw erfdeel niet.
Deuteronomium 9:29: Zij zijn toch Uw volk, en Uw erfdeel.
1 Samuel 10:1: Dat de HEERE u tot een voorganger over Zijn erfdeel
gezalfd heeft?
1 Samuel 26:19: Dat ik niet mag vastgehecht blijven in het erfdeel des
HEEREN.
2 Samuel 20:19: Waarom zoudt gij het erfdeel des HEEREN
verslinden?
2 Samuel 21:3: Dat gij het erfdeel des HEEREN zegent?
1 Koningen 8:51: Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die Gij
uitgevoerd hebt.
2 Koningen 21:14: En Ik zal het overblijfsel van Mijn erfdeel verlaten.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 250

Psalm 94:5: 0 HEERE! zij verbrijzelen Uw volk, en zij verdrukken Uw


erfdeel.
Psalm 106:5: Opdat ik aanschouwe het goede Uwer uitverkorenen;
opdat ik mij verblijde met de blijdschap Uws volks; opdat ik mij
beroeme met Uw erfdeel.
Psalm 106:40: Daarom is de toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn
volk, en Hij heeft een gruwel gehad aan Zijn erfdeel.
Psalm 127:3: Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN.
Jesaja 63:17: Keer weer om Uw knechten, de stammen van Uw
erfdeel.
Jol 3:2: Vanwege Mijn volk en Mijn erfdeel Isral.

C) In enkele oudtestamentische uitspraken wordt profetisch naar een


Gemeente = qhahal = synagoge, verwezen waar ook heidenen deel aan
hebben:

Psalm 65:6: O God van ons heil! o Vertrouwen van alle einden der
aarde, en van de ver gelegenen aan de zee!
Jesaja 19:25: Want de HEERE der heerscharen zal hen zegenen,
zeggende: Gezegend zij Mijn volk, de Egyptenaars, en de Assyrirs,
het werk Mijner handen, en Isral, Mijn erfdeel!
Jesaja 57:19: Ik schep de vrucht der lippen, vrede, vrede hun, die ver
zijn, en hun, die nabij zijn, zegt de HEERE, en Ik zal hen genezen.
Jesaja 59:14: De gerechtigheid staat van verre.
Jesaja 59:20: En er zal een Verlosser tot Sion komen, namelijk voor
hen, die zich bekeren van de overtreding in Jakob, spreekt de
HEERE. Dat is de tekst die in Romeinen 11:26 gedeeltelijk is aangehaald.
Wie zal dat erven en meemaken; alle Joden of hen, die zich bekeren.
Jesaja 66:19: En Ik zal een teken aan hen stellen, en uit hen, die het
ontkomen zullen zijn, zal Ik zenden tot de heidenen, naar Tarsis, Pul,
en Lud, de boogschutters, naar Tubal en Javan, tot de ver gelegen
eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien
hebben; en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen
verkondigen.
Jeremia 30:10: Ontzet u niet, Isral! want zie, Ik zal u uit verre landen
verlossen, en uw zaad uit het land van hun gevangenis.
Jeremia 31:10: Hoort het woord des HEEREN, gij heidenen! en
verkondigt in de eilanden, die verre zijn, en zegt: Hij, Die Isral
verstrooid heeft, zal hem weer vergaderen, en hem bewaren als een
herder zijn kudde.
Jeremia 46:27: O Isral! want zie, Ik zal u verlossen uit verre landen.
Jeremia 51:50: Gedenkt des HEEREN van verre.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 251

Micha 4:3: En het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard
opheffen, en zij zullen de krijg niet meer leren.

Zo eindigt Gods profetie aan Danil gegeven. Hoe kunnen de kinderen


en afstammelingen van de christenhater Porphyrius zo blind zijn. Maar ook dit
heeft hij gemist: het is een boek over de Messias.

De Messias in het boek Danil


Profetie OT tekst NT vervulling
De Messias zal na ZijnDanil 7:13,14a Hand.1:9-11
opstanding ten hemel
stijgen
De Messias zal metDanil 7:13,14b Eph.1:20-22
God een hoge plaats
krijgen
De Messias krijgt eenDanil 7:13,14c Luc.1:31-33
eeuwig koninkrijk Heb.1:8
De Messias komt omDanil 9:24a Gal.1:3-5
zonde en dood te
overwinnen
De Messias is deDanil 9:24b Lucas 1:35
Gezalfde van God
De Messias zal zich 483Danil 9:25 Joh.12:12,13
jaar na de herbouw van
Jeruzalem openbaren
De Messias zal terDanil 9:26 Mat.27:35
dood gebracht worden
en sterven
De Messias zal deDanil 9:24b Heb.2:9
zonden van de wereld
wegnemen
De Messias sterft vrDanil 9:24c Mat.27:50,51
de vernietiging van de
tempel
Danil zag de MessiasDanil 10:5,6 Opb.1:13-16
al in een visioen

De leer van de bedelingen heeft enkele grote problemen van Bijbels


interpreteren geschapen bij deze profetie. De gewone regels van uitleg
worden regelmatig met de voeten getreden;
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 252

De breuk die er zou moeten zijn tussen de 69ste jaarweek en de 70ste is


een toevoegsel van enkele theologen.
De profetie, uitgelegd volgens dispensationalisten, spreekt van een
herstel van Isral zonder dat er bekering moet aan vooraf gaan en
zonder het aannemen van Jezus als Messias. Zegt het Nieuwe Testament
niet dat men niet tot God kan komen dan door Jezus.
De profetie geeft een duidelijk beeld van de dood van de Messias. Het
moet NA de 69ste week zijn! DAT WIL ZEGGEN DAT HET IN DE
70STE WEEK VALT. Maar zeggen dispensationalisten, die week ligt in
TOTALITEIT nog te vervullen in de toekomst.
Dan moeten toch ook de voordelen van zo een offer nu voor iedereen
geldend zijn zodat we niet mogen beweren dat die voor Joden nog moet
uitgesteld worden tot na de opname van de gemeente. Deze leer houdt
geen rekening met het boek Hebreen hoofdstukken acht, negen en
tien. De redding van Isral moet in deze genadetijd geschieden en niet
met een gemak naar later verschoven worden.
In hun leer wordt Jeruzalem gered van vernietiging, maar de profetie zelf
zegt dat niet, maar het omgekeerde.

Moet er nog wat vervult worden uit Danil 9:24-27. Neen, en dit is waarom!
Een gedeelte uit de tekst Handelingen 3:24 zegt volgens de Willibrordvertaling
van 1995: Vanaf Samul en zijn opvolgers hebben alle profeten die
gesproken hebben, deze dagen aangekondigd. U bent de zonen van
de profeten en van het verbond dat God met uw vaderen heeft
gesloten, en dit wijst op vervulling want het zijn deze dagen die zijn
aangekondigd. Geboorte, prediking, verwerping door het volk, en
onverdiende moord op de persoon van Jezus, is voorzegd en in DIE DAGEN
vervuld. Na de opstanding en verschijning aan twee discipelen is de
opmerking van Jezus dat de Christus moest lijden op die wijze om zijn
heerlijkheid in te gaan (Luc.24:16). Ook dat had te maken met vervulling.
Enkele dagen later zegt in: Mozes en de profeten en de psalmen staat
moet vervuld worden (...) zodat zij de Schriften begrepen
(Luc.24:44,45). De beloofde Messias is gekomen, m.a.w. de ware Koning van
Isral is gekomen (Hand.13:22-34 / Rom.1:1-7). We citeren n klein stukje uit
deze laatste teksten: En wij verkondigen u de belofte, die tot de
vaderen geschied is dat namelijk God deze vervuld heeft aan ons,
hun kinderen, toen Hij Jezus verwekt heeft. Zo zegt Paulus volgens
Hand.13:32 SV. Waarom zijn er dan die beweren dat de belofte niet is
vervuld, maar uitgesteld, en nog eens opnieuw aan Isral zal
aangeboden worden? En tot Agrippa spreekt hij jaren later als volgt,: En
nu sta ik, en wordt geoordeeld over de hoop der belofte die van God
tot de vaderen geschied is; Tot welke onze twaalf stammen, gedurig
dag en nacht God dienende, hopen te komen over welke hoop ik, o
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 253

koning Agrippa, door de Joden beschuldigd wordt (SV). Dus Paulus


heeft zijn leer op dat punt niet veranderd. Ter attentie van wie in de
bedelingen zijn soulaas zoekt de: belofte die van God tot de vaderen
geschied is, blijft geldig tot Zijn Wederkomst volgens Gods nieuwe versie.
Tot de Mormonen en Brits-Isral zeggen we dit; de 12 stammen zijn in de
dagen van Paulus niet verloren, ze aanbidden God in die tijd, in de tempel!

En vervuld is ook al wat YaHWeH aan Abraham beloofde:


Zowel aan Joden als heidenen.
Gods verbond met Abraham =
Gods verbond werd eerst met Abraham gesloten,
niet met 'Isral'
Gods verbond werd gesloten 430 jaar vr de 'wet' gegeven werd (Galaten
3:17,18).
Gods verbond werd gesloten vr de besnijdenis (Romeinen 4:10).
Gods verbond was universeel; voor hl de schepping. (Gen.12:3 en 17:4 /
Rom.4:16.17 / Galaten 3:8,26-29).
Isral zou een zegen voor de wereld zijn, maar ze zijn er niet aan toegekomen
(Romeinen 9:31,32 en 10:21). Zij verbraken daardoor het verbond. Slechts een
gelovige rest is ingevoegd in het Isral Gods: de gemeente (Galaten
6:16).

Het nieuwe verbond, de vervulling:


Gesloten met gelovige Joden en gelovige heidenen (Jeremia 31:31-34 /
Matthes 26:28).
Het nieuwe verbond heeft het oude ns en voor altijd vervangen (Hebreen
7:18 / 8:6-13 / 10:9).
Gelovigen uit Joden en heidenen, zonder onderscheid des persoons
(Rom.2:28,29 / Gal.3:6-9,28,29 / Fil.3:3 / Jac.1:1 / 1 Pet.1:1 / Eph. 2:11-19).

Meerdere malen is in de Schrift, het nummer 40 in verband gebracht


met het testen en beproeven van Isral door God (Gen.7:4 / Ex. 24:18 / 34:28 /
Num.13:25 / 14:33,34 / 32:13 / Deut.8:2 / 10:10 / Deut.25:3 / 1Sam.17:16 /
Joh.3:4 / Mat. 4:1-11 / Marc.1:13 / Luc.4:2.) Het is al of niet toevallig, dat de
Joodse Talmoed over die periode van 40 jaar (30-70 na Chr.[?]), zegt dat er
tekenen zijn dat God de jaarlijkse offers op de verzoendag (Jom Kippoer) niet
accepteerde vanwege de zonden van het volk (Lev.16). Rekenen we dan van
30-70 na Chr. of van 33-73 na Chr. de verovering van het fort Masada. Tegen
die tijd was het hele land bijna verlaten, 1.100.000 gestorven in de oorlog en
bijna 100.000 Joden als slaaf verkocht. Een toevalligheid of een teken van
God, ik weet het niet!

APPENDIX IV: de 4 interpretaties naast elkaar


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 254

Wij geven hieronder een vergelijking (in een licht gewijzigde vorm) uit J.
Barton Payne, The theology of the Older Testament, Zondervan, 8ste druk,
december 1975, blz.520-522. Hij citeert uit volgende werken om een viertal
interpretaties te belichten van Danil 9:2-27:
Symbolisch; H.C. Leupold, Exposition of Daniel, Wartburg Press, 1949,
Bedelingen; Joseph A. Seiss, Voices from Babylon or, the Records of
Daniel the Prophet, Philadelphia: Muhlenberg Press, c. 1879, met
aanvullingen van A.C. Gaebelein, The Prophet Daniel, New York, Our Hope
Publishing Co., c. 1911),
Liberaal; James A. Montgomery, A Critical and Exegetical Commentary on
the book Daniel, New York, Charles Scribners Sons, 1927,
Traditioneel; E.B. Pusey, Daniel the Prophet, New York, Funk and Wagnalls,
1891.
De bladzijdennummers verwijzen naar de aangehaalde werken.
We gebruiken de volgende afkortingen:
Symbolisch = Symb
Bedelingen = Bed
Liberaal = Lib
Traditioneel = Trad

Danil 9:24 - uw volk

Symb: Isral en de Kerk verleden en toekomst blz.411


Bed: Isral verleden en toekomst blz.240
Lib: Isral in het verleden blz.393
Trad: Isral en de Kerk verleden blz.185

Danil 9:24 - weken

Symb: Volheid blz.409


Bed: 7 x 360 dagen Gaebelein blz.140
Lib: 7 jaren blz.373
Trad: 7 jaren blz.186

Danil 9:24 - om de gerechtigheid uit te boeten om eeuwige


gerechtigheid te brengen

Symb: Nieuwe hemel en aarde blz.411


Bed: Alle beloften aan Isral vervuld blz.242
Lib: Droom van de Makkabeen blz.375
Trad: Verzoening op Kalvarie blz.194
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 255

Danil 9:24 - het hoogheilige te zalven

Symb: Mensheid geheiligd in God volgens Opb.21:3 blz.416


Bed: Zalving van de Joden in het duizendjarige rijk blz.241
Lib: Reiniging van het altaar blz.375
Trad: Christus gezalfd door de Heilige Geest blz.196

Danil 9:25 - en de herbouw van Jeruzalem

Symb: Decreet van Cyrus blz.418


Bed: Arthaxerxes I aan Nehemiah blz.444
Lib: Woord van Jeremiah over val van Jeruzalem blz.392
Trad: Arthaxerxes I aan Ezra blz.189

Dan.9:25 - einde van 7 weken

Symb: Geboorte van Jezus blz.421


Bed: Herstelling voltooid in 396 (voor Chr.) (?) Gaebelein blz.136
Lib: Terugkeer in 537 voor Chr. blz.379
Trad: De Reformatie door Nehemiah in 409 voor Chr. blz.191

Danil 9:25 - 7 en 62 aan elkaar

Symb: Neen blz.417


Bed: Ja blz.242
Lib: Neen blz.392
Trad: Ja blz.189

Danil 9:25 - de uitverkoren vorst

Symb: Geboorte van Christus blz.422


Bed: Intocht in Jeruzalem blz.243
Lib: Jeshua, de eerste hogepriester na de ballingschap blz.379
Trad: Doop van Christus blz.189 (zalving als profeet)

Danil 9:25 - einde van 62 weken

Symb: Einde van de groei van de Kerk blz.424


Bed: 30 na Chr. blz.247
Lib: 171 voor Chr. blz.394
Trad: 26 na Chr. blz.189

Danil 9:26 - zal een gezalfde gedood worden


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 256

Symb: Einde van de groei van de Kerk blz.427


Bed: Kruisiging van Christus blz.249
Lib: Moord op de hogepriester Onias III blz.381
Trad: Kruisiging van Christus blz.198

Danil 9:26 - na die tweenzestig weken

Symb: Onmiddellijk erna blz.427


Bed: Vijf dagen later blz.248
Lib: Onmiddellijk erna blz.394
Trad: Later in het midden der volgende week blz.201

Danil 9:26 - zonder dat iemand hem opvolgt

Symb: Zonder invloed blz.427


Bed: Door Joden verworpen blz.250
Lib: Zonder schuld blz.381
Trad: Door Joden verworpen blz.197

Danil 9:26 - een vorst die komt

Symb: Antichrist in de toekomst blz.428


Bed: Titus in 70 na Chr. blz.251
Lib: Antiochus IV in 168 voor Chr. blz.383
Trad: Christus (blz.257) of Titus in 70 na Chr. blz.200

Danil 9:26 - aan het einde zal er volgens het besluit een
verwoestende oorlog plaatsvinden

Symb: Tot de dood van de Antichrist bij het verschijnen van de Christus
blz.429
Bed: Tot het herstel van Isral 7 jaar vr de verschijning van Christus blz.250
Lib: Tot zijn dood in 164 voor Chr. blz.384
Trad: Tot de val van Jeruzalem blz.201

Danil 9:27 - betekenis van en hij in Danil 9:26

Symb: Vers 27 is verdere uitleg van 26 blz.431


Bed: Spreekt over andere dingen blz.251
Lib: Vers 27 is verdere uitleg van 26 blz.384
Trad: Vers 27 is verdere uitleg van 26 blz.192
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 257

Danil 9:27 - een sterk verbond

Symb: De Antichrist verleidt de massa blz.432


Bed: Antichrist gaat een verbond aan met de afvallige Joden blz.252
Lib: Antiochus in verbond met Grieken blz.385
Trad: Christus Nieuw Verbond met hen die gered zijn blz.193

Danil 9:27 - begin van de 70 week

symb: Volgt de 69ste blz.427


Bed: Een breuk tussen de 69ste en 70ste week blz.251
Lib: Volgt de 69ste blz.386
Trad: Volgt de 69ste blz.192

Danil 9:27 - op de helft van die week

Symb: Na 3 jaren voor eerste deel blz.432 Voor tweede deel later blz.433
Bed: Na 3 jaren in de grote verdrukking blz.252 eerste deel, later andere
helft
Lib: van 168 - 165 voor Chr. voor 3 jaren blz.386
Trad: Na 3 jaren in 30 na Chr. blz.192

Danil 9:27 - een einde maken aan de slacht- en spijsoffers

Symb: Er is geen aanbidding meer blz.433


Bed: Het altaar wordt verontreinigd blz.253
Lib: Het altaar wordt verontreinigd blz.386
Trad: Het OT heeft afgedaan blz.192

Danil 9:27 - einde van de week

Symb: Gods oordeel blz.436


Bed: Gods oordeel blz.251
Lib: Overwinning van de Makkabeen blz.386
Trad: Steniging van Stephanus, Joden weigeren het Nieuwe Verbond blz.193

Danil 9:27 - de gruwel van de verwoesting

Symb: Door afgoderij blz.433


Bed: Een afgod in de tempel blz.253
Lib: Griekse afgod in de tempel blz.388
Trad: Tegen de tempel in het jaar 70 na Chr. bij de verwoesting blz.199
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 258

Danil 9:27 - totdat de vernietiging is voltrokken

Symb: Tot zijn dood blz.436


Bed: Tot de dood van de Antichrist blz.255
Lib: Tot de dood van Antiochus blz.389
Trad. Tot de vernietiging van Jeruzalem blz.200.

Laten we toch ook nog vermelden dat niet allen die in de bedelingen
geloven, hetzelfde zeggen. S. van Mierlo, leerling van E. Bullinger maar deze
volgt diens chronologie NIET - is zo een uitzondering. Alle weken zijn
gescheiden volgens hem en moeten als volgt aanvangen. We verwijzen naar
zijn De zeventig weken van Danil 9, Uitg. Uit de Schriften, z.j. (ongeveer
1955).
1st jaarweek van 588 voor Chr. tot 539 voor Chr.
62 daaropvolgende jaarweken van 437 voor Chr. tot 30 na Chr.
70ste week in de toekomst.
De tempel in de 70st week zal slechts een klein gebouwtje zijn (blz.22). Zelf
heeft hij kritiek op de uitleg van Anderson waarvan we de 4de opmerking
citeren: Dan 9:25 zegt dat Messias eerst n de 62 weken uitgeroeid wordt?
Niets laat ons toe deze gebeurtenis juist aan het einde van de 62 weken te
plaatsen (blz.16).

Maar ook vr E. Bullinger waren er mensen op de gedachte gekomen


om het begin van de profetie te plaatsen bij het moment dat de uitspraak van
de profetie door Danil gedaan wordt. Zo Orelli (Messianic prophecy, T & T
Clark, blz.465) die de profetie laat beginnen in 588 voor Chr. voor de eerste
zeven weken. Ze lopen verder tot het jaar 536 voor Chr. De daaropvolgende
reeks neemt zijn aanvang met 536 voor Chr. om te eindigen in 170 na Chr. Dat
is natuurlijk slechts ongeveer 52 jaarweken. Dean Farrar (ook einde 19de
eeuw) merkt in zijn commentaar op Danil dan ook op, dat 62 jaarweken gelijk
stellen aan 52 jaarweken niet te rijmen is.

En nog enkele uitleggingen volgens het liberale leerplan verkort weergegeven


uit Driver S.R., The Book of Daniel, Cambridge University Press, 1901,
blz.143,148,149:
1) Wieseler (in 1846) 7e week vanaf 606 voor Chr.
62 weken tot 172 voor Chr. laatste week 172 voor Chr. - 165 voor Chr.
Er is ook een geestelijke uitleg die loopt tot de komst van Christus = de
gezalfde, de prins.
2) Delitzsch (1878) Begin vanaf 605 voor Chr.
62 weken tot 171 voor Chr.
Laatste week tot dood van Antiochus in 164 voor Chr.
7 weken volgen hierop en dat zou ons tot de Messias moeten gebracht
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 259

hebben maar is
onoplosbaar.
3) Kranichfeld (1868) 7 weken van 588 voor Chr. tot 539 voor Chr.
De gezalfde, de prins is Cyrus.
62 weken van 539 voor Chr. tot aan de dood van de gezalfde (Christus).
De lacune van 135
jaar heeft Danil in zijn profetisch perspectief niet gezien.
4) Von Orelli (1882) 7 weken van 588 voor Chr. tot 536 voor Chr.
62 weken van 536 voor Chr. tot 29 na Chr. = de dood van Christus = de
gezalfde van verzen 25
n 26. Het zijn geen echte weken maar typische weken.
Laatste week zit tussenin de andere 62 weken in de tijd van Antiochus van
171 voor Chr. tot
164 voor Chr.
5) Ngelsbach (1858) 7 weken van 536 voor Chr. tot feest van de stadswal
volgens Neh.12 in
434 voor Chr.
62 weken vanaf Neh.12 (434 voor Chr. tot de geboorte van Christus.
Laatste week van geboorte van Christus tot vernietiging van Jeruzalem in
70 na Chr. De we-
ken zijn symbolisch en kunnen elke totaalsom van 7 voorstellen. De eerste
7 is eigenlijk
7 + 7=14 jaarweken.
De laatste week is 7 x 10 = 70 jaarweken.
6) Kliefoth (1868) en Keil (1869) De weken zijn symbolen.
7 weken van Edict van Cyrus (537 voor Chr.) tot komst van Christus.
62 weken van Christus tot komst van de Antichrist.
Laatste week, week van de grote afval afgesloten door Wederkomst van
Christus. Vers 27
spreekt over de Antichrist.
7) Van Lennep (1888) Bespreekt enkele mogelijke oplossingen. Letterlijk of
figuurlijk of combi-
naties van beiden. Men mag rekenen volgens 6 + 62 + 1 week / of / 62 +
7 + 1 week / of / 62 +
1 + 7 week schema. Al naar gelang de schrijver kunnen er hiaten zijn
tussen een tijdstip. We
hebben te kiezen tussen maanjaren, Egyptische jaren (als ze echt hebben
bestaan) of zonnejaren, of symbolische en typische Godstijden.

APPENDIX V: de 4 Bijbelteksten over de ANTICHRIST


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 260

Weinig mensen weten dat er in de Bijbel maar vier teksten zijn die over
een antichrist of over DE antichrist spreken, allen te vinden in twee
brieven van de apostel Johannes.
1ste tekst 1 Joh.2.18 SV77 (voetnoten uit de gewone SV): Kinderkens, het is
de laatste ure; (61) en gelijk gij gehoord hebt, dat de antichrist (62)
komt, zo zijn ook (63) nu vele antichristen (64) geworden; waaruit wij
kennen, dat het de laatste ure (65) is.
Voetnoten:

61) het is de laatste ure;


Dat is, wij beleven nu den laatsten tijd der wereld, waarvan
tevoren gezegd is, dat in deze de antichrist zal komen en vele
valse leraars zullen opstaan. Zie Matth. 24:5; 1 Cor. 10:11; 2
Thess. 2:3; 1 Tim. 4:1; 2 Tim. 3:1; 2 Petr. 3:3.
62) de antichrist
Grieks ho antichristos; welk woord in het algemeen betekent
iemand die, onder den naam van Christen te zijn, zich stelt tegen
de leer van Christus persoon en ambt, en in het bijzonder een
onder deze bijzonder uitstekende, die niet bestaat in een persoon
alleen, maar in verscheidene elkander in een staat opvolgende of
in elkanders plaats komende, gelijk men door den keizer van Rome
dikwijls niet alleen verstaat den regerenden keizer, maar ook al
degenen die in het keizerrijk den een na den ander opvolgen. Hier
spreekt de apostel van den uitstekenden antichrist, gelijk het
Griekse woord ho te kennen geeft, die 2 Thess. 2:3, enz. en in de
Openbaring van Johannes doorgaans beschreven wordt.
63) komt, zo zijn ook
Dat is, komen zal, of gelijk als op den weg is om te komen; zie 2
Thess. 2:7.
64) vele antichristen
Dat is, vele valse leraars onder de christenen, die voorlopers van
den groten antichrist zijn geweest en van n geest gedreven,
want hier wordt dat woord in het algemeen en in het brede
genomen.
65) dat het de laatste ure
Namelijk volgens de voorzeggingen van Christus en der apostelen,
tevoren aangetekend.

2de tekst 1 Joh.2:2 SV77 (voetnoten uit de gewone SV): Wie is de


leugenaar, dan (80) die loochent, dat Jezus is de Christus? (81) Deze
is de antichrist, die den Vader en (82) den Zoon loochent. (83)

Voetnoten:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 261

80) de leugenaar, dan


Dat is, de voornaamste valse leraar.
81) is de Christus?
Grieks niet is; dat is, die de waarheid loochenende zegt, dat Jezus
niet is de Christus, dat is, de Messias, de Gezalfde, de beloofde
Zaligmaker. Zie Joh. 20:31.
82) die den Vader en
Hoe de Vader wordt geloochend, wordt nader in 1 Joh. 2:23
verklaard.
83) den Zoon loochent.
De Zoon van God de Heere Jezus Christus wordt geloochend, niet
alleen ten opzichte van Zijn persoon, wanneer men loochent, f
Zijne Goddelijke, f Zijn ware menselijke natuur, f dergelijke;
maar ten opzichte van Zijn ambt, als men loochent dat Hij de
Zaligmaker is, of dat Hij de enige en volmaakte Zaligmaker is, en
als men benevens Hem nog andere middelaars tot de zaligheid
stelt, enz.

3de tekst 1 Joh 4:3 SV77 (voetnoten uit de gewone SV): En alle geest, die
niet belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God
niet; maar dit is de geest van (13) den antichrist, welken geest gij
gehoord hebt, dat komen zal, en is nu alrede in de wereld.

Voetnoot:
13) de geest van
Dat is, de leer van den antichrist, die strijdt tegen de waarheid van
den persoon en het ambt van Christus.

4de tekst 2 Joh 1:7 SV77 (voetnoten uit de gewone SV): Want er zijn vele
verleiders in de wereld gekomen, die niet belijden, (20) dat Jezus
Christus (21) in het vlees gekomen is. Deze is de verleider en de
antichrist. (22)

Voetnoten:
20) die niet belijden,
Zie de aantekeningen 1 Joh. 2:22, en 1 Joh. 4:2.
21) dat Jezus Christus
Grieks Jezus Christus in het vlees komende. Zie dergelijke wijze
van spreken 1 Joh. 4:2.
22) de antichrist.
Zie 1 Joh. 4:3.

Het is bovendien niet oprecht dat in de kringen van de


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 262

dispensationalisten een reeks teksten uit het boek Danil toegepast worden of
een komende antichrist. Daarvan beweren de meesten dan nog dat er een
kleine vervulling is in de persoon van Antiochus Epiphanes (later met de
bijnaam Epimanes = de gek) en een latere vervulling in n nog komende
antichrist.

We hebben over de zaak van de antichrist al n en ander geschreven.


We nemen in hoofdstuk 10 wat over uit onze De Wederkomst van Jezus, de
Joden en de duizendjarige regering. Een uitleg van 2 Thessalonicenzen 2:1-
10.

Conclusie

Dit is de belichting van slechts n aspect van de Wederkomst. Dat


moment waar zowel de gelovigen als ongelovigen bij elkaar staan en dat
overeenkomt met de voleinding der wereld (Mat.13:41,49 en lees de
context). Het moment waar de schapen en bokken van elkaar gescheiden
worden (Mat.25:31-46). Hier nog een toekomstige duizendjarige regering
willen lezen (in te lezen) kan niet zonder fantasie van mensen.

We komen aan het slot toe van de profetie, het vers 27. In de bedelingen
heeft men hier een uitleg die niet voldoet aan de betekenis van dat vers 26.
Laat ons eens nagaan of de argumenten van de leer van de bedelingen
kunnen standhouden in een vergelijk van logische conclusies. We zetten alles
in een tabelvorm uitgaande van twee publicaties. Dat is voor de Bedelingen;
Joseph A. Seiss, Voices from Babylon or, the Records of Daniel the Prophet,
Philadelphia: Muhlenberg Press, c. 1879, met aantekeningen van A.C.
Gaebelein, The Prophet Daniel, New York, Our Hope Publishing Co., c. 1911).
En voor de Traditionele uitleg; E.B. Pusey, Daniel the Prophet, New York,
Funk and Wagnalls, 1891.
De bladzijdennummers verwijzen naar de aangehaalde werken.
We gebruiken de volgende afkortingen:
Bedelingen = Bed
Traditioneel = Trad

Danil 9:26 - zal een gezalfde gedood worden

Bed: Kruisiging van Christus blz.249


Trad: Kruisiging van Christus blz.198

Danil 9:26 - na die tweenzestig weken

Bed: Vijf dagen later blz.248


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 263

Trad: Later in het midden der volgende week blz.201

Danil 9:26 - zonder dat iemand hem opvolgt

Bed: Door Joden verworpen blz.250


Trad: Door Joden verworpen blz.197

Danil 9:26 - een vorst die komt

Bed: Titus in 70 na Chr. blz.251


Trad: Christus (blz.257) of Titus in 70 na Chr. blz.200

Danil 9:26 - aan het einde zal er volgens het besluit een
verwoestende oorlog plaatsvinden

Bed: Tot het herstel van Isral 7 jaar vr de verschijning van Christus blz.250
Trad: Tot de val van Jeruzalem blz.201

Danil 9:27 - betekenis van en hij in Danil 9:26

Bed: Spreekt over andere dingen blz.251


Trad: Vers 27 is verdere uitleg van 26 blz.192

Danil 9:27 - een sterk verbond

Bed: Antichrist gaat een verbond aan met de afvallige Joden blz.252
Trad: Christus Nieuw Verbond met hen die gered zijn blz.193

Danil 9:27 - begin van de 70 week

Bed: Een breuk tussen de 69ste en 70ste week blz.251


Trad: Volgt de 69ste blz.192

Danil 9:27 - op de helft van die week

Bed: Na 3 jaren in de grote verdrukking blz.252 eerste deel, later andere


helft
Trad: Na 3 jaren in 30 na Chr. blz.192

Danil 9:27 - een einde maken aan de slacht- en spijsoffers

Bed: Het altaar wordt verontreinigd blz.253


Trad: Het OT heeft afgedaan blz.192
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 264

Danil 9:27 - einde van de week

Bed: Gods oordeel blz.251


Trad: Steniging van Stephanus, Joden weigeren het Nieuwe Verbond blz.193

Danil 9:27 - de gruwel van de verwoesting

Bed: Een afgod in de tempel blz.253


Trad: Tegen de tempel in het jaar 70 na Chr. bij de verwoesting blz.199

Danil 9:27 - totdat de vernietiging is voltrokken

Bed: Tot de dood van de Antichrist blz.255


Trad. Tot de vernietiging van Jeruzalem blz.200.

Wat leren we hieruit? Dat de leer van de dispensaties een verband legt
van de aanhef van en hij in het begin van 27 dat niet van de Messias
spreekt, maar van de antichrist. Lezen we toch eens wat er staat in vers 26 als
een verwijzing naar twee personen: zal een gezalfde gedood worden
(Jezus) en een vorst die komt (de Romeinse generaal Titus). Dus, let er
op, er is in vers 26 gn sprake van een antichrist, en Titus is nergens een
antichrist genoemd in de Bijbel. De aanhangers van de leer van de bedelingen
zeggen dat en hij moet verwijzen naar de persoon die het dichts genoemd
is in vers 26. In hun visie dus Titus! Verder geredeneerd is het dus die
persoon (generaal Titus) die een verbond met Isral aangaat enz. Neen zegt
men dan, dat wijst naar de antichrist die op het punt staat zich nu (we zijn
2008) te openbaren. Is die dan de rencarnatie van generaal Titus? Neen, zal
men zeggen. Maar daar hoeven we niet in te trappen, dat is een on-Bijbelse
redenering. Titus is het werktuig in Gods hand om Isral te straffen voor een
laffe daad: de moord op hun gezalfde. Zodat we moeten aannemen dat het
en hij naar de andere persoon wijst die ook in vers 26a genoemd is, de
gezalfde die zal gedood worden: Jezus de Messias.

Er is dan ook nog een tweede probleem met de uitleg van de


bedelingenleer. Aan het slot van vers 26 staat beschreven over generaal Titus:
aan het einde zal er volgens het besluit een verwoestende oorlog
plaatsvinden. Dat wijst naar de verschrikking van de oorlog van 66-71 na
Christus. Rome moet zijn opstandige provincie Isral een les leren. Het kost
aan Isral bijna n miljoen honderdduizend doden en
zevenennegentigduizend slaven die verkocht worden. Daarboven de
vernietiging van de stad en de tempel. Van de tempel zal geen steen op een
andere blijven, zo had Jezus het voorspeld. Dan zou er volgens de leer van de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 265

bedelingen wanneer die antichrist komt in vers 27 ineens, opkomende uit het
niets, een nieuwe tempel zijn.

APPENDIX VI: de Joodse interpretaties


We vonden ergens een verwijzing naar een zekere Ds. Cachemaille en
zijn boek The Seventy Weeks and the Messiah. Daar schrijft hij op blz.25:
Het is een interessant feit dat tot op vandaag nog verschillende verzen uit de
belijdenis van de zonden van zijn volk door Danil elke maandag en
donderdag door de Joden worden opgezegd; maar dat het laatste gedeelte
van Danil 9, dat zo duidelijk over het lijden van de Messias spreekt, nooit
gelezen wordt. De rabbijnen hebben werkelijk een verschrikkelijke vloek
uitgesproken over ieder die de profetie van de zeventig weken onderzoekt. Zij
zeggen: "Laat de botten verrotten van hem die het einde van de tijd
berekent. Ik hen niemand anders gevonden die een dergelijke opmerking
maakt, maar het is niet uitgesloten. We hebben geen reden om Cachemailles
opmerking te betwijfelen.

Joden hebben een andere uitleg bij Danil 9:23-27 en vertellen ons graag
waarom de christelijke interpretatie fout is. Op
http://www.geocities.com/bergZion/Daniel9NL.htm is alles uit de doeken
gedaan. Wij onderlijnen zelf enkele zaken in wat volgt en het zijn onze
hoofdletters.

Wat ze hier zeggen over de spitsing van de 69 ste en de 70ste


jaarweek: Sommige christenen proberen hier onderuit te komen door te
zeggen dat de laatste week nog niet geweest is. EEN WANHOOPSDAAD, want
het is erg vreemd om te zeggen dat de 7 weken en de 62 weken
aaneengesloten waren, en dat dan de laatste week nog ergens in twilight
zweeft om wie weet wanneer nog is langs te komen. Het is ook niet mogelijk
dat de laatste week nog niet is geweest, want de profetie zegt: En hij zal het
verbond zwaar maken, een week lang, in de helft van de week zal hij het
slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal
een verwoester komen.

Wat ze hier zeggen over start en einde van de profetie : Laten


we nu eens kijken wat er werkelijk loos is in deze profetie. De profetie eindigt
met de verwoesting van de tempel in het jaar 70. De hele profetie beslaat 70
profetische weken, dat staat voor 490 jaar, dus de profetie begint in het jaar
70 minus 490 jaar, is 420 BCE. (before the common era) Volgens de joodse
traditie werd de eerste tempel verwoest in het jaar 3338 vanaf de schepping,
dat is 423 BCE. De 70 profetische weken beslaan het tijdperk van de 70 jarige
joodse ballingschap in Babylon en het tijdvak van ongeveer 420 jaar dat de
tweede tempel bestaan heeft.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 266

Wat ze hier zeggen over Kores: Wanneer ging er voor het eerst een
woord uit, werd er voor het eerst gesproken over het feit dat de joden zouden
terugkeren vanuit de babylonische ballingschap en Jeruzalem zouden
herbouwen? Dat was bij monde van de profeet Jeremiah, die dat profeteerde
aan het begin van de babylonische ballingschap. Zie Jer. 25:11-12. En het was
deze profetie die Daniel aan het bestuderen was toen hij het visioen kreeg
betreffende de 70 weken. Zie het begin van Daniel 9.

Dus de uitgang van het woord is niet de toestemming van koning Kores om
terug te keren, maar Jeremiahs profetieen aan het begin van de Babylonische
ballingschap.

Wat ze hier zeggen over de gezalfde: Even tussendoor: JC is nooit


tot koning gezalfd zoals een joodse koning gezalfd moet worden, hij was ook
nooit een koning, dus, hij was geen messias, geen gezalfde. Daarom kan
Daniel 9 geen betrekking hebben op hem.

52 jaar na het begin van de ballingschap kwam koning Kores aan de macht in
Babel, en hij was het die de joden toestemming gaf terug te keren en de
tempel te herbouwen, zoals beschreven is in Ezra 1:1. Kijk nu in Jesaja
45:1; "Zo zegt de Here tot zijn gezalfde, tot Kores, ..." Hier noemt God bij
monde van de profeet Jesaja de niet joodse koning Kores Zijn gezalfde. In
het hebreeuws: meshiach. Dus Kores die toestemming gaf voor de herbouw
van de tempel is de gezalfde, de messias. Koning Kores besteeg de troon 52
jaar nadat de joden in ballingschap waren gegaan, dat is 7 profetische weken
die staan voor 49 jaar, plus 3 jaar. (de drie jaar zijn niet vermeld omdat het
geen volledige week is) () De 7 weken, 49 jaar, starten in het jaar 3338 na
creatie, 423 BCE. Ze eindigen in 3380 na creatie met het verschijnen van
koning Kores, 377 BCE. Ze worden gevolgd door de 62 weken, oftewel 434
jaar, en dat brengt ons tot het jaar 3824 na creatie, 63 CE. Blijft er over 1
week, die ons brengt tot 3828 na creatie, 70 CE."

Wat ze hier zeggen over het slot : In het midden van de laatste
week die loopt van 63 tot 70, zouden de dieroffers ophouden. De
tempeldienst met de dieroffers was na de dood van JC gewoon doorgegaan,
totdat in 66 de joden rebbelleerden tegen de romeinen. Als reactie hierop
belegerden de romeinen Jeruzalem. Door de omsingeling was het onmogelijk
voor de joden om schapen en stieren de stad in te brengen voor de
offerdienst, en daardoor werd de offerdienst onderbroken. "En het volk van
een vorst die komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten," Dit
gaat over de romein Titus, die het bevel gaf tot de verwoesting van Jeruzalem
en de tempel.

Op http://www.shalomcenter.nl/verborgen_teksten.htm staat nog een


andere uitleg over Danil 9:23-27 vanuit Joodse hoek. We citeren enkele
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 267

zaken: Gebaseerd op het hebreeuws worden hier echter TWEE GEZALFDEN


genoemd. De eerste is er na 7 shabbatsjaren nadat het woord uitging. De
andere gezalfe is er na 69 shabbatsjaren. De eerste is Kores, die een gezalfde
van God wordt genoemd (Jes. 45:1 Zo zegt de Eeuwige tot zijn gezalfde, tot
Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken voor hem neer te werpen:
de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren voor hem te openen, geen
poorten blijven gesloten.) (Jes. 44:28 die tot Kores zeg: Mijn herder, hij zal al
mijn welbehagen volvoeren door tot Jeruzalem te zeggen: Het worde
herbouwd en de tempel worde gegrondvest. 45:1 Zo zegt de Eeuwige tot zijn
gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken voor hem neer
te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren voor hem te
openen, geen poorten blijven gesloten.). De gezalfde die in vers 26 wordt
genoemd is Agrippa, de laatste joodse koning (in Davids lijn). Hij stierf net
voor het einde van de 2e tempelperiode. De vorst die verder in vers 26 wordt
genoemd is de Romeinse Titus. Let op: de juiste vertaling van vers 26a (En na
de tweenzestig weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets
tegen hem is) is: En na de tweenzestig weken zal een gezalfde worden
uitgeroeid, en niet meer zijn (zoals het in de Lutherse vertaling vertaald
wordt). Ook nu wordt de vertaling (zonder dat uit een bepaalde
vooronderstelling te doen) heel anders.
In de Joodse vertalingen kunt u wel eens wat anders lezen dan in onze
vertalingen. Dat heeft te maken met het feit dat Joodse vertalingen zeer sterk
de Massoretische tekst vertalen die is bekrachtigd in de 8 ste/9de eeuw na
Christus. Voorzeker was die al een beetje aangepast aan de leesbaarheid
van de tekst, want die is op sommige plaatsen zeer moeilijk te begrijpen. In
katholieke en prostestanse Bijbels wordt rekening gehouden met wat de
Septuaginta zegt, de Latijnse Vulgaat en nu recenter zelfs de Dode-zee-rollen.
We hebben in deze drie Joodse vertalingen het begrip messias
onderstreept en u merkt dat men hier zelfs voor eenzelfde tekst eens met het
lidwoord heeft vertaald en een andere maal niet.

JPS VERSION JPS 1917 VERSION JUDAICA PRESS


TANAKH TANAKH
(CHABAD.ORG)
(1985)

24. Seventy weeks 24. Seventy weeks are 24. Seventy weeks [of
have been decreed decreed upon thy people years] have been
for your people and and upon thy holy city, to decreed upon your
your holy city until finish the transgression, and people and upon the
the measure of to make an end of sin, and city of your Sanctuary
transgression is filled to forgive iniquity, and to to terminate the
and that of sin bring in everlasting transgression and to
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 268

complete, until righteousness, and to seal end sin, and to expiate


iniquity is expiated, vision and prophet, and to iniquity, and to bring
and eternal anoint the most holy place. eternal righteousness,
righteousness and to seal up vision
ushered in; and and prophet, and to
prophetic vision anoint the Holy of
ratified and the Holy Holies.
of Holies anointed.

25. You must know 25. Know therefore and 25. And you shall know
and understand: From discern, that from the going and understand that
the issuance of the forth of the word to restore from the emergence of
word to restore and and to build Jerusalem unto the word to restore and
rebuild Jerusalem one anointed, a prince, shall to rebuild Jerusalem
until the [time of the] be seven weeks; and for until the anointed
anointed leader is threescore and two weeks, it king [shall be] seven
seven weeks; and for shall be built again, with weeks, and [in] sixty-
sixty-two weeks it will broad place and moat, but two weeks it will return
be rebuilt, square and in troublous times. and be built street and
moat, but in a time of moat, but in troubled
distress. times.

26. And after those 26. And after the threescore 26. And after the sixty-
sixty-two weeks, the and two weeks shall an two weeks, the
anointed one will anointed one be cut off, and anointed one will be cut
disappear and be no more; and the people off, and he will be no
vanish. The army of of a prince that shall come more, and the people of
a leader who is to shall destroy the city and the coming monarch
come will destroy the the sanctuary; but his end will destroy the city and
city and the shall be with a flood; and the Sanctuary, and his
sanctuary, but its end unto the end of the war end will come about by
will come through a desolations are determined. inundation, and until
flood. Desolation is the end of the war, it
decreed until the end will be cut off into
of war. desolation.

27. During one week 27. And he shall make a firm 27. And he will
he will make a firm covenant with many for one strengthen a covenant
covenant with many. week; and for half of the for the princes for one
For half a week he week he shall cause the week, and half the
will put a stop to the sacrifice and the offering to week he will abolish
sacrifice and the meal cease; and upon the wing of sacrifice and meal-
offering. At the detestable things shall be offering, and on high,
corner [of the altar] that which causeth among abominations,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 269

will be an appalling appalment; and that until will be the dumb one,
abomination until the the extermination wholly and until destruction
decreed destruction determined be poured out and extermination
will be poured down upon that which causeth befall the dumb one.
upon the appalling appalment.'
thing.

Dit zijn enkele opmerkingen van Joodse rabbijnen en geschriften over de


periode van de 490 jaren uit Danil 9.
De Talmud lijkt ergens te verwijzen naar de laatste week van Danil 9. B.
San 97a: Onze meesters dachten als volgt over de bewuste
zevendedagperiode wanneer op het einde ervan (Messias) zoon van
David zal verschijnen.
B. San 97b: Rav zei: alle tijden van verlossing zijn voorbij, alles is
nu afhankelijk van berouw en goede daden.
B. San 97b: R. Samuel bar Nahmani zei in de naam van R. Jonathan:
laat de beenderen van hen die veronderstellen de tijd van verlossing te
berekenen, weggeblazen worden in de wind. Ze zeggen allicht dat
gezien de verlossing niet gekomen is, ze nooit zal plaatsvinden.'
Integendeel men moet blijven wachten () wat houdt het tegen? De
maat van gerechtigheid stelt het uit ()

Hieruit blijkt dat er rabbijnen waren die tijdsberekeningen verrichtten


vanuit het boek Danl. Volgens velen was de tijd voorbij dat de Messias zou
komen, maar gezien de diversiteit onder Joodse theologen waren nog andere
berekeningen in zwang. Het was echter voor allen zo dat de jaren van Danil
er iets mee te maken hadden.
Maimonides (Rabbi Moses Ben Maimon) zei: Danil heeft voor ons de
kennis van het einde uitgelegd. Maar aaangezien ze een mysterie zijn,
hebben de Wijzen (de Rabbijnen) verboden de dagen van de Messias te
betekenen zodat het gewone niet onderwezen volk, niet van de wijs
gebracht wordt en inziet dat het einde al gekomen is, want er is geen
teken van de komst van de Messias (Igeret Teiman, Chapter 3,blz.24).
Rabbi Moses Abraham Levi leerde: Ik heb gans de Heilige Schrift
onderzicht en doordacht en heb de tijd van de komst van de Messias
niet gevonden met uitzondering van de woorden van Gabril aan de
profeet Danil die in de het negende hoofdstuk staan. (The Messiah of
the Targums, Talmuds and Rabbinical Writers, 1971, blz.141-142.)
De Targumim van de Megillot (Klaagliederen 4): 17 Onze ogen merken
nog steeds niet de hulp die we verwachten van de Romeinen, maar die
als niets voor ons waren. In onze hoop keken we ook naar de Edomieten
die als natie ons geen hulp konden bieden. Ze hebben ons pad gekruist
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 270

zodat we niet veilig onze plaatsen konden betreden. We leerdenOns


einde is nabij, onze dagen zijn vervuld want ons einde is gekomen.

En ook dit:
Aquila geciteerd in Demonstratio Evangelica Book VIII leert: Over uw
volk, en over uw heilige stad (...) Voor het beindigen van hun
ongehoorzaamheid, en voor het aanvullen van hun overtreding. Voor de
vervulling van hun ongehoorzaamheid en de voltooiing van hun zonde.
Voor de verzoening van hun overtreding, Voor het brengen van eeuwige
gerechtigheid. En voor het vervullen aan de visie en de profeet. Voor de
zalving van de meest geheiligde.
Josephus schreef: Danil profeteerde en schreef over al deze zaken
vele jaren geleden. We kunnen in zijn geschriften ook lezen over de
manier waarop onze mensen onder het juk van de Romeinse slavernij
kwamen en de manier waarop onze natie werd vernietigd door de
Romeinen. Al deze geschriften van Danil, door Gods opdracht
achtergelaten, geven aan de lezers en studenten van de geschiedenis,
het bewijs van de grote eer die God hem had verleend. Bovendien iets
voor de twijfelaars, die alle mogelijkheid van leiding in het leven
verwerpen, dat God nog steeds bezig is met de koers van de
geschiedenis te bepalen.(Josephus, Antiquities, X.10 en 11).
Rabbi Judah (Grote verzamelaar van de Talmud): Deze tijden zijn al
lang voorbij. (Regarding Daniel's prophecy - Babylonian Talmud
Sanhedrin 98b and 97a)
Samuel Samuel Levine (1925): Christenen, bij gebrek aan een beter
antwoord, beweren dat de 70ste week zal plaatsvinden wanneer Jezus
terugkeert als een koning bij zijn tweede komst. Het probleem werd
veroorzaakt doordat Danil een totaal van 70 weken heeft genoemd en
ze heeft weergegeven als 7 plus 62, waardoor een week is
overgebleven. De christenen zeggen dat de eerste 69 weken na elkaar
waren, maar dan is er minstens een 1900 jarige kloof voordat vroeg of
laat de 70ste week kan plaatsvinden. Dit is natuurlijk een zeer
gedwongen uitleg, geboren uit wanhoop. (You take Jesus, I'll Take God:
How to Refute Christian Missionaries, Los Angeles: Hamoroh Press,
1980, blz.31).

APPENDIX VII: In welk jaar stierf Jezus?

John Pratt, is een Mormoons astronoom die enkele artikelen schreef over
de datum van de geboorte en dood van Christus. In een artikel verschenen in
The Quarterly Journal of Royal Astronomical Society 32, (Sept. 1991),
blz.301-304, staat een lijst van mogelijke data wanneer Christus stierf. Het is
gebaseerd op de Bijbelse maankalender die vanuit enkele tabellen kan
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 271

afgelezen worden. Jezus stierf volgens hem op 14 Nisan van het jaar 33. Dat is
het jaar dat we zelf aannemen.
(Voor dergelijke tabellen zie:
http://sunearth.gsfc.nasa.gov/eclipse/LEcat/LE0001-0100.html )
(Of een andere: Redshift 3 Astronomy software)

DAG START VAN DE VERDUIS-


JAAR
TERING OM 18.00 UUR
30 na Christus 15 Nisan Donderdag
31 na Christus 15 Nisan Dinsdag
32 na Christus 15 Nisan Zondag
33 na Christus 15 Nisan Vrijdag
34 na Christus 15 Nisan Woensdag

Wanneer we ervan uitgaan dat de kruisiging op een vrijdag was, dan zijn er
enkele mogelijkheden: 14 nisan was een vrijdag in de jaren 27 / 33 / 36. Ook
het jaar 30 kan een mogelijke dag zijn, wanneer de waarneming van de
nieuwe maan toen zichtbaar was in Jeruzalem. Joden rekenden niet
astronomisch, maar met het blote oog om de start te bepalen van een nieuwe
maan.

De onderstaande tabel geeft de mogelijke dagen aan wanneer 14 nisan


op een woensdag of een donderdag viel tussen de jaren 30 en 36 na Christus.
Absolute zekerheid van die dag of n dag meer is er niet, want het gaat om
de zichtbaarheid van de maan op de dag van de lente-equinox (21 of 22
maart). Deze berekening komt uit de tijd van de Babylonirs en wordt nog
steeds, sinds hun terugkeer, gebruikt door de Joden. Sinds Hillel II (4de eeuw
na Chr.), een rabbijn, heeft alles meer structuur gekregen. De lijst komt van
Kevin Kluetz in zijn artikel op Internet The Dates of Jesus' Crucifixion,
Resurrection, and Ascension: Conclusions of Three Documents. Zelf gelooft hij
in een sterven van Jezus op woensdag. Jammer niet vertaald. De cijfers van
kolom drie en vier geven de standen aan van de maan zoals astronomen die
weergeven.

Year Passover, The Jewish The Babylonian Passover,


based on month of Nisan, month of Nisanu based on
modern Jewish assuming it is according to the
calendar rules the lunar month Parker and possibility
(1st 14th day containing Dubberstein's that the
of a lunar Passover as tables, defined as first-
month on or defined to the the lunar month century-
after the left that begins after and-
spring the spring equinox earlier
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 272

Jewish
month of
Nisan
always
equinox) equaled
the
Babylonia
n month
of Nisanu
[3/24-4/21] or
[3/25-4/22]
(3/22 sun/moon
conjunction @
approx.13:08
Jerusalem time,
angular separation
Th, 4/6 or Fr, btwn sun & moon: same as
30 A.D. same as right
4/7 4.734 degrees; far left
visible new moon
evening of 3/23
[sunset @ 17:51 &
moonset @ 18:33]
or 3/24 [sunset @
17:52 & moonset
@ 19:27])
31 A.D. Mo, 3/26 or Tu, [3/13-4/10] or 4/12-5/11 We, 4/25
3/27 [3/14-4/11] (4/10 sun/moon
(3/11 sun/moon conjunction @
conjunction @ approx.09:47
approx.18:58 Jerusalem time,
Jerusalem time, angular separation
angular btwn sun & moon:
separation btwn 2.492 degrees;
sun & moon: visible new moon
3.915 degrees; evening of 4/11
visible new [sunset @ 18:02 &
moon evening of moonset @
3/12 [sunset @ 19:03])
17:44 &
moonset @
18:20] or 3/13
[sunset @ 17:45
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 273

& moonset @
19:19])
[3/31-4/28] or
[4/1-4/29]
(3/29 sun/moon
conjunction @
approx.16:24
Jerusalem time,
angular separation
Su, 4/13 or btwn sun & moon: same as
32 A.D. same as right
Mo, 4/14 1.630 degrees; far left
visible new moon
evening of 3/30
[sunset @ 17:56 &
moonset @ 18:42]
or 3/31 [sunset @
17:56 & moonset
@ 19:46])
3/21-4/18
(3/19 sun/moon 4/19-5/18
conjunction @ (4/17 sun/moon
approx.08:05 conjunction @
Jerusalem time, approx.17:31
angular Jerusalem time,
separation btwn angular separation
33 A.D. Fr, 4/3 sun & moon: btwn sun & moon: Sa, 5/2
0.787 degrees; 1.150 degrees;
visible new visible new moon
moon evening of evening of 4/18
3/20 [sunset @ [sunset @ 18:07 &
17:50 & moonset @
moonset @ 19:04])
19:08])
34 A.D. Tu, 3/23 or We, [3/10-4/7] or 4/9-5/7 Th, 4/22
3/24 [3/11-4/8] (4/7 sun/moon
(3/9 sun/moon conjunction @
conjunction @ approx.07:31
approx.00:49 Jerusalem time,
Jerusalem time, angular separation
angular btwn sun & moon:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 274

separation btwn
sun & moon:
0.344 degrees;
visible new 2.176 degrees;
moon evening of visible new moon
3/9 [sunset @ evening of 4/8
17:43 & [sunset @ 18:01 &
moonset @ moonset @
18:13] or 3/10 19:23])
[sunset @ 17:43
& moonset @
19:24])
[3/29-4/26] or
[3/30-4/27]
(3/28 sun/moon
conjunction @
approx.02:15
Jerusalem time,
angular separation
Mo, 4/11 or Tu, btwn sun & moon: same as
35 A.D. same as right
4/12 2.316 degrees; far left
visible new moon
evening of 3/28
[sunset @ 17:54 &
moonset @ 18:25]
or 3/29 [sunset @
17:55 & moonset
@ 19:35])
36 A.D. Sa, 3/31 3/18-4/16 [4/16-5/14] or Su, 4/29
(3/16 sun/moon [4/17-5/15] or Mo,
conjunction @ (4/15 sun/moon 4/30
approx.11:44 conjunction @
Jerusalem time, approx.01:13
angular Jerusalem time,
separation btwn angular separation
sun & moon: btwn sun & moon:
2.970 degrees; 4.172 degrees;
visible new visible new moon
moon evening of evening of 4/15
3/17 [sunset @ [sunset @ 18:05 &
17:48 & moonset @ 18:41]
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 275

or 4/16 [sunset @
moonset @
18:06 & moonset
18:46])
@ 19:50])

De schrijver zegt: The only possible crucifixion date, based on the reasoning
in the above article, is Wednesday, 3/28/31. Copyright 1998 by Kevin
Kluetz.

APPENDIX VIII: Tabellen van vergelijk

Van Dr. J. Paul Tanner, een USA dispensationalist verscheen het artikel
SURVEY OF VIEWS ON DANIEL'S "SEVENTY WEEKS" PROPHECY gedateerd 24
maart 1999. Oorspronkelijk staat het in n lang document, maar we hebben
het gesplitst in drie te vergelijken uitleggingen. Zo zie je in een eerste
oogopslag de drie grote verschillen: niet-messiaanse (eerste tabel) en
Messiaanse verklaringen (twee latere tabellen). We geven het onvertaald
weer. Deze opmerking geven we wel mee, de schrijver geeft voor de laatste
tabel meer dan in de andere tabellen een reeks voorstanders van de leer van
de dispensaties. We kunnen echter in de 3 de 4de en 5de nog tientallen namen
toevoegen. Ofwel wil hij de indruk wekken dat de dispensatieleer goed
vertegenwoordigd is of dat de andere onbelangrijk zijn, maar dat zijn ze niet.
Dispensatiegedachten stammen uit de beginjaren van de 19 de eeuw, vergeet
dat niet. Maar u krijgt het oorspronkelijke zonder enige aanpassing.

NON-MESSIANIC VIEWS
Name of MACCABEAN VIEW ROMAN DESTRUCTION VIEW
view
Adherents Porphyry (232-c. 305) Jewish Sources:
Critical Scholars: Seder Olam Rabbah
Montgomery (ICC) Rashi (AD 1040-1105)
Collins (Hermeneia) Ibn Ezra (AD 1089-1164)
Hartman-DiL. (Anchor)
Goldingay (Word)
Description All details fulfilled in the The prophecy culminates
Maccabean era during the with the destruction of the
time of Antiochus 2nd Temple in AD 70 (or
Epiphanes (171-164 BC) possibly as late as AD 135)
Decree God's command - Jer 25:1 Cyrus' decree - 538 BC
1st 7 wks 587/86 538/36 BC 1st exile until 538 BC (or 520)
2nd 62 wks 538/36 BC 171/70 BC time in land until 1st Jewish
revolt of the 60's AD
3rd - 70th 171/70 164 BC Dest of Jeru. in AD 70
(possibly extending to 135)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 276

Anointed Joshua the High Priest in Usually Cyrus


of vs 25 Zerub.'s day
Anointed Onias III, the High Pr. King Agrippa II at time of AD 70
of vs 26 assassinated in 171 BC (so Rashi)
Prince to Antiochus Vespasian or Titus
Come
One who Antiochus's alliance with Romans with Jews in 1st century AD
Makes Hellenizing Jews
Covenant
(vs 27)
Makes Pagan altar erected on top Roman defilement of Temple in AD
Desolation of Jewish altar (ca. 168/67 70 and/or the establishment of
BC) Aelia on ruins of Jerus. By Hadrian
2nd Half of Antiochus' attempt to Events about AD 70 or 132-135
70th Week destroy Judaism

MESSIANIC VIEWS

Name of 1ST CENTURY VIEW SYMBOLIC-ESCH. VIEW


view
Adherents Conservative Amillennial: Conservative Amillennial:
E. J. Young T. Kliefoth
Meredith Kline C. F. Keil
Anthony Hoekema H. C. Leopold

J. Barton Payne
(Payne is premill.post-
trib.)
Description The "anointed" of vs 26 is 70 "weeks" are symbolic of 3
Christ who is crucified; and periods. The 62 wks are the
Christ makes a covenant present age as "spir. Jer." being
with built. 70th wk is for Antichrist.
God's people in vs 27.
Decree Cyrus' decree - 538 BC Cyrus' decree - 538 BC
1st 7 wks 538/37 BC until completion 538 BC until the 1st Coming of
587/86 of Christ
work by Ezra-Neh
2nd 62 wks Completion of work by After 1st Coming as "spiritual
Ezra-Neh until 1st Advent Jerusalem" (Church) is built
of Christ
3rd - 70th Most say 1st Century Era of the Antichrist before the
(mid. of wk = crucifixion) 2nd Coming of Christ
Anointed Christ Jesus (after the 1st Christ Jesus (after the 1st 7 weeks)
of vs 25 69 weeks)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 277

Anointed Jesus Christ ("cut off" = Jesus Christ ("cut off" = His
of vs 26 crucifixion; presum. AD 30) influence cut off by Antichrist)
Prince to Titus (so Young); or The Antichrist
Come Jesus Christ (so Kline)
One who A covenant by Christ with1) Leopold - made in imitation of
Makes the Church ("ratified" atChrist and imposed on masses; or
covenant time of crucifixion) 2) Keil - made to deceive people to
(vs 27) follow him as God
Makes Christ de-legitimizes the Presumably the work of
Desolation sacrificial system; the Antichrist
Jewish temple is an
abomin. to be destroyed
later by Titus
2nd Half of (1) Young, Hoekema - work Judgment the Antichrist's hatred
70th Week of Titus in AD 70 for the city and temple
(2) Kline, West - an
eschatological

MESSIANIC VIEWS
POSTPONEMENT VIEWS
Name of SOLAR-YEAR CALCULATION PROPHETIC-YEAR CALCULATION
view
Adherents Gleason Archer Sir Robert Anderson
Leon Wood Alva J. McClain
John Walvoord
Charles L. Feinberg
Paul Feinberg
Harold Hoehner
Josh McDowell
DescriptionFirst 69 weeks culminate First 69 weeks culminate with
with crux. of Christ, and crux. of Christ, and 70th wk is still
70th wk is still future future awaiting Antichrist. Calcul.
awaiting Antichrist. Calcul. based on 360-day year.
based on 365-day yr.
Decree Artaxerxes' decree of 458- Artaxerxes' decree of 445-44 BC
57 BC
1st 7 wks 458/57 ca. 409 BC 445/44 ca. 396/95 BC
587/86
2nd 62 wks ca. 409 BC ca. AD 26 445/44 BC AD 32/33
3rd - 70th Future 7 years before the Future 7 years before the 2nd
2nd Coming of Christ
Coming of Christ
Anointed Christ Jesus (after the 1st Christ Jesus (after the 1st 69
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 278

of vs 25 69 weeks) weeks)

Anointed Jesus Christ ("cut off" = Jesus Christ ("cut off" = crucifixion
of vs 26 crucifixion in AD 32/33) in AD 32/33)
Prince to The Antichrist The Antichrist
Come
One whoA covenant made by the A covenant made by the Antichrist
Makes Antichrist with the Jews. with the Jews.
covenant Breaking the covenant Breaking the covenant starts the
(vs 27) starts the final 3 1/2 yrs of final 3 1/2 yrs of the Tribulation.
the Tribulation.
Makes The Antichrist halts The Antichrist halts sacrificial
Desolation sacrificial system and system and commits the
commits the "abomination "abomination of desolation" in the
of desolation" in the Jewish Jewish temple of Trib.(cf. Mt 24:15;
temple of Trib.(cf. Mt 24:15; 2 Thes 2:4)
2 Thes 2:4)
2nd Half of The 3 1/2 years of the The 3 1/2 years of the Great
70th Week Great Tribulation when the Antichrist is in
Tribulation when the power
Antichrist is in power

Over dagen en maanden en jaren in Danil en Openbaring.

(Hoofdstuk 9 uit ISRAEL IN DE APOCALYPS)

We gaan in het kortste hoofdstuk van dit werk enkele zaken aangeven
waarom men niet mag cijferen in Bijbelse profetie zoals in de bedelingenleer
gedaan wordt: n maand = 30 dagen. Om daar te geraken moeten we in
deze hof eerst wat onkruid wieden zodat men een klaar overzicht krijgt.

Bij wijze van inleiding enkele jaarkalenders vergeleken met ons jaar 2000
is:

Het jaar 208 volgens de Franse Republikeinse kalender

Het jaar 1378 volgens de Perzische kalender

Het jaar 1421 volgens de Islamitische kalender

Het jaar 1716 volgens de Koptische kalender

Het jaar 2544 volgens de Boeddihistische kalender

Het jaar 2749 volgens de Oudbabylonische kalender


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 279

Het jaar 2753 volgens de Oudromeinse kalender

Het jaar 5119 in de huidige grote cyclus van de Maya's

Het jaar 5760 volgens de Joodse kalender

Het jaar 6236 volgens de eerste Egyptische kalender

Het jaar van de draak volgens de Chinese kalender


Er is dus veel variatie in het berekenen van tijd. Maar dit mag men niet
vergeten:
Het zonnejaar 2000 was 365 dagen, 5 uur, 48 minuten en 45 seconden
lang

Het verschil in kalendertijd sinds 1 n. Chr. is 10 seconden (zie hier


onder)

De gemiddelde afname van de kalendertijd door de geleidelijke


vertraging van de rotatie (ronddraaien) van de aarde is seconde per
eeuw
Zodat we ons oprecht mogen afvragen: waarom een profetische kalender
leren of aanhouden van 360 dagen?

Hoe ziet een Joods jaar er uit?


Joden rekenen met maanjaren. Hoe lang duurt een maanjaar? Dat is =
354 dagen (in werkelijkheid 354 dagen, 8 uren, 48 minuten, en 40 seconden).
Maar, er is variatie in haar jaarcyclus omdat er ook rekening gehouden wordt
met de zonnekalender. Een gewoon jaar heeft, gezien vanuit de
maankalender:
1) 353 dagen (onvolledig jaar),
2) of 354 dagen (regelmatig jaar),
3) of 355 dagen (volledig jaar).
De Babylonirs bedachten 26 eeuwen geleden het begrip de dertiende
maand. Een schrikkelmaand, is een maand die eens in de zoveel jaar wordt
ingevoegd om een jaar kloppend te krijgen en in de pas te doen lopen met het
zonnejaar dat 365,24 dagen telt. Gezien de Joodse kalender van de
Babylonische/Assyrische is afgeleid, kwam deze schrikkelmaand ook in de
Joodse tijdrekening terecht.
Een schrikkeljaar had toen 383 of 384 of 385 dagen.
Een gewoon jaar telt 12 maanden van 29 of 30 dagen. Een maanmaand heeft
namelijk 29,5 dagen. Je moet dus de ene maal afronden naar beneden (=29)
en de andere maal naar boven (=30). Een schrikkeljaar heeft 13 maanden.
Elke maand start ongeveer op de dag van de nieuwe maan, maar hier moet
men de kalender wel eens aanpassen aan de zichtbaarheid van een nieuwe
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 280

maanstand. Een kalenderjaar van 354 dagen geeft na drie jaar echter een
verschuiving van bijna 34 dagen t.o.v. de seizoenen.
Het artikel van Remy Landau, Hebrew Calendar Science and Myths, op
Internet is het belangrijkste voor de berekeningen volgens de Joodse kalender.
Op www.geocities.com/Athens/1584/

We kennen allemaal het fenomeen dat er om de 4 jaar een extra dag


toegevoegd wordt aan onze kalender, dat is 29 februari. Het moet zo om onze
kalenders die we gebruiken aan te passen aan de werkelijke astronomische
kalender. Zo ook zal om de zoveel tijd een extra maand in de Joodse rekening
alles opnieuw gelijk laten lopen. Rekenen we 19 jaar x 12 maanden = is 228
maanden. In werkelijkheid zijn het er 235 over een periode van 19 jaar. Met de
hedendaagse waarden krijg je dan: 19 x 365,2422 = 6.939,6 wat nagenoeg
gelijk is aan 235 x 29,5306 = 6.939,7. Wanneer er het 3de, 6de, 8st, 11de,
14de, 17de en 19de jaar een extra maand toegevoegd wordt is alles opnieuw
o.k. Deze zeven extra maanden brengen gelijkheid in de twee soorten
kalender. Deze cyclus van aanpassing is ook om de 57 jaar opnieuw dezelfde.
Elephantine papyri (uit Egypte) en the Cairo Sandstone Stele leren ons echter
dat alles in die zin nog niet echt geregeld was onder de Joden. Het gaat in die
papyrussen namelijk om de periode van de 5de eeuw voor Christus onder een
Joodse bevolking in Egypte. De Elephantine papyri tonen aan dat in de periode
van 465 v. Chr tot 459 v. Chr., geen schrikkelmaanden werden toegevoegd.
Dat was niet normaal zodat men in het zevende jaar van het nieuwe Joodse
jaar (Tishri 1) een sprong maakte van 24 augustus, 460 v. Chr. naar 12
september van het jaar 459 v. Chr. Latere rabbijnen hebben een naam
gegeven aan dit systeem van rekenen: het negentienjarige huwelijk.
Er is n aanwijzing van een dertiende ingevoegde maand per jaar in de
Schrift. Dat is in het boek Ezechil. Dit aan de hand van de volgende
redenering. Als er rekening gehouden wordt met de beide soorten kalenders
deze van de zon en van de maan - dan moet er regelmatig zo een dertiende
maand ingevoegd worden. Bekijk eens eerst te teksten:
Ezechil 1:1,2: In het dertigste jaar, in de vierde maand, op de vijfde
der maand, toen ik te midden der ballingen aan de rivier de Kebar
was, werd de hemel geopend en zag ik gezichten van Godswege. 2 Op
de vijfde der maand het was het vijfde jaar der ballingschap van
koning Jojakin.
Ezechil 2:7: Maar gij, spreek mijn woorden tot hen, of zij horen dan
wel het nalaten, want zij zijn weerspannig.
Ezechil 3:15: Ik kwam bij de ballingen in Tel-Abib, die aan de rivier
de Kebar woonden, en waar zij woonden, bleef ik zeven dagen onder
hen, verbijsterd.
Ezechil 4:1-8: Gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, leg die vr
u en teken daarop een stad, Jeruzalem. 2 En breng haar in staat van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 281

belegering: bouw een schans tegen haar, werp een wal op tegen haar,
sla legerkampen tegen haar op, breng aan alle kanten stormrammen
tegen haar in stelling. 3 En gij, neem u een ijzeren bakplaat en zet
die als een ijzeren muur tussen u en de stad. Richt uw blikken vast op
haar, zodat zij in staat van belegering komt; en beleger haar. Dit zal
voor het huis Israls een teken zijn. 4 En gij, ga op uw linkerzijde
liggen en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israls; naar
het getal der dagen dat gij daarop liggen zult, zult gij hun
ongerechtigheid dragen. 5 En Ik leg u de jaren van hun
ongerechtigheid op, naar het getal der dagen: driehonderd en
negentig dagen. Zo zult gij de ongerechtigheid van het huis Israls
dragen. 6 Als gij dit hebt volbracht, zult gij opnieuw gaan liggen, op
uw rechterzijde; dan zult gij de ongerechtigheid dragen van het huis
van Juda: veertig dagen; voor elk jaar leg Ik u een dag op. 7 Gij zult
uw blikken vast op het belegerde Jeruzalem richten, met ontblote
arm, en ertegen profeteren. 8 En zie, Ik zal touwen om u heen slaan,
zodat gij u niet van de ene op de andere zijde kunt keren, totdat gij
de dagen van uw belegering ten einde hebt gebracht.
Ezechil 8:1: In het zesde jaar, in de zesde maand, op de vijfde der
maand, toen ik in mijn huis zat en de oudsten van Juda vr mij
zaten, viel daar de hand van de Here HERE op mij.
In Ezechil 1:1,2 geeft YaHWeH een visioen van iets weer, over 5de dag
van de vierde maand, in het vijfde jaar van de gevangenschap van Jehoiachin.
In Ezechil 2:7 moet de profeet in de naam van YaHWeH een aanklacht tegen
het volk doen. In Ezechil 3:15 zijn we in 11de dag van de vierde maand van
het vijfde jaar gevangenschap. Daarna gaat Ezechil 4:1-8 van start, de
profeet zal 430 jaar profetisch handelen om het volk op hun overtredingen te
wijzen. De daaropvolgende datum is deze van Ezechil 8:1. Ezechil zit in het
huis op de vijfde dag van de zesde maand van het zesde jaar gevangenschap.
Hij zit op dat moment in zijn huis, zodat zijn profetisch handelen voorbij is. Nu
is er een simpele rekening: van dag 11 van de vierde maand van het vijfde
jaar tot en met dag 5 van de zesde mand van het zesde jaar is = 413 dagen.
Het is 17 dagen minder dan wat men zou verwachten. Dat is volgens de
maandkalender. Maar, met een extra 13de maand hebben we exact 430
dagen en is de profetie vervuld. Bedenk hierbij dat de profeet ineens, voordat
de profetie aanvangt, alle broden voor deze 430 dagen ineens bakt volgens
Ezechil 4:9,10. En bovendien deze kalender vangt aan in de lente en niet in
de herfst zoals men soms zegt. Want de kalender van de feesten moet
kloppen.
De namen van de maanden en het aantal dagen van de maand zijn de
volgende:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 282

Naam van Lengte in een Lengte in een Lengte in een


de maand onvolledig jaar regelmatig jaar volledig jaar
Tishri 30 30 30
Heshvan 29 29 30
Kislev 29 30 30
Tevet 29 29 29
Shevat 30 30 30
Adar I 30 30 30)
Adar II 29 29 29
Nisan 30 30 30
Iyar 29 29 29
Sivan 30 30 30
Tammuz 29 29 29
Av 30 30 30
Elul 29 29 29
Total: 353 of 383 354 of 384 355 of 385
De maand Adar II is er slechts maar in een schrikkeljaar. In een gewoon jaar is
Adar II gewoon de maand Adar. In een regelmatig jaar wisselen de nummers
29 en 30 elkaar af; in een volledig jaar wordt er bij Heshvan n dag
toegevoegd en in een onvolledig jaar wordt er van Kislev n dag afgetrokken.
De vroegst mogelijke Pasen is 22 maart, de laatste 25 april.

Deze tabel geeft weer hoe dat er uit ziet wat betreft de Joodse feesten:

Jaar Aswoensdag - Pasen - Hemelvaart - Pinksteren


2007 21 FEB 8 APR 17 MEI 27 MEI
2008 6 FEB 23 MAR 1 MEI 11 MEI
2009 25 FEB 12 APR 21 MEI 31 MEI
2010 17 FEB 4 APR 13 MEI 23 MEI
2011 9 MAR 24 APR 2 JUN 12 JUN
2012 22 FEB 8 APR 17 MEI 27 MEI
2013 13 FEB 31 MAR 9 MEI 19 MEI
2014 5 MAR 20 APR 29 MEI 8 JUN
2015 18 FEB 5 APR 14 MEI 24 MEI
2016 10 FEB 27 MAR 5 MEI 15 MEI
2017 1 MAR 16 APR 25 MEI 4 JUN
2018 14 FEB 1 APR 10 MEI 20 MEI
2019 6 MAR 21 APR 30 MEI 9 JUN
2020 26 FEB 12 APR 21 MEI 31 MEI
2021 17 FEB 4 APR 13 MEI 23 MEI
2022 2 MAR 17 APR 26 MEI 5 JUN
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 283

2023 22 FEB 9 APR 18 MEI 28 MEI


2024 14 FEB 31 MAR 9 MEI 19 MEI
2025 5 MAR 20 APR 29 MEI 8 JUN

De volgende tabel geeft het Hebreeuwse Nieuwjaar (1 Tishri) in de


gregoriaanse kalender aan voor een aantal jaren. (Als Joods jaar en onze
kalender, 5760 = ons jaar 2000.)

575 21 sep 576 13 sep


9 1998 8 2007
576 11 sep 576 30 sep
0 1999 9 2008
576 30 sep 577 19 sep
1 2000 0 2009
576 18 sep 577 9 sep
2 2001 1 2010
576 7 sep 577 29 sep
3 2002 2 2011
576 27 sep 577 17 sep
De islamitische 4 2003 3 2012 05 kalender, niet
voor onze streken 576 16 sep 577 sep 2013
De 5 2004 04 4 25 sep islamitische
kalender is een 576 okt 2005 577 2014 zuivere
maankalender. Een 6 23 sep 5 14 sep jaar van twaalf
maanmaanden telt 576 2006 577 2015 354 of 355 dagen.
Deze kalender trekt 7 6 zich niets aan van
de loop van de seizoenen. Van jaar
tot jaar beginnen die seizoenen dan ook steeds vroeger. Maar daar hebben ze
geen problemen mee zoals in de Bijbel. Islamieten hebben geen speciale
feesten die gekoppeld zijn aan de oogst van n of ander. In een periode van
33 jaren is men het ganse jaar rond en kan men van vooraf aan opnieuw
beginnen. Het gevolg daarvan is dat de vastenmaand Ramadan dus ook in de
langste dagen van het jaar kan komen te liggen. Voor de hier verblijvende
islamieten is dat onplezierig. Want tijdens de vastenmaand is er een verbod te
eten en te drinken tussen zonsopkomst en zonsondergang. Hoe noordelijker
gelegen, hoe langer tijd de middernachtszon schijnt. Daar kan men geen
ramadan vieren volgens de regels. In Oosterse landen is dat natuurlijk geen
echt probleem.
In een islamitisch kalenderjaar zijn er twaalf maanden van afwisselend
29 of 30 dagen: Muharram (30), Safar (29), Rabi I (30), Rabi II (29), Jumada I
(30), Jumada II (29), Rajab (30), Shaban (29), Ramadan (30), Shawwal (29),
Dhu am-Qada (30), Dhu am-Hijja (29 of 30).
Romeinen, vaders van onze kalendermaanden
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 284

Onze kalender is, grotendeels afgeleid van de Romeinse. Het originele


Romeinse kalenderjaar begon vroeger op 20 maart en telde 304 dagen,
verdeeld over 10 maanden. Later werden daar nog twee maanden (Januarius
(29) en Februarius (28)) aan toegevoegd en is het begin van het kalenderjaar
verschoven naar januari. De Romeinen begonnen hun jaar in de lente. Een jaar
was verdeeld in twaalf maanden en u zult merken dat de namen ervan ons
bekend in de oren klinken. We hebben; Martius (31 dagen), Aprilis (29), Maius
(31), Junius (29), Quintilis (31), Sextilis (29), September (29), October (31),
November (29), December (29), Januarius (29) en Februarius (28). Om het
andere jaar werd een extramaand van 22 of 23 dagen ingelast. Februarius
moest vijf dagen afstaan aan de mensis intercalaris en zo een extramaand
telde dan 27 of 28 dagen. In het Romeinse rijk van toen het instellen van extra
maanden toevertrouwd aan de pontifex, maar die man was vaak niet
ongevoelig voor steekpenningen. Kalendae, de eerste dag van de maand
(ons woord kalender komt ervan), was bijvoorbeeld de dag waarop rente
moest worden betaald. De woekeraars hadden dus liefst een extra korte
maand.
Profetisch jaar, Bijbels waar of niet?
Wat moeten we geloven van het verhaal dat er in de Schrift ook sprake
is van profetische jaren van 360 dagen? Als het waar is in n tekst moet het
dan ook in andere teksten van toepassing zijn? Twee vragen waar we in het
volgende, na nog enkele andere aantekeningen, wat moeten over zeggen.
Maar we geven nog eens de tabel van het hoofdstuk acht en wat we schreven
in verband met de zeventig jaarweken. De redenering dat er in de vloed een
kalender van 360 dagen gebruikt is = n jaar, klopt niet. Men verwijst naar
Genesis 7:24 en 8:3,4 waar 150 dagen = 5 maanden. Daarom deze tabel voor
een tweede maal.

DATUM vanaf
de ouderdom GEBEURTENIS BRONTEKST
van Noah
God gebied Noah een ark te bouwen,
Jaar 480. Genesis 6:14-21.
om later dieren in te verzamelen.
Jaar 600: 10de
Noah moet de ark vullen met dieren.
van de 2de Genesis 7:4.
De vloed zal beginnen in 7 dagen.
maand.
Jaar 600: 17de
Waterdiepten gaan open. De regens
van de 2de Genesis 7:4
beginnen te stromen. Ze vallen voor
maand. en10,11.
veertig dagen en veertig nachten.
Jaar 600: 27st De regen stopt. Genesis 7:12.
van de 3de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 285

maand.
Jaar 600: 17de
De aarde staat onder water voor 150
van de
dagen. De ark komt tot rust op de Genesis 7:24 en
7demaand.
bergen van Ararat en de wateren 8:3,4.
beginnen te zakken.
De wateren trekken terug tot deze
Jaar 600: 1st van
datum. Toppen der bergen worden Genesis 8:5.
de 10de maand.
zichtbaar.
Jaar 600: 11de
Noach zend een raaf uit en blijft nog
van de 11de Genesis 8:6,7.
40 dagen in de ark.
maand.
Jaar 600: 18de
Noach zend een duif uit die
van de 11de Genesis 8:8,9.
terugkeert.
maand.
Jaar 600: 25st
Noach zend opnieuw de duif uit die
van Genesis 8:10,11.
terugkeert met een tak in de bek.
de 11de maand.
Jaar 600: 2st van Noach zend een derde maal de duif uit
Genesis 8:12.
12de maand. die niet terugkeert.
Jaar 601: 1st van De aarde is bijna gedroogd. Noah
Genesis 8:13.
de 1st maand. opent de ark.
Jaar 601: 27st
De aarde is droog en men verlaat de
van de 2de Genesis 8:14-19.
ark.
maand.

Het zogenaamde n dag = n jaar schema dat in bepaalde kringen in


verband met voorspellingen gebruikt wordt, moeten we omwille van de
belangrijkheid nader onderzoeken. Willen we dat aantonen met de Schrift in
de hand, dan zijn dit de Bijbelteksten die het moeten bewijzen. Grotendeels is
die zaak gebaseerd op tw Scriftuurplaatsen: Numeri 14:34 en Ezechil 4:4-
6.

Dit is de eerste tekst, Num.14:34 SV77: Naar het getal der dagen,
in welke gij dat land verspied hebt, veertig dagen, elke dag voor elk
jaar, zult gij uw ongerechtigheden dragen, veertig jaren, en gij zult
gewaar worden Mijn afbreken. En dit zijn de varianten erop. Ps.95:10
SV77 heeft daar een reactie op: Veertig jaren heb Ik verdriet gehad aan
dit geslacht, en heb gezegd: Zij zijn een volk, dwalende van hart, en
zij kennen Mijn wegen niet. En ook Heb.3:17 SV77: Over wie nu is Hij
vertoornd geweest, veertig jaren? Was het niet over degenen, die
gezondigd hadden, wier lichamen gevallen zijn in de woestijn?
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 286

Wat leert Num.14:34 in wezenlijkheid? Die Scriftuurplaats staat in


verband met de veertig dagen dat de verspieders van Isral in Kanan waren.
Bij hun terugkeer komt het volk in opstand tegen God: ze zeggen, in Egypte
was het beter. Daarop geeft God ze een straf en zegt dat ze voor elke dag die
de verspieders weg waren, ze een jaar in de wildernis zullen vertoeven. Het
profetische deel van deze profetie is dus het laatste. Meestal kijkt men
daarover! Zodoende zou volgens die regel van het dag = jaar beginsel die
veertig jaren in dagen moeten gerekend worden en dan als jaren
vermenigvuldigd. Dan zou de straf 14.400 jaren zijn. Dat is niet
geschiedkundig, want de Joden waren wel degelijk 40 jaren in de woestijn.
Numeri spreekt van een voldongen feit. Dat geeft ons niet de minste reden om
dit als een Bijbelbeginsel te bezien van waaruit alle andere Bijbelse
tijdsprofetien moeten verklaard worden. Allen die dit gebruiken om van een
profetisch jaar te spreken komen bedrogen uit: HIER WORDEN GEEN
MAANDEN VAN 30 DAGEN BESPROKEN.

Dit is de tweede tekst, Ezech.4:4-6 SV77: Daarna moet je op je


linkerzij gaan liggen en die de schuld van het volk van Isral laten
dragen alle dagen dat je op je zij ligt, zul je hun schuld dragen.
Driehonderdnegentig dagen lang geef ik je die last te dragen, n
dag voor elk jaar dat het volk van Isral schuldig is geweest.
Wanneer je die dagen hebt volgemaakt, ga je vervolgens op je
rechterzij liggen om de schuld van het volk van Juda te dragen,
veertig dagen lang: n dag voor elk jaar geef ik je die last te
dragen. Dit is het verhaal van een profetische handeling Wat is dat? Hier
staan enkele symbolische handelingen: Hosea 1:3 / Jes.20:1-6 / Jer.27:2 / 32:6-
36. Ahijah moet een kleed in twaalf stukken scheuren wat de afbeelding is dat
het rijk Isral in 12 stukken zal verscheurd worden (1 Kon.11:29,30). Jeremia
moet met een kleed dingen doen die betekenen dat Isral een vuile natie is, in
bezoedelde toestand tegenover God (Jer.13:1-11). Zijn bezoek aan de
pottenbakker moet de voorstelling zijn dat God met Zijn werk doet wat Hij wil.
Want Hij is soeverein in wat Hij doet en ziet niet naar de mens (Jer.18:1-10).
Jeremiah moet een kruik breken om te tonen wat God met Isral zal doen
(Jer.19:1-14). Ezechil slaapt 390 dagen op zijn ene zijde en 40 dagen op de
andere als beeld van de straf die God over het volk zal brengen (Ezech.4:1-
11).

Ezechil moest meerdere dingen doen (profetische handelingen noemt


men dat):
Loopt rond met ontblote arm (Ezech.3:7). Als iemand die op oorlogspad
is.
390 dagen lang op zijn linkerzij liggen voor de schuld van Isral op zich
moest nemen, daarna 40 dagen op zijn rechterzij, om de schuld van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 287

Juda te dragen, waarbij hij per dag een maaltijd van 20 shekels brood,
ongeveer 200 gram mocht eten, gekookt op een vuur van uitwerpselen.
Drinken mocht hij 1/6 hin, dat is ongeveer 1 liter (zie Ezech.4)
Hij moest zijn hoofd en baard kaalscheren (zie Ezech.5:1) vanwege de
verontreiniging van het Heiligdom (zie Ezech.5:11)
Teken voor het opstandige volk in Ezech.12
Hij mocht geen verdriet tonen over de dood van zijn vrouw (zie
Ezech.24:16)

Wat wil Ezech.4:4-6 dan wel zeggen? Laat ons ook dat nader bezien. Dan
zal men als eerste punt moeten aannemen dat hier geen sprake is van een
profetie maar van een symbolische handeling van Ezechil. Als profetische
handeling moest de profeet veertig dagen op n zijde liggen en 390 dagen
op een andere zijde. Die dagen waren symbolisch de voorstelling van een straf
die Isral al had uitgemaakt en een andere die over Juda nog komt. Het
is dus gedeeltelijk een handeling die plaatsvond nadat de straf al
grotendeels ten einde was. Wanneer we het gaan narekenen spreekt dit
NIET van profetische jaren van als beginsel van 360 jaardagen. Maar het gaat
om werkelijke jaren van 365 dagen. Indien dat zou toegepast worden op alle
straffen die Isral gehad heeft door God dan zou de 70jarige dienstbaarheid
aan Babylon als 70 x 360 = 25.200 jaren moeten gerekend worden wat absurd
is. Over voorspellingen die gn straf bespreken vinden we in de Scrift nog
minder gezegd: namelijk niets. Op zulke wankele basis is die leer dan
gebaseerd.

Dit is n van de uitleggingen die gegeven worden bij die teksten. De


pijn en het lijden die de profeet doorstond tijdens de 390 (351 jaar van de
koningen plus 39 jaar van Elis periode) dagen van vast gekluisterd zijn
zouden verzoening brengen voor de zonden van het volk is van de wortel
vergeven Zie Ex. 34: 7 Voor het 2 stammen rijk 40 dagen voor 40 jaar
zondigen (Manasse (22 jr), Ammon, Yehoyakim en Zidkiyahu). Dr. A.
Dirkzwager schrijft in zijn, De profetie over de jaarweken in Dan 9 - deel 2
(Was het God Zelf?) dit over Danil 12: 11-12: Van de tijd, halverwege het
laatste zevental, waarop het offeren gestaakt wordt, is het 1290 dagen tot het
moment waarop Isral afvalt van de antichrist en de vrijheid herwint.
Niettemin moet men tot 1335 dagen wachten eer alles opgelost is door de
terugkomst van Christus.
Overigens moeten we, als we 1290 en 1335 dagen willen vergelijken met 3
jaar bedenken, dat in de eindtijd de tijden wat anders kunnen lopen dan in
onze tijd. (wij onderlijnen, artikel uit de Studiebijbel.) Dat wil voor mij zeggen,
dat men er alles aan doet om een jaar van 360 dagen te creren en dit dan als
regel aan zijn laars lapt om de laatste drie en een half jaar uit te leggen.
Dergelijke zaken maken op mij weinig indruk.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 288

Philip B. Brown schreef nog een andere uitleg neer over de dagen van
Danil 12 in Problems with the Pre-Tribulation Rapture (op
www.newwine.org ) Er staat onder andere dit: 9 The rapture is not directly
mentioned in Daniel 12. However, those who are alive at the rapture are
those who will have waited for and reached the end of the 1,335 days.
Blessed is the one who waits for and reaches the end of the 1,335 days
(Daniel 12:12). Therefore, the resurrection precedes the rapture (1st
Thessalonians 4:16). En wat vereder; Earlier, from our study of Daniel 12,
we learned that the resurrection occurs 1290 days after the abomination.
Then the rapture is 45 days after that. The resurrection is the last day
before the millennium. So 1290 days after the abomination is the last day
before the millennium.
Margaret Odell schreef een zeer degelijk commentaar op het boek
Ezechil (The Smyth & Helwys Bible commentary, 2005). Ze heeft
enekel zeer goede aantekeningen bij de symboliek. We citeren uit dat
commentaar bij Ezechil 4 (onze hoofdletters).

Tekenen en Geloof

In Ezech.4:4, voert Ezechil een handeling uit die een teken wordt
genoemd voor het huis van Isral. In twee andere verhalen, zijn acties
van hem als de aanwijzing dat de profeet zelf als een teken is (Ezechil
12:1-16 / 24:15-24). Terwijl twee verschillende woorden worden gebruikt,
<ot in 4:3 en mopt in de hoofdstukken 12 en 24, zijn de woorden
synoniem en vaak weergegeven als een paar, zoals in de tekenen en
wonderen die Mozes heeft uitgevoerd in Egypte. In feite zijn de termen
het meest intensief gebruikt in de verhalen van de Exodus (Ex.7:3 /
8:19 / 10:1,2 / Num.14:11,17,20 / Deut.4:34 / 6:22 / 7:19 / 11:2,3 / 26:8 /
29:2 / 34:11 / Jozua 24:17 / Ps.78:43).

Recente trends in de interpretatie van symbolische handelingen als


communicatieve en retorische gebeurtenissen hebben de neiging om
het kenniselement van de tekenen te benadrukken: ze zijn bedoeld als
aanzet tot een nieuw begrip van een bepaalde gebeurtenis. Hoewel
dergelijke interpretaties impliceren dat de tekenen transparant en
begrijpelijk zijn, is dat helemaal niet het geval in de literatuur van het
Oude Testament. In de meeste gevallen, verkrijgt een teken zijn
betekenis door middel van een willekeurige aanwijzing van het teken,
meestal door Yahweh. De lichten in het hemel dienen als tekenen
(Gen.1:14), de regenboog is een teken (Gen.9:12,13); besnijdenis is een
teken (Gen.17:11); sabbatten zijn tekenen (Ex.31:13 / Ezech.20:12).
Evenzo, als profeten tekenen geven, kunnen ze natuurlijke of historische
gebeurtenissen aangeven en die tekenen zullen dienen als een
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 289

profetisch bevestigen (2 Kon.19:21 (Jes.37:30) / 2 Kon 20:8,9 (Jes.38:7) /


Jes.7:11,14 / 38:22 / 44:25 / 66:19). Dergelijke tekenen kunnen ook
bovennatuurlijke of wonderbaarlijke gebeurtenissen zijn, zoals de
tekenen door Yahweh aan Mozes gegeven om te bevestigen dat hij is
gestuurd door Yahweh (Ex 3:12 / 4:1-9,17,28,30). In veel gevallen is het
teken alleen in de toekomst bevestigd.

Als een teken verschijnt of wordt uitgevoerd, is de nodige respons geen


daad van onderkennen, maar een daad van geloof. Dat is, om een teken
te begrijpen, moet men geloven dat het de betekenis heeft die eraan
wordt toegeschreven. Inderdaad, de koppeling van mijn tekenenen
mijn heerlijkheid in Num.14:17, 20, wijzen erop dat het om tekenen
gaat als afkomstig van Yahweh. Maar nogmaals, tekenen vereist geloof
in om te kunnen worden waargenomen. Het eerste teken van Yahweh
aan Mozes is weinig meer dan een belofte: Toen zeide Hij: Ik ben
immers met u! En dit zal u het teken zijn, dat Ik u gezonden heb:
wanneer gij het volk uit Egypte hebt geleid, zult gij God dienen op deze
berg. (Ex.3:12). En toen Mozes de tekenen uitvoerde voor de kinderen
van Isral, was de juiste reactie deze van geloof in de God die hem
gestuurd had (Exodus 4:1,5,8,9,31). De tekenen leiden niet altijd tot een
dergelijke overtuiging. In Num.14:11, bijvoorbeeld, klaagt de HEERE dat
de mensen weigeren te geloven, zelfs al hebben ze de tekenen gezien.

Sinds tekenen de activiteit van Yahweh vermelden en het geloof ervoor


vereisen moeten ze als zodanig worden opgevat, ze zijn niet zo maar
doorzichtig. Wat maakt de geboorte van een kind (Jes.7:14) over zo een
realistisch lange periode of het herstel van de invasie (2 Kon.19:29) tot
een openbaarmaking van de realiteit van het werk van Yahweh en de
overtuiging dat het zo is.

Fasen van deze symbolische daad. Als de huizen van Isral en Juda
dezelfde entiteit vertegenwoordigen, zijn de twee fasen van deze
symbolische daad, van het liggen aan de linkerkant voor 390 dagen en
aan de rechterkant voor 40, geen sancties opgelegd op twee
verschillende koninkrijken, maar is dit in n beweging de geschiedenis
van Isral, vanaf het begin van zijn overtreding tot aan het einde, van de
ballingschap. Het eerste deel van de handeling, dat 390 dagen duurt, is
de lange geschiedenis van de schuld van Isral. Het cijfer van 390 dagen
voor 390 jaar zou erop wijzen dat de schuld van Isral begon in 982,
ongeveer aan het begin van de monarchie. Dit is consequent met de
karakterisering door Ezechil van de geschiedenis van Isral als EEN
LANGE REEKS VAN OPSTANDEN (zie Ezechil hoofdstukken 16,20,23).
Het tweede deel van de handeling, dat duurt 40 dagen, betekent Juda's
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 290

straf voor deze lange opeenhoping van schuld. Het cijfer van 40
dagen/40 jaar kunnen Ezechils gedachten reflecteren dat de
ballingschap een tweede wildernis-ervaring is, die zal duren voor een
hele generatie (20:33-39 / vergelijk Num.14).

Wat betekent het om te zeggen dat Ezechil de schuld / straf draagt?


Verschillende interpretaties zijn mogelijk. Als een individu wordt
gedwongen om haar eigen schuldgevoel te dragen, dan lijdt zij alleen
aan de gevolgen, of draagt de straf. Echter, aangezien schuld kan
worden gedragen door anderen, kan de uitdrukking van dit dragen de
zin van vergeving of plaatsvervangende lijden hebben. BIJVOORBEELD,
EEN OUDE FORMULE VOOR YAHWEH'S VRIENDELIJKHEID VERKLAART
DAT YAHWEH DE SCHULD VAN DE MENSEN DRAAGT: de NRSV vertaalt
deze uitdrukking als vergeven (Ex.34:7 / zie Num.14:18). Vanuit het
perspectief van het individu, is de schuld inderdaad vergeven. Echter,
goddelijke verdraagzaamheid wil niet zeggen: goddelijk vergeten. Het
hart van deze uitdrukking is de overtuiging dat Yahweh verkiest, de last
van het individu op te nemen. Een soortgelijke logica ligt aan de
grondslag aan de rituelen van schuldoverdracht. In de rituelen van
verzoening, kan bijvoorbeeld een individu of de gemeenschap zonde
overgeven aan een offer, dat de priesters vervolgens eten. Omdat de
priesters in een staat van zuiverheid zijn, zal hun gebruik van het offer
het effect van de zonde te niet doen (Lev.10:17). In een andere ritus, is
de gemeenschappelijke zonde overgebracht naar een zondebok, die
vervolgens in de woestijn wordt gestuurd (Lev.16:22). Door haar schuld
zo uit te bannen, is de gemeenschap gespaard van de straf.

Maar terug naar Ezechil. Er staat dus in Ezechil 4: voor elke dag
n jaar en voor elk jaar leg Ik u een dag op. Maar we moeten ons
niet vergalopperen aan gewaagde verklaringen waar er profetisch gesproken
wordt. Nog enkele opmerkingen. Wil dit zeggen dat in alle voorspellingen die
God geeft er een dag als een jaar moet gerekend worden? Want het zou dan
natuurlijk in meerdere gevallen moeten terug te vinden zijn en niet in een
aantal profetische uitspraken waar we het graag zouden in vinden. Laat ons
die basis toepassen van n dag = n jaar en zien hoe absurd dat is. Het
eerste voorbeeld is Joh.2:19 en daar lezen we: Jezus antwoordde en zeide
tot hen: Breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem doen
herrijzen. Sprak Christus hier een profetie uit? Jazeker! Maar als de n dag
= n jaar teorie juist is, zou men dan niet moeten lezen dat Christus na drie
jaren uit de doden is opgestaan. Waren het maanjaren (= 354 dagen) of
zonnejaren (= 365 dagen) of de hypothetische profetische jaren (= 360
dagen)? Indien Christus drie jaar in het graf was is Hij dan geen valse Messias
(Mat.12:38-40)?
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 291

Een ander onrealistisch voorbeeld zou Genesis 15:12-16 kunnen zijn.


Daar voorzei God dat de nakomelingen van de aartsvader Abraham 400 jaren
in een vreemd land verdrukt zouden worden. Volgens het jaarbeginsel van
deze leer (n dag = n jaar), gezien het hier om een profetie gaat, zouden
het echter 144.000 jaren worden, want dat is de som van 400 x 360. Als
laatste voorbeeld de zeventig-jarige dienstbaarheid van Jeruzalem aan
Babylon (Jer.25:9-11). Gerekend volgens die leer dat n dag = n jaar zou
het 25.200 jaren zijn. U ziet hoe onwaarschijnlijk zulk een leer is!

Hoe men die jaren moet berekenen weet ik momenteel zelf niet zo goed.
Maar het heeft in elk geval te maken met afvalligheid. Dit argument is dan als
volgt in te schatten. Ahia de profeet moest van God aan Jerobeam het
volgende bekend maken volgens 1 Kon.11 SV77: En hij zeide tot
Jerbeam: Neem u tien stukken; want alzo zegt de HEERE, de God
Israls: Zie, Ik zal het koninkrijk van de hand van Slomo scheuren,
en u tien stammen geven. Na de verdeling van het koninkrijk Isral in Juda
(de 2 stammen) en Isral (de 10 stammen) gaat het van kwaad tot erger.
Salomo (die 40 jaren regeerde) heeft ook Juda toegelaten de goden van de
heidenen te vereren.
1 Kon.11:33 SV77: omdat hij Mij heeft verlaten, en zich
neergebogen heeft voor Astarte, de godin der Sidonirs, voor
Kemos, de god van Moab, en voor Milkom, de god der
Ammonieten, en niet in mijn wegen gewandeld heeft en niet
gedaan heeft wat recht is in mijn ogen: mijn inzettingen en mijn
verordeningen, zoals zijn vader David.
2 Kon.23:13 SV77: De hoogten ten oosten van Jeruzalem, ten
zuiden van de berg der Verwoesting, welke Salomo, de koning
van Isral, gebouwd had voor Astoret, de gruwel der Sidonirs,
voor Kemos, de gruwel van Moab, en voor Milkom, de afschuw
der Ammonieten, ook die verontreinigde de koning.
Men heeft ook getracht het bewijs van dag = jaar beginsel te vinden in
Dan.9:24-27. In die Scriftuur is een speciaal woord gebruikt shabua.
Volgens Gesenius, een Hebreeuws lexicograaf, wil dit woord zeggen een
zeventallig nummer, een heptade of een hebdomades. Shabua
kan dus betrekking hebben op zowel een periode van zeven dagen, of zeven
jaren of zeven tijdperken. Soms nu, zoals in Dan.10:2,3 is er duidelijk sprake
over een shabua van dagen, maar het merendeel van die verwijzingen
heeft betrekking op jaren. Zo is het ook in Dan.9:24-27 waar de 70 shabua
in feite 70 x 7 = 490 jaren zijn. Zie ook nog naar Gen.29:10 en Ezech.45:21.
Men ziet dus dat het dag = jaar beginsel geen steun heeft bij het gebruik van
shabua. Het zegt alleen dat iets waarover sprake is zevendelig is.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 292

Indien dat beginsel zou aangenomen worden in bespreking van andere


Bijbelprofetien dan zou 1 dag = 7 jaren zijn.
Jesaja 7:8 SV77: Maar Damaskus zal het hoofd van Syri zijn, en
Rezin het hoofd van Damaskus; en binnen nog vijf en zestig
jaren zal Efram verbroken worden, dat het geen volk is. Is dat
profetisch? Ja! Maar niet te berekenen als: 65 x 360 = 23.400 letterlijke
jaren.
Jesaja 16:14 SV77: Maar nu spreekt de HEERE, zeggende: Binnen
drie jaren (als de jaren van een huurling), dan zal de eer van
Moab verachtelijk gemaakt worden, met al die grote menigte;
en het overblijfsel zal klein, weinig, onmachtig wezen. Is dat
profetisch? Ja! Maar niet te berekenen als: 3 x 360 = 1.080 letterlijke
jaren.
Jesaja 23:17 SV77: Want het zal geschieden ten einde van
zeventig jaren, dat de HEERE Tyrus zal bezoeken, en dat zij
weerkeren zal tot haar hoerenloon, en zij zal hoererij bedrijven
met alle koninkrijken der aarde, die op de aardbodem zijn. Is
dat profetisch? Ja! Maar niet te berekenen als: 70 x 360 = 25.200
letterlijke jaren.

Jeremia 29:1 SV770: Want zo zegt de HEERE: Voorzeker, als


zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik u bezoeken, en
Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u terugbrengende tot
deze plaats. Is dat profetisch? Ja! Maar niet te berekenen als: 70 x
360 = 25.200 letterlijke jaren. Je hoort Gods straf: zeventig jaar. Reken
dat eens aan de leer van 360 dagen = 1 jaar en een gewoon
astronomisch jaar van 365 dagen. (We laten de schrikkeljaren gewoon
vallen voor het gemak van berekenen.)

We krijgen dan 365,24 (een zonnejaar) X 70 = 25.566,8 dagen

Of aan het mysterieuze profetisch jaar gerekend 360,00 X 70 = 25.200


dagen

Zodat we als slotsom krijgen 25.566,8 dagen - 25.200 dagen = 366,8


dagen. Zo is dan een vol astronomisch jaar foetsie. Men heeft dan
eigenlijk ongeveer 69 jaar voor Gods profetie. Dat kan niet, want dan
moeten we ook onze geschiedenisboelken herschrijven. Die hebben het
namelijk over 70 astronomische jaren die Isral als straf onderging. Of
men moet het symbolisch zien als een heilig getal 7 x een heilig getal 10
= 70, het symbool van de volle straf van God.
Mattheus 20:18,19 SV77: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en de
Zoon des mensen zal aan de overpriesters en Schriftgeleerden
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 293

overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen;


En zij zullen Hem aan de heidenen overleveren, om Hem te
bespotten en te geselen, en te kruisigen; en ten derden dage
zal Hij weer opstaan. Is dat profetisch? Ja! Maar niet te berekenen
als: 3 x 360 = 1.080 letterlijke jaren.
De leer van de n dag = n jaar in Bijbelse profetie heeft dus
samengevat de volgende zwakheden. De wankele basis van die uitleg is deze:
1. Vanuit het beginsel dat men wil aanhouden van n dag = n jaar
vergeet men het belangrijkste, dat is namelijk de betekenis van de
begrippen. Zowel in Ezechil 4 als in Numeri is; n dag = n dag en
n jaar = n jaar. Een dag is niet het symbool van een jaar en ook niet
omgekeerd. Zo moeten we het beginsel dat men vooropzet ook niet
zoeken in het gedeelte van Danil 9. Het gaat hier over weken en dat
met een speciaal woord shabua. Dat wijst naar een periode van
zevens. Dan moet men trachten uit te zoeken; dagen of weken of
maanden of jaren! Zijn het jaren, dan mag men niet grijpen naar een
shabua van jaren = 360 dagen. Maar in Danil 9 zijn de zevens een
symbool van volledigheid. Zie de uitleg hierover in hoofdstuk acht.

2. Het beginsel van n dag = n jaar is in zichzelf niet consequent. Want


de profetie moet letterlijk gelezen worden terwijl men er alles aan doet
van n jaar een periode van 360 dagen te maken. Een shabua is
geen geheime code voor iets dat 360 dagen moet inhouden. Dat kent de
Bijbel niet als maatstaf van een jaarberekening.

3. Het startpunt van de zeventig jaarweken is: van het uitvaardigen


van het decreet om Jeruzalem te bouwen (Dan 9:25). Maar die
datum is voor allen die geloven in een 360 dagen = n jaar beginsel
niet houdbaar. De data 457 of 445 (444) v. Chr. zijn uitgesloten. Slechts
536 (535) v. Chr. geeft de Bijbel en de geschiedenis alle eer en maakt
geen rare sprongen met de kalender. Er is geen enkele goede reden te
twijfelen aan die start. Het is de belangrijkste datum, in alles wat men er
mag over denken.

4. De profetie van Danil geeft geen enkele aanwijzing dat er een breuk is
te verwachten tussen de 69st en 70st week van jaren. Alles wijst erop
dat die voorspelling van de engel, verwijst naar DE EERSTE KOMST EN
NIET NAAR DE WEDERKOMST VOOR EEN TWEEDE MAAL. Dat is een
veilige menselijke uitleg van die profetie, je hoeft er geen goddelijke
uitstel ergens in te voeren.

5. In de zeventigste week plaats Jezus een periode van gruwel der


verwoesting met de vernietiging van Jeruzalem. Maar dat was in het
jaar zeventig n. Chr. (Mat.24:15 / Lucas 21:20). Dispensationalisten
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 294

zeggen dat het over een tempel gaat van latere datum, nog altijd een
toekomstig bouwwerk. Dat klopt dan niet meer met de profetie want
Mat.24:15 spreekt van de toen bestaande tempel, deze die men heeft
gebouwd in de periode van de 70 jaarweken. Over een nieuwe tempel n
de verneitiging in 70 na Chr. is geen sprake.

6. De gedachte dat God profetisch zijn heilsverwachting met de Joden stopt


voor een periode van 2.000 jaar (of meer) wordt ons niet opgedrongen
door een onweerlegbaar bewijs. Maar wel door een zekere
gedachte dat God zijn beloften aan Isral niet zou nagekomen zijn tijdens
de eerste komst van Christus. Daar staat ook nog achter dat men in die
kringen zegt dat het koninkrijk niet is ingesteld met de eerste komst.
Maar dat de kerk en het koninkrijk in het NT hetzelfde zijn dat is duidelijk
in bijvoorbeeld Col.1:13-20 en Eph.1:18-23

7. Er is geen enkele reden van deze veronderstelling uit te gaan; dat


wanneer de Joden de eerste maal falen in het aannemen van Jezus als de
Messias, dat ze na tweeduizend jaar er wel toe bereid zijn Jezus als
dusdanig aan te nemen. Maar zeggen dispensationalisten; er sterven in
de grote verdrukking van die toekomstige dagen, toch ook nog meer dan
twee-derden van alle Joden. In Danil zelf is daar geen reden voor te
vinden. Ook niet in de rest van de Scrift of in het boek Openbaring.

8. Bij een volgeling van Charles Taze Russell, lezen we het volgende om de
profetische kalender te verklaren: 12 maanmaanden (plusminus 354,367
dagen) + n zonnejaar (365,24) gedeeld door twee is 359,804 dagen,
bijna 360 dagen. Ook dat is een uitleg die geen Bijbelse uitleg is maar
een spel met cijfers die toevallig in de buurt komt van de 360.
9. Is het niet zo dat ook Jezus dat getal van 7 x 70 (490 in totaal) eens in
symbolische zin gebruikt? Dit is de tekst uit Mattheus 18: 21 Toen
kwam Petrus bij Hem en zeide: Here, hoeveel maal zal mijn
broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? 22 Tot
zevenmaal toe? Jezus zeide tot hem: Ik zeg u, niet tot zevenmaal
toe, maar tot zeventig maal zevenmaal. Dit laat geen letterlijke
uitleg toe, veronderstel eens dat je letterlijk 490 maal vergeeft, moet het
dan nog niet een volgende keer?
10. Sommigen leren dat een Egyptisch kalenderjaar bestond uit 12
maanden van 30 dagen. Anderen zeggen echter dat de kalender met
365 dagen in gebruik was vanaf 4.000 v. Chr. Nog anderen zeggen dat de
invoering van een eerste Egyptische kalender in 4.236 v. Chr. plaats had.
Op zijn minst vanaf 1.500 v. Chr. werd n kalender gebruikt van 365
dagen. Dat jaar had 12 maanden van 30 dagen: Toth, Paophi, Athyr,
Choiakh, Tybi, Mecheir, Phamenoth, Pharmuti, Pachon, Payni, Epiphi,
Mesore. Om het jaar vol te maken werden nog vijf extra dagen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 295

aangevuld. Die dagen werden beschouwd als de geboortedagen van;


Osiris, Isis, Seth, Nephthys, Horus. De maanden hoefden in Egyptische
feeling niet gelijk te lopen met de maanfasen. Het jaar verdeelde men
in nog drie seizoenen gegroepeerd als vier maanden. Vanaf de maand
Toth zijn het; het zaaiseizoen of overstromingsseizoen (Akhet), het
groeiseizoen (Pert) en het oogstseizoen (Shemu). De Epyptenaren waren
goede astronomen.Toen wist men al dat de periode tussen twee
opeenvolgende heliacale opkomsten van de ster Sirius ongeveer 365,25
dagen telde. En men wist dus ook dat het kalenderjaar, een kwart dag te
kort was voor het correct volgen van die jaarlijkse overstromingen.
(Helicale = siderische dag (eng. sidereal day) = Is het tijdverschil tussen
twee opeenvolgende meridiaanpassages van een bepaalde ster. Dit is de
werkelijke rotatieperiode van de aarde en bedraagt momenteel
23h56m04,1s. Wordt ook wel sterrendag genoemd.)

De Scrift geeft meerdere malen aan dat de begrippen jaar en dag


(zowel in het enkelvoud als het meervoud) verwisselbaar zijn. Dit zijn enkele
van die teksten:
In Genesis 5:3-5 SV77: En Adam leefde honderd dertig jaren, en gewon
een zoon naar zijn gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en noemde zijn
naam Seth. En Adams dagen, nadat hij Seth gewonnen had, zijn
geweest achthonderd jaren; en hij gewon zonen en dochters. Zo
waren al de dagen van Adam, die hij leefde, negenhonderd jaren, en
dertig jaren; en hij stierf.
Deuteronomium 32:7 SV77: Gedenk aan de dagen van ouds; merk op
de jaren van elk geslacht; vraag uw vader, die zal het u bekend
maken, uw ouden, en zij zullen het u zeggen.
Psalm 77:6 SV77: Ik overdacht de dagen van ouds, de jaren der
eeuwen.
Psalm 90:9,10 SV77: Want al onze dagen gaan heen door Uw
verbolgenheid; wij brengen onze jaren door als een gedachte.
Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of, zo wij
zeer sterk zijn, tachtig jaren; en het uitnemendste van die is moeite
en verdriet; want het wordt snel afgesneden, en wij vliegen
daarheen.
Job 10:5 SV77: Zijn Uw dagen als de dagen van een mens? Zijn Uw
jaren als de dagen van een man?
Job 15:20 SV77: Te allen dage doet de goddeloze zichzelf weedom
aan; en weinige jaren in getal zijn voor de tiran weggelegd.
Job 36:11 SV77: Indien zij horen, en Hem dienen, zo zullen zij hun
dagen eindigen in het goede, en hun jaren in liefelijkheden.
Maar al deze teksten hebben niets met profetie te maken zodat we ze ook niet
kunnen of mogen gebruiken in een berekening van profetie.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 296

En dan nu de teksten!

Omdat er nogal slordig omgesprongen wordt met tijdsprofetie onder de


dispensationalisten moeten we ook eerst naar Danil 12:1,2,7,11-13 kijken om
iets te illustreren. Er staat dit: 1 Te dien tijde zal Michal opstaan, de
grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd
van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken
bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen: al
wie in het boek geschreven wordt bevonden. 2 Velen van hen die
slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, dezen tot eeuwig leven
en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. () 7 Toen hoorde ik
de man die met linnen klederen bekleed was en zich boven het water
van de rivier bevond, zweren bij Hem die eeuwig leeft, terwijl hij zijn
rechter- en zijn linkerhand naar de hemel hief: Een tijd, tijden en een
halve tijd; en wanneer er een einde komt aan het verbrijzelen van de
macht van het heilige volk, dan zullen al deze dingen voleindigd zijn.
() 11 En van de tijd af dat het dagelijks offer wordt gestaakt en een
gruwel wordt opgericht, die verwoesting brengt, zijn het duizend
tweehonderd en negentig dagen; 12 welzalig hij die blijft verwachten
en duizend driehonderd vijf-endertig dagen bereikt. 13 Maar gij, ga
het einde tegen, en gij zult rusten en opstaan tot uw bestemming aan
het einde der dagen.

Wat leert de dispensatieleer hier? Het is al duidelijk dat er iets niet klopt
met de uitleg van dit gedeelte met het slot van Danil 9:27. Want zegt men
niet: het gaat daar om jaren van 360 dagen zogenaamde profetische jaren.
Maar hier in hoofdstuk 12 komen we eens 1260 dagen tegen, 1290 en 1335.
Bekijk eens de volgende tabel.

1260 dagen (vers 7) = een tijd, tijden en een halve tijd

1290 dagen (vers 11)

1335 dagen (vers 12)

Ik lees bij een dispensationalist: Profetische jaren zijn jaren van 360
dagen. Men moet ze voor berekeningen omrekenen naar dagen. De 70
jaarweken, of 490 profetische jaren, zijn dan eigenlijk 176.400 dagen,
opgesplitst in 173.880 dagen (69 jaarweken, tot aan de kruisdood) + 2.520
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 297

dagen (70ste jaarweek). Goede reden hiervoor is dat er PRECIES 1260 dagen
geteld worden (Op 11:3) voor 42 maanden (Op 11:2; 13:5) en voor een tijd,
tijden en een halve tijd (Dn 7:25; 9:27; 12:7; Op 12:14). Wij hebben de
naduk ergens gelegd door de hoofdletters en onderstreping. Waarom? Omdat
er duidelijk uit volgt dat men dan niet meer kan vertellen dat er n de 1260
nog dagen zijn tot 1290 en dan ook nog eens tot 1335. Want dan is dat
tweede deel van de 70ste jaarweek niet PRECIES gelijk aan wat Marc
Verhoeven zegt in De 70 jaarweken in het boek Danil. Want daar komt het
vandaan: users.skynet.be/fa390968/_70jaarwekenDaniel.doc

Dit is de uitleg daarover in Profetisch Perspectief Handboek bij de


studie van de Bijbelse profetie C. van der Haagen (Het Zoeklicht, kopje
TIJDEN IN DANIEL EN OPENBARING) :
4. 1290 dagen (Dan. 12:11). Telkens weer wordt op verschillende wijzen in
Danil en Openbaring de periode van 31/2 jaar aangegeven. Dat is een
tijdruimte van 1260 dagen. Nu wordt ineens gesproken van 1290 dagen, dat
is een maand langer. Ook dit vers stelt de verklaarders voor moeilijke
problemen. Een van de geopperde mogelijkheden is, dat de bijgevoegde
dertig dagen te danken zijn aan de maand Ve-Adar, een ingeschoven
schrikkelmaand, die eens in de zeven jaar werd ingevoegd.
Het jaar was namelijk ingesteld op 360 dagen, in plaats van 365. Het verschil
met de zonnetijd werd gecompenseerd, door op gezette tijden de
schrikkelmaand Ve-Adar in te lassen. Wanneer we aannemen, dat op de
1260e dag de wederkomst des Heren op de Olijfberg plaats heeft, dan zou
in de 30 daaropvolgende dagen mogelijk Openb. 16:14 vervuld kunnen
worden, waarin de draak tezamen met de antichrist en de valse profeet
, de volken mobiliseren tot de oorlog op de grote dag van de almachtige
God.
5. 1335 dagen (Dan. 12:12). Nog eens wordt de termijn van 1290 dagen
verlengd. Nu met 45 dagen, waarmee het totaal wordt gebracht op 1260 + 30
+ 45 = 1335 dagen. In deze laatste 45 dagen wordt mogelijk de strijd van
Armageddon gevoerd, waarin Christus het land doortrekt van Bozra tot
Megiddo , om in grote overwinningskracht de persbak te treden van de wijn
des toorns en der gramschap van de almachtige God (Jes. 63:1-6; Openb.
19:15). Daarom worden de overlevenden, die de 1335 dagen bereiken,
welgelukzalig geprezen, want daarmee is voor hen aan alle rampspoed een
einde gekomen en mogen zij zich met Isral en de volken verlustigen in de
vrede en vreugde van het dan aanvangende Duizendjarig Rijk.

Op http://www.hoddenbagh.nl/bijbelopen/Onderwrp.html staat een


artikel getiteld Opmerkingen over Danil 11 en de gruwel der verwoesting.
Dit hebben we daar gelezen: Uit een ander bijbelgedeelte weten we, dat de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 298

gruwel der verwoesting, ofwel de antichrist, zijn werk 1260 dagen zal doen.
Toch wordt in Dan.12:11 gesproken over 1290 dagen. Ik denk, dat hieruit valt
af te leiden, dat die antichrist 30 dagen in de tempel zal zitten, waarbij men
zal geloven dat hij een god is, de Messias, voordat hij de vervolgingen tegen
de heiligen, die het getuigenis van Jezus hebben, zal beginnen.
Dit staat op http://www.netrover.com waar de cijfers van Danil 12
gerekend zijn met een extra Joodse maand, iets dat men niet zo vlug ziet.
De 3 jaar (1260 of 1290 dagen) wordt verder onderverdeeld in een tijd,
tijden en een halve tijd. (Klik hier voor een nadere bespreking van de tijd,
tijden en een halve-tijd van Danil 7:25, 12:7 en Openbaring 12:14).

TIME TIMES HALF-TIME == > 31/2 times


(1 year) (2 years) (1/2- year) = 31/2 days
360 days 720 days 180 days = 1260 days
Or, + 30 days = Or, + 30 days = Or, + 30 days = = 1290
390 (if we here 750 (if we here 210 (if we here (or 1260+ 30
add the leap year) add the leap add the leap days)
year) month)

Ook dit op een andere plaats: De vier oordelen beschreven in drie van de
boeken (het boek van Danil, het boek van Ezechil hoofdstuk veertien en het
boek van de Openbaring hoofdstuk zes) stammen af van dezelfde God. In drie
van deze boeken hebben we een tijd gekregen (in het boek van de
Openbaring 1.260 dagen, in het boek van Daniel 1.290 dagen. In het boek van
Ezechil zien we 390 +40 dagen op de rechter- en linkerzijde en die 430 X 3 =
1.290 dagen ).Ook dat is een eenzijdige uitleg van kabbalistische inslag! Het
getal van 430 is ook het aantal jaren dat Israel in Egypte is geweest.
Sommigen leggen ook daar een link maar dat ook is pons niet erg
overtuigend.

Onze conclusie bij dit alles is zeer eenvoudig! Wil dit zeggen dat er na
de 1260 dagen = een tijd, tijden en een halve tijd = tweede helft van de
zeventigste week, er nog eens 1290 dagen komen of zijn het er slechts 30? Ja,
n van beide uitleggingen! Maar dat kan toch niet volgens de leer van de
dispensaties: die tweede helft van de laatste week mag maar 1260
dagen duren en gn dag langer. De profetie die tot op de dag klopt voor
de eerste 69 weken, volgens dispensationalisten, blijkt dus niet waar te zijn
voor de zeventigste week! Want het gaat dan niet meer om 7 x 360 dagen,
maar nog eens dertig dagen daarbij gerekend, of nog meer. Omdat God
zogezegd nog wat te doen heeft. Maar mag ik u, dispensationalist, dan deze
opmerking erbij geven; de opstanding van de gemeente van Christus duurt in
uw leer minder dan n seconde. God zal zowel levenden als doden uit die
gemeente opgewekt hebben in in n ogenblik. 1 Cor.15 leest: 51 Zie,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 299

ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar
allen zullen wij veranderd worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, bij
de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen
onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden.
God heeft echt geen tijdstip nodig om iets voor te bereiden. Wanneer die
periode langer duurt dan 7 x 360 dagen, dan is de profetie niet exact in uw
leer. Hetzelfde is ook van toepassing op de 1335 dagen. De leer van de
bedelingen, komt dus schaamteloos tekort bij welke uitleg men hier ook geeft.
Zodat het veel gemakkelijker is deze dagen niet te laten slaan op de tijd vr
de Wederkomst maar de tijd van de Makkabeen zoals het beschreven is in de
gelijknamige boeken. Het is daar, in die periode, dat we de koningen van het
noorden en het zuiden moeten situeren.

Josephus heeft de kleine hoorn van Danil 8 toegepast op Antiochus


Epiphanes (Oudheden X. 275-276). Het element tijd in de profetie leest hij
als 1296 dagen (Oudheden X. 271). Dit lijkt op de 1290 dagen uit Danil
12:11 en de gruwel der verwoesting die voor hem ook de 2300 avonden
en morgens zijn uit Dan.8:14. Die 1296 dagen zijn ongeveer de drie letterlijke
jaren dat de tempeldienst door Antiochus niet werd toegelaten en zijn dienst
in de plaats gesteld. Als Josephus die 1290 dagen aanhaalt is dat een indirect
bewijs dat de 2300 avonden en morgens in werkelijkheid korter waren dan die
tijd. Dat wil zeggen dat Josephus er niet van uitgaat dat de 2300 avonden en
morgens een periode van 1150 dagen zouden zijn, zoals wel eens gezegd
wordt. Een reden voor zijn uitleg geeft hij verder niet.
G. Roelofs, iemand op het Internet, met enkele goede opmerkingen
tegen de adventisten van de zevende dag schreef een artikel: De 2300
avonden en morgens. Dit citaat komt er uit: In vers 26 wordt vervolgens
uitgelegd wat de betekenis is van het gezicht van de avonden en de morgens.
Dit gaat terug op de tijdsbepaling omtrent de duur van de periode van de
godsdienstvervolging van Antiochus.

Danil 8:26 En het gezicht van de avonden en de morgens, waarvan


gesproken werd, dat is waarheid.

Over het eindpunt kan geen misverstand bestaan. Op 25 december van het
jaar 165 voor Chr. werd het heiligdom weer in rechte staat gebracht, toen in
de door Judas de Maccaber gerestaureerde tempel voor het eerst weer naar
de Mozasche inzettingen het dagelijkse morgen- en avondoffer werden
gebracht voor de Here.

Wanneer wij vanaf deze datum 1150 dagen terug tellen komen wij uit op 27
oktober 168, 3 jaren en 58 dagen ervoor. Daarbij is rekening gehouden met de
Joodse maanjaren van 354 dagen (12 maanden van 29 of 30 dagen) en met
een schrikkelmaand van 30 dagen. Deze schrikkelmaand werd om de drie
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 300

jaren ingelast, ter vereffening van het belangrijke verschil met het zonnejaar.
In de 1150 dagen zitten in elk geval 3 jaren, zodat zeker n schrikkelmaand
moet worden afgetrokken.

Het is niet precies bekend wanneer het bestendig offer is afgeschaft. Wel
weten we dat op 25 december 168, drie volle jaren voor het herstel van de
tempeldienst, het eerste heidense offer werd gebracht. Maar tien dagen
ervoor was het altaar gebouwd, waarop de heidense offers zouden worden
gebracht. En nog vroeger was het koninklijke besluit uitgevaardigd waarbij de
Joodse eredienst officieel verboden werd. Dat toen de dagelijkse morgen- en
avondoffers al niet meer gebracht werden is vanzelfsprekend. Helaas is de
juiste datum van dit besluit onbekend (KV Danil, 177-178).

1 Makkabeen 1:54 De vijftiende van Kislew van het honderdvijfenveertigste


jaar (dit is het jaar 168 voor Christus) liet de koning de gruwel der
verwoesting (de geheimzinnige aanduiding voor het afgodsaltaar) bouwen op
het brandofferaltaar (Willibrord-vertaling).

1 Makkabeen 1:59 De vijfentwintigste van de maand werd er een offer


opgedragen op het afgodsaltaar dat op het brandofferaltaar stond (Willibrord-
vertaling).
Kortom: het is beslist niet uitgesloten dat deze datum 27 oktober 168
voor Christus is. Verder is nog bekend dat Antiochus IV Epiphanes in de lente
van het jaar 168 naar het oosten, richting Kanan vertrok. Ook hiermee wordt
bevestigd dat in het jaar 168 deze gebeurtenissen uit de profetie van Danil 8
hebben plaatsgevonden. Wanneer dit dan duidelijk verwijst naar Antiochus,
dan hoeft men niet zoals in de meeste kringen van het dispensationalisme
beweren, dat Danil hoofdstuk 8 ook over de eindtijd zou spreken.

Laten we nog enkele andere uitleggingen onderzoeken van die laatste


verzen van Danil. Wat leerde Nahmanides, de Jood, hierover? Mozes
Nahmanides was n van de grote rabbijnen uit de dertiende eeuw. In zijn
studies kwam hij tot de conclusie dat het geloof in de Messias en zijn komst
tot het belangrijkste hoorde. Nahmanides was een volgeling van de
gematria, de leer van de waarde van cijfers in de Bijbel. En hij legde zich er
met enthousiasme op toe om het exacte jaar van verlossing uit te dokteren.
Vooral het boek Danil moest in deze context worden bestudeerd. Het einde
der tijden zou heel dicht nabij gekomen zijn. Maar andere rabbijnen namen
afstand van zijn eindtijdberekening. Toen leerde men dat er twee Messiassen
waren die nog moesten komen. De 1290 dagen uit Dan.12:11 was volgens
Nahmanides de 1290 jaar na de verwoesting van de tempel (in het jaar 70),
tot het jaar 1358. Dan zou de eerste Messias, de Messias ben Jozef komen.
Vijfenveertig jaar later, zou gerekend vanuit de 1335 dagen uit Dan.12, de
eerste Messias ben Jozef worden opgevolgd door de regerende Messias ben
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 301

David. Nahmanides heeft daarbij een aantal, soms moeilijke berekeningen.


Gematria zou dat allemaal onthullen. U merkt het: dagen zijn hier jaren van
365 dagen. Maar de voorspellingen bleken niet uit te komen. Nahmanides en
andere van de grote voormannen als: bar Hiyya, Rashi en Maimonides bleken
maar speculaties op papier te hebben gezet. Honderdenvijftig jaar later
kwamen andere rabbijnen met andere berekeningen. Dit geeft een ander
Joods idee over de betekenis van het slot van Danil.

En over het begrip profetische jaren dat zo nauw vastzit aan deze uitleg
hier wat de WT erover zegt. In DE WACHTTOREN, van 1 november 1993,
blz.11 interpreteren Jehovahs Getuigen de dagen van Danil als letterlijk 1
dag = 1dag. Hoewel ze ook in andere gevallen geloven in een profetisch jaar:

Danils profetische tijdsperiodes

1260 dagen:
december 1914 tot juni 1918
________________

1290 dagen:
januari 1919 tot september 1922
________________

1335 dagen:
september 1922 tot mei 1926
________________
En u had waarschijnlijk niet anders verwacht, het is in de geschiedenis van
Jehovahs Getuigen dat deze voorspellingen (naar hun uitleg) vervuld worden!

En ook dit is een uitleg van deze dagen van Danil 12 onvertaald
weergegeven. De 1260 dagen zijn EXACT het aantal dagen dat de Holocaust in
Duitsland duurde.

Gevonden op: http://www.1260days.com/1260days.htm


1260 dagen
De Holocaust in de Scrift

De profeet Danil werd in visioenen datgene wat: ziet op een verre


toekomst (Dan.8:26), wat zal gebeuren met uw mensen [de Joden] in de
toekomst (Dan.10:14), met inbegrip van en er zal een tijd van grote
benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die
tijd toe. Dan 12:1)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 302

1260 dagen = 42 maanden = een tijd, tijden en een halve tijd (3


jaar)
(Een profetische tijd = 12 profetische maanden van elk 30 dagen = 360
dagen)
De verdrukking zou het hoogtepunt bereiken in de Joden die in de hand van
hun vijand worden overgeleverd voor 3 1 / 2 jaar, een tijd, tijden en een
halve tijd (Dan.7:25)
Nazi-vernietigingskampen werden 3 jaar gexploiteerd.
Was deze duivelse poging om het joodse volk uit te roeien voorspeld in de
Bijbel?

December 1941 vernietigingskampen operationeel


<- 3 jaar ->
vernietigingskampen bevrijd mei 1945

Wat willen dispensationalisten ons verder nog leren?

Het citaat hieronder, vanuit Internet, geeft weer wat men zegt in kringen
van de bedelingen over de Antichrist en de Grote Verdrukking.
De Grote Verdrukking zal 7 jaar duren en bestaan uit twee gedeelten van 3
jaar. Dit blijkt o.a. uit: Dan. 7:25 "Hij zal de heiligen des allerhoogste te gronde
richten... voor een tijd, tijden en een halve tijd.". Een tijd is een jaar, tijden
zijn twee jaren.

Dan. 9.27 "in de helft van de week zal hij (de antichrist) slachtoffer en
spijsoffer doen ophouden... zal een verwoester komen". Een week van zeven
jaren.

Dan. 12:11 "vanaf... een gruwel wordt opgericht... zijn het 1290 dagen.".

Opb. 11:2,3 "twee getuigen... 42 maanden lang... 1260 dagen lang."

Opb. 12:6,14 de vrouw (Isral) wordt door de Heer onderhouden in de


woestijn voor "een tijd, tijden en een halve tijd." Dit is 1260 dagen, 3 jaren
van 360 dagen.

Opb. 13:5 het beest "werd macht gegeven... 42 maanden lang." 42 maanden
van 30 dagen.

Mag ik daarbij, een voor enkelen wellicht rare opmerking maken. In zijn
boek De planeet die aarde heette zegt Hall Lindsey op blz.58: Eeuwenlang,
lange tijd voor de huidige gebeurtenissen de ideen zouden hebben kunnen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 303

benvloeden van mannen die de bijbel verklaarden, heeft men al erkend dat
Ezechil in zijn profetie over het land dat de noordelijke volken aankondigde,
op Rusland doelde. Lindsey heeft zo tientallen uitspraken en anderen teveel
om op te noemen - met hem, hebben tot de val van de communistische
overheersing in Rusland en omstreken geleerd dat er een grote oorlog op til is
tussen de URSS (Rusland met al zijn trawanten) en Isral. Men heeft dat spoor
verlaten, maar wie het geleerd heeft past het schoentje: hij/zij is een valse
profeet geweest. Momenteel zoekt men de vijand van Isral ergens anders.
Daar geven we al een besluit bij; dispensationalisten hebben door de twee
eeuwen dat ze bestaan, al allerhande uitleggingen gegeven over allerlei
profetische zaken. Zelfs een Johannes de Heer bezondigde zich aan uitspraken
die hij later heeft teruggenomen. (Zie zijn brochure over het Romeinse
vraagstuk uit de tijd van de duce Mussolini.)

Dan wijst men ons op wat een echte gelijkenis zou moeten zijn van het
aantal dagen.
Hij zal woorden spreken tegen de
Allerhoogste, en de heiligen des Allerhoogsten
te gronde richten; hij zal er op uit zijn tijden en
Danil 7:25
wet te veranderen, en zij zullen in zijn macht
gegeven worden voor een tijd en tijden en een
halve tijd.
Verwijst dit naar wat hier onder staat?
Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is,
erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de
Openbaring 11:2
heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad
vertreden, tweenveertig maanden lang.
En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om,
Openbaring 11:3 met een zak bekleed, te profeteren,
twaalfhonderd zestig dagen lang.

Dat roept vragen op! Zijn de 1260 dagen letterlijk of een symbool van
iets anders? Er worden in deze perikoop van Openbaring 11 twee perioden van
ongeveer gelijke lengte genoemd, het optreden der twee getuigen dat 1260
dagen duurt en het vertreden van de heilige stad door de heidenen voor een
periode van 42 maanden. Vallen deze twee perioden wel samen? Of komen ze
na elkaar? Of overlappen ze elkaar gedeeltelijk? Dat zegt de tekst allemaal
niet en alles is dan mogelijk als uitleg.

Is er een reden om aan te nemen dat ze niet samenvallen? Of dat ze na


elkaar komen, waarbij dan het optreden van de twee getuigen het eerst komt,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 304

gevolgd door het vertreden van de heilige stad door de heidenen gedurende
42 maanden. Welke redenen zijn hiervoor aan te voeren? Dispensationalisten
zeggen hierover: het is logisch, dat tijdens het optreden der twee getuigen
Jeruzalem voor de heidenen geen aanlokkelijke plaats is. De profeten
beschikken namelijk over een grote macht, hoewel ze niet echt bewapend zijn.
Maar nadat ze gedood zijn door het beest uit de afgrond, zal het voor de
heidenen gemakkelijker zijn naar Jeruzalem te komen en het aan te vallen.

Wat moeilijk te bepalen is volgens al deze berekeningen van Danil en


Openbaring is: lopen ze allemaal gelijk aan elkaar? Want slechts in dat geval
zou de leer van de profetische jaren een been hebben om op te staan. Dan
zou 1260 = 42 maanden = 3 jaar. Maar stel dat n van deze data niet zo
gerekend wordt en afwijkt, dan rest er 3 jaren = 1177 maandagen of 1278
astronomische dagen. Lopen al deze perioden gelijk? Want n maanmaand
heeft slechts 29 dagen, 12 uur en 44 minuten. En is n jaar omgerekend
heeft men dan 11 en dagen tekort om een vol zonnejaar te maken van 365
en dagen. Want een leer van een profetisch jaar van 360 dagen/jaren is
uitgesloten. Dat hoort tot de leer van de fabelen gezien het Bijbels niet te
bewijzen valt. En ook dit moeten we aantekenen: die dagen (maanden, jaren)
hebben volgens dispensationalisten allemaal betrekking op de drie en een half
laatste jaren van de 70ste jaarweek. Ze geven zelf toe dat er van de eerste
drie en een half jaren, niets in de Openbaring van Johannes beschreven staat.
Want er is gn sprake van een sluiten van een verbond tussen Isral en de
Antichrist in het boek Openbaring! Waarom zou dit dan echter iets te maken
hebben met een 70ste jaarweek?

Er staat in Openbaring 11:2,3 NIET dat 1260 dagen exact gelijk is aan
42 maanden, want er is ook aanwijzing in de Scrift, dat er wel eens afgerond
wordt naar onder (= 42,5 maanden) of naar boven (= 41,5 maanden). Je kunt
er dus geen staat op maken dat n jaar exact 360 dagen zou omvatten. We
moeten bij dit alles ook synchroon blijven. Want men zegt in de kringen van
de bedelingen, dat dan de feesten in het land Isral opnieuw zullen ingevoegd
worden. Met een zogenaamd profetische kalender klopt dat niet. Men is na
drie jaar en zes maanden namelijk al 17 dagen niet meer in evenwicht met de
zonnekalender. Het heeft bovendien weinig zin om te beweren, wat
dispensationalisten doen: te zeggen dat de periode van Openbaring 11:2,3 te
maken heeft met wat in Danil 9:27 staat. Waarom niet? Omdat ze zelf zeggen
dat dit naar slechts n deel van die periode in Danil verwijst. Het is dus
geen optelling van deel drie en een half plus drie en een half om de zeven van
Danil te bekomen!

De 3 jaren verwijzen naar het symbool van onvolkomenheid, naar iets


dat nog niet af is en volgroeid. Het is de periode van testen en verdrukking
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 305

van de gemeente van Christus. Zeven is het beeld van volheid, iets dat op
zichzelf staat en waar niets meer aan toegevoegd moet worden. Zo is 3, de
helft van een volle tijdsperiode. Zou het de voorstelling kunnen zijn van de
tijd van nmaal de tijd van het OT en nmaal deze van het NT. Gewoon
maar 3 + 3 = zeven tijden van verdrukking van Gods volk. Dit spreekt me
wel aan als oplossing.

Ik las ook dit: dat in het boek Esther er een rekening is van 30 dagen in
n maand. Ja, dat klopt waarschijnlijk, maar daar heb ik niets aan want dat is
de tijdsrekening van de Perzische koningen en niet deze van de Scrift. Dit zijn
de betrokken teksten. Esther 1:3,4 SV77: In het derde jaar van zijn
regering maakte hij een maaltijd voor al zijn vorsten en zijn
knechten; de macht van Perzen en Meden, de grootste heren en de
oversten der landschappen waren voor zijn aangezicht; Toen hij
vertoonde de rijkdom der heerlijkheid van zijn rijk, en de
kostbaarheid van het sieraad van zijn grootheid, vele dagen lang,
honderd en tachtig dagen. Esther 2:10-12 SV77: Esther had haar volk
en haar afkomst niet te kennen gegeven; want Mrdechai had haar
geboden, dat zij het niet zou te kennen geven. Mrdechai nu
wandelde elke dag voor het voorhof van het huis der vrouwen om te
vernemen naar de welstand van Esther, en wat met haar geschieden
zou. Toen nu de beurt van elke jonge dochter naderde, om tot de
koning Ahasvros te komen, nadat haar twaalf maanden lang naar de
wet der vrouwen geschied was; want alzo werden vervuld de dagen
van haar versieringen, zes maanden met mirre-olie, en zes maanden
met specerijen, en met andere versierselen der vrouwen.

Bekijken we eens nader het verhaal van de twee getuigen in Openbaring


11:3 en verder. De enige degelijke uitleg is dat de twee profeten symbolisch
gezien de gemeente van de eindtijd voorstellen. Symbolisch als profeet
omdat hun werk en functie daarop gericht is. De nadruk van het getal twee
heeft dan te betekenen dat die getuigen een volledig (volkomen) getuigenis
afleggen ten opzichte van de wereld. Want de goddelijke regel is dat twee of
drie getuigen iets volledig bevestigen (Deut.17:6,15,19 / Joh.5:31). En de Heer
zond zijn discipelen uit twee per twee (Luc.10:1). Hoe moeten we de 1260
dagen rekenen? Vanuit Opb.12:6 moet blijkbaar vanaf het begin gerekend
worden. En Opb.11:11 en 15 die respectievelijk de opstanding van de doden
en het oordeel beschrijven zullen het einde ervan aangeven. Dat wil zeggen
dat de 1260 dagen symbolisch te tijd voorstellen tussen de tijd van
Pinksteren (de geboorte van de gemeente Gods) en de Wederkomst van de
Heer om te oordelen over de levenden en de doden. Enkele commentatoren
zoeken een verband tussen de 3 jaar droogte in de tijd van Elia. Hij is een
beeld van wie ware profeet is of mag zijn (Luc.4:25 / Jac.5:17).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 306

Dit is de uitleg van een dispensationalist over de twee getuigen die de


meesten niet zullen aanvaarden. We geven het weer zodat u weet dat het
dispensationalisme een bonte verzameling is van allerlei gedachten en
leerstellingen. In een artikel door Ab Klein Haneveld De Opname van de
Gemeente en de Grote Verdrukking gevonden op het Internet lezen we:
Indien de 1260 dagen van het profeteren der twee getuigen identiek zouden
zijn aan de tweede helft van de 70ste week, zou de dood en opstanding van
deze getuigen en ook de erop volgende aardbeving plaats vinden n de 70ste
week. Maar na de 70ste week is volgens Danil 9:24 de bekering van Israel en
de wederkomst van Christus een feit. Uit de gebeurtenissen, die hier in
Openbaring 11 beschreven worden, blijkt echter duidelijk, dat dit nog niet het
geval is. Wij moeten dus concluderen, dat deze getuigen niet optreden tijdens
de tweede helft van de week, ofwel de Grote Verdrukking, maar tijdens de
eerste helft van die week. Deze periode duurt eveneens 1260 dagen en ligt
tussen de Opname van de gemeente en de Grote Verdrukking. Het blijkt dus,
dat deze twee getuigen de lege plaats van de gemeente innemen, en dat er
door hun werk weer gelovigen op aarde zullen zijn bij de aanvang van de
grote verdrukking. En over deze gelovigen spreekt uiteraard het volgende
hoofdstuk van Openbaring. Veel van zijn vrienden aanhangers van de
bedelingenleer zullen steigeren bij zo een uitspraak. Men zet de twee getuigen
voor 99% in de tweede helft van de week.

Ellis H. Skolfield is een USA theoloog die onder andere een tweedelig
werk schreef over The False Prophet. Dit staat in deel n: Before that date,
both Jew and Christian were free to worship in Jerusalem, even on the temple
mount itself. After 688 the Moslems persecuted the Christians and Jews and
drove them out of the land. Voor hem zijn alle data van 1260, 1290 en1335
zaken die te maken hebben met n dag = n jaar systeem dat te maken
heeft met de opkomst en ondergang van de Islam. Zie:
http://www.ellisskolfield.com/downloadable-books.shtml
Het beest van Openbaring 13 = de Islam.

En de vrouw vluchtte in de woestijn,


alwaar zij een plaats had, haar door God
Openbaring 12:6 SV77 bereid, opdat zij haar aldaar zouden
voeden duizend tweehonderd zestig
dagen.
Openbaring 12:12 SV77 Hierom bedrijft vreugde, gij hemelen,
en gij, die daarin woont! Wee hun, die
de aarde en de zee bewonen, want de
duivel is tot u afgekomen, en heeft
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 307

grote toorn, wetende, dat hij een kleine


tijd heeft.
En aan de vrouw zijn gegeven twee
vleugels van een grote arend, opdat zij
zou vliegen in de woestijn, in haar
Openbaring 12:14 SV77
plaats, alwaar zij gevoed wordt een tijd,
en tijden, en een halve tijd, buiten het
gezicht der slang.
En het werd een mond gegeven, om
grote dingen en godslasteringen te
Openbaring 13:5 SV77 spreken; en het werd macht gegeven,
om zulks te doen, twee en veertig
maanden.
Zijn al die perioden gelijk? Gebeuren ze op hetzelfde
moment?

Op het Internet waar alles te rapen valt, ook de grootste rommel, lees ik
op n site dat er al 486,5 jaar verlopen zijn van de 490 jaar van Danil 9.
Logisch wanneer je het eerste deel van de laatste week laat eindigen bij de
dood van Christus aan het kruis. De laatste jaren zijn te beginnen bij 1967.
Vanaf de zesdaagse oorlog van Isral, daarbij opgeteld 49 jaar, zodat u in
2016 komt voor het begin van de prediking van de twee getuigen. Verder ga ik
er niet op in. Op de site van een Messiasbelijdende groep Joden
http://www.rockofoffence.com/ staat een artikel Those CERTAIN Years And
Days Of Daniels People waar Christus sterft in het midden van de tweede
helft van de 70 ste week. De verdrukking van Isral is slechts het laatste deel,
namelijk 3 en 1/2 jaar. Gans het artikel is een complex spel met cijfers.
Concentreren we ons op de tijdsbepalingen van Openbaring 12. Wie is
die vrouw in het verhaal, ze zal ons helpen te bepalen waar we die tijd moeten
inschakelen. De vrouw is NIET Isral zoals men in de kringen van de
dispensationalisten zegt. Zeker niet het vernieuwde Isral sinds 14 mei 1948.
Het is natuurlijk waar dat Christus uit/in het volk Isral is geboren. Want hij is
zoon van Abraham, Judah en David (Mat.1:1 / Heb.7:14 / 2 Tim.2:8). Maar
hiermede is men ook aan het einde van de gelijkenis. Vergeet niet dat het hier
NIET om letterlijke uitleggingen gaat, dat doen dezen die de bedelingleer
aanhangen ook niet. (Hun ijzeren regel, alles letterlijk uitleggen, is dus niet zo
sterk.) Is Isral door de draak vervolgd? Integendeel! Christus noemde hun
leiders wel: de zonen van de duivel die de draak is (Joh.8:40-44).
Wanneer was Isral in de woestijn onder Gods bescherming toen Christus werd
geboren? Zo een periode is er niet! En indien we zeggen: Christus is het
mannelijke kind, wie is dan het zaad?
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 308

Th. Niemeijer, volgeling van Darby, schrijft in, Het Zoeklicht, 7 maart
1998, blz.18 over deze uitleg.Zo wordt Isral in Openbaring 12:16
beschreven als de vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar
voeten en een krans van 12 sterren op haar hoofd... En zij baarde een
Zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een
ijzeren staf (vs.5). Daarmee wordt de profetie uit Jesaja 54:1 vervuld
waarin Isral als de onvruchtbare en eenzame beschreven wordt, die toch
zal baren. (wij onderlijnen).

Een zeer eigenaardige uitleg vinden we in het speciaal nummer van


september 2001, blz.6 van Christenen voor Isral. J. van Barneveld zegt na
de aanhaling te hebben gedaan van Openbaring 12:1: Deze vrouw heeft het
moeilijk: barensween! Isral ondergaat nu de barenween van de komende
Koning en Zijn Rijk. Wij, als gelovigen, staan hierbij naast en achter Isral.
(wij onderlijnen.) Dat is verwarrende taal. De Koning is reeds gekomen zowel
voor Isral als voor de heidenen die tot geloof komen. Spaar ons voor de
stelling der twee vervullingen! Met Pinksteren zegt Petrus duidelijk dat de
vermoorde en opgewekte Jezus zowel Koning (Kurios) is als Gezalfde
(Messias). De Joden die de ware aard van hun zondigheid begrepen hebben
vragen daarom wat ze dienen te doen en bekeren zich daadwerkelijk
(Hand.2:36 tot slot).

Wie is dan de vrouw in Openbaring 12? (Grieks voor vrouw is = gun)


Het woord vrouw is in de Scrift letterlijk gebruikt voor: een persoon van de
tweede sekse (Mat.11:11 / Joh.16:21), een getrouwde vrouw (Deut.13:7 /
Luc.1:5) of een bruid (Deut.22:23-25 / Gen.29:21 / Opb.19:7). Deze hier in
Openbaring beschreven, is echter symbolisch want geen letterlijke vrouw is
ooit tot God gegaan in de hemel om er bescherming te genieten of haar zoon
evenmin.

Deze vrouw moet ook collectief zijn in plaats van slechts n individu.
Het idee dat n als velen is afgebeeld vinden we al verscheidene malen in
het O.T. In Dan.2:37,38 staat n koning afgebeeld voor een koninkrijk. En
beest is afgebeeld voor twee koninkrijken omdat het twee horens heeft
(Dan.8:20,21). Een beest met zeven hoofden is echter per definitie niet gelijk
aan zeven rijken. Opb.17:9 zou dat moeten ondersteunen maar die
identificatie die we bij Danil vinden is niet dezelfde. Zeven is het symbool
van volledigheid. Wat op elkaar lijkt is daarom nog niet gelijk aan! Want n
beest kan de afbeelding zijn van de totaliteit van alle aardse machten en de
zeven symbool van de volheid van iets.

Wie is dan de vrouw? Van wie of wat is ze de zinnebeeldige voorstelling?


Daarvoor gaan we eerst terug tot de geschriften van het Oude Testament.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 309

Daar zien we dat iemand met de naam Zion is afgebeeld als de vrouw van
God in o.a. Jes.54:1,5,6 / Jer.3:20 / Ezech.16:8-14 / Hosea 2: 18,19. Die iemand
is Isral, maar dan gezien vanuit het gelovige volk van God. Zij is een
moeder met talloze kinderen en die kinderen zijn de individuele personen van
het gelovige Isral (Jes.49:21 / 50:1 / 66:7-11 / Hosea 4:5). Er zijn zelf enkele
Scriftuurplaatsen die over vrouw Zion spreken als in barensween (Micha
4:9,10 / Jes.26:16-18 / Jer.4:31 / 13:21). Deze vrouw is hemels in de zin van
haar planning maar aards in werking. Haar oorsprong is hemels en haar Man is
hemels. Zodat ze de voorstelling is van het ideale en ongerepte. Deze
Scriftuurplaatsen bewijzen echter twee dingen. Ze spreken ten eerste nooit
over het feit dat Zion een individuele Messias voortbrengt. Ten tweede dat
Zion in barensnood een volk voortbrengt. Dit laatste als kritiek op de
uitspraken van de Wachttoren. Volgens hen heeft Zion in 1914 een volk
voortgebracht, namelijk al dezen die op dat moment met Charles Taze Russell,
hun eerste president, mee werkten en hem als geestelijke leider
aanschouwden.

In het NT vinden we een vrouw beschreven in verband met Christus. Het


is de gemeente die in twee parabels van het Koninkrijk als vrouw
beschreven is (Luc.15:8 / Mat.13:33). En vergelijk hier verder nog Mat.9:15 /
Joh.3:29,30 / 2 Cor.11:2 / Eph.5:23-32. Is de gemeente van Christus niet de
vrouw van Opb.12? De sleutel wie die vrouw is vinden we in Gal.4:25-27! Daar
zegt Paulus: Het woord Hagar betekent de berg Sina in Arabi. Het
staat op n lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met
zijn kinderen in slavernij. Maar het hemelse Jeruzalem is vrij en dat is
onze moeder. Dan beschrijft Paulus hoe deze vrouw baart en geeft als
ondersteuning van zijn visie Jesaja 54:1. Vergelijk ook Heb.12:22. Deze tekst
uit het OT is toepasselijk op Gods gemeente uit het OT. Maar ook op de bruid
van Christus wanneer je het NT bekijkt. Over de anderen is er niet altijd
zekerheid en kan ook op het letterlijke Isral toepasselijk zijn.

De vrouw is in barensnood, en wat wil dat zeggen? De vrouw, de


gemeente bestaande uit Joden en heidenen die de Messias aannemen, van
Opb.12 is in nood. Ze is roepende voor verlossing uit haar ween (Mat.9:27 /
27:50 / Luc.23:46). Gods hemelse koningin staat op het punt een zoon te
baren. Over letterlijke ween spreekt de Scrift niet al te dikwijls (1 Sam.4:19 /
Jes.43:10 / 51:2). Het is echter een uitdrukking (Hebreeuws = chul) die
volgens de symbolische taal, de betekenis heeft van alle soorten
noodtoestanden of geestelijke pijnen. Zie naar: Jes.13:8 / 21:3 / Jer.4:31 /
6:24 / 13:21 / 22:23 / 1 Thes.5:3. Wanneer u deze teksten erop naziet dan
merkt u tevens op dat het niet steeds spreekt over gelovigen. Ook de wereld
is in ween zoals in 1 Thes.5:3. Of Babylon is in ween volgens Jer.50:41-43. In
Gal.4:19 zegt Paulus: mijn kinderen, terwille van wie ik opnieuw ween
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 310

doorsta, totdat Christus in u gestalte verkregen heeft. Zo ook moet


men de pijnen van deze vrouw begrijpen. Symbolisch heeft Sion moeilijkheden
met het baren omdat ze het mannelijke kind als het ware aan Satans wereld
moet ontrukken. Daarom is er ook gezegd dat ze pijn heeft om te baren. Het is
het gewone woord basanidzo dat hier is gebruikt. We kunnen dat het best
begrijpen door te vergelijken met de pijnen van Lot in 2 Pet.2:8. Het zou
absurd zijn zulke dingen letterlijk te nemen. De tekst van Gal.4:19 spreekt
over kinderen in de meervoudsvorm. Laten we duidelijk zijn; Paulus her-
interpreteert hier de oorspronkelijke tekst. Jesaja 54:1 is door Paulus geher-
interpreteert, de ne die baart worden velen die baren. De gemeente Gods is
in permanente barenween telken male iemand tot het geloof in de Messias
komt (1 Cor.4:15 / Col.1:27-29 / 3:9,10). Het mannelijke kind in Opb.12 kan
dus alln die groep gelovigen zijn uit de eindtijd, vanaf Pinksteren. Zij zullen
zoals alle andere gezalfden Gods de natin met een ijzeren roede regeren
(Opb.2:26,27 / 19:15 / Ps.2:9 / Col.3:4).

Biederwolf, leerling van de leer der bedelingen, zegt over het


neerwerpen van de Satan in Opb.12: Heeft het neerwerpen vanuit de hemel
plaats gehad n de tenhemelopneming, volgende op een oorlog?
Er is echter een onoverbrugbare bedenking met deze visie gezien er in vers
12 staat dat de Satan weet dat hij slechts een korte tijd heeft voordat hij
gebonden wordt. En gezien dit is opgemerkt vanuit een bovennatuurlijke
kennis van de Duivel, en de ouderlingen in de hemel kan dit zeker niet
dezelfde betekenis hebben als wanneer de apostelen de uitdrukking
gebruiken een kleine tijd, wat kortelings zal geschieden enz... Het
wil dus betekenen datgene wat we bedoelen met die uitdrukking, namelijk,
een zeer kleine tijd en niet een periode van 2000 jaar of meer gerekend vanaf
de tenhemelopneming. En anderzijds, Eph.6:12 laat doorschemeren dat Satan
nog steeds in de hemelse gewesten is gedurende de periode dat hij prins van
de wereld is. Deze opmerkingen zijn echter niet helemaal onoverbrugbaar.
Maar gezien het voorgaande, en andere redenen nemen de Futuristen de
positie in dat deze oorlog in de hemel zal plaatsvinden n de opname van de
gemeente, dat Satan dan tegenwoordig is en de broeders voor God, dag en
nacht aanklaagt, waarna de Christus hem zal berispen (Zach.3:2). Michal zal
de hemelse legerscharen aanvoeren tegen hem met het reeds gekende
resultaat (blz.624, wij onderlijnen).

We gaan deze twee argumenten uit dit gedeelte even na en beginnen


met het laatste. Ephese 6:12 bewijst niet wat Biederwolf zo pertinent zegt.
Hier volgen de zes grote Nederlandse vertalingen die Biederwolfs stelling
weerleggen.
S.V.: Tegen de geestelijke boosheden in de lucht
Luther: tegen de booze geesten onder de hemel
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 311

Leidse V.: met de boosaardige geesten in het luchtruim


Brouwer: tegen het rijk der booze geesten in het hemelruim
Canisius: tegen de boze geesten in de lucht
N.B.G.: tegen de boze geesten in de hemelse gewesten

En zes Engelse vertalingen.


King James: against spiritual wickedness in high places
Living Bible: against huge numbers of wicked spirits in the spirit
world
Today E.V.: and cosmic powers of this dark age
N.I.V.: against the spiritual forces of evil in the heavenly realms
Philips: it is against organisations and powers that are spiritual
R.S.V.: against the spiritual hosts of wickedness in the heavenly
places

Het is duidelijk uit deze vertalingen dat wat Biederwolf er in leest in


werkelijkheid daar niet te vinden is. De lucht / luchtruim / hemel waar Satan
vertoefd is niet het verblijf van YaHWeH, niet Gods hemel. Het is een plaats
ergens tussen Gods hemel en onze hemel waar de vogels vliegen. Het gaat
over Satans hemelse rijk en dat is een onzichtbare zaak voor ons.

En het andere argument van Biederwolf: volgens de uitdrukking een


korte tijd moet dat kort voor de wederkomst zijn en niet op bijvoorbeeld
Pinksteren zoals we zelf zeggen. Wanneer u echter daarbij het volgende leest
is die uitleg van deze schrijver niet te aanvaarden. Johannes zegt in de
Apocalyps 1:3: Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden
der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de
tijd is nabij. We leven trouwens SINDS de tijd der apostelen, meer bepaald
SINDS met Pinksteren de Heilige Geest is uitgestort in:
de laatste ure, 1 Joh.2:17
laatst der dagen, Jac.5:3
het einde der eeuwen, 1 Pet.1:20
het einde des tijds Judas 17,18.
De argumenten van Bierderwolf en de (bedelingen) houden dus geen steek.

En ook Scofield heeft een opmerking in die aard. We citeren uit zijn
vertaalde cursus die verscheen bij Het Morgenrood.
Hij is de God en Overste dezer wereld
Joh.12:31 Overste dezer wereld (Kosmos, orde, organisatie)
Eph.2:2 Overste van de MACHT der lucht
Joh.14:30 Overste dezer wereld, ook Joh.16:11
Eph.6:11,12 Geweldhebbers der wereld, der duisternis
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 312

De bestaande wereldorde, d.w.z. de organisatie van het mensdom op


politiek, sociaal, economisch gebied, enz. is gebaseerd op macht, zelfzucht,
ambitie, eerzucht en genoegens. Dit wordt beperkt en verzacht door de
tegenwoordigheid van de Heilige Geest in de Gemeente (2 Thes.2:7). Met de
opname van de Gemeente (1 Thes.4:14-17) zal de Wetteloze van 2
Thes.2:8 worden geopenbaard, aan wie satan al zijn macht geven zal
(Opb.13:2).

Marc Verhoeven schreef een artikel: De Rede over de laatste dingen


begrijpen te vinden op users.skynet.be/fa390968/_RedeLaatsteDingen-MV.doc
Er staat bijvoorbeeld dit over de cijfers die we bespreken: Hier begint de
grote verdrukking. De Joden kunnen het tijdstip ervan gemakkelijk
berekenen zodat het hen niet onverwachts overvalt. Ze omvat de
tweede helft van de week in Dan 9:27. Deze is 1260 dagen (Op 11:3; 12:6),
42 maanden (Op 11:2; 13:5) of een tijd, tijden en een halve tijd (Dan 7:25;
12:7; Op 12:14) lang. Dit zijn 3,5 profetische jaren. De grote verdrukking
begint onzichtbaar met het neerwerpen van de duivel uit de hemel (Op 12:7-
9).
In Danil 12:11 lezen we dat aan het begin van de laatste halve week
het dagelijks offer zal worden gestaakt en dat daarvoor in de plaats een
gruwel zal worden opgericht (Dan 9:27 en 12:11; Mat 24:15; Mark
13:14). Dit is het zichtbare begin van de grote verdrukking (Mat
24:21; Mark 13:19; Op 7:14). Dit is de tijd van benauwdheid voor
Jakob (Jer 30:7; zie ook Dan 12:1).(Wij onderlijnen.)
Bedroevend dat deze man dat beweert. Er valt namelijk niets te
berekenen en hij is gevangen in zijn eigen uitleg. Want als dispensationalist
beweert hij dat Mat.24:36 over die periode spreekt en die ondersteund niet
wat hij tracht te bewijzen. Daar staat het volgende: Doch van die dag en
van die ure weet niemand, ook de engelen der hemelen niet, ook de
Zoon niet, maar de Vader alleen. De mensen die de leer van de
bedelingen volgen beweren nu twee dingen:

1) Dat de opname van de gemeente zal plaatsvinden, zeven jaar


voordat de echte Wederkomst zal plaats hebben.

2) Dat na de opname een periode van zeven jaar aanvangt van de


antichrist, van prediking van herstel van Isral en enkele zaken meer.
Op het einde van die periode komt de Heer. Dat juist is in tegenstrijd
met de woorden van Jezus: Doch van die dag en van die ure
weet niemand. Dat sluit zondermeer uit dat er iemand die leeft in
de periode van de laatste zeven jaar, dus voor de echte zichtbare
Wederkomst iets zou afweten van die komst. Dat sluiten de woorden:
Doch van die dag en van die ure weet niemand uit. Er valt
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 313

niets te berekenen ook niet in die periode en daar zondigt Marc


Verhoeven zich aan en alle andere dispensationalisten.

En de context is even duidelijk. Die zet de komst van Jezus in een


vergelijkbare periode van de niet te berekenen tijd van de zondvloed. Dit
staat er in Mattheus 24:37-42: Want zoals het was in de dagen van
Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. Want zoals zij in
[die] dagen vr de zondvloed waren, etende en drinkende, huwende
en ten huwelijk gevende, tot op de dag, waarop Noach in de ark ging,
en zij niets bemerkten, eer de zondvloed kwam en hen allen wegnam,
zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. Dan zullen er twee
in het veld zijn, n zal aangenomen worden en n achtergelaten
worden; twee vrouwen zullen aan het malen zijn met de molen, n
zal aangenomen worden, en n achtergelaten worden. Waakt dan,
want gij weet niet, op welke dag uw Here komt.
Ook de vernietiging van Sodom en Gomorra, op een andere plaats door
Christus besproken, verwijst naar een onbekende tijd van de komst. En let
er op dat zowel de vloed als Sodom de verwijzing is naar wat een
dispensationalist leert over die zaken; juist voorafgaande aan de Wederkomst.
En die laatste periode is zeven jaar na de opname en dus te berekenen voor
Marc Verhoeven en zijn collegas. Waarom de Scrift niet aannemen in plaats
van een stelling die on-Bijbels is. Lucas 10:12 SV77: En Ik zeg u, dat het
die van Sdom verdragelijker wezen zal in die dag, dan die stad.
Lucas 17:29 SV77: Maar op de dag, op welke Lot van Sdom uitging,
regende het vuur en sulfer van de hemel, en verdierf ze allen. Het
beeld dat Christus en Petrus schetsen over Noach is door dispensationalisten
gn eer aangedaan, ja zelfs verminkt en misbruikt.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 314

Hoofdstuk 2
Over profetie
Wat zij op dat gebied zeggen

Alle verdedigers van een toekomstig duizendjarig rijk leggen grote nadruk
op de letterlijke vervulling van profetie waar dit mogelijk is. Natuurlijk
moeten we daar amen op zeggen. We citeren uit een gekend boek van deze
theologische richting: Hal Lindsey, De planeet die aarde heette, Uitg.
Luitingh, 1972, blz.173, 174: Ons standpunt is premillemnionistisch. Het
wezenlijke tussen de amillenionisten en de premillenionisten is de vraag of de
profetien letterlijk of figuurlijk moeten worden opgevat. Zoals in het boek
vele malen is aangetoond, zijn bijna alle profetien omtrent gebeurtenissen
uit het verleden letterlijk uitgekomen, vooral de voorspellingen betreffende de
eerste komst van Christus. Het bewijs is geleverd dat de woorden letterlijk
moeten worden opgevat, dat wil zeggen dat ze hun normale betekenis
hadden voor de mensen die leefden in de tijd dat ze werden neergeschreven.
De woorden waren niet bedoeld om weggeredeneerd te worden door mensen
die niet kunnen geloven wat duidelijk is voorspeld. Daarop zeggen we echter:
dat er hier geen amen mag op volgen. Want de schrijver geeft blijk van
weinig respect voor wat het NT leert over vervullingen van voorspellingen uit
het OT. En we kunnen onze stelling ook waar maken, gezien er tientallen
voorbeelden zijn van voorzeggingen die we verder aanhalen maar niet
voldoen aan de definitie van Hal Lindsay.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 315

Een andere verdediger van profetie in het licht van de duizendjarige


regering zegt: Enkele weken geleden was schrijver dezes onderweg naar huis
op zondagavond, na elders een spreekbeurt te hebben vervuld, terwijl de
radio in de auto aanstond. De hoofdredacteur van een overigens door mij
gewaardeerd christelijk dagblad werd de vraag gesteld hoe hij de profetien
zag die over Isral spreken. Op deze vraag antwoordde deze hoofdredacteur
dat de Bijbel voor hem geen puzzelboek en geen spoorboekje was. Afgezien
van het feit dat dit een afgesleten antwoord is, met uitdrukkingen die jaren
geleden al door theologen als Aalders, Schilder en K. Dijk werden gebruikt, is
het ook een gewone dooddoener. Waarom niet eens eerlijk en ruiterlijk gezegd
dat de kerk zich tientallen jaren, ja, honderden jaren, heeft vergist en Isral
heeft beroofd van de machtige beloften welke God aan dit volk heeft
gegeven. Want de Bijbel is geen puzzelboek en nog minder een spoorboekje,
maar het Woord zegt wel dat we acht moeten geven op het profetische Woord
als een lamp, die schijnt op een duistere plaats (2 Petr.1 vs.19). Want als er
ooit een tijd duister is geweest, dan is het deze tijd. Maar God laat de
schijnwerper van het profetische Woord op een heldere wijze op Isral
schijnen en de boodschappers van het profetische Woord, daar hoort ook de
kerk bij, zullen die schijnwerper in de hand moeten nemen om het aan deze
wereld duidelijk te maken dat Isral ons laat zien dat de laatste dagen zijn
aangebroken (J. Schouten, Het Zoeklicht, 30 mei 1998, blz.11). Maar alles zo
maar naar Isral toeschuiven zonder rekening te houden met de prediking,
dood en Opstanding van de Heer is totaal onmogelijk. Aan de grondslag van
profetie ligt Gen.3:15 en de boodschap is daar universeel en niet slechts
Joods. En hoewel de beloften aan de Vaderen (vooral Abraham) grotendeels
voor Isral zijn bestemd, zijn ook hier de beloften aan de Heidenen een
belangrijk tegengewicht. We komen hierop terug in hoofdstuk drie.

J. van Barneveld schrijft in Het Zoeklicht van 4 mei 1996, blz.6, 7: Vaak
horen we in de prediking en op bijbelstudies zeggen (en wellicht heeft u het
zelf ook wel eens gezegd): De Here Jezus komt spoedig!. Deze verwachting
van Zijn komst is een geweldige blijde verwachting. We mogen daar biddend
en vol hoop naar uitzien. Inderdaad, de laatste jaarweek kan elk moment
aanbreken. De beruchte antichrist, het beest dat in het boek Openbaring en
ook door de profeet Danil uitvoerig wordt beschreven, kan elk moment de
kop opsteken. De gebeurtenissen komen nu in een stroomversnelling terecht.
Alles gaat al razend snel (...)
Een advies van Luther. We moeten nu even gas terugnemen. Immers
overspannen verwachting en overtrokken aandacht kunnen tot vreemde,
extreme situaties leiden. Het is niet voor niets dat Luther heel nuchter heeft
opgemerkt dat, als hij wist dat de Here Jezus morgen terug zou komen, hij
vandaag nog een boompje zou planten. Petrus was ervan overtuigd dat de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 316

eindtijd toen al was aangebroken. Zijn eerste advies voor de gelovigen was:
komt tot bezinning en wordt nuchter en dan geeft hij allerlei regels voor een
hecht gemeenteleven en besluit dat hoofdstuk (1 Petrus 4) met ons dringend
aan te raden steeds het goede te doen. Wij moeten gewoon doorgaan met
het goede werk wat God van ons vraagt. Wat we hierboven opmerken bij J.
Schouten is gewoon hier ook te herhalen. We vragen ons af of deze mensen
wel een tekst als 2 Pet.3:1-7 naar hun waarde kunnen beoordelen.

R.H. Matzken zegt in zijn Het Koninkrijk Gods, Hier en nu, priv uitgave
rond 1976: Allereerst gaat het om een vraagstuk van hermeneutiek, dat is de
wijze van exegetiseren. Calvinisten en Lutheranen zullen daarbij impliciet
blijven binnen de kaders van hun theologische leiders, te beginnen bij Calvijn
en Luther. Evangelikalen beroepen zich principieel niet op; evangelische
theologen (die veelal theoloog waren buiten hun evangelist zijn), maar op de
Schrift en gaan daarbij van een aantal uitgangspunten uit, waarvan we er
enkele hier expliciet noemen:
1. De Schrift is de enige gezaghebbende vertolking van Gods spreken tot de
mens,
dus niet nst de Kerkvaders, de oude geloofsbelijdenissen, de concilies of
de tra-
dities, zoals de Rooms Katholieke Kerk leert.
2. De Schrift dient letterlijk verstaan te worden, d.w.z. lees de Schrift
gewoon.
Vergeestelijk of allegoriseer alln, indien dit uit het tekstverband
duidelijk blijkt.
3. De Schrift spreekt zichzelf niet tegen, met andere woorden: De Schrift
verklaart
zich zelf en kan niet gebroken worden.
4. De Geest van God is de sleutel om de Schrift te verstaan; lees daarom de
Bijbel in
overgave aan Hem die de schrijvers inspireerde (1 Cor.2:10-12;2
Pet.1:21,22). (...)
Deze vier uitgangspunten waren ook die welke Luther en Calvijn leerden; het
gezagsprincipe, de letterlijk uitleg, Schrift verklaart Schrift en de persoon van
de vertolker. Indien een Schriftgedeelte onduidelijk is, gaan we niet te rade bij
de Kerkvaders of de Kerktraditie - Rooms katholiek of Protestant - maar bij de
Schrift zelf, die gezaghebbend en zelfverklarend is (blz.54,55).

We komen op dit citaat niet meer terug, en om geen misverstand te


scheppen toch deze opmerking bij de eerste paragraaf van de schrijver. (Dit is
trouwens een zeer verhelderend boekje over de verhouding Reformata-
Evangelikalen). De auteur geeft aan dat de schrijvers van de Reformata steeds
blijven in hun eigen traditie. Dat beeld klopt niet met de werkelijkheid. We
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 317

illustreren. Er verschenen bij de uitgeverij Kok ooit twee soorten


bijbelcommentaren. (We hebben het niet over de derde serie die is gestart.)
Het niet wetenschappelijke Korte verklaringen met het oog op de gewone
man, had weinig verwijzing naar andere geschriften. Zijn die er wel dan zijn
die wel degelijk meestal uit Reformatorische kringen. Reden daartoe is de
pastorale overweging! Doen Evangelikalen ook niet hetzelfde? Waarom dan
die opmerking? De tweede wetenschappelijke serie van commentaren heeft
zoals alle degelijke commentaren in dien aard verwijzingen naar de
geschriften van zowel vriend als vijand. Daarom opnieuw de vraag: waarom
die opmerking? En om die reden, van de wetenschappelijke duidelijkheid,
zullen we ook wellicht tot verveling van sommigen, zeer kwistig zijn in het
aanhalen van wie het niet met ons eens is. Want ook dat is ons duidelijk
geworden: velen geloven maar wat omdat iemand hen ooit wat geleerd heeft.
Maar echt nagegaan en vergeleken bij de Schriften hebben weinige. En
sommigen willen daar zelfs niet op ingaan uit schrik iets aan geloof te
verliezen. Alsof de waarheid en het geloof elkaar niet verdragen en elkaar
uitsluiten!

Wat wij op dat gebied zeggen

We lezen in The Zondervan Pictorial Encyclopedia of the Bible, 5 delen,


edit. M.C. Tenney, Zondervan, 1975, vol.4, blz.895, het volgende als
algemene inleiding hierbij:
Het is soms moeilijk om nauwkeurig de betekenis van een bijbelgedeelte te
vatten. In enkele gevallen lijkt het onmogelijk om met zekerheid een passage
te interpreteren of te begrijpen. Maar indien we langzaam en nauwkeurig
voorwaarts gaan zal de onduidelijke tekst en de moeilijkheid die er in zit,
vanuit het licht van andere teksten klaar en duidelijk worden. En aldus zal
men het grootste aantal van deze moeilijke profetische geschriften
aankunnen.

Vijf stellingen over de aard van de Bijbelse profetie

1ste Stelling: Er is profetie die niet letterlijk vervuld wordt

De manier waarop het NT omgaat met een voorspelling van het OT, geeft
aan dat niet alles letterlijk te vervullen is. Om een voorbeeld te noemen dat
zeker frappant is: profetisch zou de komende verlosser Immnul
genoemd worden. Matths, die schrijft onder Gods inspiratie, citeert in
Mat.1:23 een gedeelte uit een ander geinspireerde schrijver, uit Jes.7:14. Nu is
het duidelijk dat men Jezus bij Zijn geboorte niet Immnul noemt. Dat niet
n van Zijn discipelen Hem aanspreekt met die naam. En dat daarna het NT
deze naam voor Christus niet overneemt. Is hier iets aan de hand? Is Matths
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 318

zo dom dat hij dat niet kan inzien? Jezus, kan dan slechts een Immnul
genoemd worden in geestelijke zin. Hij was zoals het woord in werkelijkheid
moet vertaald worden: God is met ons. Ten onrechte zet Bultema het
(blz.34) bij de lijst van letterlijk te vervullen profetie.

Wij citeren uit, naar onze mening, een zeer belangrijke studie over de
vervulling van het OT, iets over deze Immnul-tekst. Bij de voorbereiding
van de exodus uit Egypte verzekert de Here zijn Immanulbelofte aan Mozes:
Ik ben immers met u (Ex.3:12). En aan het eind van de exodus heeft Mozes
dan ook aan het volk gezegd: De Here uw God was veertig jaar met u, gij
hebt aan niets gebrek gehad (Deut.2:7). En als gij te strijde trekt tegen uw
vijanden, dan zult gij niet vrezen, want uw God is met u (Deut.20:1) (...) Ook
mocht het volk van de Here met deze Immanulbelofte het beloofde land
binnengaan. (Ter ondersteuning volgt dan Joz.1:5,9 / 3:7 / Richt.2:18 /
6:12,16). Zie J.W. Smitt, Opdat vervuld zou worden, De Vuurbaak, deel 1,
1975, blz.49. Maar nu is God onder het volk Isral in een lichamelijke vorm
aanwezig, Immnul heeft onder ons gewoond (Joh.1:14). Hij is geestelijk met
ons, de gemeente, tot zij door Hem zal bevrijd worden bij Zijn Wederkomst.

Op blz.53-57 somt de schrijver enkele bezwaren op tegen bepaalde


verklaringen en daaruit willen we er toch twee citeren: Immanul is geen
type van Christus en het vervullingsverband van Matthes kan niet
typologisch worden verklaard, omdat daarin de typologische overeenkomst
tussen de in 1:23 geciteerde profetie van Jesaja 7:14 en de verhaalde
heilsfeiten in Matthes 1:20b en 21 (samengevat in vers 22a) ontbreekt.
De messiaanse opvatting kan ook niet dienen voor een meervoudige
vervulling in die zin, dat na de eerste vervulling van de Immanulprofetie in
de dagen van Achaz, de tweede vervulling zou gekomen zijn in de
ontvangenis en de geboorte van Jezus Christus en de laatste in het
Immanulland van het nieuwe paradijs, want die zogenaamde tweede
vervulling ligt niet op de vervullinghistorische lijn van de eerste en de laatste
en is daarmee niet in overeenstemming. (Deze twee delen van schrijver zijn
met niets anders in het Nederlandse taalgebied te vergelijken. Deel twee
verscheen in 1977. Een goede tegenhanger in de Engelse taal is R. McConell,
Law and Prophecy in Matthews gospel, Friedrich Reinhardt
Kommisionsverlag, Basel, 1969. Het is de doctorale scriptie van deze schrijver.
En zie ook R.H. Gundry, The use of the Old testament in St Matthews gospel,
Brill, 1967.)

Dezelfde redenering is toepasselijk voor de naam David die de Messias


heeft volgens Ezech.34:23,24. Die naam heeft Jezus nooit gehad en niemand
noemde Hem ooit zo. De vervulling van de tekst is toch duidelijk in Hem
geschied volgens Joh.10:1-16. En vergelijk Jer.30:9 / Ezech.37:24,25 met
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 319

Hand.2:30-36 / Opb.3:7. Het gaat niet om letterlijke vervulling. In Ezech.37:22


staat dat er n koning zal zijn over alle Isralieten, en zijn naam is David.
Maar in Jer.23:5 staat dat een rechtvaardige spruit zal regeren. Beide teksten
worden door dezen die in de duizendjarige regering geloven toegepast op dat
tijdperk. Zullen er dan twee koning zijn in dat rijk? Zou niet n van die
teksten figuurlijk moeten zijn? Of beiden?

Een andere tegenstrijdigheid, indien we alle profetie letterlijk nemen, is de


volgende. Volgens Ezech.36:35 wonen ze in versterkte steden in het nieuwe
Isral. Maar volgens Ezech.38:11,12 leven ze allen zonder muren
grendels of poorten. En van beide moet figuurlijk zijn en toch spreken ze
over dezelfde tijd volgens verdedigers van de duizendjarige tijd. De
buitenmuur van de tempel loopt volledig rond de plaats die ervoor beschreven
wordt (Ezech.40:5 / 42:20). Is dat letterlijk of figuurlijk? Een soort Chinesche
muur in Isral? Maar waarom gezien Isral in het duizendjarige rijk geen
vijanden zal hebben!

Wanneer de Heer in Zijn eigen streek de profeet Jesaja aanhaalt, in de


synagoge, en de tekst op hem zelf van toepassing brengt dan is er op zijn
minst n deel uit de voorzegging die niet letterlijk in Hem in vervulling ging.
Volgens Lucas 4:19 leest Hij: om aan gevangenen loslating te
verkondigen. Maar naar teksten die over een letterlijke gevangenis spreken
waarover loslating gepredikt wordt door de Heer zoeken we tevergeefs. Wel
over geestelijke gevangenschap want zo moeten we toch de Bergrede
verstaan. In deze ne profetie van Jesaja gaat het dus op zijn minst over een
mengeling van letterlijke en figuurlijke zaken. En wie zich de moeite wil nemen
om enkele commentaren er op na te kijken zal merken dat de grote nadruk ligt
op het geestelijke aspect. Armen worden geestelijk rijk want Jezus deelde toch
geen centen uit! Geestelijke blinden worden hun ogen van verstand geopend
zodat ze de werkelijkheid in de Heer mogen zien. Verbrokenen van hart die
Hem aannemen worden in hun geest gereinigd.

Nog enkele voorbeelden. Volgens Ps.118:22,23 zal het Joodse volk, zijn
enige God, YaHWeH, verwerpen. Matths past dit toe op Jezus Christus,
verworpen door Zijn volk, die in zijn ogen dus God moet zijn. Isral verwerpt
God = Christus (Mat.21:42). Dit is echter nog niet het punt waarop we willen
wijzen: zowel het OT als het NT bedoelen met het begrip hoeksteen geen
letterlijke steen. De profetie spreekt niet over een letterlijk toekomstig
bouwwerk uit stenen opgetrokken. Integendeel, op een symbolische wijze is
God of Christus, de Rots en Hoeksteen van Isral. Het gaat in de aanhaling
van Matths niet echt om een vervulling. In de aanhaling van Matths wordt
n van Gods eigenschappen toegepast op Jezus van Nazareth, op een mens.
Dat is nieuw. En van de aspecten van de Messiaanse regering is dat het er
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 320

nooit aan water ontbreekt. Zonder water is de mens gedoemd te sterven,


maar de voorspellingen van letterlijk water worden door Christus
vergeestelijkt. Vergelijk Ezech.47:1 / Jes.33:21 / Zach.14:8 met Joh.7:38. Er zijn
nog andere dingen te vergelijken; het paaslam (Ex.12:3-13 / Joh.1:29), het
manna (Ex.16:4,15 / Joh.6:33), de tempel (2 Kron.7:12 / 1 Cor.3:16), het
tabernakel (Num.7:1-89 / Opb.21:3) enz...

We beweren niet dat men zondermeer van een voorzegging uit het OT mag
zeggen: dit moet in het NT geestelijk verklaard worden. Laat ons verder naar
profetien i.v.m. de Messias kijken.
1) Geboren uit een vrouw Gen.3:15 / Gal.4:4.
2) Uit geslacht van Abraham Gen.12:3,7 / Rom.9:5.
3) Uit geslacht van Judah Gen.49:10 / Heb.7:14.
4) Uit geslacht van David 2 Sam.7:12,13 / Rom.1:3.
5) Geboren uit een maagd Jes.7:14 / Mat.1:22,23.
6) Geboren in Bethlehem Micha 5:2 / Mat.2:5,6.
7) Is vervuld van de Heilige Geest Ps.45:7 / Jes.11:2/ Luc.4:18,19.
enz... alles letterlijk vervuld. Zie o.a. zo een lijst bij Bultema vanaf
blz.33 e.v..

Maar niet alles moet letterlijk in vervulling gaan. Er zijn


voorbeelden van aanpassing en geestelijke vervulling. Daarom uw
volle aandacht voor het volgende. Deze Lijst streeft hoegenaamd niet naar
een volledigheid.
1) De eerste Messiaanse profetie uit de Schrift staat in Gen.3:15 en deze zal
niet letterlijk vervuld worden. Het zaad van de vrouw, de Verlosser, zal de
slang niet letterlijk het hoofd indrukken, maar wel figuurlijk.
2) Adam en Eva zijn een beeld van Christus en zijn gemeente, maar de
gelijkenis is er slechts tot op zekere hoogte en overstijgt het letterlijke beeld
(Gen.2:23,24 / Eph.5:31,32).
3) Wat met Jona is geschied zal ook aan Jezus geschieden; drie dagen dood
zijn. De betekenis is echter niet dezelfde (Mat.12:40 / Jona 1:17). Jezus was
werkelijk dood, Jona was niet dood maar zat levend in de vis. Jona was slechts
in geestelijke zin dood voor Gods werk.
4) In een opstandige bui krijgt Isral als straf van God een plaag van slangen
te verduren. De slang die op een paal wordt gehangen zal in het tegenbeeld
de Heer voorstellen die sterft aan het kruis (Num.21:8,9 / Joh.3:14,15).
5) Als de Heer sterft aan het kruis worden zijn beenderen niet gebroken
opdat het Scriftwoord vervuld zou worden. Maar dat Scriftwoord
spreekt over dieren, het is gn gelijkaardige vervulling (vergelijk Joh.19:36
met Ex.12:46).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 321

6) Over Juda, waarschijnlijk over de afstammeling van Juda die de Messias


zal worden, staan dingen voorzegd die niet letterlijk zijn (Gen.49:11). Letterlijk
is deze tekst niet te begrijpen en heeft geen echte inhoud.
7) Voorafgaande aan de komst van de Messias zal iemand optreden als
volgt; hij zal paden rechtmaken, kloven opvullen en heuvels slechten. Alle
krommingen en oneffenheden zullen vlak gemaakt worden. Zo was het
voorzegd en zo is het in vervulling gegaan bij het optreden van Johannes de
Doper. Maar Johannes was gn letterlijke bouwondernemer en ook gn
straatwerker. Zijn werk was geestelijk en de profetie is op een geestelijke wijze
door hem vervuld (Jes.40:3-5 / Luc.3:3-6).
8) Over dezelfde Johannes valt nog op te merken dat de Joden hem ooit
vroegen of hij Elia was die moest terugkomen vr de grote dag van YaHWeH
aanbrak. Daarop zegt hij categoriek neen (Joh.1:21). Maar Jezus zegt dat hij
wel degelijk Elia is (Mat.17:9-13). En hij is ook zo aangekondigd vanaf zijn
geboorte (Luc.1:13-17). Dat is geen tegenstrijdigheid. Hij is gn letterlijke
Wederkomst of rencarnatie van de oude profeet. Maar in geestelijke zin heeft
hij alles gedaan om de profetie te vervullen.
9) Van de Messias is voorzegd dat Hij in het jaar van de verlossing, het jaar
van het oordeel, alln te werk gaat. Maar in het oordeel zullen miljarden
engelen hem helpen en zelfs de gemeente zal meehelpen in het oordeel
(Jes.63:2-6 / Mat.13:36-43 / 1 Cor.6:3).
10) De gemeente zijn de schapen van de Heer, zowel in de voorspelling als
in de uitspraken van Christus, maar toch zijn het geen echte schapen! (Zie
Jes.40:11 / Joh.10:11-16).
11) Jezus voorzegt dat wie zijn discipel wil worden het lichte juk van de Heer
moet opnemen. Dat is toch geen letterlijk juk? (Zie Mat.11:28,29).
12) Om deel te hebben aan het Koninkrijk van God telt niet de afstamming,
of het aardse, maar het geestelijke. Wie niet is wedergeboren door de Heilige
Geest komt er niet binnen (Joh.3:3-8). Ook het water dat de Heer beloofd te
geven aan zijn discipelen is geen scheikundig zuiver water - H2O - maar de
belofte van de Heilige Geest (Joh.4: 14,24).
13) De belangrijkste opstanding waarover Christus het heeft is niet een
letterlijke, maar de geestelijke opstanding uit de dood der zondigheid
(Joh.5:25). Zo ook nog Joh. 6:51 / 7:37 / 15:1-5 / 21:16,17. Wie dan pers de
stelling wil aanhouden dat alles wat in het OT op Isral betrekking heeft
letterlijk vervuld wordt en alles wat in het NT over de kerk gezegd wordt
geestelijk, komt dus bedrogen uit. Zo zullen armen van geest het
koninkrijk der hemelen berven (Mat.5:3) en zachtmoedigen de
aarde berven (Mat.5:5). Dat is gn tegenstrijdigheid. Elke gelovige wordt
nu opgenomen in het Koninkrijk der hemelen. Dat wil zeggen: een Koninkrijk
geregeld vanuit de hemel t.t.z. door God. Maar uiteindelijk komt dat Rijk op
aarde (Opb.21:1-8). Vergelijk ook Jes.49:10 met Opb.7:16.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 322

En een voorbeeld dat niet rechtstreeks op de Heer betrekking heeft. Van


Abraham staan enkele dingen in het boek aan de Hebreen die op het eerste
zicht tegenstrijdig zijn. Zo staat er in Heb.6:13-15: Want toen God aan
Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij, omdat Hij bij niemand hoger
kon zweren, bij Zichzelf zeggende: Voorzeker zal ik u zegenen en
zekerlijk vermeerderen. En z door geduld te oefenen, heeft deze het
beloofde verkregen. Maar in Heb.11:13,39,40 staat er: In (dat) geloof
zijn allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts
uit de verte hebben zij die gezien en begroet en zij hebben beleden,
dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde (...) Ook deze
allen, hoewel door het geloof een getuigenis aan hen gegeven is,
hebben het beloofde niet verkregen, daar God iets beters met ons
voor had, zodat zij niet zonder ons tot de volmaaktheid konden
komen. De belofte ontvangen of niet verkregen? Oplossing: alle beloften
slaan niet op hetzelfde letterlijk aspect!

Een opmerking hierover maar vooraf nog een deel uit Rom.4:13-17: Want
niet door de wet had Abraham of zijn nageslacht de belofte, dat hij
een erfgenaam der wereld zou zijn, maar door gerechtigheid des
geloofs (...) opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou
gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar
ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de vader van ons
allen is, gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele volken heb Ik
u gesteld die (...) het niet zijnde tot aanzijn roept. Met ander woorden:
in Abraham n zijn afstammelingen is vervuld wat hm en hn is aangezegd.
Niet slechts aan de letterlijke vleselijke afstammelingen, maar ook aan allen
die hetzelfde geloof hebben aan de dag gelegd als Abraham. Er is niets meer
dat op een vervulling wacht. Abraham moet niet, zoals in kringen van de leer
der duizend jaar wordt geleerd, nog eens regeren over een stukje land in
Isral. Abraham zal toch niet de erfgenaam der wereld zijn? Zijn Zaad bij
uitstek, de mens-geworden Zoon van God heeft voor Zijn voorvader alle
gelovigen uit de volkeren n gemaakt. Niet Abraham maar zijn nazaat Jezus
van Nazaret zal over Isral regeren. En trouwens niet over dat land dat er nu is
maar over een nieuwe Isral dat op een nieuwe aarde zal gelegen zijn. Het
gaat ook niet om de letterlijke vervulling, maar om mr dan de
voorspelling zegt. Alle gelovigen ontvangen zelfs iets beters, volgens de
tekst uit de brief aan de Hebreen. Allen zullen in een onsterfelijk,
onverderfelijk en vernieuwd lichaam van deze dingen mogen genieten. God
doet aan elk van de vaderen mr dan er ooit in een profetie uit het OT aan
hen voorzegd was. De profetie gaat meestal dus niet zondermeer letterlijk
in vervulling. En zo verder...
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 323

Wanneer we aannemen dat God de echte auteur is van de Schriften en


dat de profeten er aan meewerkten onder zijn leiding (en als instrumenten
van Zijn wil), dan is er een goede grond gelegd van het aanvaarden van de
gevolgtrekking die later volgt. Zie o.a. 2 Pet.1:21 / Mat.15:4 / Marc.12:36 /
Heb.3:7 / 9:8 / 10:15.

Ook profetie moet gezien worden vanuit een oud Joods beginsel van
Bijbelinterpretatie dat verkort als pardes wordt weergegeven en hetzelfde
woord is als paradijs. Een verband dat waarschijnlijk om deze reden werd
gemaakt. We lezen daarover in The Encyclopedia of the Jewish Religion, edit.
R. Werblowsky en G. Wigoder, Phoenix house, London, 1967, blz.294 die de
term pardes als volgt beschrijft: In de Middeleeuwen was pardes
gebruikt als afkorting van de vier typen van bijbelse exegese waarvan de
eerste letter werd gelezen
peshat - letterlijke bedoeling
remez - versluierde zinspeling (symbolische)
derash - homilitische betekenis (lering )
sod - esoterische betekenis.

En daarom zal je onder de Joden, ook verscheidene uitleggingen vinden in


verband met de Messias en het herstel van het volk; dat is voor velen slechts
een symbool. Maar de Orthodoxe Jood zal driemaal per dag blijven bidden:
Erbarm u Here, onze God in al uw talrijke erbarmingen aan Isral uw volk,
aan Isral uw stad, aan Zion, de woonplaats van uw glorie en aan uw tempel,
aan uw woonplaats en aan het koningschap van het huis van David, de
Messias van uw gerechtigheid. gezegend zijt gij Here, God van David, die in
Jeruzalem woont (veertiende zegenspreuk uit het achtiengebed).

Conclusie
God heeft vele malen en op vele wijzen gesproken in de profeten (Heb.1:1).
Waarom kan een profetie dan niet op een andere wijze vervuld worden dan
een letterlijke? Wat wil zeggen dat men de Schrift geweld aandoet door zaken
die in figuurlijke zin staan opgetekend in letterlijke zin wil verklaren. Temeer
omdat er tientallen voorbeelden in het NT staan die een geestelijke vervulling
aangeven voor een voorzegging uit het OT. Gezien volgens een algemene
regel het NT de vervulling van het OT is, moet daar rekening mee gehouden
worden. We moeten een letterlijke vervulling niet forceren.

2de Stelling: Het NT geeft de grenzen aan hoe


een profetie moet verklaard worden

Met een grote slordigheid vinden we in geschriften die de duizendjarige


regering promoten zaken verklaard die geen Bijbelse grondslag hebben.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 324

Laat ons in de volgende tabel even nagaan wat er in de eerste gemeenten


allemaal werd gepredikt als euangelion, evangelie of goed nieuws:
1) Over Jezus Christus: Marc.1:1 / Luc.2:10 / Hand.5:42 / 8:12,35 / Rom.1:8 / 1
Cor.9:12 / Gal.1:7,16
2) Over het Koninkrijk: Mat.4:23 / 9:35 / 24:14 / Marc.1:14,15 / Hand.8:12 /
20:24
3) Over God: Rom.1:1 / 15:16 / 2 Cor.11:7
4) Over het geloof: Eph.1:23
5) Over redding: Eph.1:13
6) Over vrede: Hand.10:36 / Eph.2:17 / 6:15
7) Over het woord: Hand.8:4
8) Over Gods genade: Hand.20:24
9) Over Gods heerlijkheid: 2 Cor.4:4 / 1 Tim.1:11
Het is een heilig geheim (Eph.6:19), een mijn evangelie (Rom.16:25 /
2 Tim.2:8), ons evangelie zegt Paulus (2 Thes.2:14).
Maar is er n tekst die zegt dat het goede nieuws dat werd
gepredikt over een duizendjarige rijk gaat? Niet n! De prediking van
een eventueel herstel van het volk Isral (en zulke teksten zijn er) staan niet
op zichzelf. Herstel van Isral is er niet zonder herstel van alle volkeren en dat
is slechts na de (geestelijke) duizendjarige regering. Ze worden allen hersteld
zonder uitzondering! Zie o.a.: Opb.20:11-13 / 21:3 / 22:2.

Er zijn verscheidene voorbeelden aan te halen waar de betekenis van de


verwijzing van een OT-ische tekst in het NT niet meer dezelfde is. De context
kan in het OT totaal verschillend zijn van wat het NT er van maakt. Het gaat
om een andere vervulling dan een letterlijke. In die zin gebruikt de schrijver
dezelfde formule als wanneer hij een Messiaanse of andere voorspelling
aanhaalt. We vinden dan zowel; opdat vervuld zou worden als er staat
geschreven. De volgende lijst bestaat uit dergelijke voorbeelden:

1) Ex.32:6-25 (voor vers 32:23 zie Hand.7:40). Dit is het verhaal van het
aanmaken van het gouden kalf en de grote schuld die het volk op zich heeft
geladen. Isral is zo gemakkelijk te verleiden.
1 Cor.10:7. Paulus verwijst naar het OT om erop te wijzen dat daar
voorbeelden staan van de wijze waarop God op een goede en niet de
verkeerde wijze aanbeden moet worden. Het principe daarvan is voor het OT
en het NT steeds hetzelfde gebleven en zelfs in de hof van Eden was het al
vastgelegd. Wie in verbond is getreden met God moet Hem op die wijze
aanbidden zoals Hij het heeft geopenbaard. Andere vormen zijn uitgesloten en
verkeerd. Sommigen gaan in deze typologische verklaringen zeer ver zoals
o.a. Jehovahs Getuigen. In dit verband kunnen we slechts enkele
opmerkingen maken. Bepaalde teksten hebben onder hen, over de jaren heen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 325

drie of vier uitleggingen gekregen. Deze van Russell tot begin jaren 1920, het
nieuwe licht van Rutherford vanaf ongeveer 1925 af, het vernieuwde licht van
Knorr uit de jaren 1940 (tot 60), en nu het recente licht, met de vierde en
vijfde president, ng beter. En zo zonder eind, tot de Heer er een einde aan zal
maken. De waarheid van Jehovahs Getuigen is waarheid van de dag,
zoals een soep van de dag. Alles onderhevig aan de nieuwe voorzitter die zal
aantreden.

2) Deut.30:12-14. God heeft aan Isral alles geopenbaard wat ze nodig


hadden in hun relatie tot Hem (Deut.29:29 / Ps.12:6 / 19:8). Zelfs indien er nog
iets zou zijn in de hemel of aan den overkant der zee dat doet er niet
toe. Alles wat hun tot het leven en het goede moest leiden is hun
geopenbaard. Het verbond staande in de wet heeft ook in zich de belofte van
zegening in het land van melk en honing.
Rom.10:6-8. Aan de aanhaling uit Deut.30 voegt Paulus toe; wie zal ten
hemel opklimmen. Niemand natuurlijk, want de Heer heeft zijn gemeente
niet als wezen achtergelaten. Wie zonder Hem te hebben gezien maar in Hem
geloofd, zal dan ook behouden worden (vers 12,13). De aanhaling van Paulus
is trouwens niet ter ondersteuning van een vervulling. Hij wil aantonen in dit
gedeelte (waar hij zo diep ingaat op de relatie Isral/God) dat in de belofte
aan de gelovigen uit het OT ook reeds de belofte van de Messias aan de
Heidenen zat ingesloten. Ofschoon dood en begraven zijn ze voor God niet
verloren.

3) Ps.78:2. Asaf de profeet, beschrijft hetgeen God bewerkt heeft aan Isral,
vooral sinds Egypte. God is de verlosser en hier past dan het beeld van het
spreken in een spreuk. Want ons spreken over God is slechts gedeetelijk,
stamelen zie de kerkvader Augustinus hierover. Hoe Hijzelf de
heilsgeschiedenis ziet weten we niet (Deut.29:29 / Dan.2:28). De diepe zin van
Zijn handelswijze in de wereld begrijpen we niet, maar het toont dat de HERE
steeds meester is over de geschiedenis van mensen.
Mat.13:35. In een reeks gelijkenissen die de Heer uitspreekt merkt de
schrijver op dat Jezus in spreuken tot de mensen predikt. Dit kan de
alledaagse mens slechts gedeeltelijk begrijpen. Soms gaat zo wat al te diep
voor hun begrip. Ook gelijkenissen van Hem begrijpt men allicht verkeerd
(Mat.13:13-17). Niet dat er iets fout is aan het spreken in een spreuk of
parabel. Het probleem is de mens die zijn oren niet te luisteren legt naar wat
God te zeggen heeft.

4) Jes.1:9. In de tijd van Jesaja zijn slechts weinigen ontkomen aan de toorn
van God, want omwille van hun zondigheid heeft God zijn volk gestraft. Er
bleven slechts enkelen over; in vergelijking niet mr als toen Sodom werd
verwoest.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 326

Rom.9:29 en Opb.11:8. Zoals alle teksten die Paulus in dit gedeelte


citeert gaat het om een nieuw Isral. Daarin heeft men een rest (de
ontkomenen) uit Isral mt gelovigen uit de Heidenen. Ze dienen God in
geest en waarheid, en dus niet in Jeruzalem (Joh.4:19-26). Onderscheid
des persoons is er sinds Christus niet meer bij.

5) Jes.10:22,23. Over Israls redding als volk mag niet lichtzinnig


gesproken worden. Slechts een deel ervan, een rest zal behouden worden
omdat ze trouw bewaard hebben aan het verbond en z de beloften van God
aan de vaderen waardig zijn. Vergelijk Ex.17:1-7 / 32:25-35 / Jes.1:9 /
Klaagl.3:22 / Mal.3:6.
Rom.9:27,28. Paulus geeft aan de profetie een totaal andere uitleg als
wat te verwachten was. Jesaja sprak uitsluitend over de natuurlijke Joden in
dat gedeelte. Paulus echter heeft het over een nieuwe Isral, een geestelijk
volk, waarin zowel een gelovige rest van het vleselijke Isral is opgenomen als
mensen uit de heidenen, die zich bekeerd hebben tot de enige God. Voor
Paulus heeft het wederkeren uit Jes.10:22 ook een nieuwe betekenis
gekregen. Wederkeren is voor hem = behouden worden. Hij
vergeestelijkt een herstel van Isral naar een geestelijke vervulling aan
alle christenen.

6) Jes.29:13. In de verzen 9-16 klaagt Jesaja aan wat er schort aan het volk.
Ziende zijn ze blind voor hun Maker. Horende zijn ze doof voor wat Zijn
woorden brengen. In de plaats hebben wijzen en verstandigen een eigen
leer opgesteld die niet naar de wil van God is. Het volk heeft deze menselijke
kennis boven de wet van God gesteld.
Mat.15:8,9 en Col.2:22. Jezus wijst op het grote verschil dat er is tussen
wat God van de mens vraagt en wat de traditie van mensen (hier
vertegenwoordigd door de Farizeen) ervan gemaakt heeft. Maar God dienen
op die wijze is de mens op het verkeerde spoor zetten. Van deze lippendienst
wil de Christus niets weten. De aanhaling van Jes.29 gaat dan ook om het
algemene principe en niet een specifieke vervulling. Deze mensenwetten zijn
geen echte dienst aan God. Maar dat is niet nieuw in Isral. Het is hetzelfde
oud zeer sinds ze uit Egypte verlost zijn. Ook Jes.35 moeten we op dezelfde
basis uitleggen. Het gaat er vooral niet om mensen het letterlijk zicht weer te
geven (enzoverder), maar om het geestelijk zien. Vergelijk; Mat.9:3-6 /
Marc.7:35-37 en voor het gedeelte Jes.35:3 = Heb.12:12.

7) Jes.29:14 en 33:18. De context van dit gedeelte uit Jesaja heeft nog een
aanhaling in het NT. Zie voor vers 13 naar Mat.15:1-9. De wijsheid van de
wijzen is echter een verkeerdheid, een excuus om God niet te dienen op
de wijze die Hijzelf heeft bepaald. Het is een foutief inzicht te denken dat we
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 327

er iets kunnen aan toevoegen of afdoen (Deut. 12:32 / Spr.19:5,9 / 30:6). Dat
heeft dramatische proporties aangenomen in de tijd van Jezus.
1 Cor.1:19,20. Paulus past op de heidense Corinthirs toe wat eigenlijk
van toepassing was op de vleselijke afstammelingen van het volk dat uit
Egypte werd gered. Men kan God niet dienen op de wijze van de filosofen. Die
dingen weerhouden de gelovigen ervan om God op een correcte wijze God te
aanbidden.

8) Jes.41:4. Zoals YaHWeH, de God van de aartsvaderen, is er maar n,


de eerste en laatste. Hij roept alle mensen al bij name voordat ze
geboren zijn. Geen enkele god kan Hem dit nadoen. Hij is uniek en n.
Opb.1:17. De eerste Joodse gelovigen in Jezus als Messias hebben het
niet gemakkelijk gehad. Deze profeet voldoet niet alleen aan het beeld dat ze
zich gemaakt hebben van de Messias, Hij wou ook de Romeinen niet buiten
zetten uit hun land. Daarbij komt nog eens dat Hij zich op gelijke hoogte zet
als de God waar hun profeten van ouds altijd over gepraat hebben. Deze Jezus
moet zoals C. S. Lewis ooit over hem zei; gek of God zijn. Dat Hij God is zien
we hier bewezen; een tekst die in het OT slechts over YaHWeH spreekt wordt
op de verhoogde Christus toegepast. En het volgende vers zegt ook nog dat
Hij evenals zijn Vader de Levende is, een andere titel van de God van de
vaderen. Zie o.a. Joh.1:4 / 5:24 / 11:25,26 / 14:6.

9) Jes.53:4. Dit is een deel uit de vierde profetie van de knecht des Heren.
Hij neemt het lijden op zich, met ander woorden, Hij neemt ze voor zijn eigen
rekening. Hier gaat het om Zijn volk Isral, maar in de vervulling omsluit dat
ook de gehele wereld. Dat gaat verder dan de profetie zegt, maar is Gods
soevereine genade. Er wordt mr dan de voorspelling zegt vervuld. Want
welk lijden neemt de Heer op zich: het letterlijke of het figuurlijke?
Mat.8:17 en 1 Pet.2:24. In de context van Mat.8 neemt Jezus de
krankheid van de melaatse op zich, van de knecht van de honderdman en van
de schoonmoeder van Petrus. Zonde en ziekte neemt Hij op zich en daarvoor
moet Hij naar Jeruzalem gaan en moet op die plaats lijden. Zie
Mat.16:21 en vergelijk Hand.8:35.

10) Jer.31:15. Onder Gods volk vieren afgoderij en beeldendienst hoogtij


(Jer.9:3). Gods straf is onvermijdelijk, de 70 jaren ballingschap zijn begonnen
want enkele jongelingen en edelen zijn reeds weggevoerd naar Babylon (2
Kon.24:11-16). De rest van het volk volgt zonder dralen. Voor God is deze
maat vol (2 Kron.36:15,16 / Jer.7:14,15 / 26:2,3). Nu kan het volk weeklagen
als in de dagen van Rachel en Lea (Gen.35:18). Van menselijk standpunt uit
een ontroostbaar leed.
Mat.2:17,18. Het gaat niet om Rachel zelf want ze is al jaren geleden
gestorven. Ze is wel het beeld van elke moeder wiens kinderen op
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 328

onmenselijke of onrechtvaardige wijze overlijden. De tekst spreekt niet van


een specifiek Messiaanse vervulling. Dat spreekwoord kan gebruikt worden
daar waar dit soort leed aan de orde is. In die zin is het tijdloos.

11) Hosea 11:1. Het volk Isral (de 10 stammen) is ontrouw aan het
verbond en is afvallig geworden. Ze zullen naar Assyri in ballingschap
gevoerd worden. Dan zal God hen nogmaals redden uit een verdrukking die
gelijkenis vertoond met deze in Egypte.
Mat.2:15. Gods zoon was niet in verdrukking in Egypte. Dat land was
voor hem tijdelijk zelfs de plaats van bescherming.

12) Hosea 13:14. In The Zondervan Pictorial Encyclopaedia of the Bible,


deel 5, edit. M.C. Kenney, Zondervan, 1975, blz.72 lezen we over de aanhaling
van Hosea 13:14 door Paulus in 1 Cor.15:55: Dat wil niet zeggen dat in Hosea
13:14 de voorspelling is opgetekend over de opstanding. De ganse context
bespreekt het oordeel van God over Zijn ontrouw volk en de natuurlijke
interpretatie van v. 14 is dat niemand in de mogelijkheid is om Efram te
redden van de vernietiging zodat Dood en Sheool zouden vergodelijkt
worden.
1 Cor.15:55. In Hosea 13 heeft het geciteerde woord een
tegengestelde betekenis. Het is daar geen belofte van toekomstig heil, maar
een onderdeel van een gerichtsaankondiging (over Efram): De HERE roept de
dood op, zijn verderf brengende macht over het zondige volk uit te gaan
oefenen. De hebreeuwse tekst luidt in vertaling; Dood, waar zijn uw
pestziekten, dodenrijk waar is uw verderf? Paulus citeert niet de hebreeuwse
tekst, verandert de tekst van de LXX en geeft het citaat een andere inhoud.
Het is mogelijk, dat hij mede op grond van Hos. 13:14a een andere exegese
van dit vers aanhing dan de tegenwoordig algeheel geldende (F. Pop, De
eerste brief van Paulus aan de Corinthirs, Callenbach, 1965, blz.402,
voetnoot 105, wij onderlijnen).

13) Hab.1:5. Het begrip geweld is een sleutelwoord in dit geschrift van
Habakuk (1:3,9 / 2:8,17). Assyri is nog altijd aan de macht maar zal in korte
tijd zijn heerschappij moeten overlaten aan de Chaldeen (Babylon). Onder
deze heidenen is iets aan de orde dat in menselijke begrippen onmogelijk lijkt.
Voor Isral zal het echter geen enkele hulp brengen of hun lot tot een keer
brengen. De profeet wil Gods rechtvaardigheid tot zijn recht laten komen (vers
4) maar het zal de menselijke rechtvaardigheid van Babylon zijn die in de
plaats komt (vers 9). Isral is geen stap dichter tot God gekomen.
Hand.13:40,41. Er is gn rechtstreeks verband tussen de profetie van
Habakuk en wat Paulus aangeeft als de vervulling. Slechts n zaak is in beide
op te merken: menselijk is wat aan de orde is onmogelijk. Niemand in Joodse
kringen vr Jezus van Nazareth zou ooit kunnen bedenken wat nu allemaal en
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 329

overal geschied: heidenen bekeren zich in massa tot God! Wie is bij machte
om God daarin tegen te houden (Hand.11:17)?

14) Zach.4:3,11,14. Twee olijfbomen zijn hier het beeld van Zerubbabel en
Jozua. Het zijn ambtsdragers in de Joodse gemeente. Dan volgt een
beschrijving van de macht en majesteit van God.
Opb.11:4. Dit is gn herhaling, gn tweede vervulling van Zach.4. De
gelijkenis is echter overduidelijk. De dienaren van de Heer verkondigen wat
hun Heer als opdracht heeft gegeven. Ondanks tegenstand n vervolging zijn
ze overwinnaars in Christus. Het kwaad zal deze gemeente niet overwinnen
want ze is beschermd door haar Heer (Mat.28:20 / Hand.18:9,10 / Phil.4:13).

15) Zach.12:10. De Korte verklaring der Heilige Schrift, Openbaring blz.30


zegt over deze tekst. Dat ziet wel allereerst op het doorsteken van sHeeren
zijde, Joh. 19:34,37, maar verder evenzeer op s Heeren kruisiging, het
doornagelen van Zijn handen en voeten, om ze te hechten aan het
schandhout; en dan voorts op zijn gehele veroordeling en verwerping.
Opb.1:7. Is de geestelijke vervulling zoals ook uit Mat.24:30 blijkt. Maar
er was ooit een letterlijke vervulling volgens Joh.19:37 toen de Heer stierf aan
het kruis.

Herhalen we nog eens waarom we deze 15 teksten achter elkaar besproken


hebben. Ze tonen aan dat een aanhaling van het OT in het NT niet altijd
inhoudt dat het om een letterlijke vervulling gaat. In deze 15 gaat het om een
vergeestelijking of principe waarnaar verwezen is. En toch is de inleiding ook
dn, zoals bij een in letterlijke zin vervulde profetie: er staat geschreven
(...) of opdat vervuld zou worden. Gezien het hier gaat om de uitleg
van genspireerde schrijvers uit het NT die genspireerde schrijvers van het OT
citeren moet dit ons niet verwonderen dat ze er niet altijd van uitgaan dat
alles letterlijk moet vervuld worden. Zij weten het beter dan wij en moeten
daar ook acht op slaan. In enkele gevallen gaat het ook om een volledig
nieuwe betekenis die het NT geeft aan een tekst uit het OT. Voorbeelden
daarvan zijn o.a.: Joh.3:14,15 en Num.21:8,9, Mat.12:40 en Jona 1:7, Joh.19:36
en Ex.12:46, Eph.5:31,32 en Gen.2:23,24.

Uit Het geestelijke Isral van J.E. van den Brink, uitg. Kracht van omhoog,
Gorkum, z.j. blz.78,79 citeren we wat, waar we het ook mee eens zijn, in dit
verband.
Letterlijk of geestelijk?
De vraag die ons menigmaal gesteld wordt, is de volgende: Is het niet
inkonsekwent dat men het ene gedeelte van een tekst of van een
Schriftgedeelte letterlijk neemt en het andere vergeestelijkt? Waarom is
bijvoorbeeld de geboorte uit de maagd Maria een letterlike vervulling van de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 330

profetie en waarom zou de troon van David, waarvan Lucas 1:31-33spreekt,


geestelijk opgevat moeten worden? Is zulk een willekeurige vergeestelijking
nietonschriftuurlijk en verwerpelijk?
Bij de beantwoording van deze vraag moet allereerst de tegenvraag
gesteld worden:Wat verstaat men onder letterlijk en wat verstaat men onder
geestelijk? Is er wel een tegenstelling tussen deze begrippen? Met letterlijk
bedoelen wij de rechtstreekse en feitelijke betekenis van een woord en niet de
figuurlijke of de beeldsprakige zin. Zo wordt het woordhoofd letterlijk
gebruikt, wanneer gezegd wordt: Ook vlochten zij van doornen een kroon en
zetten die op zijn hoofd, maar dit woord wordt figuurlijk gebruikt in de teekst:
Hethoofd van iedere man is Christus, het hoofd der vrouw is de man, en het
hoofd van Christus is God (1 Cor.11:3).
Het begrip geestelijk heeft te maken met de geestelijke of onzienlijke
wereld. Het wil zeggen: niet zintuiglijk waarneembaar, maar wel reel. De
tegenstelling van geestelijk is natuurlijk, dat is wl zintuiglijk
waarneembaar. Tegenover letterlijk staat dus figuurlijk en tegenover
natuurlijk staat geestelijk. Een profetie kan letterlijk vervuld worden, zowel
in de natuurlijke wereld als in de geestelijke wereld. Er zijn geen letterlijke
engeestelijke mensen, maar wel natuurlijke en geestelijke mensen. Zo is
er ook letterlijk een natuurlijk volk Isral, maar er is ook letterlijk een
geestelijk volk Isral.
Letterlijk kan dus zowel betrekking hebben op de natuurlijke als op de
geestelijke wereld. Zo is het Woord van God letterlijk een zwaard: al kan er
geen hand mee afgehakt worden, men kan er wel reel en concreet een
scheiding mee maken tussen het goede en het kwade in de onzienlijke
wereld.

Conclusie
De lijst (van 15 betekeniswijzigingen of vergeestelijkingen tussen profetie en
vervulling) zou wellicht nog langer kunnen gemaakt worden, maar n ding is
zeker; gewaag u zelf niet aan een samenstelling die niet door de Schriften zelf
is gemaakt. U zou er wel eens mijlen kunnen naast zijn en Gods woord
misbruiken voor uw eigen vooropgestelde zaak (Deut.4:2 / 13:32 / Spr.30:6).
Elke vorm van privaatinterpretatie is zondermeer uitgesloten, verkeerd en
zondermeer verboden.

3de Stelling: Er mag geen wildgroei zijn in de uitleg van een


profetie

Een derde opmerking. In het NT vinden we enkele verwijzingen naar


vervullingen van een profetie waarvoor een combinatie van twee teksten (of
meer) gebruikt wordt. Die zijn vanuit menselijk standpunt niet altijd te
combineren omdat ze in de context van het OT soms op twee verscheidene
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 331

zaken betrekking hebben. Maar onder inspiratie doen schrijvers van het NT
dat toch, en waar zouden wij dan bezwaren maken? Hier volgt zo een lijst:
Mat.21:5 = Jes.62:11 en Zach.9:9
Mat.21:13 = Jes.56:7 en Jer.7:11
Marc.1:2,3 = Mal.3:1 en Jes.40:3
Luc.1:16,17 = Mal.4:5,6 en Mal.3:1
Luc.3:4,5 = Mal.3:1 en Jes.40:3
Hand.1:20 = Ps.69:25 en Ps.109:8
Rom.3:10-12 = Pred.7:20 en Ps.14:2,3 en Ps.53:2,3
Rom.3:13-18 = Ps.5:9 en Jes.59:7,8 en Ps.36:1
Rom.9:33 = Jes.28:16 en Jes.8:14
Rom.11:26,27 = Jes.59:20,21 en Jes.27:9
1 Cor.15:54-56 = Jes.25:8 en Hosea 13:14
2 Cor.6:16 = Lev.26:11,12 en Ezech.37:27
Gal.3:8,9 = Gen.12:3 en Gen.18:18
1 Pet.2:7,8 = Ps.118:22 en Jes.8:14

Sommige zaken uit het bovenstaande zijn zeer belangrijk voor ons begrip
van bijvoorbeeld: wie is de Messias. De teksten van Lucas hierboven leren
duidelijk dat Johannes de Doper werk doet als voorbereiding voor YaHWeH.
Maar in werkelijkheid is het voor Jezus dat het werk gedaan wordt. Besluit:
Jezus is YaHWeH. Zie ook nog Rom.9:33. Er komt ook aan het licht uit deze
teksten dat op de heidenen zaken worden toegepast die in de oorspronkelijke
context van het OT slechts op natuurlijke Isralieten slaan (Rom.3:13-18).
Heidenen worden zelfs geestelijke Isralieten genoemd. Dat is omdat ze
evenals de natuurlijke afstammelingen van Abraham in dezelfde God zijn gaan
geloven (Rom.11:26,27). En dat alles ligt in de lijn van de prediking van Jezus
en de apostelen. De Heer zei ooit om een groep Joden te typeren, dat ze op
geestelijke wijze kinderen van de duivel waren. Dat mag niet uitsluiten dat ze
natuurlijke zonen van Abraham waren (Joh.8:37,44).

Wat we moeten leren uit deze derde opmerking is dit: maak niet zelf een
combinatie van deze teksten. Zeker niet wanneer er uitspraken ontstaan
die indruisen tegen wat de Schrift in duidelijke bewoordingen leert. Men kan
bijvoorbeeld niet zondermeer enkele teksten bij elkaar zetten om nog een
komend herstel van Isral te leren of nog een heropbouw van een tempel in
Jeruzalem. Het NT geeft daartoe gn enkele aanleiding. Wie denkt het recht
te hebben profeet te spelen omdat er nog enkele voorspellingen niet vervuld
zijn - of onaangeroerd zijn - heeft geen respect voor het Woord van God. Het
Woord leent zich niet tot dergelijke misbruiken. Hierover meer in de stellingen
over Isral die we hierna formuleren.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 332

Een frappant voorbeeld van wat er kan verkeerd lopen is de leer van het
komende duizendjarig rijk. En dat om de volgende reden. Alle teksten uit het
Oude Testament die spreken over het Messiaanse rijk spreken erover in
termen van eeuwigheid. Zie o.a. Ps.145:13 / Dan.2:44 / 4:3 / Jes.9:7 enz...
Nu combineren de verdedigers van het duizendjarige rijk deze teksten die
over een eeuwig rijk spreken met Opb.20:1-6, een gedeelte dat over 1000
jaren spreekt. Dat is dus niet mogelijk want 1000 jaar is niet gelijk aan de
eeuwigheid. De combinatie is op verkeerde basis gemaakt.

Nog een voorbeeld in deze zin. Je leest wel eens meer in de boeken die de
bedelingen promoten dat wanneer gans Isral zal gered worden, volgens
Rom.11:26, er een herstelling komt van de staat Isral, het Milennium wordt
opgericht en de volkeren zullen naar Jeruzalem trekken om er te aanbidden.
Pas op: dat staat allemaal niet in de tekst of de context van dat gedeelte in
Romeinen hoofdstukken 9 tot 11. Men gaat aan de welvoeglijke interpretatie
van de Bijbelprofetie voorbij zoals deze in het NT wordt toegepast. Wie op de
betekenis van de letterlijke en figuurlijke zin van deze drie hoofdstukken wil
ingaan verwijzen we naar o.a.; D.N. Steel en C.C. Thomas, Romans, an
interpretive outline, Presbytarian and Reformed Publ. Company 1967, blz.96-
102. We komen in het volgende hoofdstuk uitvoerig op deze teksten uit
Romeinen terug.

In een in vele opzichten oprecht en indringend artikel over de


eschatologie (de leer over de dingen van het einde) zegt P. Jewett o.a.: De
verklaring van Israls hoop, het herstel in zijn eigen land, is aan de hand van
het christelijk toekomstbeeld moeilijk te bewijzen. Het is nochtans een
belangrijk onderdeel van de profetie uit het OT (...) zo was de redding van het
volk nooit gescheiden van de historische gebeurtenis van het herstel in het
land (...) Het huidige herstel van Isral in het land Palestina moet ons tot
nadenken stemmen; het is echter moeilijk in deze belangrijke ontwikkeling
een duidelijke vervulling te zien van voorspelling, zolang de Isralirs een
natie blijven in ongeloof en hun voorspoed te wijten is aan hun eigen
technologisch vernuft en niet het resultaat van een goddelijke,
bovennatuurlijke en eschatologische verlossing. The Zondervan Pictorial
Encyclopedia of the Bible, edit. Merrill C. Tenney, deel 2, Zondervan, 1975,
blz.344,345.

Conclusie
Welke regels er aan de basis liggen om enkele teksten te combineren die een
bepaalde leer moeten ondersteunen geeft het NT niet aan. We mogen ons niet
op een terrein begeven waar het NT over zwijgt. Onze bezinning op de Schrift
is niet het laatste woord, dat is aan de Schriften zelf gegeven, slechts daar is
de laatste openbaring van God te vinden. De algemene regel is in elk geval:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 333

men moet niet iets willen aantonen waar het NT zelf over zwijgt. En een
tweede regel: tracht niet door middel van kunst- en vliegwerk een belofte uit
het OT over te dragen naar het NT.

4de Stelling: Profetie is meestal voorwaardelijk

Toen Abraham op het punt stond zijn zoon te offeren aan God verscheen hem
de engel des HEREN. Deze zegt het volgende: Ik zweer bij mijzelf; luidt
het woord des HEREN: omdat gij dit gedaan hebt, en uw zoon, uw
enigen, Mij niet onthouden hebt, zal ik u zeer rijkelijk zegenen, en uw
nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als het
zand aan de oever der zee, en uw nageslacht zal de poorten zijner
vijanden in bezit nemen (Gen.22:16-18, wij onderlijnen). Dit is een
herhaling van vroegere voorspellingen van dezelfden aard, maar hier is iets
duidelijk gemaakt. Er staat aan het begin van de voorzegging omdat en
dat geeft aan dat het een bepaalde voorwaarde is in de vervulling die moet
voldaan worden. Gehoorzaamheid en geloof is gezet als conditie van wat er
zal gebeuren of geschied is.

Men mag niet blijven staan bij sommige teksten (en die zijn er) van wat lijkt
als een onvoorwaardelijke belofte van God. Onvoorwaardelijk zijn alle
eigenschappen van God (voorbeelden hieronder):
God is koning voor eeuwig en altoos Ps.10:6.
De hemelen vertellen Gods eer Ps.19:2.
Gods wegen zijn volmaakt 2 Sam.22:31.
Gods getrouwheid is van geslacht tot geslacht (maar in de nieuwe wereld
komen er
gn nieuwe geslachten bij!) Ps.119:90.
God slaapt niet Ps.121:3,4.
God is goed (maar zal alle onrechtvaardigen straffen!) Ps.135:3.
God verandert niet (maar past zich soms aan bij de omstandigheden van de
mens!)
Mal.3:6. God mag toch ook nog barmhartig zijn! Een mooi voorbeeld hiervan
is
Nineveh.
Ze zijn ns gespaard van vernietiging na de predkiking van de profeet Jona.
Maar na
een latere afval zijn ze toch in de handen van Babylon gevallen.

Maar hoewel van het Mozasche verbond werd gezegd dat het eeuwig
zou zijn is het opgehouden in zijn bestaan met Christus (Ex.31:16,17 /
Rom.10:4 / Gal.5:18 / Heb.7: 11-24). En ook het priesterschap dat was
afgesloten met Aron en zijn zonen is met Christus opgehouden. Het was niet
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 334

eeuwig ofschoon het zo was omschreven (Ex.40:15 / Heb.7:11-24 / 10:1).


God heeft een eeuwig verbond gesloten met Isral (Deut.7:12-16 /
Ps.105:8-10 / Jer.31:3 / Luc.1:55,72,73). God sloot met dit volk een
altoosdurende inzetting zegt Lev.23 enkele malen. Maar hoe kan dat als
haar wet is afgeschaft en haar priesterschap vervangen? En sinds Christus
moeten we spreken over het geestelijke Isral waarin zowel natuurlijke
Joden als heidenen uit de volkeren zijn opgenomen. Zie hiervoor zonder
tegenspraak Mat.21:43 / Hand.15:14 / 1 Pet.2:10 / Opb.14:1,4. In dit Isral is
slechts een kleine rest opgenomen van vleselijke verwanten van de
aartsvaders Jes.10:21,22 / Rom.11:17-24. Hoe kan men een herstel leren van
Isral wanneer Paulus zegt dat alle muren tussen Joden en Heidenen door de
Heer zijn afgebroken. Dat er vrede is gekomen onder de volkeren is een
grondstelling van het NT (Eph.2:14-18 / Col.3:11).

De vijf belangrijkste teksten van het NT waar over deze vrede van God =
Christus gesproken wordt zijn de volgende:
Rom.15:33: De God nu des vredes zij met u allen! Amen.
Rom.16:20: De God nu des vredes zal weldra de satan onder uw
voeten vertreden.
De genade van de Here Jezus zij met u!
2 Cor.13:11: Overigens, broeders, weest blijde, laat u terecht
brengen, laat u ver
manen, weest eensgezind, houdt vrede, en de God der
liefde en des
vredes zal met u zijn.
Phil.4:9: wat u geleerd en overgeleverd is, wat gij van mij gehoord
en gezien hebt,
brengt dat in toepassing en de God des vredes zal met u
zijn.
1 Thes.5:23: En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en
geheel uw geest,
ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus
Christus blij-
ken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn.

Een andere tekst die het waard is genoemd te worden is Col.3:15 en te


vergelijken bij wat de profeten over vrede zeggen. We lezen daar in enkele
vertalingen:

En de vrede Gods heersche in uwe harten SV.


En de vrede Gods regeere in uwe harten Luther.
En de vrede van Christus heersche in uw harten Leidse.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 335

En laat de vrede van Christus de leiding hebben in uw hart


Brouwer.
In uw harten heerse ook de vrede van Christus Canisius.
En de vrede van Christus, (...) regere in uw harten NBG.
Het werkwoord dat als heersen of regeren is gebruikt in deze tekst
vinden we slechts eenmaal in het NT. Hoe men dat dan moet vertalen is niet
duidelijk? In elk geval moet het gezien worden als een eigenschap waardoor
men als gelovige moet doordrongen zijn. Ze komt van boven, van God of van
Christus, en is een vrucht van de Heilige Geest. Het Koninkrijk is begonnen en
de vrede is daar een essentiel onderdeel van.

Veel van wat men soms ziet als een onvoorwaardelijke belofte van God is
dit in werkelijkheid niet. Men gaat al te vlug het Bijbelse element van geloof
vergeten. De HERE zal alles wat Hij verkondigt heeft uitvoeren (Jer.32: 42). Zijn
woord keert niet ledig tot Hem terug (Jes.56:11). Maar Hij die de dwaasheid
van de mens kent, zal hem ook verwittigen van het komende onheil (Ps.69:6).
God zal zijn verbond niet breken of ontwijden (Ps.89:35). Dat kan van de mens
echter niet altijd gezegd worden (Ps.92:10 / Jes.46:10,11).

Dat is niet alles. Daarom zijn er ook enkele teksten die te kennen geven dat
God een vraf aangekondigde vernietiging of straf na berouw van de
betrokkenen niet laat doorgaan. In barmhartigheid en rechtvaardigheid heeft
God een profetie niet laten vervullen. Zie o.a.: Ex.33:3-5 / Num.14:30 / 1
Sam.2:30,31 / 13:13,14 / 15:10,11 / 2 Kon. 20:1-6 / Jer.15:5,6 / Jona 3:10.

En we geven er vier andere volledig weer die dit samengaan van


barmhartigheid en gerechtigheid illustreren. Lezen we tevens goed wat er
staat: de HERE heeft over een volk - en dat kan evengoed Isral zijn - een
voorspelling gedaan die in goede of slechte zin is voor de betrokkenen. Maar
dat de vervulling zal geschieden zoals ze is uitgesproken, is afhankelijk van
hoe dat volk zal handelen naar de oproep van God tot bekering. Dat is: een
profetie wordt niet altijd vervuld zoals ze is uitgesproken.
Deut.29:28 de HERE heeft hen in toorn en grimmigheid en grote
verbolgenheid uit hun land gerukt en hen weggeslingerd naar een
ander land, zoals dit thans het geval is.
2 Kron.7:19,20 Maar indien gij u afkeert en mijn inzettingen en
verordeningen die Ik u voorgehouden heb, verlaat, andere goden
gaat dienen en u voor hen nederbuigt, dan zal Ik hen uitrukken uit
mijn land dat Ik hun gegeven heb; dit huis dat Ik aan mijn naam
geheiligd heb, zal Ik dan van mijn aangezicht wegwerpen, en Ik zal
het tot een spreekwoord en een spotrede onder alle volken maken.
Jer.18:8-11 Het ene ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk
de uitspraak, dat Ik het zal uitrukken, afbreken en verdelgen; maar
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 336

bekeert zich dit volk waarover Ik een uitspraak deed, van zijn
boosheid, dan zal ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun dacht
te doen. Het andere ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk
de uitspraak, dat Ik het zal bouwen en planten; maar, doet het wat
kwaad is in mijn ogen door niet naar mijn stem te horen, dan zal Ik
berouw hebben over het goede waarmede Ik had gezegd hun te
zullen weldoen. Nu dan zeg toch tot de mannen van Juda en de
inwoners van Jeruzalem. Zo zegt de HERE: zie, Ik bereid een
rampspoed over u en beraam tegen u een plan; bekeert u toch een
ieder van zijn boze weg en betert uw handel en wandel.
Dan.9:11,13,14 Ja, geheel Isral heeft uw wet overtreden en is
afgeweken door niet te luisteren naar uw stem. Daarom is over ons
uitgestort de met een eed bekrachtigde vloek, welke geschreven
staat in de wet van Mozes, de knecht Gods, want wij hebben tegen
Hem gezondigd (...) Zoals geschreven staat in de wet van Mozes, is al
dit onheil over ons gekomen, en wij hebben de HERE, onze God, niet
vermurwd door ons te bekeren van onze ongerechtigheden en acht te
slaan op uw waarheid. Daarom was de HERE wakker om het onheil
over ons te brengen; want de HERE, onze God, is rechtvaardig in al
de werken die Hij doet, maar wij hebben niet geluisterd naar zijn
stem.

Als voorbeeld van dit beginsel verwijzen we naar het verhaal van de
zondvloed. God heeft alles goed gemaakt maar het mensenhart is zondig
geworden (Gen.1:31 / 6:6). God zal alles wat slecht is op aarde vernietigen
maar zegt de aarde niet meer op deze wijze te zullen straffen (Gen.6:7 / 8:21).
Toch zal daarna de mens nog afvallig worden en zal er kwaad zijn als in DE
DAGEN VAN NOACH. Bij de straf die hierop kortelings volgt zal de aarde
opgerold worden (Heb.1:10-13) en vergaan door vuur (2 Pet.3:11-13).
Dan zal de nieuwe aarde ontstaan waarop Gods kinderen eeuwig zullen
wonen.

Daarom dan de stelling dat veel voorzeggingen, ook waar dit niet is
geformuleerd, in zich een conditionele aard hebben. God zegt tot Mozes: Zie,
gij gaat bij uw vaderen te ruste en dit volk zal overspelig de vreemde
goden gaan nalopen van het land, waarin het komt; zij zullen Mij
verlaten en mijn verbond verbreken, dat Ik met hen gesloten heb. Te
dien dage zal mijn toorn tegen hen ontbranden, Ik zal hen verlaten en
mijn aangezicht voor hen verbergen, zodat zij verteerd worden en
vele rampen en benauwdheden hen treffen Deut.31:16,17. En zijn
opvolger Jozua zegt tot het volk: Wanneer gij het verbond schendt, dat
de HERE, uw God, u heeft opgelegd, en gij andere goden gaat dienen
en u voor hen nederbuigt, dan zal de toorn des HEREN tegen u
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 337

ontbranden en gij zult welhaast vergaan uit het goede land dat Hij u
gegeven heeft Jozua 23:16. Zie het antwoord van het volk op deze woorden
in Jozua 24:16-22 en het antwoord van Jezus in Mat.23:29-36. Het verbond
gesloten met Isral is een met een vervloeking bekrachtigd verdrag
Deut.19:12,14. Sleutelbegrippen in het bestuderen van de profetie zijn dan;
verbond, geloof, berouw en barmhartigheid van God, zowel voor Isral als de
wereld daarbuiten. Een ongelovige Jood sluit zich dus zelf uit van Gods
verbond. HET ANATHEMA DAT DAARUIT VOLGT HEEFT HIJ OVER ZICHZELF
UITGELOKT (Joh.5:40 / 8:22,24 / Rom.2:28,29 / Opb.13:8). Ook de ongelovige
Jood moet zich bekeren (Mat.18:3 / 25:10).

R. Soulen geeft in zijn Handbook of biblical criticism de volgende


opmerking in verband met het vervullen van een profetie: In elk geval is het
duidelijk dat de OT-ische profetie de toekomst niet zag als vooraf bepaald bij
Gods voorbeschikking maar het rechtmatige gevolg van vorige en huidige
handelswijzen van de persoon of het volk Isral in zijn geheel (John Knox
Press, 1976, blz.129, 130). Met de aantekening dat dit bijvoorbeeld niet het
geval is met de voorspellingen met betrekking tot de Messias zit hier een
grote waarheid achter.

J. Schouten merkt onterecht op in, Het Zoeklicht, 16 juni 1996, blz.15, dat
alle profetie over de Wederkomst letterlijk vervuld moet worden. Maar dat
klopt niet. Zie in onze eerste stelling een reeks zaken die niet letterlijk te
vervullen zijn. Hierbij dan dat ongelukkig citaat: Er zijn vele beloften gegeven
aangaande de eerste komst van de Here Jezus Christus, Zijn komst in
vernedering. Deze beloften, teveel om hier op te noemen, zijn alle letterlijk
vervuld. Niet maar een beetje, niet, dat het er op leek, of zo dat we met enig
zoeken en een ingewikkelde uitleg daar achter kunnen komen. Neen, de
profetien zijn in die eerste komst letterlijk vervuld. Zo lezen we dat in Micha
5 vs. 1 staat dat de Here Jezus in Bethlehem geboren zou worden. In Zach. 9
vs. 9 dat Hij op een ezel Jeruzalem zou binnenkomen. De Here Jezus werd
verkocht voor dertig zilverlingen. Dat lezen we in Zach. 11:12. En aan het
kruis werden Zijn handen en voeten doorboord (Ps. 22 vs. 17). Zo is er veel
meer te noemen, maar het is wel allemaal letterlijk vervuld. De evangelist
Matthes schrijft het er ook meerdere keren bij: Opdat de Schriften vervuld
zouden worden. Er is dan ook geen enkele aanleiding om te denken dat de
profetien aangaande de wederkomst van de Here Jezus niet letterlijk vervuld
zullen worden (wij onderlijnen).

J. Schouten vergeet dat vooral de profetie in verband met Isral als volk
samengaat met een clausule van indien. We geven enkele voorbeelden;
indien gij aandachtig naar mij luistert (Ex.19;5),
indien gij luistert naar de stem van de HERE uw God (Deut.28:2),
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 338

indien gij de geboden van de HERE, uw God, onderhoudt en in zijn


wegen wandelt (Deut.28:9), indien gij niet onderhoudt al de
woorden der wet (Deut.28:58), indien uw zonen op hun weg acht
geven en in trouw (...) voor mijn aangezicht wandelen (1 Kon.2:4),
indien gij niet naar mij hoort om den sabbatdag te heiligen
(Jer.17:27),
dit zal geschieden indien gij aandachtig naar mij luistert
(Zach.6:15).

Conclusie
Vanuit een reeks profetien uit het OT kan men niet met een absolute
stelligheid beweren dat ze vervuld zullen worden, of de wijze waarop. Daar
zal geloof van de mens en Gods barmhartigheid zijn rol spelen. Er zijn
trouwens teveel voorbeelden van onfeilbare uitleggingen die verkeerd
bleken te zijn. Van nog niet vervulde voorspellingen, daarvan is de wijze van
vervulling slechts door God gekend. Dat kan dus letterlijk of figuurlijk zijn of
gewoon niet.

5de Stelling: Er bestt gn meervoudige vervulling van profetie

Om de lezers een idee te geven van wat men ziet als meervoudige profetie,
citeren we een vrij lang gedeelte uit Hulp tot begrip van de Bijbel, deel 7,
1990, blz.1254, 1255. Wat Jehovahs Getuigen hier schrijven is representatief
voor alle vertegenwoordigers van de duizendjarige regering: Een groot
aantal profetien ging voor de eerste maal in vervulling ten aanzien
van de mensen die destijds leefden, aangezien veel profetien Gods
oordeel tot uitdrukking brachten jegens het vleselijke Isral en de
omringende natin en Israls en Judahs omverwerping en hun
daaropvolgende herstel voorzeiden. Toch verloren deze profetien
niet hun waarde voor latere generaties, zoals voor de christelijke
gemeente in de 1st eeuw G.T. of in onze tijd (...) Daarom konden
Jezus en zijn discipelen profetische uitspraken die eeuwen voordien
in vervulling waren gegaan, terecht ook op hun tijd van toepassing
brengen (Matth.15:7,8; Hand.28:25-27).. .
Het feit dat Jezus en zijn discipelen naar profetien verwezen, laat
zien dat een profetie waarin de toekomst wordt voorzegd, meer dan
n vervulling kan hebben, zoals Habakuks profetie, die voor de
eerste maal in vervulling ging toen de Babylonirs Juda verwoestten.
Paulus verwees naar deze profetie en paste ze op zijn tijd toe
(Hab.1:5,6;Hand.13:40,41). Jezus liet zien dat Danils profetie
betreffende het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt haar
vervulling zou hebben in het geslacht dat toen leefde; toch brengt
Danils profetie betreffende het walgelijk ding dat verwoesting
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 339

veroorzaakt ook in verband met de tijd van het einde


(Dan.9:17;11:31-35;12:1; Matth.24:15,16). Zoals de bijbel laat zien,
betekent het opstaan van Michal dat Jezus Christus als Koning
handelend optreedt ten behoeve van Jehovahs dienstknechten (...)
Jezus eigen profetie met betrekking tot het besluit van het
samenstel van dingen maakt ook melding van zijn komst in
Koninkrijksmacht, hetgeen niet in de 1ste eeuw G.T. plaatsvond
(Matth. 24:29,30; Luk. 21:25-32). Dit duidt op een tweeledige
vervulling. In een verhandeling over de tweevoudige vervulling van
profetien geeft McClintock en Strongs Cyclopoedia (Deel VIII, blz.
635) derhalve het volgende commentaar: Deze zienswijze omtrent
de vervulling schijnt noodzakelijk te zijn voor de uitleg van de door
onze Heer gedane voorzegging op de Berg, die niet alleen de val van
Jeruzalem maar ook op het einde van het christelijke stelsel
betrekking heeft (wij onderlijnen). Ongeveer hetzelfde vinden we terug in
Inzicht in de Schrift, deel 2, 1997, blz.657.

Over Matths hoofdstuk 24 zegt De Wachttoren van 15 dec.1997 op


blz.16: Aldus had Jezus uitvoerige profetie omtrent het besluit van
het samenstel van dingen haar eerste vervulling, die culmineerde in
Jehovahs dag waarop in 66-70 G.T. ten aanzien van de opstandige
joodse natie aan de gerechtigheid werd voldaan (Matthes 24:3-22).
Maar dat was slechts een afschaduwing van de komst van de grote
en vrees inboezemende dag van Jehovah; de laatste verdrukking die
op het punt staat de hele wereld te overspoelen (Jol 2:31) (wij
onderlijnen).

En een derde citaat van De Wachtoren: Jakobs sterfbedprofetie. Toen


Jakob tot zijn zonen zei: Vergadert u, opdat ik u moge vertellen wat
u in het laatst der dagen (in toekomende dagen, NBG) zal
geschieden, doelde hij daarmee op de toekomstige tijd wanneer zijn
woorden in vervulling zouden beginnen te gaan (Ge 49:1). Meer dan
twee eeuwen voordien had Jehovah tot Abram (Abraham), de
grootvader van Jakob, gezegd dat zijn nakomelingen 400 jaar
gekweld zouden worden (Ge 15:13). In dit geval kon de toekomstige
tijd die Jakob als het laatst der dagen aanduidde, dus niet
beginnen voordat de 400 jaar van kwelling geindigd zouden zijn (...)
Een latere toepassing van de profetie, die verband zou houden met
het geestelijke Israls Gods, kon eveneens worden verwacht. - Ga
6:16; Ro 9:6. Inzicht in de Schrift deel 2, 1997, blz.140 (wij onderlijnen).

Tot slot. Het volledige verhaal van de nieuwe tempel zoals beschreven in
het slot van Ezechil heeft een eerste geestelijke vervulling na de terugkeer
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 340

uit de ballingschap, een tweede geestelijke vervulling vanaf 1919 in de


geschiedenis van de moderne Jehovah Getuigen - lees dus de
Wachttorenmensen zelf - en een derde geestelijke vervulling tijdens het
millennium. Er komt dus geen echte stenen tempel aan te pas. Zie De
Wachttoren van 1 maart 1999, blz.11,12,21.

Meervoudige vervullingen kunnen extreme vormen aannemen zoals we er


vinden in een herdruk van een ouder boek van de Zevendedags Adventisten.
In 1945 verscheen The certainty of the Third Angels Message van L. Were.
Schrijver geeft tientallen voorbeelden van bepaalde voorzeggingen die niet
minder dan drie vervullingen zullen hebben: een eerste met de terugkeer uit
de ballingschap, een tweede geestelijke vervulling met de eerste komst van
de Heer en een derde met de Wederkomst van Christus. Anderen hebben een
geestelijke vervulling vrdat het Millennium aanvangt en een tweede een
letterlijke vervulling wanneer de nieuwe hemel en aarde zal geschapen zijn.
Voor de geestelijke uitleggingen zijn het natuurlijk de Adventisten wie het
onderwerp zijn van de vervulling. Maar dat komt ook terug bij tientallen
kerkjes en sekten. De redenering is dan steeds dat er slechts een kleine kudde
van gelovigen in de wereld is. Het boek van L. Were verscheen opnieuw in
1979 bij First Impressions, Berrien Springs. Zie vooral paginas 122,123,311-
342.

Biederwolf geeft het volgende commentaar op Hand.15:14-17: Welke


vervullingen er ook geweest mogen zijn, ze zijn stellig slechts een
gedeeltelijke vervulling en zijn volle werkelijkheid zal maar ontvangen worden
in de Messias (blz.411). Bij de bespreking van het Pinkstergebeuren zegt
Biederwolf terwijl hij anderen citeert: We moeten de grotere horizon zien van
de voorspelling en dze vervulling is slechts het type van een andere en
grotere vervulling in de komende dagen. En Howson zegt terecht: noch
Pinksteren, noch de wonderen die de vroege kerk te beurt viel, noch de
tekenen in Jeruzalem anderzijds hebben deze grote belofte van Jol volledig
vervuld. Petrus heeft ze opgenomen en herhaald, maar het zijn slechts
gedeeltelijke vervullingen, de volledige vervulling zal niet toeven en zal zeker
de doorluchtige dag des Heren voorafgaan, waarvan het tijdstip slechts aan
de Vader gekend is blz.404,405(wij onderlijnen). Het is een leer waar
Adventisten van alle slag mee werken, van W. Miller naar E. White over Darby
naar E. Bullinger en Scofield naar J. de Heer. Dit is een verhaal dat op zand is
gebouwd. Een theorie die slechts aan elkaar gelijmd is met papier-mach.

We moeten dat aanklagen als n grote zeepbel, dus als iets dat slechts
bestaat uit lucht en een omhulsel van niemendal. Ware een theorie als deze
gegrond op enige vaste basis dan zou elke leer over voorspellingen gewoon
ophouden te bestaan. De Logos is toch niet tweemaal in Maria ontvangen?
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 341

Toch niet tweemaal gestorven? En zo verder alle voorzeggingen over volkeren.


Babylon is toch niet tweemaal door de Meden en Perzen veroverd? Isral heeft
toch geen tweemaal een Babylonische gevangenschap ondergaan? Wie
meervoudige vervullingen leert, heeft dit lerende, geen respect voor de Schrift
en wat God over de toekomst te zeggen heeft. Profetie laat ons ook geen
eigenmachtige uitleg toe (2 Pet.1:20). De uitleggingen daarvan behoren God
toe (Gen.40:8). Daarom zijn ook de belangrijkste vervullingen in de Bijbel voor
ons opgetekend. De vervulling van profetie geeft vertrouwen op God (vb.
Dan.5). Laten we het aan God dan ook over om de verborgenheden te
openbaren (Dan. 2:29). En er zeker niet van uitgaan dat wij het zoveel beter
zouden weten dan de apostelen en discipelen van Christus die voor ons
onderricht de vervulling van een profetie (waar nodig) ook genoteerd hebben.

In de beoordeling van meervoudige profetie komt A.A. MacRae tot twee


conclusies: Tenzij meervoudstermen gebruikt zijn (of wanneer uit de context
blijkt dat het over een opeenvolging van gebeurtenissen gaat) moet elke
voorspelling verstaan worden als met betrekking tot n welbepaalde
gebeurtenis (blz.899). In de bespreking van Jesaja 7 (de Immanul-profetie)
die door enkele exegeten is verklaard als een meervoudige profetie is zijn
besluit het volgende: Zo beschrijft vers 14 een gebeurtenis die 700 jaren
later zou geschieden, terwijl vers 15 in de nabije toekomst vervuld zou
worden. Elk onderdeel van de voorspelling heeft n vervulling, en elke
poging om er een meervoudige profetie van te maken leidt tot verduistering
van het geheel (blz.902). The Zondervan Pictorial Encyclopedia of the Bible,
deel 4, edit. M.C. Tenney, Zondervan, 1975 (wij onderlijnen).

M.S. Terry zegt in, Biblical Apocalyptics, Eaton & Mains, 1898, blz.218.
Het is nauwelijks nodig de voorstelling van een tweede of derde vervulling
(van een profetie) te weerleggen (...) De daarop gebaseerde uitleg zinkt onder
zijn eigen gewicht in elkaar. Er zijn weinig lezers van de evangelin die nu
zullen willen aanvaarden dat we als theorie moeten aannemen dat Jezus met
een dubbele betekenis speelt tegenover zijn discipelen. En de pogingen om
een scheidingslijn te trekken tussen wat betrekking heeft op de val van
Jeruzalem en wat wijst op de wederkomst van Jezus. De merkwaardige
verschillen in opvattingen die er zijn in verband met dat scheidingspunt, van
het ene naar het andere evenement zijn van dien aard dat men die hypothese
met argwaan moet bekijken .

Sommigen in de leer van de bedelingen weten hoe zwak het verhaal is van
de meervoudige profetie. Daarom geven enkelen dan ook toe dat er reeds een
geestelijke vervulling is van veel beloften uit het Oude Testament in de
gemeente van Christus. Er is een geestelijke vervulling in het kerkelijke
gebeuren en later nog een letterlijke voor de Joden zegt men dan. En daar
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 342

komt dan het millennium achter de hoek kijken. We lezen bij E. Sauer, From
Eternity to Eternity, Eerdmans, 1954, blz.171: Het zou eenzijdig zijn
wanneeer we zeggen dat de voorspellingen van het Koninkrijk in hetb OT
nooit spreken over de zegeningen van de tegenwoordige tijd in de
evangelieprediking. Dit zou in het geheel geen recht doen aan de wijze
waarop het NT de profetin van het OT aanhaalt. Anderzijds zou het toch
eenzijdig zijn te beweren, dat gezien er reeds over de huidige zegeningen
gesproken wordt er geen latere - en wellicht nog grotere - vervulling dan de
huidige kan komen (...) Het ene zou in tegenstelling staan tot de wijze waarop
uit het OT iets toegepast wordt; het andere een tegenstelling tot de tekst zelf
uit het OT. Dit is een zeer zwak verhaal. Want wanneer God verplicht is een
profetie nmaal geestelijk te vervullen en daarna nog eens letterlijk dan
moeten we nog een tweede boek schrijven om de absurditeit daarvan aan te
tonen.

Conclusie
Met de leer van de meervoudige profetie is niets aan te vangen. Daardoor is
slechts de indruk gewekt dat profetie niet vast ligt en dus niet geloofwaardig.

De regels toepassen: enkele voorbeelden

We willen in het slotgedeelte van dit hoofdstuk de regels toepassen die we


hebben aangegeven. We hebben daarvoor een citaat overgenomen uit het
tijdschrift Amen, n16, december 1997. Het is een op zichzelf staand artikel
hoewel het tevens het zesde deel is van een reeks over vervullingen van
Bijbelprofetie. We zullen daarna ingaan op de interpretatie van de schrijver die
veel te wensen overlaat en tekenen vertoond van oppervlakkig lezen van het
NT.

Naast reeds vervulde profetien zijn er ook, die slechts gedeeltelijk vervuld
zijn. De volledige vervulling ligt nog in de toekomst. Hier volgen een aantal
voorbeelden.

1. Deuteronomium 18:15
Vervuld: Een profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben
zal de
HERE, uw God, u verwekken.
Toekomst: Naar Hem zult gij luisteren (...) .
2. Psalm 2:7-9
Vervuld: Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij, Ik heb u heden
verwekt.
Hand.13:33.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 343

Toekomst: Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de


einden der aarde
tot uw bezit. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren
knots, hen
stukslaan als potten bakkerswerk.
3. Psalm 22
Vervuld: Zij verdeelden mijn klederen onder elkander en wierpen
het lot over
mijn gewaad (vs.19) - Joh.19:23,2 4
Toekomst: Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot de
HERE beke-
ren, alle geslachten der volken zullen zich nederbuigen
voor Uw aangezicht. Hij is een heerser over de volken
(...) (vs.28-32)
4. Psalm 110:1
Vervuld: Zet u aan mijn rechterhand. Marc.16:19
Toekomst: Totdat ik uw vijanden gelegd zal hebben als een
voetbank voor uw
voeten.
5. Jesaja 9:5,6
Vervuld: Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.
Luc.1:31,32
Toekomst: en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt
hem Wonder
bare Raadsman, Sterke God, eeuwige Vader, Vredevorst.
Groot zal de
heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van
David en over
zijn koninkrijk, door dat hij het sticht en grondvest met
gerechtig
heid.
6. Jesaja 11:1-10
Vervuld: Er is een rijsje voortgekomen uit de tronk van Isa en een
scheut uit
zijn wortel zal vrucht dragen (...) (vs.1) - Luc.2:4 /
Rom.15:12
Toekomst: Maar Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns mond en
met de
adem Zijner lippen de goddeloze doden. Gerechtigheid zal
de gordel
Zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen. Dan
zal de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 344

wolf bij het schaap verkeren en de panter zal zich


nederleggen bij het
geite bokje (...) .
7. Jesaja 53:12
Vervuld: Omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood -
Joh.19:30
Toekomst: Daarom zal ik hem een deel geven onder velen, en met
machtigen zal
hij de buit verdelen.
8. Jesaja 61:1-4
Vervuld: De Geest des Heren HEREN is op mij, omdat de HERE mij
gezalfd
heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te
brengen aan
ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om
voor gevan-
genen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen
opening der gevan-
genis, om uit te roepen een jaar van het welbehagen des
HEREN (...)
Mat.11:5 / Luc.4:18-19
Toekomst: en een dag der wrake van onze God, om alle treurenden
te troosten,
om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men
hun geve
hoofdsieraad in plaats van as (...).
9. Jol 2:23,24
Vervuld: En gij, kinderen van Sion, juicht en verheugt u in de
HERE, uw God,
want Hij geeft de leraar ter gerechtigheid - Joh.3:2
Toekomst: Ja, de regenstromen laat Hij voor u nederdalen, vroege
regen en late
regen, zoals voorheen. De dorsvloeren zullen vol koren
zijn en de
perskuipen van most en olie overstromen. Ik zal hen
vergoeden de
jaren (...) .
10. Micha 5:1-4
Vervuld: En gij, Bethlehem Efratha, al zijt gij klein onder de
geslachten van
Juda, uit u zal Mij voortkomen (...) . - Mat.2:1 / Luc.2:4
Toekomst: Die een heerser zal zijn over Isral. Dan zal het
overblijfsel zijner
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 345

broederen terugkeren met de Isralieten (...) .


11. Zacharia 9:9,10
Vervuld: Juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw Koning komt tot
u,
zegevierend, nederig, rijdende op een ezel, op een
ezelshengst,
een ezelinnejong - Mat.21
Toekomst: Dan zal Ik de wagens uit Efram en de paarden uit
Jeruzalem teniet
doen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan; en Hij zal de
volken vre-
de verkondigen en zijn heerschappij zal zich uitstrekken
van zee tot
zee en van de Rivier tot de einden der aarde.
12. Zacharia 13:7-9
Vervuld: Zwaard, waak op tegen mijn Herder, tegen de man, die
mijn metgezel
is, luidt het woord van de HERE der heerscharen; sla die
herder, zodat de schapen verstrooid worden - Mat.26:31
Toekomst: In het gehele land, luist het woord des HEREN, zullen
twee derden
uitgeroeid worden en de geest geven, maar een derde
zal daarin
overblijven. Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen en
Ik zal hen
smelten, zoals men zilver smelt, ja hen louteren, zoals
men goud lou-
tert. Zij zullen Mijn Naam aanroepen en Ik zal hen
verhoren. Ik zeg:
Dat is Mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn
God.
(einde citaat.)

Wat moeten we hier allemaal op zeggen? Ogenschijnlijk hebben


verdedigers van een toekomstig duizendjarige regering problemen met
teksten opsplitsen. Men zet tussen de vervulling van een eerste deel en het
daaropvolgende deel, perioden van nu bijna tweeduizend jaar. Kan dat zonder
de Schrift geweld aan te doen?

We gaan in op de vorige teksten en wat ze suggeren en n voor n


bedenkingen maken.
1) Deut.18:15. Het gedeelte naar Hem zult gij luisteren zou voor de
toekomst zijn. Heeft deze schrijver zo weinig kennis over het NT en de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 346

vervulling ervan? Is het zijn bedoeling te beweren dat alle Joden in de


toekomst onvoorwaardelijk naar Hem zullen luisteren? Die gedachte is in strijd
met de daaropvolgende verzen Deut.18:18-20. Al tijdens de prediking van
Jezus is het duidelijk dat Hij de profeet is (Joh.1:45 / 4:19,25 / 6:14 /
Mat.11:15).
En wie het verhaal van de apostelen leest in Handelingen kan de verwijzing
naar Jezus = de profeet uit Deut.18:15 toch niet gemist hebben (Hand.3:22 /
7:37 / Heb.2:14-17). Het is duidelijk dat de Joden toen (en thans) Jezus van
Nazareth dienen aan te nemen als de gezonden profeet.
2) Ps.2:7-9. Het eerste gedeelte dat de schrijver van Amen toekomstig zet:
vraag mij enz... gaat niet in vervulling in het duizendjarige rijk maar sinds
Pinksteren. Jezus is duidelijk de Heer, de Messias (Hand.2:34-36). Wie
zegt dat Hij nog niet alle macht heeft zowel juridisch als wettelijk, neemt een
loopje met de Bijbelse waarheid (Mat.28:18 / Eph.1:21 / Phil.2:9-11 / Heb.2:8 /
Opb.11:17). Petrus zegt tot Cornelius dat Hij de Heer is van allen zowel
over Joden als Heidenen (Hand.10:36).

Het tweede deel, het stukslaan van de goddelozen zal zijn vervulling
hebben bij de tweede komst. Niet in de zin van wie geloofd in een nog
toekomstig rijk want dan is het tweemaal dat de profetie vervuld wordt: een
eerste maal bij de onzichtbare komst en 1007 jaar later nog eens aan het eind
van de duizendjarige regering (Opb.20:7-10). Dat is er n teveel. Hoe dat
oplossen! Gewoon gn duizendjarig rijk invoegen n de Wederkomst van de
Heer.
3) Psalm 22. Waarom dat gedeelte nog verplaatsen naar de toekomst
wanneer het evident is dat sinds Pinksteren en vooral vanaf de bekering van
Cornelius er bij God geen onderscheid in rassen meer is! Redding voor ieder
die zal geloven (Rom.1:16). De Heidenen die zich bekeren ontvangen dezelfde
Heilige Geest die drie jaar voordien met Pinksteren op die eerste discipelen is
gekomen (Hand.2:17 / 10:45). We moeten prediken dat mensen zich nu
dringend dienen te bekeren. Een tweede kans komt er niet (Mat.28:19 /
Luc.24:47), en uitzonderingen zijn er niet.
4) Psalm 110:1. Zelfde opmerking als punt twee. En alles is Hem nu al
onderworpen, slechts de uitvoering ervan is voor een deel toekomstig (1
Pet.3:22). Een koning of rechter die een uitspraak doet of veroordeling laat die
niet steeds onmiddellijk uitvoeren.
5) Jesaja 9:5,6. Waarom dat gedeelte in de toekomst gezocht? Indien het
gaat om begrippen die te maken hebben met de middelaarsfunctie van Jezus
dan is het toch nu dat we dit dienen te plaatsen!
Zie de volgende Scriftuurplaatsen i.v.m. de heerschappij van Christus
(Mat.28:18 / Eph.4:15,16 / Heb.2:8). Als wonderbare Raadsman zie 1
Cor.1:30 / Col.2:3. En dat is ten dienste van de gemeente in deze tijd. De
Heilige Geest zal daaruit nemen (Joh.16:14). Sterke God is een titel die Hij
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 347

samen deelt met de Vader, sinds altijd en dewelke spreekt over Zijn godheid.
Hij was (en is) er vr de aartsvader Abraham (Joh.8:58). Hij is (en was) n
met de Vader (Joh.10:30). En in Hem woont de godheid lichamelijk (Col.2:9).
Christus is onze eeuwige Vader als schepper volgens Joh.1:3 en
herschepper van de gevallen mens volgens Joh.1:4,5,14-18. En dat is
begonnen met zijn prediking. En gelukkig niet voor de toekomst! Anders ware
er nog geen sprake van de Kerk!

Hij is thans al onze Vredevorst. Hij heeft de vijandschap tussen Jood en


Griek omvergeworpen (Eph.2:14-18). Wanneer weonvrede hebben onder
elkaar, zelfs als gelovigen, dan is dat door ons handelen en niet het Zijne
(Col.1:20,21). Daarom moeten we ook elkaar deze vrede toewensen (2
Thes.3:16). Zijn vrede is over ons toegewenst sinds Zijn geboorte (Luc.2:14).

Daarom is er ook dat verschil tussen de gelovige Jood en ons christenen.


Voor ons christenen is de Messias er reeds, de gelovige Jood kan Jezus niet
aannemen want hij voldoet niet aan wat hij er zich heeft van voorgesteld.
Daarom bidden ze nog steeds in de vijftiende zegenspreuk uit het
achttiengebed: De spruit van David, uw dienaar, doe die snel ontspruiten en
zijn hoorn verheffe zich door uw bevrijding; want op uw bevrijding hopen wij
heel de dag. Gezegend gij, Heer, die de hoorn der bevrijding doet
ontspruiten.

6) Jesaja 11:1-10. Natuurlijk zal Hij de aarde nog slaan met de roede van Zijn
mond bij zijn tweede komst. Maar zeg toch niet dat de Heer thans geen
gerechtigheid heeft waarmee Hij omgordt is! Zie Rom.14:17 / Rom.5:18. Indien
Jezus die eigenschap nog niet zou bezitten dan kan Hij momenteel ook nog
niemand rechtvaardig verklaren!
Op het verhaal van wolf en schaap komen we later uitvoerig terug. Zoek de
bladzijde voor uzelf op in de index indien u zich ondertussen niet zou kunnen
bedwingen.
7) Jesaja 53:12. Dit is symbolische taal om ons erop te wijzen dat dezen die
de leiding hebben in de Gemeente ook al recht spreken (Eph.4:8-10 /
Col.2:15). Heidenen die Gods woord horen bekeren zich van hun goddeloze
wandel (Hand.10:44,45 / 15:7). Wiens zonden zij zullen vergeven (volgens
Gods inzichten) zijn ook vergeven (Mat.16:19 / Joh.20:22,23).
8) Jesaja 61:1-4. Dit zou n der teksten zijn die aan Bijbelverklaarders het
recht geeft om ergens in een tekst op te houden en het tweede deel van de
tekst in de toekomst te zetten. Maar dat recht hebben we niet bij nader
onderzoek van dit gedeelte. Vooreerst: men zal toch niet beweren dat het
eerste gedeelte vervuld is en niet meer geldig zou zijn. Dat er nu niet meer
gepredikt dient te worden over het jaar van welbehagen. Het is toch
onze bedoeling om tot aan de Wederkomst te prediken dat er redding is in het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 348

bloed van Christus! Ten tweede: als u als gewone leek of als voorganger in
een gemeente niet tezelfdertijd de onbekeerden erop wijst dat ongeloof
uiteindelijk zal leiden tot Gods afkeuren voor de eeuwigheid dan heeft u een
half verhaal aan de man gebracht! God heeft de wereld lief, maar wie niet
hoort wat de Geest zegt komt in Gehenna en is al veroordeeld. Eigenlijk
voordat het laatste oordeel komt. Lees toch Joh.3:16-18 in n stuk door. Ten
derde: Jezus heeft een belangrijke reden om toen zo vroeg in zijn prediking
niet te verwijzen naar dat slot van Jes.61:1-4. Maar Hij komt later uitdrukkelijk
daarop terug. Hij kan en mag zich als profeet aan Zijn toehoorders aanpassen.
Nu met alle goed dat God voor hen in petto heeft, indien ze geloof oefenen.
Maar luister op andere momenten naar diezelfde Jezus die de wraak van God
en veroordeling predikt; de gelijkenissen van Mat.13, het oordeel over de
Scriftgeleerden in Mat.23 en het oordeel over Jeruzalem en haar ongelovige
inwoners in Mat.24. Laten we ons dus niet blind staren op Jes.61:1-4. Lezen we
het in het NT zoals het er staat, maar zonder te vergeten dat er ook nog wat
anders aanvullend staat.
9) Jol 2:23,24. Lezen we wat in de context staat: indien Isral zich bekeert
tot zijn God. Voor wie bede en boete doet zal waar worden wat er staat. Maar
dit komt tot gn vervulling zondermeer. Het zou voor die tijd zijn. De tijd dat
ze God nog gelovig konden volgen. Dat slaat op de periode van Nehemiah /
Ezra en kort daarop. De verzen daaropvolgend slaan duidelijk op een
vervulling met Pinksteren. Toen heeft God Zijn Heilige Geest uitgestort. Dit
van Jol is, toen vervuld. Zie Hand.1:5,8 / 2:17-21. Het gelovige Isral heeft
de vervulling dus ontvangen. Maar de ongelovige Joden zullen het nooit
ontvangen.
10) Micha 5:1-4. Het gedeelte dat spreekt over het overblijfsel zou nog
toekomst zijn. Maar wie Romeinen 9-11 leest kan het toch niet ontgaan dat
daar al over een bekeerd overblijfsel gesproken wordt. En dat overblijfsel is,
toen Paulus die brief schreef, al teruggekeerd. Niet naar het land in Palestina,
maar naar het geestelijke Isral. Daarin kan geen sprake zijn van
onrechtvaardigheid van Godswege (Rom.9:14). Heidenen die geloven in
de verzoening - in de persoon van Jezus - ontvangen dezelfde zegeningen als
het overblijfsel (Rom.9:24-29). De formule heeft dan ook betrekking op het
overblijfsel van gelovigen en deze tekst kan - tot men mij het
omgekeerde bewijst - niet op ongelovigen (joden of heidenen) toegepast
worden. Dat wil dit zeggen: we leven thans in de tijd van het GEESTELIJK
herstel van Isral. En Isral moet zich thans laten gezeggen wat de Messias
Jezus van hen wil.
11) Zacharia 9:9,10. Het eerste gedeelte van deze twee verzen is duidelijk
aangehaald bij de intocht van Jezus op een ezel in Jeruzalem. De koning van
Isral komt. Maar het volk en vooral de Scriftgeleerden hebben Hem verkeerd
begrepen. Want die Jezus voldoet niet aan wat ze over de Messias denken: Hij
grijpt niet naar het zwaard en predikt geen opstand tegen Rome. Hij is de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 349

beloofde Messias niet, daarom weg met Hem. Ook dat vers dat erop volgt past
niet in het kader van de Scriftgeleerden van toen en de leraren van een
toekomstig herstel van Isral. Toch moet men geen toekomstige vervulling
verwachten omdat ook dit thans geschiedt. Merk op dat er over de
ezelrijdende Messias staat dat Hij zegevierend op de ezel zit. Want Hij
overwint, zonde, dood en wereld. Hij heeft zodoende, volgens vers 10, de
echte oorlog weggedaan en vrede gebracht. Een heerschappij van zee tot zee
en tot de uiteinden der aarde, dus wereldwijd. Lees dus maar wat Jezus - door
de Kerk van Joden en Heidenen - doet in Eph.2:14,17. Dat was al de bedoeling
sinds Zijn geboorte op aarde (Luc.2:14). We hebben dus de vrede waarover
Zach.9:10 spreekt tijdens dit leven te ontvangen. Romeinen 5:1 is daar
duidelijk in.
12) Zacharia 13:7-9. Waarom dat tweede deel naar de toekomst versluisen?
De schapen werden verstrooid toen Jezus werd gevangen genomen. Maar is in
de geschiedenis die erop volgt niet duidelijk geworden dat dit is vervuld in de
tijd daaropvolgend. Dat het overgrote deel van Isral zich afkeert van de
Messias (zie het boek Handelingen). Dat een klein overblijfsel zich laat
reinigen, 3.000 op die Pinksterdag, enkele weken later nog 2.000 enz... En dat
Gods wet in hun binnenste is geschreven zodat ze werkelijk kunnen zeggen:
De Here is mijn God (Hand.2: 38,39). Maar ook dat de ongelovigen in de
daaropvolgende oorlog met Rome (van 66-70 NC) gruwelijk uitgemoord
worden. Voorzien door God en voorspeld door de profeet die Mozes heeft
beloofd (Mat.24:3-29). De profetie is dus wel degelijk vervuld!

We lezen in Nieuws uit Isral, n8, augustus 1994, blz.7 tot onze
verbazing: De zeven gelijkenissen in Matthes 13 worden ingeleid met de
zin: Op die dag ging Jezus het huis uit en Hij zat bij de zee (v.1). In
profetisch licht gezien, wil dat zeggen - zoals we in het eerste deel gezien
hebben -, dat Jezus het huis Israls verliet en naar de zee der naties ging, om
daar een andere akker voor het zaad van het Evangelie te zoeken. Uit liefde
voor ons liet Hij het huis Israls voor een tijd woest achter. Is men de simpele
regel vergeten alles in de Bijbel letterlijk te lezen tenzij er een andere reden
toe is? Maar welke reden is er op begrippen als het huis uitgaan en aan
zee zitten een gnostische symbolische uitleg toewijzen? Deed Origenes
niet hetzelfde? Maar de schrijver van het artikel, Norberth Lieth zal hem
waarschijnlijk niet willen aannemen als een goed Bijbelcommentator.

Er zijn zo honderden voorbeelden aan te halen. We vinden er nog zo een


rare in Questions blz.500, 501. De Satan die duizend jaar alleen overblijft op
de aarde in het duizendjarige rijk komt overeen met de bok van Azazel die op
de verzoendag de woestijn wordt ingestuurd. Dat zou te bewijzen zijn door
Lev.16:20-22. Maar de echte specialisten (?) in dit verband zijn de mensen van
de WT. Meer dan 40 profetische voorbeelden, uit het OT voorspellen volgens
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 350

hen dat er een grote schare van mensen zal zijn die de 144.000 uit de
Openbaring zullen bijstaan in de prediking. Dat is een verwrongen exegese.

Hoofdstuk 3
Over Isral
Wat zij op dat gebied zeggen

J. van Barneveld schrijft in Zoeklicht van 7 september 1996, blz.6.:


Duidelijke en onmiskenbare profetische signalen, die de laatste tijd op ons
afkomen, laten zien dat we leven in de tijd van het herstel van Isral. Bijna
alle profeten en ook de Here Jezus Zelf, spreken over onze tijd (...)
Herstel en oordeel. Het land Isral, het volk Isral en de God van Isral horen
onlosmakelijk bij elkaar.
* De hele aarde is van God, maar er is slechts n land dat de HERE van
hemel en aarde Mijn land noemt: Het land Isral. Dt land heeft Hij aan het
volk Isral beloofd.
* Alle volken van de aarde behoren HEM toe. Maar er is maar n volk, dat zo
vaak en zo intens Mijn volk wordt genoemd door de God van Isral.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 351

* De volken van de aarde hebben hun eigen goden. Maar de Schepper van
hemel en aarde heeft Zich geopenbaard als de God van Isral .
Nu, in onze dagen brengt Hij Zijn volk terug in Zijn land om Hem daar te
ontmoeten. In het Beloofde Land zullen zij de Beloofde Messias als de Grote
Zoon van David toejuichen: Gezegend Hij, die komt, de Koning, in de Naam
van de HERE! Dan zal de gekomen Verlosser, Jesjoea, Zijn triomfantelijke
intocht in Jeruzalem afmaken .
Het land is en wordt hersteld. Het volk is teruggekeerd en de alija is nog
steeds aan de gang. Ook geestelijk is er heel wat in beweging .
Nu weten we uit het profetische Woord dat dit herstel van Isral gepaard gaat
met oordelen over de volken. De Here Jezus spreekt in Zijn profetische
eindtijdtoespraak over burgeroorlogen, stammentwisten, oorlogen,
aardbevingen, pestziekten en aardbevingen. (Lukas 21:10,11) Onder de
gelovigen signaleert Hij: omdat de wetsverachting toeneemt zal de liefde van
de meesten verkillen (Matt.-24: 12). Dit is precies wat we in onze
egosamenleving zien. Maar helaas ook in onze kerken en gemeenten!
De profeet Ezechil voorzegt in hoofdstuk 37 het herstel van Isral. Direct
daarop volgen de hoofdstukken 38 en 39 over de grote (wereld)oorlog onder
leiding van Gog, waarin veel bijbeluitleggers Rusland zien. Uit de grote
hoeveelheid profetien die het herstel van Isral koppelen aan een oordeel
over de volken noemen we alleen nog maar Jeremia 30:11: Want Ik ben met
u, luidt het woord van de HERE, om u te verlossen; want Ik zal met alle
volken, waaronder Ik u verstrooid heb, voorgoed afrekenen, maar met u zal ik
niet voorgoed afrekenen, maar naar recht u tuchtigen, al zal Ik u zeker niet
vrij laten uitgaan. Deze oordelen zijn al aan de gang en zullen uitlopen op een
vreselijke climax in de laatste 42 maanden van de tijd van de antichrist (wij
onderlijnen).

P. Slagter zegt in het Bijbelstudiekatern van het tijdschrift Amen, n 10,


december 1996, blz.18:
Is dat zo?
Is God inderdaad thans bezig Zijn beloften te vervullen? We moeten bedenken
dat de profetien verband houden met Gods regeringswegen met Isral en de
wereld. Het volk Isral staat centraal in de profetien. En de verheerlijking van
Jezus Christus is het doel.
Bij al het wereldgebeuren van nu staat God achter de schermen. Hij regeert
de wereld ondanks het feit dat Satan nog altijd de overste van deze wereld is
en de god dezer eeuw. Maar God regeert thans niet op een directe en
zichtbare wijze. Het lijkt erop dat de aardse machthebbers kunnen doen wat
zij willen, terwijl het in wezen de wil van satan is, want diens slaven zijn zij;
toch kunnen zij niet verder gaan dan de grenzen die God hun stelt. Ja, God
gebruikt hen zelfs om Zijn plannen te laten uitvoeren en tot Zijn doel te
komen. Maar dat neemt niet weg, dat de aardse machthebbers en de volken
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 352

verantwoordelijk zijn voor hun daden, ook al gebruikt God die om Zijn
doeleinden te verwezenlijken. Er zijn genoeg voorbeelden uit het OT om dat te
illustreren. Daarom is het onjuist te beweren dat alles wat in de
wereldgeschiedenis heeft plaats gevonden in overeenstemming is met Gods
wil. Eens zal er weer een tijd komen dat Gods regering niet meer indirect en
verborgen zal zijn. Nu echter is er geloof nodig om uit te spreken dat God niet
buiten al het wereldgebeuren staat.
IN DIE ZIN KUNNEN WE ZEGGEN DAT GOD NIET STAAT BUITEN ALLES WAT ER
NU IS GEBEURD EN NOG GEBEURT MET DE JODEN EN DE STAAT ISRAL (wij
onderlijnen).

Wij citeren P.A. Slagter uit Isral en de Bijbel, oktober 1994, blz.3:
Voorzichtig. Dat betekent dus, dat wij heel voorzichtig moeten zijn met het
toepassen van profetien in deze tijd. Veel zaken worden vandaag als
vervulling van profetie verkondigd, terwijl die vervulling volgens Gods Woord
nog in de (nabije) toekomst ligt. Feitelijk kn de vervulling van vele beloften
van God niet eens plaatshebben, omdat nog niet is voldaan aan de
voorwaarde daarvan. Natuurlijk zien wij vandaag allerlei ontwikkelingen in en
rond Isral die profetisch te duiden zijn, maar te beweren, dat vandaag het
profetisch Woord in vervulling gaat, is ver bezijden de Bijbelse waarheid. Ik
zeg dit met alle voorzichtigheid, omdat ik niemand pijn wil doen en geenszins
twijfel aan de integriteit van goedwillende sprekers en schrijvers. Ik zeg het
echter ook in alle duidelijkheid, in de hoop, dat men echt de Schrift wil
onderzoeken op dit punt: Is de wens misschien de vader van de gedachte?
Gods Woord is de waarheid en spreekt duidelijke taal. De liefde voor land en
volk van Isral mag ons echter niet verleiden om verder te gaan dan wat Gods
Woord ons leert. Iedere prediker zal verantwoording af moeten leggen van
zijn verkondiging in woord en geschrift. Daarom is het zon grote
verantwoordelijkheid. De centrale vraag is altijd weer: is datgene wat ik zeg of
schrijf in overeenstemming met wat God in Zijn Woord openbaart? (wij
onderlijnen).

Wim Malgo schrijft in Middernachtsroep, febr. 1999, blz.12,13: Wij staan


verder vast achter Isral, omdat wij geloven, wat Jezus gezegd heeft, dat de
Schrift niet gebroken kan worden, dat wil zeggen: men kan het Oude niet van
het Nieuwe en het Nieuwe niet van het Oude Testament scheiden. Niemand
kan de Bijbel begrijpen, die het niet helemaal leest. Niemand zal Israls
wonderbare roeping kunnen bevatten, die niet Oude en Nieuwe Testament
onderzoekt; slechts zo herkennen wij Israls nationale en geestelijke
toekomst.
Het woord Isral komt in het Nieuwe Testament 70 keer voor, en wel in
letterlijke en niet in vergeestelijkte betekenis. In onze dagen maken zich
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 353

echter veel christelijke tegenstanders op, die met grote heftigheid Israls
nationale toekomst ontkennen.
Wanneer u slechts de brieven zou kunnen lezen, die wij desbetreffend
ontvangen! Ook in christelijke bladen verschijnen antisemitisch gekleurde
artikelen, waarbij de Christelijke antisemieten voor hun bewijsvoering
bijvoorbeeld steunen op Galaten 3:28: Hierbij is geen sprake van Jood of
Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrouwelijk: gij allen zijt
immers n in Christus Jezus. Daarmee wordt beweerd, dat er geen
onderscheid bestaat tussen Jood en heiden! Dit woord in Galaten 3:28 bergt
een heerlijke waarheid in zich, doordat hier de onscheidbare organische
eenheid van de Gemeente van Christus verkondigd wordt; deze tekst is echter
niet iets anti-Isralisch, zoals velen aannemen, maar veel meer anti-
oecumenisch, want in de Gemeente van Christus hoeft geen splitsing uit de
weg te worden geruimd. De denominaties zijn gesplitst; de gemeente van
Christus echter niet. De organisaties als kerken, verenigingen en vrije kringen
zijn er vele, maar er is maar n lichaam van Christus als organisme. Galaten
3:28 zegt niet, dat een Jood, die zich tot Jezus bekeerd heeft, ophoudt, Jood te
zijn. Wanneer dat zo zijn, dan zou volgens dit Bijbelvers een man ophouden,
een man te zijn en een vrouw zou dan geen vrouw meer zijn, een knecht geen
knecht en een vrije geen vrije meer zijn. Nee, de hier genoemde verschillen,
Joden, Grieken enz. blijven bestaan; maar dat heeft niets met de geestelijke
eenheid en geestelijke voorrechten van de een ten opzichte van de ander te
maken.
Er wordt beweerd, dat het woord Jood of Joden ongeveer 200 keer in de
Scrift voorkomt. Ik heb het persoonlijk 230 keer geteld en het woord Jood of
Joden wordt altijd in tegenstelling tot heiden genoemd. Ook het probleem
van de Arabieren kan slechts vanuit de Schrift herkend worden. Zijn Isak en
Ismal beide zonen van Abraham? Jawel. Hebben zij echter dezelfde erfenis
en dezelfde beloften? Nee, Ismal, en Arabieren dus, hebben hun beloften van
zegen door God in Genesis 17:20 ontvangen (...) Dit onderscheid moet men
vasthouden (...) Wanneer ook de Gemeente van Christus Jood en Heiden, een
en dezelfde positie hebben volgens Colossenzen 3:11 als leden van Christus
geestelijke samengesmolten worden, dan heft dit heerlijke feit Gods
bijzondere plannen en bedoelingen met Isral niet op.

We lezen in de 13 artikelen van de Mormoonse kerk geschreven door hun


stichter Joseph Smith:
art.9: Wij geloven alles wat God heeft geopenbaard, alles wat Hij in onze tijd
openbaart, en wij geloven dat Hij nog vele heerlijke en belangrijke dingen van
het Koninkrijk Gods zal openbaren
art.10: Wij geloven in de letterlijke vergadering van Isral en in de herstelling
van de tien stammen; dat Zion zal worden gebouwd op dit (het Amerikaanse)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 354

vasteland; dat Christus in eigen persoon op aarde zal regeren; en dat de


aarde zal worden vernieuwd en haar paradijsheerlijkheid zal ontvangen.

Wat wij op dat gebied zeggen

Laat ons beginnen met een opmerking te maken bij wat Wim Malgo zegt.
Dat heeft niet zoveel om het lijf. Ter illustratie het volgende. We lezen in A.
Vaucher (een theoloog van de Zevende-dag-adventisten), Le Jour de Repos,
Advent uitgeverij Fides, 1963, blz.23,24 dat gezien er 58 maal over de Sabbat
gesproken wordt in het NT er alle belang moet aan gehecht worden. Het is
trouwens niet afgeschaft en vervangen door de viering van de Zondag. Zo
redeneren dezen die nog steeds de Sabbat zien als de rustdag van God. Maar
dat zal Wim Malgo niet aannemen als argument en doen we ook niet. Het
belang en waarde van een tekst of begrip moet gezien worden in zijn
samenhang van het geheel en de vooruitgang die er ondertussen is gedaan
door Gods profeten in de Openbaring van de wil van God. We moeten daarom
nagaan wat Isral thans in Gods ogen te betekenen heeft en of wat vroeger
daarover is geopenbaard nog steeds geldend is.

Vier stellingen over Isral

1ste Stelling: Vanaf Pinksteren wordt de kerk van


Jezus Christus bestaande uit Joden
en niet-Joden terecht het geeste-
lijke Isral genoemd

Sinds YaHWeH aan Abraham de belofte gaf dat een nageslacht van hem in
Kanan zijn verblijfplaats zou hebben en wat er in werkelijkheid van is terecht
gekomen lopen theologische inzichten ver uit elkaar (Gen.15:17-21). We gaan
niet elke theorie tot in details weerleggen of een analyse erover maken, maar
op enkele knelpunten wijzen. Maar u ziet het wellicht in de aanhalingen; Het
Zoeklicht en Amen zijn het niet altijd eens over hoe de toekomst van Isral
er nu juist zal uitzien.

We kunnen niet zeggen dat Abraham zelf het land in bezit heeft genomen
ofschoon hij er gewoond heeft (Gen.26:3 / Heb.11:8-10). Maar jaren later
hebben zijn afstammelingen alles wat God had beloofd ook verkregen. Na de
verovering van Kanan geeft het boek Jozua hierop commentaar. We mogen
niet twijfelen aan deze verklaring of ze in vraag stellen. We lezen in Jozua
21:43-45 (wij onderlijnen): Zo heeft de HERE aan Isral het gehele land
gegeven, dat Hij gezworen had hun vaderen te zullen geven; zij
namen het in bezit en gingen er wonen. En de HERE gaf hun aan alle
zijden rust, geheel zoals Hij hun vaderen gezworen had; niet n van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 355

al hun vijanden heeft voor hen kunnen standhouden; al hun vijanden


gaf de HERE in hun macht. Niet n van alle goede beloften, die de
HERE aan het huis van Isral had toegezegd, is onvervuld gebleven;
alles is uitgekomen. Zowel datgene wat aan de aartsvaderen is beloofd als
datgene wat aan de 12 stammen werd beloofd met betrekking tot het land
HEEFT GOD IN VERVULLING LATEN GAAN. En daarop volgde een tijd van
vrede en rust onder het volk. Bij deze teksten hebben Scofield noch Biederwolf
enige aantekening van belang. Dat zal wel zijn redenen hebben. Zie voor de
vervulling van de belofte nog Deut.1:6-9 / 7:24 / Jozua 11:23 / 1 Kon.4:21 /
8:56 / Jer. 32:20-23,42 / Neh.9:6-8.

Het is merkwaardig dat al de mensen die luidkeels roepen dat we de


profetie letterlijk dienen te lezen dit niet doen voor deze tekst van Jozua 21.
Omdat het niet past in de door hun vooropgestelde zienswijze van wat er met
Isral nog zou te wachten staan? Toen Jozua op het punt stond om de Jordaan
over te steken en het beloofde land te veroveren zegt God nog uitdrukkelijk:
Elke plaats die uw voetzool betreden zal, geef ik ulieden, zoals Ik tot
Mozes gesproken heb. Van de woestijn en de Libanon ginds tot aan
de grote rivier, de rivier de Eufraat, het gehele land der Hethieten en
tot de Grote Zee in het westen zal uw gebied zijn (...) Wees sterk en
moedig, want gij zult dit volk het land doen berven, dat ik hun
vaderen gezworen heb hun te zullen geven (wij onderlijnen) (Jozua 1:3-
6). God liegt hier toch niet wat voor aan Jozua? God kent toch zelf de inhoud
van zijn profetien aan de vaderen? Wanneer Hij zegt dat het vervuld wordt in
de tijd van Jozua, waar halen we het lef om daar wat aan te wijzigen? Of in
twijfel te trekken? En te beweren dat het allemaal in orde komt in een
toekomstig duizendjarig vrederijk! Wij krijgen ook in het NT nog het getuigenis
van Stephanus dat Abrahams zaad de beloften heeft ontvangen: Doch
naarmate de tijd der belofte waarmede God zich aan Abraham
verbonden had, naderde, vermeerderde het volk en
vermenigvuldigde zich in Egypte (Hand.7:17, wij onderlijnen).

Daarom moeten we ook met klem bepaalde stellingen van Scofield


verwerpen. Hij zegt (zie het commentaar bij Deut.30 op blz.249,250): Het
Palestijnse verbond geeft de voorwaarden aan die Isral moet vervullen om
het beloofde land binnen te gaan. Het is belangrijk te zien dat de natie in die
zin het land nog nooit in bezit heeft genomen, het onvoorwaardelijke Verbond
met Abraham in acht genomen, noch heeft men het land in zijn geheel in bezit
gehad (cf. Gen:15:18 vergeleken bij Num.34:1-12). En dan ontvouwt hij in
zeven punten dat er uiteindelijk nog een herstel moet komen van Isral om
dat alles zodoende waar te maken. Maar hier klopt iets niet. Het enige wat we
moeten aanvaarden zijn de verklaringen uit het boek Jozua. Jozua is toch geen
leugenaar! Jozua kende toch die voorzeggingen die in het boek
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 356

Deuteronomium staan! Als hij niet weet, als profeet, wat de echte vervulling is
van de beloften wie moet het dan weten? Dat wil zeggen dat Isral ooit (voor
hoelang weten we niet) in het bezit was van het land gelegen tussen de rivier
in Egypte en de Euphraat. Bultema maakt dezelfde redenering als Scofield en
dus ook dezelfde fout op blz.220,221.

Herstel van Isral

Over het Abrahamitisch verbond zegt Scofield (blz.25): De gift van het
land is gewijzigd bij voorspellingen van drie ontervingen en herstellingen
(Gen.15:13,14,16 / Jer.25:11,12 / Deut.28:62-65 / 30:1-3). Twee ont-ervingen
en herstellingen zijn nu voorbij. Isral zit nu in zijn derde verstrooiing, waaruit
ze zal hersteld worden bij de wederkomst van de Heer als koning in het
verbond met David (Deut.30:3 / Jer.23:5-8 / Ezech.37:21-25 / Luc.1:30-33 /
Hand.15:14-17). Het heeft weinig zin om enkele Schriftuurplaatsen bij elkaar
te zetten die wanneer ze op n hoop liggen de indruk moeten maken van een
Bijbelse grondslag. Dat doet Scofield hier. Hij spreekt o.a. over Hand.15:14-17
dat zou verwijzen naar een toekomstig herstel van Isral. Wie leest wat er
staat - in de context - komt echter tot de bevinding dat het nieuwe Isral
al is begonnen en dat zelfs heidenen er deel van uitmaken. Scofield
begaat niet alleen de fout de vervulling in een verkeerde tijd te plaatsen
maar ook zelfs een verkeerde identificering te maken. Het is ook totaal
verkeerd om Gen.15:18-21 uit te leggen als een profetie die nog moet vervuld
worden. Er zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde gemaakt worden. Aan
de aartsvader zal er natuurlijk een plaats gegeven worden maar dat is niet in
vervulling van Gen.15. De profetie zal niet letterlijk vervuld worden. Zie ons
commentaar verder bij Mat.7:22 in hoofdstuk 5.

Wanneer Scofield drie teksten aanhaalt uit het OT en gewoon maar beweert
dat er dan ook drie voorspellingen van ontervingen en herstellingen zijn dan
heeft dat bij nader onderzoek geen enkele waarde. Ook Walvoord heeft drie
verstrooiingen volgens blz.88-94. De derde is beschreven in Deut.28:64 zegt
hij. Maar kijk je verder in die teksten tot verzen 68 dan blijkt er dat Isral bij
zijn wederkomst uit alle natin langs Egypte terug keert. En dat lijkt niet
letterlijk te zijn maar symbool van verdrukking zodat alle natin ook
beperkt is tot de landen waarheen ze verdreven zijn en niet werkelijk alle
natin omvat. . Wanneer Walvoord (blz.94) daaraan nog Luc.21:24 koppelt
maakt dat trouwens niet veel uit gezien deze tekst niet spreekt van een
herstel maar wel van de vertrapping van Jeruzalem. Totdat de tijden der
heidenen vervuld zijn zal dat geschieden. Er staat niet totdat Isral hersteld
wordt! Er staat niet totdat Isral uit alle landen teruggebracht wordt!
Volgens de context is Jeruzalem vertrapt tot en met de Wederkomst van
de Heer. Lees er niet meer in dan er in werkelijkheid staat!
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 357

En laat ons trouwens kijken naar de context van wat er allemaal staat in
Deut.28:64. Het vers 53 wijst naar wat duidelijk vervuld is tijdens de
verovering van Jeruzalem door de legers van Babylon. Toen hebben moeders
uit noodzaak hun eigen kinderen opgegeten want door de belegering was al
het eten opgeraakt. Daarover lezen we in Ezech.5:10 en Klaagliederen 2:20 /
4:10. Gruwelijk maar waar en in vervulling van wat God voorzegd had. En ook
vers 68 gaat in vervulling in die tijd. Zie het verhaal van de Juders die in
Egypte waren na hun vlucht uit Juda. Het staat beschreven in Jer. hoofdstuk
44. Zie vooral de verzen 11-19. En wat de betrokkenheid betreft in hun
navolgen van de vreemde afgoden, zoals voorzegd in Deut.28:64, ook dat is
een zaak van die tijd. Dat wat de 2 stammen - plus de Levieten - betreft. Van
de 10 stammen staat beschreven: zij zullen terugkeren naar Egypte en
zij zullen in het land des HEREN niet blijven, maar Efram zal naar
Egypte terugkeren en in Assur zullen ze het onreine eten (Hos.8:13 /
9:3). Isral is volgens 2 Kon.17:6 naar minimaal drie landen (versta natin)
van dat wereldrijk verbannen. En de afgoderij van Isral (de 10 stammen) is
uitvoerig beschreven in Hosea hoofdstuk 10. Isral volhardt in het
afdwalen van God (Hosea 11:7). Walvoord heeft dus gn degelijke uitleg
voor de tekst van Deut.28:64. En ook diegenen waar hij het gehaald heeft
(Scofield en Biederwolf) geven blijk van verwrongen uitleggingen.

Men moet deze teksten, over drie verstrooiingen, niet gewoon n, twee en
drie optellen. Deze drie - en nog enkele anderen - wijzen op het beginsel dat
God zijn volk wil, kan en mag vergeven zondermeer. Maar het zegt ook dat
God soeverein is in deze zaak; VERGEEFT DE HEER OP EEN BEPAALD
MOMENT NIET MR DAN IS OOK DIE HANDELSWIJZE PROFETISCH
VASTGELEGD. Nog een andere profetie (volgens Scofield) zijn de woorden
van de engel Gabril aan Maria wanneer ze hoort dat uit haar de Messias zal
geboren worden. En Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen
tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen
(Luc.1:33). Dan gaan de gedachten van Scofield in galop. Zijn conclusie is; dat
zal in een toekomstig duizendjarig rijk vervuld worden. Maar lezen we dan
toch wat er staat; tot in eeuwigheid en zijn koningschap zal geen
einde nemen. Dus gn duizendjarig koningschap. Scofield en zijn vrienden
hebben gn respect voor de profetie uit het OT waar steeds, zonder
uitzondering, staat dat de Heer een eeuwige koning is (Ps.145:13 / Dan.2:44 /
4:3 / 7:14,27 / Jes.9:7). Zijn regeerambt heeft met Pinksteren een aanvang
genomen en er komt geen eind meer aan. Alleen zullen er op een bepaald
moment specifieke aspecten van dat koninkrijk meer zichtbaar zijn dan op een
ander tijdstip. Zie ons verder commentaar bij Mat.7:22.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 358

Nog een slotopmerking. Volgens Scofield (of Walvoord) heeft


Gen.15:13,14,16 betrekking op de verdrukking in Egypte. Maar dat is vrdat
de wet van Mozes is gegeven, vrdat Deut.30 op papier staat en moet dus
niet op dezelfde basis gezien worden als wat in Deut.30 staat. Dat Isral
verdrukt wordt in Egypte is toch niet omwille van de geestelijke afval van het
volk. Waar vinden we dat terug in het boek Genesis? We moeten toch wat aan
Isral geschiedt niet steeds als een straf van God zien! Er is toch onderscheid
te maken in Gods bedelingen? Niet dat we er zelf in geloven! Want over
koningen (voor Isral) was er nog geen woord geopenbaard aan de
aartsvaders. God heeft op elk tijdstip met zijn volk welbepaalde afspraken en
verbintenissen. Laten we dat goed onderscheiden. En dat onderscheid is nog
duidelijker tussen het OT en het NT. In het OT is de regel God heeft u uit
Egypte geleid. In het NT is de regel De Heer is waarlijk opgestaan.
En dan klinkt het dat ook de Joden al uitzagen naar een hemels vaderland
(Heb.11:16). Elke Jood moet sinds Christus wedergeboren worden tot een
hemelse erfenis (1 Pet.1:3,4).

We mogen dan ook beide zaken niet mengen zoals men doet in de bedelingen;
niet een stukje Mozes + een stukje Christus. Want onze Mozes is de nieuwe
Mozes met nieuwe wetten (Joh.12:48 /Gal.6:2). En daarom moet elke Jood - in
de bedeling van het NT - wedergeboren worden (Joh.3:5,6 / 1:12,13 / Tit.3:5).

Het verbond met Abraham

God heeft een Eeuwig verbond met Abraham en dus ook met het volk
Isral:

Gen.12:7: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven.


Gen.26:3: Ik zal den eed gestand doen, dien ik uw vader Abraham
gezworen heb.
2 Sam.7:24: Gij hebt U uw volk Isral voor altijd bevestigd tot uw
volk.
1 Kron.17:22: Gij hebt uw volk Isral voor altijd U tot een volk
gemaakt.
Jes.44:7: daar Ik toch het overoude volk in het aanzijn riep.

Maar wat indien het volk op zo een wijze ontrouw is aan de princiepen van
vader Abraham en aan Abrahams God, hoe staat de zaak er dan voor? Dat
gaan we even na.

Indien we toch van een Abrahamitisch verbond willen spreken (zoals


Scofield) dan kan dat slechts in termen gelijk er in Gen.18:17-19 gebruikt zijn.
Daar staat: En de HERE dacht: Zou ik voor Abraham verbergen wat ik
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 359

ga doen? Abraham immers zal voorzeker tot een groot en machtig


volk worden en met hem zullen alle volken der aarde gezegend
worden; want Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden zou, dat zijn
zonen en zijn huis na hem de weg des HEREN zouden bewaren door
gerechtigheid en recht te doen, opdat de HERE aan Abraham vervulle
wat Hij over hem gesproken heeft (wij onderlijnen). Twee opmerkingen
hierover.

1) De zonen van Abraham moeten de weg des HEREN bewandelen willen


ze gezegend worden, het is een voorwaardelijke belofte aan zijn nakroost
en geen automatisme dat ze allen gered en gezegend worden. Want er staat:
opdat hij gebieden zou, (...) opdat de HERE aan Abraham vervulle
wat Hij over hem gesproken heeft. Tweemaal opdat: nmaal vanuit
Abraham en zijn nakomelingen en nmaal vanuit God. Dezelfde duidelijke
bewoordingen komen we tegen in de gelijkenis van de enge poort. De Heer
maakt hierbij de volgende opmerking: Daar zal geween zijn en
tandengeknars, wanneer gij Abraham en Izak en Jakob zult zien en
al de profeten in het Koninkrijk Gods, maar uzelf buitengeworpen. En
ze zullen komen van oost en west en van noord en zuid en zullen
aanliggen in het Koninkrijk Gods. En zie, er zijn laatsten, die de
eersten zullen zijn en er zijn eersten, die de laatsten zullen zijn
(Luc.13:28-30). Ook voor de toekomst kan God hierop gezien uitzonderingen
maken, omdat dat een universele regeling is die dan zou ongedaan worden.
Ook God houdt zich aan Zijn vooropgestelde princiepen.

2) Alle volkeren der aarde worden in Abraham gezegend. Dat wil zeggen
dat een zegen op hen zal overgebracht worden. Ook hier, maar dat staat niet
in deze tekst maar wel in andere, moet geloof als voorwaarde ingerekend
worden. Want niet elk individu in elk van die volkeren zal gezegend worden.
Gn universalisme in de zin dat iedereen uiteindelijk dezelfde zegen zal
ontvangen.

En wat betreft de belofte van God aan Abraham dat hij de Vader van een
grote natie zal zijn! Ook dat is al vervuld! Zie die uitdrukking in Gen.12:2 /
46:3 / Deut.2:25 / 4:6,7 / Jozua 2:9-11 / 1 Kron.17:21. In dezelfde zin ook de
betekenis dat zijn zaad als het zand der zee zal zijn. Het is vervuld en
hoeft niet nog eens een vervulling te krijgen in een duizendjarige regering.
Dat is duidelijk in Gal.3:8,14 waar we lezen (wij onderlijnen): En de Schrift
die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft
tevoren aan Abraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle
volkeren gezegend worden (...) Zo is de zegen van Abraham tot de
heidenen gekomen in Jezus Christus, opdat wij de belofte des
Geestes ontvangen zouden door geloof. Met ander woorden; sinds
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 360

Pinksteren en de bekering van Cornelius bestaat Gods gemeente uit Joden en


Heidenen. Abraham is vader van een grote geestelijke natie geworden, een
volk bestaande uit personen uit meerdere volkeren. Hij hoeft echt niet te
wachten op een duizendjarige regering wil dat in vervulling gaan. Zie ook nog
Gen.13:16 / 2 Kron.1:9 / 1 Kon.4:20 / Heb.11:12.

Hetzelfde nog eens anders geformuleerd. Omdat het belang van het
verbond met Abraham niet te onderschatten is. Want geroepen zijn wil
eigenlijk nog niets betekenen. Zo zijn koning Cyrus en Nebukadnessar ook ooit
geroepen door God om een speciaal werk voor Hem te verrichten (Jes.41:2 /
Jer.27:6). Als teken van het verbond God/Abraham en zijn nageslacht zal de
besnijdenis ingevoerd worden (Gen.17:7-11). Maar wie besneden is kan toch
niet steeds een echte zoon van Abraham genoemd worden (Joh.8:39).
Duidelijk is volgens het NT dat slechts zij die Christus hebben aangenomen de
echte kinderen van Abraham zijn ( Rom.9:7,8 / Gal.3;29).

Maar iemand die geroepen wordt en daarbij een onconditionele zegen


ontvangt dat is wat anders. Dat moet vervuld worden want het is als een
speciale genade die iemand ontvangt van God. Wat God gewild heeft, dat zal
Hij volbrengen (Jes.46:10,11). Dat is het geval met Abrahams belofte. God
heeft bij die gelegenheid een eed gezworen (Gen.22:15-18 / Heb.6:13-20 /
Luc.1:73). Die belofte bestaat uit twee afzonderlijke delen. Als eerste was
voorzegd dat Abraham tot een groot volk zou worden. Wat ook vervuld is,
want Isral werd een groot volk (Ex.32:10 / Deut.9:14). (Dan zeggen we nog
niets van die andere grote volkeren die uit Abraham ontstaan zijn; de zonen
van Ismal en de zonen van Kethura de tweede - of derde vrouw? - van
Abraham. Zie Gen.21:17,18 / 25:1-11.)

Als tweede belofte aan Abraham zei God dat zijn naam groot zou worden.
Ook dit is vervuld want zowel voor het Joodse volk als de Christelijke
gemeente is Abraham een zegen. En door middel van zijn nageslacht, welke in
de eerste plaats Christus is, zal zijn naam bekend worden over de ganse
mensheid. De gemeente zorgt voor die bekendheid. We mogen ons baseren
op Gal.3:8,14 en Hand.3:25 en redeneren dat dit geheel vervuld is.

Dat het middelaarschap van Abraham en zijn zegen door middel van zijn
voornaamste zaad dit bewerkt is dus duidelijk. En dat God dat middelaarschap
van Abraham zelf aanneemt bewijst toch het geval van Sodom en Gomorra en
de twee andere steden. In Genesis hoofdstuk 18 zien we namelijk duidelijk dat
de aartsvader optrad als de voorspreker voor die steden. En indien er slechts
tien aanvaardbare personen geweest waren zou God de steden niet verwoest
hebben ter wille van Abraham (vers 32).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 361

Er zijn dus drie dingen die niet uit het oog mogen verloren worden:
1) het heil der volkeren komt door Isral (Joh.4:22 / Hand.2:39 / Rom.3:1 /
9:3,4).
2) het uitvoeren van Gods plan is door Abrahams zaad; Christus en de
gemeente
(Hand.4:12 / Opb.20:4).
3) Abraham is ook de vader van de tot de Messias Jezus bekeerde
Heidenen
(Gal.3:23-29)!

In zijn Zaad, Christus, ligt de vervulling van alles waar de mensheid naar
verlangd heeft. Nationaal herstel van alle volkeren (Ps.72:8-11). Een tijd van
gerechtigheid (Ps.72:2,4,7) van vrede (Jes.2:4 / 9:5,6 / Ps.72:3) materile
voorspoed (Ps.72:16 / Jes.30:23-25). Zelfs de schepping zal nieuw zijn
(Rom.8:21,22 / Jes.11:6-8 / 65:25). Er kmt een nieuwe hof van Eden, letterlijk
en symbolisch.

Het is belangrijk dat we ook nog verder uitweiden wat de beloften betreft
aan de aartsvaders. Dat heeft dan vooral betrekking op de roeping en
uitverkiezing van de vaderen zelf en het volk Isral als een geheel. Zo spreekt
Jesaja over Abraham als: Ik heb u van de grenzen der aarde gehaald en
van haar eindpaal geroepen (...) Gij zijt mijn dienstknecht. En verder:
Ziet op naar Abraham uw vader (...) hoe Ik hem heb geroepen Jesaja
41:9 / 51:2. En we geven de lezer ook de andere belangrijkste teksten die
verwijzen naar Abraham en zijn door God ontvangen belofte: Gen.12:2,3 /
18:18-20 / 22:15-18 / 26:2-4 / Jer.4:2 / Hand.13:46.

De profetie van Gen.12 is door N. Lieth in Middernachtsroep, mei en juni


1999 terecht opgesplitst in zeven delen:
1) Ik zal u tot een groot volk maken
2) en u zegenen
3) en uw naam groot maken
4) en gij zult een zegen zijn
5) Ik zal zegenen wie u zegenen
6) en wie u vervloekt zal ik vervloeken
7) en met u zullen alle geslachten der aarde gezegend worden.
Dan volgt tot onze verbazing de volgende tekst en opmerking (juni blz.13):
Pas nadat deze laatste tijd doorstaan, de Here in heerlijkheid weergekomen
is, om de mens der wetteloosheid met de adem Zijns mond te doden en de
volken te slaan, die zich tegen Zijn volk keerden (Zach.14:12) en die te
vloeken, die Isral vervloekten - pas dan zal met Zijn wederkomst het
Koninkrijk komen, waarin de wereldgeschiedenis tot een einde en hoogtepunt
geleid wordt: Het duizendjarige Rijk van Jezus Christus. Hier zal Isral onder
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 362

de Here Jezus tenslotte tot zegen voor alle geslachten der aarde worden: ...
en vele natin zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan
naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij
ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen.
Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem
(Micha 4:2). In dit verband zegt Psalm 97:1: De Here is Koning. Dat de
aarde juiche, dat vele kustlanden zich verheugen (wij onderlijnen).
Drie vragen aan N. Lieth:
1) Waarom Isral voorstellen als de zegen van de volkeren terwijl in het NT
dit klaar en onomwonden door Jezus vervuld wordt?
2) Waarom aan Isral in de toekomst toeschrijven wat Jezus thans volbrengt?
Jezus is nu de Vredevorst en tot zegen van alle volkeren (Eph.2:14-22). Ook
dat was voorzegd in het OT: de Messias van Isral is de Koning van allen die
Hem aannemen zonder onderscheid van afstamming.
3) Waarom het opnieuw in bezit nemen van het land Isral door de kinderen
van Abraham voorstellen als de vervulling van de beloften? Want de
vervulling van de beloften - ook deze van het land - worden door Paulus
vergeestelijkt in zijn brief aan de Galaten. Want het zaad is er een geestelijk
zaad en de kinderen van Abraham zijn er geestelijke kinderen en niet
deze van het vlees ( Gal.3:16,19).

De vervallen hut van David opgebouwd

Biederwolf, de geestesgenoot van Scofield, gaat nog een stap verder in zijn
commentaar op Hand.15:14-17. Hij zegt: Welke vervullingen er ook geweest
mogen zijn, ze zijn stellig slechts een gedeeltelijke vervulling en zijn volle
werkelijkheid zal maar ontvangen worden in de Messias (blz.411). Een
gedeeltelijke en tijdelijke vervulling onder Zerubbabel geeft hij als uitleg bij
Amos 9:11-15, op blz.259. En J. de Heer zegt over dat gedeelte: Op Zijn
wederkomst volgt de wederopbouwing van den Tabernakel Davids, omdat de
Koning heerschen zal en daaruit vloeien vanzelf de rijkste zegeningen voort
(blz.39). Bultema zegt op blz.244: Hand. 15: 14-17. Dit is een zeer
belangrijke plaats, dewijl ze ons wijst op de orde der heilsfeiten. 1. Eerst moet
de gemeente als het volk uit de volken worden samengeroepen.
2. Als dit geschied is, zal de Heere Zelf wederkeren.
3. Waartoe komt Hij terug? - Om weder op te richten den tabernakel
Davids, die vervallen is. Vgl. Amos 9:8-15.
4. Gevolg van s Heeren komst zal zijn, dat de overgeblevene menschen
den Heere zullen zoeken. Dan komt de bekeering aller volken, in het
vrederijk.

Scofield zegt bij Hand.15 in voetnoot: Met betrekking tot de bedelingen is


dit de belangrijkste tekst van het NT. Deze geeft het goddelijk voornemen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 363

weer voor deze eeuw en het begin van de volgende. 1) Uit de heidenen een
volk vergaderen voor zijn naam is het belangrijkste in deze bedeling. De kerk
is de ecclesia, de uitgeroepen gemeenschap. Precies dat is in onze tijd sinds
Pinksteren aan de orde (blz.1169, wij onderlijnen). Dan komt hij echter tot de
opmerking dat er nog een herstel zal zijn van Isral op basis van de geciteerde
tekst uit Amos 9:11,12 en ook nog het herstel van het verbond met David.

Men krijgt de indruk dat geen enkele van deze schrijvers ooit de moeite
gedaan heeft Amos 9 en Hand 15 naast elkaar te leggen. Laat ons goed
beseffen dat de apostelen ofwel gelijk hebben of niet. Indien niet, dan mag
men de Schrift naar de prullenmand verwijzen. Dan komt het er in de praktijk
op neer te zeggen dat het niet Gods woord is. Anderzijds, indien we zeggen
dat de apostelen Gods gezanten zijn voor hun tijd en voor alle tijden dan
moeten we ook luisteren naar wat ze te zeggen hebben en het ook beamen. In
een boek dat we voor de volle 100% kunnen aanbevelen en het onderwerp
betreft dat hier aan de orde is staat de korte formulering: In den beginne
koos God uit alle natin in de wereld n volk. Sinds Kalvarie kiest hij n volk
uit van mensen uit alle natin in de wereld. R.B. Yerby, The once and Future
Isral, Reiner Publications, Swengel, 1978, blz.75. Ze zijn tevens uitgever van
bijna alle belangrijke (een tiental) latere geschriften van Philip Mauro. Niet
recent meer als publicaties, maar nog steeds van het beste contra Scofield
e.a.. Hij was ooit geerd als n van de beste in kringen van het duizendjarige
rijk en weet waarover hij schrijft. Hierbij een aanhaling uit Bultema blz.72: Dr.
C.I. Scofield, Dr.I.M. Haldeman, Philip Mauro, A.C. Gaebelein en vele anderen
in Amerika. Al deze mannen, zoo nuchter als geleerd als godvruchtig. Begrijpt
u de Engelse taal, lees a.u.b. Philip Mauro n zijn bekering van de leer van het
duizendjarige rijk. Na zijn bekering van de leer van het duizendjarige rijk was
Mauro nog steeds: nuchter als geleerd als godvruchtig. Of wellicht nog meer
dan voordien!

Een opmerking van H.M. Matter over Hand.15:14-17 is dan ook zeer terecht.
Hij zegt: (Deze Jacobus) spreekt van herbouw van Davids vervallen hut,
maar (...) opdat het overige deel der mensen de Here zoeke en alle
heidenen, over welke mijn naam is uitgeroepen (vs 17). Ook deze belofte is
dus niet langer onvervuld. In Christus verschijning is de vervallen hut van
David weer opgericht, en van dat ogenblik af deelt zich het heil mee ook aan
het overige deel der mensen.
De van de zijde van het chiliasme c.a. voorgedragen opvatting, dat we in het
daarna van vs 16 te doen zouden hebben met de tijdsbepaling van Israls
komende bekering is dan ook reine fantasie. Er zou hier dan te lezen staan,
dat God Isral een tijdlang laat wandelen in zijn eigen wegen, om zich te
wenden tot de heidenen, en dat Hij daarna tot Isral terugkeert om ook
Isral te brengen binnen de poorten van het koninkrijk. Het doet hier niet
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 364

terzake, dat er ook in Amos 9 van een eerst toebrengen van de heidenen en
een daarna volgende bekering van Isral geen sprake is. Het moge
voldoende zijn, dat Jacobus in Hand.15 van deze dingen in het geheel niets
weet. Het is hem genoeg, dat het uur voor de heidenen thns aangebroken is,
nadat het uur voor de Joden reeds eerder aanbrak, nl. in Abraham en zijn
verkiezing uit de volkeren. Het moge voor de chiliasten ook genoeg zijn (wij
onderlijnen). De toekomst van Isral, Bosch & Keuning, 1953, blz.121. (Er
verscheen ooit een kritiek op dit werk van H.M. Matter geschreven door H.
Verwey, Kerk en Isral, Utrecht, 1973. Dat het enige succes had komt
doordat H. Matter vooral nadruk legt op de Kerk bestaande uit Joden en
Heidenen) die de voortzetting is van het vleselijke Isral. Zijn kritiek op de
duizendjarige regering was voor hem in dat geschrift dus een bijzaak. Daar
pikt H. Verwey natuurlijk gretig op in.)

J. de Heer tracht ons te overtuigen dat: Christus zal Priester-Koning zijn in


een duizendjarige regering (blz.77-103). En van de ondertitels uit dit boek is:
Het koninkrijk is nog niet begonnen (blz.71). En op blz.174 lezen we: Het
karakter van het duizendjarige Rijk of beter gezegd van de
Christusheerschappij is: de wereld in gerechtigheid te richten en de aarde te
vervullen met de kennis des Heeren, opdat de overblijvende volkeren den
Heere zouden zoeken. Hiertoe is zowel de Troon als de Tempel noodig. Op de
volgende bladzijde volgt dan dat Ps.110 nog te vervullen is. Bedroevende
theologie, want het komt erop neer te zeggen dat Christus thans nog gn
koning is, dat Ps.110 nog niet vervuld is en dat cru gezegd het NT ons iets wijs
maakt op dit punt. De Schrift zegt over het Christus-rijk niet dat het
zal zijn, maar het is er nu reeds. De Christusheerschappij is
wel degelijk begonnen! Mijn Koning zit sinds Hemelvaart/Pinksteren op de
troon en heerst thans over zowel vriend als vijand. Zie ons commentaar bij
Lucas 17:21 in hoofdstuk vier. En voor de vervulling van Psalm 2 (de
koningspsalm bij uitstek), zie bij Mat.25:31-46 in hoofdstuk vijf.

Er zijn in dit verband nog enkele opmerkingen te maken.


1) God heeft al zijn beloften met betrekking tot het land aan Isral op zijn
minst nmaal vervuld.
2) Deze voorrechten gaan niet gepaard met een automatische clausule van
vernieuwing. We bedoelen dit: wanneer Isral zich schuldig maakt aan
contractbreuk tegenover zijn God, is Hij niet verplicht Zijn deel van de
afspraak nog na te leven en te onderhouden. Want ook in de Torah is het al
duidelijk dat indien Isral niet blijft in het verbond ze zullen vergaan zoals de
volkeren in Palestina die ze nog zullen veroveren. Dat staat in een niet
verkeerd te begrijpen uitspraak van Mozes in Deut.8:19,20 en vergelijk
Mat.12:43-45.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 365

3) Vrdat het herstel mogelijk is moeten de Isralieten: hun


ongerechtigheid en die hunner vaderen belijden volgens Lev.26:39,40.
Sinds de dood van de Heer houdt dit dus in dat ze op zijn minst de
gedeeltelijke schuld belijden aan de dood van de Christus. Dit beginsel vinden
we altijd terug voor het individu en voor het volk in zijn geheel. Zie Ps.79:8,9 /
Klaagliederen 5:7 / Dan.9:16,16,21. Wie dit niet inziet zal de grove fout
begaan, zoals uit de praktijk blijkt, om zaken in de Schriften te lezen die
voorwaardelijk zijn als waren ze vervuld. Hoewel er dus in de Schrift 47
teksten zijn over een land-belofte waarvan het merendeel met een door God
uitgesproken eed gepaard gaan, moeten we daar het geloof niet bij
afkoppelen. Het geloof van de eerste maal dat deze belofte aan Abraham werd
gedaan is daarvan het teken en onderpand (Gen.12:7).
4) Wanneer de HEER na de breuk nog verder wil doorgaan met Isral als
geheel, of met enkele mensen onder hen specifiek, dan heeft God daartoe het
volste recht maar geschied dit op basis van genade. Zeker niet op basis van
onvervulde profetie zoals men in bepaalde kringen laat doorschemeren. Zo
spreekt Biederwolf op blz.22 (i.v.m. Deut.30) van steeds en opnieuw een
gedeeltelijke vervulling gehad, een rare maar niet bewezen stelling, die aan
dezen die dit aanvaarden een nogal elastische uitleg toelaat. Tot slot een
tweede rare analyse van Biederwolf: Maar of ze nadat de Joden zich tot
Christus bekeerd hebben; letterlijk hersteld worden in het aardse Kanan
moet vanuit andere Scriftuurplaatsen die erop betrekking hebben, beslist
worden (blz.22). Maar van het ogenblik dat men naar de andere
Scriftuurplaatsen gaat kijken, die dat dan wel zouden ondersteunen dan is de
sleuteltekst altijd Deuteronomium 30. Zoiets is dus geen bewijs, maar een
cirkelredenering waar men niet meer uitkomt en dat is rondje draaien! Zo leert
men de mensen te redeneren vanuit halve waarheden.

Nu zal men zeggen: ze zijn er ooit uit verdreven en recent zijn ze er terug
naar toe gegaan om de profetie aan Abraham nog eens opnieuw te
vervullen. (Voorbeeld: H.L. Willmington, Book of Bible lists, Tyndale House,
1987, blz.274. Of Biederwolf blz.9,10 die Scofield aanhaalt). Ook dat klopt
niet met de feiten, want deze terugkeer is niet naar Gods beloften. Daar gaat
veel menselijk zwoegen aan vooraf. (We komen hier nog op terug.) En
eigenlijk is het belangrijkste element achterwege gebleven: het geloof in God
en de trouw aan het verbond. Want dt was en is voorwaarde tot het in
bezit nemen van het land. Zo was het de eerste maal en ook nog eens nadat
ze in Babylonische gevangenschap hadden vertoefd en gestraft waren voor 70
jaren. Vergelijk hiervoor Lev.26:40-45 met 2 Kron.36:21 / Jer.25:9-12 / 26:4-6 /
29:12-14 / Neh.1:8-10. Het bezit van het land is voorwaardelijk gemaakt aan
geloof (Deut.8:19,20 / 30:11-20 / Ezra 1:1-4 / 7:12,13,25-29). Maar het is toch
fout om zich steeds maar te blijven beroepen op Deut.30 en te beweren dat
God verplicht is, dit altijd opnieuw aan hen in vervulling te laten gaan. Dat
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 366

doen de profeten die de ballingschap hebben geprofeteerd - en er de


verlossing uit prediken - nooit of nimmer. Ze wijzen steeds op de straf die God
uitsprak van 70 jaren ballingschap maar nergens een herstel op basis van
Deut.30 (Jer.29:10,14 / Ezech.36:17-19 / 36:26-28 / Zach.8:4,5). Er is slechts
herstel op basis van vergeving en genade.

In de 10de schets van Bijbels Panorama staat Deut.30:4,5 als verwijzing


naar: Herverzameling en staatkundig herstel van Isral (maar nog in
ongeloof). We vinden daar Ezechil 37 als Scriftuurlijke verwijzing. Dit is
echter een verkeerde kijk op deze tekst. Ezechil 37 verwijst zonder
problemen naar de terugkeer uit de Babylonische gevangenschap. Maar ook
naar de gemeente van Christus verwijst het. Een door de Geest levend
geworden en gedreven gemeenschap van mensen bestaande uit zowel Joden
als Heidenen; waar geen onderscheid is tussen Jood en Griek (Col.3:11).
Wanneer we de verwijzingen van het OT in het NT nagaan is dat duidelijk. Zie
de onderstaande lijst overgenomen uit: The Greek Testament, ed. K. Aland /
M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966, blz.915:

Vers. Citaat.
Ezechil 37:4 Opb.11:11
37:9 Opb.7:1
37:10 Opb.11:11
37:12 Mat.27:52,53
37:14 1 Thes.4:8
37:23 Titus 2:14
37:24 Joh.10:16
37:26 Heb.13:20
37:27 2 Cor.6:16
Opb.21:3
God heeft door middel van de profeten zijn volk steeds op de goede
weg gewezen (Jer.6:16). En de noodzaak, zelfs voor een vleselijke
afstammeling van Jacob, is en blijft steeds geloof. Toen Jezus kwam als hun
bevrijder, hun verlosser, hun koning hebben de meesten gezegd: wij willen
hem niet (Marc.15:14 / Joh.1:46,47 / 7:40-44). Er kan uit Nazareth toch niets
goeds komen! Uiteindelijk is slechts een kleine kudde Hem gevolgd
(Luc.12:32). Een overblijfsel van echte gelovigen zoals het voordien al
eens was voorgevallen (1 Kon.19:9-18 / Rom.11:3-5). Daarom heeft God de
definitie van het ware, gelovige, met God verbondene Isral verder
uitgebreid tot gelovigen uit alle natin en stammen en talen (Mat.15:13). God
mag met het Zijne doen wat Hij wil (Mat.20:15 / 21:43). Maar dat is slechts na
een moeilijke tijd van oproep tot bekering: gelijk een hen haar kuikens
onder haar vleugels vergadert, en gij hebt het niet gewild
(Mat.23:38). Gezien ze geen vrucht dragen tot eer van hun God zijn de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 367

ongelovigen vervloekt en zullen verdorren (Marc.11:21). Ze zijn als een


vijgenboom in Gods wijngaard maar hebben na 3 jaren (een tijd van volheid)
nog steeds geen vrucht voortgebracht. Wanneer ze volgend jaar gn
vruchten dragen zal de boom omgehouwen worden (Luc.13:6-9). Dan kan God
een nieuwe boom planten en met een nieuwe start beginnen. In dit
vernieuwde Isral, dat dus niet meer slechts op lichamelijke basis bestaat,
maar geestelijk is, worden gelovigen uit alle mensenrassen opgenomen
(Rom.4:13-25). De realiteit van toen, in de dagen van Paulus, en thans is nog
steeds dezelfde. Het evangelie veranderde niet om de haverklap. Indien Isral
zich in massa zou bekeren (allen), dan zou het niet zijn om een nieuwe staat
Isral op te richten maar om deel uit te maken van de ene universele kerk!

We kunnen dan ook niet beamen wat B. Plaisier schrijft over de verkiezing
van Isral met betrekking tot Isral. Hij geeft trouwens een verwrongen beeld
van de Calvinistische leer daarover en maakt van daaruit een argument. Hij
schrijft in Christenen voor Isral april 2001, blz.24: Als in calvinistische
kringen het woord verwerping valt, vallen ook alle deuren dicht. Eenmaal
verworpen, altijd verworpen. Als je dan toch gelooft in de bijzondere plaats
van Isral, dan kan het niet zo zijn, dat Isral verworpen is. Ik heb zelf ook een
moment gedacht dat het woord verwerping in vers 15 misschien wel wees
op de activiteit van Isral, namelijk in de zin dat de Joden Jezus verworpen
hebben. Dat lijkt zeer onwaarschijnlijk. Er is volgens de apostel wel degelijk
sprake van Gods verwerping van Isral. We moeten dit woord echter wel in de
context zien, waarin een Jood als Paulus spreekt. Er blijkt geen sprake te zijn
van eeuwige verwerping, maar van een tijdelijke terzijde geschoven zijn door
God; omdat zij de Messias Jezus niet aanvaard hebben. In die tijd ging Gods
voorkeur uit naar de heidenen (...) De apostel waagt het om over Isral zelfs
in zijn staat van verval te blijven spreken als een volk waardoor het heil in de
wereld komt. We hebben problemen met een uitdrukking als: een tijdelijke
terzijde geschoven zijn door God. Dat lijkt ons niet op te maken uit de tekst
van Romeinen hoofdstukken 9 tot 11. En toch zou het daar te vinden moeten
zijn ware het alzo.

Daarom zeggen we zonder schroom; De realiteit van de tijd van Paulus


en deze van onze tijd is nog steeds dezelfde. En die is: Wat dan?
Hetgeen Isral najaagt, heeft het niet verkregen, maar het
uitverkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard
(Rom.11:7, wij onderlijnen). DE MESSIASBELIJDENDE JODEN HEBBEN HET
VERKREGEN, SINDS PINKSTEREN. DAAROM ANDERS GEZEGD; GODS
BELOFTEN GAAN IN VERVULLING AAN DE INDIVIDUELE ISRAELIET EN NIET AAN
HET VOLK IN ZIJN GEHEEL.

Galaten 6:15,16: het Isral Gods


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 368

We willen iets opmerken over de uitdrukking het Isral Gods uit


Gal.6:15,16. Men zegt in bepaalde kringen dat hiermee slechts het gelovige
maar wel vleselijke Isral omschreven wordt. Bultema (blz.246) doet het aan
de hand van enkele vragen die wij hierbij beantwoorden. (Ook Walvoord doet
dat blz.75.) In Gal.6:16 zou hen niet slaan op de bekeerde heidenen. Men
tracht dat te omzeilen. God heeft echter alle gelovigen aangenomen en zowel
de besnedene als onbesneden tot een nieuwe schepping gemaakt (zie
hiervoor wat vers 15 zegt). Het voegwoord en slaat dan ook niet op een
andere groep maar heeft de betekenis van en als verklaring voor wat
vooraf is gezegd. Wetenschappelijk is dt en een epexegetische en
(Grieks kai). Zoals bij; God en Vader (Gal.1:14), Heer en Messias
(Hand.3:36), de alpha en omega (Opb.1:8) enz... daar slaat en niet op
twee personen, maar wel op n en dezelfde. Veel verwarring ontstaat in dit
verband vanuit bepaalde vertalingen zelf. Het Grieks kunnen we letterlijk
vertalen als: vrede op hen en genade, en op het Isral van God.
Wanneer de NBG zegt: en ook over het Isral Gods dan hebben ze
ook toegevoegd. Daaruit ontstaat verwarring in de uitleg. Dezelfde
toevoeging heeft ook de Leidse vertaling. Maar we vinden ze niet in de SV,
Luther, Brouwer en Canisius. Zo tracht Brouwer het verklarende en weer te
geven door te vertalen als: zij toch zijn het Isral Gods. Deze zij slaat
zodoende op de gelovige Joden en de gelovige Heidenen uit vers 15.

Daarom geven we in de navolgende lijst met titels ook nog aan op welke
wijze die ne groep uit alle stammen en rassen en talen omschreven wordt
(Opb.7:9). Daar komt geen enkele raciale onderscheiding meer aan de orde
ofschoon een groot deel van die titels oorspronkelijk slechts over een
vleselijke Isral spraken. Om die reden staat er ook een tekst uit het OT bij elk
onderdeel in de lijst:

kinderen der belofte (Rom.9:8 (Joden) / Gal.4:28 (Heidenen) /


Jer.31:31-33)
Gods tempel (1 Cor.3:16 / Ex.29:45)
zaad van Abraham (Gal.3:29 / Gen.17:7,8)
erfgenamen naar de belofte (Gal.3:29 / Deut.29:12,13)
erfgenamen van het koninkrijk (Jac.2:5 / Jes.62:12)
wij zijn de besnijdenis (Phil.3:3 / Gen.17:12)
Gods uitverkorenen (Col.3:12 / Lev.20:24,26)
een eigen volk (Tit.2:14 / Deut.4:20)
het volk van God (Heb.4:9 / Ex.19:5)
een uitverkoren geslacht (1 Pet.2:9 / Ex.19:5)
een koninklijk priesterschap (1 Pet.2:9 / Ex.19:6)
een heilige natie (1 Pet.2:9 / Ex.19:6)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 369

een volk Gode ten eigendom (1 Pet.2:9 / Ezech.37:23)


de berg Sion (Heb.12:22 / Ps.2:6)
de Stad van de levende God (Heb.12:22 / Ps.48:2)
het hemelse Jeruzalem (Heb.12:22 / Jol 2:32)
de heilige Stad (Opb.21:2 / Ps.125:1)
en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor
Zijn God en Vader gemaakt (Opb.1:6 / Ex.19:5,6)

Zo is voor het gedeelte van Heidenen die de Messias Jezus van Nazaret
hebben aangenomen vervuld wat 1 Pet.2:10 ons zegt: gij die eertijds geen
volk waart, maar nu Gods volk zijt, en eertijds niet in genade waart,
maar nu in genade zijt (Luther vertaling). Terecht wijst de Statenvertaling
bij deze tekst naar Hosea 1:20 / 2:22 / Rom.9:26. Nog enkele soms minder
frappante gelijkenissen tussen Isral en de Kerk in C.D. Provan, The church is
Isral, Ross House Books, Vallecito Ca, 1987.

J. de Heer zet zijn lezers dan ook op het verkeerde pad wanneer hij over de
Gemeente het volgende zegt: De gemeente in dezen tijd wordt in allerlei
beelden geschetst
als schapen met een herder ,
als stenen op het fundament ,
als ranken aan een wijnstok,
als leden van een lichaam,
als priesters van het Heiligdom,
als kandelaren in de duisternis,
als bruid van den Bruidegom.
Al deze beelden worden verwerkelijkt op deze aarde en tenslotte zal zich alles
oplossen in Christus (blz.187). Deze schrijver heeft geen enkel verband
gevonden tussen het vleselijke Isral en het geestelijke Isral en toch is het dit
beeld dat in het oog springt wanneer we het NT lezen. Mogen we o.a. wijzen
op Hand.15:14 / Rom.2:28,29 / 9:6,17-24 / Gal.3:28,29. Het is hem ook niet
opgevallen, bewust of onbewust, dat in het NT de titel uitverkoren
gedragen is door de discipelen van Jezus. Of ze dan van Joodse origine zijn of
Heidense doet er niet toe. Toch heeft hij het doorheen zijn boek steeds over
Isral als de uitverkorenen van het NT. Maar zoals gezegd, dat doet het
NT zelf nooit. Sinds de Heer is gestorven kan men die titel niet zondermeer
terug op hen toepassen, slechts een discipel van Christus is uitverkoren. J.
de Heer doet dus alsof de dood van Jezus niets zou gewijzigd hebben in Gods
bestel! Raar maar waar! Zie Gal.3:18,29 / Col.1:24 / Tit.2:14 / 1 Pet.2:9.

Dit is wat M. Vincent over de tekst schrijft in zijn Word Studies in the New
Testament vol.4, blz.180: De zovelen als zal dan verwijzen naar alle
individuele christenen, Joden en heidenen en het Isral van God voor dezelfde
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 370

christenen vanuit een collectief oogpunt, ze vormen dezelfde echte


Messiaanse gemeenschap. Charles Ryrie scheef in zijn boek
Dispensationalism Today (1965, blz.44,45): het basisbeginsel van het
dispensationalisme is twee doelen van God zich manifesterend in de vorming
van twee volkeren die in eeuwigheid te onderscheiden zijn. Dat is niet wat
Jezus zegt, Hij maakt van twee n, Joden en heidenen zullen n kudde zijn.
Jezus zeide dan nogmaals: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de
deur der schapen. Allen, die vr Mij gekomen zijn, zijn dieven en
rovers, maar de schapen hebben naar hen niet gehoord. Ik ben de
deur; als iemand door Mij binnenkomt, zal hij behouden worden; en
hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden. De dief komt niet dan om
te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij
leven hebben en overvloed. Ik ben de goede herder. De goede herder
zet zijn leven in voor zijn schapen; maar wie huurling is en geen
herder, wie de schapen niet toebehoren, ziet de wolf aankomen, laat
de schapen in de steek en vlucht en de wolf rooft ze en jaagt ze
uiteen want hij is een huurling en de schapen gaan hem niet ter
harte. Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen
Mij, gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven
in voor de schapen. Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal
zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het
zal worden n kudde, n herder. Hierom heeft Mij de Vader lief,
omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. Niemand
ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te
leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn
Vader ontvangen (Johannes 10:7-16, wij onderlijnen). Even herhalen: N
KUDDE, N HERDER ZEGT JEZUS, EN HIJ WEET WAAROVER HIJ HET HEEFT!

Dat is ook niet wat Paulus leert, die opmerkt dat de scheidingmuur tussen
Joden en heidenen door Christus is afgebroken (Epheze 2:11-22 wij
onderlijnen): Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart
naar het vlees, en onbesneden genoemd werdt door de zogenaamde
besnijdenis, die werk van mensenhanden aan het vlees is, dat gij te
dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht
Israls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en
zonder God in de wereld. Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die
eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus.
Want Hij is onze vrede, die de twee n heeft gemaakt en de
tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken
heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen
bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede
makende, de twee tot n nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot
n lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 371

waaraan Hij de vijandschap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij
vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die
dichtbij waren; want door Hem hebben wij beiden in n Geest de
toegang tot de Vader. Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en
bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten
Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten,
terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk
bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here,
in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de
Geest.

Wat C. Ryrie beweerde heeft hij van zijn geestelijke vader C.I. Scofield. Die
schreef ook nog dit in zijn Rightly dividing the Word of Truth, Loizeaux
Brothers, 1888: Wanneer we de zaken vergelijken wat er gezegd is in de
Schrift met betrekking tot Isral en de Kerk zal men (een nauwkeurig
bijbelstudent) dan dit vinden; dat in roeping, uitverkiezing, belofte,
aanbidding, gedragsregels en uiteindelijke toekomst alles anders is. Raar
maar waar dat men dan in de Scofieldbijbel die enkele jaren later verscheen,
in zijn uitgave van 1917, er een verwijzing staat bij Galaten 6:16 naar
Romeinen 4:12. Een prachtige tekst, hier uit de NBG: en een vader van de
besnedenen, voor hen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn,
maar die ook treden in het voetspoor van het geloof, dat onze vader
Abraham in zijn onbesneden staat bezat. En in de SV 77: En een
vader der besnijdenis, hun namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis
zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen van het geloof van
onze vader Abraham, dat in de voorhuid was. Deze tekst is de
gangbare om te zeggen dat het Isral van God = alle gelovige Joden en alle
gelovige heidenen. In de nieuwe Scofield-Bible die in de jaren 60 een revisie
kreeg is er gn verwijzing meer van Galaten 6:16 naar Romeinen 4:12. Men
heeft ingezien dat dit fout is in hun leer en de mensen op een verkeerd spoor
zet. Maar dat is niet oprecht, het gaat wel degelijk om allen die Jezus
aannemen. Zowel Joden als heidenen die Jezus aannemen als hun verlosser
zijn kinderen van Abraham er is geen sprake van een tweesporenbeleid. Ze
leven vanuit dezelfde genade, vanuit dezelfde belofte want Paulus zou anders
dit niet kunnen schrijven aan de Galaten 3:26-29: Want gij zijt allen zonen
van God, door het geloof, in Christus Jezus. Want gij allen, die in
Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed. Hierbij is geen
sprake van Jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en
vrouwelijk: gij allen zijt immers n in Christus Jezus. Indien gij nu
van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte
erfgenamen. Er is geen plaats meer voor twee volkeren apart levend en
apart zijn weg zoekend naar God. Of men is gescheiden van Gods genade of
men is het niet, tussenwegen zijn er niet.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 372

De dispensationalisten van de oude stempel (Darby, Scofield en Chafer) zou


er een herstel komen van de regelingen van de wet van Mozes wat betreft het
offeren. Aan het einde der dagen zou Mozes opnieuw aan de orde zijn en een
gelovige Jood moet er zich opnieuw aan houden. Maar andere
dispensationalisten hebben de onhoudbaarheid van zo een leer toegegeven
en leggen er geen nadruk meer op. Met betrekking tot Gal.6:16 zegt Charles
Ryrie zelfs dat het Isral van God wijst op een speciale groep in de kerk
die een speciale zegen ontvangen (Basis Theology, Scripture Press, 1986,
blz.399). Maar welke kant men ook opgaat in het dispensationalisme, het gaat
om een scheiding die men aanbrengt in wat door Jezus is verenigd. Een keuze
als deze is een stap achteruit in het verlossingsplan van God. Het is tegen de
opvattingen van Paulus te zeggen dat er een kerk (gemeente) is en daaraan
toegevoegd een Isral van God. Nog erger is het wanneer er
gesuggereerd word in dit laatste dat die Joden zelfs niet onmiddellijk
bekeerlingen zijn tot Christus. Dat Isral van God zien als de nog
toekomstige bekeerlingen in een toekomstig duizendjarig rijk kan
eenvoudigweg niet waar zijn. Wanneer we dat zeggen brengen we in de leer
van Paulus een storend en totaal vreemd element. We staan dan ook niet
achter wat Ds. J. Schouten schrijft in Het Zoeklicht, 22 aug. 1998, blz.10:
Omdat de gemeente onder het Oude Verbond een verborgenheid was, een
geheimenis (Efeze 3), wordt er in het Oude Testament niet over geschreven.
In het licht van wat we opgemerkt hebben is dat totale onkunde. Wat doet u
met de belofte aan Abraham? Terecht zegt de Engelse vertaling van Gerrit
Verkuyl bij Gal.6:16: vrede en barmhartigheid kome over hen, zelf
(Engels = even) het Isral van God.

Wanneer Paulus zijn eerste brief aan de Corinthirs schrijft heeft hij het over
het avondmaal. Niet over een avondmaal voor de Joden en een ander voor de
gemeente van heidenen (eventueel met nog een groepje Joden erbij). Wat hij
doet is verwijzen naar het Isral van het vlees en erover opmerken dat de
gemeente van Christus wat kan leren over hun gedragingen. We lezen
bijvoorbeeld in 1 Cor.10:18: Ziet, hoe het gaat bij het Isral naar het
vlees: hebben niet zij, die de offers eten, gemeenschap met het
altaar? Maar de gemeente is niet het vleselijke Isral maar het geestelijke
bestaande uit Joden en heidenen. Wat zegt immers Rom.3:27-30: mens
door geloof gerechtvaardigd wordt, zonder werken der wet. Of is God
alleen de God der Joden? Niet ook der heidenen? Zeker, ook der
heidenen. Indien er namelijk n God is, die de besnedenen
rechtvaardigen zal uit het geloof en de onbesnedenen door het
geloof. In de brief aan de Galaten is het duidelijk en dat is de brief waarin
onze probleemtekst staat (Gal:6:16): Ik bedoel dit: zolang de erfgenaam
onmondig is, verschilt hij in niets van een slaaf, al is hij ook eigenaar
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 373

van alles; maar hij staat onder voogdij en toezicht tot op het tijdstip,
dat door zijn vader tevoren bepaald was. Zo bleven ook wij, zolang
wij onmondig waren, onderworpen aan de wereldgeesten. Maar toen
de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden,
geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de
wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden
verkrijgen. En, dat gij zonen zijt God heeft de Geest zijns Zoons
uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader. Gij zijt dus niet
meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam
door God (Galaten 4:1-7, wij onderlijnen).

De verwanten van Paulus naar het vlees zullen uiteindelijk Jezus moeten
aannemen of verworpen worden. Rom.9:3 leert: Want zelf zou ik wel
wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn
broeders, mijn verwanten naar het vlees. Christus is zondermeer het
einde der wet en dan is een Jood naar zijn gevoelen verloren, hij kan gn
andere zaak bekenken om God welgevallig te zijn. God heeft echter een ander
antwoord en een definitieve oplossing die Paulus beschrijft in Rom.10:4-13 (wij
onderlijnen): Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid
voor een ieder, die gelooft. Want Mozes schrijft: De mens, die de
gerechtigheid naar de wet doet, zal daardoor leven. Maar de
gerechtigheid uit het geloof spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie
zal ten hemel opklimmen? namelijk om Christus te doen afdalen; of:
Wie zal in de afgrond nederdalen? namelijk om Christus uit de doden
te doen opkomen. Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw
mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken.
Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw
hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij
behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid
en met de mond belijdt men tot behoudenis. Immers het Scriftwoord
zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.
Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, n en
dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; want:
al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden. De wet
van Mozes opnieuw invoeren in zijn geheel of gedeeltelijk zou van Paulus
zondermeer een valse profeet maken, zijn woorden zijn niet terug te
schroeven of om te keren. Jezus heeft de wet van Mozes ns en voor ALTIJD
VERVULD EN AFGESCHREVEN ALS HET MIDDEL OM TOT GOD TE KOMEN. De
leer van de dispensationalisten uit vorige tijden is niet naar het evangelie van
de Bijbel. Een klein beetje invoeren met een nieuwe tempel in een
duizendjarig rijk is om dezelfde reden onmogelijk te realiseren.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 374

De genade en de waarheid van Gods evangelie is in werking gesteld op


basis van het offer van Jezus. Daarom is er ook een afknippen van de takken
van de olijfboom wanneer er geen productie meer aan vast zit. Wie niet hoort
tot het ware Isral omwille van zijn ongeloof zal afgesneden worden van de
gemeenschap met God. Heidenen die tot geloof komen worden op de boom
ingent zodat we van n boom kunnen spreken, van n soort geloof in de
n Jezus. N WORTEL GEEFT BEIDEN LEVEN IN EEN ENIGE GEMEENSCHAP.
Van een tweesporenbeleid heeft Paulus geen weet. Er is gn tweesporen-
baan naar God, gn tw doelen van God in zijn schepping, gn nieuwe
scheidingsmuur. De Kerk is n zoals de God van Abraham, Izaak en Jacob n
is. Daarom moet men definitief zeggen aan Darby, Scofield en Chafer: neen er
komt gn herstel van Isral, dat is begonnen met Pinksteren. En in Zijn grote
goedheid en Zijn besluit heeft God ook heidenen verkozen om deel te hebben
aan dat herstel, ze worden geestelijke Joden. Een Amerikaanse theoloog
beschreef dit allemaal als volgt: Het herkennen van een apart volk dat Gods
reddende zegeningen ontvangt maar toch een apart bestaan heeft buiten de
kerk van Jezus Christus schept onoverkomelijke problemen. Jezus heeft
slechts n lichaam, en slechts n bruid, n volk dat zijn volk is en dat is
het ware Isral van God. Dit ne volk is gemaakt uit heidenen en Joden die
geloven dat Jezus de beloofde Messias is. Dat zegt O. Palmer Robertson
terecht in zijn The Isral of God: Yesterday, Today and Tomorrow, Presbytarian
and Reformed Publishing Co, 2000, blz.49.

Daarom zeggen we onomwonden dat het Isral Gods in Gal.6:16


spreekt over zowel heidenen als Joden die geestelijk een nieuwe schepping
= een nieuw Isral vormen. J. S. Vos zegt in dit verband eens het volgende:
Als Isral heeft het deel aan de heilsgaven Gods - Paulus aarzelt niet die
heilsgaven te noemen die hij op andere plaatsen als erfdeel van de gelovigen
beschouwt - , als ongelovig deel van Isral staat het echter onder de
banvloek. De schrijver geeft in voetnota de bijzondere gaven aan die
gelovige Joden n tot de Messias bekeerde Heidenen gemeenschappelijk
hebben. Het zijn: Het zoonschap: Rom.8:14-17; de heerlijkheid: Rom.5:2;
8:18vv; 2 Cor.3:7vv.; de verbonden: Gal.3:15vv.; 4:21vv.; 2 Cor.3:4vv.; de
eredienst Filp.3:3; Rom.12:1; de beloften en de vaderen: Gal.3:6vv.;
Rom.4:13-25. Paulus en de andere Joden, edit. T. Baarda, H. Jansen, S.J.
Noorda, J.S. Vos, Meimema Delft, 1984; het artikel van J. S. Vos staat op
blz.114-145 (wij citeren blz.117, 141).

W. Hendriksen zegt over de betekenis van het voegwoord en (Grieks


kai) in Gal.6:16 het volgende. Afhankelijk van de specifieke context waar
het voegwoord kai gebruikt is kan het betekenen; en, en zo, alzo, op dezelfde
wijze, evenals, niettegenstaande, en dan, maar, enz... Soms laten we dit best
onvertaald. Wanneer dan hier in Gal.6:16 dit voegwoord vertaald wordt als
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 375

en (King James, American Revised Version and New English Bible) dan is
daaruit de gevolgtrekking; dat nadat Gods zegen is uitgesproken over alle
mensen die hun hoop gesteld hebben op de gekruisigde Christus, de apostel
nog een aanvullende zegen uitspreekt over het Isral Gods. Dat moet dan zo
uitgelegd worden dat het wijst op de Joden of alle Joden die in een
toekomstige tijd nog tot Christus zullen bekeerd worden enz... Ik kan deze
vertaling niet accepteren. Het geeft de indruk dat Paulus de wijze van
redenering in dit epistel dan tegenspreekt. Ik toon u dat in detail in mijn
Nieuw Testament, Commentaar op de brief aan de Galaten (in het Engels) (...)
Deze vertaling volgens dewelke kai is weergegeven als zelfs (even in
origineel) of niet is vertaald vinden we bij de volgenden: The Amplified New
Testament, Berkeley Version, Calvijn, Erdman, Lenski, Lightfoot, Philips,
Rendall, Revised Standard Version en Williams. John Murray zegt terecht in
zijn (New International) Commentary on Romans (deel II, blz.9 en 10) dat in
Gal.6:16 de uitdrukking het Isral van God wijst op het volk Gods uit
alle natien. (Isral in prophecy, Baker Book House, 1968, blz.33,34).

Om deze redenen heeft H. M. Matter een opmerking over het begrip


Jodenchristen dat sinds enkele tijd niet meer weg te denken is uit de
theologie van de volgelingen van Darby, Scofield e.a. Hij zegt: Nu is het
begrip Jood in Paulus spraakgebruik niet zo een onschuldig begrip. In 2
Cor.11:22 legitimeert Paulus zich, allereerst als een Hebreer, voorts als een
Israliet en tenslotte als een nakomeling van Abraham. Het eerste herinnert
aan zijn taal: hij is nog niet vergriekst, maar kent nog Hebreeuws. Het tweede
is vooral religieus: de beloften aan Isral zijn ook voor hem verzegeld. Het
laatste is uiteraard biologisch; hij is geen proseliet, maar Israliet van den
bloede. Het woord Jood komen we hier niet tegen. Dat bewaart Paulus voor vs
24: Van de Joden heb ik vijf maal de veertig-min-n-slagen ontvangen.
Nergens durft Paulus het aan zichzelf Jood te noemen. (Voetnoot: Ook niet
in Gal.2:15. Men lette daar op het van nature.) En de term Joden-christen
is dan ook niet door Paulus uitgevonden. En hier bedoelt hij zonder twijfel, dat
de Jood, wanneer hij zich met Christus bekleed heeft (vs 27), ophoudt Jood
te zijn! Hij kan Hebreer blijven en Hebreeuws blijven spreken, Israliet
doordat hij zijn geloof in het Oude Testament heeft verbonden, Zaad van
Abraham op biologische gronden. Maar hij blijft geen Jood. En de gemeente
heeft toch inderdaad wl definitief de plaats van Isral ingenomen (De
toekomst van Isral, Bosch & Keuning, 1953, blz.162).

In dezelfde zin moet men ook het volgende verhaal lezen: Enkele jaren
geleden verliet ik de Verenigde Staten voor een studieverlof in Isral. Tijdens
de vlucht zat ik naast een Orthodoxe Jood, professor aan de Yeschiva
Universiteit in New York. Toen hij hoorde dat ik een Hebreeuws Christen was
zei hij zondermeer dat ik gn Jood meer was. Wanneer ik hem naar de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 376

definitie vroeg van wat een Jood in werkelijkheid is, was zijn antwoord dat
Jood (Joods) zijn een zuiver godsdienstige aangelegenheid was. Waarop ik
hem vroeg of een Reform Jood (een modern religieuze Jood) dan eigenlijk nog
een Jood was. Zijn antwoord daarop was ja, want een Reform Jood had toch
nog steeds enkele regels van het Jodendom die hij onderhield. Toen vroeg ik
hem of een athestische Jood en een communistische Jood volgens zijn
opvatting nog Joods was. Ook daarop was zijn antwoord nog positief. Daarop
vroeg ik hem tot slot; hoe hij een athestische Jood of een communistische
Jood die geen enkele binding had met het Jodendom steeds Jood bleef
beschouwen en mijzelf die veel meer gemeen had met de Orthodoxe of
Reform Joden de titel van Jood weigerde. Hij had daarop geen antwoord maar
bleef beweren dat een athestische Jood nog Joods was en ik geen Jood meer
was. Dat is het verhaal van een Hebreeuws-Christen (hij noemt zich niet
Christen-Jood!) A.G. Fruchtenbaum in Hebrew Christianity. Its theology, history
and Philosophy, Canon Press, 1974, blz.2.

Onvertaald geven we ook wat William Hendriksen over Galaten 6:16 schrijft,
een betere uitleg kennen we niet:
Paul continues: 16. And as many as shall walk by this rule, peace (be)
upon them and mercy, even upon the Israel of God. According to the
preceding context, this rule is the one by which before God only this is of
consequence, that a person places his complete trust in Christ crucified, and
that, therefore, he regulates his life by this principle. This will mean that his
life will be one of gratitude and Christian service out of love for his wonderful
Savior. Upon those all those and only those who are governed by this
rule peace and mercy are pronounced. Peace is the serenity of heart that is
the portion of all those who have been justified by faith (Rom. 5:1). In the
midst of the storms of life they are safe because they have found shelter in
the cleft of the rock. In the day of wrath, wasteness, and desolation God
"hides" all those who take refuge in him (Zeph. 1:2 ff.; 2:3; 3:12). See on 1:3.
Hence, peace is spiritual wholeness and prosperity. Peace and mercy are
inseparable. Had not the mercy of God been shown to his people they would
not have enjoyed peace. God's mercy is his love directed toward sinners
viewed in their wretchedness and need. See N.T.C. on Philippians, p. 142, for a
list of over one hundred Old and New Testament passages in which this divine
attribute is described.
So far the interpretation runs smoothly. A difficulty arises because of the last
phrase of this verse. That last phrase is: "kai upon the Israel of God." Now,
varying with the specific context in which this conjunction kai occurs, it can be
rendered: and, and so, also, likewise, even, nevertheless, and yet, but, etc.
Sometimes it is best left untranslated. Now when this conjunction is rendered
and (as in A.V., A.R.V., N.E.B.), it yields this result, that after having
pronounced God's blessing upon all those who place their trust exclusively in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 377

Christ Crucified, the apostle pronounces an additional blessing upon "the


Israel of God," which is then interpreted to mean "the Jews," or "all such Jews
as would in the future be converted to Christ," etc.
Now this interpretation tends to make Paul contradict his whole line of
reasoning in this epistle. Over against the Judaizers' perversion of the gospel
he has emphasized the fact that "the blessing of Abraham" now rests upon all
those, and only those, "who are of faith" (3:9); that all those, and only those,
"who belong to Christ" are "heirs according to the promise" (3:29). These are
the very people who "walk by the Spirit" (5:16), and "are led by the Spirit"
(5:18). Moreover, to make his meaning very clear, the apostle has even called
special attention to the fact that God bestows his blessings on all true
believers, regardless of nationality, race, social position, or sex: "There can be
neither Jew nor Greek; there can be neither slave nor freeman; there can be
no male and female; for you are all one in Christ Jesus" (3:28). By means of an
allegory (4:21-31) he has re-emphasized this truth. And would he now, at the
very close of the letter, undo all this by first of all pronouncing a blessing on
"as many as" (or: "all") who walk by the rule of glorying in the cross, be they
Jew or Gentile by birth, and then pronouncing a blessing upon those who do
not (or: do not yet) walk by that rule? I refuse to accept that explanation.
Appeals to the well-known "Eighteen petition prayer of the Jews," to the
meaning of the word Israel in other New Testament passages, etc., cannot
rescue this interpretation. As to the former, Gal. 6:16 must be interpreted in
accordance with its own specific context and in the light of the entire
argument of this particular epistle. And as to the latter, it is very clear that in
his epistles the apostle employs the term Israel in more than one sense. In
fact, in the small compass of a single verse (Rom. 9:6) he uses it in two
different senses. Each passage in which that term occurs must therefore be
explained in the light of its context. Besides, Paul uses the term "the Israel of
God" only in the present passage, nowhere else.
What, then, is the solution? In harmony with all of Paul's teaching in this
epistle (and see aslo Eph. 2:14-22), and also in harmony with the broad, all-
inclusive statement at the beginning of the present passage, where the
apostle pronounces God's blessing of peace and mercy upon "as many as"
shall walk by this rule, an object from which nothing can be subtracted and to
which nothing can be added, it is my firm belief that those many translators
and interpreters are right who have decided that kai, as here used, must be
rendered even, or (with equal effect) must be left untranslated. Hence, what
the apostle says is this: "And as many as shall walk by this rule, peace (be)
upon them and mercy, even upon the Israel of God." Cf. Psalm 125:5. Upon all
of God's true Israel, Jew or Gentile, all who truly glory in the cross, the
blessing is pronounced. William Hendriksen, Exposition of Galatians,
Ephesians, Philippians, Colossians, and Philemon (Grand Rapids: Baker Book
House, reprint ed. 1995), blz.246,247.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 378

Het goede nieuws en de belofte

Aan de hand van vier uitgeschreven teksten van Paulus, de apostel der
heidenen, willen we dan ook op vier punten wijzen.
1) Alle christenen, uit Isral of uit de volkeren, zijn kinderen van het nieuwe
verbond. Want wij zijn de besnijdenis, die door de Geest Gods Hem
dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen
(Phil.3:3). De letterlijke besnijdenis heeft geen belang meer. Voorafgaande aan
het geestelijke kindschap van zowel de Jood als de Heiden moet een
geestelijke verwekking plaats vinden door de Heilige Geest (Joh.3:3-7). Anders
gezegd; het OT(oude verbond) is een zaak van afstamming van de persoon
van Abraham. Het NT (nieuwe verbond) is een zaak van discipel worden van
Jezus waarbij ras geen enkel belang meer heeft.
2) Alle christenen, uit Isral of uit de volkeren, hebben in Jezus alle beloften
ontvangen. Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja;
daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons (2
Cor.1:20). In Christus zijn alle beloften vervuld, voor alle rassen, voor alle
tijden en daarover spreekt Paulus zonder iets achter te houden. Hij heeft geen
verborgen agenda. Gods genade is heilbrengend voor alle mensen
(Tit.2:11).
3) Alle christenen, uit Isral of uit de volkeren, hebben nzelfde geestelijke
voorvader van wien ze volgens de belofte erfgenaam zijn: Indien gij nu van
Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham en naar de belofte
erfgenamen (Gal.3:29). Met nadruk op n gezamenlijke vader, n
gezamenlijke belofte en n gezamenlijke erfgenaam. De Heer stierf voor de
verstrooide kinderen en daar heeft ras niets mee te maken.
4) Alle christenen, uit Isral of uit de volkeren, hebben nzelfde verzoening
ontvangen door het ne offer van Christus: Bedenkt daarom dat gij, die
vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd
werdt door de zogenaamde besnijdenis, die werk van mensenhanden
aan het vlees is, dat gij ten dien tijde zonder Christus waart,
uitgesloten van het burgerrecht Israls en vreemd aan de verbonden
der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. Maar thans in
Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door
het bloed van Christus (Eph.2:11-13, wij onderlijnen). Besneden zijn of
onbesneden zijn heeft alle belang verloren voor God. Maar wie zich verzoend
heeft met Christus heeft deel aan de verbonden der belofte en die zijn
voor alle gelovigen dezelfde.

Laat ons enkele opmerkingen maken over het begrip belofte uit deze
laatste tekst. We citeren met genoegen wat W.C. Kaiser jr. hierover zegt in zijn,
Toward an Old Testament theology, Zondervan, 1978, blz.264, 265: De NT
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 379

schrijvers noemen dat ne plan, die ne ontwikkeling: de belofte (epangelia).


Er kunnen ongeveer een veertigtal teksten hierbij aangehaald worden vanuit
elk deel van het NT en op die wijze de belofte als het wezenlijkste onderdeel
van de OT leer weergevend. Er is bovendien slechts n belofte, het gaat om
n plan. Wanneer Paulus moet getuigen zegt hij: En nu sta ik voor het
gerecht om mijn hoop op de belofte, die door God aan onze vaderen
gedaan is; welke onze twaalf stammen, door voortdurend nacht en
dag God te vereren, hopen te bereiken. Om deze hoop, o koning,
word ik door Joden aangeklaagd (Hand.26:6,7).
De ne belofte bestond natuurlijk uit meerdere onderdelen; daarom spreken
de NT schrijvers ook over beloften en gebruiken dan het meervoud (...)
(Rom.15:8,9, vgl. 9:4) (...) (Heb.6:12) (...) (Heb.7:6, vgl. 11:13,17) (...) Voor de
NT schrijvers was deze belofte de korte inhoud van alles wat God gezegd en
gedaan had in het OT en hoe Hij thans handelde in het Nieuwe tijdperk.
Belangrijke onderdelen van deze ne belofte waren het Woord van zegening
van het evangelie aan de Heidenen (Gal.3:8,14,29 / Eph.1:13 / 2:12 / 3:6-7) de
leer van de opstanding van de doden (Hand.26:6-8 / 2 Tim.1:1 / Heb.9:15 /
10:36 / 2 Pet.3:4,9 / 1 Joh.2:24,25) de belofte van de Heilige Geest in Zijn
volheid (Luc.24:49 / Hand.2:33-39 / Gal. 3:14) de leer van verlossing van de
zonde en haar gevolgen (Rom.4:2-5,9,10 / Jac.2:21-23) en de grootste van
allen, de belofte van Jezus als de Messias (Luc. 1:69,70, 72-73 /
Hand.2:38,39 / 3:25,26 / 7:2,17-18 / 13:23,32-33 / Gal.3:12).
De belofte werd voortdurend vervuld (herhaald!) in het OT maar wachtte nog
op het tot climax brengen van onderdelen ervan, die wijzen op de twee
komsten van de Dienaar-Messias. De belofte ging zelfs verder dan de grenzen
van deze twee komsten en bleef voor eeuwig en ongewijzigd van kracht
(Gal.3:15-18 / Heb.6:13,17,18). De generatie van de gelovigen uit de eerste
eeuw, volgens wat in Heb.6:18 staat (en let op het wij en ons), kregen
dezelfde twee onwankelbare en onveranderlijke tekenen dat voor hen de
belofte even onwankelbaar en onveranderlijk was als voor hen (en zo ook
voor de nog komende geslachten). Zoals het was voor Abraham: door een
goddelijk woord van belofte (Gen.12,15) en door een goddelijke eed (Gen.22).
God heeft zich hieraan voor eeuwig verbonden (wij onderlijnen).

In The Zondervan Pictorial Dictionary of the Bible, deel 4, blz.874 zegt G.B.
Funderburk over de beloften van Abraham: Paulus verklaarde dat niettemin
afstammelingen van Abraham erfgenamen zouden genoemd worden in Izak:
Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods,
maar de kinderen der belofte gelden voor het nageslacht (Rom.9:8)
Bovendien, de ware erfgenamen zijn niet dezen die de wet van Mozes
onderhouden maar het geloof hebben van Abraham.
De belofte aan Abraham en zijn afstammelingen dat zij de wereld zouden
bezitten kwam er niet door de wet maar door de rechtvaardiging in het geloof.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 380

Indien de onderhouders van de wet erfgenamen zullen zijn, dan is het geloof
zonder waarde en de belofte zonder inhoud (...) het is dus afhankelijk van
geloof, zodanig dat de belofte steeds op geloof zou gebaseerd zijn en aldus
een zekerheid voor allen (...) allen die het geloof van Abraham bezitten (Rom.
4:13-16).
En in overeenstemming met deze interpretatie sluit Paulus de
christenheidenen in bij de erfgenamen van de belofte (wij onderlijnen).

Vergeten we niet dat er drie dingen zijn die onafscheidelijk met elkaar te
maken hebben. Wie er n van vergeet zal allicht verkeerde besluiten trekken.
Deze drie zijn: verbond, geloof en herstel. Toen Isral in de woestijn opstandig
werd in ongeloof kregen ze een straf van veertig jaren. In ongeloof vervallen
werden ze later zeventig jaar overgegeven aan Babyloni. Terug in Gods gunst
kwamen ze slechts nadat ze berouw hadden; en slechts dn zijn ze hersteld.
Zie voor het eerste: Lev.26:39-42 / Deut.4:27-30 en Deut.30:1-10 als
algemene regel. Voor het tweede zie: Jer.3:14-18 / 29:11-14 / Ezech. 6:9 /
Hosea 5:14,15. Ook nu kan het niet anders zijn!

Zij grepen en doodden hem (Marc.12:8)

Tot slot enkele teksten die te kennen geven dat het Isral uit het OT met de
eerste komst van de Heer in een nieuwe relatie tot God is getreden. God heeft
ze aangeklaagd als wetsovertreders en de afvalligen verworpen. Laat de lezer
niet denken dat we enige sympathie hebben voor haters van Isral. Want
niemand, zeker een christen niet, zal iemand haten omwille van zijn
afstamming. Zie bijvoorbeeld de leer in het NT hierover: Mat.5:7,43-48 / 6:14 /
7:12 / Luc.6:31-36 / 23:34 / Hand.7:60 / Rom.12: 20 / 1 Pet.2:23. We citeren
echter wel de Schrift zoals apostelen en profeten van het Nieuwe Verbond de
feiten optekenen. Ook de harde aanklacht van God over ongeloof en ontrouw
zijn deel van de Schriften en tot ons onderricht geschreven.

Mat.7:21-23 Niet een ieder, die tot mij zegt: Here, Here, zal het
koninkrijk der hemelen binnen gaan, maar wie doet de wil mijns
Vaders, die in de hemelen is. Velen zullen te dien dage tot Mij
zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in
uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten
gedaan? En dan zal ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend;
gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid. Een Israliet die Hem
niet zal belijden, volgens de regeling dat men Gods wil moet doen, wordt
verworpen. Het behoren tot Isral of dat zoonschap bezitten is niet voldoende
om gered te worden (Ex.4:22 / Hosea 11:1-4 / Rom.9:4). Daar gaat geen
onvoorwaardelijkheid mee gepaard maar juist omgekeerd. En in realiteit
waren er vele afvalligen en opstandigen ten tijde van de prediking van Jezus
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 381

(Luc.15:11-24). Daarom kan men ook spreken van de verloren schapen


van Isral (Mat.10:5,6 / 15:24).
Mat.12:43-45 Zodra de onreine geest van de mens is uitgevaren,
gaat hij door dorre plaatsen om rust te zoeken, maar hij vindt die
niet. Dan zegt hij: Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik ben
uitgevaren; en als hij komt, vindt hij het leegstaan (en) geveegd en
op orde. Dan trekt hij heen en neemt zeven andere geesten mede,
bozer dan hijzelf; en zij komen binnen en wonen daar. En het wordt
met die mens in het einde nog erger dan in het begin. Alzo zal het
ook gaan met dit boze geslacht. Wanneer we moeten concluderen dat
het begrip generatie hetzelfde is als ras, en dat is het meerdere malen in de
Schrift, dan ziet het er niet rooskleurig uit voor Isral als volk. We komen hier
nog op terug.
Mat.21:19 En daar Hij een vijgeboom aan de weg zag staan, ging Hij
erheen, doch Hij vond niets daaraan, dan alleen bladeren. En Hij
zeide tot hem: Nooit groeie aan u enige vrucht meer, in eeuwigheid!
En terstond verdorde de vijgeboom. Is de vijgenboom hier beeld van
Isral (zie verzen 12,13,15) of geloof en ongeloof (vers 21)? In Jes.5:1-7 is
Isral al een wijngaard die gn vruchten draagt. In Jer.8:13,24 is Isral al een
vijgenboom die geen vruchten voortbrengt. Er is dus op dit punt niet veel
nieuws onder de zon.
Mat.21:43 Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal
weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de
vruchten daarvan opbrengt. (Vgl. Mat.8:12).
Mat.22:3,8,9 En hij zond zijn slaven uit om de ter bruiloft
genodigden te roepen, doch zij wilden niet komen (...) Toen zeide hij
tot zijn slaven: De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren
het niet waard? Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en
nodigt die gij aantreft tot de bruiloft. Kort na Pinksteren gaat dit in
vervulling. Het overgrote deel van de Joden moeten dze Messias niet hebben.
Heidenen nemen hem later, in massa, met beide handen aan.
Mat.23:31,32 Gij getuigt dus van uzelf, dat gij de zonen zijt van de
moordenaars der profeten. Maakt ook gij de maat uwer vaderen vol!
(Vgl. Hand.7:51,52). Dit zijn woorden gericht aan de geestelijkheid van Isral.
En in die richting ligt ook de grootste schuld van dat volk. Het zijn zij die na de
opstanding van Lazarus zowel Lazarus als Jezus willen ombrengen (Joh.11:53).
Het zijn zij die het volk overtuigen om Barabbas vrij te laten en niet Jezus
(Mat.27:20-23). Jezus geeft aan Pilatus te kennen dat deze die Hem heeft
overgeleverd een grotere schuld heeft dan Pilatus zelf (Joh.19:11). Wie is
het: Judas of de hogepriester? Waarschijnlijk de laatste (Joh.11:45-53 /
12:9,10). Maar ook Pilatus is schuldig (Hand.3:13-15 / 4:27). Tot zevenmaal toe
spreekt Jezus een wee uit over Scriftgeleerden en Farizeen
(Mat.23:13,14,15,16,23,25,27-29 - vers 14 staat niet in enkele belangrijke
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 382

handschriften). Daarom leggen de evangelin er de nadruk op dat Pilatus in


Jezus geen echte schuld heeft gevonden (Mat.27:23 / Marc.15:14 / Luc.23:4 /
Joh.18:38).
Marc.12:7-9 Maar die pachters zeiden tot elkander: Dit is de
erfgenaam; komt, laten wij hem doden en de erfenis zal aan ons
komen. En zij grepen en doodden hem en wierpen hem buiten de
wijngaard. Wat zal de heer van de wijngaard doen? Hij zal komen en
de pachters ombrengen en de wijngaard aan anderen geven. (Vgl.
Hand.2:23)
Luc.13:24-28 Hij zeide tot hen: Strijdt om in te gaan door de enge
poort, want velen, zeg Ik u, zullen trachten in te gaan, doch het niet
kunnen. Van het ogenblik af, dat de heer des huizes is opgestaan en
de deur gesloten heeft zult gij beginnen buiten te staan en aan de
deur te kloppen, zeggende Here doe ons open, en Hij zal antwoorden
en tot u zeggen: Ik weet niet vanwaar gij zijt. Dan zult gij beginnen te
zeggen: Wij hebben voor uw ogen gegeten en gedronken en in onze
straten hebt gij geleerd. En Hij zal tot u spreken zeggende: Ik weet
niet vanwaar gij zijt: gaat weg van mij al gij werkers der
wetteloosheid. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars,
wanneer gij Abraham en Izak en Jakob zult zien en al de profeten in
het Koninkrijk Gods, maar uzelf buitengeworpen. Wie spreekt de Heer
hier aan, de toen levende Joden of hun nakomelingen? Dat gaat wanneer in
vervulling: met Pinksteren, met de val van Jeruzalem in 70 NC, met de
Wederkomst, tijdens een duizendjarig rijk?
Luc.14:16-18a,23,24 En Hij zeide tot hen: Iemand richte een grote
maaltijd aan en nodigde velen. En hij zond zijn slaaf uit om tot de
genodgden te zeggen: Komt want het is gereed. En zij begonnen zich
allen opeens te verontschuldigen. De eerste zeide tot hem: Ik heb
een akker gekocht en moet die noodzakelijk gaan bezien; ik verzoek u
houd mij voor verontschuldigd (...) En de heer zeide tot de slaaf: Ga
de wegen en de paden op en dwing hen binnen te komen want het
huis moet vol worden. Want ik zeg u: Niemand van die mannen welke
genodigd waren, zal van mijn maaltijd proeven. Isral is de
oorspronkelijke genodigde maar wil niet aanliggen bij de maaltijd. Het is een
voorspelling dat ze Hem zullen verwerpen. Laat de Heidenen dan maar
komen, in groten getale.
Luc.19:26,27 Ik zeg u, aan een ieder, die heeft, zal ontnomen
worden ook wat hij heeft. Doch die vijanden van mij, die niet wilden,
dat ik over hen koning werd, brengt hen hier en slacht ze voor mijn
ogen. (Vgl. Mat.25:41)
Luc.19:43,44 Want er zullen dagen over u komen, waarin uw
vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u
van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 383

u vertreden en zij zullen u geen steen op de andere laten, omdat gij


de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag. Voor ver-
treden in deze vertaling heeft de Leidse vert. tegronderichten en
Brouwer tegen den grond verpletteren en dat lijkt ons nog beter als
weergave. Vervuld in 66-70 NC met de val van Jeruzalem .
Luc.20:15,16 En zij wierpen hem buiten de wijngaard en doodden
hem. Wat zal dan de heer van de wijngaard met hen doen? Hij zal
komen en die pachters ombrengen en de wijngaard aan anderen
geven. Maar toen zij dat hoorden, zeiden zij: Dat nooit! (Vgl.
Hand.28:28)
Joh.1:11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet
aangenomen. Het gaat hier niet slechts om de verwerping door
Scriftgeleerden of het Sanhedrin. Het gaat om een gezamenlijke schuld
hebben aan deze zaak. Daar is Hand.2:36 / 3:15 / 7:52 / 13:27,28 duidelijk in.
Daarom zegt de Heer ook dat om echt gezegend te worden elke Jood nodig
een wedergeboorte dient te ondergaan (Joh.3:3-8 / Ezech.36:22-36). De
afstamming van Abraham is in deze niet genoeg.
Rom.2:8 maar hun, die zichzelf zoeken, der waarheid ongehoorzaam
en der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, wacht toorn en
gramschap. (Vgl. Rom.1:18). In het OT is de zonde van Isral zwaarder
aangeschreven dan de zonde van Sodom en Gomorra, en dan moeten we niet
aan de seksuele zonden denken van deze steden maar aan alle andere die
genoemd zijn (Ezech.16:46-56).
Rom.2:28,29 Want niet hj is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat
is besnijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hj is een
Jood, die het in het verborgen is, en de (ware) besnijdenis is die van
het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van
mensen, maar van God. (Vgl. Jer.9:25,26 / Mat.3:9 / Joh.8:39 / Gal.6:15 /
Phil.3:3 / Col.2:11)
Rom.8:4-6 opdat de eis der wet vervuld zou worden in ons, die niet
naar het vlees wandelen, doch naar de Geest. Want zij, die naar het
vlees zijn, hebben de gezindheid van het vlees, en zij, die naar de
Geest zijn, hebben de gezindheid van de Geest. Want de gezindheid
van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven
en vrede. (Vgl. Joh.3:6 / Rom.7:5 / Phil.3:3-7)
Rom.10:12,13 Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek.
Immers, n en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem
aanroepen; want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden
worden. (Vgl. Gal.3:28)
1 Cor.15:50 Dit spreek ik evenwel uit, broeders: vlees en bloed
kunnen het Koninkrijk Gods niet berven en het vergankelijke berft
de onvergankelijkheid niet. Vlees en bloed wijst op zondigheid van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 384

de mens, ofwel afstamming van n of ander belangrijk persoon, vb.


Abraham.
Philip.3:2,3 Let op de honden, let op de slechte arbeiders, let op de
versnijdenis! Want wij zijn de besnijdenis, die door de Geest Gods
Hem dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees
vertrouwen. (Vgl. Rom.2:29 / Gal.5:2 / 6:13)
Col.2:11 In Hem zijt gij ook met een besnijdenis die geen werk van
mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des
vlezes, in de besnijdenis van Christus. (Vgl. Jer.4:4 / Gal.2:20 / Col.3:8,9)
1 Thes.2:14-16 de Joden die zelfs de Here Jezus en de profeten
gedood en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet
behagen (...) daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot
hun behoud, waardoor zij te allen tijde (de maat) hunner zonden vol
maken. De toorn is over hen gekomen tot het einde. Vergelijk de
uitdrukking einde in 1 Cor.1:8 en Opb.2:26. Verder Joh.15:5 / Hand.7:52 /
13:50 / 14:19 / 17:13 / 18:12 / teksten die erop wijzen dat Isral Gods
christelijke profeten blijft vervolgen en aldus zijn Messias blijft verwerpen.

Waarom zulke zware aanklachten aan het adres van het volk van God?
Laten twee teksten uit tientallen dat onderlijnen. En toch wilt gij niet tot
Mij komen om leven te hebben (Joh.5:40). Ik heb u dan gezegd, dat
gij in uw zonden zult sterven; want indien gij niet gelooft dat Ik het
ben, zult gij in uw zonden sterven (Joh.8:24). En bemerk dat vanaf de
teksten uit Romeinen die we aanhalen er een gelijkschakeling is van alle
rassen. Vanaf de bekering van de Heidenen die in de Christus zijn gaan
geloven zijn we in een totaal nieuwe situatie beland.

Er worden nog steeds pogingen gedaan om deze Scriftuurplaatsen toch te


laten passen in een toekomstig herstel van Isral. Een voorbeeld hiervan
vanuit Protestantse huize is L. Blokhuis en W. van Veelen, Isral ng Gods
volk?, Druk. Van der Stoep Heinenoord, zonder jaar, rond 1987 volgens het
voorwoord. We zijn door dergelijke publicaties niet overtuigd. Wat is en blijft
en zal zijn moet steeds de toets van Jer.18 doorstaan. We lezen in Jer.18:8-11:
Het ene ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk de
uitspraak, dat Ik het zal uitrukken, afbreken en verdelgen; maar
bekeert zich dit volk waarover Ik een uitspraak deed, van zijn
boosheid, dan zal ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun dacht
te doen. Het andere ogenblik doe Ik over een volk en een koninkrijk
de uitspraak, dat Ik het zal bouwen en planten; maar, doet het wat
kwaad is in mijn ogen door niet naar mijn stem te horen, dan zal Ik
berouw hebben over het goede waarmede Ik had gezegd hun te
zullen weldoen. Nu dan zeg toch tot de mannen van Juda en de
inwoners van Jeruzalem. Zo zegt de HERE: zie, Ik bereid een
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 385

rampspoed over u en beraam tegen u een plan; bekeert u toch een


ieder van zijn boze weg en betert uw handel en wandel.

Citeren we ook twee Joodse theologen in dit verband. Shalom ben-Chorin


zegt: Maar in Lukas 23:34 lezen wij het gebed van Jezus om vergiffenis na de
veroordeling: Vader, vergeef hun, want zij weten niet wat ze doen. Pas de
theologen van onze tijd plegen er onvermoeibaar op te wijzen dat dit gebed
van Christus de vloek van het joodse volk wegneemt (Je broeder Isral, Ten
Have, 1968, blz.89). En niemand minder dan J. Neusner, schrijver van
tientallen werken van hoog technische kwaliteiten, zegt: Evenals na 586 VC
was ook na 70 NC het alternatief dit: Of onze vaderen hebben zwaar
gezondigd, f God is onrechtvaardig. Dit alternatief liet dus eigenlijk helemaal
geen keuze. God is rechtvaardig, maar wij hebben gezondigd - wij, maar
vooral onzer vaderen voor ons. Daarom is alles dat ons overkomen is - de
hongersnood, de ballingschap, de slavernij onder heidenen - slechts
vergelding van onze daden (De Joodse wieg van het Christendom, Kok,
1987, blz.20).

Wat kunnen we daar op zeggen? S. ben-Chorin kan zeker niet beweren dat
na het vergeven van de Vader alles ook werkelijk weer koek en ei is tussen
God en Isral. De geschiedenis van de laatste negentienhonderd jaren is het
bewijs dat dit niet het geval is. Hij kan niet wegcijferen dat de Heer de harde
voorspellingen over Isral deed en dat zijn leerlingen dezelfde dingen zeggen
als hun Heer. Men moet zowel de positieve als de negatieve teksten in de
Scrift laten zeggen wat er staat. Isral is dus nog niet vergeven! Wat niet wil
zeggen dat het niet z zou kunnen zijn in de toekomst! De opmerking van Dr.
Neusner is een zeer diepzinnige gedachte en geeft blijk van een inzicht in
Gods rechtvaardigheid die we bij S. ben-Chorin niet vinden. Zie bijvoorbeeld
Lev.26:39,40. De hemelse Vader staat klaar om al deze afstammelingen van
dat gezegende volk te vergeven, hun zonden te vergeten (en wellicht) hen te
herstellen in het hun beloofde land. Daarom blijft het de taak van de Kerk om
aan haar broeder Isral te verkondigen dat de Messias in de persoon van
Jezus is gekomen en dat Hij de nige is met wie ze zich moeten verzoenen.
Dat is de boodschap die al door de eerste apostelen werd uitgedragen en die
nog onveranderd blijft staan (Hand.4:12). Dat evangelie is eeuwig en hoeft
kan zich niet wijzigen of aan te passen aan veranderende omstandigheden.
Het is de mens die er mee geconfronteerd wordt die er zich moet naar
schikken zowel de Jood als de Heiden.
Wie denkt dat er toch een waarheid zit in de woorden van S. ben-Chorin
vragen we ook aandacht voor het volgende. In De Waarheidsvriend van 14
maart 1991 lezen we van de hand van W. van Vlastuin naar aanleiding van het
kruiswoord van de Heer: Vader vergeef het hun Luc.23:34a: Het zijn de
Joden niet die de Zaligmaker kruisigden. Het zijn de Romeinse soldaten niet.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 386

Neen, het zijn onze zonden (vgl. H.C. zondag 15). Iedere zondige gedachte is
Godsmoord! (...) Hier opent de Zaligmaker Zijn mond. Wat is nu te
verwachten? Is er iets anders te verwachten dan dat Hij zal bidden om vuur
van de hemel zoals Elia? Is er iets anders te verwachten dan dat Hij Zijn Vader
zal bidden om de fiolen van Zijn gramschap uit te storten op deze grenzeloos
goddeloze menigte? De wet zegt dat dit gebeuren moet. De duivel maakt het
iedere zondaar met schuldbesef duidelijk dat dit de enige uitkomst kan zijn.
Ook mijn geweten ziet geen andere weg. Het evangelie getuigt echter anders.
Het evangelie komt hier zo helder naar buiten. Christus bidt niet om de
verdelging van Zijn vijanden, maar Hij bidt voor hun behoud. Hij heeft Zijn
vijanden lief. Hij zegent degenen die Hem vervloeken. Hij doet wel degenen
die Hem haten en Hij bidt voor degenen die Hem geweld doen en Hem
vervolgen (Matth. 5:44). Zijn er ooit woorden te vinden om deze
zondaarsliefde te verwoorden? Een eeuwigheid is nodig om Hem te prijzen!
Als zelfgenoegzaam christen ligt hierin weinig troost. Ik erger mij aan Gods
ontferming over goddelozen. Dat wordt echter anders als ik er enigermate
achter kom dat heel mijn nette en aktieve christelijke leven voor de Heere
afschuwelijk is. Dan denk ik aan dat meisje van 17 jaar dat zichzelf niet beter
acht dan al die Joden. Zij weent over haar harde hart. Ze voelt zichzelf zon
huichelaar. s Morgens staat ze op en denkt: Het lijkt wel alsof ik geboren ben
om te zondigen. Ik denk aan die grijsaard van 78 die heel zijn leven lang
precies wist hoe het allemaal moest, maar nu de werkelijkheid onder ogen
krijgt. Hij beseft dat heel zijn leven niet in Gods dienst stond, maar in dienst
van het eigen ik. Hij buigt zijn stramme knien om met schorre stem de
Heere aan te lopen. Ik weet wel dat dit evangelie van troost niet aansluit bij
uw geweten, maar toch wil ik het u voorhouden. Jezus bidt voor zulke mensen
als u bent!. Het is een goede zaak dat de vloek (perfidia) die de Roomse
Kerk steeds uitsprak op Goede Vrijdag over het Joodse volk, wegens hun
aandeel aan de dood van Jezus, door de Paus Johannes XXIII is afgeschaft.

Maar zowel in parabels als uitspraken wordt het duidelijk dat het
Joodse volk in zijn geheel of gedeeltelijk (zijn leiders), door de Heer
en zijn discipelen aan de kaak gesteld worden als zondaars,
weerspannigen, en vijanden van het evangelie. God zit ondertussen
niet stil tot ze zich bekeren! Heidenen waren ns van God
vervreemd en zonder hoop in deze wereld of de toekomst, maar God
heeft daar een keer in gebracht (Hand.14:16 / 17:26-28 /
Rom.8:15,23).

Want ook de gemeente heeft wel iets waarop ze haar recht kan doen
gelden. Mogen we hier in gedachten houden dat bij God de eersten de
laatsten zijn (Mat.19:30 / Luc. 13:30). De kredentiebrieven van de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 387

gemeente staan duidelijk in o.a. de brief aan de Ephesirs waaruit we enkele


teksten citeren.
Eph.1:3 die ons met allerlei geestelijk zegen in de hemelse gewesten
gezegend heeft
4 Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vr de
grondlegging der wereld
5 heeft hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te
worden
6 waarmede Hij ons begenadigd heeft
7,8 de vergeving (...) welke Hij ons overvloedig heeft bewezen
9 door ons het geheimenis van Zijn wil te doen kennen.

Telkenmale er staat ons, dan gaat het om de heiligen verkozen sinds


Christus, Joden en Grieken (t.t.z. heidenen). God heeft gn twee volkeren
uitverkoren. Wat er staat heeft ook betrekking op wie in vorige tijden
overleden was. Dat God n volk uit alle natin zou verkiezen is ook duidelijk
in Rom.8:28-30 / 2 Thes.2:13 / 2 Tim.1:9). Zie bijvoorbeeld het slot van
hoofdstuk 11 aan de Hebreen. Ook deze allen, hoewel door het geloof
een getuigenis aan hen gegeven is, hebben het beloofde niet
verkregen, daar God iets beters met ons voor had, zodat zij niet
zonder ons tot de volmaaktheid zouden komen (verzen 39,40). Ons
moet dan slaan op alle christelijke gelovigen uit de volkeren.

In de vijfde druk van A. Visser, De Openbaring van Johannes, Callenbach,


5de druk z.j.(1996 ?), lezen we in dit verband het volgende: Ten aanzien van
het door mij gewraakte ongenuanceerde antisemitisme moet ik helaas
constateren, dat dit niet, zoals ik hoopte, is afgeflauwd, maar op het ogenblik
nog sterker is dan voor acht jaar, met name in het theologisch vlak. Het is
onmogelijk daar hier op in te gaan; hoogstens kan ik een paar dingen
noemen: het heilloze vereenzelvigen van Isral-als-theologisch-begrip en
Isral-als-staat, het bagatelliseren van het verschil tussen Oud en Nieuw
Verbond, het op groen en dor hout inhakken met een enorm grote botte bijl,
die joods of hebreeuws denken wordt genoemd, de blindheid voor het feit
dat er tussen religie van het Oud Testament en de religie van de Talmoed een
zeer diepe kloof gaapt enz ... enz .... (nieuwe aantekeningen op blz.290).
Waarop ik in elk geval amen dien op te zeggen! Een Rooms Katholiek
theoloog in die optiek kunnen we warm aanbevelen: Andr Paul. Zie zijn Le
Judasme ancien et la bible, Descle, 1987 en Leons paradoxales sur les
Juifs et les Chrtiens, Descle de Brouwer, 1992. Een stelling van deze is dat
men niet te vlug naar de Talmoed moet grijpen om op die wijze het NT te
verklaren, want het NT heeft een eigen zeggingskracht. Jodendom en
Christendom zijn volgens hem des faux jumeaux, een onechte tweeling.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 388

Vincent Mora geeft in zijn boek Le Refus dIsral, Mattieu 27,25, Editions
du Cerf, 1986, blz.46, volgende korte inhoud van het evangelie van Matthes.
Hierdoor wordt duidelijk dat Isral in conflict staat tot zijn God. En dat is het
minst wat er over gezegd kan worden.
A) Voorspel: de weigering van Isral;
het verhaal van de wijzen uit het Oosten (Mat.2:1-23
Jezus in Galilea;
het ongeloof van Isral en het geloof van de volkeren (8:5-13).

B) Het Koninkrijk gaat over naar anderen ;


Tempel, Jeruzalem en het Jodendom
Jeruzalem is een onvruchtbare vijgeboom (21:18-22)
Gelijkenis van de twee zonen (21:28-32)
De parabel der verontschuldigingen (22:1-10)
De moordende wijnboeren (21:33-46)

C) Val van de tempel en Jeruzalem (hoofdstukken 24,25 )

D) Conclusie: Tot wanneer? (23:37-39) .


Wie dit goed leest merkt dat er in dat evangelie een voortdurende klacht loopt
over het ongeloof van Isral.

Zo is dan de positie van Isral dan ook een zaak van het hart, en dat hart is:
van steen, Ezech.11:19 /36:26
hard als diamant, Zach.7:12
onbesneden, Deut.10:16 / Jer.9:25,26
afgeweken, Deut.17:17
ver van God, Jes.29:13
vet geworden, Jes.6:10 / Ps.119:70
verduisterd, Rom:1:21
ontrouw, Ps.78:36,37
zonder hart (t.t.z. zonder verstand), Spr.10:13
gaat uit naar woekerwinst, Ezech.33:31
en ook de koning zal afwijken, 1 Kon.11:1-4

Er zijn meerdere mensen die ofschoon ze geloven in een toekomstig herstel


van Isral toch niet geloven dat wat er zich nu afspeelt in dat land Gods wil is
en de vervulling van de beloften aan de Vaderen. En dat zou de al te
lichtzinnige besluiten van sommigen wellicht kunnen intomen. We citeren er
twee. Vooreerst: P. Slagter zegt in het Bijbelstudie-Katern van het Tijdschrift
Amen, n 10, december 1996, blz.17:
Israls huidige terugkeer.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 389

Isral keert vandaag naar het land terug, maar niet doordat de HERE het volk
roept. Het volk keert terug in ongeloof en in eigen kracht. In de
geschiedkundige geschriften hebben we ontdekt, dat de HERE Isral door
andere volken heeft laten verstrooien. In de profetische geschriften zagen we,
dat de beloofde vergadering van het Joodse volk nog moet plaatsvinden. Het
volk dat tot nu toe in ongeloof naar het beloofde land is teruggekeerd, heeft
door eigen inspanning het land weer bevolkt en herbouwd en zelf zijn plaats
onder de volken ingenomen. Het kan dus niet de vervulling zijn van: Ik
zeg tot het noorden: Geef, en tot het zuiden: Houd niet terug
(Jes.43:6) .
Voor veel christenen is het een tegenstrijdigheid, dat, hoewel de Jood weer in
Zijn land woont, de Bijbelse beloften nog niet vervuld zijn .
Er wordt beweerd, dat sommige beloften een gedeeltelijke vervulling hebben
gekregen, zoals de steppe zal juichen en bloeien als een narcis
(Jes.35:1b), en: Want de Here troost Sion, Hij troost al haar
puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar wildernis als de
hof des HEREN; blijdschap en vreugde zullen er gevonden worden,
loflied en geklank van gezang (Jes.51:3).
Maar is dit werkelijkheid geworden in onze dagen? De Isralis werken hard
om deze dingen tot stand te brengen, maar dit is zeer zeker niet wat
door het Woord van God is beloofd. De Schriften zullen precies vervuld
worden op de manier die ze zelf aanduiden. De HERE, en niet de mens, staat
garant voor de vervulling van Zijn Woord.

En een tweede citaat is dit. P.A. Slagter schrijft in Isral en de Bijbel,


januari 1995, blz.4: Het gaat te ver om de huidige cultivering van het land te
bestempelen als Gods beloofde werk. De woestijn bloeit, inderdaad, op vele
plaatsen. Machtige irrigatiewerken zorgen voor de nodige bewatering. Alleen,
en daar gaat het nu om, heeft God gezegd dat het land niet kunstmatig
gedrenkt zal worden, maar dat het water drinkt van de regen des hemels.
En dat lezen wij o.a. in Deut. 11:10-12, Jes. 41:18, Ezech. 34:26. Nergens
wordt zo duidelijk de oorzaak, de aanleiding en het tijdstip van het herstel
gegeven als in Ezech. 36:33 e.v.. Immers de HERE begint met te zeggen:
Wanneer Ik u reinig van al uw ongerechtigheden, zal Ik., en dan worden de
heerlijke zegeningen opgenoemd, die daarbij horen. Het wijst weer op
dezelfde tijd: het einde van de 70e jaarweek en daarna. Dn is aan Gods
voorwaarde voldaan en kunnen al Zijn beloften zonder belemmering letterlijk
in vervulling gaan, voor het oog van de mensen die dan leven! Het zal een
geweldig teken van de HERE zijn. Hij zal in en door alles heen de eer
ontvangen, die Hem toekomt.

Er zijn meerdere pogingen om aan het unieke van Jezus van Nazareth en
het christendom van Zijn/haar waarde af te nemen. We wijzen op n zo een
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 390

poging in de weerlegging ervan door een theoloog die nog steeds wat te
zeggen heeft. Toen men in 1978 aan de Gereformeerden in Nederland vanuit
het Deputaatschap voor Kerk en Isral voorstelde een Isralzondag in te
voeren reageerde H.M. Matter daarop met wat volgt in het citaat. Om alles
goed te begrijpen moeten we u vertellen dat het gaat om een reactie op de
stelling van Drs. Zuidema dat het Onze Vader niet echt van Jezus is maar
een compositie van beden die door andere rabbis waren uitgesproken. We
citeren het Gereformeerd Weekblad van 29 september 1978, blz.126: In de
laatste alinea van zijn bijdrage verklaart Drs. Zuidema: Wat mij persoonlijk
boeit in de joodse wijze van bidden, is, dat het zo ontspannen is. Dat is dus
de achtergrond, Jezus moet nl. vooral uit zijn Joodse achtergronden
verklaard worden.
Waarom eigenlijk? Als iemand Luther wil begrijpen zeggen we: Dan moet je
Luther lezen. We zeggen niet: Je moet eerst eens allerlei andere auteurs uit
Luthers tijd lezen, want: je kunt Luther alleen begrijpen tegen zijn
achtergrond. Dat zou weinig helpen want die auteurs hebben ook weer een
achtergrond, en zo blijf je aan de gang .
Je zou bij zon eventueel onderzoek kunnen ontdekken dat Luther helemaal
niet oorspronkelijk was, en dat hij zijn gedachten bij anderen heeft
weggehaald. Maar daar verklaar je die gedachten niet mee. Je kunt ze dan
alleen maar uit Luthers oeuvre wegschrappen en ze in hun oorspronkelijke
context bestuderen.
We weten dat Luther duizenden anonieme medestanders en voorlopers heeft
gehad, maar we begrijpen Luther pas als we zijn tegenstanders begrijpen. We
willen iets van Luthers achtergrond weten, niet omdat Luther vanuit maar
omdat hij tegen die achtergrond in heeft gepraat. M.a.w. om Luther te
begrijpen, moeten wij het katholicisme van zijn dagen begrijpen.
Ik dacht dat we het daar wel over eens waren. Maar met Jezus schijnt dat
allemaal anders te liggen (...)
Het Onze Vader is dus eigenlijk niet van Jezus. Nu, goed dan. We kunnen het
dus uit de evangelin schrappen. Maar: We zouden het verklaren? Zie boven.
Wat wordt hier nu eigenlijk verklaard?
De oude Kerk heeft met dat Abba in haar liturgische gebeden gemeend de
ipsissima vox, de allereigenste stem van Jezus te horen en zelfs te
reproduceren. Dit gebed kon volgens haar alleen maar van Jezus zijn. We
kunnen nu zeggen: Het is niet van Jezus maar een compositie van enz. We
kunnen het (dit tussen haakjes) misschien beter nalaten, want voor zover ik
iets weet van het ontstaan van het N. Testament begrijp ik niet waar Drs.
Zuidema dat vandaan haalt. Maar als ons dan wordt gesuggereerd (en dat
gebeurt hier, en dan door een van onze eigen synodale organen!) dat het er
ook niet zoveel toe doet wie de auteur is, want het waren toch allemaal
Joden met joodse gedachten, dan stel ik de vraag wat we dan moeten met al
de andere woorden van Jezus, b.v. de gelijkenissen. Dat zijn voor een goed
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 391

deel maar vrij slappe verhalen waarover eeuwenlang slap, d.i. moraliserend
en dogmatiserend, is gepreekt omdat men vergat dat ze gesproken zijn door
Jezus en door niemand anders, en tot achtergrond hebben het beslissende feit
dat in Hem het einde der eeuwen over ons gekomen is (1 Cor.10:11) .
Ik zal niet aan een Isralzondag meewerken. Ik zal steeds gewoon preken.
Misschien zeg ik in de preek wel eens waar we als kerken met Isralzondagen
e.d. terechtkomen.

Nog een tweede maal wat P. Slagter zegt in het Bijbelstudie-katern van het
tijdschrift Amen, n 10, december 1996, blz.18:
Is dat zo?
Is God inderdaad thans bezig Zijn beloften te vervullen? We moeten bedenken
dat de profetien verband houden met Gods regeringswegen met Isral en de
wereld. Het volk Isral staat centraal in de profetien. En de verheerlijking van
Jezus Christus is het doel.
Bij al het wereldgebeuren van nu staat God achter de schermen. Hij regeert
de wereld ondanks het feit dat Satan nog altijd de overste van deze wereld is
en de god dezer eeuw. Maar God regeert thans niet op een directe en
zichtbare wijze. Het lijkt erop dat de aardse machthebbers kunnen doen wat
zij willen, terwijl het in wezen de wil van satan is, want diens slaven zijn zij;
toch kunnen zij niet verder gaan dan de grenzen die God hun stelt. Ja, God
gebruikt hen zelfs om Zijn plannen te laten uitvoeren en tot Zijn doel te
komen. Maar dat neemt niet weg, dat de aardse machthebbers en de volken
verantwoordelijk zijn voor hun daden, ook al gebruikt God die om Zijn
doeleinden te verwezenlijken. Er zijn genoeg voorbeelden uit het OT om dat te
illustreren. Daarom is het onjuist te beweren dat alles wat in de
wereldgeschiedenis heeft plaats gevonden in overeenstemming is met Gods
wil. Eens zal er weer een tijd komen dat Gods regering niet meer indirect en
verborgen zal zijn. Nu echter is er geloof nodig om uit te spreken dat God niet
buiten al het wereldgebeuren staat.
IN DIE ZIN KUNNEN WE ZEGGEN DAT GOD NIET STAAT BUITEN ALLES WAT ER
NU IS GEBEURD EN NOG GEBEURT MET DE JODEN EN DE STAAT ISRAL (wij
onderlijnen).

In dit citaat zegt P. Slagter dat Isral centraal staat in de profetie uit de
Bijbel. Maar dat klopt niet. Noch Christus, noch de discipelen van Hem staan
achter deze stelling. Wat is het belangrijkste en wie is de belangrijkste in de
Schrift, zowel OT als NT, is nochtans gemakkelijk op te lossen. Niet de Wet van
Mozes! Niet de beloften aan de Aartsvaders! Maar het individuele geloof van
de Jood of de Griek is alles waar het om draait. Dat is duidelijk in Hab.2:4 /
Rom.1:7 / Gal.3:18 / Heb.10:38. Met ander woorden datgene wat de
Reformatoren hun leven lang van de daken geschreeuwd hebben.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 392

We mogen van n zaak zeker zijn; het is duidelijk dat vanuit het NT
duidelijk wordt gemaakt dat het begrip Isral uitgebreid is naar een geestelijke
betekenis. De gelovige heiden draagt k de titel van geestelijk Israliet. Zo
kunnen n of meerdere van de profetien over herstel van Isral geestelijk
opgevat worden en hoeven niet letterlijk te zijn. We nodigen u uit dit zelf te
onderzoeken na een beschouwing over dat Nieuw Testamentisch principe.

HAND.2:17-21 = DE KOMST VAN DE DE GEMEENTE VAN


JOL 2:28-32. HEILIGE GEEST HET NT = (NIEUWE
OVER DE / VER-NIEUWDE)
GEMEENTE. ISRAL.
Gal.3:16 = De beloften aan In Hem (door Hem)
Gen.12:7 / 13:15 / Abraham zijn zijn ook de
24:7. vervuld in Heidenen gered.
Christus. De gemeente van
het NT = Isral.
2 Cor.6:16 = De Kerk De gemeente van
Lev.26:12 / (gemeente) is de het NT = Isral.
Jer.32:38 / tempel van God.
Eze.37:27.

Rom.9:25 = Hosea God noemt de De gemeente van


2:23. Kerk (gemeente) het
MIJN VOLK. NT = Isral.
Hand.13:47 = Christus is een De gemeente van
Jesaja 49:6. licht voor de het NT =
Heidenen. Isral plus Christus
= Isral.
Hand.13:34 = God heeft Jezus uit De gemeente van
Jes.55:3. de dood het NT = Isral.
opgewekt.
Christus zit op de
troon van David.
Mat.2:15 = God heeft zijn Christus van het
Hos.11:1. zoon uit Egypte NT = Isral.
geroepen.
Hand.15:16,17 = De vervallen tent De gemeente van
Amos 9:11,12. van David is het NT = Isral.
wederom
opgericht.
Rom.11:26,27 = Het ganse Isral De gemeente van
Jer 31:31,34. wordt gered. het NT = Isral.

Eph.2:16,17 = Christus heeft aan De gemeente van


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 393

Jes.57:19. het kruis vrede het NT = Isral =


gebracht aan Gelovige Joden en
gelovige Joden en Heidenen.
gelovige
Heidenen.
Eph.2:11-13. Het nieuwe De gemeente van
verbond is er ook het NT = Isral.
voor Heidenen.

Conclusie
Sinds Pinksteren heeft God een nieuwe Isral opgericht bestaande uit; een
rest van natuurlijke gelovige Joden en aangevuld door Heidenen, maar slechts
bestaande uit hen die zich tot Jezus bekeerd hebben.

2de Stelling: De cultus van offers en het Levitische


priesterschap over Isral is niet meer
belangrijk en is sinds het offer
van Christus afgeschaft

Wat zij op dat gebied zeggen

Een artikel uit Isral en de Bijbel, 23e jaargang-nr.3, maart 1992 blz.8,
geschreven door Orman L. Norwood Tempeldienst in het duizendjarig rijk,
zegt: Toch geloof ik, dat we wel kunnen begrijpen, waarom er gedurende het
duizendjarig rijk offers zullen worden gebracht. Als een Jood in het Oude
Testament een offerdier naar de tempel bracht, wees dat offer heen naar de
dag, dat Degene Die komen zou, zichzelf zou offeren op Golgotha. Het liet
zien, wat in de toekomst zou gebeuren. En in het Nieuwe Testament en
daarna hebben de gelovigen het Heilig Avondmaal gevierd en de doop
bediend, die beide naar Golgotha wijzen en naar het offer dat daar gebracht is
voor onze zonden. Ik geloof stellig, dat de offers die in het duizendjarig rijk
worden gebracht, zullen dienen als herinnering aan het offer van Golgotha om
ons telkens opnieuw te laten beseffen, dat we zondaars zijn die door genade
zijn gered. We zullen er altijd aan herinnerd worden, dat we daar zijn vanwege
het vergoten bloed van de Messias, het ware Lam van God.
Deze opmerking van O. Norwood klopt niet met de feiten. Een gelovige in
het OT kon nog geen verband leggen met het offer van Christus omdat dat
verband een openbaring is uit het NT. Ook Jesaja 53 kan zo niet uitgelegd
worden, dan achteraf. Want ook dat moet gezien worden vanuit het leven en
werk van onze Heer.

T. Niemeijer schrijft in zijn Vragenrubriek van Het Zoeklicht van 26 juni


1999, blz.18 over Ezechil 40 tot 48 het volgende: De profeet Zacharia laat
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 394

ons zien, dat de Here Jezus dan tegelijkertijd Koning en Priester zal zijn: Ja
Hij zal de tempel des Heren bouwen en Hij zal met majesteit bekleed
zijn en als heerser zitten op zijn troon (6:13). Dit zal allemaal tijdens het
Duizendjarig Vrederijk plaatsvinden: de Here Jezus zal hier op aarde als
Koning maar ook als Priester regeren. Tijdens dit vrederijk zullen de aardse
beloften aangaande het volk Isral vervuld worden en zal dit volk hier op
aarde tot een wereldwijde zegen worden. Jeruzalem zal hier op aarde het
centrum zijn, waar vanuit de zegen verspreid wordt. Zowel het Evangelie, als
ook de materile zegen zal dan vanuit de stad van de Grote Koning verspreid
worden.
In deze derde tempel zullen nog wel offers gebracht worden, maar dan wel
offers, die niet meer vooruitzien, maar terugzien op het volmaakte offer:
Christus als het Lam van God aan het kruis van Golgotha.

Volgens Walvoord (blz.471) is het niet slechts Ezechil die spreekt over een
toekomstig herstel van de tempel en de daarbij horende offers in het
Millennium. Ook Jes.56:7 / 66:20- 23 / Jer.33:18 / Zach.14:16-21 / Mal.3:3,4
spreken over offeren van dieren in een toekomende herstelde tempel. Vraag is
natuurlijk of het gaat om een tempel in een duizendjarige rijk. Laat ons dat
eens nader onderzoeken.

Wat wij op dat gebied zeggen

Zonder ons over te geven aan dubbelzinnige uitspraken laten we vooraf


drie Scriftuurplaatsen na elkaar lezen:
1) Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmede het
eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet
ver van verdwijning Heb. 8:13. (Zie ook Gal.3:24 / Phil.3:3.)
2) Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een
ieder, die gelooft Rom.10:4. (Zie ook Mat.5:17 / Hand.13:39 / Heb.10:1.)
3) Ook u heeft Hij, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en
onbesnedenheid naar het vlees, levend gemaakt met Hem, toen Hij
ons al onze overtredingen kwijtschold, door het bewijsstuk uit te
wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons
bedreigde. En dat heeft Hij weggedaan door het aan het kruis te
nagelen Col.2:13,14. (Zie ook nog Col.2:16,17.)

Deze teksten laten dus geen onduidelijkheden overeind staan. Wat God aan
het Isral in het vlees had opgedragen heeft Hij ook doen ophouden. De wet
van Mozes met zijn verplichtingen is voor God thans niet meer geldig. Ook
geen verplichting meer voor de Joden. Want bedenk wat de schrijver aan de
Hebreen schrijft aan de letterlijke Isralieten; uw priesterschap en offerdienst
is afgeschaft (Heb.7:12 / 10:9). Ook niet-Joden waren en zijn niet verplicht
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 395

zich te stellen onder een wet die verouderd is en aan vervanging toe was.
Daar heeft de Heilige Geest voor gezorgd dat ze dit niet zouden doen
(Hand.15:12-21, 28,29).

Paulus maakt ook later in een niet verkeerd te begrijpen geestelijke


interpretatie van de geschiedenis van Abraham duidelijk dat zijn vrouw Sara
de afbeelding is van het hemelse Jeruzalem. Dt Jeruzalem is
aangebroken met de dood van de Messias (Hij is het Lam Gods) en is bezegeld
met Pinksteren toen de Heilige Geest zich openbaarde. Zijn bijvrouw Hagar
was de afbeelding van het aardse Jeruzalem waar vleselijke offers van dieren
gebracht werden (Gal.4:21-31). En alle gelovigen, of ze nu letterlijke of
geestelijke zonen zijn van Abraham, moeten aan dezelfde voorwaarden
voldoen om dat hemelse Jeruzalem binnen te treden (Heb.12:22,23). Voor
beiden n en dezelfde voorwaarde; geloof in Gods aanbod van liefde en
genade (Joh.3:16 / Heb.13:20), dat in de persoon van Jezus werkelijkheid is
geworden. De theologen die het herstel van Isral leren, zitten verveeld met
deze teksten uit Galaten hoofdstuk vier. Biederwolf heeft op geen enkele tekst
uit deze brief enig commentaar. Scofield zegt bij Gal.4:21 e.v. dat wij hier de
verhouding wet en genade in het oog moeten houden. Maar niets over het
aardse en hemelse Jeruzalem wat toch zeer merkwaardig is. Waar het
schoentje wringt hebben ze dus blijkbaar wel door. Vergeten we hierbij niet
dat Galaten 4 voor een groot deel de interpretatie is van Paulus op een
gedeelte uit Jes.54 (vooral verzen 7-15). De onvruchtbare (Isral) is vruchtbaar
geworden in de Kerk; bestaande uit Joden en Heidenen. Zie ook Opb.21 dat de
vervulling is aan de Gemeente van Jes.54:11,12.

(Zeer goed in dit verband is het commentaar op Gal.4 van H. Jansen,


Allegorie van slavernij en vrijheid, in de bundel Paulus en de andere Joden,
edit. T. Baarda, H. Jansen, S.J. Naarda, J.S. Vos, Meimema Delft, 1984, blz.75-
113. We accepteren niet elke visie van H. Jansen. Zie ook: A.T. Hanson,
Studies in Pauls technique and theology, SPCK, 1974.)

Uit een boekje van nog geen honderd bladzijden, zonder enige reserve
aanbevolen als een geestelijke goudmijn, citeren we in dit opzicht het
volgende. Die misvatting is zonder meer aanwijsbaar in de uitspraak dat de
gojim alleen in Isral gezegend zullen worden; opdat de Schrift zegt: En in uw
zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde (Gen.22:18). Het lijkt wel
alsof de apostel Paulus voorvoeld heeft dat deze belofte verkeerd opgevat zou
worden in de zin dat men bij uw zaad zou denken aan het natuurlijke
nageslacht van Abraham, dus het volk Isral, in plaats van Christus. Dat we
hier inderdaad niet moeten denken aan Isral, maakt hij op een merkwaardige
manier duidelijk door te stellen dat er niet staat: de zaden, maar uw zaad,
zodat slechts n persoon is bedoeld (Gal.3:16). De zegening van Abraham
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 396

zou dan niet tot de heidenen komen in Isral, maar in Christus Jezus (vs.14)!
Men lijkt tegenwordig blind te zijn voor deze aanwijzingen van de apostel. Uit
A. Maljaars, Niet allen Isral, Uitg. J.P. van de Tol, Dordrecht, 1976, blz.84.

Alle pogingen van een toekomstig herstel van de tempel in Jeruzalem


tijdens die duizendjarige regering moeten we met een kritische kijk
benaderen. Wanneer we de juiste analyse maken van zo een toestand komt
het er op neer dat God opnieuw apartheid invoert. Nadat Jezus door zijn
dood alle vormen van racisme en voorkeur van ras heeft weggedaan zou het
opnieuw ingevoerd worden in de duizendjarige regering. Jeruzalem en het
Joodse volk zijn er het centrum van de wereld en alle volkeren moeten daar
komen aanbidden. Zoiets kan toch niet! Want wat zou er ontbreken aan het
offer van de Heer dat er nog een nieuwe tempel nodig zou zijn? De wet van
Mozes en de daarbij behorende offers zijn slechts de schaduw van de
toekomende dingen (Col.2:17 / Heb.10:1).

Offers van stieren en lammeren in het Oude Verbond gebracht zijn toch
vervuld in dat wat Christus bewerkt heeft aan het kruis (Heb.9:1-10 / 10:1-10)!
Heeft de Heer aan de Samaritaanse vrouw niet gezegd dat er ns en voor
altijd een aanbidding zou komen: niet in een tempel, maar in geest en
waarheid (Joh.4:23)? En het uur van die aanbiddingsvorm van YaHWeH was
niet ver af, het was zelfs aangebroken! Wat Isral op Gods bevel heeft
nagevolgd voor een periode is thans door de komst van het tegenbeeld
vervuld (Col.2:14 / Heb.8:8-12). Of is het oude niet verouderd (Heb. 8:13)?
Is Christus niet de grotere Salomo, groter dan de bouwer van de eerste tempel
(Luc.11:31)? Christus heeft Zijn tempel gebouwd: de gemeente = een rots
(Mat.16:18). De Opgestane Heer is toch de nieuwe Hogepriester! En zijn wij
niet door Hem uitverkoren; als het nieuwe priesterlijke geslacht tot eer van
God (Heb.7:7 / 1 Pet.2:6)! Wat afgeschaft is en vervuld ga je toch niet weer
opnieuw invoeren als folklore! We gaan dat Oude Verbond toch niet opnieuw
bewierroken (Rom.3:25 / 1 Cor.5:7,8 / Col.2:11)? De 613 geboden en verboden
uit de wet van Mozes zijn niet meer geldig, afgeschaft en/of vervuld. Het staat
in duidelijke taal te lezen in het NT (Eph.2:11-23 / Col.2:14). Buiten de wet om
is gerechtigheid geschied! We kunnen die wet dan niet meer in voege laten
(Rom.3:21,22)!

Met het oog daarop kan Scofield (blz.962, 963) geen gelijk hebben
wanneer hij over Hagga 2:1-9 het volgende schrijft: De profeet roept de
oude mannen op die zich de tempel van Salomo nog kunnen herinneren om
aan de nieuwe generatie te getuigen hoe groots dit bouwwerk was vergeleken
bij het huidige. En hij spreekt dan een profetie uit (verzen 7-9) die slechts
naar het komende koninkrijk kan verwijzen en de tempel die in Ezechil is
beschreven. Voor Scofield spreekt deze tekst over de duizendjarige regering.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 397

Hoewel hij zelf opmerkt dat Hag.2:6 wordt aangehaald in Heb.12:26 (met
betrekking tot de tijd van de schrijver van het boek aan de Hebreen) maakt
hij toch een verkeerde conclusie over vers 7. Dat zou spreken over de grote
verdrukking van Mat.24:29,30 en zo kan hij verzen 8 en 9 drna plaatsen
(blz.963). Zelfs indien we die koppeling maken, laat de tekst van Hagga ons
niet toe nog een letterlijke tempel te verwachten in een komende
duizendjarige regering. Want vrdat de grote verdrukking begint is elke vorm
van dienst in een tempel afgeschaft. Toen de Heer ns en voor altijd stierf
aan het kruis is letterlijk offeren in een letterlijke tempeldienst ongedaan
gemaakt. De auteur van het boek aan de Hebreen schrijft daarover als volgt:
(wat) veroudert en verjaart is niet ver van verdwijning (Heb.10:9, zie
ook 2 Cor.3:11,13). En mt Pinksteren ging in vervulling dat we God niet
aanbidden in tempels, maar in geest en in waarheid (Joh.4:23,24). Vanaf
de aardbeving die er in de Joodse cultus is bewerkt, door het optreden van
de Messias (en Zijn volgelingen), is het uur gekomen om dat oude te
verlaten en niet weer opnieuw leven in te blazen. Voor de wijze van
aanbidding door een christen zie o.a. Eph.6:18 / Phil.3:3 / 1 Pet. 2:5 / Judas
20 / Rom.8:26. Het wankelbare Oude Verbond is vervangen door wat
niet wankel is = het eeuwige nieuwe verbond (Heb.12:27,28).

Ezechil 40-48: Een nieuwe aardse tempel?

Wanneer we zeggen dat er nog een derde tempel zal opgericht worden uit
letterlijke stenen in het letterlijke Jeruzalem dan heeft men de schrijver van de
Hebreenbrief niet begrepen. Dan heeft men ook een verkeerd zicht op het
offeren van zowel wat in de letterlijke tempel geschiedde als wat Jezus aan het
kruis bewerkt heeft. Prediken over een nog toekomstige tempel, ware het zelfs
maar als aandenken of monument van het offer van Jezus, het maakt
niet uit. Dat hoeft niet, want Christus doet nu dienst in de hemelse tempel ten
bate van allen die Hem aanroepen (Heb.7:25 / 10:21). Zo mag men Ezechil
40-48 niet als een nog toekomstig bouwwerk in steen beschouwen. Het is de
symbolische beschrijving van wat de echte cultus aan de Almachtige is:
ordelijk, adembenemend, niet bezoedeld en ook alleen voor het verbondsvolk
bestemd. Elke stam heeft er zijn plaats en functie, Isral is er n volk,
opnieuw verenigd zoals door God oorspronkelijk gepland. Het plan van de
ideale verhouding van de Heer met Zijn volk, maar gn plan voor een nieuwe
tempel die het offer van Christus moet afbeelden, aanvullen of wat dan ook.
Scofield is trouwens niet consequent in zijn uitleg. Op blz.93 bij de bespreking
van het Mozasche verbond zegt hij dat Isral: de genade opgeeft voor de
wet en over deze wet: Ze was slechts van tijdelijke opvoedkundige aard
totdat het Zaad zou komen (slot voetnota twee). Maar het Zaad is
gekomen onder de wet om hem te vervullen. Laten we er dan ook niet meer
naar teruggrijpen (Gal.4:4 / Heb.5:8). Tempel en offers verwezen slechts naar
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 398

wat in het offer van de Christus werkelijkheid zou worden: een effectieve
verzoening, verlossing en vergeving van schuld.

Wanneer we zeggen dat dit de derde tempel is dan zou men ook kunnen
spreken van de vierde. Technisch gesproken dan toch. Want wanneer Herodus
in 20/19 vr Christus aan de herbouw van de tempel begint is dit zeer
drastisch. Wanneer we Josephus mogen geloven zijn is de vorige tempel met
op de grond gelijk gemaakt. Zie Josephus, De Joodse oorlog, I,XXI,1 en De
Joodse oudheden, XV,XI,3. In de dagen van Jezus was men 46 jaren bezig aan
deze herbouw (Joh.2:20). De latere Joodse traditie heeft deze tempel van
Herodes nooit aanvaardt als een herbouw. Voor hen is dit niet de derde tempel
maar de verfraaiing van de tweede. Herodes was voor hen een heiden en
geen Jood; men kan toch niet een heiden de tempel laten (her)bouwen!

Op welke wijze gebruikt het NT dit gedeelte uit Ezechil 40-48. De


onderstaande tabel uit The Greek Testament, ed. K. Aland / M. Black / B.
Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966 maakt dat duidelijk:

Vers. Citaat .
Ezech.40:2 Opb.21:10
40:3 Opb.11:1
40:3,5 Opb.21:15
43:2 Opb.1:15
14:2
19:6
44:4 Opb.1:15
44:7 Hand.15:8
44:30 Rom.11:16
47:12 Opb.22:1
22:14
22:19
48:16,17 Opb.21:16,17
48:30-35 Opb.21:12,13
48:35 Opb.3:12
In Nestle / Aland nog Ezech.47:1,7 = Opb.22:1,2 en Ezech. 48:31-35 in plaats
vanaf vers 30.

De belangrijkste verwijzingen zijn deze uit 47:12 en 48:16,17,30-35 die de


tempel van Ezechil en de nieuwe hemel en aarde met een zelfde gelijkaardig
woordgebruik omschrijven. Maar ook dan moeten we zeggen dat deze beelden
door Gods profeten gebruikt worden, omdat slechts in een voor de mens
aanvaardbare en begrijpelijke taal iets van de sluier van de werkelijkheid kan
opgelicht worden. De nieuwe hemel en aarde zijn voor ons thans niet in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 399

andere termen te omvatten, maar hun werkelijkheid is grootser.


Accomodatio zegt Calvijn over deze vorm van openbaring. God past zich aan
in het spreken over deze dingen aan ons bevattingsvermogen. Er is echter
altijd het element dat dit overstijgt want de mens kan de realiteit niet aan.
Paulus was in het paradijs maar kan de woorden niet vinden om te beschrijven
wat hij zag (2 Cor.12:1-4). Het is hem zelfs niet geoorloofd daarover iets
kenbaars te maken. De toekomende heerlijkheid van deze zaken hoort tot het
geheim van God. Het gaat om zaken die geen oog heeft gezien en geen
oor gehoord (Jes.64:4 en 1 Cor. 2:8,9) maar God heeft er toch een gedeelte
van geopenbaard door Zijn Geest. (Wie zinvol wil ingaan op dat spreken van
God raden we aan: J.J. van Es, Spreken over God. Letterlijk of figuurlijk?,
Rodopi, 1979).

Blijkbaar hebben de meesten die Scofield navolgen en de redenering van


een herstel van de tempel volgens Ezech. 40-48 gn weet van wat in de
New Scofield Reference Bible, O.U.P., 1970 staat. We citeren daaruit op
blz.888 (wij onderlijnen): De verwijzing naar de offers moet niet letterlijk
genomen worden, gezien deze offers zijn weggenomen. Ze moeten dan de
voorstelling zijn van de aanbidding van Isral in gereinigde toestand, in haar
eigen land, in een duizendjarige tempel, in woorden die de Joden in de dagen
van Ezechil kunnen begrijpen. Dit is natuurlijk een terechte maar
onvoldoende toegeving. Het gaat niet ver genoeg. Want in dezelfde
context moeten dan ook de tempel, de priesters en alles wat in die
hoofdstukken genoemd wordt, niet letterlijk genomen worden maar een
voorstelling van iets anders zijn. Een belangrijke schrijver ter verdediging van
de duizendjarige regering van enkele decennia terug zegt dat het niet om een
rele tempel gaat en offerdienst. Men mag zoiets in deze teksten niet inlezen
zegt ook A. Berkhoff, De Christusregering, Kok, 1929, blz.163,164.

Daarom blijft onverwoestbaar staan wat aan de Hebreen werd geschreven,


ook voor ons onderricht overeind op dit punt. Want Heb.8:1,2 zegt: De
hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester
hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in
de hemelen, de dienst verrichtende in het heiligdom, de ware
tabernakel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens. De Heer is
thans reeds, zowel koning als priester en een duizendjarige regering in de
toekomst zal daar niets kunnen aan toevoegen. God heeft ooit op een
provincialistische wijze Isral uitverkoren uit alle volkeren. In Zijn Zoon worden
nu alle natin gezegend, in vervulling van wat aan Abraham was voorzegd
(Gal.3:8). Maar de leer van de duizendjarige regering gaat dit laatste terug
ondergraven. De Heer kon daarom zeggen: dat het vlees van geen nut
is (Joh.6:63). Wanneer de gemeente de volheid is van Christus,
waarom wil men dit dan niet gewoon aanvaarden (Eph.1:23).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 400

Met de vernieuwing van het priesterschap is ook een vernieuwing van de


tempel gekomen. En die tempel is sinds Pinksteren: de gemeente (1 Pet.2:5).
In vervulling van Jes.56:7 / Marc.11:17 is elke gelovige discipel een steen in
die tempel. De gemeente is de woonstede Gods in de Geest (Eph.2:22)
en is Gods bouwwerk (Eph.2:21). Daarom staat in 1 Cor.3:16,17 / 6:19 dat
gelovigen de tempel van God zijn. Petrus zegt in dat verband dat de
gemeente het huis van God is (1 Pet.4:17). De gelovigen uit het NT zijn
priesters vn God (vr God in Opb.1:6) en offeren n God (Rom.12:1).
Offers, van geloof (Phil.2:17) van lof (Heb.13:15) en van barmhartigheid
(Mat.9:13). Het gaat hier, wanneer we de parafrase gebruiken, om het
verhaal van twee steden. Het letterlijke aspect van de tempel is opgehouden
en heeft plaats gemaakt voor de geestelijke tegenhanger.

Er zijn in dit slot van Ezechil zaken te vinden die niet te verenigen zijn met
de leer van de duizendjarige regering en een letterlijk herstelde Isral. Zo
spreekt Ezech.43:7 van koningen die niet begraven kunnen worden in
Jeruzalem want dan zou de tempel ontheiligd worden. Maar er zijn in die tijd
gn koningen dan slechts Jezus en David volgens deze leer. En van de
grotere David (Jezus) zal men toch niet beweren dat Hij nog eens sterft. En
David die volgens de leer een viceregent zal zijn van de Heer zal toch ook niet
sterven! De teksten die men daarvoor gebruikt zijn: 2 Sam.7:16 / Jer.30:9 /
Ezech.34:23,24 / 37:24,25 / Hosea 3:5. (Zie vb. H. Wilmington, Book of bible
lists, Tyndale House, 1987, blz.283.) Details kloppen niet, dus ook het geheel
niet. Dat er nog een vorst zal zijn die offers zal brengen om verzoening te
brengen is nog zo iets (Ezech.45:17 / 46: 4,12). En die vorst zal zelfs nog
zonen hebben (Ezech.46:16). David of de grotere David? Is er dan geen vrede
onder mens en dier in dat rijk, want men offert dieren? Hoe past Jes.11:6-9 in
dit beeld? Is er dan nog procreatie in dat rijk?

Volgens Walvoord (blz.478, 488) zal er met de komst van de Heer een z
grote en drastische verandering in Isral plaatsvinden op topografisch gebied
dat men voorzeggingen als Ezech.47:8 en Zach.14:10,11 gerust letterlijk mag
nemen. Dat lijkt ons echter niet meer het echte Isral te zijn zoals we het nu
kennen, maar een totaal vernieuwd land. Komt de Nieuwe Aarde er dan toch
met de wederkomst? Maar dan een totaal andere Nieuwe Aarde!

En nog een andere opmerking over Jes.66:19-21 een tekst die ook misbruikt
word. Aangehaald uit de NBG: Ik zal onder hen een teken doen en Ik zal
uit hen de ontkomenen zenden naar de volken - naar Tarsis, Pul en
Lud, die den boog spannen, naar Tubal en Javan, de verre kustlanden,
die de tijding aangaande Mij niet hebben gehoord noch mijn
heerlijkheid hebben gezien - opdat zij mijn heerlijkheden onder de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 401

volkeren verkondigen. En zij zullen al uw broeders brengen uit alle


volken als een offer voor den HERE; vop paarden en op wagens, op
draagstoelen; op muildieren en op snelle kamelen, naar Jeruzalem,
zegt de HERE, zoals de Isralieten het offer in een vaatwerk naar het
huis des HEREN brengen. En ook uit hen zal IK er nemen tot priesters,
tot Levieten, zegt de HERE (wij onderlijnen). Het gaat erom dat God zich
uit de heidenen een priestergeslacht zal verzamelen evenals dat er is onder
het volk Isral. Dat slaat niet op de duizendjarige regering. Het is thans
in deze tijd sinds Pinksteren - en vooral sinds Cornelius - dat God zich een
priestergeslacht zoekt uit gelovige Joden en gelovige Heidenen. Duidelijker
kan het niet staan in 1 Pet.2:5,9. Ook Jes.56:7,8 zegt dat de HERE Joden en
Heidenen samen vergaderd. Sinds wanneer? Allemaal sinds Pinksteren
volgens Rom.11:15 en Opb.1:6. We hebben daarvoor geen duizendjarig rijk, of
een herstel van een nieuwe tempel nodig, integendeel het zou het
voorafgaande werk van God onderschatten en minimaliseren. In het OT werd
dus degelijk de gemeente al voorzegd en dat in tegenstelling tot de
beweringen van wie in de bedelingen geloven.

In Zion is een hoeksteen gelegd en die is zonder enige tegenspraak Jezus


de Christus (Jes.28:16 / Mat.21:42-44 / I Cor.3:11). Voor Isral is deze steen
een steen des aanstoots. Een steen die hen doet struikelen
(Rom.9:32,33 / 1 Cor.1:23 / 1 Pet.2:7,8). God heeft zijn aanwezigheid
daarom kenbaar gemaakt in het Isral Gods en heeft zich daar gevestigd. De
profetie van Jes.12:6 gaat aan hen in vervulling en niet aan het vleselijke
Isral.

We moeten ons dan ook neerleggen bij de verklaring van H. Matter in De


toekomst van Isral, Bosch & Keuning, 1953, blz.25: Wanneer het Nieuwe
Testament (bv. in Hebreen) van iets zo centraals als de offerdienst verklaart,
dat hij in Christus werk op aarde en in de hemel is vervuld, heeft dat zijn
consequenties voor lk ander detail der Oudtestamentische voorzeggingen.
Het is niet in te zien waarom sommige details letterlijk dienen genomen en
andere niet. Het is nog minder te zien, hoe men in Christus werk en offer een
letterlijke vervulling kan zien van de Oudtestamentische beloften. Wanneer
we het Oude Testament letterlijk nemen, is Jezus de Messias niet. Het Oude
Testament kleedt zijn heilsbeloften noodzakelijkerwijze in het gewaad van
comtemporaine idealen en voorstellingen, en doet hierin niet anders dan wij,
die over het komende heil, zo niet sprken en toch dnken in drie- of vier-
dimensionele voorstellingen, waarvan niet vaststaat, dat ze met dat heil iets
te maken hebben (wij onderlijnen).

Biederwolf bespreekt in zijn boek enkele voor en tegenstanders van een


letterlijk herstel van de tempel en komt dan tot de volgende gevolgtrekking op
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 402

blz.200: De vraag laat je uiteindelijk perplex staan. Voor onszelf is het


moeilijk te ontsnappen aan een letterlijk herstel van het land, aan de vaderen
beloofd voor de Joden in het Oud testament. Maar we hebben dezelfde
moeilijkheden om een letterlijk herstel aan te nemen van dit tempelvisioen
(wij onderlijnen). Zo hoor je het ook eens vanuit een andere hoek. We hebben
in het bovenstaande geen rekening gehouden met de leer van sommigen dat
er nog twee tempels zullen opgericht worden. Dat beweren T.S. McCall en Z.
Levitt in hun boek, Israel and tomorrows temple, Moody Press, 1977. Er komt
een tempel in de tijd van de grote verdrukking die slechts enkele jaren in
gebruik zal zijn voor de Antichrist (blz.17,38). De tweede tempel komt kant-en-
klaar uit de hemel, met de komst van de Heer om de duizendjarige regering in
te luiden. Over de offers in deze tempels zeggen ze het volgende: In de
tempel van de Grote verdrukking zullen offers gebracht worden door de
ongelovige Joden. God zal dit in zijn barmhartigheid toelaten. In de tempel van
de duizendjarige regering, door de Heer zelf ingesteld, zijn de offers blijkbaar
van een wijze van herdenking, ter nagedachtenis van het verzoenend offer
aan het kruis (blz.33). (Een Franse versie verscheen bij Echos de la Joie,
Strassbourg, 1982). Ook dat is fantasialand. En een andere verdediger van
een nieuwe tempel zegt dat mensen deze zelf zullen bouwen. Ook niet op de
plaats waar vroeger de tempel heeft gestaan want die oppervlakte is te klein,
wel een beetje verderaf in de omtrek van Jeruzalem, nl. Haram. Zie H.G.
Stigers in The Zondervan Pictorial Bible edit. M.C. Tenney, deel 5, Zondervan,
1975, blz.641. In de duizendjarige regering zullen, volgens de theologie van
de Mormomen, tw nieuwe tempels opgericht worden. De ne in Jeruzalem
voor het tweestammenrijk de tweede in Indipendence, Missouri U.S.A. voor het
tienstammenrijk.

Voor het Nederlandstalige taalgebied is het commentaar van G. Aalders nog


steeds het belangrijkste. Daarvan citeren we uit de inleidende woorden bij
hoofdstukken 40-48 deze wijze woorden (Ezechil, deel 2, Kok, 1957):
Dit visioen is, zo zou men kunnen zeggen, de tegenhanger van dat van
hfdst. 8-11: wordt dr getekend de naderende ondergang van Jeruzalem - die
inmiddels een feit geworden is (33:21) -, hier wordt ten aanschouwen
gegeven de verwezenlijking van Gods heilsplan: weer in visionaire toestand
gebracht naar het land van Isral ziet de profeet een nieuwe tempel, ontvangt
hij aanwijzingen omtrent een hernieuwde eredienst, verneemt hij van een
nieuwe verdeling van het land, en van een nieuwe stad, waarvan de naam zal
zijn (...) de HEERE is aldaar. Met HERRMANN het te betitelen als Die grosse
Vision vom Tempel der Zukunft is daarom eenzijdig, het lijkt mij juister te
spreken van Het grote herstellingsvisioen (...) Over de verklaring heerst
heel wat verschil van mening. De moeilijkheid van de interpretatie zal wel
aanleiding gegeven hebben tot de opvatting bij de Joden waarvan
HIERONYMUS ( (...)) gewag maakt dat het niet geoorloofd was deze capita te
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 403

lezen alvorens men het dertigste levensjaar ten einde gebracht had. Het
belangrijkste punt in de exegetische discussie is ongetwijfeld of men een
letterlijke dan wel een symbolische exegese heeft te aanvaarden. ook ten
aanzien van talrijke details zijn er moeilijkheden, die bij de behandeling van
vers voor vers ter sprake moeten komen (men raadplege daarbij ERNST
KHN, Ezechils Gesicht vom Tempel der Vollendungszeit, ThSK 1882, blz.
603-688); maar de hoofdzaak waar het om gaat, is de beschouwing van het
geheel, waarover we daarom thans eerst het een en ander moeten te berde
brengen (...)
De symbolische verklaring is daarentegen nagenoeg algemeen door de
oudere Christelijke exegeten gegeven en heeft ook onder nieuwere
verklaarders besliste voorstanders gevonden in mannen als HAEVERNICK,
KLIEFOTH, HENGSTENBERG, KEIL, en in zeer recente tijd nog bij EDWARD J.
YOUNG, An Introduction to the Old Testament, Grand Rapids 1950, blz. 241 v.
Te haren gunste spreekt allereerst een woord van gewicht het feit dat we met
een visionaire openbaring te doen hebben: men denke aan het visioen van
37: 1-14, alsmede aan tal van visioenen bij andere profeten, bv. Am. 7:1-9;
8:1-3; 9:1-6; Jer.1:11,13,24. Verder zijn er in de beschrijving van het visioen
zoals die hier gegeven wordt bepaalde elementen die een letterlijke verklaring
beslist uitsluiten: zo de tempelbron in hfdst. 47, waarvan de letterlijke
interpretatie zelfs niet door een verwijzing naar een mogelijk rele bron op de
tempelberg (SMEND, KRAETZSCHMAR, BERTHOLET HBAT) kan worden
verdedigd, en de verdeling van het land zoals die in hfdst. 48 wordt
aangegeven: het gehele land door rechte lijnen van Oost naar West in twaalf
precies even brede stroken gesplitst zonder dat met de natuurlijke
bodemgesteldheid, of met de grootte der verschillende stammen, laat staan
met vroegere historische toestanden en rechten gerekend wordt; benevens
tal van andere (...)
(...) door SKINNER de vraag opgeworpen: waarom gaat het hier, om een
werkprogram of om een aankondiging van wat Jahwe doen zal, en die hij
terecht in de laatste zin beantwoord. De tempel door Ezechil gezien is a
house not made with hands, en hij stelt die op n lijn met de stroom die
volgens hfdst. 47 eruit voortvloeit. Het zeer gedetailleerde karakter van de
beschrijving kan niet als een argument tegen de zinnebeeldige opvatting
worden aangevoerd: gedetailleerde uitwerking van symbolen treffen we juist
bij Ezechil meer aan, bv. in het zinnebeeld van het te vondeling gelegde en
door Jahwe aangenomen kind (Ez. 16), in de allegorie van arend en wijnstok
(Ez. 17), in de symbolische vrouwenfiguren Ohola en Oholiba (Ez. 23) (...)
Onder Chiliastischgezinde exegeten zijn er die consequent de letterlijke
uitlegging accepteren, en dan menen dat alles precies zoals het in het visioen
getekend wordt in het millennium zal worden gerealiseerd. Dat brengt mee
dat er dus in het duizendjarig rijk ook weer een tempel en een offerdienst zal
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 404

zijn. Het fatale van deze consequentie is, dat men in flagrante strijd geraakt
met het getuigenis van het NT, dat tempel en offerdienst hebben afgedaan.

Niet onder de wet!

We kunnen niet al te ver uitweiden over de betekenis van het einde


(Grieks telos) van de wet dat ook belangrijk is in dit verband. Maar zie
naar de volgende verwijzingen die we voor waar overnemen uit E. Elisabeth
Johnson, The Function of Apocalyptic and Wisdom traditions in Romans 9-11,
S.B.L. Dissertation n109, Scholars Press, 1989. We citeren voenota n127. Het
is de doctorale scriptie van de schrijfster. Het begrip kan drie betekenissen
hebben:
1) telos wijst op het einde als een slotfase.
2) telos wijst naar het doel van iets.
3) telos wijst terzelfertijd naar beide.
127. The majority of commentators claims that tlos signifies termination.
E.g., P. Althaus, Der Brief an die Rmer NTD 6.11 (Gttingen: Vandenhoeck
and Ruprecht, 1970) 108; Beker, Paul, 106-107 and 184-187; G. Bornkamm,
Das Ende des Gesetzes: Paulusstudien: Gesammelte Afsatze I (Munich: Chr.
Kaiser, 1963); F. F. Bruce, Paul and the Law of Mozes, BJRL 57 (1975) 259-
279; Bultmann, Christ and the End of the Law, 54; J. A. Fitzmyer, Paul and
the Law in A Copmpanion to Paul: Readings in Pauline Theology, ed. M. J.
Taylor (New York: Alba, 1975) 75; Getty, Apocalyptic Perspective, 91-121. F.
Hahn, Das Gesetzeverstndnis im Rmer- und Galaterbrief, ZNW 67 (1976)
49-51; Ksemann, Romans, 279-285; O. Michel, Rmer, 224; F. Mussner,
Christus (ist) des Gesetzes Ende zur Gerechtigkeit fr jeden, der glaubt
(Rm 10,4) in Paulus: Apostat oder Apostel? Jdische und christliche
Antworten (Regensburg: Pustet, 1977) 31-44; Sanders, Paul, 550; Schoeps,
Paul, 171; H. Schlier, Der Rmerbrief HTKNT 6 (Freiburg: Herder, 1977) 311; P.
Stuhlmacher, Das Ende des Gesetzes: ber Ursprung und Ansatz der
paulinischen Theologie, ZTK 67 (1970) 14-39; D. Zeller, Juden und Heiden in
der Mission des Paulus: Studiel zum Rmerbrief (Stuttgart:Katholisches Bibel-
werk, 1973) 193.
Others who argue alternatively that tlos signifies goal or destination are
R. Badenas, The Meaning of Telos in Romans 10:4 (Ph.D. Dissertation,
Andrews University, 1983); A. J. Bandstra, The Law and Elements of the World:
An Exegetical Study in Aspects of Pauls Teaching (Kampen: J. H. Kok, 1964)
101-106; P. Blser, Das Gesetz bei Paulus NTA 19.1-2 (Mnster: Aschendorfer,
1941) 173-181; R. Bring, Paul and the Old Testament: A Study of the Ideas of
Election, Faith and the Law in Paul With Special Reference to Rom. 9:30-
10:30, ST 25 (1971) 20-60; Cranfield, Romans, 515-520; idem, St. Paul and
the Law, SJT 17 (1964) 43-68; Davies, Paul and Rabbinic Judaism, 69; G. E.
Howard, Christ the End of the Law: The Meaning of Romans 10:4ff, JBL 88
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 405

(1969) 331-337; Meyer, Romans 10:4, 61, 75-76; C. T. Rhyne, Faith


Establishes the Law SBLDS 55 (Chico: Scholars, 1981) 103-104; Suggs, The
Word is Near You: Romans 10:6-10 Within the Purpose of the Letter; Toews,
The Law in Pauls Letter to the Romans, 238-245; U. Wilckens, Was heisst
Paulus: Aus Werken des Gesetzes wird kein Mensch gerecht? in
Evangelisch-Katholischer Kommentar zum Neuen Testament (Neukirchen:
Neukirchener, 1969) 51-77. A third option is chosen by exegetes who follow
Barth (Romans, 375) and sit on the fence, claiming telos means both goal
and termination, e.g., Barrett, Romans, 198; Bruce, Romans, 203; J. W.
Drane, Paul: Libertine or Legalist? (London: SPCK, 1975) 133; Kuss,
Rmerbrief, vol. 3, 752-753; F. J. Leenhardt, Epistle to the Romans: A
Commentary, tr. H. Knight (London: Lutterworth, 1961) 266. R. Jewett rightly
dismisses this compromise as an attempt to have ones cake and eat it too
(The Law and the Coexistence of Jews and Gentiles in Romans (Int 39 (1985)
353).

Het zal de lezer wel duidelijk zijn dat we, zoals trouwens het merendeel van
de theologen, de eerste uitleg kiezen: telos wijst op het einde als een
slotfase. De wet van Mozes is niet meer geldig! Niet voor Isralieten die
Christus hebben aangenomen en niet voor Heidenen.

En een laatste aantekening in dit verband aan de hand van de opmerking


van de Heer in Mat.11:10-15. Deze is het, van wie geschreven staat:
Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg voor U
heen bereiden zal. Voorwaar, Ik zeg u, onder hen, die uit vrouwen
geboren zijn, is er niemand opgestaan, groter dan Johannes de Doper,
maar de kleinste in het Koninkrijk der hemelen is groter dan hij.
Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe breekt het
Koninkrijk der hemelen zich baan met geweld en geweldenaars
grijpen, ernaar. Want al de profeten en de wet hebben geprofeteerd
tot Johannes toe, en indien gij het wilt aanvaarden: Hij is Elia, die
komen zou. Wie oren heeft, die hore!

Johannes de Doper is de vervulling van de door Maleachi voorspelde komst


van Elia (Mal.4:5). Voor ons is belangrijk de opmerking dat al de profeten
en de wet hebben geprofeteerd tot Johannes toe. Vanaf het ogenblik
dat Jezus zijn prediking begint breekt het Koninkrijk der hemelen zich
baan. Het oude Joodse systeem is opgehouden. Of indien dit te sterk is
uitgedrukt, Jezus zet het Koninkrijk der hemelen in contrast met wet en
profeten. Beide zijn tegengesteld aan elkaar. In die zin zijn ook twee
belangrijke gebeurtenissen te bezien uit de evangelin. In Marcus 2:21,22 een
conflict over vasten. Zowel de volgelingen van Johannes als deze van de
Farizeen vasten op bepaalde dagen, maar de discipelen van Jezus niet. Hij is
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 406

de bruidegom en daarom moet men niet vasten. Meer zelfs men doet geen
jonge wijn in oude zakken. Het evangelie van Gods Koninkrijk is een
nieuwigheid op theologisch vlak. Het gaat verder dan wat de wet van
Mozes zegt, verder dan de theocratie die bestond in de dagen van de
koningen van Isral en moet daarom anders gebracht worden dan wat
Johannes de Doper zegt of wat Farizeen willen.

En een tweede tekst in Marc.7:18,19. En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij
zo onbevattelijk? Begrijpt gij niet, dat al wat van buiten in de mens
komt, hem niet onrein kan maken omdat het niet in zijn hart komt,
maar in de buik, en er te zijner plaatse uitgaat? En zo verklaarde Hij
alle spijzen rein. Dat is ongehoord voor een rabbi. Men kan de wet van
Mozes toch niet tegenspreken? Toch doet die Jezus dat! Jaren later zal Paulus
het formuleren als dat Joodse wetten over eten en drinken aan het kruis
zijn genageld (Col.2:14-16).

Deze zaken wijzen op wat geschiedt: Jezus vervulde de wet in zichzelf.


Daarenboven legt Hij al vast wat met het volk Isral zal geschieden. Tenzij ze
in Hem zullen geloven als de nieuwe wetgever horen ze niet meer tot het
volk Gods.

Een nieuw begrip komt daarbij naar boven, tegen het eind van zijn
prediking: mijn gemeente. En de nadruk mag gerust om mijn vallen.
Hij is er ontwerper en Heer van. In den beginne slechts bestaande uit
vleselijke zonen van Isral. Maar het gaat om een uiteindelijke universaliteit.
Zijn gemeente zal bestaan uit gelovigen uit alle rassen. U leest hierbij
Mat.16:18 / 18:15-18 / 28:18-20. En gezien de stand van zaken en de
verhouding Isral - Kerk van de Heer niet meer kan wijzigen is de
onderstaande gevolgtrekking de enige juiste.

De verschillen Isral - Kerk zijn o.a. de volgende:


1) Het priesterschap van Aron is vervangen door het priesterschap van
Melchizedek
(Heb.7:1-22).
2) De cultus van het offer in Isral is een dagelijks terugkerende zaak. Deze
van het
NT is nmalig (Heb.10:1-10).
3) Centraal in Isral is de tempel in Jeruzalem. Centraal in het NT is dat de
HERE
(Vader, Zoon en Heilige Geest) woont in de gelovige (Joh.14:20,23 /
Col.1:26,27).
4) De Joodse religie gaat over Gods relatie tot n volk. In het NT gaat het om
alle
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 407

volkeren (Mat.28:19-20).
5) Het OT gaat om het behoren tot het volk. In het NT gaat het om persoonlijk
ge-
loof in het werk van Christus en niet het tot een bepaald ras behoren
(Hand.2:32,33,38).
6) In het NT is God nabij Zijn volk zoals nooit het geval was in het OT
(Joh.1:17 /
Rom.6:14 / Gal.2:15-21) .
7) De wet van Mozes die volkeren scheidde is niet meer van tel in het NT,
waar alle
volkeren n kunnen zijn in Christus (Eph.2:11-22).

Biederewolf besluit zijn commentaar op Ezechil met de volgende zin


(blz.200): Voor onszelf is het moeilijk om ons te ontdoen van de
overtuiging van een letterlijk herstel van het land der vaderen zoals
het aan de Joden is beloofd in het OT, hoewel we het even moeilijk
vinden een letterlijk herstel volgens het tempelvisioen te
aanvaarden.

Conclusie
Een herstel, tijdelijk of voor een langere termijn, van de tempel en zijn offers is
uitgesloten. Het zou erop neerkomen het werk van de Heer aan het kruis
belachelijk te maken en voor onbelangrijk of niet efficint aan te zien. En ook
voor niet-Joden zou dergelijk herstel waardeloos zijn. Wij, die uit de heidenen
komen, die eertijds vreemdelingen waren voor God, zijn door het ne offer van
de Heer en Zijn bloed dat op de aarde vloeide in vrede tot God mogen komen
(Eph.2:11-16). Laat ons dus nooit of nimmer leren dat er nog eens een aardse
tempel zal opgericht worden (Opb.21:22-25).

3de Stelling: Voorspellingen met betrekking tot Isral


kunnen in vervulling gaan aan het
geestelijke Isral

Ware het niet dat de schrijvers van het NT zelf het principe toepassen om
een letterlijke profetie (of wat letterlijk lijkt) uit het OT, symbolisch over te
dragen op een geestelijk Isral, dan zou deze stelling zeker niet
geformuleerd kunnen worden. We gaan daar uitvoerig op in in de vijf volgende
onderdelen. Maar eerst wat ter inleiding.

Wat zij op dat gebied zeggen

Ofschoon het citaat dat hier volgt zeer voorzichtig is opgesteld en we er


gedeeltelijk amen kunnen op zeggen moeten we toch neen zeggen op wat
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 408

volgt. Er wordt geen rekening gehouden met wat er geschiedkundig en Bijbels


aan het volk Isral voorviel in de jaren na de moord op Jezus van Nazareth. En
ook de visie van de schrijvers van het NT is niet verwoord. We lezen in de
Bijlage van het Tijdschrift Amen, n9, september 1996.

Wat is Gods voorwaarde voor het herstel van Isral ?


Inderdaad, bekering en geloof!
Zeg nou zelf, als Isral vanwege ongehoorzaamheid aan het Woord van God
uit het land verwijderd is, en het keert nu, na verloop van jaren, in
ongehoorzaamheid en ongeloof naar het land terug, zou dat dan nu naar Gods
welbehagen zijn? Als de Joden terugkeren zonder aan de Goddelijke
voorwaarde te voldoen, dan is dat ongeloof c.q. ongehoorzaamheid, en
daarop rust de toorn van God.
Het verraad van de Here Jezus vond plaats onder Gods toelating, profetie
werd vervuld; sterker nog: het pastte in het Plan van God. En toch: wee
degene door wie de Zoon des mensen verraden wordt! Zou het vandaag
anders zijn? Neen! Deze terugkeer geschiedt wel onder Gods toelating, en ligt
in de profetien opgesloten; het past zelfs in het wonderbare Plan van God. En
toch: wee degene die terugkeert! De aanwezigheid in het land is tot nu toe
alleen nog maar ellende geweest: oorlogen, aanslagen, geweld, etc.
En het profetische Woord leert, dat Isral in het land de zonde vol zal maken
door zich in de eindtijd te verbinden met het beest (...)
Het vredesproces, dat zich nu voor onze ogen ontwikkelt, is de weg daar
naartoe..!
Zolang Isral zich niet tot God keert, keert Gods toorn zich niet van hen af
(Lees bijv. Jes.5:25 / 9:11,16,20 / 10:4).

J. Schouten schrijft in Het Zoeklicht, 22 aug. 1998, blz.10: Omdat de


gemeente onder het Oude Verbond een verborgenheid was, een geheimenis
(Efeze 3), wordt er in het Oude Testament niet over geschreven.

Over het verband van Hosea 2:23 en Rom.9:25 zegt Walvoord (blz.74): Dit
is in Romeinen aangehaald, niet om Heidenen en Isral samen te voegen,
maar om als een toepassing te dienen. Evenals God sommigen zou zegenen in
Isral voor ze in Christus geloofden en toch het ware Isral niet waren, zo kan
God ook Heidenen zegenen die vroeger niet gered werden. Het is een zaak
van een tekst toepassen en niet interpreteren. Er is hier dus geen rede
Heidenen en Isral te verwarren. Alhoewel, Gods handelen met hen is op
dezelfde wijze in dit gedeelte. Zowel Isralieten die geloven als Isralieten die
niet geloven zijn echte afstammelingen van Jacob, maar slechts dezen die
geloven worden gered. Op die wijze is de afstamming van Joden en Heidenen
aangehouden.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 409

Wat wij op dat gebied zeggen

Aan de hand van vijf gedachten gaan we in op de verhouding van enkele


Bijbelteksten en hun vervulling.

1) Gelovige Heidenen in Christus = Gods volk

Dit is al gebleken uit de 2de stelling; alle letterlijke offers, waarvan het OT
zegt dat ze eeuwig zijn, werden vervangen door het ne offer van de Heer
aan het kruis. Dat er met Isral wat mis was blijkt o.a. uit het spel dat de
profeet Hosea moet spelen om af te beelden dat de Almachtige aanneemt
en verwerpt wie Hij wil. Hosea krijgt opdracht van God om n van zijn
zonen die geboren wordt de naam te geven: Lo-ammi, letterlijk vertaald
niet mijn volk. Een andere zoon geeft hij de naam Lo-ruchamah,
letterlijk gn barmhartigheid. Dit is een beeld van het volk Isral en
profetisch wat God met hen zal doen (Hosea 1:6,9). God gaat het met Zijn volk
opnieuw beginnen.

Er komt nog eens een vernieuwing van het verbond (Hosea 2:17-19). En het
volk zal dan opnieuw belijden: Mijn God (Hosea 2:22). Nu is het toch
verbazingwekkend dat dit Bijbelgedeelte door niemand minder dan Paulus
onder goddelijke inspiratie toegepast wordt op Gods volk dat Hij heeft
uitverkoren uit alle mensen, zowel Joden als Heidenen. Dus allen die Zijn
Zoon hebben beleden en aangenomen als de Verlosser van hun zonden. Zo
staat het in Rom.9:25,26 en lees gerust de context. Daar bestaat geen twijfel
over. Dit gedeelte spreekt ook over heidenen. Wanneer we het zeer kritisch
bekijken gaat het bij Hosea slechts over het tien-stammen-rijk. Maar Paulus
geeft aan het begrip Isral de wijdere betekenis, die ook de oorspronkelijke in
het OT is: het ganse volk bestaande uit de twaalf stammen. De gedachte van
Paulus gaat veel verder; hier gaat het om de twaalf geestelijke stammen van
Isral die uit gelovige christenen van alle natin is samengesteld.

Wat men in een eerste opwelling slechts ziet als de vervulling aan het
letterlijke Isral is in werkelijkheid aan de kerk, bestaande uit gelovigen
(heidenen en Joden), in vervulling gegaan. Het herstel van Isral gaat
zich waar maken aan een groep mensen waarvan het grootste deel niets te
maken heeft met de vleselijke afstamming van Isral. Wat Paulus hier
beschrijft is door Jezus van Nazareth voorzegd in de gelijkenis van de
onrechtvaardige pachters. Die afvallige Isralieten zullen hun rechten en
voorrechten ontnomen worden en een ander volk zal er door gezegend
worden. Mat.21:43 zegt: Daarom, Ik zeg u, dat het Gods Koninkrijk van
u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk,
dat de vruchten daarvan opbrengt. Vergelijk hetzelfde beeld in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 410

Jes.5:1,2 / Jer.2:21. Dit is een profetie gezien er staat zal weggenomen


worden. Geloven we dat, dan worden veel dingen klaar en duidelijk. Dan
zijn ook de volgende teksten onze bezinning waard. Mat.22:7 waar staat: En
de koning werd toornig, en zond zijn legers uit en verdelgde die
moordenaars en stak hun stad in brand. Deze parabel spreekt in de
eerste plaats over het volk Israls. De kinderen van het koninkrijk Isral uit die
periode zullen bijna allen in Gehenna belanden (Mat.8:12 / Luc.10:10,11).
Vergelijk nog Dan.9:26 / 1 Thes.2:16 / Heb.2:3. Verder lezen we in Mat.23:38:
Zie uw huis wordt aan u overgelaten. Met ander woorden; God verlaat
dat afvallige vleselijke huis Israls om zijn intrek te nemen in een ander huis.
Vergelijk Luc.19:43,44 / 21:20, 24 / Rom.11:25. Wie over Isral iets te zeggen
heeft en zijn eventuele toekomst, kan dat niet zonder te luisteren naar
Mat.21:43 / 22:7 / 23:38. Zouden we niet luisteren naar de Heer van
Isral en wat Hij te zeggen heeft over dat volk? En het is ook duidelijk
dat de profeten uit het OT leren dat slechts een rest de Messias aanneemt
en gered wordt. Zie bijvoorbeeld naar Jes.4:3 / 6:13 / 10:20 / Jer.23:3 /
Amos 3:12 / 5:15 / Hagga 1:12 / Zach.8:6-11 / 13:8,9 / Micha 4:6,7.

2) Jol 2:27-29: de Heilige Geest is uitgestort

Een tweede voorbeeld van deze overdracht van wat aan Isral is beloofd en
aan een geestelijk Isral in vervulling gaat is wat in Jol 2:27-29 werd
voorzegd. En terug zou men zeggen: dat kan slechts op het vleselijke Isral
betrekking hebben gezien Jol 3:1. Zo zegt Bultema het op blz.231. Maar dat
is het niet. Op de Pinksterdag, n de Hemelvaart van Jezus, geeft Petrus
zondermeer te kennen: wat Jol schreef gaat vandaag in vervulling
(Hand.2:14-21). Wie dan goed leest zal zeggen: dit gaat toch in vervulling aan
vleselijke Joden! Dat is juist! Het was wel een groep van alleen selecte Joden;
zij die Jezus van Nazareth hadden aangenomen als hun Messias. En later
wordt in dezelfde groep aan wie dit in vervulling gaat nog een groep
Samaritanen (half-Joden) toegevoegd (Hand.8:4-7). Later ook heidenen
(Hand.10). Daarom schrijft Lucas terecht over deze laatste: Terwijl Petrus
deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord
hoorden. En al de gelovigen uit de besnijdenis, die met Petrus waren
medegekomen, stonden verbaasd, dat de gave van de Heilige Geest
ook over de heidenen was uitgestort, want zij hoorden hen spreken in
tongen en God grootmaken. Toen merkte Petrus op: Zou iemand het
water kunnen weren om dezen te dopen, die evenals wij de Heilige
Geest hebben ontvangen? (Hand.10:44-47, wij onderlijnen). Zie ook nog
Hand.11: 17 / 15: 8,9 / Rom.10:12.

Slechts voor een korte tijd was Jol 2:27-29 exclusief weggelegd voor het
vleselijke Isral. De profetie van Jer.31 spreekt in vers 31 over een nieuw
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 411

verbond met zowel het huis van Isral als het huis van Juda dus alle
twaalf stammen van Isral. Daarna worden in deze groep gelovigen uit de
heidenen - mensen uit de volkeren - opgenomen (1 Cor.12:1-11). Die groep
wordt nog later, door de apostel Paulus, omwille van de afbakening van
theologische begrippen het Isral Gods genoemd (Gal.6:15,16). Het
appendix n183 van Bullinger is in dit geval betreurenswaardig. Hij zegt dat
gezien de geest niet was uitgestort op alle vlees zonder onderscheid
met Pinksteren, de vervulling van Jol toen niet is geschied. Petrus zou op die
morgen slechts naar de profetie verwezen hebben om aan te tonen dat ze op
dat uur van de dag nog niet dronken waren. Niet om de vervulling ervan aan
te kondigen. Anderen zeggen dat er nog een grotere vervulling zal geschieden
wanneer gans Isral zich zal bekeren. Maar de context van Handelingen twee
is duidelijk. De bekering van de gelovige Isralieten op dat ogenblik en de
hoorders uit de volkeren die er op dat moment aanwezig waren hebben de
vervulling ontvangen. Voor de aanwezigen uit de andere volkeren gaat het
natuurlijk om bekeerlingen tot de godsdienst van Isral die zich dan tot
christenen hebben laten herdopen. Ook dan gaat het om Isral die eerst is
geroepen en gezegend, om negen uur in de ochtend. En later tegen het eind
van de dag de enkele proselieten die zich laten dopen nadat ze Jezus als
persoonlijk verlosser hebben aangenomen.

Daarom een opmerking over proselieten. Die zijn er in Isral bijna altijd
geweest. In de tijden van David zijn gekend Ittai, een Filistijn van Gath (2
Sam.15:19-22), Arauna de Jebusiet een Kananiet die David een plaats schenkt
voor het altaar van YaHWeH (2 Sam.24:18-25). En natuurlijk Uriah de Hethiet
wiens vrouw David op slinkse wijze weet te bemachtigen volgens 2 Sam.11.
En nog wat over de situatie in Samaria nadat het overgrote deel van de 10
stammen waren weggevoerd naar Assyri. Mensen vanuit Assyri,
gemporteerd naar Samaria, trouwden met enkele overgeblevenen en deze
afstammelingen kregen de ware naam van Samaritanen (2 Kon.17). Een
gemporteerde priester uit de vroegere bannelingen kwam terug om hen de
juiste dienst van de God des lands (te) leren (vers 27).

Deze Samaritanen zijn dus geen echte vleselijke afstammelingen van de


aartsvaders. Ze aanvaarden ook niet zoals de Farizeen alle 24 boeken uit het
O.T. (volgens de Joodse telling) maar zoals de Sadduceen slechts de 5 eerste
Bijbelboeken. Ze verwachten in de tijd van Jezus dan ook de Messias
(Deut.18:15-18 / Joh.4:25). Hoewel Jezus Zijn eerste discipelen opdracht geeft
niet door Samaria te gaan (Mat.10:5,6). Maar dat is wel tijdelijk want zelf gaat
Hij er op zijn minst eenmaal prediken (Joh.4). En nog voordat het evangelie
definitief aan de heidenen gebracht wordt zijn er discipelen gemaakt in
Samaria (Handelingen hoofdstukken 8 en 10).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 412

In dat Isral, dat Gods werk is, worden erfgenamen van alle volkeren
opgenomen (Gal.3:26-29). En dat wil zeggen dat: niet allen die van Isral
afstammen, Isral zijn (Rom.9:6). Zo is het echte onvervalste nageslacht
van Abraham hij of zij die handelt zoals Abraham zou gedaan hebben; in
waarachtig geloof. Wie Jezus van Nazareth de echte zoon van Abraham
heeft aangenomen heeft zich met die aartsvader gedentificeerd en mag ook
zijn naam dragen (Gal.3:8,9,16). Daarom geeft Paulus ook ns een speciale
term aan de gelovigen. Een eigen (Grieks periousion) volk zegt hij in
Titus 2:14. In enkele Engelse vertalingen staat er peculiar en geeft volgens
ons nog meer weer. De kerk bestaande uit Joden en Heidenen is uniek.
Afgezonderd uit de wereld voor een ambt als priesters en koningen (1 Pet.2:9).

Nog enkele opmerkingen over de vervulling van de belofte van Jol 2. Ook
hier schermt men met twee of meerdere vervullingen van deze ene tekst. Dat
is natuurlijk om iets te verbergen nl. dat de Kerk van Joden, en Heidenen in de
plaats van Isral gekomen is. Of men gebruikt het om te beweren dat zijn
eigen groep de vervulling van die tekst waar maakt. Dat doen o.a. Jehovahs
Getuigen met volgende woorden: Die profetische woorden van Jol
maakten diepe indruk op zachtmoedige mensen in de eerste eeuw.
Maar tegenwoordig is hun uitwerking nog krachtiger omdat er, zoals
de gebeurtenissen in de twintigste eeuw aantonen, een tweede
vervulling van Jols profetie heeft plaatsgehad... In 1919 begon
Jehovah zijn geest op zijn volk uit te storten op een manier die deed
denken aan Pinksteren 33 G.T.. De Wachttoren van 1 mei 1998, blz.14.
Of ook nog dit. In De Wachttoren, van 1 mei 1992, blz.13 lezen we: Er zou
echter nog een verdere toepassing van Jol 2:28-32 zijn. Ja, deze
profetie heeft een opmerkelijke vervulling gehad sinds september
1919. Er werd toen een gedenkwaardig congres van Jehovahs volk
gehouden in Cedar Point (Ohio, VS). Gods geest was duidelijk
aanwezig, en zijn gezalfde dienstknechten werden gestimuleerd om
een aanvang te maken met de wereldomvattende
getuigeniscampagne die heden ten dage nog steeds aan de gang is.

3) Jesaja 11: Het Vrederijk .

Over Jesaja 11 kunnen we kort dit zeggen. Het is een lievelingsprofetie van
wie in de duizendjarige regering geloofd. In H.L. Wilmington, Book of Bible
lists, Tyndale House, 1987, blz.283, 284 vinden we volgende verwijzingen:
De oorspronkelijke vloek op de schepping zal ophouden (zie Gen.3:17-19)
met de verwijzing naar Jes.11:6-9.
De wolf, lam en leeuw zullen bij elkander liggen met de verwijzing naar
Jes.11:6,7.
Een klein kind zal er spelen met slangen met de verwijzing naar Jes.11:8.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 413

Maar uit n oogopslag naar de verwijzingen in The Greek Testament, ed. K.


Aland / M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966, blijkt
dat daar vanuit het Nieuwe Testament geen aanleiding toe is. Alles behalve
deze verzen 6-9 in Jes.11 hebben een verwijzing (of meerdere) in het N.T.. We
lezen daar:

Vers. Citaat.
Jes.11:1 Mat.2:23
Hand.13:23
Heb.7:14
Opb.5:5
Opb.22:16
11:2 Eph.1:17
1 Pet.4:14
11:3 Joh.7:24
11:4 Joh.7:24
Eph.6:17
2 Thes.2:8
Opb.19:11
11:5 Eph.6:14
11:10 Rom.15:12
Opb.5:5
Opb.22:16
Nestle / Aland hebben verder nog: Jes.11:2 = Opb.5:6 en Jes.11:4 =
Opb.22:16.

Een duidelijk punt is hier dat deze profetie in vervulling gaat


voorafgaande aan de Wederkomst van de Heer. En het heeft ook geen
letterlijke uitleg gekregen in de verwijzingen van het NT. En bedenk: ook niet
in het boek Openbaring, het is nergens in dat boek te vonden! De vervulling
wordt op figuurlijk en geestelijk vlak uitgelegd. Het heeft betrekking op de
kerk van Jezus waarin Joden n Heidenen volgens de beloften aan de
vaderen gedaan deel hebben aan Gods ontferming over de zondaar
(Rom.15:7-13). Vijanden zoals kat en hond, zoals leeuw en lam of schaap en
wolf leven in vrede naast elkaar. Dat wil zeggen dat mensen die natuurlijke
vijanden zijn, vanuit ras, stand of sekse in de gemeente van de Heer in vrede
naast elkaar leven. Op Gods heilige berg, in Zijn gemeente, sticht men geen
verderf en is er een volheid van kennis zonder weerga (Gal.3:28,29). Een
andere binding dan deze figuurlijke en symbolische uitleg van
Jes.11:1-10 wordt in het N.T. niet gemaakt. Een letterlijke uitleg eraan
geven - ook als die slechts in de duizendjarige regering plaats heeft - is niet op
Bijbelse grondslag te bewijzen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 414

Trouwens het beeld dat we geschetst krijgen in Jes.11 over de dierenwereld


is in tegenstrijd met een andere profetie die over dezelfde periode spreekt.
Dat is Jes. 35:8,9. Beiden neven elkaar gelegd zijn niet te rijmen wanneer we
het letterlijk gaan interpreteren. Maar dat is geen probleem gezien het niet
gaat om een letterlijke zaak. Beiden gaan over geestelijke beschrijvingen.
Beide trachten voor ons menselijk begrip iets te zeggen van datgene wat we
moeilijk kunnen begrijpen. En hoe moet je dan uitleggen dat in het
duizendjarig rijk nog mensen zullen sterven volgens de aangehaalde teksten
in dit verband. Zo o.a. Jes.11:4 / 65:20 / Zach.14:17-19.

Wanneer we er het boek Handelingen op na lezen ligt de nadruk op de


vervulling van wat de profeten hebben voorzegd. Petrus zegt kort na de
Pinksterdag het volgende: Hem moet de hemel opnemen tot de tijden
van de wederoprichting aller dingen, waarvan God gesproken heeft
bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher. Mozes heeft toch
gezegd: De Here God zal u een profeet doen opstaan uit uw broeders,
gelijk mij: naar hem zult gij horen in alles wat hij tot u spreken zal; en
het zal geschieden dat alle ziel, die naar deze profeet niet hoort, uit
het volk zal worden uitgeroeid. En al de profeten, van Samul af en
vervolgens, zovelen er hebben gesproken, hebben ook deze dagen
aangekondigd (Hand.3:21-24, wij onderlijnen).

De christelijke profeten zeggen zonder tegenspraak dat door Christus


vrede is gemaakt (Col.1:20). De vrede Gods is gekomen (Phil.4:7).
En van de vruchten van de geest is vrede (Gal.5:22). Wanneer de Heer
Zijn gemeente verlaat is dat in vrede (Joh.14:27). Wij... hebben vrede
bij God, door onze Heere Jezus Christus (Rom.5:1). Dat was voorzegd
vanaf de geboorte van de Heer (Luc.2:14). Hij is wel degelijk; de vrede van de
wereld (Eph.2:14). Het is deze vrede die in de profeet Jesaja was
aangekondigd op een figuurlijke wijze. De voorzegging van de vrede aan Isral
uit Ps.125:5 en 128:6 zijn in het Isral Gods vervuld (Gal.6:16).

Zie ook de geestelijke uitleg van een andere gelijkaardige profetie die in dit
verband verkeerd gelezen wordt; Jes.2:3 = Joh.4:22 en Jes.2:5 = 1 Joh.1:7.
Jehovahs Getuigen verklaren in De Wachttoren van 1 mei, 1998, blz.14, 24,
25 dat zij het enige volk zijn aan wie deze profetie van Jes.2:4 op een
geestelijke wijze in vervulling gaat.

In Jezus echter kan elke gelovige rust voor zijn ziel vinden: Komt tot Mij
allen die vermoeid en belast zijt; en Ik zal u rust geven: neemt mijn
juk op u en leert van Mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van
hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is licht en
mijn last is licht (Mat.11:28, 29).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 415

Mensen hebben soms moeilijkheden dit dubbele aspect van Gods Koninkrijk
te begrijpen. Wellicht kan de volgende illustratie helpen. We leven thans in
wat men zegt de eeuw van de vooruitgang te zijn. Maar dat is n manier
om ons tijdperk te typeren. In deze eeuw is er mr dan vroeger;
hongersnood, nieuwe ziekten, wereldomvattende armoede enz...

De kloof tussen rijk en arm wordt steeds groter. De helft (en meer) van
grote steden zoals New York, Chicago, Mexico, Rio de Janeiro e.a. geven een
indruk dat aan hen die eeuw van vooruitgang is voorbij gegaan. Dan zeggen
we nog niets over de 3de wereld. Op dezelfde wijze is het Koninkrijk Gods nu
in volle expansie en staat open voor alle mensen van goede wil. Ongelovigen
hebben daar echter geen weet van, aan hen lijkt het Koninkrijk Gods voorbij te
zijn gegaan. En hetzelfde beeld krijgen we ook in Ps.2 beschreven, de Heer is
gekomen en regeert, met Zijn volk, in het midden van Zijn vijanden. Niet in de
letterlijke zin van het woord maar in zijn volle betekenis op geestelijk vlak.

Dieren die symbolisch mensen voorstellen is ook iets waar we niet moeten
over vallen. Men kan dat regelmatig terugvinden in de Schrift. We geven
enkele voorbeelden. De koningen van Assyri en Babylon zijn leeuwen
(Jer.4:7 / 50:17). De prinsen van Isral zijn briesende leeuwen en hun
rechters wolven (Zef.3:3). De prinsen van Isral zijn ook op een andere
plaats welpen genoemd van een leeuwin (Ezech.19:1-9). Vijanden van
David worden vergeleken met stieren (Ps.22:12). Bepaalde personen
worden door Amos vergeleken als koeien van Basan (Amos 4:1). Jezus
vergelijkt sommigen als zijn ze wolven (Mat.7:15 / 10:16). En Paulus
spreekt over valse leraars als wolven (Hand.20:29).

Maar ook dan zal men nog opmerken: er is toch niet zoveel vrede in de
kerk(en)? Laten we daar het antwoord op geven dat Paulus gaf en waaraan we
niet moeten twijfelen of het correct is. Hij zegt in Rom.15:12,13 het volgende:
En verder zegt Jesaja: Komen zal de wortel van Isa, en Hij, die
opstaat, om over de heidenen te regeren; op Hem zullen de heidenen
hopen. De God nu der hope vervulle u met louter vreugde en vrede in
uw geloof, om overvloedig te zijn in de hoop, door de kracht des
heiligen Geestes (wij onderlijnen). De twee Scriftuurplaatsen die Paulus
gebruikt ter ondersteuning van zijn argument zijn de volgende; Jes.32:17,18
en Jes.55:12. Daar lezen we dan: En de vrucht der gerechtigheid zal
vrede zijn, de uitwerking der gerechtigheid rust en veiligheid tot in
eeuwigheid. En mijn volk zal in een verblijf des vredes wonen, in
veilige woningen, in oorden van ongestoorde rust... Want in vreugde
zult gij uittrekken en in vrede geleid worden; de bergen en de
heuvelen zullen voor u uitbreken in gejuich en alle bomen des velds
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 416

zullen in de handen klappen (wij onderlijnen). Jesaja moet dus niet


vervuld worden in een nog komend vrederijk. We moeten geloven wat Paulus
zegt: we leven thans met beide voeten in het vrederijk. De vrede van de
Messias, ook voor de heidenen is een zaak van het heden en niet van de
toekomst. En daarom mogen we herhalen wat Paulus zegt zonder dat
iemand het mag in twijfel stellen. Wie dit doet zal het met Paulus aan
de stok krijgen! Of denkt u dat Paulus gn goede kijk had op deze
profetien?

Daarom bij wijze van formule: het geestelijk Vrederijk


van de Messias in Jes.11 = Rom.15:12 = de gemeente.

En van de manieren van verdwijntrucs in deze duidelijke relatie is dat


Scofield en zijn volgelingen zeggen dat Jes.11:11 over een tweede herstel
spreekt en dat dit verwijst naar de duizendjarige regering. Maar deze uitleg
kan niet, gezien er een uitleg gegeven is aan de eerste herstelling en dat is de
uittocht uit Egypte volgens Jes. 11:16. Dat tweede herstel wijst daarom naar
deze die vanuit zijn standpunt nog moet plaatsvinden. En wijst dus naar de
periode van de terugkeer tijdens en uit de Babylonische gevangenschap. Van
een herstel in het land na een mogelijke straf daaropvolgend, (een derde!)
zegt de Schrift niets meer. Want hoe moet in deze derde vervulling een
interpretatie gegeven worden aan de Filistijnen, Moabieten en de
Ammonieten? Die stammen bestaan niet meer. Maar heeft u een Bijbel met de
Deuterocanonische boeken (vb. Luther, of alle Katholieke Bijbels) zie dan naar
het boek der Macabben. Naar 1 Mac. 3:41 / 5:1-8,68 / 10:83-89 / 11:60,61.
Het maakt duidelijk dat Jes.11:11-16 al is vervuld.

Wacht dus niet op een verdere vervulling. U zegt: dat is geen genspireerd
Bijbelboek! Dat klopt, maar het is toch geschiedkundig juist en wordt als
historisch document niet in twijfel getrokken. Hou er dus ook rekening mee.

4) Jeremiah 31: De gemeente van Christus is het nieuwe verbond

In Christenen voor Isral, juni 2001, blz.4 geeft J. van Barneveld de


volgende uitleg bij Jer.31:31-40. Op zeer veel plaatsen in de Torah en in de
profeten wordt over dit nieuwe verbond gesproken. De belangrijkste plaats
in de Schrift is wel Jeremiah 31:31-40... Wij zien de plotselinge, onverwachtse
en wonderlijke groei van het aantal messiaanse Joden, die zon 20-25 jaar
geleden begonnen is, als een klein begin van deze geestelijk verlossing van
Isral. Wanneer een Jood zich nu bekeerd, zou dit een teken zijn van het
nieuwe verbond? Wat van alle duizenden Joden uit de tijd vr de vernietiging
van de tempel die Jezus als verlosser hebben aangenomen en gestorven zijn
in de vervolgingen die Rome er liet op volgen? Wat moeten we zeggen over de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 417

grote mannen en vrouwen die in de 18-20e eeuw vanuit hun Joods geloof
belijders van de Messias geworden zijn. Edersheim, Baron, Da Coste, Montifiori
en de huidige bisschop van Parijs! We vergeten er nog honderden anderen!
Men zegt dat heden, 0,5% van de Joden in Christus geloven!
Is het nieuwe verbond slechts iets van de toekomst! Slechts voor Joden!

Walvoord geeft over het Nieuwe Verbond de volgende details: (we korten
in)
1) Het verbond is specifiek gemaakt voor de natie Isral... dit verbond
spreekt niet over iemand die geen afstammeling is van Jacob...
2) Het Nieuwe Verbond is daarom voorzegd ter vervanging van het
Mozasche verbond...
3) De belangrijkste voorziening van het Nieuwe Verbond zal vervuld worden
na de tijd van de verdrukking van Isral, speciaal de Grote Verdrukking... de
beloofde vervulling is na die tijd van verdrukking (Jer.30:7)...
4) Het Nieuwe Verbond vervangt het Mozasche verbond en zal in de harten
geschreven zijn en niet op stenen tafelen (Jer.31:33).
5) Het Nieuwe Verbond zal een grote geestelijke zegen zijn voor Isral...
6) Het Nieuwe Verbond zal met zich de openbaring brengen van de
heerlijkheid van God... Het verwijst in het kort naar het Koninkrijk van Christus
dat opgericht wordt met de tweede komst...
7) Het Nieuwe Verbond spreekt van vergeving, genade en zegen...
De voorzieningen van het Nieuwe Verbond zijn zo gedetailleerd dat het voor
elke zorgvuldige onderzoeker duidelijk moet zijn dat dit Verbond in het
verleden nog niet werd vervuld en ook nu zich niet vervuld. Het is daarom de
hoeksteen van het geloof in een duizendjarig koninkrijk dat komt met de
tweede komst van Christus. Daarom dienen de a-millenialisten, die het
komende duizend rijk niet aannemen, trachten te bewijzen dat het verbond
nu wordt vervuld alhoewel al de details ervan nog niet verwezenlijkt zijn
(blz.209, 210).

Bij Jer.31 heeft Scofield gn commentaar. In de lijst van nog onvervulde


profetie uit het O.T. met betrekking tot Isral bij Bultema is Jer.31:31-34, de
belofte van het nieuwe verbond, niet opgenomen. Hij gaat van Jer.31:27,28
over naar Ezech.34:23 (zie blz.228, 229). Biederwolf doet aan elke poging
om dit deel niet naar de Kerk van Jezus Christus te laten verwijzen, maar naar
een toekomstig herstel van Isral. John Darby stichter van de Broeders heeft
hetzelfde gedaan als Biederwolf. Volgens Scofield heeft Jer.31:31-34
betrekking op de Joden en een zijdelingse verwijzing naar de gemeente van
Christus. Voor Walvoord (blz. 218) zijn er twee nieuwe verbonden die nauw
met elkaar gekoppeld zijn, n voor Isral en n voor de gemeente van het
N.T.. En ook een citaat uit H.L. Wilmington, Book of Bible lists, Tyndale House,
1987, blz.283. We lezen daar dat Jer.31:31-34 / 32:39 / Ezech.11:19,20 / 36:26
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 418

wijst naar een verbondsvernieuwing. Blijkbaar vergeet deze schrijver dat


Paulus deze eerste tekst, die de belangrijkste is, op de Kerk van Jezus
(bestaande uit Joden n Heidenen) toepast. Wilmington heeft dan ook geen
oprecht gebruik van de Schrift gemaakt. Wie denkt dat we hem verkeerd
voorstellen verwijzen we nogmaals naar The Greek Testament, ed. K. Aland /
M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966.

Het N.T. gebruikt Jeremia 31 niet in de zin van een nog toekomstige
profetie die aan Isral en gelovige Heidenen in vervulling gaat na de
Wederkomst van de Heer.

Vers Citaat
Jer.31:31 Mat.26:28
Luc.22:20
1 Cor.11:25
2 Cor.3:6
31-34 Heb.8:8-12
31:33 2 Cor.3:3
Heb.10:16 (en 7 in Nestle / Aland)
31:33-34 Rom.11:27
1 Thes.4:9
1 Joh.2:27
32:40 Luc.22:20
1 Cor.11:25
2 Cor.3:6
Ezech.11:19 2 Cor.3:3
Ezech.36:25 Heb.10:22
36:26 2 Cor.3:3
36:27 1 Thes.4:8
Nestle / Aland hebben nog Jer.31:31 = Marc.14:24
Wilmington laat de Bijbel hier buikspreken. Deze teksten geven gn
toekomstig herstel aan van Isral. Aan herstel is de Heilige Geest sinds
Pinksteren bezig en blijft dit doen tot aan de Wederkomst van Christus.
J. de Heer geeft (blz.34-50) in zijn lijst van 50 nog te vervullen profetien,
in verband met het herstel van Isral, dit vers niet op. Maar in de tekst van
zijn boek doet hij dat wel (o.a. blz.149, 185). Is hij zijn eigen regels vergeten?
Of had hij juist de kracht nodig van deze verwijzing om zijn leer toch een
stevig uitzicht te geven!

De Heilige Geest is over de gemeente sinds Pinksteren nedergedaald en


heeft de volheid van het evangelie geopenbaard aan zijn geestelijke kinderen.
Het Nieuwe Verbond is door de andere Trooster ook in werkelijkheid gekomen,
het start niet met de Wederkomst van de Heer, maar is er reeds (Mat.24:14 /
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 419

28:18-20 / Marc.16:15,16 / Joh. 6:45 / Hand.1:8). De vrijgekochten des Heren


zijn wedergekomen en jubelen in Sion. Zo had Jes.35:10 het voorzegd en
gaat het nu in vervulling (Luc.1:68,69 / 1 Pet.1:19). De gemeente is reeds tot
Sion genaderd (Gal.4:26 / Heb.12:22) op geestelijke wijze. En voorafgaande
profetie van Jesaja is gelijkaardig aan deze van Ezechil. Zo staat er in
Jes.54:13: Al uw zonen zullen leerlingen des HEREN zijn, en het heil
uwer zonen zal groot zijn. De vervulling ervan geeft Jezus aan in een
gesprek met de Joden in Joh.6:45: Er is geschreven in de profeten: En ze
zullen allen door God geleerd zijn. Een ieder, die het van de Vader
gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij. Iedereen, hetzij Jood of Griek,
die de Heer aanroept zal behouden worden (Rom.10:12,13).

V. Mora gaat hier op in wanneer hij tot de volgende gevolgtrekking komt:


Men zegt wel eens dat de vernietiging van de Tempel en van de heilige stad
het Evangelie de toegang tot de natin verschafte. Deze bewering staat
lijnrecht tegenover wat Matthes zegt. Het evangelie weerklonk reeds over de
ganse wereld, en bereikte alle volkeren vrdat de heilige stad verwoest
werd. Matthes en Paulus gaan hier hand in hand. Tegen het jaar 57 of 58 van
onze jaartelling kan Paulus reeds schrijven in zijn brief aan de Romeinen
(10:18) dat het evangelie alle Joden reeds bereikt had, zelfs dezen die in de
diaspora leefden. Van zijn kant zegt Matthes (in hoofdstukken 24 en 25) dat
het evangelie alle volkeren zal bereiken voordat de tempel verwoest wordt.
Vanuit het standpunt van een Jood was de wereld rond de Middellandse Zee
trouwens de enige wereld die hem kon boeien. (wij onderlijnen) Le Refus
dIsral, Matthieu 27:25, Edition du Cerf, 1986, blz.69, 70. Wat deze schrijver
zegt is trouwens te ondersteunen met een uitspraak van Paulus tegen het
einde van zijn leven. Hij schreef toen hij in Rome in de gevangenis zat, het
volgende met betrekking tot het evangelie: dat verkondigd is in de ganse
schepping onder de hemel (Col.1:23).

Het nieuwe verbond is gekomen en bekrachtigd met de dood van de Heer


(Heb.8:13 / 9:15 / 13:20). Wie anders leert neemt een loopje met de waarheid
zoals de schrijver van de brief aan de Hebreen ze verkondigd. Dat kan niet.
Hij verwoord het duidelijk in Heb.2:2,3: Want indien het woord, door
bemiddeling van engelen gesproken, van kracht is gebleken, en elke
overtreding en ongehoorzaamheid rechtmatige vergelding heeft
ontvangen, hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst maken
met zulk een heil, dat allereerst verkondigd is door de Here, en voor
hen, die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is
overgeleverd.

Zich begeven op de uitleg die de mensen van een toekomstig duizendjarig


rijk voorstaan is dan ook fout. Die tekst van Jer.31:31 wijst naar de dagen n
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 420

de verdrukking van Isral. En dat is volgens de voorafgaande woorden (verzen


1-30) n de uittocht uit Egypte en/of de terugkeer na de Babylonische
gevangenschap. We geven toe dat de tekst niet gemakkelijk is maar een
verschuiven naar een duizendjarig rijk kan niet.

Wanneer op het apostelconcilie Petrus zegt dat de Heidenen door Gods


genade de Heilige Geest hebben ontvangen, dan moeten we zo een uitspraak
honoreren. Hij voegt daar trouwens aan toe dat God dit doet: zonder enig
onderscheid te maken tussen ons en hen (Hand.15:8,9). En het is deze
apostolische taal die we ook vandaag moeten verkondigen. We moeten dus op
geen enkele wijze de volkeren in de wereld trachten te divisioneren in een
Joods deel n de anderen. We mogen geen rassenonderscheid maken, de
Heilige Geest doet dat ook niet! Wanneer we om gelijk welke reden ook een
apartheid leren dan gaan we in tegen wat de reden is van de komst van de
Heilige Geest, namelijk de mensen te overtuigen van zonde.

Bij wijze van formule: het Nieuwe Verbond van Jer.31:31-37 = Heb.8:8-12 =
gelovige Joden en Heidenen = alle geestelijke zonen van de Vaderen. Zo is
dan elke onbekeerde Jood voor God een verloren Jood (Joh.3:3-7). Ook de Jood
moet om door God aangenomen te worden gereinigd worden voordat hij kan
behoren tot Gods eigen volk volgens Titus 2:14. De schrijvers van het
N.T. hebben deze tekst (van Ezechil) dan ook niet ge-judaseerd of ge-
literaliseerd, maar wel ge-universaliseerd.

5) Opgepast voor oppervlakkigheid

Een aanhaling met betrekking tot het geestelijk Koninkrijk van God over alle
Natien is Amos 9:11-15 = Hand.15:15-18. Hij die recht heeft op de troon van
David is gekomen (Ezech.21:27). Jezus heeft de troon van YaHWeH op zich
genomen (1 Kron.29:23). Zie ons commentaar bij stelling n1 in verband met
Isral en verder bij Mat.7:22 in hoofdstuk vier. Om u een idee te geven van de
voorwaarden waaraan Isral moet voldoen om gezegend te worden in dat rijk
lezen we wat de HERE zelf tot Salomo spreekt: Wat u aangaat, indien gij
voor mijn aangezicht wandelt zoals uw vader David in volkomenheid
van hart en in oprechtheid gewandeld heeft, en doet naar alles wat Ik
u geboden heb, als gij mijn inzettingen en verordeningen in acht
neemt, dan zal Ik uw koningstroon over Isral voor altijd bevestigen,
zoals ik tot uw vader David gesproken heb; nimmer zal u een man
ontbreken op de troon van Isral. Maar indien gij u ooit met uw zonen
afkeert en Mij niet volgt, mijn geboden en inzettingen niet volbrengt,
maar andere goden gaat dienen, en u voor die nederbuigt, dan zal ik
Isral uitroeien van de bodem die Ik hem gegeven heb, en het huis
dat Ik aan mijn naam geheiligd heb, zal Ik u van mij wegstoten, zodat
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 421

Isral tot een spreekwoord en een spotrede onder alle volken zal
worden. Dit huis zal tot puinhopen worden (1 Kon.9:4-8a wij
onderlijnen). Wat we met dubbele strepen onderlijnen is normaal wat men in
bepaalde Isralkringen aanhaalt. Wat we in de enkele streep zetten is datgene
waaraan moet voldaan worden wil de zegen van God op Isral blijven. Dat is
van hun kant uit de primaire voorwaarde. Is Salomo afvallig dan zal hij
tezamen met het volk mee moeten delen in de straffen van God. Hij heeft het
beginsel van gemeenschapsverantwoordelijkheid geschonden. Indien er geen
berouw op volgt dan is er van gn herstel sprake.

We citeren H.M. Ohmann uit, Wie kent uw toorn?, Oosterbaan & Le Cointre,
Goes, 1988, blz.107, 108 die hierover schrijft: En even later: gij zijt immers
een hardnekkig volk. Tot zesmaal toe vertelt Mozes hun dat zij de HERE tot
toorn hebben verwekt of dat de HERE Zich tegen hen vertoornde
(9:7,8,18,19,20,22). Hoe de HERE hen zal weten te treffen, lezen we in
hoofdstuk 11:17: ... en Hij zou de hemel toesluiten, zodat er geen
regen komt, de bodem zijn opbrengst niet geeft en gij weldra te
gronde gaat in het goede land, dat de HERE u geven zal. Nogmaals
citeren we B. Holwerda: Ze gaan dan verdwijnen uit dit goede land, cf. I 35,
VIII 7-10; immers de heerlijkheid van dit land is het grote motief van dit boek;
in het feit dat ze het in bezit gaan nemen openbaart zich de trouw en de
genade van Jahwe; maar daarom betekent zijn toorn ook het verlies van die
rijkdom die ze nu op het punt staan in ontvangst te gaan nemen.

In hetzelfde verband van een mogelijks herstel van Isral duiken steeds een
reeks teksten op bij de verdedigers ervan, trouwens altijd dezelfde. Hier
enkele met een kort commentaar.
Lev.26:40-45: gaat in vervulling met de terugkeer uit de Babylonische
gevangenschap. Zie 2 Kron.36:21 / Jer.25:9-12 / 26:4-6 / 29:12-14. En wat is
vervuld op basis van geloof hoeft niet meer nog eens vervuld te worden in een
duizendjarig rijk. Trouwens het berouw van het volk van het verbond leidde tot
een herstel als natie terwijl, sinds de komst van de Heer het om een
individuele verzoening gaat na een persoonlijk belijden van zonde. Duidelijk is
dat bij vergelijk van de volgende teksten: 1 Kon.8:33 / Neh.9:2-4 / Dan.9:5 met
Hand.2:36-40. Geslachtsregisters zijn hierbij een hindernis en zijn thans niet
meer belangrijk. Onder christenen is het Jood-zijn niet de belangrijkste factor
tot verzoening (1 Tim.1:4 / Tit.3:9). Ook de Jood-christen mag niet meer op zijn
vlees vertrouwen (Phil.3:3 / Gal.3:7).

Jes.45:17: gaat in vervulling aan Christen-Joden sinds Pinksteren Heb.5:9.


Jes.54:7,8: de verzen 11 en 12 vinden we vervuld aan de gemeente (Joden
en Heidenen) in 1 Pet.2:9,10 / Opb.21: 10-21. Zo ook deze verzen. Voor vers
13 zie Joh.6:45.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 422

Jes.59:17: = Eph.6:14,17 / 1 Thes.5:8.


Jes.59:18: = 1 Pet.1:17 / Opb.20:12,13 / 22:12.
Jes.59:20 = Rom.11:26,27. Hier lopen de zaken gewoon als zijnde en nog
niet zijnde door elkaar, zoals de uitdrukking eeuwig leven van nu is n
van de toekomst.
Jer.32:37-41: zie naar 2 Cor.6:16 (voor vers 38) en voor vers 40 naar
Luc.22:20 / 1 Cor.11:25 / 2 Cor.3:6 / Heb. 13:20.
Ezech.36:24-26: zou moeten in vervulling gaan in deze tijd volgens wie nog
een duizendjarig rijk verwacht. Bultema (blz.83) haalt deze tekst aan om te
beweren dat Isral in ongeloof zal hersteld worden. Maar hoe is zoiets mogelijk
wanneer de God van Isral steeds geloof op de eerste plaats stelt, voordat er
een zegen kan op volgen? Neem als voorbeeld de Babylonische
gevangenschap en het herstel dat daarna volgt. Isral heeft berouw en daarna
volgt het herstel! Zie o.a. Ezra 3:5,10,11 / Neh.1:4-11 / Hag.1:12,13 / Dan.9:1-
6. Uit de volgorde der gebeurtenissen in Ezech.36 mag niet een definitieve
regel van Gods vergeving zomaar te niet gedaan worden. Wanneer u trouwens
dat gedeelte leest tot en met vers 33 is alles duidelijk. Men zal zich vooreerst
bekeren. En ook nog dit: het is een rest die zich zal bekeren (Jes.1:9 /
10:20-22 / 46:3 / Jer.23:3 / 31:7 / Amos 5:30 / Micha 2:7 / 4:5-7 / 7:18). Een
totaal herstel leren vanuit Ezechil 36 is de Schrift nog eens misbruiken.
Hosea 3:5: Biederwolf geeft twee mogelijke uitleggingen: een letterlijke
(zijn keuze) of een geestelijke (onze keuze).
Micha 7:19,20: zie Luc.1:55 en Rom.15:8. Dat gaat in vervulling aan Joden n
Heidenen die de Messias hebben aangenomen sinds Pinksteren. De gemeente
van Christus is het zaad van Abraham. Wanneer het om gelovige Heidenen
gaat, onder een lichamelijke band.

Het is raadzaam om bij de verklaring van deze teksten uit het O.T. altijd een
lijst bij de hand te hebben met de verwijzingen in het N.T.. Dat lost vele
vragen op zonder lang zoekwerk, want die tekst, of een nabijgelegen, heeft
soms betrekking op de christelijke gemeente zonder dat men er erg in heeft.
(Zie bijvoorbeeld de lijst die we terugvinden in The Greek Testament, ed. K.
Aland / M. Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966.)

We hebben het principe van deze overdracht van een profetie uit het O.T.
naar het geestelijke Isral slechts kunnen aangeven. Het N.T. geeft er nog veel
meer. Volgens professor A. A. van Ruler is het Oude Testament de eigenlijke
Bijbel en het Nieuwe Testament is niet meer dan het lijstje met vreemde
woorden ter nadere verklaring achterin. (Religie en politiek, Nijkerk 1945,
blz.123.) Dat beeld is niet volledig correct, maar n ding is zeker. Het N.T.
bevat de sleutel om het O.T. te begrijpen. Dat zal een Jood natuurlijk niet
aannemen. Sinds Golgotha staan de zaken echter definitief vast op die wijze!
(Zie o.a. H. de Knijf, Sleutel en slot, Kok, 4de druk 1995.)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 423

Er moet ook op gelet worden dat sommige teksten spreken over het volk
van Isral in de betekenis van de 10 stammen die hersteld zijn met de
terugkeer uit de Babylonische gevangenschap (Jer.31:2-22 / Ezech.37:16-19 /
Hosea 1:10,11). De profetie van Jer.31:1 maakt het duidelijk dat het herstel er
zal zijn voor alle geslachten van Isral, dus alle twaalf stammen van dat volk.
Na de herbouw van de tempel in de tijd van Ezra worden er twaalf bokken
geofferd volgens het aantal van de 12 stammen, wat wijst op hun herstel
(Ezra 6:16,17). En dat was volgens de voorzegging van Jer.33:7 en 50:19. In
een symbolische handeling illustreert Jeremiah dat ook: twee stokken worden
n stok (Jer.37:15-28). Zo vinden we in het N.T. ook verwijzingen naar het
bestaan van de twaalf stammen in de tijd van Jezus. Anna, de profetes, was
van het geslacht van Aser volgens Luc.2:36. Ook 1 Kron. 9:3 / Ezra 2:70 /
Hand.26:7 om u te overtuigen. Zie hoe Jesaja dezelfde term Isral
wisselend voor de twaalf stammen en de tien stammen gebruikt (Jes.1:4-8 /
8:18 / 9:7-11). Jesaja gebruikt zelfs nmaal de uitdrukking de beide
huizen van Isral in Jes.8:14. Velen zien dat niet in en maken dan ook
verkeerde gevolgtrekkingen. Want wat God aan de 10 stammen vervuld heeft
of aan 2 stammen moet Hij niet nogmaals aan de 12 stammen vervullen.

Laten we nog op enkele punten wijzen. Jer.29:14, steeds aangehaald om


nog een toekomend herstel te bewijzen van Isral, kan als uitleg niet juist zijn.
Dit moet in zijn samenhang begrepen worden als met betrekking op de
terugkeer na een zeventigjarige ballingschap in Babel. Het herstel van stad,
tempel en muur duurt naar gelang de chronologie die we aannemen tussen 80
120 jaar. Maar... zegt men; in Jer.29:14 is toch sprake van herstel uit alle
volkeren waarheen ze verstoten zijn. Vergeten we toch niet de gewoonte van
al die volkeren in dat tijdperk om wanneer ze slaven maken uit n of andere
natie men een gedeelte slaven meeneemt naar het land dat de overwinning
heeft behaald. Maar ook dat een groot deel slaven verkocht wordt aan wie het
hoogste bod doet en dezen worden naar andere landen in de omtrek gebracht.
Er zullen dus Joden in ballingschap geweest zijn in nog andere landen dan:
1) Assyri (2 Kon.15:29 / 18:9-12. Kort daarop ontstaat er een nieuw ras, half
Joods, half
Assyrisch = de Samaritanen),
2) Babylon (2 Kon.25:11,12 / Jer.39:9,10) en
3) Egypte (Jer.32:6-15 / 41:6-44:30).
Wat betreft het laatste. En van de grootste bastions van het Joodse denken
was te vinden in Alexandria in Egypte. Het is ook daar dat de idee is ontstaan
om de Joodse Bijbel in het Grieks te vertalen rond 280 V.C.. Maar ook
Elephantine (in de 5de eeuw voor Christus) was een belangrijke nederzetting
van Joden. Jer.29:14 spreekt over het herstel van het gelovige deel uit al die
landen. En dat kan ook nog vanuit een ander gezichtspunt bezien worden. In
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 424

het verhaal van Ester valt namelijk op te merken dat deze koning Ahasverus
(zeer waarschijnlijk Xerxes I, zoon van Cyrus) koning is over 127 landen en dat
de Joden in verschillende van deze landen terug te vinden zijn volgens Ester
1:1 / 3:8.

En nog twee opmerkingen hierover.


1) Nadat Isral is hersteld uit de Babylonische gevangenschap spreken de
profeten niet meer over een herstel of heropbouw. Profetien van Jesaja,
Jeremiah, Ezechil en nog enkelen gingen in vervulling vanaf 537 V.C.. Men
zou hierop slechts n uitzondering kunnen vinden en dat is Zach.8:1-8. Maar
bij nader toezien is ook dat geen uitzondering. Zacharia 8 laten slaan op een
nog toekomstig herstel is die tekst geweld aandoen. Men moet de tekst
begrijpen in de zin van wat er op dat moment aan de gang is: het herstel van
land en de tempel in Jeruzalem. Voor wie Ezra 7:1-10 / Neh.11:1,2 en 1
Mac.14:8-14 vergelijkt is dat duidelijk. Zacharia 8 wijst naar de toenmalige
herstelperiode, die in verschillende stappen tot het uiteindelijk resultaat
leidde: de gelovige rest van Isral is terug in het land van de Vaderen. Want
het herstel verliep in drie of vier etappen:
1) in 537 (536) V.C. een groep van 42.560 mannen en 7.537 slaven en
zangers, vrou-
wen en kinderen niet ingerekend. Het zal in zijn totaal dan ook een groep
zijn van
200 300.000 personen zijn (2 Kron.36:20,21 / Ezra 1:1-4).
2) Rond 470 V.C. een groep onder leiding van Ezra van 1750 mensen (Ezra
7:1-8:32).
3) Korte tijd daarop n groep of twee onder leiding van de profeet Nehemia
(Nehemia
2:5,6,11 / 13:6,7).
De beschrijving van Zachariah 8 moet dan vanuit deze zaken begrepen en
uitgelegd worden.

2) De latere profeten spreken dus niet meer over herstel. Zo ook niet over
het bezit van het land. Na 537 V.C. zijn er geen teksten meer die spreken
over een mogelijk herstel bij een nieuwe afvalligheid. Integendeel in het N.T.
zijn de uitspraken van Christus en Zijn discipelen duidelijk tegenovergesteld
aan deze stelling. In het O.T. wordt het begrip land ongeveer 1600 maal
gebruikt, bijna altijd m.b.t. Isral. In het N.T. slechts 50 maal en nooit m.b.t.
een herstel in het land. Over terugkeer spreekt het O.T. 245 maal waarvan
het grootste deel i.v.m. de Babylonische gevangenschap. Maar slechts 13
maal in het N.T. en dan altijd zonder verwijzing naar herstel en terugkeer in
het letterlijke Isral. Terugkeer heeft in het N.T. te maken met een
terugkeer naar God, bekering eraan voorafgaande.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 425

En omdat volgens de norm en theologie van het N.T. Isral hersteld is vanaf
537 V.C. vinden we deze term daar ook steeds in gebruik en niet Judah
zoals te verwachten zou zijn. Jezus is de heerser van Isral (Mat.2:6). Het
land Judah + Canaan = Isral (Mat.2:20,21). De discipelen moeten
prediken tot Isral (Mat.10:23) en de inwoners ervan krijgen de naam
volk van Isral (Mat.2:6 / Luc.2:32 / Hand.4:10). Ze zijn de zonen van
Isral (Mat.27:9 / Luc.1:16 / Hand.5:21 / 7:23,37). En ze worden
daadwerkelijk aangesproken als Isralieten (Hand.2:22 / 5:35 / 13:16). Het
is niet in Isral dat Jezus geloof vindt maar bij een heidense honderdman
(Mat.8:10 / Luc.5:9). Ze moeten niet hersteld worden en zijn ook niet volgens
een andere leer van het BritsIsral terug te vinden in het UK en/of de USA. Of
volgens de Mormonen voor wie Isral is terug te vinden onder de Amerikaanse
Indianen.

Daarom nog het volgende citaat bij dit alles: Indien de uiteindelijke
betekenis van het O.T. terug is te vinden in het Nieuwe, wat moeten we er dan
van maken gezien daar niets terug te vinden is over het herstel van Isral.
Rom. 9-11) heeft het slechts over de geestelijke aspecten van de beloften die
aan de vaderen gedaan zijn. Volgens Paulus bestaat Israls redding daarin;
dat ze opnieuw ingent worden in de Olijfboom waarin reeds Heidenen
ingent zijn door hun geloof in Christus (Rom. 11:13-36). Het is dan ook de
beste uitleg om de vele profetien van het herstel in het land te verklaren met
betrekking tot de terugkeer onder Ezra en Nehemia, wanneer de Tempel en de
stad Jeruzalem herbouwd werden; en de uiteindelijke vervulling te zien als de
hemelse geestelijke zegeningen in een hemels land dat is weggelegd voor het
ganse volk van God, alle gelovigen in Christus P. Jewett in The Zondervan
Pictorial Encyclopedia of the Bible, edit. Merrill C. Tenney, deel 2, Zondervan,
1975, blz.344, 345.

En bij wijze van formule van wat thans in vervulling gaat:


het geestelijke Koninkrijk over alle Natien inclusief de Joden is
volgens Amos 9:11-15 = Hand.15:15-18.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 426

schrijver in schuinschrift zet hebben we onderstreept). Rom.11:16 spreekt


over wat er van het begin af is geschied. Namelijk dat gezien er Joden afvallig
geworden zijn, ze afgehouwen zijn en er onmiddellijk anderen - Heidenen - in
de plaats gekomen zijn. De tekst spreekt van wat er in de tijd van Paulus al
aanwezig was, een kerk bestaande uit Joden, waarmee God opnieuw gestart
was en Heidenen die de Heer hadden aangenomen. Daarom is ook dat
heidense deeg thans geheiligd. En trouwens de opstanding van de mensen uit
de heidenen heeft niets te maken met Isral. Maar alles met de Messias, met
Jezus van Nazareth en het zoenoffer dat Hij bracht. Zelfs indien de schrijver op
een geestelijke opstanding doelt, ook dan is zijn redenering verkeerd want het
is de Heilige Geest die de wedergeboorte bewerkt. Blinde liefde voor Isral
mag ons er niet toe leiden de Schriften (of de feiten) te verdraaien. Niet
inlezen wat er niet staat.

De hiernavolgende tabel kan u ook duidelijk maken dat men zich niet moet
verliezen in het gebruik van n of ander beeld of gedachte in verband met de
gemeente. Want n beeld geeft aan dat een bepaald aspect van de
gemeente zo is. Een ander beeld geeft iets anders te kennen. De conclusie
van de tabel is in elk geval deze; de kerk = de gemeente = de synagoge
van het OT is = deze uit het NT, want ze hebben dezelfde namen en
titels. In deze gemeente van het Nieuwe Testament oorspronkelijk bestaande
uit Joden krijgen gelovigen uit de Heidenen dezelfde rechten (ook aangepaste
plichten!) als de gelovigen uit Isral.

BESCHRIJVING OUD TESTAMENT NIEUW


TESTAMENT
Gods tempel Ex.29:45 1 Cor.3:16
kinderen der Jer.31:31-33 Rom.9:8 (Joden) /
belofte Gal.4:28
(Heidenen)
zaad van Gen.17:7,8 Gal.3:29
Abraham
erfgenamen Deut.29:12,13 Gal.3:29
naar de belofte
Gods Lev.20:24,26 Col.3:12
uitverkorenen
wij zijn de Gen.17:12 Phil.3:3
besnijdenis
erfgenamen Jes.62:12 Jac.2:5
van het
koninkrijk
een eigen volk Deut.4:20 Tit.2:14
het volk van Ex.19:5 Heb.4:9
God
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 427

een Ex.19:5 1 Pet.2:9


uitverkoren
geslacht
een koninklijk Ex.19:6 1 Pet.2:9
priesterschap
een heilige Ex.19:6 1 Pet.2:9
natie
een volk Gode Ezech.37:23 1 Pet.2:9
ten eigendom
de berg Sion Ps.2:6 Heb.12:22
de Stad van de Ps.48:2 Heb.12:22
levende God
het hemelse Jol 2:32 Heb.12:22
Jeruzalem
de heilige Ps.125:1 Opb.21:2
Stad
en Hij heeft Ex.19:5,6 Opb.1:6
ons tot een
koninkrijk, tot
priesters voor
Zijn God en
Vader gemaakt

Een nog steeds prachtig boek dat ingaat op het geheel van deze zaken is:
H. Matter, De toekomst van Isral, in het licht van het Nieuwe Testament,
Bosch en Keunig, 1953.

Conclusie
Het is in het NT overduidelijk dat teksten die in het OT over vleselijke Joden
spreken, onder inspiratie van de Heilige Geest, op een geestelijk Isral zijn
toegepast. De Schriften worden daarbij geen onrecht aangedaan. Integendeel,
dat is voor hen soms de nige mogelijke uitleg.

4de Stelling: Met de Wederkomst van Christus zal een deel


van het vleselijke Isral gered worden

Wat zij op dat gebied zeggen

Wat zeggen de leraren van de toekomstige duizendjarige regering hierover?


We lezen in Het Zoeklicht van 7 februari 1998 op blz.19 het volgende: Op
de bijbelstudie voor jongeren hebben wij laatst een discussie gevoerd over
Romeinen 11:25,26, en dan vooral over het behoud van Isral. Hoe moeten
we dit zien? Worden ook de seculieren, die dus niet in God geloven behouden?
(J.S. te E.). Antwoord: Voor de wederkomst van Christus zal er voor het volk
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 428

Isral nog een heel moeilijke tijd aanbreken, die Jeremia de Tijd van
benauwdheid van Jacob (30:7) noemt. Wij kennen deze tijd meer onder de
benaming Grote verdrukking. Gedurende deze periode zal Hijzelf zijn volk
louteren, tot hen spreken en Zich aan hen openbaren. Aan het einde van deze
moeilijke tijd zal de Here Jezus als Messias wederkeren en dan zal het moment
aangebroken zijn, dat het gehele volk Isral de Here Jezus als Messias
aanvaarden zal.
In Zacharia 12:10 lezen we:Ik zal over het huis van David en over de
inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden; zij
zullen Hem aanschouwen die zij doorstoken hebben en over Hem een
rouwklacht aanheffen als over een enig kind, ja, zij zullen bitter leed dragen
als het leed om een eerstgeborene. Wanneer Christus op aarde terugkeert en
als koning Zich op de troon van David zal zetten, zal het volk Isral tot op de
laatste man zich tot de Here Jezus bekeren en als hun koning aanvaarden
(wij onderlijnen).

T. Niemeijer, de persoon die meestal de vragenrubriek voor zijn rekening


neemt in Het Zoeklicht zegt als antwoord aan een lezer (13 juni 1998,
blz.19): U schrijft dat het gehele volk Isral de Here Jezus bij zijn wederkomst
als hun Messias zal aanvaarden en dat doet op grond van Romeinen 11:26
waar staat dat Gans Isral behouden zal worden. In Romeinen 9:27 staat
echter, dat een overschot behouden zal worden (zie ook Jesaja 10:22, 23).
Wordt nu gans Isral behouden of een overschot? (K.K. te H.)
Antwoord: Het woordje gans Isral vraagt hier om verdere uitleg. Heeft
gans betrekking op alle Isralieten die ooit geleefd hebben, dus ook hen, die
reeds gestorven zijn? Heeft het betrekking op de nog levende Isralieten
tijdens de grote verdrukking of heeft het met het totale overblijfsel te
maken, dat nog leeft, wanneer de Here Jezus terug komt? Ik geloof het
laatste. Tijdens de grote verdrukking zal de Here God zijn volk louteren,
waaruit een volkomen, Hem toegewijd volk, tevoorschijn zal komen. Het volk,
dat door deze benauwdheid van Jacob tot bekering komt, zal als geheel volk
de Here Jezus aanvaarden. Zoals Elia 3 jaar en zes maanden onder het volk
werkte (zie Jacobus 5:17) waarop het volk zich op de hellingen van de Karmel
tot God bekeerde, zo zal in de toekomst Elia, samen met een andere getuige,
naar de aarde terugkeren, om het hart van de vaderen tot de kinderen terug
te voeren! Deze twee getuigen zullen hun werk in de tweede helft van de
grote verdrukking doen, een werk, dat uiteindelijk zal leiden tot de bekering
van Isral als volk! Tot op de laatste man zal dit volk zich tot hun Messias
bekeren. Maar dan hebben we het wel over de overgebleven Joden (wij
onderlijnen).

Wat wij op dat gebied zeggen


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 429

We geloven niet dat deze uitleg naar de Schriften is. Daarom moeten we op
een en ander dieper ingaan? Onze stelling ligt hier ver vandaan. Laat ons
trachten aan te geven waarom we Het Zoeklicht niet kunnen of niet willen
volgen.

In een slotfase van een moeilijk en gecondenseerd betoog aan de Romeinen


(hoofdstukken 9, 10 en 11) zegt Paulus: en aldus zal gans Isral
behouden worden (Rom.11:26). In onze stelling geven we aan dat een
deel van het vleselijke Isral zal behouden worden. Op het eerste gezicht
totaal wat anders. Toch denken we dat onze stelling ook deze van Paulus is,
alleen anders geformuleerd.

Vooreerst gaan we terug in de geschiedenis van de laatste jaren. In 1948 is


door inwonende Isralieten in het Palestina van toen, na een korte hevige
oorlog, de staat Isral uitgeroepen. Als vervulling van Bijbelse voorspellingen
zeggen velen dan, maar hier moeten we reeds neen op zeggen. Want herstel
van het land naar goddelijke belofte kan slechts op basis van enkele
voorwaarden. De eerste daarvan is bekering. De hoofdding van Deut.30:1-
10 in de NBG zegt genoeg: na berouw - verlossing. Maar daartegenover
lezen we bij een voorstander van de toekomstige duizendjarige regering het
volgende (Biederwolf, blz.21, 22): Zelfs in de akeligste omstandigheden en
de meest serieuze afvalligheid van het volk zou er altijd een heilig zaad zijn op
wie de zegeningen betrekking hebben, zoals er ook een overgrote
meerderheid zou zijn over wie de vloek heen zou razen (origineel
exhausted) (...) Dit gedeelte (vers 4,5) schijnt niet te verwijzen naar een
nationale of plaatselijke terugkeer. Het heeft steeds en opnieuw een
gedeeltelijke vervulling gehad tijdens de geschiedenis van de Joden. Maar of
ze nadat de Joden zich tot Christus bekeerd hebben; letterlijk hersteld worden
in het aardse Kanan moet vanuit andere Scriftuurplaatsen die erop
betrekking hebben, beslist worden (wij onderlijnen). Dit is een echo van
Scofield (blz.250).

Het boek Richteren is het mooiste voorbeeld van de wijze waarop God redt.
En ofschoon Isral op dat moment nog in het land vertoefde waren ze er toch
niet hun eigen meester. Door ontrouw aan het verbond werden ze
overgeleverd aan de machten en volkeren rondom hen zoals vooraf voorspeld
in Deut.31:29. Tot tienmaal toe krijgen we een beeld van: geloofsafval gevolgd
door overheersing van een vreemd volk, God zend een Richter-Profeet, het
volk heeft berouw en ze worden terug in Gods gunst aangenomen. Zie
Richt.1:1-9 / 3:9,10 / 3:15 / 4:4-9 / 6:11-16 / 11:29 / 13:24,25. Een ander
voorbeeld is de Babylonische gevangenschap, de tijd van de
eindafrekening (Ezech.7:1-6 / 21:25). Het was slechts nadat het volk daar
zijn afvalligheid en zondigheid betreurde dat God hen terug liet gaan naar het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 430

beloofde land (Neh.1:4-11). Maar ook daarna is het volk opnieuw afgevallen.
Christus geeft aan zijn 12 apostelen de raad zich niet te begeven naar de
steden der Samaritanen wanneer Hij ze uitstuurde. Ze mogen zich slechts
richten tot de verloren schapen van Isral (Mat.10:5-7). Deze opdracht
zal slechts na Hemelvaartsdag wijzigen (Hand.1:8 / 10:44-47). En uit
Handelingen weten we dat Isral zich ook niet heeft bekeerd tot de boodschap
van Jezus en zijn discipelen. Hun harten bleven verhard! Aan de voorwaarde
van berouw voldoet het huidige Isral ook nu nog niet en dus is wat er zich
momenteel voordoet in de moderne staat het resultaat van menselijk streven,
niet Gods handelen.

Ook aan de tweede voorwaarde van herstel voldoet het huidige Isral niet.
Moderne godsdienstfilosofen van Joodse oosprong hebben over Jezus van
Nazareth veelvuldig en veelzijdig geschreven. Of je nu H.J. Schoeps, D.
Flusser, P. Lapide of J. Klausner (en vele anderen) neemt ze hebben dit
gemeen: Jezus is niet de ware Messias die voorspeld werd in het OT. Maar dan
zegt het getuigenis van het NT; totdat ze Hem niet hebben beleden en
verkondigd kan Gods gunst niet op hen rusten (Mat.23:39).

Want wij gaan tot (de) rust in, wij, die tot geloof gekomen zijn
zegt de schrijver aan de Hebreen duidelijk (Heb.4:3). Een Jood die
schrijft aan Joden! Elke Jood moet om deze rust in te gaan toegaan
tot de troon der genade en die troon der genade is den groten
hogepriester (...) Jezus (Heb.4:14-16). Voor de uitdrukking totdat
in Mat.23:39 en zijn betekenis zie nog Mat.2:13 / 5:18 / 5:26 / 10:11 /
11:23 / 16:28 / 24:34 en vergelijk de paralleltekst in Luc.13:25.

Een ongelovige Jood is in Gods ogen sinds Golgotha niets meer dan een
ongelovige Belg of Nederlander. De Hemelse Vader wacht tot men Hem
nadert met de woorden Ik heb gezondigd (Luc.15:21). Daarbij heeft
de Jood wel al dit voordeel: hij heeft van God de woorden ontvangen die
hem tot de Messias moeten brengen (Rom.3:1-4). Maar gezien het
algemene ongeloof van de huidige doorsnee Israliet en het verwerpen
van de Messias Jezus, kan wat thans in Isral geschied gn vervulling
zijn van n of andere profetie. Of is juist niet Isral's verwerping van
zijn Messias profetisch! Dat zegt o.a. Jer.7:13-15 / Mat.21:9 / 2
Cor.3:15,16. Dat geeft Paulus toch toe in Rom.9-11! Het overgrote deel
van Isral is niet tot geloof gekomen en deelt dus niet in Gods beloften
van hoop en herstel (Rom.9:6).

SLECHTS OP DIE GELOVIGE JODEN SLAAT IN DIT BIJBELGEDEELTE DE


UITDRUKKING KINDEREN DER BELOFTE (ROM.9:8). Maar dezelfde
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 431

uitdrukking heeft ook betrekking op het geheel van de kerk, Joden n


Heidenen in Gal.4:28.

Rom.9:24-30 Joden en Heidenen = Gods volk

Dan komt Paulus tot een eerste besluit.


Het gaat niet meer om vleselijke afstamming: niet alleen uit de Joden,
maar ook uit de heidenen, gelijk Hij ook bij Hosa zegt: Ik zal niet-
mijn-volk noemen: mijn-volk (Rom.9:24,25). Hosa 1:10 en 2:23 gaan op
een geestelijke wijze in vervulling aan alle discipelen van Jezus, ras is hierbij
onbelangrijk. Zij vormen thans het ware Isral en dat Isral is als het
zand der zee (Rom.9:27). Zij zijn het zaad = kinderen Gods (Rom.9:29).
Voor dit laatste zijn het twee teksten uit de profeet Jesaja die aangehaald
worden (Jes.10:22,23 / 1:9). Paulus zegt dat ze spreken over het geestelijke
Isral (van bekeerde Joden en bekeerde Heidenen) en niet van een toekomstig
herstel van een vleselijke Isral. Wie daar geen Amen wil of kan op zeggen
zal ook hoofdstuk 10 en 11 in Romeinen niet meer begrijpen. En dat doet
Biederwolf (blz.418,419) voor wie deze verzen slechts op Joden betrekking
hebben. Over vers 27 maakt hij volgende aantekening: De woorden die
Jesaja uitsprak hebben betrekking op de terugkeer van het overblijfsel uit de
gevangenschap. Hosea, in vers 25, spreekt van de ongelovige heidenen, maar
Jesaja spreekt over de verwerping van Isral met uitzondering van het
gelovige overblijfsel Scofield geeft hierop geen commentaar. Merkwaardig is
toch dat J.A.C. van Leeuwen en D. Jacobs in de Korte verklaring der heilige
Schrift, Romeinen, Kok, een zelfde uitleg geven over deze verzen als de
voorstanders van de duizendjarige regering: Paulus spreekt hier over Isral
zonder heidenen. Maar als theologen uit de Gereformeerde gezindte hebben
ze natuurlijk gn leer van een komend duizendjarig rijk.

Deze verzen die in het OT slechts kunnen spreken over het Joodse volk
worden in dit gedeelte door Paulus toegepast op de kerk van de gelovigen in
Jezus, gelovigen zowel uit de Joden als de Heidenen. Zij vormen samen het
Nieuwe Isral. Romeinen 9:25 spreekt over Isral n Heidenen en aan beiden
gaan de drie aangehaalde verzen uit het OT die daarop volgen in vervulling.
De gedachte dat ook aan heidenen deze teksten in vervulling gaan is
aangegeven door de gevolgtrekking in vers 30. Slechts in vers 31 wordt de
draad met het vleselijke Isral terug opgenomen. In een commentaar hierop
zegt J.S. Vos: In vs.24-29 vindt, zoals reeds gezegd, de identificatie plaats
van de voorwerpen des erbarmens: zij zijn de geroepenen uit de joden en
heidenen. De gemeente uit joden en heidenen staat in het spoor van Izak,
Jacob en Mozes. Met citaten uit de profeten Hosea en Jesaja bewijst Paulus
deze identificatie. Hosea spreekt reeds over de roeping van de heidenen,
terwijl Jesaja de redding van een rest van Isral aankondigt. Zie Paulus en
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 432

de andere Joden, edit. T. Baarda, H. Jansen, S.J. Noorda, J.S. Vos, Meimema
Delft, 1984; artikel van J.S. Vos op blz.114-145. In de schematische
voorstelling van Rom.9-11 volgens de schrijver (blz.119) lezen we over de
verzen 25-30: dit geldt voor ons, geroepenen uit joden en heidenen; volgens
de profetie van Hosea en Jesaja: God heeft een niet-volk tot volk geroepen en
in Isral een rest overgelaten.

Er is bij God geen aanziens des persoons meer, sinds Petrus de


honderdman Cornelius en zijn huisgezin bekeerde (Hand.10:34-36).
Vergelijk nog met 1 Cor.12:13 / Gal.3:28. Dat staat ook in Rom.9:24-
27. Uit het vleselijke Isral heeft een klein deel Christus aangenomen
(Rom.11:5) maar het grootste deel is verhard en verblind, wat
trouwens ook voorzegd was (Rom.11:7-10). Paulus geeft dan grif toe
dat gezien er nu zoveel heidenen zijn die de Messias aannemen dit wel
eens een prikkel zou kunnen zijn voor Isral tot bekering (Rom.11:11-
24). Wellicht is ondertussen nog geldig wat Jacobus schrijft aan de 12
stammen in de verstrooiing: Kan soms, mijn broeders, een
vijgeboom olijven of een wijnstok vijgen opleveren? Evenmin
kan een zilte bron zoet water geven (Jac.1:1 / 3:12).

Schematisch ziet Rom.11:20-24 er dan als volgt uit:

1) geloof is het centrale thema (vers 20a)


2) geloof alln zal de Heidenen sparen (vers 21)
3) geloof alln zal de Isralieten sparen (vers 23)
4) geloof van Isral in de Messias zal opnieuw hun herstel betekenen (vers
24)
5) ongeloof van Isral is verwijdering uit Gods gunst(vers 21)
6) zo werkt Gods goedertierenheid onafhankelijk van het ras (vers 22)
7) raciale hoogmoed telt niet meer, maar vrees (vers 20b)

Wat is de situatie van het vleselijke Isral in Rom.9-11? Zij hebben zich
gestoten aan de steen des aanstoots (9:32), hebben zich aan de
gerechtigheid Gods niet onderworpen (10:4), niet allen hebben aan
het evangelie gehoor gegeven (10:16), een ongehoorzaam en
tegensprekend volk (10:21), door hun val (11:11,12), hun tekort
(11:12), nu ongehoorzaam geworden (11:31), allen onder
ongehoorzaamheid besloten (11:32).

Hieruit volgt dat heidenen, die de gerechtigheid niet nastreefden,


haar toch hebben verworven, de gerechtigheid namelijk door het
geloof (Rom.9:30 SV).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 433

Rom.11:26 Gans Isral = Welk Isral?

De woorden, en aldus zal gans Isral behouden worden (Rom.11:26)


mogen dus niet uitgelegd worden in contradictie tot vers 23: maar ook zij
(de afvallige Joden) zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven
weder gent worden. Er moet aan de voorwaarde voldaan worden van
geloof in de God van hun Vaderen en Jezus als de Messias aannemen. Dat
is nu nog niet het geval. Maar dat zal zo zijn met de Wederkomst zegt men in
veel kringen. Dan blijven echter enkele vragen zonder antwoord! Heeft God
ooit een gans volk gered alleenlijk op basis van nationaliteit? Of moest daar
ook nog niet geloof aan toegevoegd worden? Wanneer God van datzelfde volk
(en ons Heidenen) door de jaren heen geloof in Jezus vraagt als enige norm
van redding waarom zou dat bij de Wederkomst anders zijn (Hand.4:10-12)?
Zal God bij de Wederkomst een aanziens des persoons invoeren voor de
Joden en niet voor de Heidenen (Hand.10:34-36)? Moet men dan toch een
vorm van al-verzoening leren (alleen voor Joden) terwijl tientallen
Bijbelteksten een dergelijke leer duidelijk als leerstelling verwerpen? En nog
een punt: waarom zoveel nadruk leggen op de bekering van een volk terwijl in
het NT alle accent ligt op de individuele bekering! Over bekeringen en blok
van volkeren zwijgt het NT!

Wanneer we het OT met het NT op dit punt vergelijken komen we ook in de


problemen. Want er is geen enkele tekst uit het OT waar zonder
onderscheid alle Isralieten gered worden. Zou Paulus nu in strijd met
wat de regels zijn van redding en verzoening met God thans iets anders
verkondigen? Heeft geloof dan nu afgedaan als duidelijke voorwaarde tot
vergeving en redding? Moet men dt dan leren volgens het NT? Vragen waar
men niet te vlug mag over heen stappen voordat we zulke drastische
conclusies trekken uit dit gedeelte van Paulus! Stel dan toch dat God in al zijn
barmhartigheid alle Joden zal redden. Dan staat er ook nog niets over herstel
in het letterlijke Isral! Het NT zwijgt daarover en die gedachte is niet terug te
vinden in de prediking van Jezus. Dt herstel gaat men dan bewijzen uit het
OT. Kan dat allemaal? Zaken zo maar verschuiven van links naar rechts, van
Oud naar Nieuw Testament en omgekeerd zonder dat er aanwijzingen toe zijn!

Maar ook de Griekse tekst van Rom.11:26 laat niet toe een volledig herstel
van Isral te leren op het tijdstip van de Wederkomst. In de Korte verklaring
der Heilige Schrift, Romeinen J.A.C. van Leeuwen en D. Jacobs, 3de druk,
1952, blz.249 lezen we: De toebrenging van alle geroepenen uit de
heidenen, tezamen met het overblijfsel uit Isral zal zijn de redding van
gans Isral; vandaar dat hij zegt: en alzo, op die wijze zal gans Isral zalig
worden.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 434

En alzo, dus niet: en dan, zoals meermalen wordt opgevat. Het Griekse
woord betekent: z, op die wijze, vgl. 1 Cor.11:28 / 14:25; ook 1 Thess.4:17.
Het wijst natuurlijk wel terug op hetgeen onmiddellijk voorafgaat, maar op
geen der aangehaalde plaatsen wijst het zonder meer een tijdstip aan. Ook
hier, 11:25, ligt de nadruk meer op de volheid der heidenen in tegenstelling
met Israls gedeeltelijke verharding dan op het: totdat. Ware er sprake van
een tijdstip, dan zou het op een andere wijze uitgedrukt zijn, vgl. 1 Cor.4:5 /
13:12 / 15:28,54 / 16:2 / 2 Cor.12:10 / Col.3:4, waar onze St. V. heeft alsdan
of dan.
Zo opgevat, dat nl. onder gans Isral verstaan moet worden de geroepenen
uit de heidenen tezamen met het overblijfsel van Isral, spreekt Paulus hier
dus niet van een bekering van Isral als volk, als volksgeheel, tot den
Christus, aan het eind der dagen, wanneer het evangelie aan alle volken zal
gebracht zijn; maar hij zegt eenvoudig positief, wat in 9:6 negatief was
gezegd: niet allen, die uit Isral zijn, die vormen Isral; positief kan en mag
deze gedachte z aangevuld worden: zij zijn Isral, die door het geloof
erfgenamen der belofte, het zaad Abrahams zijn. En dit temeer, wanneer
men in aanmerking neemt, dat de brief aan de Romeinen na dien aan de
Galatirs is geschreven, en meermalen Gal. in Rom. sterk naklinkt. Z
betekent hier gans Isral, het gehele geestelijk Isral, alle erfgenamen der
belofte, door Paulus Gal.6:16 het Isral Gods genoemd, vgl. ook Ef.2:12 (wij
onderlijnen).

Uit de Griekse tekst blijkt dat Rom.11:26 niet verwijst naar een
momentopname van de komst van Christus of iets dat drna moet
geschieden. Het wijst op gans de periode van verwerping van Isral en
aanvaarding van de heidenen tot aan de Wederkomst. Dat wil zeggen vanaf
Pinksteren tot de tweede komst; de tijd van de christelijke heilsperiode. En de
meeste vertalingen zijn hier ook correct:
en alzoo SV / Luther,
en zo Leidse Vert.,
en zo J.B. Poukens S.J.,
en op die wijze Brouwer,
en dan Canisius,
en zo zal tenslotte Willibrord,
en aldus NBG
Canisius is fout indien hij verwijst naar een nog toekomend gebeuren na de
Wederkomst, de anderen correct.

En hieronder nog enkele Franse en Engelse vertalingen:


et ainsi Segond (1979) / Crampon / Linart / Darby /
Ostervald / D. Buzy / E.Osty / Synodale,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 435

alors Maredsous,
et aprs cela E. Stapfer (is duidelijk fout),
and then Diaglott van B. Wilson (Jehovahs Getuigen),
and thus K.I.T. interlineair (Jehovahs Getuigen),
and in this manner K.I.T. tekst (Jehovahs Getuigen),
and in this manner The better version C. Estes,
and thus The bible in living English, Steven T. Byington (Uitgegeven
door Jehovahs Getuigen vooral omdat deze vertaling de naam
Jehovah bevat)
and so J. Rotherham / American SV van 1901 / H. Schonfield / Douay /
N.I.V.,
and then KJV / R.SV 1881 / F. Fenton / The New American Bible,
this done James Moffatt,
once this has happened Philips.
De parafrase van Philips is er n om enkele dagen in zak en as te lopen
want ze is beduidend bevooroordeeld. Een staaltje van INLEGHUNDE.

Toch is niet iedereen overtuigd door dit argument. Men wil aanhouden dat
er bij de tweede komst een herstel is van Isral, het grootste argument berust
dan op de uitverkiezing als volk. Hoe de invulling in te schatten is, geven ook
de schrijvers uit het vorige citaat aan en zeggen dan (blz.249, J.A.C. van
Leeuwen en D. Jacobs): Velen menen, dat Paulus hier tot vs. 32 een bekering
van Isral als volksgeheel leert. De beslissing is moeilijk, misschien mag men
haar in Paulus woorden lezen. De boven uiteengezette opvatting lijkt
verkieslijker.
De uitdrukking gans Isral komt elders bij Paulus niet voor; had Paulus
bedoeld een bekering van Isral als volksgeheel, dan zou het toch wel wat
duidelijker mogen gezegd worden; in de woorden gedeeltelijke verharding
ligt dit toch niet opgesloten; zij ontkennen, in aansluiting aan het tevoren
gezegde, eenvoudig, dat Isral in zijn geheel zonder enige uitzondering, zich
zou verhard hebben; en evenmin mag men het lezen uit het voegwoord:
totdat. Indien na het ingaan van de volheid der heidenen een andere
toestand voor Isral als natie, een andere houding tegenover den Christus zou
volgen, had dit toch wel met zoveel woorden mogen gezegd zijn.

In die zin geeft ook Charles Hodge zijn commentaar op Rom.11:26. Er


komt volgens hem zeer waarschijnlijk een herstel van het Joodse volk
maar dat wordt opgenomen in de Kerk en er is gn toekomstig rijk
bedeeld op een Nieuwe aarde. Dus ook geen toekomstig rijk in de
duizend jaren. Zijn redenen aangegeven voor hun opname in de Kerk
zijn nog steeds de moeite waard overdacht te worden. Zie C. Hodge,
Systematic Theology, Eerdmans, reprint 1973, deel 3 blz.792, 805-
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 436

121. Voor wie een andere uitgave heeft de referentie is: Part IV., Ch III,
par.2 en 5.

De lezer die nog verder wil ingaan op de visie van de Gereformeerden


is n van de beste dingen in de literatuur die we kennen: Steve
Schlissel, Hal Lindsay and the restoration of the Jews, Still Waters
Revival Books, Edmonton, Canada, 1990. De schrijver is van Joodse
oorsprong en is tot Christus bekeerd in de kringen waar de leer van
Hal Lindsay over de duizendjarige regering en dergelijke, heilige
koeien zijn. Hij heeft deze na nauwkeuriger bestuderen van de
eindtijdprofetien gewoon moeten aanklagen in dit en andere boeken.
Deze titel is de beste. Dit is Messiasbelijdend Jodendom op zijn best!

De SDA Bible Commentary, zegt bij Rom.11:25 en 26 o.a. het volgende:


De verharding is niet gekomen over geheel Isral, maar slechts voor een
deel. Ze trof niet het overblijfsel naar de verkiezing der genade. (vers 5).
Enige der takken, niet alle, zijn afgebroken (17). Tot het uiterste einde
destijds zal de verharding voor een deel de geestelijke toestand der Joden
zijn. De twee sleutelgedachten van dit Schriftgedeelte zijn: de volheid der
Heidenen en geheel Isral (vers 26). Indien, zoals sommigen menen, Paulus
in deze uitdrukking letterlijk het heiligdom in zijn geheel hieronder vervat, en
geheel het Joodse ras naar het vlees, dan predikt hij kennelijk de
alverzoening. Wat Paulus echter leert in dit Schriftgedeelte, is stellig niet de
alverzoening, want zijn brieven bevatten talrijke teksten die volkomen in strijd
zijn met de leer (zie Rom.1:18,32; 2 Thess.1:7-10; enz.). (...)
In vers 12 spreekt Paulus over de volheid van de Joden. De volheid der
Heidenen dient dan natuurlijk z te worden verstaan, dat het verwijst naar
die Heidenen die het gehele Evangelietijdperk door, de middelen der
verlossing aannemen. Met zal ingegaan zijn wordt bedoeld: in het Koninkrijk
van Christus, de gemeenschap van Gods volk, dat voorgesteld wordt door de
goede olijfboom en waarin sommigen van de Heidenen reeds zijn ingent. En
alz, dat wil zeggen: op die wijze, zal geheel Isral zalig worden. Dat Paulus
niet de alverzoening zowel voor Heidenen als Joden leert, is hierboven reeds
aangetoond. Bovendien, waarom zou slechts het geslacht der Joden dat in de
eindtijd leeft, de zaligheid verzekerd zijn door een zeker Goddelijk besluit?
Paulus heeft zijn hoop uitgedrukt dat enigen uit hen (vs.14) mochten
behouden worden. Hieruit blijkt duidelijk, dat hij geloofde dat velen alle
pogingen om hen te behouden, verwerpen zouden, en dat
dienovereenkomstig hij nooit de bekering van een gehele natie op het oog
had. (...)
Andere verklaarders menen, dat geheel Isral het geestelijk Isral voorstelt.
Dit gezichtspunt is gebaseerd op de gedachte, dat Paulus hier zijn voorbeeld
van de olijfboom afmaakt. Hij heeft aangetoond hoe de takken die de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 437

ongelovige Joden voorstellen, waren afgebroken, en de enten van de wilde


olijfboom, die de Heidenen voorstellen, werden gent. Hij heeft ook
aangetoond, hoe de afgehouwen takken herenigd zouden kunnen worden met
de oorspronkelijke stam. Door het enten van deze takken zou de boom, die
het geestelijk Isral voorstelt, weer tot een volkomenheid gemaakt worden.
Aldus zou met geheel Isral alle verlosten bedoeld worden, Joden en
Heidenen, die tezamen het gehele ware Isral vormen (Rom.2:28,29;
Gal.6:15,16). (Wij citeren hier de vertaling uit de niet onaardige brochure van
de gekende Adventist F.J. Voorthuis, Isral en de Maranathaverwachting,
Boekenhuis Veritas, z.j.(1965), blz.53-55.)

Het argument dat men gebruikt; de term Isral in Rom.11:26 moet


uitgelegd zoals in vers 25 - en spreekt daarom over het vleselijke volk - kan
daarom niet juist zijn. Reeds aan het begin van de brief aan de Romeinen is
het voor Paulus duidelijk dat de vleselijke afstamming van iemand niet een
echte Jood maakt (Rom.2:25-29 / 4:11,12). En wanneer hij dat gedeelte
aanvangt in relatie van de Joden/Heidenen, merkt hij van den beginne op dat
er een vleselijk en een echt Isral is. Want beide zijn niet hetzelfde. Dat is
duidelijk in Rom.9:6-8: Het is echter niet z, dat het woord Gods
gefaald zou hebben. Want niet allen uit Isral zijn Isral; evenmin zijn
allen kinderen van Abraham, omdat zij tot zijn nakroost behooren,
maar: Izaks kinderen zullen uw nakroost heeten. Dat wil zeggen,
niet de op natuurlijke wijze geboren kinderen zijn kinderen Gods;
maar de kinderen, in wie de belofte wordt vervuld, die worden tot
nakroost gerekend(Brouwer).

En wat denkt bijvoorbeeld iemand als Calvijn hierover: Wederom, nadat hij
hun het ijdel vertrouwen op hun afkomst ontnomen had, en toch aan de
andere kant zag, dat het verbond, dat God eenmaal met Abrahams
nakomelingen had aangegaan, geenszins teniet gemaakt kon worden, betoogt
hij in het 11e hoofdstuk, dat de vleselijke verwantschap met Abraham niet
van haar waardigheid beroofd mag worden, door welke weldaad, zo leert hij,
de Joden de eerste en natuurlijke erfgenamen van het evangelie zijn, behalve
voorzover zij door hun ondankbaarheid, als onwaardigen, verstoten zijn; maar
toch zo, dat de hemelse zegening niet geheel van hun volk is weggegaan.
Daarom noemt hij hen, ofschoon ze hardnekkig en verbondbrekers waren,
niettemin heilig. Zoveel eer betoont hij aan het heilige geslacht, hetwelk God
zijn heilig verbond waardig gekeurd had (...) Opdat ze dus niet van hun
voorrecht zouden worden beroofd, moest hun in de eerste plaats het
evangelie verkondigd worden. Want ze zijn in Gods huisgezin als het ware de
eerstgeborenen. Daarom moest hun deze eer betoond worden, totdat ze de
hun aangeboden eer verwierpen en door hun ondankbaarheid maakten, dat
ze naar de heidenen werd overgebracht. En met hoe grote hardnekkigheid zij
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 438

ook volhouden oorlog te voeren tegen het evangelie, zo mogen wij hen
daarom toch niet verachten, wanneer wij bedenken, dat Gods zegening, ter
wille van de belofte, nog onder hen overblijft, gelijk de apostel betuigt, dat ze
nooit geheel van hen zal wijken; want Gods gaven en roeping berouwen Hem
niet. Institutie Boek IV, hoofdstuk 16, slot par.14, W.D. Meinema Delft, z.j.,
vertaling Dr. Sizoo.

Volgens Calvijn, (in zijn commentaar op Rom.11:26) is de naam Isral het


gehele volk van God. Maar zegt: dat de Joden de eerste plaats zullen
innemen, daar deze in het huisgezin Gods als het ware de eerstgeborenen
zijn (ut priorem locum Judaei ontineant, ceu in familia Dei primogeniti). En
daar moet en kan men slechts, amen bij zeggen.

Met het oog op alles wat we hebben gezegd in dit verband moet dan ook de
uitleg van J. De Vreugd over de term gans Isral verkeerd zijn. Hij zegt in
het tijdschrift Christenen voor Isral, mei 2001, blz. 24: Vanuit het bijbels
taalgebruik moeten we in ieder geval vaststellen dat geheel Isral ongeveer
de helft van de gevallen dat de term wordt gebruikt, inderdaad betekent alle
Isralieten hoofd voor hoofd, en in de andere helft gaat het om een deel van
Isral, maar dat dan wel weer in zijn totaliteit. Zo komt de term in het Oud
Testament nogal eens voor als het om het leger van Isral gaat; met geheel
Isral wordt dan het totale leger van Isral bedoeld. Maar dat lijkt ons te
gemakkelijk als oplossing en vooral de conclusie die hij hieruit heeft getroffen;
allen van Isral uit de eindtijd. Ten eerste wordt de term geheel Isral in het
NT niet zomaar gebruikt zoals hij in het OT gebruikt is. De term ontbreekt er
bijna totaal en een vergelijk vanuit dat standpunt dringt zich niet op. Wanneer
we zr breed zijn in onze berekeningen dan komt de term in het NT slechts
driemaal voor, waarvan Rom.11:26 er n is. Ten tweede heeft de term gans
Isral wanneer gebruikt in betrekking tot het leger van Isral niet de betekenis
van allen. Want daarbij moeten dezen uit het leger die kortelings getrouwd zijn
uitgesloten worden. Ze hebben namelijk recht op n jaar verlof uit het leger
wanneer ze trouwen. En er zijn nog enkele andere uitzonderingen (Deut.20:5-
7). Tot slot: waarom dit beweren wanneer er klaar en onomwonden in het NT
staat dat niet allen Isral zijn die uit de aartsvader Abraham stammen
(Gal.3:14,26-29). We gaan dus nog wat verder in op de tekst!

Rom.11:26. Gans Isral: 4 of (5) visies

We citeren van F. Refoul en zijn Et ainsi tout Isral sera sauv, Editions du
Cerf, 1984, blz.36-45,181 (sterk ingekort).

a) Gans Isral: het historische volk.


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 439

Deze verklaring wordt door het grootste deel van de huidige commentators
aangenomen. Volgens deze uitleg is Isral in 11:26a de aanduiding van het
historische Isral of het vleselijke Isral. Aan dit Isral kondigt Paulus het heil
aan (...) In zijn voordeel zijn de volgende argumenten.
1) Vooreerst de context: vanaf het begin van hoofdstuk 9 spreekt Paulus over
de toekomst
van dit volk (...)
2) De term Isral kan in vers 26a geen andere betekenis hebben dan in vers
25 (...)
3) Gans staat in tegenstelling met het gedeeltelijke van vers 25.. .
4) Gans is het tegenbeeld van volheid der heidenen in 11:25 (...)
5) Tenslotte. In de Septuaginta is de uitdrukking gans Isral hetzelfde als
gans het
volk van Isral.

b) Gans Isral: het Isral van God.


In zekere zin is deze uitleg de omgekeerde van de vorige. En waarschijnlijk
ook de oudste. Het was in elk geval deze van Theodorus van Mopsuesta,
Theodorus van Cyrus, Theophylactus, Augustinus (...) Deze uitleg had weinig
aandacht in de Middeleeuwen (...) Maar ze werd terug geleerd in de tijd van
de Reformatie. Het was de uitleg van Luther en later Calvijn (...) en heeft
heden nog vertegenwoordigers onder O. Glombitza, L. Cerfaux, E. Osty, D.
Judant, H. Ponsot (...) We volgen hier zijn (Ponsot) uitleg:
1 Het tijdelijke van achri hou (totdat vers 25) heeft betrekking op de
periode van de (...) handeling die gaande is, maar zegt niets over de
daaropvolgende tijd.
2 Houts (aldus) heeft een betekenis van aanwijzing (...)
3 De betekenis van houts door U. Luz aangenomen als de wijze waarop
God te werk gaat doet H. Ponsot besluiten dat de tijdsperiode of de aantallen
in deze teksten toch vaag zijn, zonder het totaal uit te sluiten zijn, (...)
4 Men moet de beperkingen van Paulus in 11:14 en vooral 11:23 aldus
begrijpen (...)

c) Gans Isral: het Isral van God + het verharde Isral.


Deze uitleg is nauw verwant aan de vorige gezien gans Isral Joden en
heidenen bevat. Daarom is ze soms verward met de uitleg van b) (...) Ze zijn
echter niet identiek gezien daar de redding van het verharde Isral niet is
inbegrepen (...) Hier kunnen we noemen K. Barth, O. Cullmann, E.
Gltgemans, D.E.H. Whiteley, J. Jeremias, W. Vischer, C.K. Barrett, C.H. Giblin
(...)
Ook deze uitleg is niet zonder argumenten.
1 Ze schijnt conform te zijn aan het hoofdthema uit Romeinen, in 1:16 staat
Ik schaam mij het evangelie niet!
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 440

2 In dezelfde lijn ligt Rom.11:32: Want God heeft hen allen onder
ongehoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen.
3 houts is die uitleg gunstig (...) men moet aan vers 25 de toevoeging
doen dat ook het andere deel zal terugkeren.
4 Tenslotte (...) het thema van de pelgrimstocht van de volkeren aan de
horizon van deze verzen. Paulus zou hier het visioen van de profeten op het
oog hebben dat heidenen optrekken naar Jeruzalem om daar hun schatten
aan te bieden (...)
Bij deze uitleg gelden dezelfde bezwaren als voor de vorige uitleg (...)

d) Gans Isral: het Isral van de uitverkiezing .


Dit was de uitleg van veel protestantse exegeten uit de 18de eeuw en begin
19 eeuw. Heden heeft het nog slechts weinig verdedigers, waaronder toch H.
Ridderbos en H. Willkom (...) Voor Mlanchton, Philippi, Olshausen, H. Willkom
is gans Isral het totaal van alle Joden die zich hebben bekeerd.
Het argument van Willkom is:
1 (...)achri hou (totdat in vers 25) zegt niets over wat er daarop volgt
(zie ook de 2de uitleg) (...) In Mat.24:14, de tekenen van het einde is er geen
enkele verwijzing naar een tijd voor de Joden
2 De volheid spreekt over alle uitverkorenen uit de heidenen zo moet het
gans Isral in Rom.11:26 overeenkomen met alle (uitverkorenen) uit de
heidenen.
3 Paulus schrijft houts (aldus) en niet tote (dan) (...)
4 De aanhaling van Jes 59:20 wijst er duidelijk op dat behalve de Rest van
Isral de anderen onder de gramschap van God komen te staan.
5 Uit Zion laat een toepassing met de 2de komst niet toe (vers 26b)
6 De belofte van het nieuwe verbond door Jeremia in 31:33 is vervuld met de
komst van Christus in het vlees en de passie die de vergeving der zonden
heeft gebracht.
7 Deze uitleg is geen toutologie. Want het is niet vanzelfsprekend dat er
nooit een tijd ontbreekt in de geschiedenis der mensheid zonder bekering
van enkele Joden en dat het Joodse volk blijft tot de tijd van alle heidenen
volbracht is (blz.36-45).

En de vijfde verklaring van F. Refoul, die toch niet de eerste de beste


theoloog is gezien zijn post als direkteur van lEcole Biblique de Jerusalem.
De dubbele bevestiging van Paulus in de hoofdstukken 9-11: De Rest zal
behouden worden en gans Isral zal gered worden is dan geen
tegenstrijdigheid: het is zeker de Rest die behouden wordt, maar de ganse
Rest, zij die reeds in de Kerk zijn opgenomen en dezen die hun hart nog
verhard hebben. Dat is het mysterie door Paulus beschreven (blz.181). Deze
uitleg heeft wel het voordeel dat het begrip Isral hier steeds dezelfde
betekenis blijft behouden in deze teksten maar lijkt ons niet in de zin van het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 441

argument van Paulus. Want teksten in de profeten die over Isral spreken
worden door Paulus in het voorgaande (Rom.9:25 vv.) op de gemeente van
Joden en Heidenen toegepast!

Gezien Refoul vooral nadruk legt op de Katholieke vertegenwoordigers van


de verschillende visies, hieronder enkele van Protestantse huize.
1) Volgens allen die de leer van de bedelingen aannemen. Uitzonderlijk
iemand in de
klassieke theologie die denkt dat God alle Joden zal genadig zijn en
tot bekering
bengen.

2) Luther, Calvijn, Van Leeuwen en Jacobs (Korte Verklaring), Denny


(Expositors
Greek Testament), Doekes, Erdman, Gifford.

3) Greydanus, Hodge, Sanday and Headlam (I.C.C. 1 serie)

4) Barthing, Bavinck, Berkhof, Hallesby, Lenski, Odland, Ridderbos,


Volbeda.

Er zijn in dat gedeelte van Romeinen hoofdstukken 9-11 elf verwijzingen te


vinden naar de term Isral en die volgen hieronder in chronologische orde uit
de Willibrordvertaling van 1995 (8 maal Isral, 2 maal Isralieten, 1 maal
Israliet).

Rom.9:3,4: Waarlijk, ik zou wensen zelf vervloekt en van Christus


gescheiden te zijn, als ik mijn broeders, mijn lijfelijke verwanten,
daarmee kon helpen; ik bedoel de Isralieten.
Rom.9:6: Toch is het niet zo dat Gods woord heeft gefaald. Want niet
allen die uit Isral stammen, behoren tot Isral.
Rom.9:27: En omtrent Isral roept Jesaja uit: Al waren de Isralieten
talrijk als het zand van de zee, slechts het overschot zal gered
worden.
Rom.9:31: Maar Isral, met al zijn ijver voor de Wet van de
gerechtigheid, heeft het doel van de Wet niet bereikt.
Rom.10:19: Maar, vraag ik weer, heeft Isral het misschien niet
begrepen? Als eerste is er Mozes, die zegt: Ik zal u naijverig maken
op een volk dat geen volk is, en kwaad op een volk zonder inzicht.
Rom.10:21: Maar met betrekking tot Isral zegt hij: De hele dag heb
Ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en weerspannig
volk.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 442

Rom.11:1: De vraag is nu: heeft God zijn volk verstoten? Helemaal


niet. Ik ben zelf een Israliet, een afstammeling van Abraham uit de
stam Benjamin.
Rom.11:7: We zien dus dat Isral niet heeft bereikt wat het nastreeft.
Alleen het uitverkoren deel heeft zijn doel bereikt; de overigen zijn
versteend.
Rom.11:25: Overschat uzelf niet, broeders en zusters. Ik wil u niet
onkundig laten van dit geheim: de verstening die over een deel van
Isral gekomen is, duurt slechts totdat de grote massa van de
heidenvolken is binnengegaan.
Rom.11:26: En zo zal tenslotte heel Isral gered worden, volgens de
woorden van de Schrift (...) .

Een opmerking bij deze teksten van G.C. Berkouwer De wederkomst van
Christus, deel II, Kok, 1963, blz.144 die zegt: Het is echter goed er aan te
denken, dat de vanzelfsprekendheid m.n. over de verliesbare verkiezing het
grote probleem van Isral is geweest en dat de profeten (Amos!) haar met de
meeste stelligheid hebben weersproken als een misvatting, als een onjuiste
conclusie uit de trouw van God. We komen dan nl. in een totaal andere sfeer
dan wanneer Paulus over die trouw van God handelt. Het is juist voor het
verstn van de trouw Gods essentieel, te beseffen, dat het ongeoorloofd en
onmogelijk is hieruit als uit een stelling conclusies te trekken en dat het
alleen in de weg van geloof en bekering kan worden verstaan. De
vanzelfsprekendheid is een aan de trouw van God vreemde kategorie, die dan
ook nimmer als algemene waarheid in het kerugma kn worden opgenomen.
Als Paulus over Gods trouw spreekt, dan handelt hij niet over een goddelijke
vanzelfsprekendheid, maar dan wijst hij de correlatie aan tussen Gods
barmhartigheid en het geloof.

Alle niet altijd = allen zonder onderscheid

Er zijn van die woorden die mr dan n betekenis hebben zowel in de


Griekse taal van het NT of een vertaling ervan. Zo een woord is pas. Dat
Griekse begrip dat in het origineel zowel enkelvoud als meervoud kan zijn is in
de Statenvertaling en de NBG weergegeven door een dertigtal begrippen. In
de King James version ongeveer een veertigtal. Het is het woord dat in
Rom.11:26 staat wanneer Paulus over gans (= Grieks pas) Isral
spreekt. Gezien uit het onderzoek van dat woord regelmatig blijkt dat pas
niet gelijk is aan allen zonder n uitzondering hoeft dat ook niet in
Rom.11:26 zo te zijn.

Laten we daarop dieper ingaan aan de hand van voorbeelden. Wat is de


betekenis van Mat.4:23? Wat doet Jezus? Hij geneest alle ziekte
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 443

(SV / Brouwer), allerlei ziekte (Luther / Leidse Vert.) of iedere


ziekte (Canisius)? We staan hier aan het begin van Zijn prediking en
Zijn wonderen, maar indien alle hier alle zonder n
uitzondering is, dan valt er daarop niemand meer te genezen. Maar
enkele maanden later krijgen de apostelen opdracht om alle ziekte
te genezen (Mat.10:1). Maar ook daarna blijken er nog zieken te zijn in
Isral (Mat.12:10,22). Zodat we tot de slotsom moeten komen dat
alle (= Grieks pas) dus niet wijst naar het aantal zieken maar wijst
naar het soort van ziekten die Jezus geneest. Zo kan men vertalen
allerlei (Luther / Leidse Vert.).

De context van een Scriftuurplaats waar pas gebruikt is kan ook


duidelijk maken wat zijn betekenis is. Zo zijn alle verzoekingen van
de Satan in Luc.4:13 te herleiden tot 3 verzoekingen. Wanneer Herodes
hoort van de wijzen uit het Oosten dat er een nieuwe koning zou
geboren zijn, is geheel (= Grieks pas) Jeruzalem ontsteld. Maar
dat geheel klopt niet met een reeks uitzonderingen waaronder Maria,
Jozef, Zacharias, Elisabeth, Simeon en Anna. Lees daarvoor de eerste
hoofdstukken in het evangelie van Lucas.

We lezen in Mat.3:5 dat allen uit Jeruzalem, Judea en de


Jordaanstreek tot Johannes komen om gedoopt te worden. Maar dat is
zr onwaarschijnlijk want het is niet zo dat zijn boodschap gehoor zou
vinden bij het merendeel van Farizeen, Sadduceen, Zeloten of
Essenen. Hij weigert ze trouwens te dopen (verzen 7-12). In Mat.13:34
lezen we dat Jezus alles (= Grieks pas) zegt in gelijkenissen. Maar
er zijn genoeg dingen aan te halen van Jezus die niet in parabels werden
gesproken.

Nog belangrijker is de theologische betekenis van twee teksten waar


een vergelijk gemaakt wordt tussen Adam en Christus. Ze bewijzen, zegt
men, dat alle mensen een opstanding krijgen. Maar dit is een
verkeerdelijke visie op deze Scriftuurplaatsen. Niet dat we het opstaan
uit de doden van de onrechtvaardigen niet zouden aannemen. We
geloven dat zeker, maar dan wel op basis van o.a. twee andere
belangrijke teksten en dat zijn; Joh.5:28,29 en Hand.24:15. En we citeren
ze daarom: Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat
allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij
zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding
ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding
ten oordeel Joh.5:28,29. En: Terwijl ik van God hoop, gelijk ook
dezen zelf het verwachten, dat er een opstanding van
rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn Hand.24:15.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 444

We geven dan ook hierbij onze argumenten waarom de twee betrokken


teksten die men aanhaalt om een algemene opstanding te bewijzen niet
mogen gebruikt worden in dat verband. De tweede tekst is 1 Cor.15:22
en mensen die in een toekomstig duizendjarig rijk geloven, gebruiken dit
gedeelte te pas en te onpas. Omdat de indruk gewekt wordt in hun
uitleg dat er in dat gedeelte sprake is van drie opeenvolgende
opstandingen; Christus, de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen.
Maar zoals boven aangetoond is dat niet het geval en wordt de Scrift
geweld aangedaan.

De eerste van deze teksten is Rom.5:18: Derhalve, gelijk het door n


daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is,
zo komt het ook door n daad van gerechtigheid voor alle mensen
tot rechtvaardiging ten leven (wij onderlijnen).

We kunnen u meerdere citaten aanhalen waarbij allen uitgelegd wordt


als alle mensen gezien het gaat om alle afstammelingen van Adam, in die
exegese. Maar voor elk citaat in die aard is er een ander aan te halen waar
alle slechts spreekt over de gelovigen in Christus. Hierbij tw als
voorbeeld en ter illustratie.

Citeren we vooreerst H.C.G. Moule, The epistle to the Romans, Pickering &
Inglis, 7th edition, z.j., blz.151: We denken ook niet, wanneer we nadenken
over vers 18, dat omwille van de veroordeling over alle mensen in de
betekenis van niet slechts de mogelijkheid veroordeeld te worden maar het
ook in werkelijkheid nog te zijn, daarom alle mensen een rechtvaardiging
ten leven ontvangen. Ook hier is de boodschap van Paulus zoals altijd, zowel
in deze brief als de andere van Paulus, deze van het persoonlijk aanvaarden
van de boodschap. De voorziening is er voor de mensheid als geheel, maar
het bezitten ervan is slechts voor de gelovigen weggelegd. Neen, deze grote
onderscheidingen in de parallel moeten onze hoogste zorg zijn.

En de Gereformeerde theoloog D.G. Barnhouse schrijft in een nog steeds


prachtig homilitisch commentaar op het boek aan de Romeinen: Laten we er
in het voorbijgaan van deze tekst nog op wijzen dat de uitdrukking alle
mensen niet mag genterpreteerd worden als elk mens in het menselijke
ras. Hier is een goed voorbeeld van het bijbelse beginsel dat een vers geen
private uitleg toelaat (2 Pet.1:20). Want immers wanneer we deze tekst
nemen zoals het er staat, en gewoon maar afgaan op wat er in een
woordenboek staat over het begrip alle, dat we dan moeten leren dat er
een universele verzoening en redding is van alle mensen. Maar we weten uit
zoveel andere passages uit de Scrift dat dit niet het geval is. Jammer dan ook
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 445

dat er nog steeds mensen zullen zijn die de Zoon onder de voeten
vertrampelen. Maar ze zullen van God verwijderd worden. In meerdere
bijbelpassages komen we de begrippen alle mensen, ieder mens, of
onder de mensen tegen. Maar ze betekenen daar zonder enige twijfel
alle gelovige mensen, ieder gelovig mens of onder de gelovige
mensen. De gelovige is deze die Gods uitspraak over zijn eigen zonde heeft
aanvaard en daarenboven aanneemt dat zijn persoonlijke zonden op het kruis
is geplaatst en dat de rechtvaardiging van de Redder op het krediet van de
zondaar is overgedragen. In 1 Cor.3:11-15 is er geen twijfel mogelijk dat
ieder en alle slechts over de gelovigen spreekt. Want allen die in de
tekst genoemd worden zijn gered, sommigen ontvangen zo waar ook een
aanvullende beloning, ze worden allen gered als door het vuur heen. Zo
moeten we ook de uitdrukking alle mensen in deze tekst verstaan. Het is
de rest van de Scrift waaruit we begrijpen dat de vrije gift van Gods genade
en rechtvaardigheid voor alle wedergeborenen de rechtvaardiging meebrengt
door het werk van de Verlosser. We citeren de herdruk van 1977 bij Wm.
Eerdmans, deel 3, blz.89,90.

De theologie is dus verdeeld in twee kampen; dezen waar allen in


Rom.5:18 niemand uitsluit, maar de anderen waar allen slechts de
gelovigen insluit.

En 1 Cor.15:22 is de tweede tekst. De NBG zegt: Want evenals in Adam


allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden
(wij onderlijnen).

Ook hier kunnen we twee kanten op met allen. Allen als alle
afstammelingen van Adam of allen slechts en alln de gelovigen in
Christus. En bij dit laatste zijn er nog twee visies, een groep die gn
onderscheid maakt tussen gelovigen vr of na Christus en dezen die dat
onderscheid wel maken. Maar op dit laatste gaan we niet in. Dat de
opstanding van deze allen slechts over gelovigen spreekt hiervoor de
volgende citaten. Vooreerst uit F.W. Grosheide, Korte Verklaring der Heilige
Scrift, 1 Korinthe, Kok, 3de druk 1966, blz.188, 189.
In de mens Adam sterven allen, in de mens Christus worden allen levend
gemaakt. Dat dit allen niet absoluut moet genomen worden, ligt in de aard
der zaak. Paulus spreekt alleen van de gelovigen. Dat blijkt, wat de
levendmaking betreft, duidelijk uit vs. 23: die in Christus zijn. Men kan het ook
z zeggen. De daad van Adam en die van Christus heeft betekenis voor hen,
die in hen zijn, gelijk er uitdrukkelijk staat. Dit vers mag in geen geval
gebruikt worden als bewijsplaats voor de leer, dat alle mensen in Christus
behouden worden. Sterven staat in de tegenwoordige tijd. De apostel stelt het
dus niet z voor, dat, toen Adam stierf, allen stierven, maar hij denkt aan het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 446

voortdurend sterven van Adams nakomelingen. Daarentegen staat levend


gemaakt worden in de toekomende tijd, Paulus denkt daarbij dus aan de
opstanding, die voor allen tegelijk vallen zal bij de wederkomst van Christus,
zie vs. 23. Die opstanding is, juist omdat de gestorvenen ook leven, wat wij
noemen de opstanding des vleses, zie vs. 44. Maar daarbij moet vooral op
opstanding de nadruk vallen, want de mens staat op, vs.23 (wij onderlijnen
wat de schrijver in schuinschrift zet).

En J. Reiling, De eerste brief van Paulus aan de Korinthirs, Callenbach,


1997, blz.275, 276 zegt: (15:22) Het door een mens van vs.21 wordt in
vs.22 vervangen door in Adam en in Christus. De woorden dood en
opstanding van doden worden nader ontvouwd in werkwoorden: allen
sterven, allen zullen levend gemaakt worden. Het eerste is tegenwoordige
tijd, het tweede is futurum. Adam is de eersteling van alle mensen: hij is
gestorven door zijn zonde en dat werkt door in alle mensen, zodat zij ook
sterven. Christus is de eersteling van de gestorven mensen, omdat Hij de
eerste is die uit de dood is opgewekt. Ook dat werkt door in allen, zodat zij
levend gemaakt zullen worden. De vraag rijst of beide keren met allen
dezelfde mensen worden bedoeld, met andere woorden of met deze zin de
algehele opstanding van de doden wordt verkondigd. De herhaling van allen
is echter eerder het gevolg van de parallelle opbouw van vs. 21-22 dan
bedoeld als een theologische identificatie. In vs. 23 preciseert Paulus dit
tweede allen als zij die van Christus zijn.

Dat wil zeggen: dat in de theologie van Paulus


het begrip allen dus soms een beperktheid kan inhouden!

Laten we dan nu onze aandacht richten op enkele teksten uit het OT die
spreken over het herstel van Isral en de manier waarop alle daar is
gebruikt. Lezen we eerst (wij onderlijnen):
Jes.60:4: Hef uw ogen op en zie rondom: zij allen verzamelen
zich, komen tot u; uw zonen komen van verre en uw dochters
worden op de heup aangedragen (vergelijk 49:18).

Jes.60:20,21a: Uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan niet


meer afnemen, want de HERE zal u tot een eeuwig licht zijn en
de dagen van uw rouw zullen ten einde we-zen. Uw volk zal
geheel uit rechtvaardigen bestaan.

Jes.66:20: En zij zullen al uw broeders brengen uit alle volken


als een offer voor de HERE; op paarden en op wagens, op
draagstoelen; op muildieren en op snelle kame-len, naar mijn
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 447

heilige berg, naar Jeruzalem, zegt de HERE, zoals de Isralieten


het offer in rein vaatwerk naar het huis des HEREN brengen.

Hoewel we dus telkenmale alle lezen, zijn er toch een reeks


Joden uitgesloten van dat herstel.

Jes.35:8,9: geen onreine of dwaze maar slechts de verlosten en


vrijgekochten.

Jes.52:1: geen onbesnedene of een onreine.

Jes.66:17: niet zij die zwijnevlees eten of gruwelijke beesten of


muizen, maar de heiligen en dezen die zich gereinigd hebben.

Duidelijker kunnen we het niet zeggen. De drie eerste teksten worden


steeds aangehaald om zogezegd te bewijzen dat gans Isral bij de
Wederkomst gered zal worden in zijn

totaliteit. Maar dat beeld wordt niet aangehouden in de drie


daaropvolgende teksten. En ook die hebben betrekking op die
herstelperiode van de nieuwe hemel en aarde.

Gans Isral wil dus niet zeggen, alle Joden zonder n


uitgezonderd!
Dat leert de Bijbel absoluut niet

En passen we dit beginsel ook nog toe op het NT. Neem het evangelie van
Johannes als voorbeeld:
1) Jezus kwam (de Logos werd mens) opdat allen door Hem
geloven zouden 1:7.
2) En zij zullen allen door God geleerd worden 6:45a.
3) Maar het zijn slechts allen die God aan Jezus heeft
gegeven die geloven volgens 6:45b en 17:2.

Dus niet alle Isralieten werden gered toen Jezus rondging, goeddoende en de
zonden vergevende. Maar waarom zou er nog eens een herstel moeten zijn in
de toekomst? Waar Hijzelf zich niet over uitspreekt? Hij ging toch niet om met
een boodschap: kijk mensen dit is jullie voorlaatste kans! Een toekomstig
letterlijk herstel prediken lijkt ons daarom een utopie want bij Jezus gaat het
om het geestelijke. Het is dus duidelijk dat niet alle Isralieten gered worden
bij de Wederkomst. Wie dat beweren ontnemen ook aan Paulus de
argumenten die hij tevoren in zijn brief aan de Romeinen heeft gezegd. Hij
heeft duidelijk gemaakt dat niet allen die uit Abraham stammen of die uit
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 448

Isral zijn, automatisch gered worden (Rom.2:28,29 / 3:9,22 / 4:13-16 /


8:4,6,13,28,33 / 9:6-8). Sinds Pinksteren is er iets totaal nieuw gekomen. We
mogen dat niet wegmoffelen.

Nog een klein detail. Ook in de Talmoed komt de uitdrukking gans Isral
eens voor in de betekenis dat er toch een reeks Joodse mensen zijn
uitgesloten. Zie Sanhedrin X.1., en het commentaar van C.K. Barrett, Romans,
Black, 1974.

En de goede visie op de uitverkiezing moet dan deze zijn van G.C.


Berkouwer De wederkomst van Christus, deel II, Kok, 1963, die zegt in dit
verband: Het gaat hier niet om een meer of minder, omdat een dergelijke
vergelijking uitgesloten wordt door wat verkondigd wordt, nu God allen onder
ongehoorzaamheid besloten heeft om Zich over allen te ontfermen. Wanneer
het chiliasme Isral weer particularistisch tot centrum maakt, dan ligt daarin
m. i. geen meerdere, maar een mindere waardering voor Isral. Niet ten
onrechte schrijft Schenk: Es liegt ihm (Paulus) gar nichts an einer
eschatologischen Vorzugsstellung Israls im Sinne seiner geistlichen
Mittlerschaft under den Vlkern, noch viel weniger natrlich an seiner
nationalen politischen Wiederherstellung. Het is hem er om te doen, dat
Isral - gans Isral - de zin van zijn bestaan - zijn verkiezing - zal ontdekken
om zo met de aangenomen heidenen te leven onder Gods ontferming.

Rom.11:25. Een geheimenis

Vraagt u zich af waarom we niets zeggen over het begrip mysterie =


geheimenis dat Paulus opvoert in Rom.11:25? Laten we dat hierbij dan
doen. Maar lopen we niet te hard van stapel bij het horen van dat woord. De
gedachte die men meestal leert bij de uitleg van dat begrip onder de
verdedigers van de duizendjarige regering is dat Paulus hier een
splinternieuwe openbaring gaat wereldkundig maken. Maar die uitleg klopt
helemaal niet met de context van wat Paulus zegt. We citeren twee (uit vlen)
die dat punt onderlijnen.

Th. C. De Kruif zegt in De brief van Paulus aan de Romeinen, Katholieke


Bijbelstichting, 1986, op blz.224, 225 het volgende in dat verband: Veel
lezers en uitleggers van deze brief storten zich, wanneer zij bij dit vers zijn
aangekomen, meteen op het woord geheim. Zij letten dan te weinig op het
aanwijzend voornaamwoord dit, dat op nabijheid, niet op afstand duidt. Dit
geheim is niet iets dat nog onthuld moet worden, maar iets dat Paulus
zojuist, in het vorige vers onthuld heeft. Het enige nieuwe is, dat hij nu zonder
beeldspraak zegt: zo zal heel Isral gered worden. Geen van de drie
elementen waaruit het geheim bestaat is echt geheim. Dat verharding
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 449

ten dele over Isral is gekomen is constateerbare werkelijkheid. Tot de


tijd van de volheid van de volken is binnengegaan is een zeer bekend
thema uit de profetie (vgl.Jes.2,2-3;56,7;60,3;Mich 4,2 (...)) Zo zal Isral
gered worden is eveneens een leerstuk, zoals blijkt uit Paulus verwijzing
naar de Geschriften. Het geheime van geheim is de onnaspeurlijkheid van
Gods wegen (v.33vv) (...) De onberouwelijkheid van Gods liefde is het
eigenlijke mysterie. De Geschriften hebben dit mysterie - onopgelost en
onoplosbaar - aan ons doorgegeven (wij onderlijnen).

Een tweede citaat van A.F.N. Lekkerkerker uit, De brief van Paulus aan de
Romeinen, deel 2, Callenbach, 1965, blz.94: De apostel gaat nu over naar de
verkondiging van een mysterie. Dit woord heeft in de apocalyptiek de zin
van een verborgen goddelijk raadsbesluit dat aan het einde der tijden in de
openbaarheid treedt en zich gaat verwerkelijken. Deze betekenis is vrijwel op
alle plaatsen in het Nieuwe Testament duidelijk aanwezig. Bijvoorbeeld in wat
de apostel in 1 Cor.15:51 vlg. meedeelt over de verandering van hen die nog
in leven zijn bij de laatste bazuin (vgl;1 Thess 4:13-18) (...) In onze pericoop
gaat het over het mysterie van Isral. Het lijkt wel, alsof de apostel een gans
nieuw inzicht gaat mededelen, op de manier van een apocalypticus die meer
weet heeft van de onzichtbare wereld dan andere mensen?. Bij nader inzicht
blijken de verzen 25-27 een conclusie te bevatten waartoe de gehele
voorafgaande gedachtengang wel mest leiden (feitelijk is bijna alles al
gezegd in de verzen 11,12 en in vs.24); bovendien beroept de apostel zich
voor de herkomst van het door hem medegedeelde mysterie niet op een hem
ten deel gevallen persoonlijke openbaring, maar op de Schrift (Jes.59:20; Jer.
31:33; Jes.27:9), zoals hij tevoren voortdurend uitging van het geheel van de
oudtestamentische openbaring (wij onderlijnen).

En we citeren nog eens Th. C. De Kruif, De brief van Paulus aan de


Romeinen, Katholieke Bijbelstichting, 1986, blz.225, 226 in zijn slotanalyse
van Rom.11: Bijzonder boeiend is het gebruik van de tijdsbepalingen: eens
(het nabije verleden); nu echter (het nu van de vervulling); nu (de
verhoopte nabije toekomst). Zij laten op een heel bijzondere wijze zien in
welke spanning Paulus leeft. Inhoudelijk komt deze spanning tot uitdrukking in
de tegenstelling ongehoorzaam(heid) - ontferming; en wel op een
tweevoudige wijze. Enerzijds leeft Paulus in de spanning van de relatie van de
zwakke, ongehoorzame mens tot de God die rijk is aan ontferming. Anderzijds
leeft Paulus in zijn persoon en in zijn werk als apostel van de volken in de
spanning die er bestaat, doordat de beide, Isral en de volken, in hun lot
onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, zodat de ongehoorzaamheid n het
ervaren van de ontferming Gods van de een zijn weerslag heeft op het lot van
de ander.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 450

Het is goed om het begrip mysterie dan naar zijn waarde in te schatten
wanneer we naar Rom.11:25 kijken. Daarom hieronder een lijst van alle
teksten waar het woord is terug te vinden in het NT.

Tabel over het gebruik van het begrip mystrion

Mat.13:11 de geheimenissen van het Koninkrijk der


hemelen
Marc.4:11 het geheimenis van het Koninkrijk Gods
Luc.8:10 de geheimenissen van het Koninkrijk Gods
Rom.11:25 dit geheimenis, een gedeeltelijke verharding is
over Isral-
gekomen, totdat de volheid der heidenen
binnengaat
Rom.16:25 de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang
verzwegen
1 Cor.2:7 een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods,
die God
(reeds) van eeuwigheid voorbeschikt heeft

1 Cor.4:1 het beheer van de geheimenissen Gods


1 Cor.13:2 alle geheimenissen en alles, wat te weten is,
wist
1 Cor.14:2 door de Geest spreekt hij geheimenissen
1 Cor.15:51 een geheimenis (...) Allen zullen wij niet
ontslapen,
maar allen zullen wij veranderd worden
Eph.1:9 het geheimenis van Zijn wil
Eph.3:3 mij door openbaring het geheimenis
bekendgemaakt
Eph.3:4 het geheimenis van Christus
Eph.3:9 de bediening van het geheimenis
Eph.5:32 Dit geheimenis (...) Christus en de Gemeente
Eph.6:19 het geheimenis van het evangelie
Col.1:26 het geheimenis, dat eeuwen en geslachten
lang verborgen is geweest
Col.1:27 de heerlijkheid van dit geheimenis:
Christus onder u, de Hoop der heerlijkheid
Col.2:2 het geheimenis Gods, Christus
Col.4:3 het geheimenis van Christus
2 Thes.2:7 het geheimenis der wetteloosheid
1 Tim.3:9 het geheimenis des geloofs
1 Tim.3:16 het geheimenis der godsvrucht
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 451

Opb.1:20 het geheimenis der zeven sterren


Opb.10:7 het geheimenis van God
Opb.17:5 een geheimenis: het grote Babylon
Opb.17:7 het geheimenis van de vrouw

Het begrip geheimenis mag niet verkeerd begrepen worden. En


Phil.4:12 kan ons daarbij helpen. Daar is de lijdende vorm gebruikt mueo
waaraan mysterion verwant is. We geven dit weer in enkele vertalingen:
In alles en allen ben ik ingewijd (Leidse Vertaling).
In elk opzicht en in alle dingen ben ik ingewijd (Brouwer).
In elk opzicht en in alle dingen ben ik ingewijd (NBG).

En dan gaat het niet om spectaculaire zaken waarin Paulus is ingewijd maar
gewoon om: zowel in verzadigd worden als in honger lijden, zowel in
overvloed als in gebrek. Een mysterie kan dus aangeleerd worden. De
geheimenissen waarover de Schrift melding maakt zijn deze die God heeft
geopenbaard. En dan ook in een voor gelovigen begrijpelijke taal. Wat niet
wil zeggen dat de ongelovige het begrijpt. Dat is onder andere duidelijk uit de
ne leermethode die Christus gebruikt en gelijkenissen genoemd worden.
Het zijn geheimenissen van het Koninkrijk Gods die geopenbaard worden.
Maar ofschoon eenvoudig, ontsnapt het geheim aan de omstanders en
zelfs bij wijlen aan de discipelen (Mat. 13:11-13 / Luc.8:10).

Kort samengevat is mysterion in 4 contexten gebruikt.

1) de geheimenis van Christus. Jezus, de Opgewekte, is het geheimenis


Gods (Col.2:2). En daarom valt in het NT de volle nadruk op het verklaren van
dat geheim dat in Christus is gelegen. De apostelen zijn de beheerders
van de geheimenissen Gods (1 Cor.4:1). De nadruk ligt voor hen op de
persoon n het volbrachte werk. In Hem is de volheid van de godheid
lichamelijk aanwezig en HIJ is dan ook het hoofd van alle overheid en
macht (Col.2:9,10).

2) de geheimenis van het Koninkrijk Gods. Enkele malen spreekt de Bijbel


over ge- heimenissen in het meervoud (Mat.13:11 / Luc.8:10). Het is aan
Zijn discipelen dat deze dingen geopenbaard worden (Marc.4:11). Maar dat wil
niet zeggen dat ze dat ook zondermeer begrepen en konden schatten. Men
kan dat vinden in een opmerking als bij de Hemelvaart: Here herstelt Gij in
deze tijd het koningschap voor Isral? (Hand.1:6).

3) de geheimenis van Gods gemeente. De gemeente bestaande uit


heidenen en Joden die zich bekeren hebben n ding gemeen: samen
vormen zij de gemeente. Zoals ze is geopenbaard in het NT is het een nieuw
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 452

geheim niet volledig geopenbaard in het OT (Rom.11:25-29 / Eph.3:3-6). Joden


vragen zich hierbij af: hoe kan een onreine deel hebben aan God. Gods
antwoord is gelegen in o.a. een bekering als deze van Cornelius (Hand.10).
Vreemdelingen die door het bloed van Christus aangenomen zijn (Eph.2:13).
Dat is het geheim van Gods evangelie (Eph.6:19), het geheim van Zijn wil
(Eph.1:9). En vanuit deze optiek mogen we niet zeggen dat Isral zijn Messias
totaal heeft verworpen. Er zijn duizenden (in de Griekse tekst myriaden =
tienduizenden) Joden die de Heer als Messias hebben aangenomen in die tijd
(Hand.21:20). Gezien de soevereiniteit van God in deze zaak en de
individuele uitverkiezing van de gelovigen heeft God niet gefaald. Men
mag dus ook niet zeggen zoals in de leer van de bedelingen dat Isral heeft
gefaald. De ontrouw door het forse deel van de afstammelingen van Abraham
doet niets tekort aan Gods beloften aan de getrouwen. God heeft beloofd en
het is vervuld. Allen die in het boek des levens staan zijn door God
aangenomen en er ontbreekt niemand. Geen iota die niet is vervuld. Het is
dus onwaarschijnlijk dat met de Wederkomt in werkelijkheid alle Joden tot
bekering zullen komen.

4) de geheimenis des geloof. Tweemaal spreekt Paulus tot Timotheus


over dit ge-heimenis. Diakenen moeten het bewaren in een rein geweten,
dus niet in winstbejag hun taak verrichten (1 Tim.3:9). En dat geheimenis
is Christus waarvan zes belangrijke punten vallen op te noemen. Een
geloofsbelijdenis waarin Zijn wezen en werk duidelijk gemaakt worden (1
Tim.3:16).

De Olijfboom uit Rom. 11

Nog een andere opmerking in dit verband: wat is de betekenis van de


olijfboom in deze aantekeningen van Paulus. Laat ons in dit verband vooraf
een citaat aanhalen van P. Lapide, een Jood van geboorte en zonder
tegenspraak een kenner van het NT. Wat niet noodzakelijk wil zeggen dat zijn
gevolgtrekkingen steeds juist zijn. In P. Lapide en K. Rahner, Heil uit de
Joden? een discussie, Gooi en Sticht, 1984, blz.57-59 lezen we: Het is
merkwaardig, hoeveel definities voor de christenen uit de heidenen Paulus
heeft geformuleerd, die allemaal met het voorvoegsel mede beginnen:
medeerfgenamen, medeburgers, medehuisgenoten, medegeredden,
medegenoten enzovoort. Woorden die er allemaal naar verwijzen, dat de
olijfboom Isral met zijn oude wortel de kerk als later gente takken nog
altijd draagt (Rom. 11, 16-24) en deze nieuwe takken de voedende wortel
niet kunnen ontberen zonder te verdorren. Beide zouden zichzelf echter als
gelijkwaardige lidmaten van n en dezelfde boom van het geloof moeten
zien, die elkaar juist vanwege hun onderling verschil organisch aanvullen.
Aangezien er bij Paulus een nauw verband bestaat tussen Christus en de Tora
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 453

(Wet), zouden we deze tweeheid in het licht van zijn hele werk opnieuw
moeten overdenken. Gods heilige, rechtvaardige en goede Wet (Rom. 7, 12)
waarin ook de apostel der heidenen zijn behagen schept (Rom. 7, 22), is
volgens Paulus alleen en uitsluitend aan het volk Isral gegeven, nadat
daaraan eerst het verbond en de belofte waren geschonken, die het
fundament en de bodem van de voortaan geldende Tora zijn en blijven. Maar
zoals er onder verbond en belofte geen Wet bestaat, zo is het net zo zinloos
aan de heidenchristenen die vreemd waren aan de verbonden der belofte
(Ef. 2, 12), de Wet op te leggen, zoals het ook onzin zou zijn aan de joden, die
immers ook na Pasen leden van het godsvolk, en verbondspartners van God
blijven (Rom. 9, 4 en 11, 29), en die allen zeker zijn van het uiteindelijke heil
(Rom. 11, 26), de Christus te willen opdringen (...)
Dat Jezus de heiland van de heidenen is geworden, ook zonder dat hij de
Messias van Isral is, hoeft helemaal niet iets tegenstrijdigs te zijn. Tenzij wij
met alle geweld Gods veelkleurige wijsheid (Ef.3, 10) en zijn menigvuldige
genade (1 Petr. 4, 10) in een bekrompen zwart-wit-schema willen persen, dat
slechts n of-of kent: of gedoopt, of verdoemd. Zouden wij aan God nu
eindelijk eens niet wat meer fantasie toekennen dan de exclusiviteit van n
enkele straat met eenrichtingsverkeer, die dan naar zijn heil voert? (...)
Het gaat er niet om of iemand besneden of onbesneden is, het gaat alleen om
het onderhouden van Gods geboden (1 Kor. 7, 18).
Dat de jood Jezus ons zowel met elkaar verbindt als scheidt, dat hij zowel brug
als scheidsmuur is - die ambivalentie zou ons moeten aanzetten tot
nadenken, om ons in een dialoog te verdiepen in de ondoorgrondelijkheid van
Gods wegen (wij onderlijnen).

En hier een laatste visie uit J. Vlaardingerbroek, Jezus Christus tussen joden
en christenen, Kok, 1989, blz.68, 69. In zekere zin kan men zeggen: de
tamme olijfboom is Isral. Leden van dit volk worden als takken van de olijf
aangeduid (verzen 17,19). Maar niet Isral als zodanig wordt hier bedoeld,
maar Isral als resultaat van het werk van God. Het gaat hier niet over de
geschiedenis zonder meer maar over de heilshistorie. Heidenen hebben door
de prediking van het Evangelie van Christus deel gekregen aan dit heilswerk
van God. In die zin zijn ze op de olijfboom gent. Ze zijn dus niet in Isral
ingelijfd of zelfs geworteld(?) in Isral, maar opgenomen in het werk van
God in de geschiedenis, dat zich vroeger (in hoofdzaak) tot Isral beperkte.
Het is n boom, n werk van God, het werk van de genade. De wel
gehoorde bewering, dat het christendom is voortgekomen uit het jodendom,
is dus niet juist; ze miskent zowel het openbaringskarakter van het werk van
God in Isral als het geheel nieuwe dat met de komst van Christus verschenen
is. Het overtrokken gebruik, dat dikwijls van het beeld van de olijfboom
gemaakt wordt, alsof de kerk niet anders zou zijn dan dat er een paar takken
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 454

aan Isral toegevoegd zijn, brengt in strijd met andere in het NT gebruikte
beelden zoals dat van de kerk als lichaam van Christus (...)
De bedoeling van het beeld van de enting is duidelijk: alle
vanzelfsprekendheid is vreemd aan het behoren tot dit genadewerk en wie
zich daarop laat voorstaan kon er juist daardoor wel eens uit vallen. Ook
tegenover Isral past daarom de gelovigen uit de heidenen geen hoogmoed:
Isral had in dit werk van God eerder een plaats dan zij en via Isral is het heil
tot hen gekomen. Juist omdat het n boom is, n weg van het heil van God
door de geschiedenis, mag men hier geen weg van Isral naar het heil lezen
die buiten Christus zou omgaan. Evenmin is het in strijd met dit beeld
wanneer de kerk zich beschouwt als het volk van God, het nieuwe Isral.
Dat is geen vervangingstheorie maar een serieus nemen van de weg van
God door de geschiedenis. Dit nieuwe Isral omvat gelovigen uit Joden en
heidenen. Binnen die ene boom horen het oude en het nieuwe Isral bij
elkaar.
Daarmee is niet gezegd, dat er niet een opvatting van de kerk als het nieuwe
Isral mogelijk en ook werkelijk voorgekomen is, die in strijd is met de
vermaning van Paulus zich niet hoogmoedig op te stellen tegen de
weggebroken takken. Eerder in dit hoofdstuk werd erop gewezen, dat het
gebruik van woorden als Isral en volk van God voortdurend het gevaar van
onduidelijkheid en misverstand in zich draagt. De kerk zal daarvoor altijd op
haar hoede moeten zijn. Maar die bescheidenheid zal nooit mogen betekenen:
te kort doen aan het beslissende van het Evangelie van Christus. Wat de kerk
in haar verhouding tegenover de Joden verweten kan worden, is heel veel.
Maar dat heel vele houdt eerder verband met een te weinig dan met een te
veel leven uit het Evangelie van Christus als de weg van genade alleen. De
erkenning van die schuld mag er dan ook nooit toe leiden iets af te doen van
dat evangelie als enige weg tot behoud. Schuldgevoelens - die terecht
aanwezig zijn - mogen niet theologisch worden opgelost (wij onderlijnen).

In de onderstaande tabel willen we de lezer enig verder inzicht geven over


de symbolische betekenis van wat er in Romeinen 11 staat. Want zoals te
verwachten was zijn er ook hier verschillende interpretaties. We verwijzen in al
de citaten naar het commentaar op de brief aan de Romeinen van de
betrokken schrijvers.

BOOM:

Moeten we niet uitleggen want Paulus geeft ook geen uitleg: Lard blz.360 en
Lard Quarterly Jan.1867 blz.1-21 / De Welt blz.183 / J. Allen blz.97
Boom van Gods beloften: W. Newell blz.421
Joodse natie: Vincent Word studies deel 3, blz.126
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 455

Ideale theocratie: Olshausen (U.K. uitgave) blz.368, 369 idem De Wette daar
aangehaald.
Natie Isral: Greydanus deel 2, blz.500-503 / Lekkerkerker blz.90 / J. Murray
deel, 2 blz.85-88 / H. Liddon (U.K. uitgave) blz.208.

WORTEL:

Jodenchristenen: Lard blz.360 / De Welt blz.183 / J. Allen blz.97


Abraham: W. Newell blz.421
Patriarchen of Abraham alleen: Vincent Word studies deel 3, blz.126
Patriarchen: Olshausen (U.K. uitgave) blz.368, 369 idem De Wette daar
aangehaald / Greydanus deel 2, blz.500-503 / J. Murray deel 2, blz.85-88 / H.
Liddon (U.K.uitgave) blz.208.
De wortel van de tamme olijf staat voor Isral als eenheid van volk, Thora en
plaats (Hand.21:28). En heidenen leren de God van Isral kennen via deze
rest, concreet vertegenwoordigd in de moedergemeente van Jeruzalem zegt
Ds. H. Vreekamp in Christenen voor Isral, nr.140, april 2001, blz.24. Van
Isral in dit beeld zowel de wortels als de takken maken kan natuurlijk niet
zonder de Schrift groot geweld aan te doen.

TAKKEN:

Joden en Heidenen: Lard blz.360 / De Welt blz.183 / J. Allen blz.97 / H. Liddon


(U.K. uitgave) blz.208.
Individuele gelovigen: Vincent Word studies deel 3, blz.126 / Olshausen (U.K.
uitgave) blz.368, 369 en ook De Wette daar aangehaald / Greydanus deel 2,
blz.500-503 / Lekkerkerker blz.90, 91 / J. Murray deel 2, blz.85-88

Over de olijfboom lezen we merkwaardige dingen in de diverse


Bijbelwoordenboeken. We wijzen op de belangrijkste. De boom heeft een
omvangrijke wortel(s) en men kan gerust stellen dat op die wortel(s) steeds
meer dan n boom staat. Wanneer een boom geen vrucht meer geeft of
bevriest dan hakt men hem af tot aan de wortel. Daar neven word de grond
vrijgemaakt tot bij de wortel en men ent een nieuwe scheut in de wortel zelf.
In het beeld is Isral vergeleken bij een olijfboom zoals vroeger in het OT;
Jer.11:16 / Hos.14:7 en het beeld wordt opgeroepen van een wortel die vrucht
zal voorbrengen volgens Jes.11:1,10 / 53:2. Men ent een vreemde loot nooit
in op een bestaande gave boom en dat is toch wat Paulus ook zegt. Maar deze
wilde ent blijft levend omdat ze gevoed is dor de wortel. En dat is ook om de
eenheid en verscheidenheid aan te duiden van de tamme olijf en de wilde olijf;
beiden leven vanuit de ene wortel. Verkeerdelijk zegt men steeds dat de
heidenen op de boom Isral zijn ingent maar dat is niet zo. De
Statenvertaling had hierbij een verkeerde indruk gewekt door te zeggen dat
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 456

wanneer een tak is afgebroken in derzelver plaats ingent wordt. Dat


staat niet in de tekst. Men is als heiden rechtstreeks op de wortel ingent.
Romeinen 11:17 is daar duidelijk genoeg in. Dat beeld van de olijfboom moet
men dus niet verkeerd gaan uitleggen. Om die reden hebben enkele
Kerkvaders en moderne theologen erop gewezen dat het beeld beter met
betrekking tot Jezus zou uitgelegd worden. Volgens Theodorus van Mopsuestia
en Thedoretus is Abraham de wortel. Voor Origenes is de wortel Christus. En
ook Karl Barth gaat in die richting, gezien Hij de wortel Davids is (Opb5:5). Zo
draagt Christus het volk Isral maar ook de bekeerde heidenen. A.F.N.
Lekkerkerker zegt terecht dat Paulus in dit gedeelte abrupt en
gecompliceerd is (Commentaar, deel 2, blz.91).

Conclusie
Men mag vanuit Rom.11:26 niet beweren dat er een volledig herstel komt van
Isral, of de bekering van alle levende natuurlijke Joden bij de Wederkomst des
Heren. Doen we dat, dan moet ook geleerd worden dat alle heidenen op dat
ogenblik gered worden, want Rom.11:25 spreekt van de volheid der
heidenen die moet ingaan. En omdat de volheid der heidenen is ingegaan
bij de Wederkomst, hoeft er gn duizendjarig rijk meer te zijn waar Joden
daarna de heidenen nog moeten bekeren. De n onlogische bewering zou
dus tot een andere leiden en daardoor de Schriften tegenstrijdige dingen laten
zeggen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 457

Hoofdstuk 4

Over het Koninkrijk


Wat zij op dat gebied zeggen

Uit W.J. Ouweneel, Wat is Christelijke hoop, deel 5 van de serie Wat is...,
Uitgave Uit het Woord der Waarheid, Windschoten, z.j., blz.41, 42, 43 citeren
we een lang citaat:
HEERSEN MET CHRISTUS. Heerst Christus dan nu al niet met de
ontslapen gelovigen over de wereld? Zeker niet. Nooit zegt de Schrift dat
ontslapen maar nog niet opgewekte gelovigen nu al heersen. Zij zllen over
de aarde heersen (Openb.5:10), maar pas na de eerste opstanding. Maar wat
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 458

nog veel sterker spreekt: ook Christus Zelf heerst nu nog niet! Niet het
tegenwoordige maar het toekomstige aardrijk is aan Christus onderworpen;
nu wij nog niet alle dingen aan Hem onderworpen (Hebr.2:5,8). God heeft tot
de Heere Jezus gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet
heb tot een voetbank voor Uw voeten (Hand.2: 34,35). Is dat al vervuld? Nee,
Christus wcht Zelf nog op de vervulling van dit woord (Hebr.10:12,13). God
zal Hem stellig straks de troon van zijn vader David geven (Luk.1:32), maar nu
zit de Heere Jezus nog niet op deze eigen troon van Hem, maar ter
rechterhand van God in Diens troon. De Heere zegt Zelf: Wie overwint, die
ZAL Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen en Mij
gezet HEB met Mijn Vader op Zijn troon (Openb.3:21). De regering van
Christus wordt onveranderlijk gezien als plaatshebbend na Zijn Wederkomst,
zoals we ook zagen in Openb.19 (vs.15) en 20 (vs.4 en 6).
Ja, dat zijn wel heel duidelijke Schriftbewijzen. Straks zal alles aan Christus
voeten onderworpen zijn en dan zullen wij mt Hem heersen. Is dat eigenlijk
nu al niet een troost: Als wij verdragen, zullen wij ook met Hem heersen (2
Tim.2:12)?
Zeker, en het wordt ook als vermaning gehanteerd: Paulus betoogt dat de
gelovigen toch in staat moeten zijn onder elkaar problemen op te lossen;
straks zullen zij immers de wereld en de engelen oordelen, d.w.z. besturen
(1 Kor.6:2,3)? Maar het heerlijkst van alles is dat onze regering met Christus
het onderwerp is van een eeuwig raadsbesluit van God! Een raadsbesluit dat
in het OT nog een verborgenheid was, want nimmer was het in het OT bekend
dat wanneer Christus zou regeren over Isral en de volken, de verheerlijkte
heiligen mt Hem dezelfde positie van heerlijkheid en macht zouden delen.
Het dichtste komt Danil 7 daar nog bij, waar we zien dat de heiligen van de
hoge plaatsen (d.i. hemelse heiligen) mt de Zoon des mensen het koninkrijk
ontvangen (vs.18,22,27), maar er wordt niet eens over hun regering
gesproken, laat staan over het wonderbare feit dat deze heiligen dezelfde
macht en heerlijkheid als de Zoon des mensen zullen bezitten. Dat is pas nu
geopenbaard: nu weten wij dat God niet alleen de Zoon des mensen met
heerlijkheid en eer gekroond heeft en alles aan Zijn voeten zal onderwerpen,
maar k dat het in Zijn hart was vle van zulke zonen tot heerlijkheid te
leiden (Hebr. 2:5-10; vgl. Ps.8:5-7). Nu is aan ons de verborgenheid van Gods
wil geopenbaard, dat er naar Zijn voornemen niet alleen een bedling zal
aanbreken waarin alles onder Christus zal worden samengebracht, maar
waarin de heiligen mederfgenamen zullen zijn (Ef.1:9-11; vgl. Rom.8: 17). Ja,
wanneer Psalm 8 in vervulling zal gaan en alles aan Christus voeten
onderworpen zal zijn, dan zal niet alleen de Vader daarop een uitzondering
vormen (zie 1 Kor.15:27), maar ook de Gemeente zal niet horen tot de dingen
die Hem onderworpen zullen zijn; integendeel, God heeft Christus juist als
Hoofd boven alles gegeven aan de Gemeente, die Zijn lichaam is, de volheid
van Hem, die alles in allen vervult (Efez.1:20-23) (wij onderlijnen).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 459

Een tweede aanhaling komt uit Het Zoeklicht van 1 november 1997,
blz.12, schrijver is H. Schouten. Christus heerst! Maar hoe? Wij mensen
waren oorspronkelijk door God bestemd om te heersen over Zijn schepping;
maar door onze ongehoorzaamheid aan God en ons gehoorzamen aan de
duivel, zijn we uit die bevoorrechte positie gevallen. We zijn verkocht aan de
boze, die nu in onze plaats heerst. De Here Jezus, Gods Zoon, heeft Zichzelf
vernederd, is aan ons gelijk geworden, doch Hij was wel gehoorzaam, zelfs tot
de dood aan het kruis. Zo kon Hij het verloren koningschap voor ons mensen
herstellen en alles terugbrengen tot eer van God, de Vader. Jezus is na Zijn
schiterende overwinning over satan, over dood en graf opgestaan en
opgevaren naar de hemel, waar God Hem een naam boven alle naam
gegeven heeft, opdat: alle knie zich zou buigen van hen, die in de hemel en
die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus
Christus is Heer (Filippenzen 2:10,11).
Pas dan!, wanneer dit alles gebeurd zal zijn, zal de heerlijkheid van God op
aarde hersteld wezen. We lezen dit ook duidelijk in 1 Corinthirs 15:28; waar
staat: Wanneer alles Hem (de Here Jezus) onderworpen is, zal ook de
Zoon zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen
heeft, opdat God zij alles in allen.
Hieruit begrijpen we, dat het verlossingswerk van de Heer nog vanuit de
hemel moet worden uitgewerkt op aarde. Want de koninklijke heerschappij
van Christus op aarde is nog geen feit. Het is nog niet zo, dat alle knie zich
heeft gebogen en dat alle tong Hem belijdt. Verre van dat. Christus heerst!
Maar hoe? (Wij onderlijnen).

En een derde lang citaat. Th. Niemeijer schrijft in Het Zoeklicht, 2 mei
1998, blz.19: In hoeverre heeft het herstel van het koningschap voor Isral te
maken met de vestiging van Gods Koninkrijk op aarde? Dit is de vraag
waarmee we ons in dit artikel bezig gaan houden. Wanneer wordt nu het
gebed, dat de Here Jezus ons Zelf leerde: Uw koninkrijk kome, Uw wil
geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde (Matthes 6:10) nu
eindelijk vervuld? Sommigen menen, dat Zijn koninkrijk reeds op aarde
gevestigd werd toen de Heilige Geest op de Pinksterdag te Jeruzalem
uitgestort werd. Anderen geloven, dat het Koninkrijk Gods door de groei van
de kerk op aarde gevestigd wordt (...) . Zou God ooit Zijn koninkrijk op aarde
vestigen buiten Zijn volk Isral om? Heeft Hij juist niet het volk Isral
geroepen en bestemd om Zijn koninkrijk op aarde te vestigen?

Ook binnen evangelische gemeenten komt de vervangingsleer voor


Ook binnen vele evangelische gemeenten wordt dezelfde fout gemaakt. Veel
evangelische christenen zijn zich er vaak niet van bewust dat zij denken Gods
Koninkrijk, buiten Isral om, op aarde te kunnen vestigen. Zij menen dat door
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 460

massabekeringen, het uitdrijven van demonische machten en het genezen


van zieken met vele andere wonderen en tekenen, de Here God Zijn rijk op
aarde nu vestigt. Met volle overgave zingt men dan: Sta op, o machtig leger.
Hij regeert. Nu is het tijd te bouwen aan zijn koninkrijk, terug te nemen het
land, dat Hij ons gaf. (Opwekking 293). God troont op de lofzangen van
Isral, dus wanneer we voor Hem liederen zingen en Hem lofprijzen, vestigt
Hij Zijn koninklijke heerschappij op aarde (...) zo redeneert men! Nogmaals de
vraag: Vestigt Hij dan Zijn koninkrijk, buiten Isral om, hier op aarde?

Zolang we Uw koninkrijk kome bidden is er kennelijk nog een ander


koninkrijk op aarde
Wanneer God Zijn koninkrijk, op bovenstaande manier beschreven, nu reeds
op aarde zou vestigen, waarom bidden de mensen dan nog steeds: Uw
koninkrijk kome? Zo lang we dit gebed bidden is er kennelijk nog een ander
koninkrijk op aarde! Hoe moeten we hier nu op bijbelse manier mee omgaan?
Allereerst geloven we, dat hier twee zaken met elkaar verwisseld worden. We
hebben in Gods Woord te maken met het zichtbare en onzichtbare koninkrijk
van God. Het onzichtbare koninkrijk van God is een hemels, onzichtbaar
koninkrijk, dat zich in het hart van de gelovige manifesteert. Het zichtbare
koninkrijk spreekt van de zichtbare wederkomst van Christus op de Olijfberg,
waarop Hij het hemels koninkrijk op aarde vestigt, met Jeruzalem als
wereldhoofdstad (wij onderlijnen).

Wat wij op dat gebied zeggen

Met andere woorden: volgens de leerlingen van een toekomstig duizendjarig


rijk regeert Christus thans nog niet over de aarde en is zijn koninklijke regering
nog niet begonnen. Dit is echter niet wat wijzelf, en vele anderen, lezen in de
Schrift. Ondanks de straffe taal van de schrijver in het tijdschrift Amen, die
elke vorm van vergeestelijking van profetie in verband met Isral ziet als een
satanische leer, zeggen we dat het Koninkrijk Gods thans reeds werkzaam is.
Wanneer de lezer goed in gedachten heeft wat we reeds hebben opgemerkt in
verband met de vervulling van profetie in hoofdstuk twee dan zal hij ook met
ons deze uitspraak kunnen inschatten en weten of ze op waarheid berust. In
plaats van een dogmatisch verhaal te schrijven gaan we een reeks
Bijbelteksten onderzoeken waaruit we enkele besluiten trekken. Naar onze
overtuiging is het Koninkrijk Gods in zijn brede zin van het woord er altijd
geweest. Sinds Pinksteren regeert Jezus als Heer (Grieks kurios = koning)
over vriend en vijand. En dat is de meest centrale boodschap van het NT. De
Heer regeert en Zijn Koninkrijk staat vast. Want sinds Pinksteren gaat Psalm
110 in vervulling en de slotfase ervan is de Wederkomst van de Heer.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 461

W. Verboom zegt in Confessioneel IIIe jaargang, nummer 9, 29 april 1999,


blz.7 iets met betrekking tot het onderwijs van catechese aan kinderen. Maar
wij volwassenen kunnen er wat van leren. Hij zegt:Wanneer onze kinderen
alleen maar horen van Gods liefde en ze zien in de wereld om hen heen
zoveel wat daarmee in strijd is, dan ontstaat er een kloof tussen de God van
hun geloof en het leven van elke dag in de wereld. Dan breekt er een moment
aan dat het beeld van een lievige God stuk breekt op de weerbarstige
werkelijkheid van elke dag. Gods toorn is een uiting van zijn rechtvaardigheid.
In de bijbel treedt God op tegen degene, die onrecht doet. En Hij neemt het
op voor degene die daarvan de dupe wordt. De schuldigen houdt Hij
geenszins onschuldig, maar Hij kiest de kant van de vertrapten. Met de farao
van Egypte veegt Hij de vloer aan, maar de weerloze Danil redt Hij uit zijn
lijden. Het lijkt me heel belangrijk hoe we aan kinderen vertellen over de toorn
van God. Dat is nog niet zo eenvoudig. Kinderen zijn uitermate kwetsbaar en
als volwassen vertellers hebben we veel macht. We kunnen kinderen
beschadigen door op zon wijze over Gods toorn te vertellen, dat ze er bang
voor worden. Hier komen behalve theologische aspecten ook psychologische
en pedagogische factoren om de hoek kijken.

Matths 3:2. het Koninkrijk der hemelen.

Th. Niemijer zegt in het Het Zoeklicht, van 24 jan. 1998, blz.19: Met het
Koninkrijk Gods bedoelen we Zijn eeuwige heerschappij, die van eeuwigheid
tot eeuwigheid, zonder enige onderbreking, bestaat. Met het Koninkrijk der
(vanuit de) Hemelen bedoelen we het Koninkrijk Gods, dat nu al in de harten
van de gelovigen ervaren kan worden en dat straks bij de wederkomst van
Christus op aarde zal komen, waarin Christus 1000 jaar vanuit Jeruzalem over
de gehele wereld zal regeren. Het is het koninkrijk, dat vanuit de hemel op
aarde gevestigd zal worden. Daarvoor maar ook daarna zullen we te maken
hebben met het eeuwige Koninkrijk Gods. Het Koninkrijk der Hemelen is dus
het op aarde geopenbaarde en gevestigde Koninkrijk Gods. Het zichtbare
Koninkrijk der Hemelen heeft alles te maken met het volk Isral. De Here God
heeft het volk Isral uitgekozen om Zijn koningschap op aarde te openbaren
(...) Toch laten de profeten er geen onduidelijkheid over bestaan, dat er voor
de stad, het huis en de troon van David een geweldige toekomst in
het verschiet ligt! De apostelen vroegen de Here Jezus voor zijn hemelvaart
nog naar het tijdstip van het herstel van het koningschap voor Isral
(Handelingen 1:6). Het antwoord van de Here Jezus was niet, dat het
koningschap van Isral weggenomen was! De Here Jezus zei, dat het niet
hun zaak was de tijden en de gelegenheden te weten. Het zichtbare
Koninkrijk der Hemelen ligt voor ons nog in de toekomst. Het zal geopenbaard
worden bij de wederkomst van Christus. Het Koninkrijk Gods kunnen we nu,
vandaag al ervaren. Van de Farizeers en Overpriesters werd het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 462

weggenomen, omdat ze de Here Jezus verwierpen. Zij die de Here Jezus nu als
hun Verlosser aanvaarden, ervaren nu al het Koninkrijk Gods in hun leven. Ze
ervaren de vergeving van zonden, ze ontvangen een nieuw, een eeuwig leven,
ze worden uit God geboren en ontvangen de Heilige Geest, ze ervaren de
kracht van Gods Geest om in de strijd te overwinnen (...) dit is Gods
Koninkrijk vandaag voor ons door de Here Jezus Christus. In Romeinen 5:17
lezen we, dat we door de overvloed van genade en de geschonken
gerechtigheid niet alleen het leven ontvangen hebben maar tegelijkertijd het
koningschap: Veel meer zullen zij, die de overvloed van genade en
van de gave der gerechtigheid ontvangen, leven en als koningen
heersen door de ene, Jezus Christus. Dit ligt niet in de toekomst, nee we
mogen nu al het leven, maar ook het koningschap in ons huidige leven
ervaren. De zonde hoeft niet langer als koning over ons te heersen, we zijn nu
al met Christus meer dan overwinnaar! Zo mogen we nu reeds als koningen
met Hem heersen! Bij Zijn wederkomst zal deze heerschappij een zichtbare
heerschappij worden! Er wordt niet gezegd, dat dit koninkrijk aan een ander
volk gegeven wordt, nee, er wordt gezegd, dat het aan een volk gegeven
wordt, dat de vruchten daarvan opbrengt. Het volk dat hier bedoeld wordt is
niet speciaal het volk Isral, maar ook niet een heidens volk. Iedereen mag bij
dit volk behoren. Het is het volk dat in de Here Jezus, Gods Zoon gelooft! Het
Koninkrijk van God is Gods aanwezigheid in het leven van iemand die tot
geloof in Christus gekomen is (wij onderlijnen).

Dit is de eerste tekst in het Nieuwe Testament waar het begrip het
Koninkrijk der hemelen gebruikt wordt.

Als inleiding tot ons onderzoek van de term het Koninkrijk der
hemelen moeten we opmerken dat deze hetzelfde is als Koninkrijk
Gods (vergelijk Mat.4:17 met Marc.1:15 of Mat.5:3 met Luc.6:20). Wat de
vorige schrijver zegt (Koninkrijk Gods en Koninkrijk der hemelen zijn
verschillend aan elkaar) is voor ons eenvoudigweg een verkeerde voorstelling
van de werkelijkheid in dit verband. We geven enkele teksten uit het NT zodat
de lezer zich een beeld kan vormen van wat het moet voorstellen. Waarom
zeggen we dat beide begrippen gelijk zijn? In Mat.11:12,13 is de term het
Koninkrijk der hemelen = de paralleltekst Koninkrijk Gods van
Luc.16:16. Prediken dat het Koninkrijk der hemelen nabij is is hetzelfde
als prediken dat Gods Koninkrijk nabij is (Mat.3:1-3 en Marc.1:15). En in
een mooi voorbeeld uit het NT van Hebreeuws parallellisme zien we dat
wanneer Hij spreekt over het Koninkrijk der hemelen Hij spreekt over het
Koninkrijk Gods (zie Mat.19:23,24). Twee termen die hetzelfde
voorstellen, zoals men tevens kan spreken over de kinderen van Isral en over
de kinderen van Jacob en een zelfde volk beschrijven.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 463

Mat.3:2 Johannes de Doper preekt: en zeide: Bekeert u, want het


Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.
Mat.4:17 Jezus preekt: Van toen aan begon Jezus te prediken en te
zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is
nabijgekomen.
Mat.10:7 Apostelen krijgen de opdracht te prediken: Gaat en predikt en
zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. De andere
synoptische evangelin spreken van Koninkrijk van God en bedoelen
hetzelfde in zijn betekenis.
Mat.16:28 Jezus zegt van sommigen onder Zijn discipelen: Voorwaar, Ik
zeg u: Er zijn sommigen onder degenen, die hier staan, die de dood
voorzeker niet zullen smaken, voordat zij de Zoon des mensen
hebben zien komen in zijn koninklijke waardigheid. En die
koninklijke waardigheid zien = Koninkrijk Gods zien volgens
Marc.9:1. We komen nog apart terug op deze tekst.
Luc.10:9 De zeventig discipelen krijgen opdracht te prediken: en geneest
de zieken, die er zijn, en zegt tot hen: Het Koninkrijk Gods is nabij u
gekomen.
Luc.19:11-13 In de gelijkenis van de ponden zal de man van hoge geboorte
een tijd weg zijn: Toen zij daarnaar luisterden, sprak Hij nog een
gelijkenis uit, omdat Hij dicht bij Jeruzalem was en zij meenden, dat
het Koninkrijk Gods terstond openbaar zou worden. Hij zeide dan:
Een man van hoge geboorte trok naar een ver land om voor zich de
koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen en (daarna) terug te
keren. En hij riep tien van zijn slaven en gaf hun tien ponden en zeide
tot hen: Drijft handel, totdat ik terugkom.
Luc.22:29,30 Tijdens het laatste avondmaal is de belofte van Christus: En
Ik beschik u het Koninkrijk, gelijk mijn Vader het Mij beschikt heeft,
opdat gij aan mijn tafel eet en drinkt in mijn Koninkrijk. En gij zult
zitten op tronen om de twaalf stammen Israls te richten.
Luc.23:2,3 De vijanden van Christus beschuldigen Jezus ervan dat Hij zichzelf
koning noemt. Op Zijn proces loochent Hij niet koning te zijn: En zij
begonnen Hem te beschuldigen en zeiden: Wij hebben bevonden, dat
deze ons volk verleidt, doordat Hij verbiedt de keizer belastingen te
betalen, en van Zichzelf zegt, dat Hij de Christus, de Koning is.
Volgens discipelen van Jezus is Hij de (een) Zoon van David en rechthebbende
op de troon van David. Zie Mat.1:20 / Marc.10:47 / Luc.20:41 / Heb.7:14.
Joh.18:37 Christus geeft Pilatus getuigenis over de waarheid te kennen, ook
over zijn koningschap: Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt gij dus een
koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat ik koning ben. Hiertoe ben ik
geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de
waarheid zou getuigen; een ieder die uit de waarheid is, hoort naar
mijn stem.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 464

Joh.19:19,20 Aan het kruis hangt het bewijs dat Christus zichzelf als Koning
zag: En Pilatus liet ook een opschrift schrijven en op het kruis
plaatsen; er was geschreven: Jezus, de Nazoreer, de Koning der
Joden. Dit opschrift lazen dan vele Joden, want de plaats waar Jezus
gekruisigd werd, was dicht bij de stad, en het was geschreven in het
Hebreeuws, in het Latijn en in het Grieks.
Hand.1:3 De opgestane Heer spreekt tot zijn discipelen: aan wie Hij Zich
ook na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig
dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat Gods
Koninkrijk betreft.
Hand.1:6 Bij de Hemelvaart is hun vraag: Zij dan, die daar
bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in
deze tijd het koningschap voor
Isral?
Hand.8:12 Philippus de evangelist preekt: Toen zij echter geloof
schonken aan Filippus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods en
van de naam van Jezus Christus predikte, lieten zij zich dopen, zowel
mannen als vrouwen.
Hand.14:22 Discipelen hebben veel verdrukking: om de zielen der
discipelen te versterken en hen te vermanen om te blijven bij het
geloof, en dat wij door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods
moeten binnengaan.
Hand.17:7 Vijanden van de gemeente geven toe dat: en Jason heeft hen
in zijn huis opgenomen. En zij handelden allen in strijd met de
geboden van de keizer door te be-weren, dat er een andere koning,
Jezus, is.
Hand.19:8 Paulus preekt in de Synagoge van Epheze: En Paulus ging naar
de synagoge en trad drie maanden lang vrijmoedig op, om hen door
besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods.
Hand.20:25 Paulus heeft rondgereisd met de boodschap: En nu, zie, ik
weet, dat gij allen, onder wie ik rondgereisd heb met de prediking
van het Koninkrijk, mijn aangezicht niet meer zien zult.
Col.1:13 We zijn nu opgenomen in het Koninkrijk van Christus: Hij heeft
ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het
Koninkrijk van de Zoon zijner liefde.
Heb.1:8 Met de verheerlijking heeft Jezus de scepter van Zijn koningschap
(zelfde woord als koninkrijk) op zich genomen: maar van de Zoon: Uw
troon, o God, is in alle eeuwigheid; en de scepter der rechtmatigheid
is de scepter van zijn koningschap.
Heb.12:28 Een gelovige ontvangt tijdens dit leven het koninkrijk: Laten wij
derhalve, omdat wij een onwankelbaar koninkrijk ontvangen,
dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een Hem welbehagelijke
wijze met eerbied en ontzag.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 465

Jac.2:5 Het Koninkrijk is beloofd aan armen: Hoort, mijn geliefde


broeders! Heeft God niet de armen naar de wereld uitverkoren om
rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat Hij
beloofd heeft aan wie Hem liefhebben?
Opb.1:6 de gemeente Gods is thans reeds ht koninkrijk: en Hij heeft ons
tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt -
Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen.
Opb.1:9 het Koninkrijk Gods staat thans onder de verdrukking: Ik,
Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het
Koninkrijk en de volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd
Patmos, om het woord Gods en het getuigenis van Jezus.

We willen drie opmerkingen maken vanuit deze teksten.

1) Het Koninkrijk Gods (= der hemelen) is het onderwerp van de prediking


van zowel Johannes de Doper ls Jezus ls de 12 apostelen ls de 70
discipelen. Dat rijk is nabij. En tekst (Luc.17:21, zie hierover verder) zegt
dat het onder de discipelen aanwezig is. Wie met Jezus te maken heeft, is in
contact gekomen met het Koninkrijk Gods. De wonderen door Jezus gedaan
zijn daar het bewijs van. Zie Mat.11:12 / 12:28 / Luc.4:16-21. Jezus heeft
macht over de natuur (Mat.14:22 e.v.), geneest zieken (Mat. 4:24), vergeeft de
zonden (Marc.2:5,10 / Luc.7:48-50) en wekt doden op (Marc.5:35 e.v. /
Luc.7:11-17). Tijdens de prediking van Christus is het heil van het Koninkrijk er
bijna in zijn totaliteit. En dat wordt in enkele teksten ook aangegeven.
Simeon verwachtte de vertroosting van Isral (Luc2:25). Anna is iemand
die voor Jeruzalem verlossing verwacht (Luc.2:38). De Emmausgangers:
leefden in de hoop, dat Hij het was (Jezus) die Isral verlossen zou
(Luc.24:21). En Jozef van Arimathea hoort tot dezen: die ook zelf het
Koninkrijk Gods verwachtte (Marc.15:43).

De indruk die men krijgt bij het lezen van de opmerkingen van Johannes en
Jezus dat het rijk nabij is deze: het rijk staat op het punt uit te breken in de
wereld. Een uitstel van tweeduizend jaren hier tussen voegen zoals men doet
in de kringen waar de duizendjarige regering nog toekomst is, is uitgesloten.
De Hebreen die Jezus in die tijd ontvangen hebben als hun Messias hebben
daadwerkelijk het rijk ontvangen en zijn er binnen gegaan (Heb.12:28). Dat is
in overeenstemming met de voorzegging van Jezus dat sommigen niet zullen
gestorven zijn voordat ze het rijk Gods zien komen in al zijn heerlijkheid
(Marc.9:1).

2) Breukvlak tussen het nabijzijn van dat rijk en de werkelijkheid van die
regering ligt op het Pinksterfeest van Hand.2. Dan is de boodschap duidelijk
dat de opgestane zowel Heer als Messias is (Hand.2:36, zie verder ons
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 466

commentaar bij dit vers in dit hoofdstuk). Engelen, machten en krachten zijn
Hem nu reeds onderworpen (1 Pet.3:22). Hij zit nu reeds aan Gods
rechterhand en regeert (Eph.1:21). Nu reeds heerst zijn genade over wie
Hem wil dienen (Rom.5:22). De gemeente heeft nu reeds dat
onwankelbaar Koninkrijk ontvangen (Heb.12:28). Hij regeert nu reeds
tot de dood is overwonnen (1 Cor.15:25-27). Christus is nu reeds Zijn
heerlijkheid in gegaan en regeert (2 Thes.2:14 / 2 Tim.2:10 / Heb.2:9).

3) Met de Wederkomst zal het Koninkrijk Gods in een andere fase treden.
Dat is evident. Want dit komen van Christus is er op gericht de definitieve
afscheiding te maken tussen het kwaad en het goed; in de gemeente, in de
wereld en zelfs daarbuiten. Dat is de dag dat God het in het verborgene
oordeelt volgens het evangelie van Christus Jezus (Rom.2:16). Meerdere
parabels gaan dit dan ook breedvoerig uitwerken, vb. deze van de schapen en
de bokken (Mat.25:31,32,40,46). Het avondmaal dat volgelingen van Jezus
wordt aanbevolen te vieren is de voorsmaak van die nog komende volle
werkelijkheid van dat Rijk (Luc.22:18). Bij de komst, dat het einde afsluit van
deze eeuw, van de tijd dat men zich kn bekeren tot God en het Rijk
waardig zijn, zal de Heer alles overgeven aan de Vader (Mat.6:33 / Joh.3:3,5 / 1
Cor.15:24-28). Deze teksten zeggen dan ook dat het Rijk Gods verdergaat
en dat het met het ophouden van het tussenrijk gewoon verder gezet zonder
dat er nog inmenging is van enige vijand van dat Rijk.

We moeten bij punt twee nog enkele aantekeningen maken.

De verheerlijkte Jezus is sinds de Hemelvaart: de hemelen doorgegaan


(Heb.4:14) en is boven de hemelen verheven (Heb.7:26). In dat
bovenhemelse (epouranious) heeft hij de macht over allen naam, die
genoemd wordt, niet alleen in deze maar ook in de toekomende
eeuw (Eph.1:20,21). Aan zijn macht en rechtsgebied kan niets worden
toegevoegd. (Want theoretisch is ook de dood nu reeds onderworpen aan
Christus.) Hij woont in een voor mensen ontoegankelijk licht (1 Tim.6:16). Hij
regeert thans uit de plaats boven al de hemelen (Eph.4:10). De lijdende
knecht zal koningen doen verstommen (Jes.52:15 / Joh.18:19-24 / 18:33-38 /
19:2-16). Dit wijst vooreerst naar het getuigenis dat de Heer tijdens zijn
verhoor aflegt aan Herodes, Pilatus en de ouderlingen van het Sanhedrin. Dat
slaat ook op de macht die Zijn discipelen in Zijn naam prediken (Hand.4:23-
31).

Ook nog vijf aanhalingen uit het boek aan de Hebreen bevestigen dit (wij
onderlijnen):
Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen,
die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft na de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 467

reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de
rechterhand van de majesteit in den hoge Heb.1:3.
En tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zet U aan mijn
rechterhand, totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank
voor uw voeten? Heb.1:13.
De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een hogepriester
hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in
de hemelen Heb.8:1.
deze echter is, na n offer voor de zonden te hebben gebracht,
voor altijd gezeten aan de rechterhand van God Heb.10:12.
Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, de leidsman en
voleinder des geloofs, die om de vreugde welke voor Hem lag, het
kruis op zich genomen heeft, de schande niet achtende en gezeten is
ter rechterzijde van de troon Gods Heb.12:2.

We geloven niet wat Walvoord zegt blz.467 na de aanhaling van


Ezech.37:24,25: Velen hebben getracht dit gedeelte weg te moffelen in hun
verklaring, maar het heeft duidelijk te maken met de tweede komst van
Christus, het oprichten van het Koninkrijk van David op aarde, de opstanding
van David en David die als mederegent heerst met Christus op zijn troon in
Isral. Dat David met Christus de troon deelt in het duizendjarig rijk is
duidelijk (Jer.30:9 / 33:15-17 / Ezech.34:23,24 / Hos.3:5). Deze profetie kan
vandaag nog niet vervuld zijn gezien David nog niet is opgestaan en er nog
geen opgerichte Davidische troon is op aarde.

Het is duidelijk uit deze teksten dat Jezus reeds regeert in volle heerlijkheid.
Het gaat om vijf verwijzingen naar Ps.110:1. De ware Zoon van David zit op
zijn troon. Hij heeft de sleutel van David, symbool van de macht van David. Hij
sluit en opent wie zich bij Hem zal aanbieden in het Koninkrijk (Jes.22:22 /
Opb.3:7). In Christus zijn hoevele beloften Gods er ook zijn dan ook
ja en amen geworden, t.t.z. vervuld (2 Cor.1:20-22). Hij zit in
symbolische zin op de troon van zijn vader David. Hij is met eer en
heerlijkheid gekroond staat in de brief aan de Hebreen (Heb.2:9).
Vergelijk dit met 2 Thes.2:14 / 2 Tim.2:10. Een toekomstige duizendjarige
regering zou aan Zijn macht en aan Zijn koninklijke waardigheid geen iota
kunnen toevoegen. De beloften gedaan aan de Vaderen zijn door Christus
vervuld. Aan de Vaderen n aan de Heidenen. Over Zijn Koninkrijk werd de
voorzegging gedaan dat er in rechtvaardigheid zou gehandeld worden en dat
is precies wat er in het geestelijke Koninkrijk thans aan de orde is (Jes.16:5 /
Rom.14:17).

Dat Christus nu reeds hogepriester is volgt tevens uit de lezing van het
boek aan de Hebreen. Daar staat:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 468

Heb.2:17 Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk
worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou
worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen.
Heb.3:1 Daarom, heilige broeders, deelgenoten der hemelse
roeping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis,
Jezus, (...) .
Heb.4:14 Daar wij nu een grote hogepriester hebben, die de
hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan die
belijdenis vasthouden.
Heb.5:6 zoals Hij ook op een andere plaats spreekt: Gij zijt priester
in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek.
Heb.6:20 waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan
naar de ordening van Melchizedek hogepriester geworden in
eeuwigheid.
Heb.7:26 Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig:
heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven
de hemelen verheven; (...) .
Heb.8:1 De hoofdzaak van ons onderwerp is, dat wij zulk een
hogepriester hebben, die gezeten is ter rechterzijde van de troon der
majesteit in de hemelen.
Heb.9:11 Maar Christus, opgetreden als hogepriester der goederen,
die gekomen zijn, is door de grotere en meer volmaakte tabernakel,
niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping.
Heb.10:21 en wij een grote priester over het huis Gods hebben.

En over dat hogepriesterschap zegt de Schrift in Heb.7:24 dat het


onvergankelijk is (SV / Luther / Brouwer)
zonder dat het op een ander overgaat (Leidse)
op geen ander kan overgaan (NBG)
Een priesterschap in eeuwigheid (SV / Luther)
voor altoos (NBG)
voor altijd (Leidse / Brouwer).

Om deze reden zegt V. Mora in Le Refus dIsral, Matthieu 27,25, Editions


du Cerf, 1986, blz.72: Met andere woorden, de term Mensenzoon uit Danil
waar Matthes uitdrukkelijk naar verwijst (24:15) ontving zoals er staat en
hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken,
natin en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij
die niet zal vergaan (Dan.7:14). Dit koninkrijk identificeert zo wonderlijk met
de Mensenzoon in Danil en Matthes dat men kan spreken van de komst van
de Mensenzoon als de komst van het Koninkrijk. Het is waarschijnlijk de
verkondiging van deze komst aan de Sanhedristen dat Hem zou veroordelen
(Mat.26:64). Zijn dood bracht de verwoesting van de Tempel met zich mee,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 469

vernietiging van de Heilige Stad, maar niet het einde van de geschiedenis van
het heil: in plaats van de verwoeste Tempel, staat de Heer op en wordt het
centrum van de hereniging van het universum, van Joden en Heidenen, van
de volkeren en de diaspora. Zo is in Christus de nieuwe Tempel opgestaan,
een nieuw gebedshuis voor alle volkeren. In Hem is de zegen van Abraham
overgegaan op alle volkeren. Een christen kan daarin het ontstaan van de
Kerk van Christus onderkennen, uit de verzameling van zonen van Isral en
zonen uit de volkeren.

We komen nog even terug op de vijf aanhalingen die we gedaan hebben uit
het boek aan de Hebreen. In zijn commentaar op deze brief schrijft W.
Ouweneel, theoloog uit de kringen van de Broeders en zo dus verdediger van
een komend duizendjarig rijk, over deze teksten als volgt: Hij zit thans aan
de rechterhand van God, totdat Deze zijn vijanden zal stellen tot een
voetbank voor zijn voeten (1:13). Dit totdat duidt dus het ogenblik aan:
a. dat Christus zal opstaan van Gods rechterhand (waar Hij nu wacht:10:13)
en zal wederkomen naar deze aarde (1:6; 9:28);
b. dat zijn troon in Sion geplaatst zal worden (1:5,8; Ps.2:6v);
c. dat zijn vijanden zich aan Hem zullen onderwerpen
(1:13; vgl. Ps 18:44-51; 72:7-11; 110:1-7).
Uit Op 20:1-6 weten we dat deze regering over het toekomstig aardrijk
duizend jaar zal duren (...) Er zijn dus twee fasen in de verheerlijking van de
Zoon des mensen na het kruis, zoals ook Jh 13:31v. in een notedop aanduidt:
1) nadat Christus voor alles de dood gesmaakt had, heeft God Hem terstond
verheerlijkt (Jh 13:32v.) door Hem uit de doden op te wekken (...)
2) zo zal Christus ook straks publiekelijk verheerlijkt worden (Jh 13:32a) en
zijn regering over het aardrijk aanvangen. W.J. Ouweneel, Wij zien Jezus,
deel 1, Medema, 1982, blz.33, 34.

Dit is de verkeerde voorstelling van meer dan n zaak. Laten we beginnen


met het eenvoudigste. De schrijver geeft de indruk dat wanneer er over God
en de Heer gesproken wordt als dat ze zitten op Hun troon er dus niets gedaan
wordt. God rust niet uit op Zijn troon. Neem de concordantie en zoek maar op.
Waar God neerzit ligt de nadruk op zowel een overwinning die is voltrokken
of het oordeel over iemand of een volk dat gaande is. Of is gewoon het
symbool van Zijn universele Almacht die Hij uitoefent. En idem voor de Heer
die neven de Vader zit. Zijn verlossingswerk is volbracht. Dat verzoenende
werk strekt zich uit over de volkeren van de wereld (Joden incluis). Aan ieder
wordt de tijd en gelegenheid gegeven zich te bekeren tot Jezus van Nazareth.
Dat is regeren! Uit de uitdrukking op de troon zitten blijkt het
juridische karakter van die handeling. Zelfs indien er zou kunnen
bewezen worden dat er een duizendjarige regering is voor de toekomst dan is
dat de manier waarop de Heer met de volkeren zal omgaan. Wat Hij dan zou
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 470

doen, doet Hij thans, waardoor er geen nood is aan zo een rijk. De schrijver
verwijst naar Psalm 2 maar zie ons commentaar daarover bij Mat.25:31-46 in
het volgende hoofdstuk. En voor Psalm 110 zie Luc.17:21 in dit hoofdstuk.

W. Ouweneel verwijst vervolgens nog naar Joh.13:32 dat naar twee fasen
zou verwijzen in het werk van de Heer. Ja, en dan! In zijn uitleg zijn het; 1)
verheerlijkt met de opwekking, 2) verheerlijkt in de duizendjarige regering.
Maar het is toch anders ingedeeld in Joh.13. Tijdens Zijn prediking op aarde
hebben we (wie Hem hoorde en zag) een heerlijkheid gezien als van de
Vader. Dat staat in Joh.1:14 en daar spreekt Joh.13:31 over. Het laatste met
het oog op Zijn bloedig offer dat zal volgen. Dat is de wil van God. Dat
moet vervuld worden. Waarop de Vader Hem zal verheerlijken in de
Opstanding. Maar verder gaat het niet. Van een duizendjarige regering lezen
we hier niets, trouwens nooit in de evangelin! Wie het doet heeft zich
schuldig gemaakt aan een inlezing van zijn eigen vertrouwde leerstelling.

Zodat we de vijf aangehaalde teksten die spreken over het zitten van de
Zoon aan de rechterhand van de Vader in de brief aan de Hebreen als een
beschrijving moeten zien van Zijn regeerambt dat Hij thans uitoefent.

Men zou eens meer moeten luisteren naar de Schrift in plaats van enkele
Oud Testamentische teksten te willen overbrengen naar een nog komende
regering. Sinds de Opstanding is Christus Zoon Gods in kracht (Rom.1:4).
Hij is thans voor Joden zowel als Grieken de kracht Gods (1 Cor.1:24). Aan
Hem hoort alle heerlijkheid nu en in de dag der eeuwigheid (2 Pet.3:18).

Vergeet niet al te vlug dat de term koninkrijk zowel in het Hebreeuws als in
het Grieks twee betekenissen heeft: 1) koninkrijksmacht 2)
koninkrijksgebied. In het Latijn heeft regnum ook die dubbele betekenis.
Maar een Franse vertaling moet dan om recht te doen in haar tekst twee
woorden gebruiken: rgne en andermaal royaume. Ook het Nederlands
zou dat kunnen doen maar dat is niet altijd waar. In elk geval: sinds Zijn
kroning (Hemelvaart of Pinksterdag naar gelang waar het accent ligt) is Jezus
koning over een gebied zo groots als hemel, aarde en onder de aarde! Bij de
benadering van het begrip koninkrijk in het NT moet dan ook gedacht worden
aan een opmerking van Paulus die over Christus sprak als diegene die we nu
niet meer vleselijk kennen (2 Cor.5:14,15). Zo ook moet zijn Rijk niet
slechts zichtbaar ge zien worden in Rome (Katholieke Kerk) of Jeruzalem (leer
van de bedelingen).

Teksten over het Koninkrijk en hun context

Wat is het Koninkrijk volgens de evangelin


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 471

Is een gave Gods Luc.12:32.


Mogen er voor bidden Mat.6:10.
Maar moeten het grijpen met geweld Mat.11:12.
Men kan het verliezen Mat.21:43.
Komt na bekeerd te zijn Marc.1:15.
Moeten er voor wedergeboren worden Joh.3:3,5.
Ontvangen als een kind Mat.18:4 / 19:14.
Jezus beschikt over het rijk Luc.22:29.
Is waardevoller dan alles Mat.10:37-39 / 13:44.
Dient men boven alles te zoeken Mat.6:33 / Luc.12:30.
Is weggelegd voor armen van geest Mat.5:3.
Is een langzaam proces zoals zuurdesem Luc.13:20,21.
Worden erom vervolgd Mat.5:11,12.
Is niet te koop met geld Marc.10:23-25.
Moeilijk te berven voor schriftgeleerden Marc.12:34.
Wordt gepredikt tot aan het einde der eeuw Mat.24:14.
Johannes doopte met het oog op het Koninkrijk Luc.7:28-30.
Jezus verkondigd dat Rijk Luc.4:43.
De 12 prediken dat Rijk Mat.10:7
De 70 prediken dat Rijk Luc.10:9
Jezus drijft boze geesten uit = het Rijk is er Luc.11:20.
De gemeente heeft er de sleutels van Mat.16:19 / 18:18.
Een eeuwig koninkrijk (Luc.1:33) is het nu reeds maar nog steeds aards in
bepaalde aspecten. Het gaat om in geestelijke zin aanliggen of eruit
geworpen worden (Mat.8:11,12) om eten (Luc.14:15) en drinken (Mat.26:29)
om gerechtigheid groter dan deze zoals Farizeen beoefenen (Mat.5:20) en is
weggelegd voor wie Gods wil doet (Mat.7:21).
Dit zijn al de teksten waar de uitdrukking koninkrijk van God of
koninkrijk der hemelen in voorkomt in de evangelin: Mat.3:2 /
Mat.4:17 / Mat.5:3 / Mat.5:10 / Mat.5:19 / Mat.5:20 / Mat.7:21 / Mat.8:11 /
Mat.10:7 / Mat.11:11 / Mat.11:12 / Mat.12:28 / Mat.13:11 / Mat.13:24 /
Mat.13:31 / Mat.13:33 / Mat.13:44 / Mat.13:45 / Mat.13:47 / Mat.13:52 /
Mat.16:19 / Mat.18:1 / Mat.18:3 / Mat.18:4 / Mat.18:23 / Mat.19:12 / Mat.19:14
/ Mat.19:23 / Mat.19:24 / Mat.20:1 / Mat.21:31 / Mat.21:43 / Mat.22:2 /
Mat.23:13 / Mat.25:1 / Marc.1:15 / Marc.4:11 / Marc.4:26 / Marc.4:30 / Marc.9:1
/ Marc.9:47 / Marc.10:14 / Marc.10:15 / Marc.10:23 / Marc.10:24 / Marc.10:25 /
Marc.12:34 / Marc.14:25 / Marc.15:43 / Luc.4:43 / Luc.6:20 / Luc.7:28 /
Luc.8:1 / Luc.8:10 / Luc.9:2 / Luc.9:11 / Luc.9:27 / Luc.9:60 / Luc.9:62 /
Luc.10:9 / Luc.10:11 / Luc.11:20 / Luc.13:18 / Luc.13:20 / Luc.13:28 / Luc.13:29
/ Luc.14:15 / Luc.16:16 / Luc.17:20 / Luc.17:21 / Luc.18:16 / Luc.18:17 /
Luc.18:24 / Luc.18:25 / Luc.18:29 / Luc.19:11 / Luc.21:31 / Luc.22:16 /
Luc.22:18 / Luc.23:51 / Joh.3:3 / Joh.3:5.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 472

Wat is het Koninkrijk Gods in de rest van het NT

Genaamd: Koninkrijk Gods Rom.14:17 / 1 Cor.4:20.


Genaamd: Christus Koninkrijk Col.1:13 / 2 Tim.4:1.
Bestaat niet in woorden maar in kracht 1 Cor.4:20.
Bezit heil en kracht Opb.12:10.
Heeft rechtvaardigheid en vrede gebracht Rom.14:17.
Koninkrijk en Gods heerlijkheid gaan samen 1 Thes.2:12.
Is eeuwig 2 Pet.1:11.
Is onwankelbaar Heb.12:28.
Hemels in oorsprong 2 Tim.4:18.
In verdrukking het Koninkrijk berven Hand.14:22.
Lijden voor het Koninkrijk is niet uitgesloten 2 Thes.1:5
Gelovige is overgebracht in het koninkrijk Col.1:13.
Men wordt tot het Koninkrijk geroepen 1 Thes.2:12.
God behoudt voor het Koninkrijk 2 Tim.4:18.
Armen zijn uitverkoren voor dat rijk Jac.2:5.
Zondaars berven het niet 1 Cor.6:10 / 15:50.
Discipelen prediken over het Koninkrijk als een werkelijkheid Hand.8:12 /
19:8 / 20:25.
Christus geeft het over aan Zijn Vader nadat Hij in alles zal bemiddelt hebben
1 Cor.15:24.

Laten we even stilstaan bij de teksten over het Koninkrijk die we al


geciteerd hebben uit het NT. Tussen haakjes 80% van alles wat er in het NT
over staat. Er zijn slechts enkele teksten die het Koninkrijk in volle zin in de
toekomst plaatsen. Bijna allemaal spreken ze over het rijk dat er nu is, het
gaat al om het hier en nu en niet slechts over de toekomst. En zeker niet over
een duizendjarig rijk waar mensen nog eens opnieuw getest worden op hun
getrouwheid, want dat is zoveel als beweren dat er mensen zijn die een
tweede kans krijgen. De taal die er gebruikt wordt zijn ook aarde-gebonden-
termen zoals: iets waardevols verliezen (Marc.9:47,48), zijn rijkdom
oordeelkundig gebruiken (Luc.18:24,25), je moet er de bepaalde vechtlust
voor hebben ( Mat.11:10-13), en de totale gewillige liefde is er het
hoofdkenmerk van (Marc.12:28-34).

God: de Eeuwige Koning, over Isral n de Natin

Wanneer we een overzicht maken van de wijze waarop zowel het Oud als
het Nieuw Testament over het begrip Koninkrijk spreken kan men dat onder
zes aspecten beschouwen. En met Koninkrijk moeten we verstaan dat het gaat
om de koninklijke macht, om het koninklijke ambt en om het koningschap van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 473

God en niet slechts het gebied waarover geregeerd wordt. De term


Koninkrijk Gods is geen echte term uit het OT maar des te meer uit het
NT. En ook in de Rabbijnse geschriften kunnen we de term terugvinden. Maar
dat God een universele Regeerder is, blijkt duidelijk onderstreept in vooral
de Psalmen.

1) Alle schepping waarover God regeert. Gen.1:1 / Neh.9:6. Deze zal


vervangen worden door een nieuwe hemel en aarde. God is een eeuwige
koning Ps.10:16 (olam vaed = voor altijd en daarna) / 29:10 / 93:1 (me olam
= sinds alle eeuwigheid in vers 2) / 96:10 / 145:3 (kololamim = tijdens alle
eeuwen).

2) Gods moreel ethisch rijk. Ps.103:19 / Dan.4:25,31,34-36. God is de rechter


van de gehele aarde Gen.18:25. In de nieuwe hemel en aarde zullen zeer
waarschijnlijk andere morele voorschriften tellen. Of... Gods Heilige Geest en
de mensengeest zal op een zodanige wijze werkzaam zijn dat er van geen
wetten sprake kan zijn.
God zal tenslotte alles in allen zijn.

3) De hemel waarin God regeert. Dan.4:26 / Luc.15:21 / Hand.14:22 / 1


Pet.1:11. Moest gezuiverd worden gezien er een deel engelen zijn afgevallen
(Opb.12).

4) Het koninkrijk Isral waarover God regeerde. 2 Sam.5:12 / 1 Kon.9:3-7 /


11:11. In niet verkeerd te begrijpen taal zegt YaHWeH de Koning en
Verlosser van Isral te zijn. Vergelijk bijvoorbeeld de uitdrukking de
troon van David = de troon van YaHWeH in 1 Kon.2:12 / 1
Kron.29:23 / 2 Kron.9:8. Het is een Godsregering, een theocratie. Maar dit is
een tijdelijke oplossing. Dit volk is uit andere volkeren verkozen om onder
Gods heerschappij te staan (Ex.19:5,6 / Deut.33:5 / Ps.47:7). Gezien God hun
koning is moet het volk alle kwaad uit zijn midden wegdoen (Jes.24:21-23 /
Zef.3:15). Dat hebben ze niet gedaan. Maar wel het tegengestelde, valse
goden aanbeden, en zijn daarom dan ook verworpen. Om die reden verliezen
ze hun exclusiviteit en zal het Koninkrijk aan een ander overgaan, een volk dat
er de vruchten zal van opbrengen (Mat.21:43 / Luc.19:41-44). En Hagga 2:7
wijst op Gods genade voor de heidenen. In het OT ligt de nadruk op de God
van Isral dat we er enkele malen terugvinden (1 Kron.17:24). In het NT kan
men deze titel echter slechts nog maar drie maal tegenkomen. En daar is een
reden toe.

5) De Kerk = Gods nieuwe Isral, is begonnen met Pinksteren. Dan.2:44 /


Hand.2:36 / 15:15-17. Is dit soms geen theocratie? Waar gn eind aan komt!
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 474

Christus heeft toch nu reeds alle macht, zowel in hemel als op aarde
(Mat.28:18)? Scofield zegt ergens (blz.1149):
Wanneer Petrus de deur van het koninkrijk opende
voor de Heidenen (Hand.10) ontvingen allen die ge-
geloofden zonder voorwaarden of uitstel, dan slechts
geloof, de Heilige Geest.
Maar Scofield heeft de gedachte dat de Heidenen in deze bedeling
opgenomen zijn in het Koninkrijk jammer genoeg niet verder uitgewerkt. Had
hij dat gedaan dan zou zijn theologie van de toekomst er gans anders hebben
uitgezien. In de New Scofield Reference Bible heeft men dan die vervelende
opmerking, met de verwijzing naar het Koninkrijk, laten vallen (blz.1163).

En nog een pittig detail uit P. Mauro, The gospel of the kingdom with an
examination of Modern dispensationalism, Hamilton Brothers, 1928, blz.83
e.v.. Mauro zegt dat Scofield in zijn Bible, van de 139 teksten die er staan in
het NT verwijzend naar het Koninkrijk, hij er slechts 21 aanhaalt. Over 118
teksten heeft hij blijkbaar niets te zeggen. Van de 17 geschriften uit het NT
waar naar het Koninkrijk verwezen wordt heeft Scofield er slechts 5
aangehaald. Dat wil zeggen dat hij aan zijn lezers n en ander verzwijgt.

God is dus niet slechts de koning van Isral (of der Joden) maar
zeker ook der heidenen (Rom.3:29). Dus van allen die Hem
aanroepen (Rom.10:12,13).

6) Gods rijk in de eeuwigheid. Daarover spreken 1 Cor.15:24-28. Dat is het


eeuwig Koninkrijk waarover 2 Pet.1:11 spreekt. Voorafgaande is het
oordeel over alle mensen (Rom.2:16). Het is dan ook uitgebreider dan slechts
de kerk uit punt 5. Het omvat alle gelovigen van alle plaatsen en alle tijden.
En een ander verschil tussen de kerk van 5 en deze van 6, is dat de kerk in
haar huidige vorm een geestelijke zaak is (Mat.18:3 / Joh.3:3-7 / Rom.14:17),
terwijl het eeuwige Koninkrijk aardse aspecten heeft (Opb.21:1-8 / 22:1-5). Of
is dit laatste slechts een symbool voor het geestelijke?

Vergeten we dan ook niet dat God de eeuwige God is, en dat Hij altijd
regeert; in het verleden, het heden en de toekomst. Zie hiervoor o.a.
Ps.10:16 / 97:1 / 99:1,2 / 145:13 / 1 Tim.1:17. Dus ook in de periode vrdat er
een zichtbare koning is in Isral, is YaHWeH hun koning. En wanneer er in
Isral gn zichtbare koning is, ook dan is YaHWeH hun koning. Ook nu nog.
Soms wordt dit schoorvoetend toegegeven zoals in R.J. Reid, Remarks on the
Amillenialism and kindred teachings of Philip Mauro, Loizeaux, 1948. We lezen
daar op blz.39, 40: Laat ons zeggen dat uitdrukkingen als Koninkrijk der
hemelen, Koninkrijk van God, Koninkrijk van de Zoon, Koninkrijk van de
Vader betrekking hebben op hetzelfde Koninkrijk, en slechts bepaalde
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 475

aspecten daarvan beschrijven (...) (Wanneer we dat zeggen, mag tevens


opgemerkt worden dat alhoewel we akkoord gaan met de Scofield-Bijbel met
betrekking tot de onderlinge kracht van elke term waar het naar verwijst, de
huidige schrijver toch niet akkoord gaat met de uitleg dat al deze termen
verscheidene koninkrijken beschrijven) (wij onderlijnen). We zeggen dit met
het oog op allen, en in de optiek van dezen, die nog pers een regering van
duizend jaren willen inlassen; speciaal met betrekking tot Isral.

Conclusie
Evenals het begrip eeuwig leven in het NT een grootheid weergeeft van zowel
het heden als van de toekomst, zo geeft het NT daar waar ze spreekt over
het Koninkrijk de werkelijkheid weer van het al aanwezig zijn en het zijn
in volheid bij de Wederkomst. Sinds Pinksteren is de man gekend als Jezus van
Nazareth tot Heer = Koning, Heerser en Messias aangesteld door de Eeuwige.

Voor velen is de bovenstaande zienswijze echter niet aanvaardbaar. Mensen


verdraaien de Schriften meerdere malen en om een variteit aan redenen tot
hun eigen verderf. We gaan twee van deze verderfelijke leerstellingen
hieronder ontleden.

I) De fout van Darby: het uitgestelde Koninkrijk

Wat zij op dat gebied zeggen

In het kort is de leer van Darby = Scofield (blz.1148) = Bullinger (Bible-


appendix 140) e.a. deze: toen Jezus kwam en zich heeft aangeboden als
koning aan het volk Isral heeft men Hem niet willen aannemen. Maar
aangezien God zovele beloften heeft gedaan i.v.m. Isral die niet vervuld zijn
moet God met hen verder gaan waar de geschiedenis met hen tot een halt
gekomen is. Met de Wederkomst van de Heer zal dat volk Hem als de Messias
aanvaarden en in een duizendjarige regering samen met Hem vanuit
Jeruzalem letterlijk over de aarde (de andere volkeren) regeren.

Laat enkele aanhalingen hierbij volstaan. In Bijbels Panorama een


gedeelte uit de aantekeningen bij de zesde en de zevende bedeling staat: De
kring van hen die behouden werden - of: de gemeente - bestond in het begin
alleen uit gelovig geworden Joden.
In dit stadium was zij de kern van het overblijfsel uit Isral, dat in de Messias
(Christus) geloofde en wachtte op zijn wederkomst op aarde (...) In
tegenstelling daarmee stond het overige Joodse volk met zijn
verantwoordelijke leidslieden, die niet in de Christus geloofden en ten slotte
door de steniging van Stephanus ook het getuigenis van de Heilige Geest
verwierpen (...) Alhoewel er echter een overblijfsel van het volk Isral was,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 476

wees de meerderheid van het volk de Messias af (...) Het volk der Joden had
de Here verworpen en nu begon God zijn aardse volk terzijde te stellen. De
verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 na Christus zette een voorlopige
streep onder deze bedeling (...) .
Bij de zevende bedeling (het duizendjarig rijk) staat er:
Isral zal dan als Gods volk tot zegen zijn, zoals God eenmaal aan zijn vriend
Abraham beloofd had. De volkeren zullen de Here onderworpen zijn, want het
is in hun aardse belang te luisteren naar Gods geboden. Jaarlijks zullen zij
optrekken naar Jeruzalem om deze God en zijn Christus te aanbidden. Deze
tijd is vanouds door de profeten; genspireerd door de Geest Gods, in vele
kleuren geschilderd.

W. Blackstone beweerde: Hij, Jezus, zou het Koninkrijk hebben opgericht


maar zij, de Joden, verwierpen Hem en kruisigden Hem. Het Koninkrijk was
nabij toen de Christus kwam. Hadden zij Hem aangenomen dan zou het toen
opgericht zijn, nu is het slechts tijdelijk uitgesteld. Jesus is coming, H. Revell
Co., 1908, blz.87,88.

H. Ironside zegt: Vanaf het ogenblik dat Christus zijn hoofd neerboog en Zijn
geest aan de Vader overgaf, zijn alle heerlijkheden van het Koninkrijk
waarover de zieners en profeten in het OT spraken tijdelijk uitgesteld (...) De
profetische klok stopte op Calvarie. Sindsdien is er op die klok geen enkele tik
gehoord. The Mysteries of God, Loizeaux Brothers, 1946, blz.54.

J. Walvoord zegt: de kerk is een apart deel van God dat zijn voltooiing
bereikt vrdat het goddelijke programma dat God met Isral heeft opnieuw
wordt opgestart. The Millennial Kingdom, Zondervan, 1976, blz.247.

Wat wij op dat gebied zeggen

Bij het lezen van deze dingen is onze eerste indruk dat Christus de Joden wat
heeft voorgelogen toen Hij predikend rondging. Want Zijn boodschap was het
Koninkrijk Gods is, nabij. En dat kwam er niet! Zou zelfs uitgesteld
worden! Maar liegt God wel? Zie o.a. 1 Sam. 15:29 / Titus 1:2 / Heb.6:18.
Bovendien krijgen we hier een herhaling van wat er in de tijd van de profeet
Samul geschiedde. Ook toen zocht het volk zich een koning en gaf daardoor
te kennen het koningschap van YaHWeH niet meer te verkiezen. Hun
redenering was: liever een zichtbare koning dan een verre God die regeert. Uit
hun opstand maakt God nog het beste en geeft hen de koning. Aan de
zonden die ze al op hun palmares hebben voegen ze er nog een ander aan toe
door naar deze koning te vragen zegt 1 Sam.12:19. Zie dit verhaal in 1
Sam.8:4-22, vooral vanaf vers 18.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 477

De leer van het uitgestelde koninkrijk is een bedroevende theologie die


geen rekening houdt met de werkelijke geschiedenis van Isral na de
ballingschap en met wat er in Christus volbracht is. We geven ter illustratie
twee voorbeelden. De eerste van een profetie die nog niet aan het vleselijke
Isral is vervuld. En die ook niet zal vervuld worden in letterlijke zin. De
tweede van een verkeerde uitleg van een profetie.

1) Voorbeeld: Jer.33:17,18: Want zo zegt de HERE: Nimmer zal het


David ontbreken aan een man, die op de troon van het huis Israls
gezeten is, en de levitische priesters zal het nimmer ontbreken voor
mijn aangezicht aan een man die brandoffers offert, spijsoffers
ontsteekt en slachtoffers brengt al de dagen. Wanneer dit letterlijk nog
te vervullen is, dan ook nog een letterlijk herstel van het Levitische
priesterschap en het letterlijk offeren van dieren. Niet voor een periode van
duizend jaar, maar voor immer, want er staat nimmer ontbreekt! Hoe
maak je dit waar vanuit het NT? Daar staan geestelijke offers voorgeschreven
en een aanbidding in geest en waarheid (Joh.4:23 / 1 Pet.2:5 / Heb.13:15,16).
Dat toen er nog een tempel was! Toen er volgens de wet, nog dagelijks de
voorgeschreven offers gebracht werden! Dat wil zeggen; dat het laatste deel
van deze voorspelling, niet van toepassing op een verre toekomst is of kan
zijn. En de reden daartoe is niet ver te zoeken: Isral was ontrouw aan het
verbond. God heeft ondertussen nieuwe schikkingen getroffen en de profetie
kan op de oorspronkelijk bedoelde wijze niet meer vervuld worden. Gods
voorspelling heeft dus niet gefaald. Isral heeft echter wel tot het einde toe
gefaald. Een mooi voorbeeld van het verval en afval of ongehoorzaamheid van
Isral is de gebeurtenis met een vijgenboom. Hij staat beeld voor ofwel Isral,
ofwel alle ongelovigen uit de aartsvader Isral. Er zal nooit meer vrucht aan
hen komen in eeuwigheid (Mat.21:19). Maar wel vrucht droegen o.a. de
Romeinen, want ze waren discipelen van Christus (Rom.7:14). De profetie dat
Isral zal bloeien gaat geestelijk in vervulling aan deze christelijke gemeente
(Jes.52:7). De gemeente beleeft de dagen waar de profeten over gesproken
hebben (Hand.3:24). Het herstel is begonnen.

2) Voorbeeld: We lezen in Bultema blz.231 over een profetie uit het OT: Jol
3:1-3 Want zie in die dagen en te dier tijd als ik de gevangenis van Juda en
Jezuzalem zal wenden enz.
1. De tijd dezer wederkeering is de dag van het gericht over de volken, de
groote en de vreeselijke dag des Heeren, waarin alleen op de berg Sion
ontkoming zal zijn, dewijl de Here Zelf aldaar zal wezen met de Zijnen.
2. Deze profetie kan op geenerlei manier verklaard van de kerk, omdat deze
niet in de gevangenis zit.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 478

3. De uitstorting des H. Geestes wordt door allen opgevat als eenen letterlijke,
historische gebeurtenis. Waarom kan Israls verlossing dan niet eene
historische gebeurtenis van de toekomst zijn?

Bullinger zegt dat dit hoofdstuk volgt op Jol hoofdstuk twee en wijst op
het oordeel van Mat.25 over de schapen en de bokken. (Zie de voetnoten bij
de tekst in The Companion Bible). Ook Bultema wil hoofdstuk drie laten
volgen op hoofdstuk twee. Scofield zegt over Jol 3:1-8 = Herstel van Isral,
over verzen 9-14 = Hebben betrekking op Armageddon, Een achterwaartse
blik en Van verzen 9 tot 16 hebben we een rsum van Jol 2:9-32
(blz.933).
De New Scofield Reference Bible gaat nog verder met op te merken
verzen 15-21 zijn parallel met 2:30-32 (blz.931). In Bijbels Panorama wordt
Jol 3:18 toegepast op het duizendjarige rijk samen met Jes.35:10 en 65:19-25
(zie de 12de schets). Met andere woorden, de verdedigers van het
duizendjarige rijk zijn het volledig oneens onder elkander over de tijd van
vervulling en betekenis van Jol hoofdstuk drie.

Kan dat gedeelte verwijzen naar een duizendjarige regering?


Laat ons dit benaderen vanuit Jol 3:17: En gij zult weten, dat Ik, de
HERE, uw God ben, die woon op Sion, mijn heilige berg, en Jeruzalem
zal een heiligdom zijn, en vreemdelingen zullen er niet meer
doortrekken. Biederwolf zegt bij deze tekst: om aan te valen of te
verontreinigen. Maar dat staat er niet bij. De context suggereert dat niet, dus
ruikt dit naar inlegkunde. Nu geven de millenniumgelovigen ook steeds
Jes.19:23-25 als een voorspelling in verband met die komende regering. Daar
staat dan: Te dien dage zal er een heerbaan wezen van Egypte naar
Assur, en Assur zal in Egypte komen en Egypte in Assur, en Egypte zal
met Assur (de HERE) dienen. Te dien dage zal Isral de derde zijn
naast Egypte en Assur, een zegen in het midden der aarde, omdat de
HERE der heerscharen het gezegend heeft met de woorden:
Gezegend zij mijn volk Egypte en het werk mijner handen, Assur, en
mijn erfdeel Isral. Twee teksten die spreken over het millennium (?) die
elkaar dus uitsluiten: in Jeruzalem mogen de vreemde volkeren komen volgens
Jesaja maar absoluut niet volgens Jol. Volgens Biederwolf spreekt dit
vers uit Jesaja niet over de duizendjarige regering maar wijst naar de
tijd na Pinksteren. Hij geeft aan de tekst dus een geestelijke uitleg waar we
geen probleem mee hebben maar die zijn regel schendt dat een profetie
letterlijk moet gelezen worden waar het kan. En veel van zijn medegelovigen
nemen dit ook letterlijk!

Ook nog een andere opmerking over dat gedeelte van Jesaja 19. Er staat in
het vers 18 namelijk dat er: vijf steden in het land Egypte zijn, die de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 479

taal van Kanan spreken. Is dt dan het povere resultaat van de nieuwe
regering van de Messias in het Millennium? Vijf steden! Zijn de anderen dan
allemaal ongelovig!

In welk verband gebruikt het NT dan de verwijzingen uit Jol hoofdstuk 3.


We verwijzen nogmaals naar The Greek Testament, ed. K. Aland / M. Black /
B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966.

Tekst Citaat.

Jol 3:4-8 Mat.11:21,22


Luc.10:13,14
3:13 Marc.4:29
Opb.14:15,18
19:15
3:15 Mat.24:29
Marc.13:24,25
Opb.6:12,13
Opb.8:12
3:18 Opb.22:1

Het gaat hier duidelijk niet om de vervulling van dit = dat. We vinden
beelden en flarden van een gedeelte uit Jol drie terug in het NT om naar n
of andere toestand te verwijzen die een gelijkenis vertoont, maar niet naar
een vervulling. In Jol drie zijn Tyrus en Sidon afgeschilderd als de
aartsvijanden van Isral. In Mat.11 en Luc.10 worden beide steden in een zeer
gunstig daglicht gesteld tegenover Isral. In het oordeel staan ze er beter voor
dan de vleselijke Isralieten en deze Heidenen zullen Gods volk aanklagen op
die dag. Dit is voor ons geen probleem, maar wel voor hen die in de
duizendjarige regering geloven. Want over welke oordeelsdag zou het dan
gaan in Mat.11 en Luc.10; de opname der gemeente, het herstel van Isral
daarna of het slot van de duizendjarige regering? In de drie gevallen heeft
men daar problemen mee. Maar wie geloofd in een nmalige
allesomvattende en unieke oordeelsperiode kan daar geen moeilijkheid
bespeuren.

Wat staat er in Jol 3:13? De tijd van de oogst is aangebroken. Het eerste
gedeelte ervan gebruikt Christus om te zeggen dat het voor Isral de tijd is
van de oogst. Wellicht mogen we dit wel verklaren als de oogst van Isral
als volk. Dat God hierbij zijn betrekkingen tot hen totaal verandert. En denk
hier aan de tijd van Pinksteren en de bekering van Cornelius die de
belangrijkste momenten zijn uit die vroege kerk. En het laatste deel, van de
wijnoogst, wijst ook duidelijk naar oordeel. Mogelijks over Isral (denk aan de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 480

tweede verwoesting van de tempel in 70 AD) maar in elk geval hebben we


een parallel met Openbaring hoofdstukken 14 en 19 het oordeel van de
volkeren in de toekomst.

Laten we u ook schetsen hoe moeilijk de uitleg is van de volgende verzen.


Egypte en Sodom, volkeren die altijd vijandig stonden tegenover Isral zullen
worden verwoest (Jol 3:19,20). Wanneer zet u de vervulling? Vr de
duizendjarige regering? Hoe verklaar je dan dit, dat de Egyptenaren in de
duizendjarige regering naar Jeruzalem zullen trekken om er te aanbidden
(volgens Jes.19:23-25)? Of na de duizendjarige regering? Hoe verklaar je dan
dat alle volkeren terug hersteld zijn volgens de hoofdstukken 21 en 22 van
Openbaring? Zodat er maar n mogelijke uitleg is die de Schrift geen geweld
aandoet! Het gaat in Jol drie om een beeld van Isral, en de wereld rondom
hen, die betrekking heeft op de tijd van de ballingschap. Hoofdstuk drie is niet
het vervolg van twee. Terwijl hoofdstuk twee duidelijk gaat over de
Pinkstertijd, het hoofdstuk drie spreekt van een periode van zeshonderd jaar
vr die tijd (Hand.2.14-21).

Dit zijn enige van de treffende voorbeelden (?) die men gebruikt (misbruikt)
wanneer men naar de nog toekomende vervullingen van voorspellingen
verwijst. Bultema geeft er nog een twintigtal die allen vanuit dezelfde
principes die we bij deze teksten hebben toegepast niet gebruikt kunnen
worden als het bewijs van een herstel van Isral in een toekomstig
duizendjarig rijk.

Misbruik van Psalm twee

We zijn het dan ook volledig oneens met wat in een evangeliesatieblad van
de Broeders staat. In Het Woord der waarheid van augustus 1998 staat op
blz.187, 188 een artikel van H.C. Voorhoeve (dus een zr oude herdruk). Daar
lezen we: Het blijkt dan ook dat uit alle profetische Schriften van het Oude
Testament, dat voor de genspireerde schrijvers van die dagen de Gemeente
een verborgenheid was; ja, dat zelfs de tijd van de gemeente, de tijd waarin
wij leven, in het geheel niet te vinden is in hun profetien. Drie voorbeelden
uit de vele voorbeelden die er zijn, kunnen dit voldoende aantonen.
In Jesaja 11 worden de eerste en de tweede komst van Christus op zon wijze
aan elkaar verbonden, dat niemand bij de lezing van die profetie eraan kan
denken dat daartussen zoveel eeuwen verlopen zijn. En toch is het zo. Tot de
helft van vers 4 is de profetie vervuld, terwijl het verdere gedeelte nog
vervuld moet worden bij, de tweede komst van Christus.
En Jesaja 61 is al een even duidelijk voorbeeld. Iedereen zal bij de lezing van
die voorzegging gedacht hebben, dat alles achtereenvolgens zou gebeuren
zoals het daar voorzegd wordt. En toch weten wij, dat er nu reeds bijna 20
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 481

eeuwen verlopen zijn tussen het prediken van het aangename jaar van de
Heer en van de dag van de wraak van onze God.
In Psalm 2 vinden wij hetzelfde. In Handelingen 4 wordt het begin van deze
Psalm aangehaald en gezien als de vervulling van de verwerping van de Heer
Jezus door Herodes en Pontius Pilatus. Men zou nu verwachten dat in het
vervolg van de Psalm gesproken zou worden over de gemeente; maar het
tegendeel is het geval, omdat het verdere gedeelte een beschrijving is van
het oordeel van God over zijn vijanden en van het koninkrijk van Christus.
De tijd waarin wij leven en waarin de gemeente van Christus bijeenvergaderd
wordt, neemt dus in de profetien van het Oude testament geen plaats in. Dit
geeft ons de sleutel tot het juiste verstaan van de profetie.

Voorhoeve maakt een rare sprong van de gemeente was een


verborgenheid naar drie teksten die een lacune zouden aangeven in de
wereldgeschiedenis. Deze lacunes zouden evengoed met niets kunnen
opgevangen worden van enig belang en hoeven niet over de gemeente te
spreken. De Bijbel zegt wel wat anders. Het vleselijke Isral heeft bij God
gefaald en God heeft hen vervangen door een geestelijke Isral. Het oude
Isral heeft afgedaan en de profetie die over hen spreekt en nog niet is
vervuld, gaat aan het geestelijke Isral in vervulling. God kn dat zonder n
van de beloften aan Isral te breken. Want het eerste deel van dat Isral
bestaat uit allen vleselijke kinderen van Abraham die geestelijk herboren zijn
tot geestelijke kinderen van Abraham. Aan hen zal God vervullen wat er nog
niet geschied is naar Zijn besluit. En daarboven worden allen die uit de
Heidenen stammen en herboren zijn tot geestelijke kinderen van Abraham ook
opgenomen in datzelfde geestelijk Isral. God mg dat, kn dat en doet aldus
zonder iets af te doen aan voorspellingen en beloften aan aartsvaderen of wie
ook gedaan uit het OT. Dat Heidenen zich ns tot God zouden bekeren n dat
ze de Messias als hun koning zouden belijden staat duidelijk in het OT. De leer
van de verborgenheid van de gemeente in het OT is dan ook een
wensdroom en fantasiestuk in de theologie van Voorhoeve. De profetie van
Amos 9 is wel degelijk in de Heidenen uit de kerk vervuld en de profeten uit de
christelijke gemeente nemen gewoon de draad op die het Joodse volk heeft
losgelaten. Samen met de bekeerde Heidenen wat God van hen heeft
gemaakt: het nieuwe Isral. We gaan nog enkele opmerkingen na van
Voorhoeve uit de aanhaling hierboven.

Voor onze aantekeningen bij Jesaja 11 zie de 3de stelling over Isral. Onze
aantekeningen bij Psalm 2 zie Mat.25:31-46 in hoofdstuk 5. Wat is er te
zeggen over Jesaja 61. Het is natuurlijk waar dat we in Lucas 4:18,19 de
gedeeltelijke aanhaling terugvinden in een prediking van de Heer te Nazareth.
Over de wraak van God, ook een deel van die profetie, rept de Heer op dat
moment met gn woord. Daar zijn gegronde pastorale redenen voor. Men
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 482

gaat niet gewoon het slechte nieuws vertellen aan de mensen zonder dat ze
de kans hebben gehad zich te bekeren. Maar dat wil niet zeggen dat Hij het
niet doet op latere tijdstippen. Integendeel, tientallen malen en dat naarmate
Zijn dood voorspeld wordt (vanaf Mat.16:21, en ook enkele parabels spreken
daarover) voorzegt Hij dat Isral de wraak van God tegemoet gaat. Vooreerst
dat de tempel zal vernietigd worden, voor de tweede maal (Marc.13:14-20 /
Luc.19:41-44 / 21:20-24 / 23:29). Bovendien zal hun het Koninkrijk worden
afgenomen en anderen gegeven (Mat.8:12 / 21:43 / 23:31,32). Van een herstel
van Isral spreekt Jezus niet, alln enkelingen uit Isral zullen gered worden
(Mat.22:14 / Luc.10:11,12 / Joh.8:44,45). En zo is het geschied naar de raad en
het besluit van God (Hand.4:24-28 / 13:26-29).

Daarom zegt H.M. Matter in dit verband terecht in De toekomst van Isral
Bosch & Keuning, 1953, blz.34,35: Isral heeft zich niet maar verzet tegen
het heil, maar van zijn verzet een nationale zaak gemaakt. Men denke aan
Matth.27:25; Joh.11:48;19:15! God had in de ironie van zijn oordeel Isral op
zijn weg kunnen volgen en nationaal van het heil uitsluiten, gelijk hij voorheen
de heidenen deed volgens Hand.14:16. God heeft dit niet gedaan. Er is geen
enkele discriminatie ten voordele van de heidense volkeren, die nimmer
nationaal verzet hebben gepleegd en soms massaal het evangelie hebben
aanvaard. De wateren van het heil stromen vanuit Isral de wereld in. Zij
stijgen daar tot dezelfde hoogte, waarop ze in Isral de eeuwen door hebben
gestaan. Dit geschiedt zonder enig verlies voor het schuldige Isral. De
wateren van het heil behouden in Isral hun oude hoge peil.

Verschil tusen gemeente en Koninkrijk Gods?

Men mag bij alles wat we weten over de gemeente en het Koninkrijk dus niet
beweren dat de kerk en het Koninkrijk andere zaken voorstellen. Men doet dat
in de kringen van verdedigers van de duizendjarige regering. Zo schept men
de gedachte dat er nog iets ontbreekt aan zowel het Koninkrijk dat aan
Christus toebehoort, als aan de Kerk waarover Hij Heer is. Verschillen die
kunnen aangetoond worden zijn daarom trouwens geen bewijs dat er nog een
rijk zal worden opgericht voor duizend jaar. Integendeel. Zoals de gemeente
Gods met meer dan tien titels is omschreven zo is ook het Koninkrijk van
God (de Heer) er n van. Hieronder daarom enkele gelijkenissen die dat
beginsel illustreren:

1) Christus is hoofd van de Kerk Eph.1:22 / Col.1:18


idem van het Koninkrijk Hand.17:7 / Opb.1:5
2) Gelovigen zijn wedergeboren voor de Kerk 1 Pet.1:22,23
idem voor het Koninkrijk Joh.3:3-5
3) Gelovigen zijn leden van de Kerk Col.1:13
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 483

idem van het Koninkrijk 1 Pet.2:8,9


4) Gelovigen zijn medeburgers in de Kerk Eph.2:19,20
idem van het Koninkrijk 1 Thes.2:12
5) De Kerk bestaat uit geestelijke zegeningen Eph.1:3
idem in het Koninkrijk Rom.14:17

Mat.16:18,19 maakt het duidelijk dat beide gelijk zijn. Vers 18 spreekt over
het ontstaan van de Kerk en vers 19 over het ontstaan van het Koninkrijk. Dat
rijk is niet voor een verre toekomst want de 12 apostelen krijgen er de sleutels
van en die gebruiken ze tijdens hun leven reeds (n Pinksteren!).

Men kan het Koninkrijk Gods niet zo maar zien als het verlengde van het
zichtbare koninkrijk in Isral al dan niet hersteld in dat land of erbuiten. Want
daarvoor zijn de verschillen dan ook te groot.

1) David regeerde over n land. 1 Sam.16:11-13 / 2


Sam.5:1-5.
Christus regeert over alle volkeren. Dan.2:44 / 7:14,27.
(zie nota onderaan)

2) In het rijk van David waren er zowel goede als


slechte onderdanen.
In het Koninkrijk van Christus zullen slechts dezen
zijn die ertoe herboren zijn. Joh.3:5-9.

3) Onder het Davidisch rijk waren alle mensen Joden.


Onder het Koninkrijk van Christus zijn alle mensen
gelovigen uit alle volkeren. Joh.6:63 / 1 Cor.15:45.

4) Een Jood was in de Davidische periode automatisch


onderdaan van David.
In het Koninkrijk van Jezus zijn slechts dezen die
gelovig zijn een onderdaan. Rom.8:5,7 / Gal.6:15.

5) David was van de stam van Levi en gn priester.


Jezus is zowel koning als priester. Heb.7:16-24.

6) Onder de mederegeerders van David waren veel on-


rechtvaardigen. 2 Sam.15:1-12.
In het Rijk van Jezus kan zoiets niet. 2 Cor.5:17.

7) David was permanent in oorlog met buren. 2 Sam.10:


1-19 / 21:15-22.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 484

In het Rijk van Jezus is er gn oorlog. Eph.2:14-22.

8) David regeerde in de tijd van Satans macht.


Christus heeft de Satan overwonnen. Hand.2:36 /
Heb.1:3.

9) Mozes wet lag aan de grondslag in Davids rijk.


In het Koninkrijk maakt Jezus zelf de wet
uit. Joh.6:33,38 / Rom.10:4 / Opb.22:14.

nota bij 1) In die zin moeten we ook Gen.49:10 in gedachten houden: de


scepter hoort bij Judah maar komt in de handen van Silo aan wie de
wereldheerschappij toekomt. En dan zegt Jacob profetisch dat Silo heerst over
de volken. Dit is altijd een Messiaans gedeelte geweest, ook voor Joodse
uitleggers. Hij die komt is = de Messias in Aquila, Symmachus, Onkelos, de
Targum van Jeruzalem, n Arabische vertaling en enkele Septuaginta
manuscripten. Hij die komt heerst niet slechts over Isral maar over de
volkeren. Vergelijk bij dit alles van A. Landman, Messias-interpretaties in de
Targumim, Kok, 1986.

De bewering van enkele schrijvers dat het bestaan van de Kerk niet terug te
vinden is in het OT kan niet bewezen worden. Men maakt dan twee fouten. 1)
In het NT worden teksten die ogenschijnlijk betrekking hebben op Isral
toegepast op het Nieuwe Isral bestaande uit Joden en Heidenen. 2) In het
goddelijke plan der eeuwen dat God heeft zijn de Heidenen opgenomen vr
de grondlegging der wereld en dat is de juiste interpretatie (Eph.1:4 /
Rom.8:28-30 / 2 Thes.2:13 / 2 Tim.1:9).

De al tientallen malen herhaalde stelling van H.C. Voorhoeve is dus niet


waar: Wanneer de Heer Jezus komt om als Koning op aarde te heersen, zal
derhalve de Gemeente als de Vrouw van het Lam met Hem geopenbaard
worden in heerlijkheid. Nergens wordt ons in de Schrift geleerd, dat de Heer
Jezus over de Gemeente heerst of zal heersen, zoals vele christenen
aannemen. De Heer Jezus is geenszins Koning over de Gemeente, maar Hij is
Koning over Isral en over de wereld Uit het Woord der Waarheid, Jaargang
54, juli 1999, blz.167.

Een vraag aan de leerlingen van Darby:


over het uitgestelde Koninkrijk

En daarom hebben we een vraag aan allen die deze leer van Darby
geloven: indien het Joodse volk Jezus als Messias had aangenomen hoe is het
te rijmen met de zekerheid dat de Heer mens is geworden om te sterven als
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 485

verzoening voor alle mensen? God wist dus dat het Joodse volk Jezus masaal
niet zou aannemen! Dat ze Hem niet als hun Messias zouden aannemen! Was
Zijn aanbod dan niet oprecht? Of was het dat wel, gezien er toch een rest Hem
heeft aangenomen! Is het niet dat wat de Heer heeft voorzegd in Luc.12:32?
Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft Uw vader
behaagd u het Koninkrijk te geven. Moeten we niet op de eerste plaats
stellen dat de mens door geloof gered wordt en niet door zijn nationaliteit?
Zoals Luther terecht opnieuw mocht ontdekken in de Schriften van zowel het
OT als het NT (Hab.2:4 / Rom.1:17 / Gal.3:11 / Heb.10:38). Zodat het van den
beginne af aan de bedoeling was van God om n kudde en n herder te
hebben. Dat zowel Joden als Heidenen in geloof n kudde zouden zijn
(Joh.10:16)! Van een uitstel van de belofte aan Isral staat er niets in de
Schriften voor deze tijd. Er staat wel dat God aan alle volkeren hetzelfde
aanbod doet; Jezus van Nazareth is voor u gestorven en dat moet u aannemen
om door Hem gezegend te worden. Hij is de enige ware weg!

En een laatste vraag die rechtstreeks volgt uit de vorige. Waar zijn in het
Nieuwe Testament de aanwijzingen te vinden die klaar en duidelijk,
zondermeer zeggen dat in de dagen van de apostelen het aanbod van het
Koninkrijk aan het Joodse volk voor een tijd is opgeschort en uitgesteld? Graag
schijver(s), hoofdstuk(ken) en vers(en) a.u.b..

U zult waarschijnlijk vanuit Deut.30 redeneren dat er herstel wordt


voorzegd aan Isral. Er staat daar echter dat zo een herstel in functie staat
van het onderhouden van de WET VAN MOZES volgens de verzen 8 en 10. En
vergeten we niet dat er een sleuteltekst staat in verband met het herstel in
Deuteronomium hoofdstuk 30. Dat is het vers 10 waarover in kringen van het
huidige herstel met alle kracht over gezwegen wordt. We lezen daar:
wanneer gij naar de stem van den HERE, uw God, luistert door zijn
geboden en inzettingen te onderhouden, die in het wetboek staan;
wanneer gij u tot den HERE, uw God bekeert met geheel uw hart en
met geheel uw ziel (wij onderlijnen). Het NT zegt echter nadrukkelijk in
een boek geschreven aan Joden: Als hij spreekt van een nieuw verbond
heeft hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat
veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning (Heb.8:13). Dat
nieuwe verbond is er al gekomen voor zowel Isral als de gelovigen in Christus
uit de volkeren. En in het jaar 70 werd de tempel en Jeruzalem verwoest zodat
de voorspelling van Heb.8:13 ook zichtbaar was voor de buitenwereld.
Verworpen was het toen met de dood van de Heer het voorhangsel van het
heilige der heiligen in de tempel scheurde van boven tot beneden
(Mat.27:51). Deuteronomium 30 is en kan dus niet meer geldig zijn tenzij
God zijn eerste verbond opnieuw instelt met alles erop en eraan; de tempel,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 486

de offeranden, de priesters enz... Daardoor heeft men het verbond van de


Christus verworpen.

De zegeningen van Deut. 30 zijn voorwaardelijk gesteld aan het geloven van
de Jood. Aan wat in het wetboek staat! Wensen deze vrienden van Isral zoiets
dan hebben ze dat volk een verkeerde leer voorgehouden! Want ondertussen
is dat wetboek door Christus afgeschaft, en dat maakt het de Jood onmogelijk
om langs deze weg opnieuw in Gods gunst te komen. Hij kan slechts opnieuw
in het verbond opgenomen worden door tot de Messias Jezus te komen. Een
ander herstel prediken is het offer van Jezus minimaliseren of zijn werking
ervan verdraaien.

Een leer van kunst en vliegwerk

Om aan de leer van dat uitgestelde Koninkrijk enige substantie te geven


hebben de verdedigers ervan nog een ander argument bedacht (sinds de
jaren 1830). Dt van de 4 soorten evangelie. In het NT zou men moeten
onderscheid maken tussen 4 te onderscheiden evangelin. 1) Het evangelie
van Gods genade dat zegt dat de Heer stierf voor alle zondaars; en is
opgestaan uit de dood. 2) Het evangelie van Paulus = mijn evangelie zoals
het er eens staat, en slechts betrekking heeft op deze tijd en slechts over de
gemeente spreekt. 3) Het eeuwig evangelie dat zal gepredikt worden nadat
de gemeente zal opgenomen zijn en Joden zich door dit evangelie zullen
bekeren. Een evangelie dat naargelang de uitlegger drie en een half of zeven
jaar gepredikt zal worden juist voordat de duizendjarige regering zal opgericht
worden. Het evangelie voor dezen die in de grote verdrukking zullen leven. 4)
Het evangelie van het Koninkrijk, als politieke vanuit Jeruzalem bestuurde
en door Joden geregeerde universele macht tijdens de duizend jaren van de
Christusregering op deze aarde. Opgericht nadat de Joden zich (allen?), of in
massa zullen bekeerd hebben.

We citeren u die leer uit Amen, maar slechts ter illustratie en niet omdat
we er iets van zouden geloven.

Naam
Het evangelie van God
(Rom.1:1 / 1 Pet.4:17)
Ook met andere namen is het Evangelie bekend. Het Evangelie van Christus (2
Cor.10:14) of het Evangelie van Zijn Zoon (Rom.1:9).
Verkondigd door
alle apostelen, zowel de Twaalven en Paulus met zijn mededienstknechten.
Verkondigd aan
Iedereen (Rom.1:16). Eerst de Jood, maar ook de Griek.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 487

Onderwerp: de Opstanding van de Messias.


Waar in de Bijbel te vinden?
In de Bijbelboeken die gedurende de Handelingenperiode geschreven zijn. In
1 Cor.15 lezen we de betekenis van Christus Opstanding.
===========
Naam
het Evangelie van de besnedenen
de Twaalven
Verkondigd aan
Isral: Heb God lief en de naaste, volhardt in de leer en doe in kinderlijk geloof
de werken der wet.
Waar vinden we deze boodschap?
in de brieven van de apostelen van de besnijdenis en het boek van de
Handelingen.
===========
Naam
het Evangelie van de onbesnedenen. Het Evangelie der heerlijkheid van
Christus (2 Cor.4:4). Ook wel genoemd het Evangelie der genade Gods
(Hand.20:24) of mijn/ons Evangelie (Rom.2:16 / 16:25 / 2 Tim.2:8 / 2 Cor.4:3)
Verkondigd door
Paulus en zijn mededienstknecht en
Verkondigd aan
de heidenen: Geloof dat Christus is opgestaan. Hij is de verheerlijkte Heer.
Leef door Zijn opstandingskracht, zonder werken der wet.
Waar vinden we deze boodschap?
in de brieven van Paulus.
===========
Naam: het geheimenis van het Evangelie (Ef.6:19);
het Evangelie des vredes (Ef.6:15)
Verkondigd door: Paulus
Verkondigd aan: heidenen (waar de Joden deel van uitmaken in deze tijd)
Onderwerp: De heerlijkheid van Christus als Hoofd boven al wat is. Het gaat
dus ook over de uiteindelijke nederlaag van Satan en alle machten, krachten
en heerschappijen.
Kenmerk: aan de overheden en machten in de hemel wordt d.m.v. de
Gemeente nu de veelkleurige wijsheid Gods bekend gemaakt en in de
komende eeuwen wordt de overweldigende rijkdom van Zijn genade getoond.
De strijd is dus niet meer tegen vlees en bloed.
Waar vinden we deze boodschap: in de brieven van Paulus, die na de
Handelingenperiode geschreven zijn.
---------
Uit Amen n4 / september 1995.
Uit Amen n5 / november 1995.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 488

Dat is een opgeblazen en opgeklopte grote souffl en niets meer dan dat.
Leg dat gewoon neven de tekst van Marcus 1:15: de tijd is vervuld en het
Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie
(wij onderlijnen). Er wordt n boodschap gepredikt, er is n goed nieuws en
dat is nabijgekomen. Van een ander evangelie staat er niets en wordt er
niets gesuggereerd. Dat is overduidelijk uit een uitspraak van Paulus aan
koning Agrippa. Hij zegt dat hij als predikant en als evangelist sprak: zonder
iets anders te zeggen dan wat de profeten en Mozes gesproken
hebben(Hand.26:22). De leer dat er dus nog een ander evangelie dan dat
wat in het OT staat en werd verkondigd, door Christus en zijn apostelen, stoelt
dan ook nergens op. Of zou Paulus aan Agrippa gewoon wat voorliegen? Dat
wil dan ook duidelijk zeggen dat de gemeente wel degelijk voorzegd werd in
de leringen van Mozes en de profeten! Aan de Romeinen schreef Paulus ooit
over: het evangelie van God, dat Hij tevoren door zijn profeten
beloofd had in de heilige Schriften (Rom.1:1,2). Kortelings na de
Pinksterdag zegt Petrus: En al de profeten, van Samul af en
vervolgens, en zovelen er hebben gesproken, hebben ook deze dagen
aangekondigd (Hand.3:24). De kerk - de gemeente - is dus wel degelijk
voorzegd door de profeten. Wanneer de indruk gewekt wordt dat dit niet zo is,
stoelt dat op vooroordeel en niet op Bijbeluitleg.

Tot slot citeren we uit A. Maljaars, Niet allen Isral, Uitg. J.P. van de Tol,
Dordrecht, 1976, blz.81 een opmerking die hier iets mee te maken heeft: Ten
aanzien van het volk Isral komt in veler gedachten het Kruis en de
Verzoening uit het centrum te staan. Prechiliasten leren, dat wanneer de
Joden Jezus als Messias aanvaard hadden, het Koninkrijk Gods gekomen zou
zijn van vrede en gerechtigheid. Men denke zich deze visie eens in! Ze
impliceert niets meer en niets minder dan dat het Kruis dan eigenlijk
overbodig geweest zou zijn. Tot onze niet geringe verbazing troffen we echter
een zelfde soort gedachtengang aan in Berkhofs christelijke geloofsleer
(blz.276). Berkhof spreekt zelfs over het uitsel (blz.271). Het Rijk is nog niet
aangebroken, en als de Kerk toch wil doen alsof dat wel het geval is, dan komt
het Jodendom met zijn eindeloze lijdensweg deze illusie verstoren (blz.277).
Hieruit blijkt wel hoe men zich de sjaloom als een valse vrede, in de
horizontale verhoudingen denkt, in plaats van een geestelijke, hemelse vrede,
door de Heilige Geest (Rom.14:17). Kohlbrgge zou zeggen: men is net zo
dwaas als de Joden, die zich afvroegen of er uit Galilea ooit een profeet zou
opstaan, terwijl de Zaligmaker in hun midden was.

II) De fout van Jehovahs Getuigen, het jaar 1914

Wat zij op dat gebied zeggen


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 489

Om u als lezer een beeld te kunnen schetsen van wat Jehovahs Getuigen
leren op het gebied van het Koninkrijk moeten we vooraf een lang citaat
aanhalen uit Hulp tot begrip van de Bijbel, deel 5, 1988, blz.889,890. Daar
staat:

Koninkrijksregering sedert Pinksteren.

Toen Jezus 40 dagen na zijn opstanding ten hemel voer, begonnen


zijn discipelen te begrijpen dat zijn koninkrijk een hemels koninkrijk
zou zijn. Tien dagen later, op Pinksteren in 33 G.T., kregen zij het
bewijs dat hij tot Gods rechterhand was verhoogd, aangezien hij
heilige geest op hen uitstortte, die hen machtigde als zijn getuigen
en gezanten van zijn koninkrijk dienst te verrichten (Luk. 24:46-52;
Hand. 1:8, 9; 2:1-4, 29-33; 2 Kor. 5:20). Op deze wijze trad het
nieuwe verbond ten aanzien van hen in werking en werden zij de
kern van een nieuwe heilige natie, het geestelijke Isral (1 Petr.
2:9,10; Gal. 6:16; Hebr. 12:22-24). Aangezien Christus nu aan de
rechterhand van zijn Vader zat en het Hoofd van deze gemeente was,
is het duidelijk dat hij er vanaf Pinksteren in 33 G.T. als Koning over
regeerde (Ef. 5:23; Hebr. 1:3; Fil. 2:9-11). Bijgevolg kon de apostel
later schrijven: (God) heeft ons bevrijd van de autoriteit der
duisternis en ons overgezet in het koninkrijk van de Zoon van zijn
liefde. - Kol. 1:13; vergelijk Lukas 22:53.

Wat echter degenen betreft die niet bereid waren zich aan Christus
Jezus te onderwerpen, hij trad destijds nog niet handelend tegen hen
op maar ging aan de rechterhand van God (...) zitten, van die tijd af
wachtend totdat zijn vijanden tot een voetbank voor zijn voeten
gesteld zouden worden (Hebr. 10:12, 13; Hand. 2:34-36; vergelijk
Hebreen 2:8). Jezus had voorzegd dat er tussen zijn hemelvaart en
de tijd waarin hij zowel zijn goedgekeurde onderdanen als zijn
tegenstanders zou oordelen, een bepaalde tijd zou verstrijken. Hij
vergeleek zichzelf met een mens van edele geboorte die naar een
ver land (reisde) om koningsmacht voor zich te verkrijgen en dan
terug te keren. Zijn getrouwe dienstknechten zou hij dan belonen,
doch de vijanden van zijn Koninkrijksregering ter dood brengen. -
Luk.19:11-27.

HET KONINKRIJK NEEMT DE VOLLEDIGE MACHT OP

De apostel Johannes, die tegen het einde van de 1ste eeuw G.T.
schreef, kreeg door middel van een goddelijke openbaring ook een
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 490

toekomstbeeld van de tijd waarin Jehovah God, door bemiddeling van


zijn Zoon, zijn heerschappij op een specifieke wijze tot uitdrukking
zou brengen, zodat er - net als in de tijd toen David de Ark naar
Jeruzalem had gebracht - gezegd kon worden: Jehovah heeft zijn
grote kracht opgenomen en is als koning gaan regeren. Dit zou zo
zijn omdat er voor zijn Gevolmachtigde Koning, zijn Zoon, een
speciale fase zou intreden waarin zijn heerschappij uitgebreid zou
worden en het koninkrijk der wereld het koninkrijk van onze Heer en
van zijn Christus zou worden, en hij als koning zou regeren tot in alle
eeuwigheid. Als de tijd gekomen was, zou Jezus Christus de nodige
stappen ondernemen om alle tegenstanders van Gods soevereiniteit
in hemel en op aarde uit de weg te ruimen. - Openb. 11:15.

Het eerste krachtdadige optreden vindt in het hemelse rijk plaats;


Satan en zijn demonen worden verslagen en naar het aardse rijk
geworpen. Daarop volgt de aankondiging: Nu is gekomen de redding
en de kracht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn
Christus (Openb. 12:1-10). Satan, de voornaamste tegenstander,
gaat er gedurende de korte tijdsperiode die hem nog rest mee voort
de profetie uit Genesis 3:15 te vervullen door oorlog te voeren tegen
de overgeblevenen van het zaad van de vrouw, de heiligen,
die met Christus zullen regeren (Openb. 12:13-17; vergelijk 13:4-7;
Danil 7:21-27). Niettemin worden Jehovahs rechtvaardige
verordeningen openbaar gemaakt, en zijn vonnissen komen in de
vorm van plagen over zijn tegenstanders en leiden tot de
vernietiging van het mystieke Babylon de Grote, dat Gods
dienstknechten op aarde het ergst heeft vervolgd (Openb. 15:4; 16:1-
19:6). Daarna zal Koninkrijk Gods, met Christus Jezus als gezalfde
Regeerder, zijn hemelse legers in de oorlog te Armageddon tegen de
heersers van alle aardse koninkrijken en hun legers laten oprukken
en hen vernietigen (Openb. 16:14-16; 19:11-21). Dit zal de verhoring
zijn van de tot God gerichte smeekbede: Uw koninkrijk kome. Uw wil
geschiede, gelijk in de hemel, zo ook op aarde (Matth. 6:10).
Vervolgens wordt Satan in een afgrond geworpen en begint een
periode van 1000 jaar waarin Christus Jezus en zijn mederegeerders
als koningen en priesters over de aardbewoners zullen regeren. -
Openb. 20:1,6.

Ook de apostel Paulus geeft een beschrijving van Christus


heerschappij gedurende zijn tegenwoordigheid. Nadat Christus zijn
volgelingen uit de dood opwekt, doet hij vervolgens alle regering en
alle autoriteit en kracht teniet (waarmee natuurlijk gedoeld wordt
op alle regering, autoriteit en kracht die tegen Gods soevereine wil
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 491

gekant is). Vervolgens draagt hij het koninkrijk aan zijn God en
Vader over en onderwerpt zichzelf aan Degene die alle dingen aan
hem onderwierp, opdat God alles zij voor iedereen. - 1 Kor. 15:21-28.
Daarna worden echter alle aardse onderdanen definitief op hun
rechtschapenheid en toewijding beproefd.

In De Wachttoren, van 1 mei 1992, blz.6 lezen we: Op 2 oktober 1914


deed Charles Taze Russell, destijds de president van de Watch Tower
Bible and Tract Society, vrijmoedig de aankondiging: De tijden der
heidenen zijn geindigd; hun koningen hebben hun dag gehad. Hoe
waar bleken zijn woorden te zijn! In oktober 1914 vond er,
onzichtbaar voor mensenogen, in de hemel een gebeurtenis van
wereldschokkend belang plaats. Jezus Christus, de blijvende
Erfgenaam van de troon van David, begon als Koning over de hele
mensheid te regeren. - Lukas 1:32,33; Openbaring 11:15 (wij
onderlijnen).

Het is zeker niet onze bedoeling reclame te maken voor n of ander leer
van De Wachttoren. Laat het lange citaat u niet misleiden. In de eerste
paragraaf geeft men toe dat Gods koninkrijksregering is begonnen met
Pinksteren maar slechts alleen voor het geestelijke Isral. Maar over de wereld
regeert de Christus dan nog niet. Het Koninkrijk begint maar echt wanneer
Satan uit de hemel is geworpen (in 1914) en zal voor allen die al gestorven
zijn slechts na de Wederkomst zijn: in n regering van 1000 jaren. Dat zal in
tegenstelling tot de volgelingen van Darby / Scofield niet vanuit het letterlijke
Jeruzalem zijn maar vanuit het hemelse Jeruzalem.

Nog wat over de Wachttoren stellingen in verband met profetie

We geven drie citaten van Russell de eerste president met zijn visie op zijn
profetische aanspraken.

In 1886 zegt hij: We trust, however, that a wide distinction will be


recognized between the earnest, sober and reverent study of prophecy and
other scriptures, in the light of accomplished historic facts, to obtain
conclusions which sanctified common sense can approve, and a too common
practice of general speculation, which, when applied to divine prophecy, is too
apt to give loose rein to wild theory and vague fancy. Those who fall into this
dangerous habit generally develop into prophets (?) instead of prophetic
students. Divine Plan of the Ages, bladzijde 13.

In 1890 zegt hij: Our own views are not prophecy, but interpretations of the
holy prophets of old. Watch Tower, October 1890, page 8
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 492

In 1893 zegt hij: Neither must you lean upon the DAWN and the TOWER as
infallible teachers. Watch Tower, June 1893, page 168.
Is daarme de kous af? Integendeel! Russell leerde dat Jezus in 1874 op de
troon was gaan zitten om te regeren. Maar zoals ze het nu zeggen: dat was in
1914. Iemand was/is fout en je mag het zelf kiezen: Russell of de WT in haar
huidige vorm. Russell leerde dat de koninkrijken letterlijk aan hun einde
zouden gekomen zijn in 1914, maar dat leren ze niet meer. Het zou natuurlijk
onzichtbaar in de hemel zijn en oncontroleerbaar.

Ik geef u nog 4 citaten zodat we elkaar goed verstaan: hun eerste stichter
profileerde zich zeker al als profeet. Wat we doen met deze citaten is enkele
markante zaken in hoofdletters zetten:

The INTERPRETATION of prophecy, therefore, IS NOT FROM MAN, BUT IS


FROM JEHOVAH; and Jehovah causes events to come to pass in fulfillment of
the prophecy in due time.The Watchtower, May 1, 1938. blz.143 Onze
vertaling: DE INTERPRETATIE van de profetie IS DUS NIET VAN DE MENS,
MAAR IS VAN JEHOVAH, en Jehovah zorgt ervoor dat gebeurtenissen ontstaan
om tot de vervulling te komen van de profetie te zijner tijd. The
Watchtower, May 1, 1938. blz.143.

HE MERELY USES THE SERVANT CLASS TO PUBLISH THE


INTERPRETATION AFTER THE SUPREME COURT BY CHRIST JESUS
REVEALS IT. The Watchtower, July 1, 1943, blz.203 Onze vertaling: HIJ
GEBRUIKT SLECHTS DE 'DIENAAR' KLASSE OM DE INTERPRETATIE TE
PUBLICEREN NADAT HET HOOGSTE HOF DOOR CHRISTUS JEZUS HET
OPENBAART. The Watchtower, July 1, 1943, blz.203.

THIS IS NOT GIVING ANY CREDIT TO THE MAGAZINES PUBLISHERS,


but is due TO THE GREAT AUTHOR OF THE BIBLE with its truths and
prophecies, AND WHO NOW INTERPRETS ITS PROPHECIES. HE IT IS
THAT MAKES POSSIBLE THE MATERIAL THAT IS PUBLISHED IN THE
COLUMNS OF THIS MAGAZINE.... The Watchtower, April 15, 1943,
blz.127 Onze vertaling: DIT IS NIET HET GEVEN VAN EENDER WELKE KREDIET
AAN DE UITGEVERS VAN HET TIJDSCHRIFT, maar is te wijten aan de grote
Auteur van de Bijbel met zijn waarheden en profetien, EN DIE NU HAAR
PROFETIEN INTERPRETEERT. HIJ IS HET, DIE HET MOGELIJK MAAKT DAT HET
MATERIAAL WORDT GEPUBLICEERD IN DE KOLOMMEN VAN DIT BLAD ....
The Watchtower, April 15, 1943, blz.127.

We see no reason for changing the figures NOR COULD WE CHANGE


THEM IF WE WOULD. THEY ARE, WE BELIEVE, GODS DATES, NOT
OURS. But bear in mind that the end of 1914 is not the date for the
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 493

beginning, but for the end of the time of trouble. Zions Watch Tower, July
15, 1894, blz.226 Onze vertaling: Wij zien geen reden voor het veranderen
van de cijfers -, NOCH KUNNEN WE ZE VERANDEREN ALS WE DAT ZOUDEN
KUNNEN DOEN. ZE ZIJN, WIJ GELOVEN DAT, GODS DATA, NIET DE ONZE. Maar
houd in gedachten dat het einde van 1914 niet de datum voor het begin is,
maar voor het einde van de tijd van onrust. Zions Watch Tower, July 15,
1894, blz.226.

En nog een tweede reeks citaten.

De werkelijkheid is dat Jehovahs Getuigen over Russell het beeld ophangen


dat hij zich niet een profeet noemde. Daar zijn enkele citaten voor te geven,
wel een twintigtal. Maar anderzijds is het zo dat hij zijn voorspellingen met
een zekerheid aan de mensen verkondigde dat ze moesten aanvaard worden
of men bezag je als een ongelovige. Dit zijn er enkele met de vertaling van
mezelf erbij.
^^^^^^
1914: ...the battle of the great day of God Almighty (Rev. 16:14), which will
end in A.D. 1914 with the complete overthrow of earths present rulership, IS
ALREADY COMMENCED. The Time Is At Hand, 1886, blz.101.
1914: ... de 'slag van de grote dag van de Almachtige God (Openb. 16:14),
die in het jaar 1914 zal afgesloten worden met de volledige omverwerping van
de huidige heerschappij van de aarde, IS AL BEGONNEN.-De tijd is Hand,
1886, blz.101.
^^^^^^
1915: ...the battle of the great day of God Almighty (Rev. 16:14), which
WILL END IN A.D. 1915, with the complete overthrow of earths present
rulership, is already commenced. The Time Is At Hand, 1915 edition,
blz.101.
1915: ... de 'slag van de grote dag van de Almachtige God (Openb. 16:14),
DIE IN HET JAAR 1914 ZAL AFGESLOTEN WORDEN met de volledige
omverwerping van de huidige heerschappij van de aarde, IS AL BEGONNEN.-
The Time Is In Hand, 1915 editie, blz.101.
^^^^^^
1918: Also, in the year 1918, when God destroys the churches
wholesale and the church members by millions, IT SHALL BE THAT ANY
THAT ESCAPE SHALL COME TO THE WORKS OF PASTOR RUSSELL TO LEARN
THE MEANING OF THE DOWNFALL OF CHRISTIANITY. The Finished
Mystery, 1917, blz.485.
1918: Als in het jaar 1918, wanneer God de kerkelijke groothandel en de
kerkleden met miljoenen vernietigt, ZAL HET ZO ZIJN DAT EEN IEDER DIE
ONTSNAPT TOT DE WERKEN VAN PASTOR RUSSELL ZAL KOMEN OM DE
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 494

BETEKENIS VAN DE VAL 'HET CHRISTENDOM.' TE LEREN. - The Finished


Mystery, 1917, blz.485.

De Wachttoren geeft, de laatste jaren, de indruk dat als we nader ingaan op


hun leer geen echte profetische gaven te hebben. Wat natuurlijk niet wil
zeggen dat een lid van de WT zomaar kan geloven wat hij/zij wil op dat
gebied. Wie het doet zal vlug op het matje geroepen worden. Dat is dus
slechts ingekleed als leugentaal.

In de Ontwaakt! van 8 april 1969, bladzijden 23-24, stond het volgende te


lezen over personen die het einde van de wereld voorspelden:
Inderdaad zijn er in het verleden personen geweest die een einde van de
wereld voorspelden, terwijl zij zelfs een nauwkeurige datum bekendmaakten.
Sommigen hebben groepen van mensen om zich heen verzameld en zijn de
bergen in gevlucht of hebben zich in hun huizen teruggetrokken om daar het
einde af te wachten. Er gebeurde echter niets. Het einde kwam niet. Zij
maakten zich schuldig aan vals profeteren... Waar het zulke mensen aan
ontbrak, waren Gods waarheden en het bewijs dat zij door God geleid en
gebruikt werden.
Wanneer ze oprecht naar de feiten kijken en zonder vooroordeel zich
spiegelen, dan kunnen ze zien dat zij zich zondermeer aan vals profeteren
schuldig gemaakt hebben.

Het is duidelijk dat zijzelf de feiten geweld aandoen door het slechts af te
doen als een beetje teveel anti-JG gehalte. In de Ontwaakt! van 22 maart
1993 verdedigt het JG-leiderschap zich als volgt:

*** g93 22/3 blz. 4 Waarom zo vaak een vals alarm? *** Jehovahs Getuigen
hebben in hun vurige verlangen naar Jezus tweede komst jaartallen genoemd
die onjuist zijn gebleken. Daarom hebben sommigen hen valse profeten
genoemd. In geen van deze gevallen hebben zij zich echter aangematigd
voorzeggingen in de naam van Jehovah te uiten. Nooit hebben zij gezegd:
Dit zijn de woorden van Jehovah.
Maar dit Bovenstaande citaat blijkt helaas een grove leugen, als je
bijvoorbeeld onderstaande uitspraak analyseert uit hun nadere verklaringen:

*** w84 15/8 blz. 6-7 1914 Het geslacht dat niet voorbij zal gaan *** Vanuit
puur menselijk gezichtspunt kan het schijnen dat er nauwelijks nog tijd is voor
deze ontwikkelingen voordat de generatie van 1914 van het toneel verdwijnt.
Maar de vervulling van alle voorzegde gebeurtenissen waarmee het geslacht
van 1914 te maken heeft, is niet afhankelijk van het betrekkelijk trage
handelen van de mensheid. Jezus Christus zei*: Dit geslacht [van 1914]
zal geenszins voorbijgaan totdat alle dingen geschieden (Lukas
21:32). En Jehovah, de bron van genspireerde en onfeilbare
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 495

profetien, zal in een betrekkelijk korte tijd de vervulling van de


woorden van zijn Zoon bewerkstelligen. Jesaja 46:9, 10; 55:10, 11.

*In de Engelse WT staat hier zelfs: Jehovah's prophetic word through


Christ Jesus is.
En nog een opmerking, het gaat over de visie van de WT in: De Wachttoren
15 februari 2004, blz.17 het artikel Pas op voor misleiding door
afvalligen
Daar staat: Van welke methoden maken afvalligen gebruik om hun doel te
bereiken?
Vaak nemen ze hun toevlucht tot verdraaiingen, halve waarheden en
aperte leugens (...) Zulke boosaardige tegenstanders zouden onwaarheden
vertellen met de bedoeling anderen te bedriegen. Past dat niet wonderwel
in wat de WT zelf doet?

Wat wij op dat gebied zeggen

Jehovahs Getuigen hebben een trieste theologie: men verknipt de


koninklijke macht van Christus in drie delen:

1) Macht over de gemeente sinds Pinksteren.

2) Macht over de hemel sinds 1914 (en de hele wereld, zie hierover
verder).

3) Macht over opgestane doden in een 1000 jarig rijk.

Daarom drie uitvoerige kritische aantekeningen.

1) Koning over de gemeente sinds Pinksteren (WT-leer)

Aangezien Christus nu aan de rechterhand van zijn Vader zat en het


Hoofd van deze gemeente was, is het duidelijk dat hij er vanaf
Pinksteren in 33 G.T. als Koning over regeerde (Ef. 5:23; Hebr. 1:3;
Fil. 2:9-11.) Dit is een zinsnede uit het lange citaat van de
Wachttorenpublicatie hierboven.

Maar... Christus regeert sinds Pinksteren in volle zin van het woord zowel
over vriend als vijand. Dat is o.a. duidelijk uit Bijbelse profetie. Uit Ezech.21:27
blijkt dat Isral omvergeworpen wordt om als koninkrijk te fungeren voor
YaHWeH. Ze blijft een puinhoop totdat Hij komt die recht heeft op de
troon. En deze rechthebbende is gekomen in de persoon van Jezus van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 496

Nazareth. Hij is vermoord maar God heeft Hem uit de doden opgewekt en Hem
aangesteld tot Heer en Messias (Hand.2:36). Daarbij is geen grens gesteld aan
Zijn macht. Hij regeert over levenden n zelfs doden. Want Hij heeft de
sleutels van het dodenrijk (Opb.1:18). En die troon van David die was
omvergeworpen is in Hem opnieuw opgericht zegt Jacobus in zijn redevoering
op dat eerste concilie van de Kerk. Vergelijk Amos 9:11 en Hand.15:15-18. De
uitleg van de Wachttoren in verband met Ezech.21:27, die zegt dat het
koninkrijk omvergeworpen is van 607 VC tot 1914 NC doet denken aan de
Joodse kabbalistiek waar men met cijfers (en letters) allerhande data tracht te
bevestigen.

Zijn macht begrenzen zoals de WT doet is de Schrift niet lezen zoals het er
staat. Ook 2 Thes.2:14 / 2 Tim.2:10 en de vijf teksten in Hebreen die we
hiervoor citeerden spreken dat allemaal tegen (Heb.1:3 / 1:13 / 8:1 / 10:12 /
12:2). Hij regeert nu over allen. We komen later terug tot de verwijzingen
van Ps.110:1 en 4 waar dit duidelijk is. Zie de aantekeningen van Luc.17:21 in
dit hoofdstuk.

2) Koning over de wereld sinds 1914 (WT-leer)

Als de tijd gekomen was, zou Jezus Christus de nodige stappen


ondernemen om alle tegenstanders van Gods soevereiniteit in hemel
en op aarde uit de weg te ruimen. - Openb.11:15.
Het eerste krachtdadige optreden vindt in het hemelse rijk plaats;
Satan en zijn demonen worden verslagen en naar het aardse rijk
geworpen. Dit is een zinsnede uit het lange citaat van de
Wachttorenpublicatie hierboven.

In de herwerkte uitgave van Hulp tot begrip van de Bijbel nu gekend als
Inzicht in de Schrift is het lange citaat iets anders en we citeren daaruit ook
nog een klein stukje (zie deel 2, 1997, blz.98, 99). Het is onze Heer, de
Soevereine Heer Jehovah, die zijn autoriteit over het koninkrijk der
wereld doet gelden door middel van een nieuwe uitdrukking van zijn
soevereiniteit ten aanzien van onze aarde. Hij geeft aan zijn Zoon,
Jezus Christus, een ondergeschikt aandeel aan dat koninkrijk, zodat
het het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus wordt
genoemd. Dit koninkrijk, is omvangrijker en groter dan het
koninkrijk van de Zoon van zijn liefde waarover in Kolossenzen 1:13
wordt gesproken. Het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde begon
met Pinksteren 33 G.T. en heerst over Christus gezalfde discipelen;
het koninkrijk van onze heer en van zijn Christus werd aan het
einde van de bestemde tijden der natin opgericht en heerst over
de hele mensheid op aarde.- Lukas 21:24. En in De Wachttoren van 15
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 497

dec. 1997, blz.29: Jezus Christus is thans de koning van Jehovahs


hemelse koninkrijk.

Maar... Dat Jezus Christus, een ondergeschikt aandeel aan dat


koninkrijk gegeven wordt volgens deze uitleg is gewoon het omgekeerde
zeggen dat de Schrift beweert. Want de Messias heeft thans ALLE MACHT
sinds zijn Opstanding. Hij is Heer en Messias, Heer over allen en
heeft alle machten aan Hem onderworpen. Daar moet men ja en
Amen op zeggen en niet rond de pot draaien met ingewikkelde en
kunstmatige redeneringen. Lees zonder vooroordeel Mat.28:18-20 / Hand.2:36
/ Eph.1:20-23 / Phil.2:9-11.

In de aanhaling van Inzicht in de Schrift, deel 2 hierboven verwijst men,


naar een begrip dat ze regelmatig gebruiken nl. de bestemde tijden der
natin. Dit begrip is voor een Jehovah Getuige primair in het verstaan van
het Koninkrijk Gods. We gaan er dan ook uitvoerig op in. Van deze Bijbelse
term zeggen Jehovahs Getuigen dat ze 2.520 jaar omvatten van 607 vr
Christus tot 1914 na Christus. Dit zou bewezen worden door de uitleg van het
verhaal uit Danil hoofdstuk vier. Daar zou de zeven jaar te vermenigvuldigen
zijn met 360, om samen 2520 jaar te vormen. Zulk een leer is volledig uit de
lucht gegrepen. En omwille van de belangrijkheid willen we ook aantonen dat
de Schrift nooit over het zogenaamde n dag = n jaar schema spreekt in
verband met voorspellingen. Die theorie tracht men te baseren op tw
Scriftuurplaatsen: Num.14:34 en Ezech.4:6. Daar staat voor elke dag n
jaar en voor elk jaar leg Ik u een dag op. Eerst enkele opmerkingen.
Wil dit zeggen dat in alle profetien die God geeft er een dag als een jaar
moet gerekend worden? Want het zou dan natuurlijk in meerdere gevallen
moeten terug te vinden zijn. Laat ons die basis toepassen en zien hoe absurd
dat is.

In Joh.2:19 lezen we: Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt


deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem doen herrijzen. Sprak
Christus hier een profetie uit? Jazeker. Maar als de n dag = n jaar theorie
juist is, zou men dan niet moeten lezen dat Christus na drie jaren uit de doden
is opgestaan. En waren het maanjaren of zonnejaren of de hypotetische
profetische jaren (354 of 360 of 365 dagen)? Indien Christus drie jaren in het
graf was is Hij dan geen valse Messias (Mat.12:38-40)?

Een ander voorbeeld zou Genesis 15:12-16 kunnen zijn. Daar voorzei God
dat de nakomelingen van de aartsvader Abraham 400 jaren in een vreemd
land verdrukt zouden worden. Volgens het jaarbeginsel van deze theorie
zouden het echter 144.000 jaren worden want dat is de som van 400 x 360.
Als laatste voorbeeld de 70 jarige dienstbaarheid van Jeruzalem aan Babylon
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 498

(Jer.25:9-11). Gerekend volgens die theorie dat n dag = n jaar zou dit
25.200 jaren zijn. Men ziet hoe onwaarschijnlijk zulk een leer is. Maar wat leert
Num.14:34 in wezenlijkheid?

Die Scriftuurplaats in Numeri staat in verband met de veertig dagen dat de


verspieders van Isral in Kanan waren. Bij hun terugkeer komt het volk in
opstand tegen God. Daar- op geeft God ze een straf en zegt dat ze voor elke
dag een jaar in de wildernis zullen vertoeven. Het profetische deel van deze
profetie is dus het laatste. Zodoende zou volgens de regels van het dag = jaar
beginsel die veertig jaren in dagen moeten gerekend worden en dan als jaren
vermenigvuldigd. Dan zou de straf 14.400 jaren zijn. Hetgeen niet
geschiedkundig is, want de Joden waren wel degelijk 40 jaren in de woestijn.
Numeri spreekt van een voldongen feit. Dat geeft ons niet de minste reden om
dit als een Bijbelbeginsel te bezien van waaruit alle andere Bijbelse
tijdsprofetien moeten verklaard worden.

En Ezech.4:4-6 dan zal men vragen? Laat ons ook dat bekijken. Dan zal men
als eerste punt moeten aannemen dat hier geen sprake is van een profetie
maar van een symbolische handeling van de profeet Ezechil. En als
profetische handeling moest de profeet veertig dagen op n zijde liggen en
390 dagen op een andere zijde. Die dagen waren symbolisch de voorstelling
van een straf die Isral al uitgemaakt had. Het is dus een handeling die
plaatsvond nadat de straf al ten einde was. En het gaat wanneer we het
narekenen niet om profetische jaren van als beginsel 360 jaardagen maar om
werkelijke jaren van 365 dagen. Indien dat zou toegepast worden op alle
straffen die Isral gehad heeft door God dan zou de 70jarige dienstbaarheid
aan Babylon als 70x360 = 25.200 jaren moeten gerekend worden wat absurd
is. En over voorspellingen die over gn straf spreken vinden we hier nog
minder gezegd, namelijk niets. Op zulke wankele basis is die leeer dan
gebaseerd.

Men heeft ook getracht het bewijs van het dag = jaar beginsel te vinden in
Dan.9:24-27. In die Schriftuur is een speciaal woord gebruikt shabua.
Volgens Gesenius, een Hebreeuws lexicograaf, wil dit woord zeggen een
zeventallig nummer, een heptade of een hebdomades. Shabua
kan dus betrekking hebben op zowel een periode van zeven dagen, of zeven
jaren of zeven tijdperken. Soms nu zoals in Dan.10:2,3 is er duidelijk sprake
over een shabua van dagen, maar het merendeel van die verwijzingen
heeft betrekking op jaren. Zo is het ook in Dan.9:24-27 waar de 70 shabua
in feite 70x7 = 490 jaren zijn. Zie ook nog naar Gen.29:10 en Ezech.45:21.
Men ziet dus dat het dag = jaar beginsel geen steun heeft bij het gebruik van
shabua. Het zegt alleen dat iets waarover sprake is zevendelig is.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 499

Indien dat beginsel zou aangenomen worden in bespreking van andere


Bijbelprofetien dan zou 1 dag = 7 jaren zijn.

We willen ook graag de onmogelijkheid van de interpretatie van een


Bijbelprofetie bespreken die op dat zogenaamde dag = jaar beginsel is
gebaseerd: namelijk Danil hoofdstuk 4. Volgens de leer van het WT
genootschap en enkele anderen zouden de zeven tijden der krankzinnigheid
van Nebukadnessar een afbeelding zijn van een periode van 7 x 360 = 2520
jaren beestachtige regeringsperiode van tijden der heidenen. Aan die
leer zitten vele graten. Eerst en vooral zien we dat in de geschiedenis van
Nebukadnessar en de voorzegging van Danil er altijd sprake is over gij
verwijzende naar de koning zelf. Zie hiervoor naar Dan.4:20,22,24,25-
27,31,32. Ten tweede geeft Nebukadnessar te kennen dat wat aan de
symbolische boom is voorgevallen, in hem zelf in vervulling is gegaan
(Dan.4:34-36). Ten derde (en dit is de grootste moeilijkheid voor die
zogenaamde grote vervulling) zien we dat de voorzegging aan Nebukadnessar
n jaar vr dat tijdstip van vervulling is gegeven. Het profetische deel heeft
dus betrekking op dat ene jaar en niet op de zeven tijden van zijn
krankzinnigheid. Zo zou dat ne jaar gelijk aan 360 (365) jaren zijn. Wat zou
betekenen dat Nebukadnessar na 360 (365) jaren krankzinnig zou worden.
Wat niet in overeenstemming is met de feiten. Want de koning stierf op 62
jarige leeftijd. Ten vierde leert Danil hoofdstuk vier gn leer van tijden der
heidenen maar een Bijbels beginsel welke zegt dat hoogmoed voor de val
komt (Spr.16:18). Dat beginsel is geldig voor alle mensen inclusief koningen
en gewone burgers. Dat ziet men duidelijk in Dan.2:1 / Ps.75:8 / Luc.1:52 /
Spr.1:18 / Jac.4:10 / 1 Pet.5:6 / Mat.23:12 enz... In het kort gezegd is die
theorie dan slechts een Bijbelse mythe, gebaseerd op zogenaamde
bewijzen.

Toen Darius de Meder, een heiden, de stad Babylon veroverde gaf hij het
volgende decreet vrij: Daarna schreef Darius aan alle volken, natien
en talen, die de ganse aarde bewonen: Uw vrede zij groot! Door mij
wordt bevel gegeven, dat men in het gehele machtsgebied van mijn
koninkrijk voor de God van Danil zal vrezen en beven; want Hij is de
levende God, die blijft in eeuwigheid: zijn koningschap is
onverderfelijk en zijn heerschappij duurt tot het einde; Hij bevrijdt en
redt, en doet tekenen en wonderen in hemel en op aarde, Hij, die
Danil uit de macht der leeuwen heeft bevrijd. En deze Danil stond
in hoog aanzien onder het koningschap van Darius en onder het
koningschap van Kores, de Pers. (Dan.6:26-29, wij onderlijnen). Dat moet
dan een puzzel zijn voor Jehovahs Getuigen want hier geeft een heidense
koning toe dat God boven hem regeert. Volgens hun eigen chronologie zitten
we dan namelijk al bijna zeventig jaren in de tijden der heidenen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 500

Een voorbeeld van een tegenstrijdigheid met de leer van de 2.520 jaren van
heidense regering is het volgende. Toen Nebukadnessar na het herstel van zijn
waanzin zijn verhaal schreef waren deze tijden al jaren begonnen. Toch zegt
hij: Koning Nebukadnessar aan alle volken en natin en talen, die op
de gehele aarde wonen: uw vrede zij groot! Het heeft mij behaagd de
tekenen en wonderen die de allerhoogste God aan mij gedaan heeft
te verkondigen; hoe groot zijn zijn tekenen en hoe machtig zijn
wonderen! Zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en zijn
heerschappij van geslacht tot geslacht (...) en mijn verstand keerde
in mij terug. Toen prees ik de Allerhoogste en roemde ik de eeuwige
Levende, omdat zijn heerschappij een eeuwige heerschappij is en zijn
koningschap van geslacht tot geslacht (Dan.4:13,34, wij onderlijnen).
Jehovahs Getuigen nemen hier zelf een loopje met hun chronologie. Dan.2:1
is volgens hen het tweede jaar van de koning nadat de tempel is verwoest. Nu
moet Dan.4 nog jaren later gedateerd worden. Dan geeft Nebukadnessar toe
dat de Allerhoogste ook Wereldheerser is en niet hijzelf. God regeert boven
hem. Zie Inzicht in de Schrift, deel 2, 1997, blz.415,416. In Inzicht in de
Schrift, deel 1, 1995, blz.302 zeggen ze dat het niet logisch is dat het
verhaal slechts op Nebukadnessar zou betrekking hebben. Maar wat evident is
blijkt dat niet altijd voor een Jehovahs Getuige. Dan.4 leert duidelijk dat een
hoogmoedige houding tot nadenken moet stemmen, voor hen is dat niet
genoeg. Daarom gaan ze onlogisch te werk en combineren enkele teksten
die met elkaar niets te maken hebben en scheppen een leer over 2.520 jaren
waarin God niet regeert over de wereld. En tussen haakjes, de Zevendedag
Adventisten die toch ook geloven in het dag = jaar principe leggen Dan.4 zo
niet uit.

Vraag de mensen van de Wachttoren eens u de teksten Dan.4:1,3 en 6:26-


29 uit te leggen in betrekking tot hun leer van de bestemde tijden der
natin.

Laten we dan ook iets zeggen over die tijden.


Wanneer is dan die vertreding door de heidenen? Door vergelijking zien we
eerst en vooral de grote gelijkenis van Openbaring 11:2 en Luc.21:24 op het
vlak van de grammatica. Daar staat: en Jeruzalem zal door de natin
vertreden worden totdat de bestemde tijden der natin zijn vervuld
(Luc.21:34, NWV, wij onderlijnen). Maar wat het voorhof buiten het
tempel (heiligdom) betreft, werp dat volledig buiten en meet het
niet, want het is aan de natien gegeven, en zij zullen de heilige stad
vertreden tweenveertig maanden lang (Opb.11:2, NWV, wij
onderlijnen). Een eerste punt van gelijkenis is hier het woord vertreden dat
in beide teksten het Griekse werkwoord pate gebruikt. Een punt van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 501

gelijkenis is tevens dat zowel Opb.11:2 en Luc.21:24 over een toekomstige


vertreding spreken, want er staat: zal vertreden worden. De WT die
leert dat de tijden der heidenen van 607 VC tot 1914 in Lucas beschreven zijn
toont alleen ongeloof in Gods genspireerde woord en in Gods profeet Jezus
Christus. Want staat er hier niet zal vertreden worden; dus wel degelijk
een gebeurtenis in de toekomst! De tekst in Lucas gaat slechts spreken over
een tijd die begint mt de vernietiging van de tweede tempel in 70 NC.
Daarop wijst de context en op niets anders. De tekst uit het boek Openbaring
spreekt niet over de tempel in Jeruzalem maar over een geestelijke tempel.
Zie hierover hoofdstuk 11.

De tekst van Lucas 21:24 is nog te vergelijken bij wat er staat in Lucas
19:43,44: Want er zullen dagen over u komen, waarin uw vijanden
een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle
zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u
vertreden en zij zullen u geen steen op de andere laten, omdat gij de
tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag. Hier dan ook een
zelfde toekomstig beeld. Voor het begrip vertreden in deze weergave heeft
de Leidse vertaling tegronderichten en Brouwer tegen den grond
verpletteren en dat lijkt ons beter ter weergave.

In het kort gezegd is die theorie dan slechts een Bijbelse mythe,
gebaseerd op zogenaamde bewijzen. Zo is het met alle dag = jaar profetien
die door Bijbelcommentators uitgerekend zijn. Eenzelfde beeld van een
onaanvaardbare uitleg van het dag = jaar principe is de uitleg van de
Adventisten over de 2.300 avonden en morgens uit Dan.8:13,14. Zie Ce
que croient les Adventistes, Vie et Sant, 1990, blz.315-332. Op wat de
Adventisten leren in dit verband kunnen we niet ingaan. Kort gezegd is het dit.
In 457 VC begint een periode van 2.300 jaren die dus zal eindigen in 1844. Dat
jaar zou het onderzoekend oordeel begonnen zijn over Gods gemeente. Een
complexe leer over het verzoenend werk van Christus zogezegd gebaseerd
op Heb.7:26,27 / 8:3 / 10:12 en Opb.11:19. Maar ook hierover moeten we
zeggen; vl fantasie.

Een kleine opmerking over het Griekse woordje kairos dat Jehovahs
Getuigen vertalen als bestemde tijden. Dat woord verschilt van het
gewone begrip tijd (Grieks chronos) in die zin dat kairos verwijst
naar een deel in het tijdsgebeuren. Zo is er een kairos van de oogst
wanneer die wordt binnengehaald (Mat.13:30 / 21:34). Of een kairos
waarop de demonen zullen gepijnigd worden. Zo ook spreekt de Schrift over
de kairos van het werk van de Heer, gelegen tussen zijn kroning in de
hemel bij de Hemelvaart en Zijn Wederkomst (Eph.1:9,10). We lezen daar het
volgende: door ons het geheimenis van zijn wil te doen kennen, in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 502

overeenstemming met het welbehagen dat Hij zich in Hem heeft


voorgenomen, om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat
in de hemelen en op de aarde is onder n hoofd, dat is Christus,
samen te vatten. We leven thans in die voorbereidingstijd en moeten niet
nog eens voorbereid worden op een duizendjarige regering. Alles wordt en is
al onder n Hoofd gebracht namelijk Jezus. Volgens andere teksten delen de
leden van de gemeente al daarin, samen met Hem. In het midden van de
vijanden van dat Koninkrijk:
1) regeert, Hand.17:7 / Phil.2:9-11 / Opb.19:6
2) heerst, Mat.12:8 / Joh.14:21 / Eph.5:22-27
3) zegent, Luc.6:28 / Rom.12:14 / Mat.21:19 / 1 Pet.2:23
4) straft de Heer, 1 Cor.11:30-32 / Heb.12:5-11 / Opb.3:19
Er blijkt uit deze laatste tekst dat er geen plaats meer is voor een toekomstige
duizendjarige regering.

3) Koning in de duizendjarige regering (WT-leer)

Vervolgens wordt Satan in een afgrond geworpen en begint een


periode van 1000 jaar waarin Christus Jezus en zijn mederegeerders
als koningen en priesters over de aardbewoners zullen regeren. -
Openb. 20:1,6. Dit is een zinsnede uit het lange citaat van de WT-
publicatie.

Maar... De Heer staat (Hand.7:55) en zit (Heb.8:1,2) aan de


rechterhand van God sinds Pinksteren. Hij is vanaf dat tijdstip Heer en Messias
voor gelovigen n voor ongelovigen, die indien ze Hem niet aannemen ook
zware gevolgen zullen ondergaan van deze afwijzing (Hand. 2:36). Met ander
woorden, sinds Pinksteren gaan de Messiaanse teksten over zijn koningschap
aan allen in vervulling (Hand.10:36,42). Psalm 2 en Psalm 110 anders
uitleggen dan in vervulling gegaan sinds Pinksteren (of de Hemelvaart) is de
duidelijke stelling van de apostelen en discipelen van Jezus verdraaien.
Daarom is deze leer van de 1000 jarige regering een on-Bijbelse interpretatie
van de Schriften. (Voor de aantekeningen van Ps.2 vergelijk met Mat.25:31-46
in het volgende hoofdstuk. Voor Ps.110 zie Luc.17:21 in ditzelfde hoofdstuk).

Al deze zaken over Gods Rijk anders gefomuleerd;


WAAR DE KERK IS DAAR IS HET KONINKRIJK ZOALS IN DEZE TABEL.

1) Christus is hoofd van de Kerk Eph.1:22 / Col.1:18


idem van het Koninkrijk Hand.17:7 / Opb.1:5
2) Gelovigen zijn wedergeboren voor de Kerk 1 Pet.1:22,23
idem voor het Koninkrijk Joh.3:3-5
3) Gelovigen zijn leden van de Kerk Col.1:13
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 503

idem van het Koninkrijk 1 Pet.2:8,9


4) Gelovigen zijn medeburgers in de Kerk Eph.2:19,20
idem van het Koninkrijk 1 Thes.2:12
5) De Kerk bestaat uit geestelijke zegeningen Eph.1:3
idem in het Koninkrijk Rom.14:17

Slotconclusies:
1) De Heer regeert sinds Pinksteren over zowel vriend als vijand.
2) In zijn eerste fase is het Koninkrijk opgericht en zal nadat de vijanden
ervan verwijderd zijn, overgaan in een eeuwig rijk. Bij de Wederkomst wordt
het Koninkrijk tot volmaaktheid gebracht. Bavinck zegt in zijn Dogmatiek
terecht: De tweede komst is het complement der eerste (deel IV, blz.763).
3) Het nieuwe verbond met Isral is sinds Pinksteren begonnen.
4) We hebben gn toekomstig duizendjarig rijk meer nodig om iets te
vervullen wat niet vr of tijdens Zijn Wederkomst vervuld kan worden.
5) Alleen voorspellingen voor de eeuwigheid blijven nog vervuld te worden en
deze worden bij de Wederkomst bevestigd voor zowel gelovigen als
ongelovigen.

Visie van de dogmaontwikkeling op het Koninkrijk

In het Theologisch Woordenboek, edit. H. Brink, Romen & Zonen, 3 delen,


vanaf 1952, kol.4.635 lezen wij in welke zin de heilsverwachting werd
ingeschat na Paulus: Een reeds bij S. Paulus waarneembare verschuiving van
aandacht naar de al gerealiseerde heerlijkheid in de levende christen, welke
de eschatologische heerlijkheid van het einde meer naar de achtergrond
schuift, zet zich in de patristische periode veel langzamer door dan men
aanvankelijk had mogen verwachten en is waarschijnlijk een van de vele
blijken, dat de theologische synthese van S. Paulus eerst zeer laat in de
christelijke theologie is binnengedrongen. Maar het betekent tevens een
waarschuwing voor ons, de dogmaontwikkeling niet al te gemakkelijk te willen
herleiden tot een langzaam voortschrijdende onteschatologisering, waardoor
de primitieve eschatologie geleidelijk wordt vervangen door een sacramentele
en ecclesiologische theologie. De geschiedenis van de geloofsbezinning over
de christelijke eschata laat echter duidelijk zien dat een dergelijke
verschuiving wel degelijk heeft plaats gehad en ons inziens zeer terecht, maar
helaas ook veel te sterk. Het bijbelse perspektief is niet per se het enige
juiste, evenmin als een bepaald traktaat zich gesloten mag houden voor
integratie van nieuwe of herontdekte gegevens. Maar men kan deze
verschuivingen niet gebruiken om bijbelse visie en latere ontwikkeling
tegenover elkaar te stellen. Zij zijn alle de lichtende tekenen, waardoor ons de
geopenbaarde werkelijkheid over wat de verloste christen te wachten staat
helderder voor de geest wordt geplaatst (wij onderlijnen).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 504

Joodse visie op het Koninkrijk

In The Encyclopedia of the Jewish Religion, edit. R. Werblowsky en G.


Wigoder, Phoenix house, London, 1967, blz.107, heeft het begrip van de
oordeelsdag bij Joodse theologen volgende karakteristieken. Gelijklopend aan
de bijbelse gedachte van loon en straf in deze wereld was er ook het concept
van de Dag van de Heer, t.t.z. de dag waarop Isral zou verhoogd worden en
haar vijanden overgegeven aan de Goddelijke gerechtigheid. Deze vooral
nationalistische gedachte werd gewijzigd door de profeten (vooral Amos), die
verkondigden dat de Dag van de Heer een dag van oordeel zou zijn en
veroordeling van boosdoeners, ook voor wie tot het huis van Isral zou
behoren. De profeten waarschuwden voor de komende ballingschap als een
rechtvaardig Oordeel van God en nodig was tot uitdelging van de zonden van
Isral. Eens dit verschrikelijk oordeel achter de rug (...) geven de profeten na
de ballingschap, vooral Haggai en Zachariah, geloof in het herstel van het
Joodse volk te Jeruzalem en de heropbouw van de tempel als beeld van het
komen van het Messiaanse Rijk. De teleurstelling van het niet vervullen van
deze hoop was ervoor verantwoordelijk dat er een geleidelijke overgang
plaatsgreep van de gedachte van de vervulling van de hoop in de nabije tijd,
naar deze van de eschatologische tijd. Volgens deze nieuwe opvatting was de
Dag van de Heer nog niet aangebroken maar zou slechts plaatsgrijpen in het
eind van de dagen (...) In latere Apocalyptische werken (Syrische Baruch, IV
Esdras) wordt de gedachte weergegeven dat de eeuw van de Messias slechts
een overgangsperiode is van deze wereld naar een nieuwe tijd, beschreven
als de Komende Wereld (Olam ha - ba) (wij onderlijnen).

Het is merkwaardig dat de moderne Joden nog steeds dezelfde argumenten


gebruiken tegen het Messiasschap van Jezus als toen Hij aan het kruis werd
genageld. Dezelfde argumenten wat betreft de twee eerste punten die Darby
gebruikte om zijn leer te ondersteunen. De Duits-Joodse rabbijn Nathan Peter
Levinson zegt in zijn boek De Messias, Ten Have, 1996, blz.40 over Jezus en
hoe een orthodoxe Jood hem moet zien:
1. Als koning van Isral die het volk van de Romeinse onderdrukking zou
bevrijden en de vroegere pracht zou herstellen, kon Jezus alleen maar
teleurstellen. In de wereld veranderde er niets na zijn verschijning, een
vrederijk was niet ontstaan.
2. Als heiland die plaatsbekledend zonden vergeeft en naar de opvatting van
Paulus de wet vervangt kon hij voor wetsgetrouwe Joden slechts een steen
des aanstoots zijn.
3. Dat hij volgens de incarnatieleer mens werd en in de Drieenheid een
eenheid vormde met God de Vader en de Heilige Geest, kon door het strenge
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 505

monothesten alleen maar als afvallig van het joodse geloof worden
uitgelegd.

Matths 16:28. Die de dood niet zullen smaken.

Deze tekst laat een interpretatie zoals deze van Jehovahs Getuigen niet
toe. We gaan hierop in nadat we enkele dingen duidelijk maken aan de hand
van de synoptische teksten. Want zo een vergelijk maakt bepaalde zaken
klaar en helder.

Mat.16:27,28 Marc.8:38-9:1 Luc.9:26,27


Want wat zou het
een mens baten,
als hij de gehele ____ ____
wereld won, maar
schade leed aan
zijn ziel.
Want wie zich voor Want ieder, die
Mij en voor mijn zich voor Mij en
woorden schaamt in voor mijn
woorden
dit overspelig en zal schamen,
voor
zondig geslacht, de hem zal de
Zoon
Zoon des mensen zal des mensen
zich
____ zich ook voor hem schamen,
wanneer
schamen, wanneer Hij komt in zijn
Hij komt in de heerlijkheid en
heerlijkheid zijns die van de Vader
Vaders, met de hei- en de heilige en-
lige engelen. gelen.

____ En Hij zeide tot hen ____

Voorwaar, Ik zeg Voorwaar, Ik zeg u: Ik zeg u in waar-


u, Er zijn sommi- Er zijn sommigen heid, er zijn som-
gen onder degenen, onder degenen, die migen onder
dege-
die hier staan, hier staan, die de nen die hier
staan
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 506

die de dood voor- dood niet zullen welke voorzeker


de
zeker niet zullen smaken, voordat zij dood niet zullen
smaken, voordat zien dat het Ko- smaken, voordat
zij de Zoon des ninkrijk Gods ge- zij het Koninkrijk
mensen hebben zien komen is met Gods gezien
heb-
komen in zijn ko- kracht. ben.
ninklijke waardig-
heid.

Een eerste opmerking. Wanneer u hier leest over het smaken en zien
ga niet onmiddellijk aan een letterlijk zien en smaken denken. Want ook reeds
in het OT zijn dergelijke uitdrukkingen gebruikt om o.a. aan te geven dat
YaHWeH een goede God is (Ps.34:8). De woorden van de HERE smaken
zoet (Ps.119:103). Mensen kunnen genieten van de hemelse gaven en
smaken wat de krachten zijn van de toekomende eeuw (Heb.6:5,6). Het
gaat om geestelijk te onderscheiden wat soort werk God verricht.

Er zijn in dit verband vijf uitleggingen.

1) We hebben hier een beschrijving van de transfiguratie van Jezus op de berg


dat in de drie evangelin hierop volgt. Dit is de uitleg van vele Kerkvaders (vb.
Chrysostomos en Theophylactus) maar ook Luther en Jehovah Getuigen. Voor
Luther ziet u naar de W.A. 38 blz.649 e.v.
Voor Jehovah Getuigen citeren we als volgt: Voordat Christus de berg
opging, had hij aan al zijn discipelen gevraagd: Wie zeggen de
mensen dat ik ben?, waarop Petrus had geantwoord: Gij zijt de
Christus. Daarop had Jezus hun gezegd dat hij zou sterven en uit de
dood zou worden opgewekt (Mr 8:27-31), hoewel hij tevens beloofde
dat sommige van zijn discipelen geenzins de dood (zouden) smaken
voordat zij eerst de Zoon des mensen in zijn koninkrijk (hadden) zien
komen of het reeds in kracht gekomen koninkrijk Gods hadden
gezien (Mt 16:28; Mr 9:1). Zes dagen later (of acht volgens
Lukas, die kennelijk de dag van de belofte en die van de vervulling
meetelt) werd die belofte vervuld toen Petrus, Jacobus en Johannes
met Jezus, een hoge berg opgingen (Mt 17:1; Mr 9:2; Lu 9:28),
waar Jezus, terwijl hij bad, voor hun ogen een transfiguratie
onderging (...) Maar aangezien de transfiguratie plaatsvond toen
Johannes de Doper al gestorven was, duidt de verschijning van Elia
bij de transfiguratie erop dat de oprichting van Gods Koninkrijk in
handen van Christus gepaard zou gaan met een werk dat verband
hield met een herstel van de ware aanbidding en de rechtvaardiging
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 507

van Jehovah als de enige ware God (...) De apostel Petrus bezag de
transfiguratie als een prachtige bevestiging van het profetische
woord, en doordat hij een ooggetuige van Christus luister was
geweest, kon hij zijn lezers bekendmaken met de kracht en
tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus (2Pe 1:16, 19). De
apostel had de vervulling meegemaakt van Christus belofte dat
sommige van zijn volgelingen geenzins de dood (zouden) smaken
voordat zij eerst het reeds in kracht gekomen koninkrijk Gods
(hadden gezien) (Mr 9:1). Het is mogelijk dat de apostel Johannes in
Johannes 1:14 eveneens op de transfiguratie zinspeelde (...) De
transfiguratie diende naar het schijnt om Christus te sterken voor
zijn lijden en dood, terwijl ook zijn volgelingen erdoor werden
vertroost en hun geloof werd versterkt. Ze toonde aan dat Jezus
Gods goedkeuring genoot, en ze verschafte een toekomstbeeld van
zijn heerlijkheid en Koninkrijksmacht. Ze voorzei de
tegenwoordigheid van Christus, wanneer hij over volledige
koninklijke autoriteit zou beschikken. Uit, Inzicht in de Schrift, deel 2,
1997, blz.1045-1047, sterk ingekort, wij onderlijnen.

2) Een gedeeltelijke vervulling was er in de Opstanding van Jezus uit de dood.


Deze uitleg geeft bijvoorbeeld Lange in zijn commentaar op Mattheus. Ook J.
Nielsen gaat in deze richting in In het evangelie naar Lucas, deel 1,
Callenbach, 1979, blz.281,282. Het is duidelijk dat in het voorgaande vers
over het komen van de Zoon des mensen in zijn heerlijkheid gesproken wordt
over de parousie. Maar over het tijdstip waarop deze parousie zal
plaatsvinden, wordt niet gesproken, alleen dat de parousie zal plaatsvinden.
Staan de wederkomst en het aanbreken van de heerschappij van God zo vlak
voor de deur dat hier gezegd kan worden dat sommigen deze nog tijdens hun
leven zullen zien? Spreken ook 21:27 en 21:31 in deze richting? Verschillende
antwoorden zijn gegeven. Gedacht is dat deze uitspraak van Jezus in de
weergave van Lucas mogelijk betrekking heeft op de geschiedenis van Jezus
zelf, vooral op zijn verheerlijking, dood en opstanding. Ook is gezegd dat
gezien hebben (grieks: idoosin) hier de betekenis kan hebben van: beleven,
inzien dat het gekomen is. Dan zou de weergave van dit vers als volgt kunnen
zijn: in Jezus is het Koninkrijk Gods aangebroken; dat zullen sommige van de
hier aanwezige mensen nog vr hun dood inzien en met een kleine
verduidelijking: het aanbreken van het geschiedt in de opstanding van
Christus die sommigen nog zullen zien als ooggetuigen (wij onderlijnen).

3) Alford (Greek Testament) en Stier (Reden Jesu) zien dit vervuld in de


vernietiging van de tempel in 70 NC. Dit is de uitleg van de huidige preteristen
= de profetie is vervuld.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 508

4) Slaat op Pinksteren en de instelling van de Koninklijke waardigheid van


Jezus. Zo o.a. volgens Calvijn die Opstanding - Hemelvaart - Pinksteren en
Koninkrijk in n verlengde zet. Ondanks de mogelijkheid dat punt vijf de
goede uitleg is blijft dit onze voorkeur hehouden.

5) Verwijst naar de Wederkomst.


J. Nielsen zegt in Het evangelie naar Matthes, deel 2, Callenbach, 1973,
blz.95, 96: De vraag die hierbij opkomt, luidt, of Jezus de komst van het rijk
Gods op korte termijn heeft verwacht of niet. Verschillende antwoorden zijn
gegeven. Het zou hier niet gaan om de parousie, maar om de verheerlijking
op de berg die in Matthes 17 aan de orde komt. Anderen dachten aan de
opstanding van Christus, de snelle en buitengewone groei van de kerk als
werk van de macht van God, Pinksteren (Calvijn), de verwoesting van
Jeruzalem in 70. Het gaat echter om de parousie, de wederkomst van Jezus
Christus als de Zoon des mensen, waarmee de komst van het koninkrijk der
hemelen definitief is, en wel op een enigzins overzienbare termijn, zonder
exact te zijn. Wij zijn van mening dat het spreken over de uitgebleven
parousie of zelfs over de mogelijkheid dat Jezus zich in het perspectief van
de tijd vergist zou hebben, geen oplossing biedt. Evenmin biedt het
bewonderen van de kracht der traditie, die vastgehouden heeft wat Jezus
gezegd heeft, terwijl dat reeds door de feiten was weerlegd, toen het
evangelie te boek werd gesteld, enig uitzicht (...) Als gezegd wordt dat
sommigen onder degenen, die hier staan, de dood voorzeker niet zullen
smaken, voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in zijn
koninklijke waardigheid, dan is het zeer wel mogelijk te denken aan mensen
die de dood niet meer zullen proeven, zoals hij is in de harde, smartelijke
werkelijkheid van het sterven, maar die, omdat zij de Heer in zijn
verheerlijking of na zijn opstanding hebben gezien, gerust zullen kunnen
sterven: zij zijn deelgenoot geworden van een nieuwe aeon die voor Jezus en
zijn discipelen (en voor vele anderen na hen!) werkelijkheid is geworden, waar
de dood als dood geen scheiding maakt en die als nieuwe aeon toegaat naar
de definitieve komst van het koninkrijk Gods. De vernietigende kracht van de
dood beheerst het leven, maar in Christus heeft God de dood zijn
vernietigende kracht ontnomen.

Maar M.H. Bolkestein, Het evangelie naar Marcus, Callenbach, 2de druk,
1966, blz.192,193 klinkt enigermate anders. Hij schrijft: De vraag, wat
bedoeld is met de komst van het Rijk met kracht, heeft veel verschillende
antwoorden gevonden in de loop van de geschiedenis (...) De meesten echter
- en wel terecht - in de parousie. De finale komst van het Rijk wordt bedoeld
en dat op een tamelijk overzienbare termijn. Ook uit andere synoptische
teksten blijkt, dat Jezus een dergelijke termijn verwachtte (Matth. 10:23; Marc.
13:30 par.). Toch is het aantal teksten gering. En de verwachte termijn is niet
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 509

van wezenlijk belang. Men kan hier wel met Cullmann van een
Perspektivenirrtum spreken. Maar met Ridderbos moet men wel erkennen,
dat in het profetische perspectief van Jezus opstanding en parousie
samenvielen. Ze worden nooit tegelijk genoemd als Jezus over de toekomst
spreekt. Er zijn twee lijnen in Jezus toekomstverwachting: een die op de
opstanding uitloopt, en een die op de parousie uitloopt.

En J. Schmid, Het evangelie van Mattes, Patmos, 1963, blz.320 zegt: In


vers 28 spreekt hij i.p.v. over het komen van het Godsrijk (Mc.9:1) over het
komen van de Mensenzoon met zijn Rijk (of: in zijn koninklijke macht; zo ook
Mt. 20,21 tegen Mc. 10:37). Door deze omvorming van de tekst alsook door
het weglaten van de inleidingsformule wordt de spreuk nauwer dan bij Marcus
met het voorafgaande vers verbonden. En Matthes schijnt daarmee ook te
tonen hoe hij dit vers heeft verstaan. Zowel de tekst als zodanig alsook de
nauwe verbinding met het uitdrukkelijk over de parousia sprekende v.27
schijnen een andere verklaring dan die op de parousie slaat uit te sluiten.

Matths 19:28. Om de twaalf stammen te richten.

We lezen in AMEN, nummer 21, oktober 1998.


De oplossing van de vergeestelijking
Toch werd een oplossing vrij snel gevonden in de gedachte dat men, al wat de
profeten en de apostelen verkondigd hadden in het verleden, waarschijnlijk
veel te letterlijk had opgevat. Zo ontdekte men een oplossing, voortgekomen
uit de koker van de duivel, ingegeven door demonen (vgl. 1 Tim. 3:15-4:1) en
geheel beredeneerd vanuit de mens. Een valse leer uit de synagoge des
satans, die heel het christendom zou kenmerken, namelijk: de
Christengemeente, de Christelijke Kerk, is het geestelijk Isral. God heeft
Isral voorgoed verworpen, maar die plek op aarde wordt ingenomen door het
ware Isral, nl. de Kerk. En alles wat aan dat symbolische volk Isral beloofd
was, is eigenlijk voor de Kerk bestemd. Niet met Isral, maar met de Kerk is
het nieuwe verbond gesloten. Daarom moeten wij de Joodse inzettingen,
gebruiken, feesten en offeranden vanuit het Oude en Nieuwe Testament, en
alles wat de twaalf apostelen gepredikt hebben, geestelijk opvatten i.p.v.
letterlijk en deze verchristelijken. Het Koninkrijk dat komen zou, is de Kerk en
de Kerk heeft in plaats van Isral de opdracht dat Koninkrijk over geheel de
aarde uit te breiden (wij onderlijnen). Wij geloven in de noodzaak om vele
teksten uit de Schrift te vergeestelijken en dit is er n van. Toch voelen we
ons niet duivels aangetast.

Het belangrijkste woord in deze tekst is waarschijnlijk het begrip


palingenesia in het Nederlands meestal vertaald als wedergeboorte
en in het Engels regeneration. Slechts n andere maal kan men het in de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 510

Schrift terugvinden, dat is Titus 3:5. Daar staat: Hij heeft: niet om werken
der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn
ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der
vernieuwing door de heilige Geest. De wedergeboorte in deze tekst
spreekt zonder twijfel over een rege-neratie in deze tijd, de tijd die er is,
vrdat de Heer terugkeert voor een tweede maal. Het is tijdens deze periode
dat God aan de mensen heeft toebedeeld, opnieuw herboren te worden om
het Rijk van God te berven. En een reeks teksten bewijzen dat, en daar zijn
de begrippen paln (opnieuw of van boven) en genesis
(ontstaan) regelmatig de sleutelwoorden. Zie Joh.3:6,7 / 1 Pet.1:3,23 / 1
Joh.2:19 / 3:9 / 4:7 / 5:1,4,18. Ze worden kinderen Gods niet door bloed of
vlees maar door God (Joh.1:12,13).

Het commentaar van E.L. Smelik op de tekst van Titus 3:4,5 is de volgende
in De brieven van Paulus aan Timothes, Titus en Filemon, Callenbach N.V.,
Nijkerk, 1961, blz.142, 143: Wij vinden noch de term wedergeboorte, noch
de combinatie bad der wedergeboorte bij Paulus ergens elders. Het woord
wedergeboorte treffen wij op bijbels terrein slechts aan in Matth.19: 28,
waar het de betekenis heeft van algehele wereldvernieuwing. De parallelle
plaatsen in de andere evangelin geven Luk. 22: 30: in mijn koninkrijk,
Mark. 10:30 en Luk. 18:30: in de komende aeon.
Paulus woorden in Tit.3: 5 zeggen dus niet, dat het waterbad als een
magischwerkend instrument de vernieuwing tot gevolg heeft, integendeel, er
staat met nadruk bij, dat deze bewerkt wordt door de Heilige Geest. Ook van
deze uitgieting van de Heilige Geest is het waterbad een teken. Wij worden
erdoor gerechtvaardigd en in een nieuwe positie tegenover God gesteld, die
van erfgenamen van het eeuwig leven, waarop wij hopen.

De vraag is: moet dit begrip palingenesia ook dezelfde betekenis


krijgen voor de andere tekst, voor Mat.19:28? Of moeten we zoals verdedigers
van een duizendjarig rijk zeggen, dat ligt in de toekomst? Komt er nog een
wedergeboorte n de Wederkomst van de Heer?

In tegenstelling met wat verkeerd genterpreteerd zou kunnen worden uit


deze tekst lezen we vooreerst Mat.8:10-12: Toen Jezus dit hoorde,
verwonderde Hij zich en zeide tot hen, die Hem volgden: Voorwaar
zeg Ik u, bij niemand in Isral heb ik z groot geloof gevonden! Ik zeg
u, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen
met Abraham en Isaak en Jakob in het koninkrijk der hemelen; maar
de kinderen van het Koninkrijk zullen uitgeworpen worden in de
buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en tandengeknars.
Jezus draait niet rond de pot: het geloof dat hij merkt in de heidense
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 511

honderdman is van dien aard dat Hij zoiets in gans Isral nog niet heeft
gezien. Een opmerking die Hij richt tot zijn discipelen die erbij staan.

Men tracht Mat.19:28 te laten vervullen in een duizendjarige regering van


Christus op aarde. Daar zouden heidenen (nog niet volledig bekeerde
volkeren) optrekken naar Jeruzalem (en een herbouwde tempel) om er te
aanbidden. Men houdt dus gn rekening met wat er staat in verband met
opmerkingen die het NT bevat over die tempel. Bij de beschuldiging van Jezus
staat er: Maar ten laatste traden er twee op, die verklaarden: Deze
heeft gezegd: Ik kan de tempel Gods afbreken en binnen drie dagen
opbouwen. En de hogepriester stond op en zeide tot Hem: Geeft Gij
geen antwoord; wat getuigen dezen tegen u? Maar Jezus bleef
zwijgen (Mat.26:61-63a). Stephanus stond onder beschuldiging en sprak:
De Allerhoogste echter woont niet in wat men met handen maakt
(...) Toen ze dit hoorden, sneed het hun door het hart en zij knersten
de tanden tegen hen (Hand.7:47,54). Van Paulus lezen we in Hand.21:28
nadat hij was opgemerkt in de tempel met andere discipelen van Jezus:
Help, mannen van Isral! Dit is de mens die tegen het volk, de wet
en deze plaats overal allen leert. En de schrijver van de Hebreenbrief
zegt daarom ook: Want Christus is niet binnengegaan in een
heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar
in de hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods
te verschijnen Heb.9:24. M.a.w., na de dood van Christus heeft niemand
van de discipelen van Jezus nog een goed woord te zeggen over de
tempeldienst. Waarom zou men dat dan opnieuw opstarten in de
duizendjarige regering?

Waarom gaan de discipelen van Jezus in die tijd nog naar de tempel? Niet
uit wettische overtuiging. Wel om er te bidden, iets wat men ook op alle
plaatsen kn. Maar in de tempel is er toch een speciale sfeer. Want daar had
God Zijn aanwezigheid getoond. Vervolgens omdat het de plaats bij uitstek is
om er te prediken over de Messias. Naar de tempel komen gelovigen en die
hebben het recht om te horen dat er wat veranderd is in Gods bestel. En
daarom gaan evangelisten ook alle synagogen bezoeken in de steden die ze
aandoen. Zie Hand.13:5 / 14:1 / 17:1-3, 10 / 18:4-7 / 19:8,9.

We hebben dus niet nog een andere regering nodig die duizend jaar duurt
waarin er op letterlijke tronen zal gezeten zijn en waar geregeerd wordt met
het oog alle volkeren te bekeren tot de Messias. De vervulling is er voor de
toekomende eeuw vanuit het tijdstip gerekend van de tekst. En zo is er maar
n toekomende eeuw. In Het evangelie naar Matthes, deel II, Callenbach,
Nijkerk, 1973, blz.149, zegt J.T. Nielsen: Daarmee wordt bedoeld - en het
vervolg van de zin bewijst dat - die apocalyptische verwachting die in het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 512

jodendom van die tijd leefde, namelijk dat de wereld in de komende aeon (vgl.
Marc. 10: 30 en Luc. 18: 30: in de toekomende eeuw = en tooi aiooni tooi
erchomenooi) zal worden vernieuwd in de tijd van de Messias. De komende
aeon (olam haba) van het jodendom is aangebroken door de komst van Jezus
de Messias. Eenmaal zal de wedergeboorte, d.i. de vernieuwing van de gehele
aarde volledig werkelijkheid worden, wanneer de Messias als de Zoon des
mensen op de troon van zijn heerlijkheid zal zitten. vgl. ook Matth. 20: 21 en
25: 31. Dit gebeuren is verbonden met de parousia van Jezus in kracht en
heerlijkheid, vgl. ook Matth. 26: 64. Bij de vernieuwing van de aarde zal ook
het herstel van Isral plaatsvinden in de glorie van de twaalf stammen,
gezuiverd en gelouterd door het oordeel dat de hemelse Rechter zal
uitspreken, bijgestaan door de oudsten van het volk, vgl. Jes. 3: 14.
Aan de gij die Jezus gevolgd zijn, geeft Hij plaats op de twaalf tronen om de
twaalf stammen van Isral te richten. Richten hier in de betekenis van
regeren. Zij zijn de stamvaders van het nieuwe Isral. Evenals in Matth. 10: 5
en 15: 24 gaat het hier om Isral in de betekenis van het nieuwe Isral in het
volledige aantal van zijn stammen, zoals de joodse verwachting was. De in
deze aeon (olam haz) verachte discipelen van Jezus, die alles hebben
prijsgegeven en Hem gevolgd zijn, zullen in het eindgericht samen met Jezus
als Zoon des mensen het oordeel uitspreken. Dit is het loon dat hun wordt
toegezegd (wij onderlijnen).

Dat anderzijds afgezien van het herstel van alle dingen in de toekomst, er
geregeerd werdt door de 12 apostelen is o.a. duidelijk uit Joh.20:23. Daar
lezen we: Wie gij hun zonden kwijtscheld, die zijn ze kwijtgescholden;
wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend. De apostelen hebben het
recht en de plicht om in de gemeente op te treden als rechters. Ze stellen
mensen vrij van schuld en anderen worden hun schuld aangerekend. Niet
volgens eigen beginselen maar op basis van wat ze geleerd hebben van de
Heer en wat de Heilige Geest hen ingeeft. Duidelijk is toch dat volgens de
uitspraak van Petrus op die gespireerde dag van het Pinksterfeest
zondermeer verkondigd dat Jezus Heer en Messias is (Hand.2:30-36). (Zie
verder ons commentaar bij deze tekst). Het koninkrijk is begonnen en zijn
discipelen regeren met Hem, in vallen en opstaan, maar ze regeren
desalniettemin.

Over welke 12 stammen gaat het dan, de twaalf letterlijke afstammelingen


van de aarstvader of de twaalf geestelijke afstammelingen van Abraham en
Jacob. Want dat verschil is hemelsbreed en bepaald voor een groot stuk de
theologie die we verdedigen. De vraag is dus niet zo raar. We hebben ook
geen massa aan Bijbelteksten in dit verband in het NT. Het zijn: Mat.19:28 /
Hand.26:7 / Jac.1:1 / Opb.7:1-8. Laten we wat verder ingaan op deze laatste
tekst als illustratie waarom we niet geloven dat het gaat om de twaalf
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 513

letterlijke stammen. En we nemen dit gedeelte omdat we dan ook tezelfdertijd


antwoord geven aan dezen die denken dat dit nog in de toekomst moet
geschieden.

Opb.7:4-8: En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren:


honderdvierenveertigduizend waren verzegeld uit alle stammen der
kinderen Israls. Uit de stam Juda twaalfduizend verzegelden, uit de
stam Ruben twaalfduizend, uit de stam Gad twaalfduizend, uit de
stam Aser twaalfduizend, uit de stam Naftali twaalfduizend, uit de
stam Manasse twaalfduizend, uit de stam Simeon twaalfduizend, uit
de stam Levi twaalfduizend, uit de stam Issakar twaalfduizend, uit de
stam Zebulon twaalfduizend, uit de stam Jozef twaalfduizend, uit de
stam Benjamin twaalfduizend verzegelden.

Wie zijn deze? Letterlijk vleselijke Joden? Of symbolische?

Vooral Opb.14:1 tot 15:5 zijn belangrijk in dit verband. Men ziet dat de
144.000 de harpspelers zijn die overwinnen over het beest en het beeld van
Opb.13. Voordat ze tot bestaan komen kan er dus ook geen verzegeling zijn.
Daarom moet men de winden der vernietiging zien als de gramschap van God
over de goddelozen. Het is dan ook tijdens de werking van het beeld en beest
dat de 144.000 gezegeld worden, de jaren van de tijd van het einde. En die
zijn begonnen met Pinksteren. Een andere mogelijke uitleg is deze die de
144.000 en de grote schare als een zelfde groep in dezelfde tijd ziet. De
beiden zijn dan het symbool van alle gelovigen van alle tijden. Want de eerste
gelovige is en blijft steeds Abel volgens Heb.11:1-4.

De leerstelling van de WT is dat de verzegeling begonnen is met Pinksteren.


Maar dan zouden ze ook moeten leren dat de 4 engelen de winden
vasthouden vanaf Pinksteren wat ze niet doen. Dat plaatsen zij echter na
1914. Het is een in zichzelf tegenstrijdige uitleg. Zie Dan is Gods mysterie
voleindigd blz.94,95.

Daarna hoorde maar zag Johannes niet dat er 144.000 werden verzegeld of
gezegeld; in totaal 12 x 12.000 uit twaalf stammen. Enkele vragen ofschoon
met slechts n mogelijk antwoord. Zijn de 144.000 als getal letterlijk of
symbolisch? Is dit het Isral in het vlees of in de geest? Indien het geestelijk is,
waarom dan de verdeling in 12 x 12.000? Hebben ze een aardse of hemelse
roeping?
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 514

schare van alle christenen. Ofwel zijn de grote schare = alle gelovigen van alle
tijden. In het laatste geval zijn de 144.000 daar een deel van. Men zegt: indien
we de 144.000 als een symbool zien dan is de kracht van de vergelijking
verloren gegaan met de grote schare. Of: Indien de 144.000 een symbolisch
getal is dan zouden we willen vragen: een symbool van wat? Want men komt
indien we het getal letterlijk nemen in nog andere problemen. Gaat het om
letterlijk alleen maar mannen, en allemaal maagden (Opb.14)? Gaat God dan
een aanzien des persoon invoeren in strijd met beginselen die Jezus en Paulus
prediken (Gal.3:28,29)? Ten derde. Hoewel het boek Openbaring vol zit met
symbolische dingen, is niet alles hier symbolisch, ook niet wat zijn getallen
betreft. We hebben o.a. Opb.21:14 welke spreekt over de twaalf apostelen van
het Lam. Een letterlijk getal. Maar zijn de 4 engelen rondom de troon een
letterlijke telling, of zijn ze het symbool van 4 groepen van engelen?

De allegorie die Paulus gebruikt in Gal.3:26-29 maakt een en ander zeer


duidelijk. Hieruit blijkt duidelijk dat er met betrekking tot het verbond van de
Sina een begin datum voor gegeven kan worden en een einddatum. Die
liggen beiden in de toekomst: er is gn herstel van dat verbond te
verwachten. Het begin ligt bij de berg en het einde eindigt op een andere
berg, waar de Heer sterft en Hij Zijn bloed in hemelse gewesten aan de Vader
heeft aangeboden. U leest daarbij Galaten 3:17,19,25 en Hebreen 8:13. Twee
tabellen in dat verband, de eerste gezien vanuit de twee zonen van Abraham:
Ismal Izaak
De zoon van de slavin De zoon van de vrije vrouw
Geboren naar het vlees op een Geboren naar de belofte van
natuurlijke wijze. God, onnatuurlijk want zijn
moeder was buiten haar tijd van
baren
Hij was het beeld van het Hij was beeld van het verbond
verbond dat God met Isral had der belofte die God aan
na de uittocht uit Egypte in Abraham gegeven had, een
Sina, beeld van de belofte van vrijheid
gebondenheid
Sina is het beeld van Jeruzalem Zion is de voorstelling van het
dat nu is, beeld van het Jeruzalem dat BOVEN IS, ze is
vleselijke Isral vrij en moeder van alle kinderen
der belofte
Ismal, hij die geboren was uit Hij die op een wonderbare wijze
het vlees, vervolgde het kind geboren werd, is door zijn eigen
geboren naar de belofte, zijn broer vervolgd en beschimpt
broer (ze hadden dezelfde
vader)
Ismal is onterfd vanwege zijn Izaak is de ENIGE DIE DE
gedrag BELOFTE ONTVANGT
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 515

Het kind van de slavin is het Het kind van de vrije vrouw is
beeld van het natuurlijke, de voorstelling van allen die tot
vleselijke Isral Christus behoren, Zijn
gemeente, stammend uit alle
volkeren der aarde
In een andere versie gegoten bezien vanuit de twee vrouwen:
MOEDER Sarah Hagar
HAAR STATUS Vrije vrouw Slavin
HAAR ZOON Izaak Ismal
ZIJN STATUS Vervolgde Vervolger
GEBOREN DOOR De belofte Het vlees
VERBOND Het evangelie De Wet
MIDDELAAR Jezus [God] Mozes [Man]
Hemels
HUN ERFDEEL Aards Jeruzalem
Jeruzalem
RESULTAAT Opgericht Afgeschaft

2de aantekening: De 144.000 zijn niet een vleselijke Isral maar leden van
de gemeente. Om dit te begrijpen moeten we iets vertellen over de profetien
en de vervulling uit het OT. Er zijn vier regels om een profetie te onderzoeken:
a) Wat heeft het te maken met het letterlijke Isral. b) Zijn aan de vervulling
der profetie voorwaarden verbonden. c) Is deze profetie aangehaald in het NT?
Op welke wijze? d) Is dit een profetie of een voorafschaduwing? (Rom.15:4 / 1
Cor.10:11).

De tweede regel van deze vier mag niet genegeerd worden. Het mag
sommigen wel vreemd schijnen maar toch zijn er vele voorzeggingen aan
Isral die nooit aan hen vervuld geweest zijn, omdat er aan de voorwaarden
niet voldaan werd. Enkelen hiervan zijn: Jes.2:25 / 42:6 / 49:6 / 52: 10 /
56:6,7 / 60:13 / 61:9 / 62:2 / Zach.2:11 / 8:22 / Jer.17:25 / Ezechil
hoofdstukken 40-48.

God heeft niet gefaald. Het waren de Joden die niet aan de voorwaarden
voldeden. Het gros van het vleselijke Isral heeft gefaald (Mat.21:43 / 1
Cor.10:18). Daarom worden bepaalde onvervulde profetien van Isral
overgebracht op de gemeente, het nieuwe Isral, dat bestaat uit een klein
aantal gelovige Joden en een groot aantal gelovige Heidenen (Jes.46:10 /
Rom.9:6). Het geestelijke Isral zal niet falen. Hierna volgt een korte lijst van
profetien die Isral moest vervullen maar die in de gemeente in vervulling
gegaan zijn sinds Pinksteren:

Hosea 1:10,11 / 2:22 = Rom.9:25,26


Hosea 2:10 = 1 Pet.2:10
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 516

Amos 9:11-15 = Hand.15:14-18


Jesaja 40:10-13 = Luc.13:29
Jes.43:5,6 = Mat.8:11,12
Ex.19:5,6 = Opb.1:6
Jol 2:28,32 = Hand.2:16-21.
Zelfs de Nieuwe Verbondsbelofte aan Isral is vervuld aan de gemeente.
Vergelijk Jer. 31:31-34 en 2 Cor.6:16-18 / Luc.22:20 / 1 Cor.11:25 / 2 Cor.3:6 /
Heb.8:8-13 / 9:15 / 10:16-19.

Al deze profetien (en vele anderen) bewijzen dat het letterlijke Isral in
deze tijd is vervangen door de gemeente. De beloften aan Isral komen nu toe
aan de kerk en worden vergeestelijkt waar het moet. Bijvoorbeeld de profetie
aan David dat er altijd iemand uit zijn geslacht op de troon zal zitten is
overgegaan naar Christus en heeft een geestelijke vervulling (Col.1:13). De
kerk is ook het nieuwe priesterschap (1 Pet.2:5,9) de nieuwe tempel (1
Cor.3:16 / Eph.2:20-22) het nieuwe Jeruzalem (Opb.21:2), het nieuwe Zion
(Heb.12:22) het nieuwe volk van God (Gal.6:16). Waarom was Isral
vervangen? Omdat zij geen goede vruchten hebben voortgebracht
(Mat.21:43), zij hadden de werken van Abraham niet (Joh.9:39). Het huis van
Isral is hen verwoest nagelaten (Mat.23:38) met geen enkele bevestiging dat
het ooit terug hersteld zou worden zoals vroeger het geval was (Jer.5:10,18).
Het is echter ook mogelijk dat Jer.5:10,18 slechts over de tegenwoordige aioon
spreekt. Alln een overblijfsel van hen heeft Christus aangenomen
(Rom.11:5).

Alle beloften die Isral door ongeloof niet heeft vervuld kunnen (maar
hoeven niet gezien sommige niet vervuld worden) naar de gemeente
overgaan. En de voorkennis van God weet dat ze door hen vervuld zullen
worden Rom.2:28,29 / 9:6. Wanneer we dan al deze beginselen toepassen is er
in deze tijd gn plaats voor een aparte klasse 144.000 genomen uit het
letterlijke Isral. Ook niet op een later tijdstip. Deze groep van Opb.7:4-8 is
dus een deel van de gemeente. Of op zichzelf een voorstelling van de
Gemeente!

3de aantekening: Waarom worden de 144.000 dan afgebeeld als twaalf


stammen? Dit is symbolisch. In Jac.1:1 en Opb.21:12-14 is dit ook zo. Iemand
kan echter niet zeggen Ik ben van het geestelijke Judah of een ander van
Reuben enz... Neen, want elk lid van de gemeente moet aan de voorwaarden
verbonden aan de betekenis van de naam van elk stamhoofd, voldoen.
Volgens een schema gezien ziet dit er als volgt uit:

Stam. Betekenis. Vervuld in de gemeente.


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 517

Juda Loven van God Heb.13:15

Ruben Zie, een zoon Rom.8:14-17

Gad Een groep Luc.13:32 / Opb.7:9

Aser Gezegend Mat.5:3-12 / Joh.13-17

Naftali Een worstelaar Rom.7:14-20

Manasse Vergeten Rom.8:7,8 / Phil.3:13

Simeon Horen Joh.6:68,69

Levi Verenigd Joh.17:20,21 / Hand.2:47

Issakar Beloning 2 Pet.1:4 / Rom.6:16-22


(of dienaar)

Zebulon Verblijfplaats Eph.2:19-22

Jozef Toevoeging 1 Cor.9:19,23 / 2 Pet.5-11

Benjamin Zoon van ouderdom Heb.2:11-13

Een ander bewijs dat deze twaalf stammen een symbolische voorstelling
zijn is het feit dat de stam van Dan geheel ontbreekt. Deze van Manasse is
toegevoegd ofschoon ze gn aparte stam is maar een zoon van Jozef. Ook
het feit dat de nummering van deze stammen niet overeenkomt met n van
de achttien of negentien lijsten der stammen in het Oude Testament verwijst
naar symboliek.

4de aantekening: We hebben bewijs genoeg gegeven dat de 144.000 leden


zijn van de gemeente. Aldus zullen ze een hemelse opstanding hebben. De
hemelse roeping is de enige die er bestaat vanaf de dood van Christus. Zij
zullen veranderd worden in een oogwenk indien ze leven tot de komst van de
Heer, ofwel opgewekt worden uit de dood (1 Cor.15:50-54 / 1 Thes.4:13-17 / 1
Joh.3:2 / 2 Pet.1:4).

Maar staren we ons niet blind op deze uitdrukking hemelse hoop gezien
we die gebruiken in tegenstelling tot wat het OT leert. Want dat wist men toen
nog niet. Gelovigen uit het OT verwachten te leven op een herstelde nieuwe
aarde. Van gelovigen uit het NT staat er dat ze in n van de vele woningen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 518

zullen wonen die de Heer voor hen zal klaarmaken. Maar waar komt het in de
praktijk alles op neer: God zal op de nieuwe aarde wonen, zodat ertussen
hetgeen Abraham verwacht geen verschil is met dat wat Paulus verwacht. Het
is hetzelfde vanuit een ander oogpunt (Opb.21:2:8). Het Koninkrijk Gods zal
zowel aards als hemels zijn. Dat laat ons dan toe het volgende in dit
verband te besluiten. Er is gn enkel onderscheid aan te duiden, zoals de WT
tracht te bewijzen tussen de toekomst van iemand uit het OT en iemand uit
het NT: beiden erven het nieuwe.

We citeren uit H.M. Matter, De toekomst van Isral, Bosch & Keuning,
1953, blz.60, 61: Als enige operatiebasis voor de constructie van een eigen
toekomst voor Isral in Jezus prediking blijft dan in feite Matth. 19:28, met
zijn parallelle tekst Lus.22:30. Daar wordt aan de discipelen beloofd, dat zij
eenmaal zullen zitten op twaalf tronen, om de twaalf stammen Israls te
richten. Van een zijde, die we volkomen ernstig hebben te nemen, wordt bij
deze verzen aangetekend: Niet slechts aan het individu wordt hier het
eeuwige leven, maar aan geheel Israls volksbestaan wordt de vernieuwing
toegezegd (A. Schlatter). Niets meer en vooral niets minder!

Het gebruikelijke bezwaar tegen de verletterlijking van deze teksten is, dat
Judas toch niet op een troon zou zitten. Het is alleen iets te simpel. Judas was
ook een Jood en wanneer dan toch geheel Isral hersteld moet worden is het
niet in te zien, waarom Judas daarvan zou zijn buitengesloten.

Het is evenwel nog minder in te zien, waarom in Matth.19 dit vers letterlijk
zou moeten worden genomen en het volgende niet. Dat laatste is evenzeer
een onderdeel van de beschrijving van het loon voor het volgen van Jezus.
Het spreekt van huizen en broeders en zusters en kinderen en akkers, die in
veelvoud zullen worden ontvangen. Daar is in dit verband niets letterlijks bij.
Het letterlijke moeten wij uit Marc.10:30 halen! En daar is het niet letterlijk.

J. Schmid zegt over deze tekst het volgende (Het evangelie van Matttes,
Patmos, 1963, blz.345): Wanneeer de Mensenzoon op zijn heerlijkheidstroon
zit komt overeen met het begin van de schildering van het gericht 25,31
(vgl.24:30). Het tijdstip waarop dit zal geschieden geeft de Mattestekst aan
met de overigens in het NT geheel ongewone (vgl.nog Tit.3,5), maar in de
griekse wereld gebruikelijke uitdrukking wedervernieuwing (palingenesia).
Daarin komt evenwel een ook het Jodendom, voor alles de apocalyptiek (vgl. 4
Esdras 7,75;Syr. Bar.-Ap 32:6), vanuit het OT (Is.65,17;66,22;vgl. ook Hand.
3,21; Ap.21,1-5) vertrouwde gedachte tot uitdrukking, dat nl. de toekomstige
eoon, de nieuwe wereld, het herstel van de oorspronkelijke, door de zonde en
de demonische machten verstoorde orde in de wereld zal brengen. Volgens de
onderhavige plaats is daarmee de parousia van de Mensenzoon en het gericht
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 519

verbonden. Daarbij zullen de Twaalf aan de zijde van de verheerlijkte, gezeten


op tronen, d.w.z. rechterstoelen, als bijzitters fungeren. Wat de Twaalf hier
wordt beloofd is derhalve niet de eenmaal komende voortdurende deelname
aan Christus hemels koningschap (aldus wel de paralleltekst Luc.22, 29-30),
maar de deelname aan de slechts nmaal zich afspelende gericht, hetzelfde
wat volgens de Joodse literatuur de rechtvaardige Isralieten, volgens Paulus
(1 Cor.6,2) alle christenen in het vooruitzicht is gesteld (wij onderlijnen).

Daarom zegt ook J. Nielsen over de paralleltekst van Lucas: Het kan zijn
dat Jezus deze beschikking aan zijn discipelen eschatologisch bedoeld heeft,
maar de werkwoordvorm staat duidelijk in het presens en de gehele context
wijst er naar onze mening op, dat Jezus hier een officile overdracht bedoelt
te geven van de koninklijke macht en heerschappij (basileia) aan zijn
discipelen zoals God deze Hem destijds had toevertrouwd (...) De twaalf
discipelen zullen de taak krijgen om de twaalf stammen van Isral te richten:
de twaalf representeren de nieuwe heilsgemeente, het nieuwe volk van God
dat de gehele wereld omspant (...) Mogelijk is hier (in vers 30) een futurum
gebruikt (vgl. ook Matth 19:28) omdat dit gedeelte van de overdracht nog
openstaat naar de toekomst, als de Zoon des mensen zal terugkeren bij de
parousia (Het evangelie naar Lucas, Callenbach, 1983, blz.198,199). In de
laatste opmerking, het toekomstige in vers 30, zien we veeleer de komst van
de Heilige Geest met Pinksteren. Want dan is reeds duidelijk dat er van een
overdracht moet sprake zijn. De discipelen kunnen toch niet zonder volmacht
die taak op zich nemen?

Lucas 17:21. Het Koninkrijk Gods is bij u.

Wat zij op dat gebied zeggen

In het Het Zoeklicht, 17 oktober 1998, blz.19 lezen wij (wij onderlijnen):
Het geheim van het uitgestelde koninkrijk.
Jacobus legt de Eerste Gemeente op grond van een profetie van Amos, uit dat
de vervallen hut van David weer zal worden opgebouwd
(Hand.15:16). Petrus spreekt over tijden van verademing als Christus
terugkomt. Paulus legt er de nadruk op dat de Verlosser uit Sion zal
komen. De Here Jezus Zelf wekte zelf deze verwachting op bij het Joodse
volk toen Hij, volgens de profetie van Zacharia op een ezel Jeruzalem
binnenreed. Immers die profetie zegt dat Hij de volken vrede zal
verkondigen en dat Zijn heerschappij zich zal uitstrekken van zee tot
zee en van de Rivier tot de einden van de aarde (Zach.9:9,10). Je kunt
het de Joden van die tijd niet kwalijk nemen dat ze, toen ze zagen hoe
Zach.9:9 vervuld werd, doordat Jezus op die ezel Jeruzalem binnenreed,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 520

verwachtten dat ook het directe vervolg van die profetie vervuld zou worden,
namelijk het herstel van het Koninkrijk voor Isral. Dan had de Heer maar niet
op die ezel Jeruzalem moeten binnengaan. Maar waarom dan dat
eeuwenlange uitstel? Waarom moeten Isral en eigenlijk ook de hele
schepping nu al bijna tweeduizend jaar wachten? Heel kort noemen we twee
redenen van dit uitstel. De eerste reden betreft Isral. Petrus zegt: Komt
dan tot berouw en bekering (...). (Hand.3:18). De Here Jezus zegt: u
zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat u zegt: Gezegend Hij, die
komt in de Naam van de HERE (Matt.23:38). Op dit moment wordt Isral
nu voorbereid. De tweede reden betreft ons, gelovigen-uit-de-volken. Jacobus
zegt: God is er van begin aan erop bedacht geweest een volk voor
Zijn Naam uit de heidenen te vergaderen (...) daarna zal Ik
wederkeren en de vervallen hut van David weer opbouwen (...) .
(Hand.15:15). En Jezus Zelf merkt op dat het einde pas kan komen als aan alle
volken het Evangelie is gepredikt (Matt.24:14 en Marc.13:10). Dat betekent
zending en evangelisatie als hoofdtaak van de kerk. In dit verband is het
belangrijk op te merken dat het evangelie in onze tijd wel heel snel en met
grote zegen over de hele aarde gaat. Het is zoals Psalm 147:15 zegt: Hij
zendt Zijn bevel op aarde, Zijn woord loop zeer snel. Wat is Zijn
bevel? Dat wij geloven in de Naam van de Here Jezus. Wie is het Woord?
Jezus Messias!

Wij citeren H. Schouten, Het Zoeklicht, 1 nov. 1997, blz.12,13:


Op de troon van de Vader. In Psalm 110:1 lezen we van de hemelvaart
van onze Heer waar staat: Aldus luidt het woord des Heren tot mijn
Here: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb
als een voetbank voor uw voeten.
Dit zitten aan de rechterhand van de Vader wordt dikwijls, maar ten onrechte,
beschouwd als de aanvaarding van Zijn Koninkrijk. Sommigen zeggen dat
daarmee het koninkrijk, het duizendjarig vrederijk, een aanvang heeft
genomen. Is dat inderdaad zo?
Natuurlijk was Jezus al bij Zijn geboorte de beloofde koning. Dit werd immers
door Gabril al voor de geboorte van de Heer aangekondigd (Lc.1:21-33). Toch
zal niemand beweren dat Hij toen al als koning regeerde, integendeel, er was
voor Hem geen plaats in de herberg. Evenmin regeerde de Heer als koning
tijdens Zijn publiek optreden of tijdens de kruisiging buiten de stad Jeruzalem.
Het is zelfs zo, dat Jezus de aanvaarding van dit koningschap afwijst. Eerst
wanneer de satan Hem ertoe poogt over te halen, maar ook later wanneer de
mensen Hem met geweld koning willen maken (Lc.4:5-8 en Joh.6:15).
Heeft Jezus dan Zijn koningschap niet aanvaard, toen Hij naar de hemel was
opgevaren? Het antwoord blijft neen. We moeten goed voor ogen houden dat
we spreken over het koningschap op de troon van David, te Jeruzalem, zoals
we eerder al eens schreven. Natuurlijk, God heeft de Here Jezus gezet aan Zijn
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 521

rechterhand, ver boven alle overheid en macht en heerschappij en natuurlijk


is Hem gegeven alle macht in hemel en op aarde. Maar hoe prachtig dit ook
allemaal is, daarmee is Zijn koningschap op aarde nog niet begonnen. Het
koninkrijk is wel van Hem, Hij is Koning en alle dingen zijn Hem onderworpen,
maar de werkelijke aanvaarding van het koningschap vindt plaats wanneer Hij
weerkomt. We zien inderdaad dagelijks, dat hoewel alle dingen Hem
onderworpen zijn, de vijandige machten nog altijd duidelijk aanwezig zijn. Als
we om ons heen zien, dan heerst de dood, de chaos, het boze, de
verloedering. Dat alles is volledig in tegenspraak met wat de Bijbel ons leert
over de komende Christus heerschappij. We zijn nog ver verwijderd van de
situatie dat alle knie zich voor Hem zal buigen en vrede alom aanwezig is.
Totdat
Bij de hemelvaart van de Heer is het eerste deel van Psalm 110 in vervulling
gegaan. Namelijk de uitnodiging te komen zitten aan de rechterhand van God,
maar het tweede deel wacht nog op vervulling. Het woordje totdat markeert
de overgang.
Totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten.
(Ps.110:1b)
Dat is altijd nog niet gebeurd, terwijl wat we in het volgende vers lezen, De
Here strekt van Sion uw machtige scepter uit: heers temidden van uw
vijanden ook nog niet plaatsvindt. Ook dat zal pas dan gebeuren, wanneer
het totdat gekomen is en de tijd vervuld is en de vijanden gelegd zijn als een
voetbank voor Zijn voeten.
We zien dit alles in het Nieuwe Testament bevestigd en wel in Hebreen
10:12,13. Let op de woorden, na het citaat van Psalm 110:1:
Voorts afwachtende, totdat Zijn vijanden gemaakt worden tot een
voetbank voor zijn voeten.
Ziet u hoe het woordje totdat hier zelfs versterkt is met de woorden voorts
afwachtende. Het zitten aan Gods rechterhand is dus een plaats van
afwachten en verwachten, totdat! Wanneer de koningsheerschappij van
Jezus aanbreekt, zal de genadetijd voorbij zijn.
Hogepriester.
We zagen al eerder de opmerkelijke dubbelfunctie van onze Here Jezus,
koning en priester naar de orde van Melchizedek. Vooralsnog ligt het
zwaartepunt niet op het koningschap. Dat zal gerealiseerd worden, wanneer
het totdat vervuld is. Het zwaartepunt ligt momenteel op het priesterlijke
aspect. Daarom ook lezen we in Hebreen 3:1 niet: Richt uw oog op onze
koning of Richt uw oog op de koning van de kerk. We lezen wel:
Richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus.
De presentie van de Heer bevindt zich in het stadium van Zijn priesterlijke
dienst. Hij is bij God in de hemel, daar pleit Hij voor ons (Rom.8:34). We
bevinden ons op de weg van kruis naar kroon. Die weg wordt gemarkeerd
door genade. Nog is het genadetijd. Nog kan en mag het blijde Evangelie
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 522

verkondigd worden. Nog kunnen zondaren tot bekering, geloof en toewijding


komen. Nog altijd kunnen mensen worden behouden uit dit verkeerde
geslacht. God is genadig, Hij wil niet dat sommigen verloren gaan, maar dat
allen behouden worden. Daarom staan ook wij, die ons geloof en onze hoop
reeds gevestigd hebben op Hem, ook in die priesterlijke bediening. Ja, we
zullen eenmaal met Christus regeren, dat is waar, maar ook wij zijn afhankelijk
van het genoemde markeringspunt totdat. Totdat de Here God alle vijanden
gelegd heeft voor de voeten van de Here Jezus. Dan zullen wij met onze Heer
als koningen openbaar worden en met Hem als koningen heersen, die duizend
jaren (Opb.20:6). Maar zolang dit nog niet vervuld is, vormen ook wij nog een
priesterschap en moeten wij ons inzetten in voorbede en in getuigenis om
velen voor te gaan naar die geweldige toekomst, die komen zal, wanneer
onze Heer het koningschap op de troon van David ontvangt. Welk een
uitzicht, Bruidsgemeente! Eeuwig Hem ten eigendom. Mar anatha blijve ons
wachtwoord; Amen ja, Heer Jezus kom (wij onderlijnen).

Wanneer Bijbels Panorama in de 12de schets over het Koninkrijk der


hemelen (of het) Koninkrijk des vredes spreekt dan worden volgende
Bijbelteksten aangehaald ter ondersteuning van deze leer: Ps.98:9 / Jes.2:3 /
Jes.11:6-9 / Jes.25:7-9 / Jes.35:1-10 / Jes.65:19-25 / Jer.33:15 / Jol 3:18 / Amos
9:13 / Micha 4:1-4 / Zach.14:9 / Luc.1:32,33 / Opb.20:6. We gaan op elk van
deze Scriftuurplaatsen geen commentaar leveren maar aangeven waar deze
redenering fout loopt: de aard van het Koninkrijk wordt verkeerd uitgelegd, het
is geen letterlijk aards rijk maar een geestelijk rijk. En ook het tijdstip van
die regering wordt verkeerd geplaatst, ze is niet toekomstig, maar is er vanaf
Pinksteren.

Wat wij op dat gebied zeggen

De Heer was permanent in controverse met de clerus van het oude Joodse
volk. Hier is aan de orde een vraag van de Farizeen aan Jezus: wanneer zal
Gods Koninkrijk komen? Ook wij stellen die vraag maar wel met een andere
bedoeling. Want dat geeft ook n en ander te kennen over de Wederkomst en
wat er zal geschieden met gelovigen, ongelovigen en de wereld op dat
moment.

We willen vooraf enkele dingen aantonen aan de hand van wat het NT zegt
over de vervulling van Ps.110 dat daar de meest aangehaalde Psalm is.
Zo vinden we vers 1 terug in = Jezus is mijn Koning:
Mat.22:44 / 26:64 / Marc.12:36 / 14:62 / 16:19 / Luc.20:42,43 / 22:69 /
Hand.2:34,35 / Rom.8:34 / 1 Cor.15:25 / Eph.1:20 / Col.3:1 / Heb.1:3 / 1:13 /
8:1 / 10:12 / 10:13 / 12:2.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 523

En vers 4 komt terug in = Jezus is mijn Hogepriester:


Joh.12:34 / Heb.5:6 / 5:10 / 6:20 / 7:3 / 7:17 / 7:21. (Dit is de lijst die we
terugvinden in The Greek Testament, ed. K. Aland / M. Black / B. Metzger / A.
Wikgren, United Bible Societies, 1966, blz.908. Terecht geeft de versie van E.
Nestle en K. Aland bij Ps.110:4 ook nog Heb.7:11,15,24,28)

De schrijvers van het NT willen de lezers ervan overtuigen, tot vervelens


toe, dat Ps.110 met Jezus van Nazareth in vervulling is gegaan. Hij is na
vermoord te zijn, opgestaan uit het graf. Hij heeft Zijn macht als koning
opgenomen en is als koning en priester tot in eeuwigheid in functie. Dat begon
met Hemelvaart of met Pinksteren al naar gelang men nadruk legt op n of
ander aspect van de uitwerking van dat koninklijk priesterschap. Laten we dan
ook oprecht Ps.110 uitleggen; zoals het hoort en zoals het er staat. Op het
moment dat Zijn priesterschap begint gaat ook zijn koninklijke macht in
voege. Men mag ze niet van elkaar scheiden. In de echte zin van het woord
gaat Zijn priesterschap niet in voege bij Zijn dood aan het kruis. Maar wel
wanneer Hij, bij de Hemelvaart dat offer aan Zijn Vader aanbiedt. Dat wordt
ons duidelijk in het boek aan de Hebreen. (Op de verzoendag was het offer
slechts geldig wanneer het door de hogepriester gesprenkeld werd in het
heilige der heiligen). Daarop volgt dan Zijn kroning als Koning. Het ne niet
zonder het ander.

Mensen die geloven in een toekomstige duizendjarige regering geloven dat


ook, maar zijn niet consequent in de interpretatie ervan. Zo bv. Scofields
commentaar bij Ps. 110 die toegeeft dat de Psalm: historisch begint met de
Hemelvaart maar profetisch naar de wederkomst verwijst. Maar dan wil men
toch wat verbergen. Want vers 2 zegt dat de Messias heerst in het midden
van zijn vijanden en dat moet op deze periode van de wereldgeschiedenis
slaan die nu bezig is. In deze tijd, van Pinksteren tot de Wederkomst zijn de
vijanden gelegd als een voetbank voor Zijn voeten. Ze kunnen zich bekeren of
met met de Wederkomst veroordeeld worden. Zij die beweren dat aan Isral
het koninkrijk was:beloofd, aangeboden, verworpen en naar de hemel
opgenomen om later nog eens aangeboden te worden zoals Rotherham in de
appendix van zijn Bijbel beweerd klopt niet met de werkelijke aandacht die de
NT-ische schrijvers aan het onderwerp wijden. De verwijzingen naar Jes.9:6,7 /
Mat.3:2 / 4:17 / 21:43 / Luc.19:11-27 / 2 Tim.4:1 / Opb.17:14 / 19:16 bewijzen
dat niet. Integendeel, zie onze aantekeningen over het koningschap van
Christus bij Mat.25:31-46 waar de principes van het Koninkrijk nader
omschreven zijn.

Uit een haarscherpe analyse van deze tekst (Luc.17:21) door J. van Andel
citeren we: Het rijk is er reeds, zegt Jezus: het is binnen ulieden, zoo luidt het
woord; of Hij hier zeggen wil dat het in hun midden, dan wel, dat het in het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 524

binnenste is, kan moeilijk uitgemaakt; hoe het ook zij, dat staat vast, dat het
rijk er is. Wie er in gaan wil, heeft zich te haasten; want als het zichtbaar
verschijnt, is het voor wie er niet in is, te laat om er in te gaan. God heeft het
alzoo beschikt dat de tijd om er in te gaan samenvalt met den tijd zijner
geestelijke verschijning, opdat alleen de wedergeborene er zou kunnen
ingaan; deze toch alleen kan het thans zien en vinden. (Het evangelie naar
de beschrijving van Lucas, Kok, 2de druk 1932, blz.367).

Met andere woorden: een juiste lezing van Lucas 17:21 laat niet toe om nog
een toekomstige duizendjarige regering in te lassen in de menselijke
geschiedenis na de we-derkomst van de Heer.

In een studie over Luc.17:21, merkt H. Baarlink het volgende op: De


gemakkelijkste oplossing schijnt altijd nog daarin te bestaan, dat men het
Koninkrijk van God als een puur toekomstige zaak beschouwt, die de
geschiedenis van deze wereld transcendeert, ondertussen nauwelijks
tangeert. Het enige wat wij van onze kant kunnen doen is: afwachten, of nog
mooier en bijbelser gezegd: het verwachten. Maar daar is het dan ook mee
gedaan. De implicaties voor ons huidig leven in deze wereld zijn dan minder
zwaar en bedreigend. (H. Baarlink, Christologische perspectieven, Kok,
1992, blz.28).
Tot op zekere hoogte is dit ook waar voor allen die de leer verkondigen van
een nog toekomstige duizendjarig regering. De zwakte van dat verhaal is dat
wanneer de Heer over het Koninkrijk spreekt dit regelmatig in beelden van
vergelijking geschied; in gelijkenissen. En deze gelijkenissen geven gn beeld
van een rijk waar alles koek en ei is, althans niet in zijn eerste fase.
Uiteindelijk zal Gods Koninkrijk als nieuwe hemel en nieuwe aarde een eeuwig
zondeloos en perfect paradijs zijn in alle opzichten. Maar de eerste fase is een
louteringstijdperk, van Pinksteren tot de Wederkomst. Tijdens deze tijd van de
koninklijke machtsontplooiing van de HEER worden kaf en koren gescheiden,
goed en kwaad onderscheiden. We hebben dus gn leer van nog eens een
duizendjarige regering nodig om iets te vervullen dat niet vr zijn
Wederkomst kan vervuld worden. Dat kan gewoonweg niet omdat de
gelijkenissen van de Heer die uitleg niet toelaten. Deze parabels
kunnen in dat vrederijk van duizend jaar niet in vervulling gaan
gezien ze inhoudelijk niet overeenstemmen met de leer die men
daarover verkondigt. De slotsom moet dan zijn dat de leer van dat
rijk verkeerd is. De hierop volgende tabel moet dat duidelijk maken.

Want het Koninkrijk der Hemelen (van God) is gelijk aan:

1) Een akker met goed en slecht zaad bezaait Mat.13:24-30.


2) Een mosterdzaadje tussen andere minder vruchtbare bomen Mat.13:31.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 525

3) Meel dat zuurdesem bevat, ander meel bevat het niet Mat.13:33.
4) Een schat in een akker, vele akkers hebben gn schat Mat.13:44.
5) Een koopman die een waardevolle parel koopt, veel parels zijn waardeloos
Mat.13:45,46.
6) Een sleepnet dat alle soorten van goede (en slechte) vissen oppikt
Mat.13:47-50.
7) Wie tegenover het evangelie een houding als een kind heeft, voor de
meeste
mensen een aanslag op hun persoonlijkheid Mat.18:4.
8) Een koning die zal afrekenen in goede en slechte zin over zijn onderdanen
Mat.18:23-35.
9) Een toestand waar rijken en armen leven, en voor de rijken zal het
koninkrijk
ingaan zr moeilijk zijn Mat.19:23-26.
10) Zoals een wijngaard waarin mensen werkzaam zijn Mat.20:1-16.
11) Als een bruiloftsmaal waar mensen uitgenodigd en uitgesloten worden
Mat.
22:1-14.
12) Tien maagden waarvan slechts vijf aangenomen worden Mat.25:1-13.
13) Een mens die zijn slaven een werkopdracht geeft, maar het gaat voor n
slaaf
verkeerd Mat.25:14-30.
14) Een scheiding van schapen en bokken Mat.25:31-46.
15) Als een veld dat bezaaid is Marc.4:26-29.

En twee opmerkingen in dit verband.


1) Het is niet te berekenen (...) (in een periode bijvoorbeeld van 1000 jaren)
Luc.17:20,21.
2) Is geen zaak van uiterlijkheden, eten en drinken, maar van vrede en
blijdschap door
de Heilige Geest Rom.14:17.

In het doctorale proefschrift van Chung Hoon Taik (warm aanbevolen) zegt
hij in verband met het Koninkrijk zonder ook maar Luc.17:21 te vernoemen het
volgende. Wij citeren uit Aan hun vruchten zult gij hen kennen, Kok, 1989,
blz.106,107 (alle verwijzingen zijn naar het evangelie van Matths): Omdat
de Koning zelf in de wereld gekomen is en de heerschappij van God niet meer
door een boodschapper geschiedt, is de komst van Jezus enigermate het
begin van het koninkrijk. De boodschap van Johannes de Doper over het
nabijgekomen koninkrijk klinkt alsof het koninkrijk vroeger niet bestond en
geheel nieuw is. Jezus brengt dezelfde boodschap en beveelt zijn discipelen
het ook zo te verkondigen of aldus te bidden: Uw koninkrijk kome. Dit
koninkrijk ligt niet verder in de toekomst na zijn openbaar optreden maar is
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 526

daardoor een tegenwoordige grootheid geworden 11,12), zodat men dit kan
zoeken en vinden of dit als een schat of een kostbare parel kan kopen en in
bezit kan nemen (13,44-46). Gods heerschappij, zijn reddend of straffend
handelen begint nu. De Koning oefent zijn macht uit en geneest alle ziekte en
alle kwaal (4,23;9,25). Blinden worden ziende, lammen wandelen, melaatsen
worden gereinigd, doven horen en doden worden opgewekt en armen
ontvangen het evangelie van het koninkrijk (11,5). Hij geeft het brood aan de
scharen. De winden en de zee gehoorzamen Hem. Deze macht van Jezus
(vooral over de boze geesten) is het teken van het tegenwoordige koninkrijk
(12,28). Jezus zaait met macht het woord van het koninkrijk, waardoor men,
als men dit aanneemt, vrucht kan dragen (13,18-23). Hij zaait ook de kinderen
van het koninkrijk (v.24-30). Hier zien wij dezelfde samenhang tussen de
Koning als het subject, het volk als het object en de heerschappij van God als
de verbindende kracht tussen de beide elementen. Het koninkrijk bestaat niet
alleen uit de Koning, zijn koningschap of zijn heerschappij maar ook uit het
object van zijn goddelijke handelingen, het volk, hoewel het koninkrijk - zoals
vele onderzoekers erkennen - alleen door de koning bepaald kan worden.
Zodanige activiteit van de Koning bepaalt het karakter van het koninkrijk: de
komst van het koninkrijk bedoelt geen einde van de wereldgeschiedenis en
geen stichting van Gods wereldrijk tegenover een andere wereldmacht. Zijn
koninkrijk kwam in deze wereld en bestaat binnen deze wereld (vgl. 13,37).
Het begin ervan is onmerkbaar zoals een mosterdzaadje maar het koninkrijk
groeit tot een grote boom (13,31-32). het is dus een allergeringst begin, maar
het koninkrijk volgroeit zoals een zuurdesem die het gehele meel doorzuurt
(13,33-35). Deze twee gelijkenissen van het koninkrijk spitsen zich weer op
het volk van het koninkrijk toe. Dat wil zeggen dat de kinderen van het
koninkrijk waarop Gods heerschappij berust, in de loop van de tijd meer en
meer in aantal toenemen en Gods heerschappij daardoor volgroeit en de
gehele wereld doorzuurt. Deze gedachte vinden we ook in de
zendingsopdracht: de zending staat in dienst van de uitbreiding van het
koninkrijk, de heerschappij van God en Jezus. In die zin overhandigt Jezus de
sleutel van het koninkrijk aan Petrus en zijn discipelen, zijn kerk
(16,19;18,18). Jezus ziet echter geen verschil tussen stammen, volken en
rijken. Er zijn voor Hem alleen twee soorten mensen: de kinderen van het
koninkrijk en de kinderen van de boze (13,38-39), rechtvaardigen en
onrechtvaardigen (25,31-46). De kinderen van het koninkrijk beginnen nu
gestalte te krijgen door Jezus leer, door zijn werken en vooral door zijn dood.
Zo oefent Hij zijn heerschappij uit en Hij zal voortdurend bij hen blijven om zijn
heerschappij verder uit te oefenen (28,20 vgl. 10,19-20 en 18,19-20). Wij
kunnen dit koninkrijk dus alleen in geestelijke zin verstaan (wij onderlijnen).
(Het belangrijkste werk over het Koninkrjk Gods voor het Nederlandse
taalgebied blijft nog steeds: H. Ridderbos, De komst van het Koninkrijk, Kok,
1950).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 527

En ook nog deze belangrijke opmerking: Sommige theologen hebben


geleerd, dat Christus de drie ambten van Profeet, Priester en Koning
successievelijk zou hebben bekleed. Volgens hen zou Hij gedurende Zijn
aardse leven als Profeet, in Zijn dood aan het kruis als Priester, en na Zijn
opstanding en hemelvaart als Koning zijn opgetreden. Deze voorstelling is
echter niet naar de H. Schrift. Zij verliest uit het oog, dat de drie ambten van
Christus eigenlijk n zijn, dat zij geen ogenblik los van elkaar bestaan. Hij is
steeds Profeet, Priester en Koning. Wanneer Hij als Profeet spreekt, is Zijn
woord met gezag, Luc.4:32; wanneer Hij aan Pilatus verzekert, dat Hij Koning
is, voegt Hij eraan toe, dat Hij in de wereld is gekomen om voor de waarheid
te getuigen, Joh.18:37. De wonderen die Hij op aarde doet, openbaren Zijn
koninklijke macht en zij bezegelen Zijn leer, maar zij getuigen ook, dat Hij
priesterlijk met barmhartigheid innerlijk is bewogen, Mat.8:17. Uit Bijbelse
Encyclopedie, W.H. Gispen, H.N. Ridderbos e.a., Kok, Kampen, 1975, deel 2,
blz.204.

Allen die een toekomstig herstel van Isral en een duizendjarige regering
prediken, spreken van paradijselijke toestanden van dat Rijk Gods.
Favoriete teksten zijn Jes.2:1-5, Jes.11:1-10 en Micha 4:1-3. Deze teksten
kunnen echter niet verwijzen naar zo een duizendjarig rijk. Want na dat rijk
volgt nog een catastrofe en een opstand tegen God. Maar het beeld van de
profeten zegt dat er in Gods vrederijk gn dood is of leed enz... zal zijn. Er zal
gn kwaad geschieden op gans de heilige berg Gods. Nu is het beeld uit
Openbaring 20:7-10 daarmee niet in overeenstemming te brengen. Gods volk
komt onder de volle lading van Satans haat te leven voor een kleine
tijdsspanne. Daarom kunnen de profetien die men in dat verband aanhaalt
niet als een duizendjarige regering in de toekomst worden uitgelegd. Het
Koninkrijk is geen zaak van woorden maar van kracht (1 Cor.4:20). Het
koninkrijk is eeuwig; niet slechts voor 1000 jaren (2 Pet.1:11). Zie ons
commentaar op Jes.11 in de derde stelling over Isral (hoofdstuk 3).

En nog een randopmerking. Deze Scriftuurplaats (Luc.17:21) is natuurlijk


uniek in het NT. Het spreekt over wat nog komt met Pinksteren, het Koninkrijk,
alsof het er tijdens de prediking van Jezus al is. Maar toch niet zo uniek want
ook in het evangelie van Johannes zijn hier en daar dergelijke gedachten te
vinden. De wereld is geoordeeld (Joh.3:19), Jezus geeft in dit leven al eeuwig
leven (Joh.10:10), de regeerder der wereld is overwonnen (Joh.16:33). Daarom
zegt Johannes in zijn eerste brief dat het geloof de wereld heeft
overwonnen (1 Joh.5:4). Paulus zegt: wie in Christus is, is een nieuwe
schepping (2 Cor.5:17). Het heeft weinig zin om te debatteren over de
vraag, waarom zien we zo weinig van het Rijk Gods gebeuren in de wereld.
Dat is een vraag in de aard van de manier waarop de Farizeen met Jezus
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 528

omgingen. Heb.2:8,9 geeft een degelijk antwoord. Er staat: alle dingen


hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want bij dit: alle dingen
(hem) onderworpen, heeft Hij niets uitgezonderd, dat hem niet
onderworpen zou zijn. Doch thans zien wij nog niet, dat hem alle
dingen onderworpen zijn; maar wij zien Jezus, die voor een korte tijd
beneden de engelen gesteld was vanwege het lijden des doods,
opdat Hij door de genade Gods voor een ieder de dood zou smaken,
met heerlijkheid en eer gekroond.

Conclusies
Door alle stukken van de puzzel neven en in elkaar te leggen is er slechts n
uitleg mogelijk.
1) Het Koninkrijk van Christus begon met Pinksteren.
2) Tot aan Zijn Wederkomst vervullen zich de parabels van het Koninkrijk,
goed en kwaad
bestaan neven elkaar.
3) Met de komst is er een definitieve scheiding tussen mensen en zaken,
tussen goed
en kwaad.
4) Dan begint voor de eeuwigheid een voortzetting van Gods Koninkrijk
zonder dat er
nog inmenging zal zijn van kwaad, zonde en dood.
(Er is dus gn plaats voor een letterlijk rijk van duizend jaren!).

Handelingen 2:29-36. Tot Here n tot Christus gemaakt.

Voor het onderscheiden van de nuances in het begrip van het Koninkrijk
Gods is dit n van de belangrijkste teksten. We gaan er dan ook uitvoerig op
in, waar dit nog nodig zou blijken.

Wat zij op dat gebied zeggen

Als commentaar bij deze tekst schrijft Biederwolf blz. 406,407: Het is niet
mogelijk om slechts vanuit deze tekst al dan niet te beslissen of Christus
thans op de troon van David zit. Want het is overduidelijk dat dit gedeelte
gn verwijzing is naar het oorspronkelijke regeringsdomein dat Christus als
God bezat. En het is ook overduidelijk dat het hier om de troon van
bemiddeling gaat, het resultaat van loon voor Zijn lijden, waartoe Hij
voornamelijk als Heer en Christus is aangesteld. Maar is dit de troon van
David? (wij onderlijnen).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 529

Walvoord heeft een gemakkelijk antwoord in verband met de komst van het
Koninkrijk Gods. Hij zegt het volgende (blz.119): Op het ogenblik dat Christus
zal ten hemel opvaren vragen de discipelen Here herstelt Gij in dezen tijd het
koningschap voor Isral (Hand.1:6). Daarop is het antwoord van Christus:
Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader
de beschikking aan zich gehouden heeft (Hand.1:7). Het is zeker dat, indien
de belofte van een toekomend Koninkrijk een geestelijke belofte zou zijn voor
alle gelovigen in Christus, en in dit tijdperk vervuld, dan zou dit het geschikt
moment voor Christus geweest zijn het bestaande geloof van het herstel van
het letterlijke koninkrijk in Isral te bevestigen. Het feit dat Christus dit
concept niet weersproken heeft, maar de discipelen slechts erop attent maakt
dat het hen niet toekomt dat tijdstip te kennen is dus de bevestiging van deze
visie.

Wat wij op dat gebied zeggen

Maar is dit de troon van David?, vraagt Biederwolf zich hierboven af. Voor
hem kan dat niet, maar we gaan aantonen dat dit de enige uitleg moet zijn die
met enige oprechte visie te verdedigen is. We gaan ons richten op twee lijnen
uit het OT die elkaar op Pinksterdag ontmoeten. 1) De Messias is beloofd, het
is een afstammeling van koning David, zijn naam is Jezus en Hij stond op uit
de doden. 2) In Danil hoofdstuk twee is een steen beschreven die alle
koninkrijken der aarde zal omverwerpen.

1) Jezus is Heer en Messias

Aan koning David is ooit de volgende uiterst belangrijke profetie voorzegd:


Wanneer uw dagen vervuld zijn en gij bij uw vaderen te ruste zijt
gegaan, dan zal Ik uw nakomeling, uw eigen zoon, na u doen
optreden, en Ik zal zijn koningschap bevestigen. Die zal mijn naam
een huis bouwen, en Ik zal zijn koninklijke troon voor immer
bevestigen (2 Sam.7:12,13).
Drie dingen vallen bij deze tekst op te merken:

1) het zaad van David.


2) hij zal een huis voor God bouwen.
3) zijn troon is voor de eeuwigheid.

Men denkt hier meestal onwillekeurig aan Salomo, maar dat gaat niet op
gezien de onderdelen van de voorspelling niet door hem zijn vervuld. Het rijk
van Salomo bestaat niet meer en we weten uit de Scrift dat deze wijze koning
tijdens zijn leven ontrouw was aan God. Uit de profetie van 2 Sam. is het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 530

duidelijk dat de drie onderdelen ervan niet op Salomo toegepast kunnen


worden.

1) Want het is nadat hij (David) al ontslapen is met de vaderen dat God hem
een zoon (nazaat) zal verwekken. Gezien zijn dood als eerste genoemd is - en
zijn zoon Salomo toen een jongeling was - komt Salomo in het geheel niet in
aanmerking om de profetie te vervullen. Dat is ook het grote verschil tussen
deze profetie en de voorspelling die in 1 Kron.22:6-10 staat. Deze spreekt wel
degelijk over Salomo (zelfs bij naam genoemd) volgens vers 9. Jezus voldoet
wel aan dit onderdeel van de profetie. Hij is uit het zaad van David.

2) Het huis dat Salomo ooit heeft gebouwd is ondertussen totaal vernietigd.
Het geestelijk huis dat Jezus van Nazareth voor God gebouwd heeft blijft
echter in eeuwigheid bestaan (2 Pet.2:4-9 / Heb.3:3-6).

3) De ware parallel van 2 Sam.7:12,13 is 1 Kron.17:11-14. Ook de opmerking


in 2 Sam.7:16 is niet waar met betrekking tot Salomo want zijn koningschap
was niet voor eeuwig. Jezus is volgens Mat.1:7,16 toch ook afstammeling van
Salomo volgens de wettelijke lijn van Jozef die we in Matths vinden. Maar
niet volgens de lijn van zijn biologische moeder Maria. Dat vinden we in het
evangelie van Lucas. Daar is een andere lijn van afstamming door Salomo
aangegeven. Zo is er trouwens nog een ander punt over de afstamming van
Salomo. Vanuit het evangelie van Matths weten we dat Jezus een
afstammeling (?) van Jeconiah is, ook soms geschreven als Jechonja of
afgekort als Conia (Mat.1:11). Nu is van deze koning voorzegd in Jer.22:28-30
dat gn nazaat van hem als koning zal regeren over Judah. En toch heeft hij
zeven zonen gehad (1 Kron.3:16-18). En gezien Jezus wel een echte koning is
kan dat geen betrekking hebben op een letterlijke aardse regering thans of in
een duizendjarige regering later. Dat zou in tegenspraak zijn met de
voorspelling.

Aan wie de profetie vervuld wordt staat zondermeer in Hand.13:32-34. Het


gaat daar om een aanhaling van Jes. 55:3. Beide teksten lezen als volgt:

Jes.55:3: Neigt uw oor en komt tot Mij; hoort, opdat uw ziel leve; Ik
zal met u een eeuwig verbond sluiten: de betrouwbare
genadebewijzen van David.

Hand.13:32-34: En wij verkondigen u, dat God de belofte, die aan de


vaderen geschied is, aan ons, hun kinderen, vervuld heeft door Jezus
op te wekken, gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn zoon
zijt Gij; Ik heb U heden verwekt. En dat Hij Hem uit de doden heeft
opgewekt, zonder dat Hij weer tot ontbinding zal wederkeren, heeft
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 531

Hij aldus gezegd: Ik zal U het heilige van David geven, dat
betrouwbaar is. De Scrift maakt het duidelijk dat deze belofte aan David
door God gezworen is met een eed, zodat de stellige vervulling ervan voor de
100% gewaarborgd is. Dat blijkt uit o.a. Ps.89:3,4,35 / 132:11.

En daaruit volgt dat dit ander verbond reeds is aangegaan: het eeuwig
verbond = het nieuwe verbond uit Jer.31:31-34. Het is vervuld doordat God
Zijn Zoon heeft opgewekt zegt de tekst die we zojuist hebben aangehaald.

Met de geboorte van Jezus van Nazareth is de volheid (plroma) van de


tijd gekomen (Gal.4:4). In Hem worden alle dingen: de n na de ander
vervult, zoals een chemische kettingreactie ontstaat doordat het proces in
gang gezet wordt. Er is gn weg terug. Handelingen hoofdstuk twee
beschrijft een ander punt in de volheid van de tijd. De merkwaardigste
uitdrukking van Petrus op die dag is wel dat Jezus de Heer en de
Messias is.

Toen zij dit hoorden, werden zij diep in hun hart getroffen, en zij
zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat moeten wij doen,
mannen broeders? En Petrus antwoorde hun: Bekeert u en een ieder
van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus (Hand.2:37,38a).
Dit is nieuw en niet slechts een variante op de doop van Johannes, maar een
premire. Want aan deze doop gaat gepaard waar men heeft op gewacht
sinds de profeet Jol: de Heilige Geest.

We analyseren uit de gebeurtenissen op die dag het volgende:


1) Het begin van de regering van Christus (vers 36) Mat.
3:1,2 / Dan.2:44 / Mat.16:18,19.
2) Een nieuwe soort prediking is aan de orde (verzen 14-
36) Mat.17:9 / 28:18-20 / Luc.24:47 / Joh.20:21-23 /
Hand.4:12 / 10:43 / 1 Cor.15:1-4.
3) De Heilige Geest staat centraal in de vergeving
(verzen 14,37,41) Joh.16:7-14 / 15:26 / Mat.28:20 /
Rom.1:16 /1 Pet.1:23 / 1 Cor.1:18,21. Hier moeten
we de vervulling zien van Jes.44:3 / Ezech.47 / Zach.14:8.
4) De eerste maal dat vergeving verkondigd wordt op basis
van het vergoten bloed van Jezus (vers 38) Hand.8:12,
36 / 10:47,48 / 9:18.
5) De apostelen behoren tot het beheer van het Nieuwe
Koninkrijk (verzen 3,4,12,16-21) Joh.7:39 / Luc.24:49
/ Hand.1:4,5,8 / 1 Cor.2:9,10.
6) De Kerk van Christus start zijn nieuwe vorm van aan-
bidding (verzen 42,46,47) Mat.16:18 / 1 Pet.2:9.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 532

7) Vijftig dagen voordien is daarvoor de wettelijke basis gelegd.


a) de wet van Mozes werd afgeschaft Joh.1:17 / Col.2:14
/ Heb.1:1,2.
b) het oude verbond werd afgeschaft Gal.4:21-31 / Heb.
6:8-13. Vanaf nu is niet meer de nationaliteit van ie-
mand belangrijk, maar zijn persoonlijk geloof.
c) het oude priesterschap is opgehouden te bestaan in
Gods ogen Heb.7:11-12.
8) Met Pinksteren gaan een reeks nieuwigheden in voege.
a) Een nieuwe wereld begint Mat.9:16,17.
b) Een nieuwe machthebber zit op de troon Mat.28:18-20
c) Een nieuw verbond gaat van kracht Heb.8:6-13.
d) Er is een nieuw priesterschap aangesteld 1 Pet.2:5
Hand.2:42 / Opb.1:6 / 5:10.
e) Er wordt een nieuwe boodschap gepredikt 1 Cor.15:1-
4 / Gal.1:6-9.
f) Er is een nieuw fundament gelegd Mat.16:18 / 1 Cor.
3:11 / Joh.13:34,35.
g) De onderdanen zijn nieuw Joh.3:3-7 / Gal.4:1-7.
h) De termen van burgerschap zijn nieuw Hand.2:37-41 /
Joh.3:5.
i) Een ganse reeks nieuwe geestelijke zegeningen zijn
gegeven aan de onderdanen Eph.1:3 / 1 Pet.2:5.
j) Een nieuwe levensregel gaat in voege Hand.2:42 /
Joh.4:24 / Eph.4:13 / Col.2:6-8 / Jac.1:25.

Een opmerking over de term Heer (Grieks Kurios). In een nog steeds
degelijk commentaar op Handelingen (F. Grosheide, uitg. H. van Bottenburg,
1942, blz.85) lezen we: Daarom is niet te handhaven, wat Joh. Weiss (...)
beweert, dat onze plaats de oude meening geeft dat Jezus eerst bij de
verhooging Messias werd? Dat wordt ook weersproken door plaatsen als
Matth. 26:63, vgl. ook Rom.1:4 (in kracht). Juist in Lukas is Jezus herhaaldelijk
vr de opstanding Heer gemoemd (2:11; 7:13; 10:1; 39, 41; 11:39; 12:42;
13:15; 17:5; 19:31). Met ander woorden; het is niet omdat hier een indruk
zou gewekt worden door Petrus, dat Jezus gn Heer zou zijn vr zijn
opstanding. Dat is het ook niet. Integendeel, we hebben hier iets zoals het
begrip koning. Hij is met die titel geboren, Hij is zoon van David van in de
wieg. En wat is de titel Heer dan de Griekse vertaling van wat men in het
Hebreeuws de koning noemt! In de visie van die tijd, de titel die slechts
aan de keizer toekwam. Petrus maakt het zodoende duidelijk dat Jezus de
leider (keizer = koning) is van alle Joden die zijn preek aanhoren. Want het is
tot dezen die hij het woord voert op die dag.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 533

Hand.2:14 Gij Joden en allen, die te Jeruzalem


woonachtig zijt
Hand.2:22 mannen van Isral
Hand.2:29 mannen broeders
Hand.2:36 het ganse huis Israls

Vergeten we niet dat de prediking tot de heidenen veel later komt. En de


straffe toer hierbij is: u Joden heeft dat trachten te verhinderen door Jezus uit
te leveren aan de Romeinen en te laten sterven, maar het is anders
uitgevallen. God is tussenbeide gekomen en heeft de dode opgewekt,
waardoor het u toch met geen enkele tegenspraak moet duidelijk zijn dat of u
Hem verwerpt of aanneemt. Jezus is de Heer en de Messias. Lees
ononderbroken Hand.2:29-36 en dat is de enige uitleg die mogelijk gegeven
kan worden aan die woorden.

Voorafgaande aan zijn Hemelvaart hebben de apostelen Jezus gevraagd:


wanneer komen we in het Koninkrijk. Hij antwoordde dat ze te Jeruzalem
moesten wachten. Ze moesten dit doen totdat ze macht ontvingen uit de
hoge. En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te
verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij
(zeide Hij) van Mij gehoord hebt. Want Johannes doopte met water,
maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen
na deze. Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 534

zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Isral? Hij
zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te
weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft,
maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u
komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en
Samaria en tot het uiterste der aarde (Hand.1:5-9).

De Gemeente van Christus is het Koninkrijk van God. In Mat.16:18,19


gebruikt Jezus deze benamingen afwisselend: En Ik zeg u, dat gij Petrus
zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van
het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels
geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden
zult, zal gebonden zijn in de hemel, en wat gij op aarde ontbinden
zult, zal ontbonden zijn in de hemel. LET A.U.B. OP WAT WE HIERBIJ
ONDERSTREEPT HEBBEN. Op Pinksteren heeft Petrus - door het evangelie te
prediken dat Jezus HEER is - voor het eerst de afkondiging gedaan dat dit rijk
was begonnen. Gezien de uitstorting van de Heilige Geest is begonnen en niet
meer te stuiten is, is de groei van het Koninkrijk, gellustreerd als een grote
boom, begonnen (Mat.13:31,32). En het zal zijn werk doen als zuurdesem
(Mat.13:33-35).

De gelijkenissen van het Rijk en de gemeente maken dat duidelijk. De


Gemeente is het Koninkrijk. Beide hebben dezelfde eigenaar (Mat.16:18 en
Joh.18:36), dezelfde voorwaarden tot lidmaatschap (Joh.3:5 en Hand.2:38) en
dezelfde leden (Col.1:2,13). Philippus predikte in Samaria het goede nieuw dat
het Koninkrijk er was (Hand. 8:12). Ook Paulus verkondigde het bestaan van
het Koninkrijk vanaf het begin van zijn prediking tot zijn laatste dagen van zijn
gevangenschap (Hand.19:8 / 20:25 / 28:23).

Vraagt u zich dan af: moeten we nog bidden voor dat Rijk? Of: waarom zijn er
nog zoveel vijanden in de wereld die geen deel willen aan Gods Rijk? Dat is
omdat Zijn manier van strijden geestelijk is, niet werelds. God dwingt
niemand. Jezus tracht iedereen te bekeren tot zijn Rijk, en de wapenen
daartoe gebruikt Zijn; liefde, genade, wedergeboorte en rechtvaardiging.
Mensen die een aardse Koninkrijk verwachten kunnen de kracht van deze
wapens moeilijk aannemen of waarderen. Toch zitten ze ook in Zijn Rijk(-
smacht) in de zin dat elke knie zich uiteindelijk voor Hem zal moeten buigen
(Rom.14:10-11 / Phil.2:9-11 / 1 Pet.3:22). Christus is een strijdende Koning:
Want Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder
zijn voeten gelegd heeft. Het goddelijke moeten komt hier achter de
hoek kijken in 1 Cor.15:25. Er is niets en niemand dat aan de vorm van Zijn
regering wat kan wijzigen. Diezelfde betekenis heeft ook Ps.110:1 en Heb.1:3.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 535

Dat wil zeggen dat het regeren van Christus universeel is in die zin dat alle
mensen het aanbod krijgen om er deel van uit te maken, zonder onderscheid
van rang, rijkdom of sekse. En het is ook niet te meten in een oppervlakte van
X-aantal vierkante kilometers. Want het gaat om een geestelijk Rijk, het
gaat om mensen die het hart op de juiste plaats hebben (Luc.17:21). Tot de
tijd van Zijn Wederkomst laat de Heer en Messias de mensen nog steeds de
vrije keuze of ze er deel van willen uitmaken of niet.

Laten we ook nog opmerken dat ondanks de negatie van dezen die in de
bedelingen geloven er wel degelijk in het Oude Testament voorzegd is dat de
Heidenen ooit tot Gods volk zullen behoren op basis van het geloof zoals de
aartsvader Abraham het aan de dag legde. Zie daartoe bijvoorbeeld: Ps.2:8 /
68:31,32 / 110:4-6 / Hosea 2:23 / Amos 9:12,12 / Mal.1:11. Daarom noemt
Paulus Jezus de Heer van de cosmos (Eph.4:5 / Col.2:15).

En dan een andere visie van een andere groep: de WT. In De Wachttoren,
van 15 november 1998, blz.17, 18 lezen we het volgende als interpretatie van
deze tekst: Dit kon ook van Christus discipelen worden gezegd. Jezus
kwam vlak voor zijn hemelvaart met hen samen. Het verslag zegt:
Toen zij nu bijeengekomen waren, gingen zij hem vragen: Heer,
herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Isral? Net als hun
Meester zagen zij reikhalzend uit naar de komst van het Koninkrijk.
Toch antwoordde Jezus: Het komt u niet toe kennis te verkrijgen van
de tijden of tijdperken die de Vader onder zijn eigen rechtsmacht
heeft gesteld, maar gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige
geest op u gekomen is, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in
Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot de verst verwijderde
streek der aarde. - Handelingen 1:6-8. Er bestaat geen aanwijzing
dat de discipelen door dit antwoord ontmoedigd waren. In plaats
daarvan waren zij heel druk bezig met het predikingswerk. Binnen
een paar weken hadden zij Jeruzalem met hun leer vervuld
(Handelingen 5:28). En binnen dertig jaar hadden zij hun
predikingsactiviteit dermate uitgebreid dat Paulus kon zeggen dat
het goede nieuws in heel de schepping die onder de hemel is, werd
gepredikt (Kolossenzen 1:23). Hoewel het Koninkrijk niet was
hersteld voor Isral, zoals de discipelen ten onrechte hadden
verwacht, en het niet tijdens hun leven in de hemel werd opgericht,
bleven zij Jehovah ijverig dienen met de eeuwigheid voor ogen.

We hoeven hier zoveel niet meer op aan te merken gezien we dat al gedaan
hebben in het vorige. Men heeft in die kringen dus ook toegegeven dat er op
de Pinksterdag geen Koninkrijk bestond, want ze zeggen dat: het niet
tijdens hun leven in de hemel werd opgericht. Dat is bedroevend in het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 536

licht van Hand.2:36. Alsof Petrus de mensen toen maar enkele losse woorden
in het gezicht slingerde om indruk te maken. Jezus is de Heer en de Messias
en heerst sindsdien over vriend en vijand. Het zou slechts in 1914 gebeuren
zegt men aldaar. Ook dat hebben we uitvoerig weerlegd in de pagina's 198-
207.

Voordat er ooit sprake was van een leer van de bedelingen (of iets dat er op
leek) hebben de vaderen van de Reformatie een prachtig document opgesteld
dat de naam kreeg van Heidelberger Catechismus. We citeren in aansluiting
daarom de vraag 31 (zondag 12) uit dit belijdenisgeschrift:

Vraag 31: Waarom wordt Hij Christus, dat is Gezalfde, genoemd?


Antwoord: Omdat Hij door God de Vader aangesteld en met de Heilige Geest
gezalfd is
tot onze HOOGSTE PROFEET EN LERAAR, tot onze ENIGE
HOGEPRIES-
TER en tot onze EEUWIGE KONING.
Als PROFEET EN LERAAR heeft Hij ons de verborgen raad en wil
van God
over onze verlossing volkomen geopenbaard.
Als HOGEPRIESTER heeft Hij ons met het enige offer van zijn
lichaam
verlost
en blijft Hij met zijn voorbede steeds bij de Vader voor ons pleiten.
En als KONING regeert Hij ons met zijn Woord en Geest, en
beschermt
en bewaart Hij ons bij de verworven verlossing.

Met ander woorden de functies van de Heer zijn onlosmakelijk aan elkaar
verbonden. De uitoefening van het ne is gepaard aan de twee andere. Voor
de discipelen zijn die niet te scheiden. En theologisch mag men daaraan niet
toegeven zonder een alles overtreffende visie op Jezus aan te vallen en af te
breken.

2) De steen uit Danil hoofdstuk twee

Wat zij op dat gebied zeggen

In Het Zoeklicht, 15 nov.1997, blz.22 lezen we: De God des Hemels zal
zijn koninkrijk hier op aarde nooit buiten zijn verbondsvolk om vestigen (...).
De twee benen van het beeld (Rome fase 1) zijn verleden tijd. Nu zijn we bij
de twee voeten en de tien tenen aangeland (Rome fase 2). Het is heel
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 537

opmerkelijk dat gedurende de laatste maanden langs de Rijn de oude


grenspalen van het Romeinse rijk herplaatst zijn. In Utrecht werd het
Romeinenjaar aangekondigd, waaraan allerlei festiviteiten, die betrekking tot
het Romeinse rijk hebben, verbonden werden. We geloven, dat de eenwording
van Europa, zowel economisch, politiek als religieus met het herstel van dit
laatste wereldrijk te maken hebben. De voortekenen voor de komst van Gods
Koninkrijk zijn reeds aanwezig, hoeveel te meer mogen we dagelijks de
opname van de gemeente verwachten, die nog daaraan vooraf zal gaan!

En we lezen over hetzelfde onderwerp in Het Zoeklicht, van 23 jan.1999,


blz.5 en 6 het volgende: Het Romeinse Rijk uitgedrukt met het symbool van
ijzer (!) is niet opgehouden, doch is er nog steeds, Europa. We zijn
aangekomen bij de voeten van ijzer, vermengd met leem. Dit laat zich niet tot
een echte eenheid vormen. Het blijft onvermengbaar. Dit Romeinse Rijk van
onze dagen is door bijbelgetrouwe uitleggers door de eeuwen heen altijd
gezien als het verenigde Europa. Dat leek vijftig jaar geleden nog onmogelijk.
Nu is het echter een feit, compleet met een eigen munt en groeiend naar een
wereldmacht. Het profetisch Woord is waar en we doen er wl aan er ook acht
op te geven. Let ook op het symbool ijzer. Het verenigde Europa van onze
dagen is begonnen op de basis van ijzer! Eerst kwam er de Europese Kolen en
Staal Gemeenschap (...) Niettemin, de macht van Europa groeit. Europa is het
laatste rijk van een serie van vier wereldrijken, gezien door koning
Nebukadnezar in het oude Babylon - het hoofd van die wereldrijken
samengevat in een schrikwekkend beeld. Nog is er geen einde aan, maar dat
einde komt spoedig, als de Koning der koningen komt en mt Hem het
Koninkrijk Gods (wij onderlijnen).

Wat wij op dat gebied zeggen

De algemene redenering van mensen die geloven in de bedelingen is dat de


steen een hernieuwd (of nieuw) Romeins Rijk (uit deze tijd) zal verbrijzelen (in
de nabije toekomst) en dat dan het duizendjarige rijk van vrede komt. Dat is
een onhoudbare en onbewijsbare stelling. We vragen vooreerst uw aandacht
voor de lijst hieronder die een overzicht tracht te geven van de
wereldmachten zoals ze beschreven zijn in Danil. Daarbij wordt soms een
zelfde macht onder verschillende beelden getekend.

Vergelijk van de symbolen uit Danil

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 8 Uitleg


Goud Leeuw ----- Babylon (2:38)
Zilver Beer Ram Medo-Perzi (8:20)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 538

Brons Luipaard Bok Griekenland (8:21)


(Panter)
Ijzer/Leem Dier met ij- ----- Rome
zeren tanden
Bovennatuur- Hemelse hof ----- Koninkrijk
lijke steen Gods of Christus

Wanneer we de laatste macht vergelijken dan beschrijft het ne beeld in


Danil 2 het als een deels uit ijzer deels uit leem bestaand rijk. Een koninkrijk
gedeeltelijk hard en gedeeltelijk broos zegt vers 42. En het is tijdens het
bestaan van het ijzeren rijk dat de steen uit de hemel dat rijk zal vernietigen.
En niet slechts dt, maar ook alle andere rijken die in totaliteit het beeld
voorstellen. Maar in de dagen van die koningen zal de God des
hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde
gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk zal overgaan:
het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken
zegt vers 44.

Wie/Wat is die steen? Indien we het OT aanhouden dan zou men volgens de
symboliek daar kunnen zeggen dat het uitverkoren volk de steen is. Maar dat
zou ook moeilijkheden geven in de uitleg. Gezien het echter gaat om een zaak
van het NT is er maar n oplossing op die vraag. Jezus van Nazareth is voor
de gelovigen uit de gemeente, de hoeksteen, en voor de ongelovigen een
struikelsteen. Zie Mat.21:42 / Marc.12:10,11 / Luc.20: 17,18 / Rom.9:32,33 /
1 Pet.2:6-8. En vergelijk de profetie van Jes.22:22 en de vervulling volgens
Opb.3:7.

Allen die geloven in de bedelingen zeggen nu dat er een hersteld Romeinse


Rijk moet komen zodat de steen het kan verbrijzelen en zo de tekst vervullen.
Maar dat staat er niet in dit gedeelte. Er staat dat de steen alle koninkrijken
verbrijzeld en niet slechts het onderstuk ervan. Niet slechts de voeten, maar
het totale beeld in n maal. En aangezien er nooit een rijk zal zijn in de
toekomst dat alle rijken - waaruit Babylon, Medo Perzi, Griekenland en Rome
heeft bestaan - zal opgericht worden, moet het beeld nog meer voorstellen
dan slechts die koninkrijken. Want leren we het herstel van het ne Rijk dan
moeten we tezelfdertijd leren dat Babylon, Medo Perzi en Griekenland nieuw
leven worden ingeblazen. Het gaat dus om het idee van; wie is meester in de
wereld, de rijken van de wereld of Jezus van Nazareth?

En men zegt (soms) dat de opbouw van dat rijk nu aan de gang is. Wanneer
men ze er dan op wijst dat het Verenigde Europa nu reeds (begin 2000) met
14 staten verenigd zijn dan klopt dat reeds niet meer met de symboliek. Want
10 tenen is in symboliek dan 14 staten! En zoals het echte Rome kan dit rijk
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 539

nooit worden of men moet er nog delen van Noord-Afrika en Azi in dat
Verenigd Europa inlijven. Trouwens, indien er ooit iets zou komen als een
hersteld Romeinse Rijk, dan is dat een nieuw Rijk - een vijfde - dat niet in
het beeld van Danil twee en ook in Danil 7 niet beschreven is. Dan zou de
profetie niet vervuld zijn! Er wordt dan wat anders vervuld met de vraag: wat
dan wel?

Een andere groep van wie in de bedelingen geloofd zegt dat de opkomst
van dat herstelde rijk slechts n de opname van de gemeente zal geschieden.
Het is dus allemaal nog toekomstig. Dat zou beschreven zijn in Openbaring 13
en 17. Zie o.a. H.C. Voorhoeve, De Toekomst des Heeren, Druk. J.N.
Voorhoeve, negende druk, blz.86-95. Of een andere publicatie uit die kringen
van Darbysten, R. Brockhaus, Door het vuur, Beschouwing over het boek
Danil, Druk. J.N. Voorhoeve, z.j. maar n 1933, blz.79-84. Men speelt in die
uitleg met het begrip tien, van de tien tenen en tien horens. Tien heeft echter
in de Bijbel niet steeds de betekenis van een telwoord maar staat voor de
volledigheid van de besproken zaak. Want, waarom heeft het beest van
Opb.17:3 dan zeven koppen en tien horens; dat is toch om de volheid ervan
aan te duiden. Of zijn de zeven koppen ook nog zeven andere koninkrijken.
Zoals reeds gezegd hierboven; dan is er geen sprake meer van de vervulling
van Danil twee, want daar gaat het over 4 rijken en niets meer. Een vijfde
Rijk is er al n teveel, en zeven is drie teveel. Ook Opb.2:10 spreekt van 10
in de zin van volheid: tien dagen verdrukking = een totale verdrukking.

In Danil 7 is het vierde beest opnieuw gezien vanuit de hardheid van dat
rijk, het heeft ijzeren tanden. Rome is harteloos in de veroveringen die ze
aangaat. Dan zegt de profeet: Ik zag dat die horen strijd voerde tegen
de heiligen en hen overmocht, totdat de Oude van dagen kwam en
recht verschaft werd aan de heiligen des Allerhoogsten en de tijd
naderde, dat de heiligen het koningschap in bezit kregen (vers
21,22). Bij die machtsovername (wellicht niet de goede term) zullen de
heiligen des Allerhoogsten het koningschap ontvangen, en zij zullen
het koningschap bezitten tot in eeuwigheid vers 18 en vergelijk vers
27). In profetisch opzicht is het Pilatus die aan de Joden toont dat Jezus de
koning der Joden is, want hij laat dat opschrift aanbrengen op het kruis
(Joh.19:20,21). Maar Hij is nog mr dan dat.

In het kort gezegd: Jezus heeft nu reeds alle macht (Mat.28:18), is nu


reeds koning der koningen en Heer der heren (1 Tim.6:15), regeert
boven alle macht (Eph.1:21). Of volgens de woorden van Petrus,
engelen, autoriteiten en machten zijn Hem onderworpen (1 Pet.3:23).
Een duizendjarig rijk zou aan zijn macht niets toevoegen dat Hij nog niet zou
bezitten. Waarom zoiets dan pers verdedigen? Want het Rijk waarover Hij nu
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 540

al regeert is er n dat niet kan wankelen (Heb.12:28). Alle dingen Zijn in de


werkelijkheid aan hem nog niet volledig onderworpen maar dat proces is reeds
begonnen met Pinksteren (1 Cor.15:28). Christus zit al op Zijn troon volgens
Opb.3:21. En daar waar Heb.12:28 spreekt van een onwankelbaar Rijk
daar zegt Dan.2:44 dat het een koninkrijk in eeuwigheid is dat door de
actie van de steen zal bewerkt worden. En laten we daarop de nadruk blijven
leggen. Verdedigers van de bedelingen - dus van een komend duizendjarig rijk
- leren dan eigenlijk dat Jezus over twee Rijken tezelfdertijd zal regeren: over
een Rijk in de hemel en later nog van een Rijk op aarde. In het OT is er in
verband met dat Rijk maar n soort profetie. Daarom is de keuze f Zijn Rijk
laten beginnen met Pinksteren f met het begin van het duizendjarig rijk dus
zondermeer opgelost.

Het artikel met verwijzingen over de Kerk of Gemeente (dus niet Koninkrijk)
dat we vinden in Naves Study Bible, Revised edition, Baker Book House,
1978, blz.1331, 1332 geeft het volgende:

Profetie over: de universaliteit: Gen.12:3 / Jes.2:2 / 40:5 / 42:3,4 / 45:23 /


52:10,15 / 54:1-5 / 56:7,8 / 59:19 / 60:1,3-9 / 66:12,19,23 / Jer.3:17 / 4:2 /
10:19 / 31:7-9 / 33:22 / Dan.2:35,45 / 7:13,14,18,22,27 / Amos 9:11,12 /
Zef.2:11 / Zach.9:1,10 / 14:6-9,16 / Mal.1:11 / Mat.8:11 / Joh.10:16 /
Opb.11:15 / 15:4.
haar voorspoed: Ps.72:7-11,16,19 / 86:9 / 102:15,16,18 / 132:15-18 / Jes.4:2-6
/ 25:6-8 / 33:20,21 / 49:6-18 / 51:3-8 / 52:1,2,7,8,10,15 / 54:1-5,11-14 /
55:5,10-13 / 60:1-9,19,20 / 61:1-11 / 62:2,3,12 / 65:18,19,23-25 /
66:17,19,23 / Jer.31:34 / Ezech.17:22-24 / 36:26,29,30,31 / 47:3-12 / Jol 2:26-
32 / Amos 9:11,12 / Micha 4:3,4 / 5:2,4,7 / Hab.2:14 / Zef.3:9 / Hag.2:7-9 /
Zach.2:10,11 / 6:15 / 8:20-23
de eeuwigheid ervan: Jes.9:7 / 33:20 / Dan.7:14,27 / Mat. 16:18.

Wat is nu interessant aan zo een lijst Scriftuurplaatsen. Eenvoudigweg dit:


wanneer u terwijl u die teksten leest, denkt aan het Koninkrijk Gods in plaats
van de kerk (zowel deze uit het Oude als het Nieuwe Verbond) dan zal u bijna
zonder aarzeling gewoon kunnen doorlezen. Want de kerk is het Koninkrijk.

In die zin citeren we voor u de Katholieke theoloog J.T. Nelis die zegt in,
Danil, uit de grondtekst vertaald en uitgelegd Romen & Zonen, 1954,
blz.40, 41. Het ingrijpen van God is geheel onverwacht, zoals plotseling,
schijnbaar zonder oorzaak, op een berghelling een steen losraakt. De steen,
welke uitgroeit tot een berg, is het messiaanse rijk. Vele kerkvaders en
exegeten zien in de steen de Messias; teksten als Eph. 2, 20 (Christus de
hoeksteen); 1 Kor 3, 11; 10, 4 en Lc 20, 17, waar Jesus Ps 118, 22 (de steen,
welke de bouwlieden verworpen hebben, is tot hoeksteen geworden) op zich
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 541

toepast, hadden de weg daartoe geffend. In ieder geval was de idee


Messiassteen het OT niet vreemd (vgl. Is 28, 16), en de schrede van
messiaans rijk naar Messias niet wijd, daar volgens oudoosterse opvatting
koning en rijk twee nauw verbonden grootheden waren. Wat de vervulling van
deze profetie in het christendom betreft, houde men er rekening mee dat
eertijds staat en godsdienst n waren en een koning de godheid
vertegenwoordigde van het land, waarover hij heerste, zodat er voor een
nadenkend Jood, die zich diep bewust was van het universalisme van zijn God,
een onverzoenlijke antinomie bestond, niet alleen tussen het Jahwisme en de
vreemde naties, daar deze de belichaming van gene waren. Deze
tegenstelling werd vanzelfsprekend nog scherper, wanneer die vorsten zich
goddelijke attributen gingen toeigenen of zich aan het uitverkoren volk
vergrepen. En het is juist deze usurpatie van het goddelijke, welke in
Antiochus IV een toppunt bereikt had en waartegen Danils polemiek
voornamelijk gericht is, vgl. cp 4 (vooral vs 14. 28v); 5; 6; 7. 21v, 25v; 8, 9vv
enz. Het kan daarom dan ook geen verwondering baren dat de apocalypticus
de verbreiding van het Jahwisme over de gehele aarde ziet als de vestiging
van een wereldrijk, dat aan alle anderen een einde maakt. Degene die
aandachtig het verdere verloop van de geopenbaarde godsdienst en de
opkomst van het christendom nagaat en bedenkt dat Jawheh, de God van een
onbeduidend volkje uit de oudheid, nog dagelijks in ontelbare kerken over
geheel de aarde wordt geprezen in dezelfde gezangen, die eens weerklonken
in een tempeltje te Jeruzalem, terwijl de namen van Amon, Assjoer, Mardoek,
Zeus, Jupiter niemand meer op de lippen komen en van hun kolossale
heiligdommen te Thebe, Ninive, Babel, Baalbek, Athene, Rome ternauwernood
nog enige zuilen overeind staan, zal niet alleen het geloof van de oude
apocalypticus in de bestemming van zijn volk bewonderen, maar ook
toegeven dat hij goed gezien heeft. Wat geeft het dan nog dat er van een
letterlijke of liever mechanische vervulling der voorspelling geen sprake is;
het wezenlijke is er en dat tegen alle waarschijnlijkheidsberekening in.
Bovendien vergete men niet dat de geschiedenis nog niet ten einde is: (...)
(wij onderlijnen).

Handelingen 28:28 Het heil gaat naar de Heidenen.

Wat zij op dat gebied zeggen

We citeren P.A. Slagter Isral en de Bijbel, januari 1994, blz.4: In deze


2000-jarige tussentijd is God bezig met de uitvoering van een bijzondere
fase in Zijn Plan: de uitroeping van de Gemeente, het Lichaam van Christus.
Paulus spreekt in dit verband over de bediening (Grieks: oikonomia =
huishouding, bedeling) van het geheimenis (...) dat van eeuwen her verborgen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 542

is gebleven in God, de Schepper van alle dingen (Efe.3:9). Na de verwoesting


van Jeruzalem is Isral in de grote Diaspora (verstrooiing) terechtgekomen,
onder de volken. Paulus verklaarde in Hand.28:28, dat het heil tot de
heidenen gezonden is. Er kwam een einde aan het nationale bestaan van
Isral. Het volk werd terzijde gezet (let op: niet verstoten!), en God is nu bezig
met de bouw van een woonstede Gods in de Geest (Efe.2:22), de
Gemeente van Christus.

Wat wij op dat gebied zeggen

In de New Scofield Reference Bible pagina 70 van de concordantie


achteraan lezen we bij gentiles o.a. het volgende: Heidenen, hun
bekering was voorzegd: Jes.42:1 / 49:6 (Mat.12:18; Luc.2:32; Hand.13:47) /
Mal.1:11.

Vanuit die opmerking enkele aantekeningen. Men zegt in de kringen van


Bullinger dat Hand.28:28 de afsluiting is van de periode dat God zich in het
bijzonder bezighoudt met Isral. Men wachtte met spanning op de
Wederkomst van de Heer en die kwam maar niet. Maar kort na het jaar 60 zou
Paulus begonnen zijn een ander evangelie te prediken dat zich niet richt tot de
aardse vervullingen, maar waar verwachtingspatronen beschreven zijn die een
hemelse hoop inhouden. De tekst uit Handelingen zou dit gedachtegoed
ondersteunen en Paulus zou dat uitwerken in zijn gevangenisbrieven Epheze,
Phillipenzen, Collosenzen. In de Handelingentijd was er geen echte structuur
terwijl vanaf het jaar 60 Paulus de nadruk legt op verhoudingen van een
organisatorische aard. En zou nu niet meer over aardse zegeningen gesproken
worden maar over de hemelse (boven-hemelse) en dat was het enige dat de
mensen vanaf dat moment konden verwachten. Zie bijvoorbeeld de brochure
van S. van Mierlo, Het Christendom gedurende de eerste eeuwen, privaat
uitgave 1959, blz.4-12. Ofwel de brochure van G.J. Pauptit De Drie sferen van
zegening, Uitgeverij Uit de Schriften, 1954.

Er is echter een andere Scriftuurplaats die ongeveer hetzelfde zegt zoals dit
gedeelte. We lezen namelijk in Hand.13:46: Maar Paulus en Barnabbas
zeiden vrijmoedig: Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods
werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet
waardig keurt, zie nu wenden wij ons tot de heidenen. Hierop citeert
Lukas een profetie over de heidenen uit het OT die in vervulling gaat nl.
Jes.42:6 en 49:6. Waarop volgt: Toen nu de heidenen dit hoorden
verblijdden zij zich en verheerlijkten het woord des Heren; en allen,
die bestemd waren ten eeuwigen leven, kwamen tot geloof. Men
moet de beide teksten op dezelfde wijze verklaren; daar waar er Joden zijn
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 543

hebben ze als kinderen van het Oude Verbond het voorrecht om het eerst te
horen dat de Messias is gekomen. Luisteren ze niet en verwerpen ze hem, dan
gaan ze over tot het tweede deel van hun opdracht (want het goede nieuws
moet aan alle mensen gepredikt worden!) en wenden zich tot de heidenen.
God is tenslotte God der ganse aarde en dus ook van de heidenen
(Jes.54:5 / Hand.10:34,35 / 11:18). Niet uit eigen overtuiging doen ze dat,
maar vanuit het bevel dat ze van de Heer ontvangen hebben (Mat.28:18-20).

En nog enkele andere teksten in dit verband;


Hand.14:1: In de synagoge van Ikonium komen zowel Joden als
Heidenen (waarschijnlijk Joodse proselieten) tot geloof.
Hand.18:6: In Macedoni verzetten de Joden zich tegen het geloof in
Jezus, daarom gaat Paulus voortaan (vanaf dat ogenblik) tot de
Heidenen.
Hand.18:19:In Epheze preekt Paulus in de synagoge, men verzoekt hem
te blijven, maar hij moet verder reizen naar Caesarea.

De slotbeschouwing mag dus niet zijn dat Paulus - of iemand anders in die
tijd - recht heeft dan een ander evangelie te prediken. Er is maar n soort
evangelie; hetzelfde dat geldend is voor natuurlijke Joden, maar ook alle
soorten heidenen. De gevangenisbrieven leren gn nieuw evangelie, gn
nieuwe hoop voor de mensen (hemelse zegt men dan). De brief aan de
Ephesirs spreekt niet over een nieuwe vorm van redding van de heidenen
maar spreekt nog over dezelfde hoop die Cornelius 25 jaar voordien hoorde
van Petrus. En dat is ook duidelijk uit Rom.16:25,26. Er staat op die plaats dat:
de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen is,
maar thans geopenbaard en door profetische Scriften volgens bevel
van de eeuwigen God tot bewerking van gehoorzaamheid des geloofs
bekend gemaakt onder ALLE VOLKEN. Met ander woorden Paulus
preekte het geheimenis, geruime tijd vrdat hij in gevangenschap gaat
naar Rome. En daar verkondigde hij verbaal en in geschriften nog dezelfde
boodschap, dat alle volken inclusief Joden tot bekering moeten komen. Hij en
zijn discipelen daar ter plaatse in Rome, hebben gn nieuwe evangelische
waarheid door God (Christus) ontvangen en opdracht gekregen ze te prediken.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 544

Hoofdstuk 5

Over het Oordeel


Inleiding

Uit het Liedboek der kerken

278 Dies irae, dies illa

1
Dag des oordeels, dag des Heren
Alles zal tot as verteren,
zoals de profeten leren.

2
Dag van schrik die aan zal breken
als de Rechter recht zal spreken
en het kwaad op aarde wreken.

3
De bazuinen zullen schallen
door het dodenrijk en allen
voor de troon terneer doen vallen.

4
Dood en schepping zullen beven
als de mens verrijst ten leven,
als hij rekenschap moet geven.

12
Schuldig ben ik aan het kwade
rood van schaamte om mijn daden.
God, ik smeek U, schenk genade.

15
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 545

Wil mij met uw schapen weiden,


en mij van de bokken scheiden,
mij ter rechterzijde stellen.

17
Hoor ik roep in angstig klagen,
thart verbrijzeld en verslagen,
red mij op die dag der dagen.

Vert. J.W. Schulte Nordholt.

Wat zij op dat gebied zeggen

In Het Zoeklicht 25 juli 1998, blz.20,22 zegt Theo Niemeijer: Het is heel
belangrijk om de bijbelse lijnen, die we in Gods Woord tegenkomen weten te
onderscheiden. Zo lezen we in de Bijbel over drie groepen: de Gemeente,
de Joden en de ongelovige volkeren (1 Corinthirs 10:32). Met elk van
deze drie heeft de Here God een eigen plan, dat we onderling niet moeten
verwisselen. De Here Jezus komt voor de Gemeente terug als Verlosser
(Hoofd van het lichaam, bruidegom van de bruid, Herder van de schapen,
enz.). Hij komt voor Isral terug als de Koning der Joden om zijn volk van
de vijanden te verlossen en zijn Vrederijk in Jeruzalem te stichten. Voor de
ongelovige volkeren komt Hij terug als de Rechter om de ongelovigen te
oordelen. We hebben dan ook te maken met drie verschillende tronen: de
Rechterstoel van Christus (2 Corinthirs 5:10), waar Hij de Gemeente
beoordeelt, de Troon zijner heerlijkheid (Matthes 25:31), waarop Hij met
al de tegenstanders van zijn volk Isral afrekent en tenslotte de Grote witte
Troon (Openbaring 20:11), waar Hij op grond van het in Boeken geschrevene
de ongelovigen voor eeuwig zal veroordelen. De onnauwkeurige bijbellezer
zegt, dat het hier om n en dezelfde troon en hetzelfde oordeel gaat, terwijl
een eenvoudige vergelijking van deze oordelen met elkaar duidelijk maakt,
dat het hier om drie verschillende gebeurtenissen gaat! Zo wordt ons
duidelijk, dat er in Matthes 24 helemaal niet over de toekomst van de
Gemeente gesproken wordt, maar over de toekomst van Isral en de, daaraan
verbonden, toekomst voor de wereld. Vanuit vers 3 wordt ons duidelijk, dat de
Here Jezus in deze eindtijdsrede antwoord geeft op een drievoudige vraag:
1. Wanneer zal de tempel verwoest worden?
2. Wat is het teken van zijn (weder)komst?
3. Wat is het teken van de voleinding der wereld?
Deze drie vragen beantwoordt de Here Jezus in Matthes 24. U begrijpt dan
ook wel, dat er in dit hoofdstuk niet over de Opname van de Gemeente
gesproken wordt (...) Het Evangelie van het Koninkrijk is dan ook niet
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 546

hetzelfde Evangelie van genade, dat nu door de Gemeente gepredikt wordt!


Met het Evangelie van het Koninkrijk wordt in dit vers gedoeld op de
wereldwijde bekendmaking van de heerschappij van de Here Jezus als Koning
vanuit Jeruzalem. De Joden zullen dan het grote zendingsvolk zijn, dat de
heerschappij van hun Messias wereldwijd bekend zal maken. Als dat volbracht
is en iedereen op aarde weet, dat de Here Jezus als de Vredevorst in
Jeruzalem is en alle knie zich voor Hem zal buigen, zal het einde komen. Met
dit einde wordt niet de wederkomst van Christus bedoeld, die vond nl. al 1000
jaar eerder plaats, ook niet de Opname van de Gemeente want die vond voor
zijn wederkomst op aarde plaats. Nee, met dit einde wordt het in 2 Petrus
3:10 beschrevene bedoeld: het vergaan van de hemelen en de aarde, waarna
er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zullen zijn! (wij onderlijnen).

We lezen hierover als volgt in Het Zoeklicht van 27 juli, 1996, blz.12:
eerder hebben we gesproken over drie oordelen of gerichten. Het eerste
oordeel geschiedt straks op aarde, als de troon der heerlijkheid zal worden
opgesteld in het dal van Josafat en de volkeren geoordeeld zullen worden ten
aanzien van hun houding tegen het volk Isral. We kunnen daartoe lezen
Matth. 25 v.a. vs. 32 en Jol 2 vanaf vs. 1. Op deze laatste plaats lezen we hoe
God zegt: Ik zal alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van
Josafat, en ik zal aldaar met hen in gericht treden ter oorzake van
mijn erfdeel Isral, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl
zij mijn land verdeelden. Een oordeel over de volken als geheel.
Het tweede gericht waar we eveneens eerder over hebben geschreven betreft
de Gemeente, die dan opgenomen is tot de Here. 2 Cor. 5 zegt ons dat wij
daar voor de rechterstoel van Christus gesteld zullen worden, want Christus
Jezus heeft voor eens en altijd het oordeel gedragen aan het kruis van
Golgotha, voor allen die in Zijn Naam geloven. We zullen echter wel
beoordeeld worden. De Bijbel zegt daarvan: Opdat een ieder wegdrage
wat hij in zijn lichaam verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij
goed, hetzij kwaad. We denken daarbij ook aan 1 Cor. 3 waar de apostel
schrijft over het bouwen op het Fundament. Het Fundament is Christus
waarom wij ons leven hebben ingericht. Maar hoe is het verder gegaan?
Brengen wij iets mee of worden wij behouden als door vuur heen? Dit is het
tweede gericht.
Het derde is het laatste. Het laatste oordeel. Dat laatste oordeel heeft altijd
zeer tot de verbeelding van de mensen gesproken. Het heeft schilders en
dichters genspireerd tot het maken van ware kunstwerken. Maar wie zal
werkelijk in dit aardse bestaan kunnen overzien hoe dat laatste oordeel zijn
zal? Dan zijn de duivel en zijn demonen voor eeuwig onschadelijk gemaakt. Zij
kunnen de mensen niet meer verleiden. Dan is er voor de mens ook niets
meer om zich achter te verschuilen. Nu gaat ook duidelijk worden hoe diep de
zonde in het hart van de mens zelf zit. Niet alleen de mens, maar de ganse
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 547

schepping is door de zonde aangetast. Nu moet alles weer tot herstel


gebracht worden. Dat, wat zelfs in de harten van veel ongelovige mensen
bewust of onbewust aanwezig is, gaat dan gebeuren. De aarde zal vergaan
(wij onderlijnen).

Wat wij op dat gebied zeggen

In de 100 volgende bladzijden trachten we een zo volledig mogelijk beeld te


schetsen van de komende oordeelsdag en wat er aan voorafgaat. Wij geloven
persoonlijk dat men niet de werkelijkheid van het oordeel moet omzeilen met
de eenvoudige bewering - zoals door enkele theologen word gedaan - er is
voor elk individu een persoonlijk oordeel met zijn dood. Dat leert de Bijbel
niet. De leer van het individuele oordeel bij de dood, is vanuit de
Grieks/Romeinse gedachte van de onsterfelijke ziel voor het eerst geleerd in
enkele apocriefe geschriften. Zo o.a. in Enoch 108 en 4 Maccaben. Ook Philo,
de Jood van Alexandri was die mening toegedaan. Maar deze leer is niet de
leer van de meeste Kerkvaders. Het individuele oordeel na de dood is in de
Roomse Kerk slechts als dogma vastgelegd op het concilie van Lyon in 1274
en later bevestigt in Firenze (1428-1439).

Wie wat over de Kerkvaders opzoekt in dit verband (bijvoorbeeld met Leroy
Froom, The condionalist faith of our Fathers, 2 delen, Advent Kerk) zal tot de
vaststelling komen dat het slechts in de 4de eeuw is dat men leert dat met de
dood ook het individuele oordeel al wordt uitgesproken. Het is slechts vanaf
Eusebius van Caesarea dat de leer enige substantie krijgt. En zelfs bij hem is
niet de Schrift het hoofdargument van zijn stelling, maar de leer van Platon
over de onsterfelijke ziel. Ziet o.a. naar de Griekse Patrologie van Migne XXI,
C. 935-938 en 943-948 / ook XII, 6, C. 957-964 en XIII, 16, C. 1147-1154. En
het duidelijkst in Prep. Evang. XI, 35,38. Voor wat we zelf geloven over
onsterfelijkheid en andere begrippen zie onze Bijbelse aantekeningen over
leven, dood en opstanding.

Er komt dus een oordeel over alle mensen en ook de (afgevallen) engelen
(1 Cor.6:3 / 2 Pet.2:4 / Judas 6). Het is een universeel beoordelen van de zonde
in mensen en demonen (Pred.3:17 / 12:16 / Rom.2:5-8). Het is een oordeel
over:
a) Handelingen Pred.12:16
b) Woorden Mat.12:36,37
c) Gedachten 1 Cor.4:5 / Heb.4:12
Dat oordeel zullen we trachten te beschrijven en enkele aspecten ervan
belichten.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 548

Een eerste vraag waar we moeten op antwoorden is deze: waarom zal God
in de toekomst mensen ten oordeel roepen en ook daadwerkelijk veroordelen.
Want is God niet het summum van liefde? Wij citeren iets dat we ten volle
beamen. Uit B. Wentsel, Het gericht en de gerichtsbeleving, Buijten &
Schipperheijn, Amsterdam, 1967, blz.17, 18:

In strijd met de liefde Gods?

De vraag of de hel als definitief gericht in strijd is met de liefde Gods, wordt
vaak gesteld. Heeft God een welbehagen in de definitieve ondergang van de
goddelozen? Geantwoord dient te worden dat God en het geluk bij elkander
horen en God geen welbehagen heeft in de dood van een zondaar. Zeg tot
hen: zowaar Ik leef, luidt het woord van de Here HERE, Ik heb geen
behagen in de dood van de goddeloze, maar veeleer daarin, dat de
goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft. Bekeert u, bekeert u
van uw boze wegen. Want waarom zoudt gij sterven, huis Israls?
(Ez.33:11). De prediking van het gericht is daarom ten diepste een oproep om
te leven. In de oude christelijke kerk namen Clemens van Alexandri en
Origenes het op voor de redding van alle mensen. Origenes heeft krachtig
het absoluut karakter van de algemene heilswil van God verdedigd. Wat ze
ook doen, alle mensen zullen ten slotte gered worden; alle opstand zal tot
vrede komen; alle trots zal zich buigen; allen zullen op slot van rekening en na
een loutering die ze om hun fouten ondergaan moesten, het heil en de
zaligheid ontvangen. (...) Maar dit universalisme van de zaligheid voor allen
vindt geen steun in de bijbel en komt veeleer voort uit de behoefte van de
mens zich een God te vormen, die beantwoordt aan de eigen voorstellingen
van de mens en de behoefte aan een happy end.
Wie de hel ontkent, construeert zich een God naar zijn zondige
voorstellingen. De liefde Gods is zeer groot. Wie niet liefheeft, kent God
niet, want God is liefde (1 Joh.4:8). Wie aan de liefde Gods in Christus
voorbijgaat, blijft in zijn zonde in deze tijd en in de eeuwigheid. Daarom is niet
God, maar de zondige mens het diepste probleem van de hel. En waar de
huidige mens de zonde ontkent en de strafbaarheid en verdoemelijkheid niet
meer accepteert, daar kan hij ook niet meer het bestaan van de eeuwige straf
aanvaarden. Daarom komt de vraag: is de hel bestaanbaar met Gods liefde?
neer op de vraag: is de mens zondaar en strafwaardig? Het is de zondige
mens die God ter verantwoording wil roepen, terwijl juist de heilige God de
zondige mens ter verantwoording roept. Wanneer velen in de 20e eeuw
moeite hebben om het bestaan van de hel te rijmen met de liefde van God, is
dit weliswaar begrijpelijk omdat geen probleem zo aangrijpend is als dit. Maar
dezulken gaan ook voorbij aan de aangrijpende werkelijkheid van de
vervloeking van de zoon van God aan het kruis, waarin de liefde Gods en de
rechtvaardigheid Gods beide een volkomen eenheid vormen. Alln in de weg
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 549

van de voldoening aan het straffende en eisende recht van God door de zoon
van God is de verzoening met God verworven. En vanuit het kruis van
Christus, waarin de liefde en de rechtvaardigheid Gods een eenheid vormen,
kan de vraag naar de realiteit van de hel in verband met de liefde Gods op de
juiste wijze gesteld worden (...). En om deze reden is de opgave van de
getuigende kerk niet om het gerichtshandelen Gods in de eindtijd te
verzwijgen, maar vanuit het kruis de mensheid op te roepen de liefde Gods in
het heden te aanvaarden opdat men niet verloren ga, maar het eeuwige leven
verwerve!
Daar wij dan weten, hoe zeer de Here te vrezen is, trachten wij de
mensen te overtuigen (2 Cor.5:11). Want de liefde van Christus dringt
ons, daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat n voor allen
gestorven is (14,15a). Het motief van de toorn en van de liefde vormen
voor Paulus een duidelijke eenheid in de evangelieverkondiging (...) (wij
onderlijnen).

Bij de komst van de Heer (aanwezigheid = parousia) zal datgene


werkelijkheid worden waar de kerk al eeuwen naar uitziet: in alle opzichten bij
Hem zijn! Nadat allen de roep horen en zullen uitgaan (Joh.5:28,29) uit de
graven zal de gemeente eeuwig bij de Heer zijn en alle ongelovigen en
opstandelingen verbannen naar Gehenna. Hier nog duizend jaren willen
tussenbrengen is ingaan tegen wat in deze tekst staat. M. Bolkenstein zegt in
zijn De brieven aan de Tessalonicenzen, Callenbach, 1970, blz.127 in dit
verband: De opgewekten en de levenden worden samen de Heer tegemoet
gevoerd in de lucht. Dat heeft echter niet de bedoeling, in de lucht te blijven.
De Heer is onderweg, in het luchtruim. Hij begeeft zich naar de aarde? De
gemeente ontmoet Hem in de lucht. Ze zal straks met Hem zijn - op de aarde.
Niet: in de hemel. Maar: op de aarde. Het met de Heer zijn houdt het
delen in zijn verheerlijking in, het deelhebben aan zijn rijk (I Kor.15: 23-
26;Rom.5:17;8:17). Daarin komt de geschiedenis tot haar verlossing, tot haar
zin.

Matths 3:12. Het laatste oordeel.

Wat zij op dat gebied zeggen

J. Schouten spreekt over oordelen (meervoud) in, Het Zoeklicht, 27 juli


1996, blz.12 als volgt:
Duizend jaar duurt het rijk van de vrede en gerechtigheid. Duizend jaar de
heerschappij van de rechtvaardige Koning, die vanuit Jeruzalem regeert.
Duizend jaar waarin mens en dier in ongestoorde vrede mogen leven. Duizend
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 550

jaar waarin de mens kan leren om de heilige God te gehoorzamen. Zal dat ook
gebeuren?
(...)
Dat wordt het laatste oordeel. In eerder verschenen artikelen hebben we
gesproken over drie oordelen of gerichten. Het eerste oordeel geschiedt
straks op deze aarde, als de troon der heerlijkheid zal worden opgesteld in het
dal van Josafat en de volkeren geoordeeld zullen worden ten aanzien van hun
houding tegen het volk Isral. We kunnen daartoe lezen Matth. 25 v.a. vs. 32
en Jol 2 vanaf vs. 1. Op deze laatste plaats lezen we hoe God zegt: Ik zal
alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en ik zal aldaar
met hen in gericht treden ter oorzake van mijn erfdeel Isral, dat zij onder de
volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden. Een oordeel over
de volken als geheel.
Het tweede gericht waar we eveneens eerder over hebben geschreven betreft
de Gemeente, die dan opgenomen is tot de Here. 2 Cor. 5 zegt ons dat wij
daar voor de rechterstoel van Christus gesteld zullen worden. Niet om
veroordeeld te worden, want Christus Jezus heeft voor eens en altijd het
oordeel gedragen aan het kruis van Golgotha, voor allen die in Zijn Naam
geloven. We zullen echter wel beoordeeld worden. De Bijbel zegt daarvan:
Opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft, naardat hij
gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. We denken daarbij ook aan 1 Cor. 3
waar de apostel schrijft over het bouwen op het Fundament. Het Fundament is
Christus waarop wij ons leven hebben ingericht. Maar hoe is het verder
gegaan? Brengen wij iets mee of worden we behouden als door vuur heen? Dit
is het tweede gericht.
Het derde is het laatste. Het laatste oordeel.

Wat wij op dat gebied zeggen

De laatste profeet uit het Oude Verbond spreekt in Mat.3:12 over de


Messias, de eerste profeet van het Nieuwe Verbond. Hij zal dan, illustratief
gesproken, de dorsvloer scheiden: het koren aan de ene kant zal opgeborgen
worden en het kaf aan de andere kant zal Hij verbranden. Men zou geneigd
zijn hier slechts te denken aan het oordeel over Isral. Dan zou het tijdelijke
oordeel in het jaar 70 NC, de vernietiging van Tempel en moord op het
Joodse volk (n miljoen volgens Josephus), aan de orde zijn.

Maar gezien het beeld dat Johannes de Doper gebruikt, toch veel gelijkenis
vertoond met twee gelijkaardige in het boek Openbaring, is het veeleer het
laatste oordeel dat hier voorzegd wordt. Er zijn volgens het laatste
Bijbelboek overwinnaars maar ook verliezers (Opb.15:1-4 / 19:6-21). Die
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 551

worden in n allesomvattend oordeel geoordeeld. Vergeten we de


gelijkenissen uit Mat.13:24-30 en 36-43 van de Heer niet in dit verband.

Wie en wat veroordeeld wordt met onuitblusbaar vuur (voor eeuwig!)


trachten we in de volgende tabel aan te geven.
1) Valse apostelen 2 Cor.11:13
vb. Rom.16:18 / 1 Tim.6:5
2) Vals bidden Mat.6:5
vb.voor nationale of financile zekerheid Opb.16:13,14
of vleselijk begeren Jac.4:3
3) Valse christenen Gal.2:3,4
vb. Here, Here zeggen is niet genoeg Mat.7:21-23
4) Valse dienaren 2 Cor.11:14,15
vb. Bar Jezus (Elymas) uit Hand.13:6-12
5) Valse geboden Tit.1:13,14
vb. dat men zichzelf mag volgen of naar het vlees handelen Gal.3:3 /
5:16-18
6) Valse gezanten Gal.1:8,9
vb. moeten de geesten beproeven 1 Joh.4:1
7) Vals goed nieuws (evangelie) Gal.1:6,7
vb. dat men zichzelf wel zal redden Eph.2:8,9 / Tit.2:11
8) Valse leerstellingen Heb.13:9
vb. vervloekt wie nu nog de wet van Mozes predikt Gal.3:10,21. Men mag
niets
toevoegen aan Gods woord of erin schrappen Opb.22:18,19
9) Valse messiassen Mat.24:4,5,24
vb. Hand.5:36,37
10) Valse profeten 1 Joh.4:1
vb. profetes Jezebel uit Thyatira Opb.2:20
11) Valse religie Jac.1:26
vb. dat de mens goed zou zijn Mat.12:34,35
12) Valse religieuze leraars 2 Pet.2:1
vb. die de Heer belijden maar niet handelen naar Zijn woorden Tit.1:16
13) Valse wetenschap 1 Tim.6:20
vb. want wereldse wijsheid telt niet voor God 1 Cor.3:19
14) Valse werkers van wonderen 2 Thes.2:7-12
vb. Mat.24:24 / Opb.13:13

Wanneer Johannes over Jezus zegt dat de dorsvloer opgekuist wordt en kaf
van koren gescheiden dan is het duidelijk in nmaal en op hetzelfde tijdstip.
Het ne kan toch niet zonder het andere geschieden. Niet over een periode
van maanden of jaren, maar n nmalige oogst.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 552

Dezelfde volgorde, van prediking tot bekering en daaropvolgend het


oordeel, vinden we steeds terug in de prediking van Jezus. Er is een
tegenwoordige eeuw waar mensen die zich bekeren een belofte krijgen
voor de toekomende eeuw (Mat.13:32 / Marc.10:30). En die
tegenwoordige eeuw zal abrupt worden afgebroken om over te gaan in
de toekomende eeuw (Mat.13:37-43,47-50 / Marc.13:26,27). Voor
Johannes de Doper en Jezus van Nazareth is de volgorde van de
wereldgebeurtenissen de volgende;
* laatste dagen
* (weder)komst van de Messias
* gericht
* toekomstig eeuwig rijk.
Geen van beiden heeft de volgorde van dezen die nog een extra duizendjarige
regering toevoegen en het volgende schema aanhouden:
* laatste dagen
* (on)zichtbare Wederkomst (al naar gelang de schrijver)
* gedeeltelijk oordeel
* aanvang van een duizendjarige regering, waarin
herstel van het volk Isral en de tempel
* laatste oordeel
* eeuwig koninkrijk.
Dit laatste leren we duidelijk niet bij Johannes de Doper en Jezus. En toch is
de ne de belangrijkste profeet van het Oude Verbond en de ander de
belangrijkste van het Nieuwe Verbond. Dit moet verdedigers van de
duizendjarige regering toch tot nadenken stemmen: Johannes de
Doper en Jezus van Nazareth leren niets over een letterlijk
duizendjarig toekomstig rijk.

Tussen deze tijd en de toekomende eeuw is er gn tijd mr


tussen te voegen. Daar kan gn duizendjarige regering ingelast
worden (Marc.10:30 / 12:45). Dze eeuw komt aan zijn einde en
wordt dan opgevolgd door de eeuwigheid (Mat.24:14 / 28:18-20 /
Marc.16:15,16).

Een Joodse visie

The Encyclopedia of the Jewish Religion, edit. R. Werblowsky en G.


Wigoder, Phoenix house, London, 1967, zegt op blz.289 over de wereld van nu
en de wereld van de toekomst het volgende. Olam ha - zeh en Olam ha -
ba (Hebr. deze wereld: Eschatologische begrippen die ontstaan zijn
gedurende de periode van de tweede tempel. In den beginne beschreef het
woord olam dat wat tijdelijk was (eeuw) en niet zozeer het ruimtelijke
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 553

(wereld). Beide termen beschreven respectievelijk de tegenwoordige eeuw


met al zijn tekortkomingen en miseries, en de toekomende eeuw van de
Messias (dikwijls gedentificeerd met het Koninkrijk van God). Men geloofde
dat zekere grote catastrofen (zoals de dag van het Oordeel en de Opstanding)
de Olam ha - zeh zou afsluiten en overgaan in de Olam ha - ba. Het begrip
Olam ha - ba is dus verschillend van dat van Hemel of Paradijs, dat het verblijf
is van de zielen die ons verlaten hebben en die wachten op het aanbreken
van de komende eeuw. Maar dat onderscheid werd niet altijd gemaakt in
latere geschriften en veel Rabbijnse uitspraken over de komende staat van de
wereld werden verstaan als met betrekking tot de komende wereld;
bijvoorbeeld het hemelse rijk van de gelukzalige zielen. Zo o.a. de verklaring
in Ber. 17a De komende wereld is niet zoals deze wereld. In de komende
wereld is er geen eten en drinken of het voortgaan van het bedrijfsleven, van
jaloezie of haat of tweedracht, maar de rechtvaardigen zitten op tronen met
kronen op het hoofd en verlustigen zich in de glans van de Goddelijke
Aanwezigheid. (Vergelijk dit met Opb.20 tot 22.)

Tot slot een Katholieke visie

J. Nelis een Rooms katholieke theoloog geeft als definitie van het begrip
eschatologie het volgende in Bijbels Woordenboek, Romen & Zonen, edit. A.
van den Born, 1966-1969, kol.378. In de bijbelse theologie bedoelt men met
de term eschatologie de leer van de H. Schrift omtrent de laatste dingen. Er
bestaat echter geen eenstemmigheid over de omvang van deze term. Terwijl
velen menen dat men tot de bijbelse eschatologie zowel de opvattingen
omtrent het definitieve lot van het individu als die omtrent het einde van de
wereld heeft te rekenen, beperken Gressmann, Volz, Hlscher, Lindblom e.a.
de term tot het complex van ideen die betrekking hebben op het einde en de
vernieuwing van de wereld. Daar de bijbel echter in tal van gevallen (Nm
23,10; Ps 49,14; 73,17; Job 8,7; Jr 17,11 enz...) ook voor de eindbestemming
van het individu de term uiterste (hebr. aharit, in de LXX dikwijls door
eschata weergegeven) bezigt, is de eerste opvatting gerechtvaardigd. - Naast
de individuele eschatologie, die in wezen handelt over het leven na de dood
van het individu (...) kent men een nationale eschatologie die zich bezig houdt
met de toekomst van het uitverkoren volk, en een universele eschatologie, die
het definitieve lot van geheel de mensheid binnen haar gezichtskring betrekt.
Waar het definitieve, toekomstige heil naar een bovenaardse sfeer wordt
verplaatst, heeft men te doen met transcendentele eschatologie. Naar de
mate waarin de toekomstbeschouwingen definitief zijn kan men in de
nationale en universele eschatologie onderscheiden tussen eschatologie in
strikte en ruimere zin. Kenmerkend voor de eschatologie in strikte zin, door
velen (Wellhausen, Dihm, Volz, Hlscher, Mowinckel, Fohrer enz) eschatologie
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 554

zonder meer genoemd, is de dualistische opvatting van de


wereldgeschiedenis; de eigenlijke eschatologie handelt over het einde van de
huidige aeon, dat de nieuwe en eeuwige heilstijd inluidt, die een totale
omvorming en verheffing van de gehele kosmos betekent, waaruit elke vorm
van kwaad, lijden of vergankelijkheid wordt verbannen.

Matths 7:22. Die dag (van het oordeel).

Wat zij op dat gebied zeggen

In Het Zoeklicht, 20 maart 1999, blz.17 lezen we: Voorboden van de


eindtijd. Dit is nog niet de eindtijd. De laatste zeven jaar van de antichrist,
de periode die beschreven wordt in Openbaring 6-19, dat is de eindtijd. We
zien wel de duidelijke tekens van die eindtijd. Tekens waarvan de Here
Jezus gezegd heeft dat we daar goed op moeten letten. De drie belangrijkste
tekens zijn:
1. De versnelde verkondiging van het Evangelie. In Zijn rede over de eindtijd
zegt de Heer hierover: En aan alle volken moet eerst het Evangelie
verkondigd worden (Marcus 13:10). Dat gebeurt nu in een zeer snel tempo,
want in Psalm 147:15 lezen we: Hij zendt Zijn bevel op aarde; zijn woord
loopt zeer snel. Zijn bevel is: Geloof in de Here Jezus Christus en Zijn
Woord voor de volken is het Evangelie! De gemeente van Christus hoort hier
alle aandacht aan te geven. Evangelieverkondiging, zending als eerste
prioriteit voor de Gemeente!
2. De toename van oorlogen en natuurrampen. Een aarde vol geweldenarij.
Over dit teken van de eindtijd hebben we hierboven iets geschreven.
3. De voortgaande ontwikkeling van Gods machtige Herstelplan voor Isral,
Zijn uitverkoren volk. Het hoort tot de opdracht van ons blad om juist hier
voortdurend aandacht aan te geven. En het hoort bij uw en onze opdracht om
voor de Vrede van Jeruzalem te bidden.

Ds. J. Schouten zegt in Het Zoeklicht, 16 mei 1998, blz.8: De Bijbel leert
ons dat er drie gerichten, drie oordelen, zijn. Het eerste dat gaat komen
hebben we beschreven in het vorige nummer van ons blad. Het gaat om de
openbaarmaking van Gods kinderen voor de rechterstoel van Christus, zoals
beschreven in 2 Cor.5 vs. 10 of 1 Cor.3 vs. 10 en ook in onze serie, wat de
talenten betreft. Hierbij gaat het voor Gods kinderen niet om het verloren
gaan of behouden worden, maar om de vraag hoe we gewerkt hebben met
onze door God gegeven talenten; hoe hebben we gebouwd op het enige
Fundament dat gelegd is, de Here Jezus Christus. Hebben we met goud, zilver
of edelstenen gebouwd, of met hout, hooi en stro? Als het dat laatste is, dan
worden we wel behouden, maar als door vuur. Deze beoordeling van Gods
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 555

kinderen vindt plaats nadat de gemeente is opgenomen in heerlijkheid. Het


laatste gericht vinden we beschreven op diverse plaatsen maar waarin dit ons
vooral aanspreekt is Openbaring 20 vs. 11 tot 15. Dit is het laatste oordeel dat
schrijvers en schilders heeft genspireerd tot het maken van indrukwekkende
kunstwerken. In dat eindgericht zullen alle doden, klein en groot, komen te
staan voor de grote witte troon. Dan zal de rechtvaardigheid van God duidelijk
worden voor heel de schepping. Allen van wie de naam niet geschreven is in
het boek des levens, zullen worden geworpen in de poel van vuur (...) Het
andere oordeel, waar we het in dit artikel over zullen hebben, vindt daar
tussen in plaats. Waarschijnlijk kort nadat de gemeente voor de rechterstoel
van Christus is gekomen, en zeker duizend jaar, de duizend jaar van het
komende Vrederijk, voordat het laatste oordeel daar zal zijn. Dit oordeel, dat
gehouden zal worden over de volken van deze wereld, zal plaatsvinden in de
grote dag des Heren, die komen zal, aan het einde van de grote verdrukking,
aan het einde van de antichristelijke periode en voordat het grote en heerlijke
Vrederijk zich zal openbaren.

Wat wij op dat gebied zeggen

Dit is de eerste maal dat in het NT het begrip dag gebruikt wordt om te
verwijzen naar de dag van het oordeel. Dit oordeel geeft aan wat de mens
te wachten staat: aanvaarding fwel verwerping. Voor n groep mensen gaat
het Koninkrijk Gods definitief geopend worden, anderen zijn er voor altijd van
uitgesloten. De context leert dat duidelijk aan de hand van 3 gelijkenissen:
1) een brede weg voor goddelozen, een smalle weg voor gelovigen.
2) goede bomen brengen goede vruchten voort, bomen zonder vruchten
zullen uitge-
houwen worden.
3) ook goddelozen hebben werken waarop ze trots zijn, maar de gelovige erft
het
Koninkrijk Gods niet op basis van zijn werken. De werkers der
wetteloosheid
zullen weg het aangezicht van de Heer Jezus Christus.

Uit de woorden van de Heer blijkt dat de uitspraak n de voltrekking van


het oordeel op dezelfde dag zijn vastgesteld. We wijzen daarop omdat men
langs allerlei omwegen in de wereldgeschiedenis nog een toekomstige
duizendjarige regering wil invoeren. Maar een goede studie van het begrip
dag met betrekking tot het oordeel laat dat niet toe. De onderstaande lijst
kan de lezer hierbij helpen. Al de varianten op de term dag (16 in totaal)
worden er weergegeven. Varianten op het ne thema van het (laatste) oordeel
over goddelozen en gelovigen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 556

1) De dag Mat.25:13 / Luc.17:30 / Rom.2:16 / 13:12 /


1 Cor.3:13 / Heb.10:25 / 2 Pet.1:19.
2) Die dag Mat.7:22 / 24:36 / 26:29 / Marc.13:32 /
14:25 / Luc.10:12 / 17:31 / 21:34 / 1 Thes.5:4 / 2
Tim.1:12,18 / 4:8.
3) Zijn dag Luc.17:24.
4) De laatste dag Joh.6:39,40,44,54 / 12:48.
5) Een dag Hand.17:31.
6) De dag van het oordeel Mat.10:15 / 11:22,24 /
12:36 / 2 Pet.2:9 / 3:7 / 1 Joh.4:17.
7) De dag des toorns Rom.2:5 / Opb.6:17.
8) De dag der verlossing Eph.4:30.
9) De dag der bezoeking 1 Pet.2:12.
10) De grote dag Jud.6 / Opb.16:14.
11) De dag van God 2 Pet.3:12.
12) De dag van de Heer Hand.2:20 / 1 Thes.5:2 /
2 Thes.2:2 / 2 Pet.3:10 (Opb.1:10 is een speciale
term en slaat naar alle waarschijnlijkheid op zondag
= 1 weekdag, volgens de Joodse regeling).
13) De dag van onze Heer Jezus Christus 1 Cor.1:8.
14) De dag van onze Heer Jezus 2 Cor.1:14.
15) De dag van Christus Jezus (of Jezus Christus)
Phil.1:6.
16) De dag van Christus Phil.1:10 / 2:16.

Dezen die geloven in een toekomstige duizendjarige regering zeggen dat de


dag van de Heer zeven jaar duurt en de dag van Christus is de
opname der gemeente (vb. Het Zoeklicht van 7 februari 1998, blz.18). De
leerlingen van Darby (De Broeders) leren dat de Heer onzichtbaar wederkomt
om zijn gemeente tot zich te nemen, zeven jaar later komt Hij zichtbaar om
een duizendjarige regering in te stellen. Zoiets is slechts te begrijpen voor wie
het wil aannemen.

Vraagt u mij of het hier om een tijdstip gaat van menselijk gesproken een
dag van 24 uren dan hebben we daar geen echt antwoord op. Persoonlijk
denken we dat het slechts een zaak is van (menselijk gesproken): luttele
seconden. Want in een ondeelbaar ogenblik van de tijd worden alle
gelovigen met inbegrip van hen die overleden waren onvergankelijk
opgewekt (1 Cor.15:51,52). Om alle ongelovigen op te wekken zal God niet
veel meer tijd nodig hebben. En in de wijze van hun opwekking staat hun
oordeel reeds vast. Zeer algemeen is het de periode van de tijden en
gelegenheden (Hand.1:7). Maar scherper gesteld gaat het om een dag en
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 557

uur (Mat.24:36 / 25:13). En nog preciezer een uur (Mat.24:44). En van


Gods plagen uit het boek Openbaring is gesteld op het uur en de dag en
de maand en het jaar (Opb.9:15). En de opstanding uit de doden is
bepaald in de ure dat de doden de stem van de Heer zullen horen
(Joh.5:28,29). En dag gezien vanuit n oogpunt! Merkwaardig is dat er in
het OT eens de vergelijking gemaakt wordt die hier volgt: de dag van
wraak = een jaar van vergelding (zie Jes.34:8 en vergelijk Jes.61:2).
Wat wil zeggen dat Gods rekening in verband met tijd anders is dan de tijd die
wij gebruiken.

Ter illustratie van het feit dat we ons niet moeten vastklampen aan wat voor
ons menselijke termen zijn, een gedeelte uit C. Vonk De voorzeide leer, deel
Ib, Uitg; Barendrecht, 1963, blz.90, 91: Men mag toch het spreken en
rekenen van ons, levenden, niet tot het enig geoorloofde. We zullen daarmee
niet uitkomen. Als we eens bedenken, dat alle mensen eenmaal voor Christus
rekenschap zullen moeten afleggen, 2 Cor. 5:10. Als we daarvoor eens
aannemen n vraag en n antwoord, die samen 1 minuut zullen duren. Dan
zou Christus straks in n eeuw tijds nog maar 100 x 365 x 24 x 60 = slechts
even meer dan 52 1/2 millioen mensen kunnen oordelen. Hoe lang zou dan de
dag des oordeels niet moeten duren? (...) Bijbellezen is niet altijd
gemakkelijk. Oorzaak daarvan is natuurlijk niet de bijbel. Want de Schrift is
geen klomp duisternis, maar een lamp en een licht. Maar we hebben een
zware strijd te voeren tegen de satan, die ons telkens poogt te verblinden. Hij
is er o.a. ook de schuld van, dat wij vaak verkeerde ideen in ons hoofd
meebrengen, wanneer wij tot de Heilige Schrift gaan en daarin dingen inlezen,
die er heel niet thuishoren. Daarbij komt vanzelfsprekend ook de factor van
onkunde. Een mens leert dagelijks. Hij moet ook toenemen in het verstaan
van sommige woorden, die in de Schrift vaak voorkomen. Wanneer hij
eenmaal in zon woord een verkeerde inhoud gelegd heeft, kan hem dat
levenslang parten spelen. Door gewenning.

Het zal u wellicht opvallen dat we in de bovenstaande lijst slechts teksten


aanhalen uit het NT. Dat doen we bewust. Het is duidelijk voor wie voorzichtig
te werk gaat in de vergelijking teksten van het OT met teksten van het NT dat
begrippen niet altijd gelijk zijn. Soms zelfs niet overdraagbaar van het OT naar
het NT. Ook in verband met uitdrukkingen als de dag of die dag en zelfs
de dag des HEREN (YaHWeH) is niet steeds de dag van de
(weder)komst aan de orde. Zo kan het betrekking hebben op het oordeel
van n van de volkeren uit de oudheid, de dag van het vernietigen f herstel
van Isral na de Babylonische gevangenschap en nog andere zaken. Zie o.a.
Jes.20:6 / 22:12,20 / 23:15 / Jer.4:9 / 36:16,17 / 48:41 / 49:22,26 /
Ezech.24:26,27 / 45:22 / Hosea 1:5 / Hagga 2:23 / Zach.11:11. Wanneer er
dan al gelijkenis is in woorden of gedachten tussen bijvoorbeeld een deel van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 558

Jesaja en het boek Openbaring dan wil dit nog niet zeggen: dit = dat.
Een mooi voorbeeld voor vervulling van een profetie uit het OT is de
opmerking van Petrus op Pinksterdag: Dit is het waarvan gesproken is
door den profeet Jol. Dan volgt het citaat uit Jol 2:28-32 (Hand.2:16-21
en vergelijk Jes.44:3). Zie ook ons commentaar op Hand.2:17.

En er zijn nog andere markante voorbeelden. Zo is Ps. 110:1 in het NT, 18


maal (meestal gedeeltelijk) aangehaald en Jes.53:7, 10 maal. We nemen
bewust deze twee voorbeelden naast elkaar: Ps.110 = Jezus is koning sinds
Pinksteren volgens Hand.2:29-36 en Jes.53:7 spreekt over de dood van de
Messias (bijvoorbeeld 1 Pet.2:23 / Opb.5:6,12). Christus is koning sinds Zijn
Hemelvaart en regeert. Niet alleen in de hemel over de engelen, maar ook
over Zijn kerk hier op aarde. De algemene belofte voor alle volkeren aan
Abraham gegeven gaat sinds Pinksteren in vervulling. Want op die dag: Nu
waren er Joden te Jeruzalem woonachtig, vrome mannen uit alle
volken onder de hemel (...) En hoe horen we hen dan een ieder in onze
eigen taal waarin wij geboren zijn? (...) En ze waren allen buiten
zichzelf en geheel met de zaak verlegen; en zij zeiden de een tot de
ander: Wat wil dit toch zeggen? (Hand.2:5,8,12). Het gaat hier over de
Joodse proselieten. De Heer regeert over dat deel van de gelovigen uit die
volkeren vanaf dat ogenblik. Vergelijk Gen.13:15 met Gal.3:16 en Gen.12:3
met 1 Cor.12:12,13 en Eph.2:13-16. De Heer heeft voor een ieder de dood
gesmaakt en is thans met heerlijkheid en eer gekroond (Heb.2:9). Let
er op: thans gekroond, en niet in een verre toekomst. En zeker vanaf
Cornelius is Hij Heer en Koning over de volkeren die Hem hebben
aangenomen. (Het belangrijkste in de Nederlandse taal over vervullingen van
OT teksten in het NT is nog steeds C. Smits O.F.M., Oud Testamentische
citaten in het Nieuwe Testament, Collectania Fransciscana Neerlandica VIII, 4
delen, Uitg. Buscoduci-Malmberg, 1963).

Het heil van Gods Gezalfde reikt tot het einde der aarde, over alle volkeren.
Zo had Jesaja het voorzegd in Jes.49:6 en zo is het ook in vervulling gegaan
sinds de apostelen na een jarenlange prediking tot een niet-luisterende Joodse
natie, zich bijna uitsluitend richten tot de volkeren (zie Hand.13:46,47 /
26:22,23). Daarom maakt Paulus ook duidelijk aan de gemeente te Rome
(waar het overgrote deel gelovigen uit de volkeren zijn en niet van Joodse
herkomst) dat het Messiaanse Koninkrijk aan de gemeente Gods in vervulling
is gegaan. En daar drukken we nogmaals op = in vervulling gegaan. Paulus
citeert in Rom.15:7-13 een deel van Jesaja 11:10 en dat gedeelte is voor wie in
een toekomstige duizendjarige regering geloofd n van zijn bewijsplaatsen.
Maar dat gaat reeds in vervulling sinds de apostelen bekeerlingen gemaakt
hebben uit de heidenen. In dat citaat worden vier bewijsplaatsen aangegeven
door Paulus in de betekenis van dit = dat. Zie 2 Sam.22:50 / Deut.32:43
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 559

/ Ps.117:1 en Jes.11:10. Voor het citaat uit het boek Samul, zie ook nog naar
een parallel in Ps.18:49.

Vergelijk dit eens Amos 9:11-15 met Hand.15:12-18. De vervallen hut


van David is opgericht en de Opgestane Heer regeert over Zijn volk Isral
n over de heidenen. Dat staat onverbloemd in vers 17. Of Paulus
daar (in vers 12) een verdere uitleg over doet weten we niet, maar voor hem
is dit zo. Niet anders, want op basis van deze vervulling beslist de eerste
kerksynode op aanraden van Jacobus over de plichten van heidense
volkeren. En Paulus weet waarover hij praat. Hij is door een openbaring
van de Opgestane Heer aangesteld als de apostel der heidenen. Niet
door overdenking of vernuftige redenering komt hij tot dat besluit, maar door
wat hij weet uit wat de Heer hem heeft geopenbaard (Gal.1:8,12,15,16).
Want Simeon heeft uiteengezet, hoe God van meet aan erop bedacht
geweest is een volk voor zijn naam uit de heidenen te vergaderen. En
hiermede stemmen overeen de woorden der profeten
(Hand.15:14,15a). God heeft de heidenen hun eigen wegen laten gaan
tot de komst van Zijn Gezalfde, maar daarna niet meer (Hand.14:16). De
uitleg van Scofield bij Hand.15 is dus fout (blz.1169,1170). Vrdat Amos 9:12-
15 vervuld zal worden moet er volgens hem een terugkeer plaats vinden
van het vleselijke Isral in een duizendjarige regering. Maar daar weten
Paulus, Petrus en Jacobus niets over te vertellen in Handelingen 15
en het is dan uiterst merkwaardig dat Scofield zoiets durft leren. En
we zeggen nogmaals: Simeon heeft uiteengezet, hoe God van meet
aan erop bedacht geweest is een volk voor zijn naam uit de heidenen
te vergaderen. En hiermede stemmen overeen de woorden der
profeten (Hand.15:14, 15a).

Er zijn enkele commentators uit de kringen van de verdedigers van de


duizendjarige regering die zeggen dat er in het OT bijna nooit of in het geheel
gn sprake is van de gemeente van Christus. Over de gemeente zou daar
niets gezegd zijn! Wijzen we dan toch op wat Jacobus zegt: hiermede
stemmen overeen de woorden der profeten. Een meervoud. We hebben
al tientallen voorbeelden van deze teksten aangegeven en gaan ze dus niet
herhalen. Want daar horen alle teksten bij die over een geestelijke Isral
spreken in het NT!

Laten we er toch op wijzen dat in het NT klaar en duidelijk geleerd wordt dat
natuurlijke Joden en natuurlijke Heidenen door geloof in Christus als n volk
geworden zijn. Christenen van Joodse of Heidense afkomst zijn mede-
erfgenamen en mede-deelgenoten geworden aan het offer van de Heer.
Samen hebben ze de belofte van de vaderen ontvangen (Gal.3:9 /
Eph.3:6 / Hand.2:39 / 13: 32). Beiden zitten ze tezamen met Abraham,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 560

Izak en Jacob in het Koninkrijk van God (Mat.8:11). Het NT geeft dat heil van
de volkeren toch aan! Waarom dan blijven negeren dat we rekening moeten
houden met deze meerwaarde tegenover het OT.

Het Koninkrijk Gods is begonnen. En ook het Nieuwe verbond met Isral
is met Pinksteren begonnen. Dat is duidelijk wanneer we de oorspronkelijke
profetie in Jer.31:31-34 vergelijken met Heb.8:8-13 / 10:15-17 / Mat. 26:28 en
Rom.8:4. Het gaat niet meer om de besnijdenis van het vlees maar om
de besnijdenis van het hart (Deut.10:16 / 30:6 / Rom.2:28,29 / 9:6-8).

*********

APPENDIX X: De dag des Heren

De onderstaande tabel hebben we overgenomen uit twee nummers van


Middernachts-roep (juni en augustus 1999). Deze vergelijking is niet
volgens onze opvattingen van de Schrift. We nemen ze over om aan te
tonen dat men tot in het extreme en onredelijke gaat zoeken om zijn
opvattingen te ondersteunen. We geven enkele opmerkingen hierna.

De Dag van Jezus Christus en de Dag des Heren - een


tegenstelling

De Dag van Jezus Christus De Dag des Heren

1. Verandering van alle ge- 1. Geen verandering


lovigen (1 Cor.15:51)

2. Isral, de volken en de 2. Isral wordt geestelijk


schepping blijven nog on- hersteld, de naties komen
veranderd. tot rust, alle beloften
worden vervuld en de schep-
ping wordt veranderd (Ez.
36:26,27 / 37:14 / 36:29 / Zach.
14:9,10 / Jes.65:18-25 / Rom.
8:19-22 / Dan.9:24).

3. Jezus verschijnt als de 3. De Here verschijnt als


Morgenster (Op.2:28 / 22: de Zon der gerechtigheid
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 561

16 / 2 Petr.1:19). (Mal.3:20 ofwel 4:2 / Richt.5:31).

4. Jezus verschijnt als de 4. Jezus verschijnt als


Bruidegom, de Heiland en Bruidegom met de Bruid, als
als Hoofd der Gemeente (Eph. Koning, Messias en Immanul
5:25-27 / Fil.3:20). (Mat.25:6 / Jes.7:14 / 9:5,6 /
11:1,2 / Zach.14:9).

5. De veranderde heiligen 5. de veranderde heiligen


worden de hemel binnenge- keren met Jezus op aarde
haald. De Here Jezus komt terug. De Here Jezus komt
voor de Zijnen (1 Thess. met de Zijnen (Jud.v.14 /
4:16,17). 1 Thess.3:13).

6. De aarde wordt nog niet 6. De aarde wordt geoor-


geoordeeld. Het is een dag deeld en gerechtigheid her-
van troost voor de Gemeen- steld (Dan.9:24).
te (1 Thess.4:18 / 2 Thess.
2:16).

7. Het is op handen en kan 7. Volgt precies op voor-


elk moment plaatsvinden. spelde tijden, inclusief de
Het is niet van voortekenen verdrukkingstijd. Bepaalde
afhankelijk (1 Cor.1:7 / 16: profetien moeten eerst nog
22 / Phil.3:20 / 4:5 / 1 Thess.1: vervuld worden (Mat.24 / Marc.
10 / Tit.2:13 / Heb.9:28 / Jac. 13 / Luc.12 / 17 / 21).
5:7-9 / Op.3:11 / 22:7 / 12:17,
20).

8. In het Oude Testament 8. Wordt in het Oude Testa-


niet voorzegd en was een ment dikwijls genoemd en
geheimenis (1 Cor.15:51). was geen geheimenis (Jes.
2:12 / Jol 2:1,2 / 1 Thess.
5:1).

9. Vindt vr de toorn 9. Is de dag van de toorn


van God op aarde plaats van God en maakt een ein-
(1 Thess.1:10 / 5:9). de aan deze dag (1 Thess.
5:2-vv / Op.6:17).

10. Betreft slechts de in 10. Betreft alle mensen


Jezus gelovende mensen (Ps.96:13 / Op.3:10).
(1 Thess.4:14,16).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 562

11. Wij vinden geen heen- 11. Satan wordt voor 1000
wijzing tot Satan. jaar gebonden (Op.20:1-3).

12. De Here vertoont zich 12. De Here komt in grote


aan de zijnen in de lucht, heerlijkheid zichtbaar op
voor de wereld blijft Hij aarde, en elk oog zal Hem
onzichtbaar (1 Thess.4: zien (Mat.24:30 / Op.1:7).
16,17).

13. Daarna begint de Grote 13. Het duizendjarig Rijk


Verdrukking (Opb.4 / 1 Thess. begint, waarbij de verdruk-
5:2,9 / 2 Thess.2). kingstijd de inleiding er-
toe is (Opb.19:11-16 / 20:4-6).

In de onderstaande tabel geven we enkele korte aantekeningen met


betrekking tot de belangrijkste begrippen die naar de dag van het oordeel
wijzen. Wie meer wil weten moet natuurlijk de volledige lijst van 16 begrippen
nagaan in een concordantie.

De dag

Rom.2:16. In n dag oordeelt God alle mensen op basis van het evangelie, en
de reactie van mensen daarop, is de basis.

1 Thes.5:4. De (of die) dag zal de gelovigen niet overvallen als een dief, een
dag van ween en verderf over goddelozen, (vers 3) maar gelovigen staan
niet onder toorn maar ontvangen zaligheid (vers 9).

Dien dag

2 Thes.1:10. Bij de openbaring (apocalypsis) van Jezus met Zijn engelen (vers
8, en in vers 10 zijn ze heiligen genoemd) oefent Hij straf uit over die Hem
ongehoorzaam zijn (vers 8) en de christenvervolgers (vers 6). De vervolgers
en de ongehoorzamen worden gestraft. Een schouwspel tot verbazing van de
gelovigen.

De dag der verlossing

Eph.4:30. Voor de gelovigen want die zijn nu reeds verzegeld door de Heilige
Geest.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 563

De dag van Christus

Phil.1:6. Hier is gn melding van opstanding of oordeel. God is in de


gelovigen een werk begonnen dat Hij voortzet tot den dag van Christus Jezus.

Phil.1:10. Hier is gn vermelding van opstanding of oordeel. Gelovigen


houden zich rein tot den dag van Christus.

Phil.2:16. Hier is gn vermelding van opstanding of oordeel. Gelovigen


moeten tot den dag van Christus onbesmet blijven (vers 15) en aan het woord
des levens vasthouden. De dag van Christus heeft dus niets te maken
met een nog hypothetische duizendjarige regering.

De openbaring van Christus

1 Cor.1:7. Gelovigen zien uit naar de openbaring van Christus. Hier is gn


melding van opstanding of oordeel.

Col.3:4. Bij de verschijning van Christus verschijnen wij, de gelovigen, met


Hem in heerlijkheid.

2 Thes.1:7. Tijdens de openbaring van Christus is er het oordeel over


ongelovigen en ook de verkwikking van de gelovigen.

De dag des Heren

Deze teksten zouden volgens de Middernachtsroep die we citeerden


moeten wijzen naar een toekomstig duizendjarig rijk. Want het is daarover dat
het rechtse deel van de tabel verwijst. U zult merken dat deze hierna
aangegeven teksten niet met zo een leer kunnen kloppen.

1 Thes.5:2. Het is de dag van de komst als een dief in de nacht om te


oordelen, goddelozen zullen niet ontkomen.

2 Thes.2:2. De dag van de komst van Christus. Voorafgaande aan die dag is er
een tijd van afval en bedrieglijke wonderen. Wie de waarheid niet geloofd
heeft zal geoordeeld worden (vers 12).

1 Cor.1:8. Tot de tijd van de openbaring van de Heer, die voor de


gelovigen het einde is van hun lijdenstijd, zal de Heer zijn discipelen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 564

onberispelijk bewaren. Op de dag van onze Heer vangt een nieuw tijdperk
voor hen aan.

1 Cor.5:5. In (op) de dag des Heren worden gelovigen behouden, er is dan een
oordeel.

2 Cor.1:14. Het werk dat gedaan wordt in de naam van Jezus, zal indien het
een goed werk blijkt te zijn, tot roem van de gelovige blijken te zijn op de dag
des Heren.

De parousia van de Heer (of Jezus Christus)

1 Cor.15:23. Bij de parousia staan de ontslapen discipelen van Christus op uit


de doden.

1 Thes.2:19. Bij de parousia van de Heer zijn de werken gedaan tot Zijn eer als
een erekrans. Maar nu al schijnt het aangezicht van Gods Zoon in onze harten
(2 Cor.4:6). Want de gemeente behoort niet tot de duisternis of tot de nacht (1
Thes.5:5).

1 Thes.3:13. Bij de parousia van de Heer met Zijn heiligen zal aan het licht
komen dat gelovigen onberispelijk zijn, in genade vergeven en aanvaard als
kinderen Gods.

1 Thes.4:15. Met de parousia van de Heer zullen alle gelovigen, de levenden


en dezen die ontslapen zijn, in een nieuw lichaam hun Meester ontmoeten.

1 Thes.5:23. De gemeente van de geheiligden zal in alles onberispelijk


bevonden worden bij de parousia van de Heer. In de tussentijd verlangt de
gelovige bij de Heer te zijn (2 Cor.5:8). Met de Wederkomst zal dit in volle
werkelijkheid waar zijn.

2 Thes.2:1. Aan de parousia gaat een tijd vooraf van wetteloosheid. De


parousia = de dag des Heren. Hier staat het omgekeerde van de leer van
Jehovahs Getuigen en de Broeders. Niet tijdens de parousia (volgens de
WT) zijn er toestanden van wetteloosheid maar daaraan voorafgaande
(Mat.24:3-31). Niet tijdens de parousia (volgens de Broeders) is er een
toestand waar de wetteloze heerst maar daaraan voorafgaande.

2 Thes.2:8. De wetteloze zal met de parousia gedood worden. De adem van de


Heer zal hem machteloos maken.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 565

Tot slot nog een historische opmerking. Wie thuis is in de leer van de
bedelingen zal wellicht al gemerkt hebben dat men niet steeds hetzelfde leert
of geleerd heeft. Zo begint de dag van Jehovah volgens de eerste versie
van Scofield met de wederkomst van de Heer in heerlijkheid volgens
Mat.24:29,30 (blz.1349). Maar de Revised Scofield (blz.1373) begint de dag
van Jehovah zeven jaar vroeger, namelijk bij de opname van de Gemeente.
En dat merkt men ook nu soms nog. Vergelijk bijvoorbeeld de oudere
uitleggers van de bedelingen met de nieuwe uitleggers. Bijvoorbeeld;
Gaebelein (Harmony of the Prophetic Word, blz.41), Anderson (The coming
Prince blz.184), Thiessen (Will the church pass trough the tribulation?
blz.39). En dus ook de vraag daarbij gekoppeld; gaat de Kerk de grote
verdrukking meemaken of niet? Voor dezen die de bedeling aannemen zijn er
vr- en tegenstanders. Wij echter geloven dat deze grote verdrukking al
begon na het Pinksterfeest waarbij de Heilige Geest aan de leden van de Kerk
is geschonken. Handelingen twee en drie zijn hier duidelijk in. De Heer blijft
met zijn gemeente in de verdrukking, en beschermt haar door dik en door dun
(Joh.14:10,17 / 15:6,7,9,10).
*********

APPENDIX XI: Parousia en andere moeilijke woorden

Parousia: zal de wereld Christus ooit nog terugzien?


over de leer van de Wachttoren

We willen in dit gedeelte nagaan in hoeverre de leer van de WT en nog


enkele anderen, of het Griekse woord parousia een tijdsperiode omschrijft
en of dat woord al of niet een onzichtbare tegenwoordigheid kan
beduiden. De anderen, de volgelingen van Darby, hebben het over een
aanwezigheid maar ook zij bedoelen te zeggen een, in den beginne,
onzichtbare aanwezigheid.

Vines Expository Dictionary of Old and New Testament Words, 1981, deel
1, blz.208,209 zegt over: PAROUSIA (...) duidt op zowel een aankomst als
een daaruit voortvloeiende tegenwoordigheid. Zo spreekt een vooraanstaande
vrouw in een (...) papyrusbrief over de noodzaak van haar parousia op een
bepaalde plaats om de aangelegenheden in verband met de bezittingen die zij
daar heeft, te behartigen (...) Wanneer het (...) gebruikt wordt in verband met
de wederkomst van Christus, bij de opname van de Kerk, duidt het niet louter
op het moment van Zijn komst voor Zijn heiligen, maar op Zijn
tegenwoordigheid bij hen vanaf dat moment tot aan Zijn openbaring en
manifestatie aan de wereld. Vine geeft dus de indruk dat er tijdens de
periode van de komst van de Heer een tegenwoordigheid is die overgaat naar
een openbaring en een manifestatie. Dat is met ander woorden de leer van de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 566

bedelingen, waar tussen de opname van de gemeente en de zichtbare komst


zeven jaar verlopen. We beginnen met deze aanhaling omdat de WT deze
steeds gebruikt in dit verband. Maar het gaat dus om het misbruiken van iets
dat ze slechts voor een deel aannemen. Want de WT heeft geen leer van de
bedelingen. Zoals we al hebben aangetoond in het voorgaande hebben die
drievoudige woorden slechts betrekking op n moment, want er gebeuren
dezelfde gebeurtenissen bij alle drie. Dus synoniemen die gebruikt worden om
n en hetzelfde aan te duiden.

Om hun lezers ervan te overtuigen dat parousia een lange tijdsperiode


beschrijft geven mensen van de WT het volgende ter overdenking. Men zegt
over het woord parousia dit: wij citeren uit Inzicht in de Schrift, deel 2,
1997, blz.996: Dat het bij Jezus pa.rousi.a niet louter gaat om het
moment van een komst gevolgd door een snel vertrek, maar veeleer
om een tegenwoordigheid die een tijdsperiode bestrijkt, valt ook op
te maken uit zijn in Matthes 24:37-39 en Lukas 17:26-30
opgetekende woorden. Hier worden de dagen van Noach
vergeleken met de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen
(de dagen van de Zoon des mensen in het verslag van Lukas).
Jezus beperkt de vergelijking dus niet tot slechts de komst van de
Vloed als een uiteindelijke climax gedurende Noachs dagen, hoewel
hij duidelijk maakt dat in het geval van zijn eigen
tegenwoordigheid of dagen een soortgelijke climax te zien zal
zijn. Aangezien de dagen van Noach in werkelijkheid een
tijdsperiode van jaren hebben omvat, is er grond om te geloven dat
met de voorzegde tegenwoordigheid (of dagen) van de Zoon des
mensen eveneens een periode van een aantal jaren gemoeid zou
zijn, die een climax bereikt in de vernietiging van hen die geen acht
hebben geslagen op de gelegenheid die hun is geboden om redding
te zoeken. Maar klopt dat argument? Eigenlijk niet. Wat we in Mat.24:37-39
vinden is dat de dagen voorfgaande aan de vernietiging van goddelozen in
de vloed en de voorfgaande dagen aan de Wederkomst van de Heer
eenzelfde geestesgesteldheid in zich dragen. Mensen zijn in beide tijdvakken
met dezelfde dingen begaan en het ontgaat hun dat de HEER op het punt
staat met de ongerechtigheid gedaan te maken.

In dit verband maakt J. Nielsen in zijn Het evangelie naar Lukas, deel II,
Callenbach, 1983, blz.99, 100 deze aantekening BIJ EEN PARALLELTEKST VAN
MAT.24:37-39 namelijk Lucas 17:26-30: Nu richt Jezus zich weer tot zijn
discipelen: Er zullen dagen komen (eleusontai hmerai) - de meervoudsvorm
ongetwijfeld naar analogie van de dagen van Noach (vs26). Het moet
hier wel de betekenis hebben van: de periode die voorafgaat aan een
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 567

belangrijke gebeurtenis, vgl. ook 9:51, terwijl Jes.39:6 dagen gebruikt als
een periode van oordeel over koning Hizkia en de zijnen.
Welke dagen worden hier bedoeld? Dagen waarin men tevergeefs zal wensen
op n van die dagen de Zoon des mensen te zien. Of is n (mia) hier
bedoeld in de zin van de eerste (prootos)? Het komt ons voor dat dit hier niet
juist is omdat het bepalend lidwoord ontbreekt. Eerder valt te denken aan
kritieke dagen, die zullen komen, vgl.5:35.

En dezelfde schrijver zegt in zijn Het evangelie naar Matthus deel III,
Callenbach, 1974, blz.55: Omdat niemand weet wanneer de Zoon des
mensen komt; is waakzaamheid geboden. Dat wordt duidelijk gemaakt door
te verwijzen naar de dagen van Noach, vgl. Gen.6:11-13. In de dagen vr de
zondvloed leefde iedereen rustig en tevreden voort, tot op de dag waarop
Noach in de ark ging. Niemand bemerkte iets (kai ouk egnoosan), totdat de
zondvloed als een gericht over de mensheid kwam, zo onverwacht zal de
komst van de Zoon des mensen zijn.

Het is dus duidelijk dat parousia in Mat.24:36 niet wijst op een periode
die gebeurtenissen overlapt van enkele jaren. Het gaat dus om het schetsen
van de toestand in die dagen en niet de vloed. In die dagen van Noach gaat
het om 120 jaar en meer! De tekst geeft de gemoedstoestand weer van de
mensen voorfgaande aan de vloed of vr de Wederkomst. Want de vloed op
zichzelf duurde geen 120 jaar. Ook de Wederkomst (parousia) duurt niet
een X-aantal jaren. Het is dus het menselijke gedrag dat beschreven is in de
formule de dagen van. Als een spreekwoordelijk beeld maar niet als het
aantal uren, maanden of jaren. De mensen in de dagen VAN VOOR DE VLOED
leefden onbezonnen, zorgeloos, onboetvaardig en blind voor wat komen zou.
DEZEN UIT DE TIJD VAN VOOR DE KOMST VAN JEZUS DOEN HETZELFDE.

Zoals de vloed er inns was zo ook zal de Wederkomst er inns zijn.

Er is nog een andere redenering die de WT volgt om van dat woord een
tijdsperiode te maken en niet een tijdstip. De Wachttoren zegt over het begrip
parousia ook nog het volgende. Wij citeren uit Inzicht in de Schrift, deel 2,
1997, blz.997: Bewijs dat ertegen pleit dat Jezus tegenwoordigheid
zichtbaar zou zijn (in de zin dat Jezus zou verschijnen in een voor
menselijke ogen zichtbare lichamelijke gedaante), is te vinden in
Jezus eigen uitspraak dat hij door zijn dood zijn vlees ten behoeve
van het leven der wereld zou offeren (Jo 6:51) en in de woorden van
de apostel Paulus, die zegt dat de uit de dood opgewekte Jezus in
een ontoegankelijk licht woont en dat geen der mensen hem gezien
heeft of zien kan (1 Ti 6:14-16). Daarom kon Jezus tot zijn discipelen
zeggen: Nog een korte tijd en de wereld zal mij niet meer
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 568

aanschouwen. Zeker, zijn discipelen zouden hem wel aanschouwen,


niet alleen omdat hij na zijn opstanding aan hen zou verschijnen,
maar ook omdat zij te bestemder tijd zouden worden opgewekt om
zich in de hemel bij hem te voegen en de heerlijkheid die zijn Vader
hem gegeven had, te aanschouwen (Jo 14:19 / 17:24). Maar de
wereld in het algemeen zou hem niet aanschouwen, want na zijn
opwekking tot leven als een geestelijk schepsel (1 Pe 3:18)
verscheen Jezus uitsluitend aan zijn discipelen. Zijn hemelvaart werd
ook alleen door hen gezien, niet door de wereld, en de aanwezige
engelen verzekerden de discipelen dat Jezus op dezelfde wijze (Gr.:
tropos, niet morfe, in dezelfde gedaante) zou terugkeren, dus
zonder openbaar vertoon en uitsluitend waargenomen door zijn
getrouwe volgelingen. Han.1:1-11.

Charles Taze Russell de stichter van het Wachttorengenootschap zei dat


Christus nooit meer kan gezien worden met menselijke ogen want Hij heeft bij
zijn eerste komst zijn lichaam gegeven als rantsoen voor de mensheid en dat
lichaam is niet meer in zijn bezit. Dit zou o.a. bewezen worden door Joh.14:19 /
en 2 Cor.5:16.

Laat ons eerst even kijken naar de argumenten van Russell en de


aanhangers van zijn theorie, de moderne Jehovah Getuigen. We zullen hier
dan ook de NWV gebruiken. In een boek van de WT getiteld Dingen waarin
God onmogelijk kan liegen blz.330 zeggen zij nadat men verwijst naar
Joh.14:19 (zoals in het vorige citaat): Derhalve zullen de natuurlijke
ogen van de mensenwereld Jezus Christus nimmermeer op aarde
zien. Dit is een godslasterlijke en satanische bewering waardoor de WT
alleen bewijst niets van de Schrift te begrijpen in verband met zijn tweede
komst. Wat leert Joh.14:19 eigenlijk? Jezus zegt daar zelf: Nog een korte
tijd en de wereld zal mij niet meer aanschouwen, maar Gij zult mij
aanschouwen want ik leef en Gij zult leven. Waar het om gaat in die
Scriftuurplaats is het niet meer welke zij zo absurd zijn te parafraseren als
nimmermeer. Het Griekse woord wat zij hebben vertaald als niet meer
is ouketi. Een studie van dat woord leert dat ouketi wil zeggen niet
meer. Waaronder in elke tekst waar het woord is gebruikt verstaan moet
worden niet meer voor een bepaalde tijd. Het kan en mag nooit
vertaald worden als nooit meer of nimmermeer, ten andere zelfs de
WT durft dit woord alzo niet te vertalen. Want het is duidelijk dat al de
apostelen de Heer verscheidene malen gezien hebben (letterlijk aanschouwd!)
na zijn opstanding uit de doden.

Laat ons enkele voorbeelden van het woordje ouketi bekijken. In 2


Cor.1:23 zegt Paulus: dat ik om u te sparen nog niet naar Korinthe ben
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 569

gekomen. Nog niet is hier het woord ouketi. Wil dit zeggen dat
Paulus nooit meer naar Corinthe gaat? Integendeel want in 2 Cor.12:14 / 13:1
zegt hij dat hij naar Corinthe komt voor de derde maal. Niet meer in 2
Cor.1:23 wil dus zeggen dat Paulus voor het ogenblik nog niet komt, maar dat
dit later zal gebeuren.

Een ander voorbeeld is Joh.16:10 waar Christus tot zijn discipelen zegt: en
Gij mij niet meer zult zien. Niet meer is hier terug ouketi. Wil dit
zeggen dat de discipelen van Christus Hem nooit meer kunnen zien? Hoe
absurd indien we zo redeneren. Eerst en vooral hebben de discipelen Hem
gezien n zijn Opstanding zoals er duidelijk gezegd is in 1 Cor.15:4-8 en alle
andere teksten die over de tijd spreken tussen de Opstanding en de
Hemelvaart van Christus. Handelingen hoofdstuk 1 vers 3 vat al deze dingen
samen door te zeggen: Ook aan hen (de discipelen) toonde hij, nadat
hij had geleden, door vele onweerlegbare bewijzen dat hij levend
was, daar hij gedurende veertig dagen door hen (de discipelen) werd
gezien. Niet alleen met hun menselijke ogen hebben de discipelen de
opgewekte Christus gezien. Nadat zij zullen verheerlijkt zijn, zullen zij de
opgewekte Christus zien zoals Hij is, van aangezicht tot aangezicht. Zie
hiervoor bijvoorbeeld 1 Pet.1:3,4 / 2 Pet.1:4 / 1 Cor. 13:12 / 2 Cor.3:18.

Nog een voorbeeld is Joh.17:11. Hier zegt Christus: Ook ben ik niet
langer in de wereld. Het woord ouketi is hier vertaald als niet
langer. Wil dit zeggen dat Christus nooit meer in de wereld komt?
Integendeel in Heb.1:6 staat er dat YaHWeH zijn zoon terug in de wereld zal
zenden. Tussen haakjes kan er gezegd worden dat het woordje wereld in
Heb.1:6 oikoumene is wat duidelijkst vertaald kan worden als bewoonde
aarde: dus onder de mensen. (Zie hiervoor o.a. de NWV.) Vergelijk dit
met Opb.1:7.

Nog drie voorbeelden van ouketi. In Marcus 9:8 staat er betreffende de


discipelen van Christus: Plotseling echter keken zij rond en zagen
niemand anders meer bij zich dan Jezus alleen. Hier is anders meer
de vertaling van ouketi. Wil dit zeggen dat de discipelen niemand meer
zagen daarna? Absoluut niet, want enkele minuten daarna gaat Jezus met zijn
discipelen de berg af en vindt daar een grote schare vergaderd die de
discipelen wel degelijk konden zien en hebben gezien (Marc.9:14 enz...).
Verder in Marc.15:5 staat er nog betreffende Christus: Maar Jezus gaf geen
antwoord meer zodat Pilatus zich verwonderde. Hier is ouketi
weergegeven als geen meer. Wil dit zeggen dat Christus nooit meer
antwoordde of sprak? Hij sprak nog toen Hij op weg was naar Golgotha, op het
kruis en n zijn Opstanding. Als laatste voorbeeld, (en daarmee kunnen we
stoppen) zien we naar Joh.11:54. Daar staat Jezus bewoog zich daarom
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 570

niet meer in het openbaar onder de Joden. Hier is de uitdrukking niet


meer vertaling van ouketi. Heeft Christus dan nooit meer openbaar
gepredikt? Lees hierover Johannes 12:12-19 dan eens.

Men ziet dus dat ouketi nergens de betekenis heeft van nooit meer
of nimmermeer. Het is een begrip dat gebruikt is om een tijdsperiode aan
te geven van minuten, uren of dagen tot het ogenblik dat hetgeen waarover
sprake is terug gebeuren kan of geschied. Dat is ook de betekenis van
Joh.14:19 wanneer hij zegt dat de wereld (kosmos) hem niet meer zal zien.
Tot wanneer? Tot zijn komst! De hogepriester, die Jezus voor Pilatus en
Herodes heeft gebracht, zal Christus zien (Mat.26:63,64). Diegenen die Hem
doorstoken hebben zullen Hem zien (Opb.1:7). En Job zal Hem zien (Job 19:25-
27). En David zal Hem zien (Ps.17:15). En Bileam zal Hem zien (Num.24:17).
En alle getrouwe mannen uit de oudheid en allen die aan de opstanding deel
hebben zullen Hem zien (Mat.17:1-3 / Luc.23:43).

Een andere Scriftuurplaats die regelmatig door de WT aangehaald wordt


voor hun theorie van een onzichtbare parousia is 2 Cor.5:16 waar staat:
Ook al hebben wij Christus naar het vlees gekend, dan kennen we
hem nu stellig niet meer zo. Maar stop. Juist daarvoor zegt Paulus:
Dientengevolge kennen we van nu af niemand naar het vlees.
Waarom zegt Paulus dat; want het is niet waar wat hij schrijft indien we het
letterlijk opvatten. Het belangrijke gedeelte is hier naar het vlees iets wat
een spreekwoordelijke uitdrukking is en meestal niet letterlijk is. Zo spreekt de
Bijbel over oordelen naar het vlees (Joh.8:15), over wijze mensen naar
het vlees (1 Cor.1:26), over plannen maken naar het vlees (2 Cor.1:17),
over het niet leven naar het vlees (2 Cor.10:2) en het leven naar het
vlees (vers 3).

Het is hieruit evident dat dit gezegde naar het vlees de betekenis heeft
van volgens menselijk standpunt of volgens werelds standpunt.
Dat is ook de betekenis van 2 Cor.5:16 want Paulus en de Corinthirs zagen
vr hun bekering Christus als iemand vanuit menselijk standpunt. Maar
daarna niet meer; dan beseften zij dat Hij de Zoon van God was en voor hen
gestorven was.

De WT tracht ons ervan te overtuigen (in het vorige citaat) dat Jezus na de
Opstanding slechts een geest is. Verwijzen we naar Luc.24:39 waar staat dat
Christus aan zijn discipelen in een lichaam van vlees en beenderen
verscheen. Christus zegt daar: betast mij en ziet, dat ik het zelf ben,
betast mij en ziet want ik ben geen geest, een geest heeft geen vlees
en beenderen, zoals gij aanschouwt dat ik heb. Wanneer de opgestane
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 571

Christus hier zegt aanschouwt dan is dit het tegenwoordige tijdsbegrip


welke hij gebruikt (echonta in het Grieks).

Het is duidelijk dat Christus is geboren in een menselijk lichaam van bloed,
vlees en beenderen. In die toestand was hij lager gesteld dan de engelen
(Heb.2:7). Ter bestemder tijd is Hij dan gestorven en gaf zijn menselijk leven =
bloed als vervulling van de dieren die volgens de Joodse wet werden geslacht.
In het OT was dit als een afbeelding van Zijn offer (Heb.9:14 / 10:1-10 /
13:11,12). Dan kwam een geestelijke Opstanding door God (1 Pet.3:18 / 1
Tim.3:16 / 6:15,16 / 1 Cor.6:16,17). Door zulk een Opstanding te ontvangen
gaf God aan Jezus heerlijkheid die Hij niet zou bezitten met een gewoon
menselijk lichaam dat niet onverderfelijk, onvergankelijk en onsterfelijk
gemaakt was. Hoe kan Paulus Christus anders vergelijken als het
tegenbeeld van God in Heb.1:3,4. Het is dus niettemin een lichaam van
vlees en beenderen. Jezus liegt hierover toch niet! (In onze Bijbelse
aantekeningen over Leven, Dood en Opstanding hoofdstuk twee zijn we hier
uitvoerig op ingegaan.)

De Wachttoren zegt over het woord parousia ook nog het volgende. Wij
citeren uit Inzicht in de Schrift, deel 2, 1997, blz.998: Tot de
gebeurtenissen die Jezus tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht
kenmerken, behoren: De opstanding van degenen van zijn
volgelingen die gestorven zijn, aangezien zij met hem
mederfgenamen van het hemelse koninkrijk zijn (1 Cor.15:23 / Rom.
8:17); het bijeenvergaderen en in eendracht met zichzelf brengen
van andere volgelingen die ten tijde van zijn tegenwoordigheid leven
(Mat.24:31 / 2 Thes.2:1); het tenietdoen van de afvallige mens der
wetteloosheid, hetgeen tot stand gebracht zal worden door de
manifestatie (e-pi-fa-neiai) van zijn (Jezus) tegenwoordigheid (2
Thes.2:3-8; zie MENS DER WETTELOOSHEID); de vernietiging van
allen die geen acht slaan op de hun geboden gelegenheid om redding
te ontvangen (Mat.24:37-39); en, noodzakelijkerwijs, de invoering
van zijn duizendjarige regering (Opb. 20:1-6).

M.a.w. zoals in de leer van de bedelingen is de epiphaneia volgens de


WT een kort onderdeel van de parousia. Maar zo een conclusie trekken uit
dat dubbele gebruik in 2 Thes.2:8 is foutief. Dat blijkt al uit de vertalingen
waar we o.a. dit lezen:
de verschijning zijner komst SV / Luther
de glans van zijn komst Leidse Vert. / Canisius
door zijn verschijning als Hij komt N.B.G.
als Hij verschijnt bij zijn komst Brouwer / J. van Leeuwen in de Korte
Verklaring.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 572

Men moet dus niet aan twee gebeurtenissen denken die van elkaar
gescheiden zijn in tijd.

De betekenis achterhalen van parousia kan men best door 2 Cor.10:10


en 2 Cor.10:11 te vergelijken.
2 Cor.10:10 spreekt van parousia = tegenwoordigheid
2 Cor.10:11 spreekt van parntes = nabij zijn. Van het
werkwoord
pareimi op zichzelf para-eimi = nabij-
zijn.
Voor de lezer die meer wil weten over de betekenis en gebruik van
pareimi zie naar de 24 teksten waar het staat in het NT. Zie: Mat.26:50 /
Luc.13:1 / Joh.7:6 / 11:28 / Hand.10:21,33 / 12:20 / 17:6 / 24:19 / 1 Cor.5:3
(2x) / 2 Cor.10:2,11 / 11:9 / 13:2,10 / Gal.4:18,20 / Col.1:6 / Heb.12:11 / 13:5 /
2 Pet.1:9,12 / Opb.17:8.

Dus is parousia een woord dat de zichtbare en persoonlijke


tegenwoordigheid aangeeft en niet een onzichtbare zoals de WT leert. Of wat
de Broeders en die door hen genspireerd zijn leren. Daarom het volgende ter
illustratie van wat men zegt in die kringen.

P. Slagter zegt in Amen, nummer 7, april 1996, blz.42 het volgende: Het
woord komst is de vertaling van het Griekse parousia, hetgeen ook met
aanwezigheid of tegenwoordigheid kan worden weergegeven. In Filippenzen
2:12 bijvoorbeeld is parousia vertaald met tegenwoordigheid (NBG). De
parousia (in t algemeen vertaald met komst) van Christus is dus de tijd, die
verband houdt met Zijn aanwezigheid op aarde. De eerste komst van Christus
besloeg een periode van meer dan 30 jaar! In die periode van aanwezigheid
vonden allerlei gebeurtenissen plaats, beginnend met Zijn geboorte en
eindigend met Zijn hemelvaart. De parousia van Christus omvat dus een
hele periode, waarin allerlei dingen zullen plaatsvinden, die in de profetien
reeds zijn voorzegd. Paulus ziet Zijn komst hier ook als de tijd van
vereniging met Hem, waarmee hij waarschijnlijk ook doelt op wat hij
schreef in 1 Thessalonicenzen 4. Het woord episunagoge, hier vertaald met
vereniging, komt ook voor in Hebreen 10:25 bijeenkomst, en als
werkwoord bijvoorbeeld in Matthes 23:37 vergadert en 24:31
verzamelen. Bovendien wordt Zijn parousia in verband gebracht met de
Dag des HEREN, zoals uit het volgende vers blijkt.

Die uitleggingen kloppen niet met de feiten. Jezus is altijd onzichtbaar


tegenwoordig met zijn gemeente vergelijk Mat.28:20 en Heb.13:5. Zeggen wat
Jehovahs Getuigen beweren - dat er een onzichtbare tegenwoordigheid van
de Heer begonnen is in 1914 - strookt dan ook niet met de waarheid uit deze
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 573

teksten. Onzichtbaarheid vastkoppellen aan parousia - zoals P. Slagter


doet - is dus andere Scriftuurplaatsen tegenspreken. Deze onzichtbare
tegenwoordigheid komt overeen met YaHWeH, die steeds tegenwoordig was
met zijn volk zoals blijkt uit de aanwezigheid van de Shekinah. Zie Gen.19:1-
16 / Lev.10:1-5 / Num.16:35 / 2 Kon.1:1-12.

Merkwaardig is dat Paulus het eens in zijn brieven heeft over een
nabijzijn (Gieks werkwoord pareimi) in de geest in 2 Cor.5:3. In de
zin van een geestelijke nabijheid zoals we ons die moeten indenken van de
onzichtbare aanwezigheid van de Heer sinds Pinksteren. Dus ook die
opmerking van Paulus weerlegt de leer dat Christus slechts sinds 1914 met
zijn gemeente is.

Maar zeggen Jehovahs Getuigen: anderen hebben toch ook dat woord
parousia vertaald als tegenwoordigheid of aanwezigheid. En dan
verwijzen ze steeds naar een andere poging die voor parousia gelukt (?) is
bij Rotherham. J.B. Rotherham schrijft in de appendix van zijn Emphasised
Bible, blz.271: In deze uitgave wordt het woord parousia uniform met
tegenwoordigheid weergegeven (komst als weergave van dit
woord komt niet in aanmerking) (...) De betekenis van
tegenwoordigheid blijkt zo duidelijk uit de tegenstelling met
afwezigheid, (...) dat vanzelfsprekend de vraag rijst: Waarom het
dan niet altijd zo weergegeven? We citeren deze aanhaling uit de reeds
aangehaalde tekst van de WT.

Zoals zo vele malen gaat de WT hier opnieuw enkele zaken verdoezelen


door slechts een gedeelte uit de tekst van de schrijver aan te halen. We
vertalen nog iets wat erop volgt: De parousia ligt in ieder geval nog in de
toekomst en de betekenis kan dus in zekere zin nog in duisternis gehuld zijn.
Alleen de vervulling ervan zal klaarheid scheppen. Uiteindelijk kan het
tezelfdertijd een periode zijn - min of meer te rekenen over een lange periode
waarin verscheidene gebeurtenissen plaatsvinden, of wel een evenement dat
komt en verdwijnt en de aanleiding is tot een serie goddelijke inmengingen.
Wat blijkt dan? Dat Rotherham zich niet kan losmaken van de leer van de
bedelingen, want het is dt wat hij tracht uit te leggen. En het moet dan
natuurlijk gezegd dat de WT zijn leer daarover niet aanneemt. De WT gebruikt
Rotherham dus in een andere betekenis dan wat hij zelf maakt van het woord
parousia. (We citeren uit de reprint van Kregel Book House, Grand Rapids,
1967.)

In The Kingdom Interlinear Translation, WT, 1985 blz.1148,1149 worden


nog naar drie zaken verwezen van technische aard. We citeren ze niet maar
wel drie opmerkingen erover.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 574

1) Het gedeelte uit de aanhaling van het woordenboek van Kittell past in
slechts een deel van wat de WT over parousia leert. En het gaat daar over
de kerkelijke interpretatie van sommige kerkvaders die de WT onmogelijk zal
aannemen. M.a.w. men misbruikt de tekst.

2) Men citeert Isral Warren, een schrijver uit de 19e eeuw, opnieuw
gedeeltelijk. We hebben dit werk niet in bezit en ook niet gelezen. Maar uit
wat men citeert lijkt duidelijk naar voren te komen dat de schrijver in de
bedelingentheorie geloofd. Het gaat dus opnieuw om een misbruik van een
citaat want der WT geloofd niet in de bedelingen-leer.

3) De aanhaling van het Lexicon van W. Bauer en F. Gingrich geeft alleen weer
dat er in het klassieke Grieks gebruik gemaakt wordt van het begrip
parousia om de komst aan te geven van een koning of van zijn
vertegenwoordiger. Komst in de zin van dat hij kortelings aankomt. En
zeggen de mensen van de WT, zo ook Mat.24:3 / 1 Thes.3:13 en 2 Thes.2:1.
Maar van daaruit concluderen onzichtbare tegenwoordigheid gaat niet
op. En dat heeft als argument dan ook niet dezelfde kracht. Want gezien
Christus koning is sinds de Hemelvaart of Pinksteren zou zijn parousia
ook vanaf die tijd gerekend moeten worden. Consequentie is bij de WT soms
vr te zoeken.

Tabel over het gebruik van parousia: persoon en periode.

Tekst Persoon Tijdsperiode


_________________________________________________________

Mat.24:3 Christus heden


_________________________________________________________
Mat.24:27 Christus toekomst
_________________________________________________________
Mat.24:37 Christus heden
_________________________________________________________
Mat.24:39 Christus toekomst
_________________________________________________________
1 Cor.15:23 Christus toekomst
_________________________________________________________
1 Cor.16:17 Stephanus verleden
_________________________________________________________
2 Cor.7:6 Titus verleden
_________________________________________________________
2 Cor.7:7 Titus verleden
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 575

_________________________________________________________
2 Cor.10:10 Paulus verleden
_________________________________________________________
Fil.1:26 Paulus verleden

Fil.2:12 Paulus verleden


_________________________________________________________
1 Thes.2:19 Christus toekomst
_________________________________________________________
1 Thes.3:13 Christus toekomst
_________________________________________________________
1 Thes.4:15 Christus toekomst
_________________________________________________________
1 Thes.5:23 Christus toekomst
_________________________________________________________
2 Thes.2:1 Christus heden
_________________________________________________________
2 Thes.2:8 Christus toekomst
_________________________________________________________
2 Thes.2:9 de wetteloze heden
_________________________________________________________
Jac.5:7 Christus toekomst
_________________________________________________________
Jac.5:8 Christus toekomst
_________________________________________________________
2 Pet.1:16 Christus verleden maar een
visioen over de
toekomst
_________________________________________________________
2 Pet.3:4 Christus heden
_________________________________________________________
2 Pet.3:12 dag van YaHWeH toekomst
_________________________________________________________
1 Joh.2:28 Christus toekomst
_________________________________________________________

Besluit: parousia staat in het NT in betrekking tot;

Tegenwoordigheid van Christus verleden 0


heden 0
toekomst 17

Tegenwoordigheid van Stephanus heden 1


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 576

Tegenwoordigheid van Titus heden 2

Tegenwoordigheid van Paulus toekomst 3

De wetteloze heden 1

Hoe is parousia vertaald in enkele Bijbels.

1 Corinthirs 16:17

Poukens N.B.G. Willibrordus K.J. American Revised


_________________________________________________________
tegenwoor- komst aanwezigheid coming coming
digheid (presen-
ce foot-
note)
===============================================
==========
2 Corinthirs 7:6,7
Poukens N.B.G. Willibrordus K.J. American Revised
_________________________________________________________
aankomst komst komst coming coming
(presen-
ce foot-
note)
aankomst komst komst coming coming
(presen-
ce foot-
note)
===============================================
==========
2 Corinthirs 10:10
Poukens N.B.G. Willibrordus K.J. American Revised

_________________________________________________________
lichame- persoon- persoonlijk bodily bodily
lijke te- lijke ver- optreden presence presence
genwoor- schijning
digheid
===============================================
==========
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 577

Philipenzen 1:26
Poukens N.B.G. Willibrordus K.J. American Revised
_________________________________________________________
terugkeer weder bij weer bij u coming presence
u kom kom
===============================================
==========
Philipenzen 2:12

Poukens N.B.G. Willibrordus K.J. American Revised


_________________________________________________________
toen ik tegenwoor- toen ik bij presence presence
bij u was digheid u was
===============================================
==========
2 Thessalonisenzen 2:9
Poukens N.B.G. Willibrordus K.J. American Revised
_________________________________________________________
verschij- komst komst coming coming
ning (presen-
ce foot-
note)

Enkele belangrijke Griekse woorden voor komen

Erchomai 641 maal gebruikt gewoonlijk vertaald als komen; voor dingen en
personen heden en toekomstig Luc.12:54 / Luc.17:20. Er zijn tientallen teksten
met betrekking tot de Wederkomst met dit werkwoord.

Phainoo 31 maal gebruikt gewoonlijk vertaald als schijnen of verschijnen;


voor dingen en personen heden en toekomstig Mat.24:27 / Joh.1:5 enz. In de
K.J.V. 7x shine en 16x appear.

Phanerooo 49 maal gebruikt gewoonlijk vertaald als manifesteren; voor


dingen en personen heden en toekomstig. In de K.J.V. meestal appear of
make manifest.

Hkoo In de K.J.V. altijd (27 maal) vertaald als komen.


Hieronder enkele voorbeelden uit de N.B.G..
Dit woord is meestal gebruikt met betrekking tot de toekomst maar
uitzondering is Joh.4:47 waar gebruikt voor de eerste komst.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 578

Mat.23:36 dingen komen toekomst


________________________________________________________
Mat.24:14 einde komt toekomst
________________________________________________________
Mat.24:50 meester komt toekomst
parabel
________________________________________________________
Luc.12:46 meester komt toekomst
parabel
________________________________________________________
2 Pet.3:10 YaHWeHs dag komen toekomst
________________________________________________________
Opb.2:25 Christus komst toekomst
________________________________________________________
Opb.3:3 Christus komen als dief toekomst
________________________________________________________
Opb.15:4 Alle natin zullen ko-
men en YaHWeH aanbidden toekomst

Prosoopon = aangezicht (presence in de K.J.V. maar ook


appearance in 2 Cor.5:12).

Hand.3:13 aangezicht van Pilatus verleden


_________________________________________________________
Hand.3:19 van de persoon YaHWeH toekomst
_________________________________________________________
Hand.5:41 gingen vandaan verleden
_________________________________________________________
2 Cor.10:1 verschijning van Paulus verleden
______________________________________________ ___________
1 Thes.2:17 aangezicht verleden
_________________________________________________________
2 Thes.1:9 aangezicht van de Heer toekomst
_________________________________________________________
Heb.9:24 Christus is voor de verleden
persoon van God ver-
schenen
________________________________________________________

Hoe zijn de belangrijkste vertaald in de vertaling van bijvoorbeeld Robert


Young. Dit heeft wel enig belang want Jehovahs Getuigen hebben deze
vertaling als n van de voorbeelden genomen om in hun Bijbels bepaalde
begrippen woord-voor-woord te vertalen. Maar ook Young kan dit niet
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 579

waarmaken voor deze teksten. Ergens klopt er in de praktijk aan zo een


theorie iets niet en zal men moeten afwijken in de vertaling. Woord-voor-woord
zou wel eens een verraad kunnen zijn aan de rijkdom van de Griekse taal waar
een woord juist niet altijd dezelfde betekenis heeft. Hier de tabel volgens
Young en de NWV als vergelijk voor enkele woorden in dit verband:
in Young in NWV
Apokalupsis
verschijning 1x 1 Pet.1:7 openbaring
appearing nota: onthulling
_________________________________________________________
komst 1x 1 Cor.1:7 openbaring
coming
_________________________________________________________
manifestatie 1x Rom.8:19 openbaar worden
manifestation
_________________________________________________________
openbaring 12x Rom.2:5 openbaring
revelation 16:25 openbaring
nota: onthulling
1 Cor.14:6 openbaring
nota: onthulling
14:26 openbaring
2 Cor.12:1,7 openbaringen
Gal.1:12 openbaring
nota: onthulling
2:2 openbaring
Eph.1:17 openbaring
nota: onthulling
3:3 openbaring
1 Pet.1:13 openbaring
Opb.1:1 openbaring
nota: openbaring
_________________________________________________________
geopenbaard 2x2 Thes.1:7 openbaring
worden 1 Pet.4:13 openbaring
be revealed
_________________________________________________________
verlichten 1x eis apokalupsin zal verwijderen
to lighten Luc.2:32 nota: tot openbaring
_________________________________________________________
Epiphaneia
verschijning 5x 1 Tim.6:14 manifestatie
appearing 2 Tim.1:10 manifestatie
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 580

4:1 manifestatie
4:8 manifestatie
Titus 2:13 manifestatie
_________________________________________________________
helderheid 1x 2 Thes.2:8 manifestatie
brightness
_________________________________________________________
Epiphainoo
verschijn 1x Hand.27:20 verschenen
appear
_________________________________________________________
Licht geven 1x Luc.1:79 licht te geven
aan
give light to
_________________________________________________________
verschijnen 2x Titus 2:11 openbaar gemaakt
appear(pass) 3:4 openbaar gemaakt
_________________________________________________________

Parousia
tegenwoor- 2x 2 Cor.10:10 tegenwoordigheid
digheid Phil.2:12 tegenwoordigheid
presence
_________________________________________________________
komst 22x alle andere tegenwoordigheid
coming teksten

Matths 12:41,42. Het laatste oordeel.

Wie thuis is in de literatuur geschreven over de Wederkomst van de Heer


weet dat men in bepaalde kringen spreekt over Gods toekomstige
oordelen in het meervoud. Jammer van de moeite die er in dat verband
gedaan wordt. Daarbij zegt men o.a.:
1) Oordeel van de gemeente (over hun werken) in de hemel gedurende de
tijd van de
verdrukking (2 Cor.5:10).
2) Oordeel van de leven uit de natin voorafgaande aan het Millennium om
te bepalen
wie er deel aan heeft (Mat.25:31-46).
3) Oordeel over de levenden van de natie Isral om te bepalen wie deel
heeft aan het
Millennium (Ezech.20:33-38).
4) Oordeel over de heiligen uit het OT n de verdrukking.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 581

5) Oordeel over de heiligen uit de tijd van de verdrukking (Opb.6.9-11).


6) Oordeel van dezen die zullen gered worden op het einde van het
Millennium (Jes.2:23
/ 11:10 / 55:1-7).
7) Oordeel van de goddeloze levenden op het einde van het Millennium
(Opb.20:7-9).
8) Oordeel van de goddeloze doden na het duizendjarig rijk (Opb.20:11-15.
Deze lijst hebben we gevonden bij S. Gundry, blz.164,165 en door ons lichtjes
aangepast.

De Schrift kent geen oordelen (meervoud) in de zin dat we er n te


verwachten hebben bij de parousia (aanwezigheid) n bij de
epiphaneia (verschijning) en nog een derde bij de apocalypsis
(openbaring). Ook wat hierboven staat is niet naar de Schriften.

De Bijbel spreekt in Mat.12:41,42 tweemaal nadrukkelijk over het


oordeel. Er is er slechts n! Met het onderscheiden van n oordeel
over kerk, Isral en wereld bij n van de drie voornoemde Griekse woorden
tracht men een theorie op te bouwen die geen echte Bijbelse grond heeft.

We geven enkele voorbeelden. Op de dag dat de Heer geopenbaard zal


worden (apokalyptoo) zijn er volgens Luc.17:22-30 toestanden als in de tijd
van Noach of de vernietiging van Sodom en Gomorra. Maar dezelfde illustratie
wordt ook nog eens gebruikt wanneer er over de komst -
tegenwoordigheid - aanwezigheid (= parousia) sprake is in Mat.24:37.
Wanneer we de parousia zetten in punt X van het tijdsgebeuren dan valt
de apocalypsis niet 3 1/2 jaar, gn 7 jaar of 1000 jaar later. Of volgens de
leer van de WT waar de parousia is begonnen in 1914 en eindigt met de
slag van Armageddon. De apocalypsus is wel op hetzelfde moment als de
parousia. Het verhaal van Noach staat als illustratie van wat er ons te
wachten staat en wat de Schrift zegt over de periode van zijn komst. De
Schrift laat ons niet in onzekerheid omtrent de volgorde van de dingen die
moeten gebeuren. En dat zijn de volgende: onzekere sociale toestanden,
morele en religieuze ontaarding, aankondiging van het gericht, komst van het
oordeel en begin van de nieuwe wereld. Beeld en tegenbeeld lopen op dat
gebied gelijk. De Heer en later Petrus laten gn periode open tussen de
komst en het oordeel. Onmiddellijk na het oordeel komt de nieuwe wereld, in
het tegenbeeld een eeuwig nieuwe hemel en aarde, niet een regering van
duizend jaar (2 Pet.3:5-7). De 10de schets in Bijbels Panorama zet het
tegenbeeld na de opname der gemeente. Maar dat wil zeggen dat er dan nog
7 jaar verdrukking volgt en bijna alles uit het boek Openbaring nog moet
vervuld worden. Ook zou er nog een duizendjarig rijk volgen voordat de
nieuwe hemel en de aarde wordt opgericht. Het beeld dat Christus en Petrus
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 582

schetsen over Noach wordt op die wijze gn eer aangedaan, ja zelfs verminkt
en misbruikt.

Een tweede voorbeeld. Gods gemeente ziet uit naar de openbaring


(apocalypsis) van Jezus Christus (1 Cor.1: 7). Maar ook naar de
verschijning (epiphaneia) volgens 1 Pet.5:4. En ook naar de
tegenwoordigheid - komst - aanwezigheid (parousia) volgens 1
Thes.3:13. Nog moeilijker wordt het voor dezen die in 3 komsten en 3
overeenkomstige oordelen en soms zelfs 3 of meer opstandingen geloven
wanneer we naar 2 Thes.2:8 en 1 Joh.2:28 kijken. We lezen nl. in 2 Thes.2:8
over de epiphaneia van Zijn parousia en in 1 Joh.2:28 over de
apocalypsis van Zijn parousia. Het enige wat we doen in de
bovenstaande teksten is de Griekse woorden invullen voor de
Nederlandstalige. Maar de visie is dan dat deze drie begrippen (en nog wel 45
andere volgens de inleiding blz.1 in het woordenboek van Vine) dezelfde ne
Wederkomst van de Heer omschrijven.

Daarom, ter illustratie nog enkele voorbeelden van combinaties van twee of
mr termen of begrippen die verwijzen naar diezelfde ene Wederkomst. We
nemen de NWV als voorbeeld zodat Jehovahs Getuigen zich kunnen bezinnen
op dit punt.
1) Luc.17:24 evenals de bliksem (...) zo zal de Zoon (...) zijn
17:30 op dezelfde wijze waarop de Zoon des mensen
geopenbaard zal worden
(zichtbaar) zijn = apokalypsis = zichtbaar geopenbaard
worden
2) Opb.1:7: Hij komt met de wolken
en elk oog zal Hem zien
erchomai = komen = zien = gn onzichtbaarheid
3) Mat.24:27: evenals de bliksem (...) schijnt
zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen
zijn
schijnen (zichtbaar) = parousia = zichtbare aanwezigheid
4) 1 Thes.4:15: de levenden die in leven blijven tot de
tegenwoordigheid
4:16: de Heer zelf zal uit de hemel nederdalen
parousia = katabainoo = aanwezigheid = nederdalen
5) 2 Thes.1:7: bij de openbaring van de Heer Jezus
1:10: wanneer hij komt om verheerlijkt te worden
apokalypsis = erchomai = openbaring = komen
6) Mat.24:39: zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen
zijn
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 583

24:42: gij weet niet op welke dag uw Heer komt (zie ook verzen
44 en 46, de
discipelen vragen naar de parousia, Christus spreekt daarover
als Zijn er
erchomai) dus is parousia = erchomai = aanwezigheid =
komst

M.a.w.: parousia = apokalypsis = epiphaneia = komen = schijnen =


wederkomen (vb.
Hand.1:11) = nederdalen = zichtbaar worden (vb. Heb.9:28 /
Luc.21:27).
AL DEZE WOORDEN VERWIJZEN NAAR N EN DEZELFDE
GEBEURTENIS!
T.t.z.: het ganse systeem van een onzichtbaar komen - van zowel dat van
Jehovahs Getuigen als
Darbysten en anderen wie de bedelingen aannemen - valt in duigen.

Het mag ons niet verwonderen dat aangezien God zowel rechtvaardig is als
liefdevol er een oordeel te verwachten is waar niets zal op aan te merken zijn.
God zal rechtspreken over de ganse aarde, dus over alle mensen (Gen.18:25 /
Ps.96:10 / Jes.33:32 / Heb.12:23 / Jac. 4:12 / 1 Pet.1:17). De rechtspraken van
God zijn voor wie Hem dient als een vorm van redding uit de wereld die
goddeloos is en die nog zal verdwijnen. Nu of in de toekomst (Deut. 32:36 / 1
Sam.24:13,16 / Ps.10:18 / 76:9 / Jes.30:18). Die rechtspraken bepalen voor wie
eraan onderworpen is het leven of de dood (Ps.96:13 / Pred.3:17 / Mat.12:36 /
Joh.12: 48 / Hand.17:31 / Rom.14:10 / 2 Cor.5:10 / 2 Thes.1:6,7 / Opb.6:10 /
11:18 / 14:9 / 20: 11-15).

Om u toe te laten een inzicht te krijgen over de betekenis van Mat.12:41,42


hieronder een lange lijst, onder vier rubrieken, van de betekenissen van wat
het begrip oordeel inhoudt zowel in het OT als NT:

Oordelen die reeds voorbij zijn:

In Adam zijn allen veroordeeld: Gen.3:14-19 / 1 Cor.15:22


In de vloed zijn allen behalve acht personen veroordeeld: 2 Pet.3:1-6 (ook een
deel van de dierlijke schepping is gespaard van de catastrofe).
God is rechter over Isral n de wereld: Ps.50:6 / 75:8 / Jes.33:22.
Gods oordeel over Moab: Jer.48:47.
Gods oordeel over (oude) Babylon: Jer.51:9.
Gods oordeel over het twee-stammenrijk: Ezech.16:52.
Gods tijdelijke oordelen van tuchtiging: Ps.76:9.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 584

Mat.3:7 wijst waarschijnlijk naar Gods oordeel van het Isral dat de Messias zal
verwerpen en de vernietiging van de tweede tempel in het jaar 70 NC: Zie ook
nog Luc.13:3-5 / 24:20 / 21:20-24.

Oordelen als menselijke eigenschap:

Lasteraars krijgen nu reeds een welverdiend oordeel: Rom.3:8.


Rechtvaardig oordeel spreken: Spr.31:9.
Niet in eigen oordeel verstandig zijn: Jes.5:21.
Salomo sprak wijze oordelen: 1 Kon.3:28.
Goddelozen verdienen oordeel: Job 36:17.
Niet met twee maten oordelen: Mat.7:2 / Rom.14:13.
Farizeen oordelen foutief: Luc.11:42.
Niet oordelen naar aanzien van mensen: Joh.7:24.

Gods huidige oordeel:

Gods oordelen van tuchtiging over de gemeente van Christus in deze tijd: 1
Cor.11:32 / 1 Pet.4:17.
Wie het licht (Jezus) niet aanneemt is geoordeeld: Joh.3:19.
Wie gelooft komt niet in veroordeling: Joh.5:24.
Jezus oordeelt nu reeds in rechtvaardigheid: Joh.5:30.
Prediking van Jezus werkt als oordeel: Joh.8:16 / 9:39.
Door de prediking is de Satan geoordeeld: Joh.16:11.
De Heilige Geest overtuigt van zonde en oordeel: Joh.16:8.

Het komende oordeel:

We moeten geloven in een eeuwig oordeel: Heb.6:2 / Hand. 17:31


Is zwaarder voor Farizeen: Mat.23:14 / Marc.12:40.
Voor onbekeerde Farizeen een oordeel van Gehenna: Mat. 23:33.
Draaglijker voor de Ninevieten dan Isral: Mat.12:41.
Draaglijker voor de koningin van het Zuiden dan Isra:l Mat.12:42.
Draaglijker voor Tyrus en Sidon dan Isral: Luc.10:14.
De dag des toorns zal de openbaring zijn van het rechtvaardig oordeel:
Rom.2:5.
Paulus spreekt over het toekomstig oordeel: Hand.24:25.
Het oordeel staat voor de deu:r Jac.5:9.
In het oordeel van de grote dag worden afvallige engelen voor eeuwig
geoordeeld: Judas 1:6 / 2 Pet.2:4.
Op de dag van het oordeel vergaat de tegenwoordige hemel en aarde n
de goddeloze mensen: 2 Pet.3:7.
God heeft een dag bepaald om de wereld (door Christus) te oordelen:
Hand.17:30,31.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 585

Gods gemeente zal de wereld oordelen: 1 Cor.6:2.


Het is de mensen beschikt eenmaal te sterven en daarna het oordeel:
Heb.9:27.
Voor alle goddelozen is het komende oordeel vreselijk: Heb.10:27.
Valse profeten zullen ns veroordeeld worden: 2 Pet.2:3.

Christus is door de Vader niet gezonden om de wereld - in die tijd - te


veroordelen (SV, anderen zeggen oordelen wat eigenlijk juister is)
(Joh.3:17). Maar wie de Heer verwerpt, Hem niet aanneemt, oordeelt voor
zichzelf dat Hij niet voor hem is gekomen. De veroordeling zal zijn eigen
schuld zijn (Hand.13:27). veroordeling komt alleen over dezen die de
waarheid niet geloofd hebben (2 Thes.2:12). Zo gaat de profetie in vervulling
van de knecht des Heren: hij was veracht en van mensen verlaten
(Jes.53:3). Allen die zo handelen wacht uiteindelijk de verdoemenis
(Rom.3:8 / 1 Tim.5:24). Wanneer de Vader Zijn Zoon in de wereld zendt voor
de tweede maal zal de veroordeling aan deze zondigheid voltrokken worden.
Gelovigen krijgen de kroon des levens en een onverwelkelijke kroon
der heerlijkheid (SV / Jac.1:12 / 1 Pet.5:4).

De gelovige is vrijgemaakt van de veroordeling van de wet der zonde en


des doods (Rom.8:1,2). Het oordeel van de gelovige is reeds voorbij, hij werd
vrijgesproken op basis van zijn geloof in het bloed van Christus.

Hoever we van die dag verwijderd zijn weten we zondermeer niet. Het
mag niets te maken hebben met fantasie of een omrekeningstabel met
betrekking tot bepaalde gebeurtenissen. Deze dag komt echter steeds
dichterbij, en ook de schrijvers van het NT hebben dezelfde opmerkingen
gemaakt. En daarin mogen wij gelovigen ook troost putten uit vervolgingen en
andere problemen wanneer ze zich voordoen (Rom.10:11 / 1 Cor.10:11 /
Phil.4:5 / 1 Thes.4:14,17 / Opb.16:15 / 22:20). Ook een tekst als 1 Cor.7:29
mag in dit verband gelezen worden. Onze gewone vertalingen zeggen hier:
de tijd is kort (SV / Luther / N.B.G. enz...). Maar dat staat er eigenlijk niet,
maar wel de tijd is ingekort of zoals de voetnota van de TOB - vertaling
zegt; letterlijk, de tijd heeft zijn zeilen gestreken. Prediken over die
dag is dus belangrijk.

Wij citeren uit B. Wentsel, Het gericht en de gerichtsbeleving, Buijten &


Schipperheijn, Amsterdam, 1967, blz.26: Allereerst is de prediking geen
vrijblijvende prediking. Het kardinale verschil tussen een toespraak, een
lezing, een beschouwing enerzijds en een preek anderzijds is dat het in een
preek gaat om leven of dood, om hemel of hel. Wanneer de tweerlei weg in
een preek niet verkondigd wordt, boet deze aan kracht in en wordt
vrijblijvend. Daarom zal in iedere preek tot uitdrukking moeten komen dat er
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 586

twee wegen zijn om de kracht van de boodschap te accentueren. Wie in


gebreke blijft dit te doen, geeft voet aan de gedachte van de vrijblijvendheid
en brengt onvoldoende de gemeente onder ogen dat het om tot in de
eeuwigheid reikende beslissingen gaat.
Vervolgens is de prediking van de tweerlei weg nodig om de gelovigen te
verzekeren. In de bediening van de sleutelmacht verzekert de prediker de
boetvaardigen, gelovigen, ontvankelijken en kinderen Gods dat zij staan in het
rijk in de weg van geloof en bekering. Zo krijgt de bediening van de
sleutelmacht een troostrijk aspect.
Bovendien is de gerichtsprediking nodig omdat de ongelovigen en
onboetvaardigen in de gemeente opgeroepen moeten worden het heil te
aanvaarden. Men kan immers niet zeggen dat iedere kerkganger reeds tot
geloof is gekomen. Ook ongelovigen kunnen in de kerk aanwezig zijn. De
gerichtsprediking van het komende oordeel heeft ten doel deze ongelovigen
op te roepen tot bekering en geloof om in deze weg deel te krijgen aan het
heil. De waarschuwing fungeert daarom in het kader van de oproep om niet
voor het leven de dood te kiezen.
Tenslotte is de gerichtsprediking nodig omdat ook de gelovigen zich
voortdurend moeten toetsen of de noodzakelijke vruchten voor het ingaan in
het koninkrijk aanwezig zijn. Het komende gericht gaat immers ook over het
levensproject, de vruchtbaarheid van het geloof in geloofswerken, de
christelijke daden. Al is Christus het onwankelbare fundament van de
zaligheid, niettemin blijkt uit de christelijke levenshouding der gemeente in
welk opzicht deze ernst maakt met het heil. De toekomst zal openbaar maken
wie de wil des Vaders heeft gedaan.

Conclusies

1) Christus verkondigd Joden en Heidenen het oordeel en dat is profetisch


voorzegd in
Jes.42:1-4 / Mat.12:18-21. Dit blijft de gemeente in Zijn naam verder doen
tot de voleinding
van de aioon = eeuw.
2) En al wie niet gerechtvaardigd zal zijn door het geloof ondergaat de
veroordeling 1
Tim.5:24.

Matths 25:31-46. Het laatste oordeel.

Sommigen beschrijven dit Bijbelgedeelte als in vervulling gaande na een


nog toekomstige duizendjarige regering. In de klassieke theologie is dit de
beschrijving van het laatste oordeel. In enkele Evangelische en
Pinkstergroeperingen gaat dit in vervulling na de opname van de gemeente.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 587

Waarna nog een duizendjarige regering plaats vindt met Isral als centrale
plaats van aanbidding; Isral en de schapen hebben dit oordeel overleefd.
Dezen die beweren dat deze gelijkenis aan het begin van de letterlijke duizend
jaren uit Opb.20 zal plaats vinden kunnen dit niet wrmaken. Want aan deze
uitspraak van de Heer is niets meer te wijzigen, terwijl er nog een aantal in
het oordeel van Opb.20:11-15 zullen verworpen worden. Die worden dan
twmaal geoordeeld over een periode van 1000 jaar, iets dat tegen de
Schrift ingaat. Daar is iedereen nmaal geoordeeld. Zijn er twee boeken des
levens en twee boeken der werken? Van elk n; n voor het begin van de
duizendjarige regering en n erna? En het zijn dan ook (meestal) dezelfden
die zeggen dat men in die duizendjarige regering nog tot christelijk geloof kan
komen. Dit is dan toch bij deze teksten weerlegd! Er is dus slechts n
gevolgtrekking te maken in dit verband: er komt gn duizendjarige regering.
De parabel van de schapen en de bokken kan slechts in vervulling gaan op
het ogenblik van de tweede komst en zonder dralen daarop aansluitend de
schepping van de nieuwe hemel en aarde, want het is deze die de schapen
erven.

Laat ons aan die uitleggingen enige aandacht besteden. H. Berkhof, zegt in
De crisis der midden-orthodoxie, Nijkerk, 1952 blz.34,35: wij vermijden het
over de hel te spreken. Je mag de mensen immers niet bang maken. We
vergeten daarbij, dat Jezus in zijn gelijkenissen de mensen wl bang heeft
gemaakt. Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht
geven? De goede preek dringt ons in een hoek, waarin wij niet langer
vrijblijvend kunnen toekijken (...) Omdat wij niet over de hel durven te
spreken, wordt de hemel een bleek en vanzelfsprekend geval. Omdat wij geen
bedreigingen meer durven uit te spreken worden de beloften in onze mond
flauw en nietszeggend. En de mensen die voor ons zitten, behoeven niet te
beslissen.

We gaan daarom niet mee met de redenering van Jb. Klein Haneveld die het
volgende zegt in de brochure 'Het duizendjarig Rijk' (Het Morgenrood n35),
z.j., blz.8: De groep volkeren die zich aan de rechterhand van Christus
bevinden, zullen de kern vormen van de wereldbevolking gedurende het
Duizendjarig Rijk.
De volkeren die aan zijn linkerkant gezet zijn, zullen gaan naar de eeuwige
pijn. De grond van dit oordeel der volkeren is de wijze waarop zij Zijn
broeders behandeld hebben (d.i. het Joodse overblijfsel) gedurende de
verdrukking, die dan juist geindigd is.
Vele gelovigen verwarren het oordeel der volkeren in Matthes 25 met het
laatste oordeel voor de Grote Witte Troon in Openb. 20. Maar hierover
behoeft in het geheel geen verwarring te bestaan. In de eerste plaats moeten
wij letten op het verschil in tijd van deze beide oordelen. Het oordeel der
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 588

volkeren zal geschieden, zodra Christus is wedergekomen in heerlijkheid. Het


oordeel voor de Grote Witte Troon zal echter plaatshebben op de jongste
dag, nadat Christus reeds duizend jaren op aarde geregeerd heeft. Verder
zullen bij het oordeel van de Grote Witte Troon alleen de doden worden
opgewekt om te staan voor God. Bij het oordeel van Matthes 25 is in het
geheel geen sprake van een opstanding, het is eenvoudig een oordeel over de
levende volkeren. Laten wij in dit steeds bedenken, dat deze profetie te
maken heeft met de zgn. christelijke volken onder wie het evangelie reeds
gepredikt werd (onderstreping is van de schrijver zelf).

Deze opmerkingen zitten vol Bijbelse en theologische problemen. Vooreerst


moeten we ons de vraag stellen: waarom nog een afgescheiden regering van
1000 jaren toevoegen aan wat de Heer thans doet. Want Hij is nu al Koning en
Heer over zowel de wereld als de gemeente. In de volle zin van het woord:
want anders hebben al de volgende Scriftuurplaatsen geen enkele betekenis
meer, en het zijn slechts een deel van de teksten die we aanhalen in dit
verband. Zie o.a. Joh.17:4,5 / Hand.2:31-36 / 4:25-29 / Eph.1:18-23 / Phil.2:9-
11 / Col.2:15 / 1 Pet.3:22 / Opb.1:18-23. De dingen die beschreven worden in
Ps.2 gaan in vervulling sinds de Hemelvaart. Met Pinksteren is de Heilige
Geest gekomen en heerst de Messias te midden van zijn vijanden.

Psalm 2 gaat thans in vervulling


En we gaan enkele details bekijken uit deze Psalm 2. Vooraf de lijst van de
aanhalingen en verwijzingen uit deze Psalm in het NT:

Vers: Citaat:

Ps.2:1 Opb.11:18
1,2 Hand.4:25,26
2 Opb.19:19
7 Mat.3:17
15:3
Marc.1:11
Luc.3:22
9:35
Joh.1:49
Hand.13:33
Heb.1:5
5:5
8 Heb.1:2
8,9 Opb.2:26,27
9 Opb.12:5
19:15
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 589

11 Phil.2:12

Dit is de lijst die we terugvinden in The Greek Testament, ed. K. Aland / M.


Black / B. Metzger / A. Wikgren, United Bible Societies, 1966. Nestle / Aland
hebben nog voor Ps.2:1,5,12 = Opb.11:18 en Ps.2:2 = Opb.6:15 / 11:15 en
Ps.2:7 = Heb.7:28 en 2 Pet.1:27. In H. Wilmingtons, Book of Bible lists,
Tyndale, 1987 vinden we voor vers 7 ook nog aangegeven Mat.17:5 en
Marc.9:7.

De paralleltekst van Jes.2 is te vinden in Micha 4:1-5. Het vers vier ervan
verwijst naar 1 Kon.4:25, bij wijze van illustratie. Naar de vredestijd van
Salomo tijdens zijn regering. Vers vijf wijst naar de eeuwigheid en niet naar
een duizendjarige regering. De tekst toepassen op zo een tijdstip is dus
foutief.

De WT heeft aan deze teksten volgende interpretatie gegeven in hun


recente Bijbels (?) woordenboek: De profetie van Jesaja en van Micha. In
Jesaja 2:2 en Micha 4:1 vormen de woorden laatst der dagen de
inleiding tot een profetie over de tijd waarin mensen uit alle natin
naar de berg van het huis van Jehovah zouden stromen. In een
typologische vervulling werd de aanbidding van Jehovah in de tijd
tussen 29 en 70 G.T., gedurende het laatst der dagen van het joodse
samenstel van dingen, verhoogd boven de hoge positie die heidense
natin aan hun valse goden toekenden. De Koning, Jezus Christus,
maakte een doorbraak doordat hij de ware aanbidding verhoogde,
waarop eerst een overblijfsel van de natie Isral zich bij hem
aansloot en vervolgens mensen uit alle natin hem gingen volgen
(Jes 2:2; Mi 2:13; Han 10:34,35). In een tegenbeeldige vervulling, is
het laatst der dagen van dit samenstel van dingen, is de aanbidding
van Jehovah hemelhoog verheven. De Koning, Jezus Christus, heeft
het overblijfsel van het geestelijke Isral tot de zuivere aanbidding
geleid, en een grote schare uit alle natin is hen gevolgd. - Opb 7:9.
Inzicht in de Schrift, deel 2, 1997, blz.141. (wij onderlijnen). M.a.w. voor een
Jehovahs Getuige gaat dit thans geestelijk in vervulling zoals dat al eens
geschied was in de tijd van de eerste christenen. Ze beweren dat ze het
nieuwe verbondsvolk zijn, niemand anders. Ook Mormonen leren iets
dergelijks, ze noemen zich trouwens de heiligen van de laatste dagen.

Men mag deze vervulling ook niet interpreteren zoals Jb. Klein Haneveld
doet die het volgende zegt van Ps.2: De Here Jezus leeft en zit thans aan de
Rechterhand van de troon Zijns Vaders in de hemel. Hij is daar, onbereikbaar
voor zijn vijanden, verborgen bij God! Maar de dag nadert, dat Jezus tot grote
schrik der naties andermaal in deze wereld zal komen om de volken te
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 590

oordelen, om Zijn vijanden onder zijn voeten te verpletteren en om zijn


koninkrijk van gerechtigheid en vrede op aarde op te richten (...) Met de
kruisiging en de dood van de Here Jezus is de profetie dan ook allerminst
uitgeput (...). Zie 'Gods antwoord op de rebellie der volken', (Het Morgenrood
brochure n32), z.j., blz.9. Dan volgt een lang verhaal dat Christus nog
terugkomt om over de volkeren te heersen in een duizendjarige regering.
Maar dat is in de Psalm iets inleggen dat er niet staat. De aanhaling van de
Psalm zo kort na Pinksteren door Petrus en Johannes (in Hand.4:25,26) maakt
het duidelijk dat de Heer vanaf dat moment regeert en heerst in het
midden van zijn vijanden (Ps.2:6 en 7 en Ps.110:2). Wie aan het einde van
Zijn regeerambt niet zal voldoen aan de voorwaarden om het eeuwige
koninkrijk te berven zal verwijderd worden uit Zijn tegenwoordig rijk dat de
aanloop is tot het eeuwige (vers 9). Over een duizendjarige regering waarin Hij
slechts over de aarde regeert staat in Psalm 2 niets. De Heer regeert thans
met liefde over zijn volk. En over zijn vijanden met de dreiging dat indien ze
niet vrijwillig Zijn koningschap aanvaarden verbrijzeld worden onder het
gericht van Zijn oordeel (verzen 10-12). Dat is trouwens n van de
problemen van dezen die de toekomstige duizendjarige regering prediken, hun
Christologie gaat mank op het punt van het Koningschap van de Heer. Zoals
ook trouwens Adventisten verkeerdelijk de verzoening beoordelen, die nog
niet volledig zou zijn, dan wanneer ze is toegepast.

De Gemeente Gods: Priesters, Profeten, en Koningen.

Vervolgens is er ook de vraag: waar en waarover regeert Gods Gemeente


en sinds wanneer? Wat zeggen verdedigers van de duizendjarige regering
hiervan. We citeren uit W.J. Ouweneel, Wat is Christelijke hoop?, Uit het Woord
der Waarheid, 1975, blz.41,42: Heerst Christus dan nu al niet met de
ontslapen gelovigen over de wereld?
Zeker niet. Nooit zegt de Schrift dat ontslapen maar nog niet opgewekte
gelovigen nu al heersen. Zij zllen over de aarde heersen (Openb.5:10), maar
pas na de eerste opstanding. Maar wat nog veel sterker spreekt: ook
Christus Zelf heerst nu nog niet! Niet het tegenwoordige maar het
toekomstige aardrijk is aan Christus onderworpen; nu zien wij nog niet alle
dingen aan Hem onderworpen (Hebr. 2:5,8). God heeft tot de Heere Jezus
gezegd: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet heb tot een
voetbank voor uw voeten (Hand.10:34,35). Is dat al vervuld? Nee, Christus
wcht Zelf nog op de vervulling van dit Woord. God zal Hem stellig straks de
troon Zijner vader David geven (Luk.1:32), maar nu zit de Heere Jezus nog
niet op deze eigen troon van Hem, maar ten rechterhand van God in Dens
troon. De Heere zegt Zelf: Wie overwint, die zal Ik geven met Mij te zitten op
Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen en mij gezet HEB met Mijn vader op Zijn
troon (Openb.3:21). De regering van Christus wordt onveranderlijk gezien als
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 591

plaatshebbend na Zijn wederkomst, zoals we ook zagen in Openb.19 (vs.15)


en 20 (vs.4 en 6) (wij onderstreepten wat de schrijver heeft schuin gezet,
zwart en gestreept is door onszelf).

Lees de volgende Scriftuurplaatsen die aantonen dat elk volwassen lid van
de gemeente van Christus thans is aangesteld als: priester, profeet en
koning. Daar komt geen onderscheid aan te pas van ras, stand of biologische
sekse (Gal.3:26-29). Bekeerde Joden zijn niet beter dan bekeerde heidenen.

Priesters: 1 Pet.2:9 (vergelijk Ex.19:6) / Eph.2:18 / 2 Tim.4:6 /


Heb.13:15,16.
Offeren redelijke eredienst aan God Rom.12:2
Brengen geestelijke offers 1 Pet.2:5.
Aanbidden in Geest en Waarheid Joh.4:23.
Wij zijn tot lof van Zijn heerlijkheid Eph.1:12,14 / 2
Thes.1:12.
Profeten: Hand.2:14-22 / Phil.4:8,9 / 1 Tim.4:6 / 5:17.
In het doorgeven van het evangelie 2 Tim.2:2
In het openbaar belijden Rom.10:10.
Wanneer wij de Heer belijden zal Hij ons
Belijden bij Zijn Vader Mat.10:32,33.
Koningen: Col.1:13,14 / Opb.1:6 / 5:9,10.
De gemeente is in oorlog met de machten en
regeerders van de duisternis Eph.6:12 (vgl.1 Joh:2:15).
Elke gelovige in de gemeente heeft door de Heer
nu reeds een plaats gekregen in de hemelse gewesten
Eph.2:6.
Daarin zijn we door genade mr dan overwin-
naars Rom.8:37-39 (vgl.Rom.7:22,23).
Gelovigen hebben de boze overwonnen 1 Joh.2:14
n de goddeloze wereld 1 Joh.5:4.
We delen thans reeds in Zijn verheerlijking Rom.1:17.
We zijn mede-erfgenamen met Christus Rom.8:17.
Dit is de tijd waar gelovigen de goede strijd
strijden 1 Tim.6:12 / 2 Tim.4:7

Om naar waarde te schatten wat het koning-zijn van de gemeente en haar


gelovigen inhoudt, kan men dit het best illustreren met wat het koning-zijn
van Christus is. In het OT was voorzegd dat het koningschap over Isral steeds
in het geslacht van David zou blijven (1 Sam.7:16). Toen de engel Gabril
verscheen aan Maria om haar het nieuws te melden dat ze een zoon zal baren
voegt hij hieraan toe: en Hij zal als koning over het huis van Jacob
heersen tot in eeuwigheid Luc.1:33. Wanneer het boek Openbaring dat
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 592

thema aanhaalt lezen we over Hem dat Hij heerst in alle eeuwigheid en
Koning der koningen is (Opb.11:15 / 17:11). Maar wat in die tussentijd?
Wat vanaf Zijn opstandng tot Zijn tweede komst? Regeert Hij nu reeds? Zo ja,
sinds wanneer? En op welke wijze?

Zijn lijn van afstamming loopt van Abraham naar David de eerste echte
koning in Isral (Mat.1:1). De engel Gabril spreekt over Hem als de
toekomstige koning over het huis van Jacob (Luc.1:32,33). Maria
profeteert de vervulling van de beloften aan Abraham gegeven en daar is in
een later stadium de ganse wereld bij betrokken (Luc.1:46-56). Zacharias
bezingt het herstel van het huis van David. Het heilige verbond (...)
verbond dien Hij (God) zwoer aan Abraham zal God gedenken
(Luc.1:69,70,72,73). De Magirs gaan op zoek naar de koning der Joden
(...) want wij hebben zijn ster gezien (Mat.2:2). De profeet Simeon ten
slotte looft God wanneer hij de kleine Jezus in zijn armen neemt. Hij heeft nu
met eigen ogen het heil van de wereld gezien (Luc.2:29-32), dus de
heilbrenger voor de ganse wereld.

De Zoon Gods is volgens Zijn vroegste discipelen - en dat ligt 30 jaren na de


aangehaalde teksten hierboven - een koning Israls (Joh.1:50).
Voorstanders van het chiliasme leggen nadruk op de plaats van waaruit de
Heer zal regeren; in Jeruzalem. De nadruk die de Schrift echter legt op Zijn
koningschap is niet het territorium waarover geregeerd wordt maar het feit
dat Hij alle macht heeft. En dat is de grondbetekenis van zowel het
Hebreeuwse woord malkut als het Griekse basileia: het wijst naar de
koninkrijksautoriteit, de regeermacht. De Heer geeft dit van zichzelf te kennen
bij de Hemelvaart (Mat.28:18) en z wordt het door Paulus genterpreteerd
sinds die Hemelvaart (Eph.1:20-22). De Heer regeert thans en de
zichtbaarheid in Jeruzalem heeft daar niets mee te maken. De Heer heeft Zijn
regeerambt bijna 2000 jaar geleden opgenomen. Het is gn regering door
geweld maar door het woord en de Geest (Joh.14:23 / 16:30). Christus
dwingt niemand. Het is een liefdevolle uitnodiging om zich onder Zijn
heerschappij te plaatsen (Luc.14:23 / Joh.6:67). Wie tot Hem komt (wie onder
Zijn regering wil leven) mag ook zeker zijn van de bescherming van deze
koning (Mat.16:18). Niemand of niets kan dat in de weg staan; vijanden niet
en zelfs de dood niet (Joh.10:28 / 1 Pet.1:5). Dat wil zeggen: Jezus, de zoon en
nige wettelijke opvolger van David, regeert reeds en hoeft niet te wachten
om daar mee aan te vangen in een toekomstig rijk. Hij heeft getriomfeerd
over machten en overheden en zit nu in de troon van God en doet Zijn werk
als koning (Mat.26:64 / Eph.4:8 / Col.2:15 / Opb.3:21).

Nu zeggen verdedigers van een komende duizendjarige regering dat de


gelovigen natuurlijk thans priesters en profeten zijn. (Zie o.a. Bijbelles n8 van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 593

Scofield in Het Morgenrood brochure n27, z.j., blz.12; alle gelovigen zijn
priesters. En in Les n12, op blz.19 staat dat alle gelovigen getuigen
(profeten) moeten zijn; met verwijzing naar Hand.1:8 / Joh.3:11 / 2 Tim.1:12).
Alleen moeten we volgens hen het koningschap, dat we samen delen met de
Heer, in de toekomst zetten. Maar daar wringt dan iets gezien de teksten die
we hebben aangehaald. We zijn als gelovigen nu al opgenomen in: het
koninkrijk van de Zoon zijner liefde (Col.1:13). Dat wil niet zeggen in de
toekomst, maar vanaf het moment dat men door God uit de duisternis van de
wereld is weggenomen; m.a.w. op het moment van de wedergeboorte van
elke christen. Dat zegt de context in de brief aan de Colossenzen duidelijk.
Wat is dat koningschap van de gelovigen dan?

Dit is niet zo moeilijk te begrijpen gezien we reeds in het OT een aanduiding


vinden die op hetzelfde wijst. Vierhonderd jaar vrdat er sprake was van
nige koning in Isral was het volk zelf al uitverkozen tot een geslacht van
priesters en koningen. Want in die zin was het verbond gesloten op
Sina. En die tekst uit het OT wordt door Petrus toegepast op het nieuwe
geestelijke Isral, op Messiasbelijdenden uit de Joden en uit de Heidenen
(Ex.19:6 / 1 Pet.2:9,10). De nieuwe besnijdenis bestaat uit zowel Joden als
Heidenen. Samen vormen ze het Nieuwe Isral (Gal.6:16).

In 'Korte verklaring der Heilige Schrift, De Openbaring des Heeren aan


Johannes' van S. Greijdanus, Kok, 3de druk 1955, lezen we bij Opb.5:9,10 de
volgende woorden: En Hij maakte zijn gekochten en gelovigen een koninkrijk
Gode, en priesters, Hem tot heiligen dienst, en tot koningen over de gehele
aarde. We hebben hierbij reeds de voorstelling van hetgeen eerst ten volle
werkelijkheid zal zijn na den jongsten dag. Het aanvankelijke was ook toen
wel gewerkt; en kan de eeuwen door in meerdere of mindere mate gezien
worden. Maar wat hier gezongen wordt, zal in rechte volheid eerst
verwerkelijkt en aanschouwd worden na den jongsten dag. Met dit lied leven
we in den geest dus reeds in den toestand der eeuwigheid (blz.110). En op
blz.28,29 als uitleg bij Opb.1:6: Wat God Isral wilde doen zijn, dat maakt de
Heere Christus Zijn verlosten, hier in beginsel en bij aanvang, eens in volle
glorie. Hij verbindt hen allen aan elkander, en doet hen gezamenlijk zijn een
volk, Zijn volk, en wel een koninkrijk, waarvan Hij Zelf de Koning is. Alles is
daarin wel geordend, in een schone, vaste maar toch vrije, eenheid, waarin
het alles schittert van Zijn goedheid, wijsheid, en majesteit.

Een derde aantekening naar aanleiding van de opmerkingen van Jb. Klein
Haneveld is in verband met de behandeling van de broeders. Het zou om
Isral gaan en hoe de andere volkeren hen behandelen. Laat ons dan eerst
duidelijk stellen dat dit Scriftgedeelte zegt dat al de volken voor de Heer
verzameld worden. Dat wil zeggen dat ook Isral er moet bij gerekend worden
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 594

en dat ook zij geoordeeld en waar nodig veroordeeld worden. Dat de term
alle volkeren in het NT ook Isral insluit ziet men uit volgende
Scriftuurplaatsen. Het evangelie moet aan alle volkeren gepredikt worden,
dat wil zeggen ook aan Isral (Mat.28:19 / Hand.1:8). Abraham is de vader van
vele volkeren, letterlijk al zijn vleselijke afstammelingen, maar tevens
geestelijke vader van alle gelovigen uit de andere volkeren (Rom.4:16,17).
Thans moet gepredikt worden gehoorzaamheid des geloofs (...) onder
alle volken dus ook Isral is niet uitgesloten (Rom.16:26). Zie voor het
gebruik van de term alle volkeren nog Opb.5:9 / 10:11 / 14:6,8 / 18:3 /
21:24 / 22:2.

En we gaan nog iets verder in op de betekenis van alle volkeren zoals


uitgelegd in de leer van Scofield. Robert Strong, in leven professor homelitiek
aan de Reformed Theological Seminary in Jackson, antwoordde daarop in 1942
als volgt: De stelling is dat met de komst van Christus naar deze aarde hij
alle levende volkeren zal oordelen al naar gelang de wijze waarop ze met de
Joden gehandeld hebben. Slechts dezen die ze met goedheid hebben
behandeld als broeders van Christus zullen het duizendjarige rijk
binnengaan (...)
Zowel theologische als exegetische argumenten zijn naar voren gebracht
door wie deze leer aannemen. Maar de vraag hangt in zijn totaliteit af van
slechts n ding: wat is de betekenis van de uitdrukking alle volkeren -
panta ta ethne. Heeft deze uitdrukking te maken met volkeren in de zin van
een politieke grootmacht? Indien niet wat is dan de betekenis?
Men kan dan zonder dat er enige tegenspraak is zeggen dat nergens anders
in het NT er een voorbeeld zou zijn dat alle volkeren wijst op een
georganiseerde regering. Merk dat op bijvoorbeeld in Mat.28:19 waar Jezus
het volgende zegt: Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn
discipelen. Het gaat dan om dezelfde Griekse uitdrukking. Nu zal toch
niemand leren dat de Heer hiermee bedoelde dat zijn discipelen de
regeringen van deze aarde moesten onderrichten. De betekenis is duidelijk
dat ze de mensen van alle volkeren moesten leren. In Markus 11:17 lezen we
dat Jezus zegt: Staat er niet geschreven, dat mijn huis een bedehuis
zal heten voor alle volken? Het is een aanhaling die Hij maakt uit Jes.56:7
dat gedeeltelijk het volgende zegt: mijn huis zal een bedehuis heten
voor alle volken. Nu vertaald Hand.15:17 dit begrip als alle heidenen.
En in Rom.16:26 zegt Paulus dat Gods geheimenis is geopenbaard tot
bewerking van gehoorzaamheid (...) onder alle volken. De zichzelf
steeds herhalende betekenis is deze van; mensen uit alle volkeren.
Thayer zegt dat de term ta ethne wijst op vreemde volkeren die de ware
God niet aanbidden, paganisten, heidenen en voegt eraan toe dat Paulus de
term zelfs gebruikt voor heidenchristenen. Vincent zegt over Mat. 25:32: Het
gehele mensenras, ofschoon het woord volken meestal gebruikt wordt
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 595

voor heidenen in onderscheid van de Joden! De gevolgtrekking kan dan


slechts deze zijn: C.I. Scofield, Dr. Feinberg en alle anderen die hier iets
belangrijks willen achter zoeken, van wat een alledaags Engels (of Nederlands
G.B.) woord voor volken is hebben de belangrijkheid van dit bijbelgedeelte
niet juist ingeschat (J. Skilton en C. Ladley edit., The New Testament Student
and Bible Translation, Vol. IV, Presbyterian and Reformed Co, 1978. Het artikel
van R. Strong is The Olivet Discourse and the Lords Return, we citeren
blz.230,231).

En nog een detail dat te maken heeft met de Griekse tekst. Het begrip
volken is in het origineel een onzijdig woord. Nu spreekt vers 32 over hen in
de mannelijke vorm. En gij gezegenden en gij vervloekten in vers 34
en 41 zijn dit eveneens. De grammatica verplicht ons om in de woorden ta
ethne niet n of andere vorm van regering te zien maar de individuen
waaruit ze zijn samengesteld. Wanneer de uitspraak volgt na de scheiding zijn
deze en de rechtvaardigen ook weergegeven in de mannelijke vorm.

Vierde opmerking over de leer van Jb. Klein Haneveld: de broeders = het
vleselijke Isral. Maar dat staat niet in de tekst. En een goed inzicht over wat
de prediking van Christus inhoudt verplicht ons zeker niet tot die interpretatie.
Integendeel. Ofschoon de Heer met nadruk zegt dat Hij gekomen is om Isral's
bekering te bewerken toch horen we ook reeds doorklinken dat heidenen
(andere volkeren) daar niet van uitgesloten zullen worden. Isral zowel als de
wereldse andere volkeren moeten zich bekeren of ze gaan hun eigen
veroordeling tegemoet. Zie voor Isral Mat.5:22,26,29 / 10:28,33 / Hand.5:31 /
13:24 en voor de volken Luc.24:47 / Hand.11:18 / Rom.2:4 / 2 Pet.3:9. Ook
omkeren (andere stappen zetten in je leven) zit er in voor Isral n
andere volkeren. Zie voor Isral Mat.13:15 / Marc.4:12 / Luc.1:16,17 /
Joh.12:40 / Hand.3:19 en voor andere volkeren Hand.11:21 / 14:15 /
15:19 / 26:18,20. Voor alle mensen zonder onderscheid zijn de voorwaarden
tot ontvangen van het zoonschap van God dezelfde. Er bestaat gn apart
evangelie voor Joden en een ander goed nieuws voor andere volkeren.
Daaruit volgt dat wanneer Christus over mijn broeders spreekt we twee
uitleggingen moeten openlaten maar zeker geen identificeren met het
vleselijke Isral voorop moeten stellen. De ene manier om over de broeders
van de Heer te spreken zou zijn dat het slaat op Zijn geestelijke broeders en
dat zijn niet slechts de gelovigen uit Isral. Uit welke stam of volk ze
dan komen doet er niet toe. En de tweede uitleg, een modernere, is dat de
broeders van de Heer alle verdrukten, hongerigen en dorstigen voorstellen. En
beide zijn verdedigbaar vanuit teksten uit het evangelie van Matths zelf. Zie
voor het eerste Mat.12:48-50 / 18:15,21,35 / 23:8 / 28:10 waar adelphos
(broeders) in de zin van geestelijke geloofsbroeders staat. Zie voor het
tweede, de identificatie van de adelphos als de arme, verdrukte in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 596

letterlijke zin Mat.5:22,23,24,47 / 7:3,4,5. Elke gelovige in Christus is verplicht


deze goede werken te doen, anders is zijn geloof een dood geloof
(Mat.7:12 / Heb.11:6,7).

En nog een vijfde opmerking volgt uit de vierde. Er is in dit oordeel geen
sprake van verdienste van de schapen. Ook zij moeten, of ze er zich van
bewust zijn of niet, weten dat wt men ook doet, steeds in de optiek staat van
de onnutte slaaf (Luc.17:10). Achter het verhaal van de schapen en de
bokken staat de soevereine schuldvergeving van de Heer (Marc.2:10 /
Mat.10:22). Het gaat in het gericht steeds om liefde, dat het hoogste gebod is,
en schuldvergevende genade waar wij niet meester over zijn of zelf in de hand
hebben. De gelijkenis in Mat.18:21-35 is daar een goede illustratie van. Laat
ons het paard niet achter de kar spannen. Dat wij als gelovigen gn
antisemitische gevoelens mogen hebben is duidelijk, we mogen trouwens
geen nkel volk haten! Men mag Mat.25:31-46 dus niet uitleggen alsof het om
rassenhaat gaat, daar spreekt de parabel niet over. Over het al dan niet
accepteren van het Joodse volk in de staat Isral gaat het ook niet, terwijl de
verdedigers van de leer van de toekomstige duizendjarige regering dit
meestal voorop zetten. Hierin zijn Jehovah's Getuigen en Zevendedags
Adventisten uitzonderingen want dezen hebben een variante op de gewone
leer van de duizendjarige regering. Geen van beiden geloven in het herstel
van Isral als Gods volk in dat land in het Midden Oosten.

De korte inhoud van wat deze gelijkenis ons wil zeggen is dan deze:

I Een troon in heerlijkheid (verzen 31,32a).


1) De Heer der heerlijkheid zit op de troon (Joh.5:22,27 / 1 Cor.2:8).

2) Engelen vergezellen de Heer om Zijn werk te doen (Mat.13:41,42 / 2


Thes.1:7,8 /
Judas 14). Zijn engelen zullen dit werk zonder morren uitvoeren
(Mat.16:27 /
Marc.8:38).

3) De volken staan vr de troon om zonder onderscheid in het oordeel te


komen
Om een ieder te vergelden naar zijn daden (Mat.16:27). Goed en
kwaad dat tot
nu toe ongemengd in de kerk en de wereld naast elkaar bestonden worden
van elkaar
gescheiden voor de eeuwigheid(Mat.13:24-30).

II Een scheiding (verzen 32b,33).


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 597

1) Christus kent wie Hem toebehoort en wie niet (Joh.10:14 / 2 Tim.2:12).

2) De scheiding is ALS VOLK EN ALS INDIVIDU de ne gescheiden van


de ander
(Rom.4:12 / 2 Cor.5:10). Zoek niets te bewijzen op theologisch vlak uit de
volgorde van
die scheiding. In Mat.13:49 worden de bozen uit het midden der
rechtvaardi-
gen door de engelen afgezonderd. Maar in de voorafgaande gelijkenis -
van het
sleepnet - worden goede vissen verzamelt van tussen de ondeugdelijke
Mat.13:48.

3) Elk krijgt bij de scheiding een plaats toegewezen (Eph.1:4 / 2 Tim.1:9). Dat
wil zeg
gen dat de eerste fase van de Wederkomst reeds achter de rug is t.t.z.
de opstan-
ding uit de doden (Marc.13:27). De laatste bazuin heeft geklonken (1
Cor.15:52 /
1 Thes.4:16) en de opgewekte doden worden geoordeeld.
a) schapen aan n zijde, rechts, de plaats van eer
(Ps.110:1 / Marc.16:19 / Opb.1:16,17).
b) bokken aan de andere zijde, links, de plaats van oneer (Mat.7:23 / 2
Thes.1:9).
c) van een gulden middenweg is er gn sprake. Er kan na dit oordeel
geen verzoening
meer zijn of aflossing van zonden in een vagevuurtoestand
(Mat.7:13,14 / 12:30).

III Een zegen over de schapen (verzen 34-40).


1) De uitnodiging kom tot Mij, wil zeggen aangenomen en verzoend
(Mat.11:28 /
Marc.10:14 / Joh.7:37).

2) Zij berven het koninkrijk; voor eeuwig (Joh.14:1-3 / Rom.8:17 / 1


Pet.1:3,4).

3) Gezegend omdat ze als gelovigen niet slechts hoorders maar daders in


geloof bleken te
zijn (Gal.6:10 / Jac.2:5).

IV Een verwerping van de bokken (verzen 41-45).


1) Een afwijzing: Ga weg. Nu zegt de Heer nog steeds: kom tot Mij.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 598

2) Zij gaan naar een plaats waar ook de duivel (Satan) en zijn engelen zullen
zijn;
voor eeuwig. Dat is wg van God, van Christus en van het koninkrijk.

3) Op grond van hun hebzucht en eigenliefde zullen ze geoordeeld worden.


Ze zijn
nooit een deel van Christus geweest of hebben deelgehad aan Zijn
Koninkrijk.
Ze waren vijanden van de Heer (Hand.9:4,5).

V De eeuwigheid (vers 46).


1) Bokken gaan voor eeuwig naar de plaats van duisternis, zonder God en
een eventuele
wijziging in de toekomst zit er niet in (1 Cor.6:9 / Opb.14:9-11).

2) Schapen gaan voor eeuwig met God - Vader, Zoon en Heilige Geest -
leven op een nieuwe hemel en aarde (Opb.21:1,2).

3) De uitspraak is onherroepelijk en de beslissingen zijn gevallen voor


eeuwig,
ze zijn niet meer te wijzigen.

Handelingen 2:17. In de laatste dagen.

Wat zij op dat gebied leren

J. Schouten zegt in Het Zoeklicht van 30 mei 1998 op blz.10: Voor Isral
wordt de uitdrukking de laatste dagen vooral gebruikt als het gaat over de
terugkeer van het volk vanuit de diaspora, de verstrooiing. In het laatste der
dagen zult gij dat inzien. Dat Isral nu al tientallen jaren bezig is terug te
keren naar het land dat God hun heeft gegeven tot een eeuwige bezitting is
een belangrijk teken dat we in de laatste dagen zijn aangekomen.

Scofield zegt over de laatste dagen het volgende op blz.1151: Men moet
een onderscheid maken tussen de laatste dagen wanneer de voorspelling
betrekking heeft op Isral, en de laatste dagen wanneer de voorspelling
in verband staat tot de Kerk (1 Tim.4:1-3 / 2 Tim.3:1-8 / Heb.1:1,2 / 1 Pet.1:4,5
/ 2 Pet.3:1-9 / 1 Joh.2:18,19 / Jud. 17-19). Merk ook op dat er staat laatste
dagen (meervoud) en laatste dag (enkelvoud): het laatste heeft
betrekking op de opstandingen en het laatste oordeel (Joh.6:39,40,44,45 /
11:24 / 12:48). De laatste dagen in verband met de kerk begonnen met
de komst van Christus (Heb.1:2) maar hebben speciaal betrekking op de tijd
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 599

van afval en verval aan het einde van deze eeuw (2 Tim.3:1 / 4:4). De
laatste dagen met betrekking tot Isral zijn de dagen van de verhoging en
zegening van Isral, en zijn synoniem met de koninkrijkseeuw (Jes.2:2-4 /
Mich.4:1-7). Ze zijn de laatste niet met betrekking tot deze eeuw, maar
met betrekking tot de ganse geschiedenis van Isral.

In de Bijbelstudie-katern van het tijdschrift Amen, n10, december 1996,


blz.17 (19) lezen we het volgende: Maar alle toekomstige zegeningen voor
het volk en het land zijn afhankelijk van Israls terugkeer tot de HERE. Dat
moeten we bij de beoordeling van de huidige situatie niet uit het oog
verliezen. De Isralis hebben geweldige prestaties verricht en grote dingen
gedaan. Maar het is alles in ongehoorzaamheid en ongeloof gedaan. Het is
een eigenmachtig vooruitgrijpen op Gods beloften. Het punt waarop het
aankomt is niet, of de Isralis grote dingen gedaan hebben, maar of die
dingen de werken van hun handen zijn of dat het dingen zijn, die God beloofd
heeft te zullen doen! Lees Jesaja 41:18-20: De HERE zal het doen! Om het
land weer overvloedig regen te geven heeft God de kostbare irrigatiewerken
niet nodig. Dat de woestijn weer bloeien zal als een roos (Jes.35) zal niet het
gevolg zijn van menselijke inspanning en vindingrijkheid.
Alles waarop de Isralis nu prat gaan, is niet de vervulling van Gods beloften.
Integendeel, Gods hand is nog tegen het volk uitgestrekt. Het is nog steeds
Lo-Ammi d.i. Niet Mijn-volk (Hosea 1:9). Ze zijn naar Paulus woorden
beminden om der vaderen wil, maar dat is geen reden om de Joden van
nu te idealiseren en hen als onze oudste broer te beschouwen (...)
(...)Moeten we bidden voor het welslagen van de opbouw van de Joodse
staat? Moeten we de Joodse economie steunen? Moeten we ons als christenen
opstellen achter de staat Isral?
Het ontkennend beantwoorden van deze vragen betekent niet dat men
antisemitisch is. Dan was Paulus het ook! We zijn ervan overtuigd dat wie nu
vijandig staat tegenover het Joodse volk zich de toorn van God op de hals
haalt. De schrijver van het artikel is P.A. Slagter. We geven u dit citaat om u
erop te wijzen dat niet in alle kringen van dezen die de bedelingenleer
aannemen bepaalde zaken gezien worden als tekenen van een zeer korte tijd
die ons rust voor de Wederkomst. En opmerking of beter een vraag: kan u
lezer die in de bedelingen geloofd u hiermee verzoenen? Waarom lezen we
dan zoveel over het wonder van God aan Isral in deze tijd in jullie
tijdschriften als ware het de vervulling van profetie?

Wat wij op dat gebied leren

En van de manieren waarop de verdedigers van een toekomende regering


van duizend jaar omgaan met een uitdrukking als in de laatste dagen is
dat deze betrekking heeft op 1914 ( Jehovahs Getuigen) of de tijd onmiddellijk
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 600

voorafgaande aan Zijn Wederkomst (Hal Lindsay en vele anderen). Soms heeft
een tekst te maken met de duizendjarige regering zelf. Er zijn enkele teksten
uit het OT die op die wijze worden uitgelegd (Jes.2:2 / Ezech.38:16). Maar
laten we daar niet te hard van stapel mee lopen. Sommigen gaan gewoon in
vervulling in een korte tijd nadat de voorzegging is uitgesproken. Enkele
voorbeelden mogen dat duidelijk maken. De laatste (latere) dagen van
Isral van de Babylonische gevangenschap duren 70 jaren. In een visioen van
de tijd van het einde zijn bepaalde dingen voorzegd die niet lang nadien
in vervulling gaan. Zo is Dan.8:17-24, al vervuld wanneer Alexander de Grote
het Medo-Perzische Rijk veroverde en dat is slechts de 4 de eeuw vr Christus.
De laatste dagen van Dan.10:14 zijn vervuld in de 2de en 1st eeuw vr
Christus.

De laatste dagen in het OT

Daarom ook de lijst van bijna alle teksten in dit verband uit het OT. De
gevolgtrekking hierover volgt later.

Jes.2:12: Want er is een dag van de HERE der heerscharen tegen al


wat hoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft, opdat het
vernederd worde. Zie ook Spr.16:18,19 / 1 Pet.5:5.

Jes.13:6: Huilt gij lieden, want de dag des Heren is nabij; hij komt
als een verwoesting van de Almachtige. Over Babylon, vergelijk Jer.51:8.

Jes.13:9,10: Zie, de dag des HEREN komt, meedogenloos, met


verbolgenheid en brandende toorn, om de aarde tot een woestenij te
maken en haar zondaars van haar te verdelgen. Want de sterren en
de sterrenbeelden des hemels doen hun licht niet stralen, de zon is
bij haar opgang verduisterd en de maan laat haar licht niet schijnen.
Over Babylon. Voor vers 10 vergelijk Jol 2:31 / 3:15 / Mat. 24:29,30.

Ezechil 7:10: Zie, de dag! Zie, het komt; de doem voltrekt zich; de
staf bloeit; de overmoed spruit uit.

Jol 1:15: Wee die dag, want nabij is, de dag des Heren; als een
verwoesting komt hij van de Almachtige.

Jol 2:1: Blaast de bazuin op Sion en maakt alarm op mijn heilige


berg! Dat alle inwoners des lands sidderen, want de dag des HEREN
komt. Want hij is nabij.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 601

Jol 2:11: En de Here verheft zijn stem voor zijn strijdmacht heen,
want zijn leger is zeer talrijk; want machtig is het leger dat zijn
woord volbrengt; want groot is de dag des Heren en zeer geducht!
Wie zal hem verdragen? Zie ook Num.24:23.

Jol 2:31: De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in


bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt.
Vervulling in Hand.2:20.

Amos 5:18: Wee dien, die des HEREN dag begeren! Waartoe toch zal
ulieden de dag des HEREN zijn? Hij zal duisternis wezen en geen
licht. Zie ook Jes.5:19 / Jer. 17:15.

Amos 5:20: Duisternis zal immers de dag des HEREN zijn en geen
licht, ja donker en zonder glans.

Obadja 1:15: Want nabij is de dag des HEREN over alle volken; zoals
gij gedaan hebt, zal u gedaan worden, uw daad zal op uw eigen hoofd
terugvallen. Vergelijk 1 Pet.4:17.

Zef.1:14: Nabij is de grote dag des HEREN, nabij en hij nadert


haastig. Hoort, de dag des HEREN; bitter schreeuwt dan de held.
Vergelijk Rom.13:12 / Heb.10:37 / Opb.22:20.

Zach.14:1: Zie, er komt een dag voor de HERE, waarop de buit, op u


behaald, binnen uw muren verdeeld zal worden. Vergelijk 1 Thes.5:2 /
2 Pet.3:7,8,10,12.

Mal.3:2: Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal
bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van de
smelter en als het loog van de blekers. Vervulling in Mat.3:10-12.

Mal.4:1: Want zie, de dag komt, brandend als een oven! Dan zullen
alle overmoedigen en allen die goddeloosheid bedrijven, zijn als
stoppels, en de dag die komt, zal hen in brand steken - zegt de HERE
der heerscharen - welke hun wortel noch tak zal overlaten.
Vervulling in Mat.3:12 / 2 Pet.3:7.

Mal.4:5: Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte


dag des HEREN komt. Vervulling in Mat.11:13,14 / 17:9-13.

Van alle teksten uit het OT is deze van Dan.2:28 n van de belangrijkste.
Daar staat het volgende: Maar er is een God in de hemel, die
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 602

verborgenheden openbaart; Hij heeft Nebukadnessar bekendgemaakt


wat in de toekomende dagen geschieden zal. En zo een verborgenheid
is: Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een
koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en
waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het
zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken,
maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid (vers 44). God zal Zijn eigen
Rijk oprichten. En dat heeft te maken met de prediking van Jezus. Volgens
Marcus 1:15 leefde men toen in de tijd die vervuld wordt. De tijd daartoe
was dan nabij. De zeshonderd jaar vroeger uitgesproken voorspelling zou
zich vervullen. Dus in de tijd dat het Romeinse Rijk, het vierde rijk bestaat en
werkzaam is, zal God Zijn Rijk oprichten. Vanuit het standpunt van God
bestaan al die rijken, die het beeld vormen, op datzelfde moment. Wat
natuurlijk vanuit menselijk oogpunt niet waar is.

Dan.2:44 wijst niet naar 1914 (Jehovahs Getuigen) of een komend


duizendjarig rijk (vele anderen), maar heeft zijn vervulling in dezelfde tijd dat
Jol 2 in vervulling gaat. Met Pinksteren is de tijd van het einde begonnen in
een betekenis zoals nooit tevoren. Dat is eigenlijk evident uit de aard van de
prediking van Johannes, Jezus en de apostelen; ze zeggen allen; het
Koninkrijk is nabij. Dat is een tijdselement dat men al vlug vergeet in
sommige kringen. De Heer zou Zijn Koninkrijk hebben aangeboden, maar
Isral zou het niet hebben aangenomen en daarom zou God het uitstellen tot
later. Dat maakt van dezen die het toen gepredikt hebben valse profeten,
inclusief Jezus! Dat willen we toch niet! Het is toch zo dat, hoe we het draaien
of keren, van de gemeente wordt gezegd dat ze opgenomen is in het
Koninkrijk van de liefde volgens Col.1:13. Indien we zeggen dat er een
tussentijd door God is ingevoegd nadat Isral zijn Messias verwerpt, dan
moeten we twee koninkrijken leren waarover de Heer regeert. Waar leert het
OT of het NT zoiets?

Mr zegt de WT! We citeren De Wachttoren van 15 januari 2000,


blz.12,13: Ten derde leven we in de tijd van de achtste en laatste
koning die in de Openbaring 17:9-11 opgetekende profetie wordt
genoemd. Hier noemt de apostel Johannes zeven koningen, die zeven
wereldmachten voorstellen - Egypte, Assyri, Babylon, Medo-Perzi,
Griekenland, Rome en de Anglo-Amerikanse dualistische
wereldmacht. Hij ziet ook een achtste koning, die voortspruit uit
de zeven. Deze achtste koning - de laatste die Johannes in het
visioen ziet - stelt thans de organisatie van de Verenigde Naties voor.
Volgens Johannes gaat deze achtste koning de vernietiging
tegemoet, waarna geen verdere aardse koningen meer vermeld
worden.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 603

Ten vierde leven wij in de periode die wordt gesymboliseerd door de


voeten van het in Nebukadnezars droom geziene beeld. De profeet
Danil legde deze mysterieuze droom van een enorm beeld in de
vorm van een mens uit (Danil 2:36-43). De uit vier metalen
bestaande delen van het beeld stellen verschillende wereldmachten
voor, te beginnen met het hoofd (het Babylonische Rijk) en eindigend
met de boeten en tenen (de regeringen die nu aan de macht zijn).
Alle in dat beeld vertegenwoordigde wereldmachten hebben hun
opwachting gemaakt. Wij leven nu in de periode die door de voeten
van het beeld wordt gesymboliseerd. Er is geen sprake van dat er
nog andere machten zullen komen.

Maar daar staat een tegenstrijdigheid. Het beeld heeft vier delen en het is
in het bestaan van het vierde deel dat de steen uit de hemel loskomt en de
regeringen vernietigd. Niet ineens want dan zou het beeld van enkele parabels
niet meer kloppen. Denk aan deze van de boom, hij groeit langzaam maar
zeker en zal vele dieren in zich verzamelen. Ook dezen die in de bedelingen
geloven leren wat in die aard maar dan verplaatst naar de tijd na de opname
van de gemeente. Er is toch bewijs genoeg dat we dicht tegen het einde zijn,
zegt men dan.

Maar de beelden van Danil en Openbaring mogen elkaar toch niet


tegenspreken! Er zit mr logica in de Schrift dan wat die mensen zeggen.
Heropleving van het vierde rijk onder gelijk welke andere vorm zou een vijfde
rijk zijn. En de profetie zou verkeerd zijn en foutief.

In het OT vinden we ook nog de uitdrukking laatste jaren in Ezech.38:8.


Zo is de tijd voorafgaande n de ballingschap naar Babel de tijd van de
afrekening volgens Ezech.21:25 / 35:5. Maar het zijn ook de laatste
dagen n de eindafrekening voor zowel de Ammonieten als de
Edomieten (Ezech.21:28-32 / 35:5).

Gevolgtrekkingen over deze teksten uit het OT

1) De laatste dagen kunnen betrekking hebben op het oordeel en straf over


een heidens volk. Zie o.a. Jes.2:12, dat ook nog spreekwoordelijk is voor alle
tijden.

2) De laatste dagen kunnen betrekking hebben in profetische zin op het


bestaan van Isral als koninkrijk en het Joodse wets-systeem van de tempel en
het priesterschap van Aron. Het is een eerste keer opgehouden met de
ballingschap naar Babylon, straf voor verbondsbreuk. Zie Ezech.7:10. Het is
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 604

opgehouden als wettig te zijn met de dood van de Christus. Zie Jol 1:15 /
2:11 / 2:31 en vergelijk de vervulling in Hand.2:16,17 / Mal.3:2 / 4:1,5.

3) De laatste dagen die voorafgaan aan het herstel van de nieuwe hemel en
nieuwe aarde. Zie Jes.13:9,10 en vergelijk Jes.34:4,5.

De laatste dagen in het NT

Wat zij op dat gebied leren

J. Schouten geeft de volgende uitleg bij het gebeuren van Pinksteren (Het
Zoeklicht, 30 mei 1998, blz.10, 11): De laatste dagen. In de
theologiewetenschappen zijn de laatste dagen ingegaan met het
verlossingswerk van de Here Jezus Christus, de dood van de Heiland aan het
kruis en de opstanding uit de doden. Om het nog wat duidelijker te zeggen:
met de uitstorting van de Heilige Geest op de grote Pinksterdag.
(...)
In deze bijzondere Pinksterervaring voor de gemeente zijn de laatste dagen
ingegaan. Maar lezen wij de profetie wat nauwkeuriger dan zien we dat er op
die Pinksterdag niet een totale vervulling heeft plaatsgevonden. De volle
uitstorting van de Heilige Geest op het volk Isral, waarbij iedereen betrokken
zal zijn, zonen en dochters, dromende ouden en gezichten ziende jongelingen,
alsmede dienstknechten en dienstmaagden, zal plaatsvinden in de toespitsing
van deze laatste dagen, als het einde daar is.
(...)
In onze tijd zijn de laatste dagen aangebroken en in heel het wereldgebeuren
wordt zichtbaar dat de toespitsing van het einde daar is, en de wederkomst
van de Here Jezus Christus voor de deur staat. De Bijbel kent, wat dit betreft,
drie grote stromingen. De eerste is het volk Isral. De uitdrukking laatste
dagen wordt de meeste keren bij Isral gebruikt. Daarnaast ontkomt ook de
gemeente niet aan dit predikaat en ten laatste wordt het voor de hele wereld
gebruikt. Alles in deze laatste dagen is op weg naar de grote finale. In dit
artikel willen we nog een globaal overzicht van alles geven, om, later, in
afzonderlijke artikelen, daarop terug te komen.
Isral. Voor Isral wordt de uitdrukking de laatste dagen vooral gebruikt als
het gaat over de terugkeer van het volk vanuit de diaspora, de verstrooiing.
In het laatste der dagen zult gij dit inzien. Dat Isral nu al tientallen jaren
bezig is terug te keren naar het land dat God hun heeft gegeven tot een
eeuwige bezitting is een belangrijk teken dat we in de laatste dagen zijn
aangekomen.
(...)
Achter dit menselijke van de terugkeer, achter veel menselijke dingen die met
dit alles te maken hebben, zien we dan ook Gods machtige hand, die bezig is
zijn volk thuis te brengen. We zijn dankbaar dat we zien dat in veel kerken de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 605

gedachte leeft dat God met Isral bezig is. Tegelijk verbaast het ons te zien
dat sommigen nog willen vasthouden aan de verouderde
vervangingstheorie dat de kerk in plaats van Isral is gekomen (wij
onderlijnen).

In het Bijbels Woordenboek, Romen & Zonen, edit. A. van den Born, 1966-
1969, lezen wij bij kol.380: Bovendien moet nog rekening gehouden worden
met de isralitische manier van denken, die een voorkeur heeft voor scherpe
tegenstellingen en weinig oog voor gradatie en betrekkelijkheid. Heeft het
hebreeuws slechts n woord voor later en laatst, dan is begrijpelijk dat de
gewijde schrijvers lange tijd geen onderscheid hebben gemaakt tussen
historische toekomst en de eigenlijke eindtijd. Dit neemt echter niet weg dat
in vele gevallen uit het zinsverband kan blijken dat deze uitdrukking zakelijk
en eschatologische betekenis heeft; dit is in Gn 49 en vermoedelijk ook in Nm
24 het geval, daar het verbeide idyllische geluk te scherp afsteekt tegen de
minder begunstigde historische tijd.

Wat wij op dat gebied leren

Laten we eens enkele teksten nagaan in het NT waar de term laatste


dagen gebruikt is. Dat zegt meer dan men kan zeggen in woorden.
Hand.2:16,17: maar dit is het, waarvan gesproken is door de profeet
Jol: En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten
van mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen
profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden
zullen dromen dromen.

1 Cor.10:11: Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en


het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der
eeuwen gekomen is.

1 Tim.4:1: Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden


sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en
leringen van boze geesten volgen.

2 Tim.3:1: Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen


komen.

Heb.1:1,2: Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de


vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in het laatst der
dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot
erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen
heeft.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 606

Jac.5:3: uw goud en zilver is verroest, en het roest ervan zal tegen u


getuigen en uw vlees verteren als vuur. Gij zijt schatten gaan
opleggen, terwijl het de laatste dagen zijn.

1 Pet.1:5: die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot
de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de
laatste tijd.

1 Pet.1:20: Hij was van tevoren gekend, vr de grondlegging der


wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u.

2 Pet.3:3,4a: Dit vooral moet gij weten, dat er in de laatste dagen


spotters met spotternij zullen komen, die naar hun eigen begeerten
wandelen, en zeggen: Waar blijft de belofte van zijn komst?.

1 Joh.2:18: Kinderen, het is de laatste ure; en gelijk gij gehoord


hebt, dat er een antichrist komt, zijn er nu ook vele antichristen
opgestaan, en daaraan onderkennen wij, dat het de laatste ure is.

Judas 17,18: Gij echter, geliefden, herinnert u de woorden, die vr


dezen gesproken zijn door de apostelen van onze Here Jezus Christus,
dat zij tot u hebben gezegd: Aan het einde des tijds zullen er spotters
komen, die naar hun eigen goddeloze begeerten zullen wandelen.

We leven dus sinds de tijd der apostelen in:


de laatste ure, 1 Joh.2:17
laatst der dagen, Jac.5:3
het einde der eeuwen, 1 Pet.1:20
het einde des tijds Judas 17,18.
Nader bepaald: sinds de dag van Pinksteren tot aan de Wederkomst
leven we in de laatste ure of de laatste tijd. En daarom staat er ook
in Mat.25:19 dat de Wederkomst van de Heer na lange tijd is. Maar
leg dit niet verkeerd uit want het gaat om dezelfde slaven die in de
parabel staan. Kort en lang zijn voor ons mensen relatieve begrippen.

Gevolgtrekkingen over deze teksten uit het NT

1) De laatste dagen kunnen betrekking hebben op het oordeel en straf over


een heidens volk. Zie Joh.12:48, de laatste dag / 2 Thes.2:1-3,8-12, de tijd van
het afval en de opkomst van de wetteloze / Judas 17-20.
2) De laatste dagen kunnen betrekking hebben in profetische zin op het
bestaan van Isral als koninkrijk en het Joodse wettelijke systeem van de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 607

tempel en het priesterschap van Aron. Het is opgehouden als wettig te zijn
met de dood van de Christus. Deze laatste dagen zijn opgehouden in het jaar
700 n. Chr. bij de vernietiging van de tempel. Zie Heb.1:1,2 / 9:26. En 1
Pet.1:20,21, indien deze brief gericht is aan de natuurlijke Joden uit die tijd.
Wat niet zeker is maar niet onmogelijk. Aangezien God de Geest aan Jezus niet
gaf met mate maar in volheid (Joh.3:34) moeten we niet twijfelen aan de
uitspraken van Jezus. Zo o.a. wat Hij zegt wat er zal geschieden in dit
geslacht (zie hierover verder). We moeten Zijn woorden niet aanpassen of
verdraaien zodat ze passen in wat we denken dat moet geschieden in de
toekomst.
3) De laatste dagen die voorafgaan aan het definitieve herstel van de nieuwe
hemel en nieuwe aarde. Maar met Pinksteren zijn ze begonnen. De gemeente
is reeds een nieuwe schepping. Met de Wederkomst zal alles vernieuwd
worden. Zie 1 Cor.10:11 / 1 Tim.4:1 / 2 Tim.3:1 / 2 Pet.3:3,4a.
4) Jesaja 2:2 en Micha 4:1 hebben gn betrekking op het herstel van Isral
in een duizendjarig rijk (zoals de New Scofield Bible blz.1164 zegt) maar
spreken over onze christelijke tijdsperiode voordat de Heer terugkomt.

Verkeerde interpretaties van de WT

Uit de volgende opmerking van De Wachttorenpublicaties leren we dat ze


een verkeerd begrip hebben over de term laatste dagen. Waarschijnlijk zit hier
hun steeds wederkomende fout, te leren dat we thans sinds 1914 in de laatste
dagen leven. We lezen: De laatste dagen met de afval in verband
gebracht. De woorden laatste dagen of soortgelijke uitdrukkingen
worden soms gebruikt in verband met de afval die zich binnen de
christelijke gemeente zou voordoen. De apostel Paulus schreef
hierover aan Timothes: De genspireerde uitspraak zegt (...)
uitdrukkelijk dat in latere tijdsperiodes sommigen zullen afvallen van
het geloof, omdat zij aandacht schenken aan misleidende
genspireerde uitspraken en leringen van demonen (1Ti 4:1; vgl.
Han 20:29,30). In een latere brief aan Timothes bracht Paulus dit
punt opnieuw naar voren en sprak over toekomstige laatste dagen.
Aangezien de mensen dan een juist gedrag de rug zouden toekeren,
zouden het kritieke tijden zijn, die moeilijk zijn door te komen, of,
letterlijker: boze bestemde tijden (Int). Nadat Paulus uitvoerig de
eigenzinnige handelswijze en verdorven instelling van de in die tijd
levende mensen had beschreven, vervolgde hij: Uit hun midden
staan de mannen op die zich op sluwe wijze in huisgezinnen
indringen en zwakke vrouwen als hun gevangenen wegvoeren die
beladen zijn met zonden en door velerlei begeerten gedreven
worden, die altijd leren en toch nooit tot een nauwkeurige kennis van
de waarheid kunnen komen (2Ti 3:1-7). Vervolgens stelde Paulus
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 608

zulke verdorven personen tegenover Timothes, die de leer van de


apostel nauwgezet had gevolgd, en moedigde hem aan te blijven in
de dingen die hij had geleerd en waarin hij door overtuiging was
gaan geloven (2Ti 3:8-17; zie ook 2Ti 4:3-5). Uit de context blijkt dus
dat Paulus Timothes lang van tevoren in kennis stelde van
toekomstige ontwikkelingen die zich onder belijdende christenen
zouden voordoen, terwijl hij beschreef welke vruchten die afval
uiteindelijk zou voortbrengen (Inzicht in de Schrift deel 2, 1997, blz.141,
wij onderlijnen). De interpretatie van de WT is dan: we leven thans in de
laatste dagen en de generatie die de tekenen van de laatste dagen
meemaakt (sinds 1914) zal ook de Wederkomst meemaken en de oorlog van
Armageddon.

Maar wat is een generatie?

We citeren de N.B.G.:

Mat.11:16: Doch waarmede zal Ik dit geslacht vergelijken? Het is


gelijk aan kinderen, die op de markten zitten en de anderen
toeroepen (...) (vergelijk Luc.7:31). Om deze reden, van populariteit, heeft
Jezus ook geweigerd koning te worden in het echte Jeruzalem na de spijziging
van de vijfduizend mannen (Joh.6:1-15). Zijn Koninkrijk is ten slotte niet van
deze wereld.
Een groot gedeelte van de theologen geeft aan dat het gaat om de toen
levende generatie van Isralieten. Bijvoorbeeld; Lange commentaar op deze
tekst of Stier, deel 2, blz.98, Nielsen, commentaar bij Callenbach, deel 1,
blz.225-227.

Mat.12:39,41,42,45: Maar Hij antwoordde hun en zeide: Een boos en


overspelig geslacht verlangt een teken, maar het zal geen teken
ontvangen dan het teken van Jona, de profeet (...) De mannen van
Nineve zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en het
veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona
en zie, meer dan Jona is hier. De koningin van het Zuiden zal in het
oordeel optreden met dit geslacht en het veroordelen, want zij is
gekomen van de einden der aarde om de wijsheid van Salomo te
horen, en zie, meer dan Salomo is hier (...) Dan trekt hij heen en
neemt zeven andere geesten mede, bozer dan hijzelf; en zij komen
binnen en wonen daar. En het wordt met die mens in het einde erger
dan in het begin. Alzo zal het ook gaan met dit boze geslacht.
(vergelijk Luc.11:16,24-36).
Gaat het om de toen levende Isralieten, ja volgens Dorner (Orat. Christelijke
Eschatologie blz.81). Nielsen = de in die tijd levende mensen van Joodse
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 609

origine, commentaar bij Callenbach, deel 1, blz.256. Schmid = heel de


tegenwoordige generatie der Joden, commentaar bij Patmos, blz.239.

Mat.16:4: Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken, en het


zal geen teken ontvangen dan het teken van Jona. En Hij verliet hen
en ging heen.

Mat.17:17: Jezus antwoordde en zeide: O, ongelovig en verkeerd


geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn? Hoelang zal Ik u nog
verdragen? Breng hem Mij hier. Nielsen = Jezus (...) zijn tijdgenoten,
commentaar bij Callenbach, deel 2, blz.17.

Mat.23:36: Voorwaar, Ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit


geslacht. Nielsen = niet het gehele volk maar de geestelijke leiders,
commentaar bij Callenbach, deel 3, blz.27.

Mat.24:34: Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenzins voorbijgaan,


voordat dit alles geschiedt. Nielsen = niet temporeel (...) maar wel in de
zin van zolang deze aeon duurt, commentaar bij Callenbach, deel 3, blz.54.
Grosheide = in verwijderden zin (...) beteekent het dan: heel het menschelijk
geslacht, commentaar bij H.A. van Bottenburg, blz.293.

Marc.8:12: En Hij, diep zuchtend in zijn geest, zeide: Waartoe begeert


dit geslacht een teken? Voorwaar, Ik zeg u: Aan dit geslacht zal
voorzeker geen teken gegeven worden!

Marc.8:38: Want wie zich voor Mij en voor mijn woorden schaamt in
dit overspelig en zondig geslacht, de Zoon des mensen zal Zich ook
voor hem schamen, wanneer Hij komt in de heerlijkheid zijns Vaders,
met de heilige engelen. Bolkestein = Jezus zijn tijdgenoten,
commentaar bij Callenbach, blz.191.

Luc.11:50,51: opdat van dit geslacht afgeist worde het bloed van al
de profeten, dat vergoten is sinds de grondvesting der wereld, van
het bloed van Abel tot het bloed van Zacharias, die omgebracht is
tussen het altaar en het tempelhuis. Ja, Ik zeg u, het zal afgeist
worden van dit geslacht. Wee u, wetgeleerden, want gij hebt de
sleutel der kennis weggenomen; zelf zijt gij niet binnengegaan en
hen, die trachtten binnen te gaan, hebt gij tegengehouden.
Dit betreft de toen levende generatie van Isralieten volgens o.a. Dorner
(blz.41). Nielsen = voorspellende uitspraak over de verwoesting van
Jeruzalem in 70 NC, commentaar bij Callenbach, deel 1, blz.350.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 610

Luc.17:25: Maar eerst moet Hij veel lijden en verworpen worden door
dit geslacht. Nielsen = Jezus ziet zich hier als de lijdende knecht des
Heren, verworpen door dit geslacht, commentaar bij Callenbach, deel 2,
blz.100.

Hand.13:36: Want David is, na voor zijn geslacht de raad Gods


gediend te hebben, ontslapen en bij zijn vaderen bijgezet, en hij
heeft wl ontbinding gezien; (...) .

Van al deze teksten is slechts deze van Mat.24:34 problematisch. Hij is


gebruikt en misbruikt door al wie zegt dat we slechts recent in de tijd van het
einde leven. Want, zo is de redenering, als het slechts in 1914 of 1948 is, dat
de tijd van het einde is begonnen, dan zal het ook nog in ons geslacht zijn dat
de Heer wederkomt. De uitleg van Nielsen en tientallen die gelijkaardig
klinken, en aangehaald zouden kunnen worden, zegt juist genoeg maar niet
teveel over de tekst. Terloops in dit verband nog dit. We lezen bij enkele
commentatoren dat Mat.24:1-35 en de slotwaarschuwing van Mat.23
betrekking heft op de val van Jeruzalem in het jaar 70 A.D.. Dat zou door de
uitdrukking al deze dingen ondersteund worden. Die term vinden we in
Mat.23:36 / 24:2,3,33,34. Al de dingen zouden geschieden tijdens het bestaan
van die generatie die zijn straf onderging in het jaar 70. Dan zou het begrip
generatie steeds slaan op de toen levende Joden. Laat u redden uit dit
ontaarde geslacht zegt Petrus eens aan al die Joden volgens Hand.2:40
(Willibrord).

G. C. Berkouwer zegt in dit verband in De wederkomst van Christus, deel


II, Kok, 1963, blz.152: Wanneer de gemeente niet maar in de verkiezing
gelooft, maar haar belijdt en uit haar leeft, dan straalt het licht uit, waarop
Paulus ogen gericht waren. Wanneer dat stralende licht niet schijnt in de
wereld en de verkiezing niet meer is dan een voorwerp van veel discussie en
uitgangspunt van veel verwarring, dan is elk perspectief weggenomen. Dan
blijft slechts over een discussie over Isral, die geladen is met allerlei
sentimenten en zo de navolging van Paulus blokkeert.
*********

APPENDIX XII : Aanverwante begrippen aan laatste dagen in het NT

Het einde van de wereld (eeuw)

Mat.13:39 de voleinding der wereld


13:40 de voleinding der wereld
13:49 de voleinding der wereld
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 611

23:3 de voleinding der wereld


28:20 de voleinding der wereld
Heb.9:26 de voleinding der eeuwen

Het einde

Mat.10:22 wie volhardt tot het einde


24:6 maar het einde is nog niet
24:13 wie volhardt tot het einde
24:14 dan zal het einde gekomen zijn
1 Cor.1:8 Hij zal u ook bevestigen ten einde toe
10:11 ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der
eeuwen gekomen is (einde der wereld in Luther en
Leidse Vert).
15:24 daarna het einde
Heb.3: 6 (tot het einde onverwrikt) vasthouden
3:14 tot het einde onverwrikt vasthouden
6:11 dezelfde ijver blijven betonen (...) tot het einde toe
1 Pet.4:7 het einde aller dingen is nabijgekomen
Opb.2:26 tot het einde toe bewaart

De laatste tijden (dagen / ure)

1 Tim.4:1 dat in latere tijden sommigen zullen afvallen


(laatste dagen in SV, Luther en Canisius).
2 Tim.3:1 dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen
(aan het einde der tijden in Brouwer).
Heb.1:1 in het laatst der dagen (laatste dagen
in SV en Luther).
Jac.5:3 terwijl het de laatste dagen zijn
1 Pet.1:5 om geopenbaard te worden in de laatste tijd
1 Pet.1:20 bij het einde der tijden geopenbaard
2 Pet.3:3 in de laatste dagen (laatste der dagen in SV.)
1 Joh.2:18 Kinderen, is het de laatste ure (...) dat het de laatste ure
is
Judas 18 aan het einde des tijds

De dag

Mat.25:13 Waakt dan, want gij weet de dag noch het uur
Luc.17:30 op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard
wordt
(in den dag in SV).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 612

Rom.2:16 ten dage dat God het in de mensen verborgene oordeelt


(in den dag in SV).
1 Cor.3:13 Want de dag zal het doen blijken
Heb.10:25 naarmate gij de dag ziet naderen

Die dag

Mat.7:22 Velen zullen ten dien dage tot Mij zeggen


24:36 Doch van die dag en van die ure weet niemand
Luc.10:12 dat het voor Sodom in die dag draaglijker zal zijn
21:34 Ziet toe op uzelf (...) en die dag niet plotseling over u
kome
1 Thes.5:4 zodat die dag u als een dief overvallen zou
(de dag in Brouwer en Canisius).
2 Thes.2:2 alsof de dag des Heren (reeds) aanbrak
2 Tim.1:12 te bewaren tot die dag (tot den jongste dag in Brouwer).
1:18 dat hij barmhartigheid (...) vinde op die dag
4:8 welke te dien dage de Here (...) mij zal geven

De dag van de Heer (Christus)

1 Cor.1:8 op de dag van onze Here Jezus


5:5 in de dag des Heren
2 Cor.1:14 evenals gij op de dag van onze Here Jezus
Phil.2:16 mij ten roem tegen de dag van Christus
1 Thes.5:2 dat de dag des Heren z komt

De grote dag

Hand.2:20 voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt


Jud.6 voor het oordeel van de grote dag
Opb.6:17 want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan
bestaan?
16:14 de grote dag van de Almachtige God

De dag van toorn

Rom.2:5 hoopt gij u toorn op tegen de dag des toorns en der


openbaring van het (...)
Opb.6:17 verbergt ons (...) voor de toorn van het lam, want de grote
dag
van hun toorn is gekomen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 613

De dag van verlossing

Eph.4:30 de Heilige Geest Gods (...) door wie gij verzegeld zijt tegen
de dag der verlossing

De laatste dag =
Ten jongste dage (Brouwer / N.B.G.)
Ten uitersten dage (SV)
Ten laasten dage (L.V.)
Joh.6:39 niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongsten
dag
6:40 en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage
6:44 en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage
6:54 en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage
11:24 Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongsten
dage

De dag van het oordeel(s)

Mat.10:15 het zal voor het land Sodom en Gomorra


draaglijker zijn in de dag des oordeels
11:22 het zal voor Tyrus en Sidon draaglijker zijn in de dag des
oordeels
11:24 het zal voor Sodom draaglijker zijn in de dag des oordeels
12:36 rekenschap geven op de dag des oordeels
2 Pet.2:9 de onrechtvaardigen te bewaren om hen op de dag des
oordeels
te straf fen
3:7 ten vure bewaard tegen de dag van het oordeel
1 Joh.4:17 dat wij vrijmoedigheid hebben op de dag des oordeels

Over deze laatste serie teksten valt wat op te merken. Ze zijn stuk voor
stuk een bewijs dat de leer van de bedelingen en een komend duizendjarig rijk
niet kunnen waar zijn. Deze uit Matths spreken over een gezamelijk
oordeel van Joden en heidenen. 2 Pet.2:9 heeft het over n oordeelsdag voor
godvruchtigen en onrechtvaardigen. In 2 Pet.3:7 is het oordeel van
de onrechtvaardigen, hier goddelozen genoemd, op het moment van de
herschepping van de nieuwe hemel en aarde. 1 Joh.4:17 heeft het over de
vrijmoedigheid van elke gelovige op de dag van het oordeel. U moet u dat
eens laten uitleggen vanuit de visie van de bedelingen. Pas op en vergeet het
niet: hier staat duidelijk dat er n oordeelsdag is.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 614

Handelingen 3:21. Wederoprichting aller dingen.

Wat zij op dat gebied leren

In Mormon blz.315 lezen we: (32-14) Alma:1-15. De wet der


herstelling. De heiligen der laatste dagen geloven in de herstelling van alle
dingen. Uiteindelijk zullen, zoals Alma zegt, alle dingen in hun eigen
bouwwijze worden hersteld (vers 2). De opstanding is een herstelling, daar
elk deel van het lichaam zal worden hersteld. Het oordeel is een herstelling,
aangezien de mens zal ontvangen naar zijn werken. President Joseph Fielding
Smith noemde dit de goddelijke wet van de compensatie. Er is een goddelijke
wet van compensatie. De sterfelijkheid is een proefterrein. De mensen zullen
geoordeeld worden naar hun daden, en er is een beloning of een straf voor de
daden die in het sterfelijk lichaam gedaan zijn. Er is geen partijdigheid in het
koninkrijk Gods. Wat de mens verdient, krijgt hij. (Answers to Gospel
Questions, deel 5, blz.16.) Besef goed dat de mens de herstelling krijgt die
overeenkomt met zijn verlangens. Als het het verlangen van ons hart is in ons
leven goed te doen, zullen wij, ook ten laatsten dage terugontvangen, wat
goed is (vers 3). Mensen zijn daarom in feite hun eigen rechters omdat zij
zelf beslissen of zij goed of kwaad zullen doen (vers 7). Wij beslissen elke dag
door ons gedrag en verlangens waar wij de eeuwigheid door zullen brengen
(wij onderlijnen).

In Amen nummer 8, juni 1996 zegt H. Slagter: Handelingen 3 geeft in


overeenstemming met de Oudtestamentische profetie aan, dat de Here niet
voor altijd verborgen zou blijven in de hemel. De hemel mest Hem opnemen
tot de tijden van de wederoprichting. Vers 20 laat zien dat deze tijden van de
wederoprichting aller dingen samen vallen met het (weder)zenden van de
Christus Jezus. Vers 19 toont aan dat het wederkomen van Christus op aarde
in verband gezien moet worden met het geloof van het volk Isral (vs.12).
Handelingen beschrijft de geschiedenis - niet van het tot geloof komen van
het volk, maar - van het ongelovig blijven van het volk. Daarom keert de Here
(vooralsnog) niet terug. Het ongeloof van het volk blijkt niet alleen in
Jeruzalem, Judea en Samaria (ten tijde van de bediening van de Twaalven),
maar ook in de verstrooiing (ten tijde van de bediening van Paulus). Zo eindigt
Handelingen met de - voorlopig - laatst vervulde profetie (van Jes.6) en
moeten we constateren dat het Koninkrijk weliswaar gepredikt wordt (Hand.
28:31), maar dat het een Koninkrijk is, dat met de Koning verborgen gebleven
is,
- totdat de Christus, dat is: Jezus, gezonden wordt
- totdat de tijden van de wederoprichting aller dingen aanbreken
- totdat de steden verwoest zijn, zodat er geen inwoner meer is, en de
huizen,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 615

zodat er geen mens meer in is, en het bouwland verwoest is tot een
wildernis
en de HERE de mensen ver verwijderd heeft en het verlaten gebied
in het land groot is (Jes.6:11,12).
Als we deze verzen van Jesaja lezen (waarin we bepaald worden bij het tijdstip
van Gods verborgenheid), begrijpen we waarom de wederoprichting aller
dingen nodig is (wij onderlijnen).

Wat wij op dat gebied leren

Dit gedeelte spreekt over herstel. Maar opgepast voor wensdromen. Gaan
we te rade bij de leerlingen van de leer van de bedelingen dan is dat voor hen
duidelijk: Isral, volk en koninkrijk zal hersteld worden, er komt zelfs een
nieuwe tempel (Scofield blz.1153). Al die dingen worden in dit gedeelte echter
niet vernoemd. Dit herstel zegt Petrus heeft te maken met de profeet
waarover Mozes heeft geprofeteerd. Wie niet naar die profeet zal luisteren, zal
de strengste straf moeten ondervinden die God reserveert voor zijn
opstandige kinderen; uitgeroeid worden, uitgesloten zijn, zonder verdere hoop.
Centraal moet dus staan wat Jezus heeft gepredikt. En wat de profeten gezegd
hebben moet daaraan ondergeschikt zijn. Verwijzen we nogmaals naar onze
stellingen in verband met de uitleg van voorspellingen; die kunnen letterlijk
vervuld worden. Maar ook indien ze niet letterlijk vervuld worden is Gods
woord nog steeds dat unieke woord.

Er zijn teveel voorbeelden van geestelijke vervullingen om dat niet in


zijn achterhoofd te houden als een mogelijkheid. Nogmaals: het herstel van de
tempel zou het offer van Christus belachelijk maken. De hoofdstukken 40 tot
48 in Ezechil spreken over Levitisch priesterschap, over brandoffers en
zondeoffers (43:18-27 / 44:15-25 / 45:18-25), zelfs over besnijdenis (44:9). Dit
letterlijk uitleggen zou erop neerkomen dat we sommige dingen uit het NT
moeten wegcijferen of er uit branden. Men wil toch niet dat de scheidsmuur
die de Heer heeft afgebroken, terug opricht (Eph.2:14). Het is een regel dat
alle mensen, zowel Joden als Heidenen thans leven in de tijd dat ze zich
kunnen bekeren en er is gn ander tijdstip van dien aard te verwachten (2
Cor.6:1,2 / Rom.10:1).

Wanneer we Hand.3:19-21 bespreken dan moet dat ook gedaan worden


met Hand.1:6 erbij. Daar vragen de discipelen naar het herstel. De
gelijkluidende term kwam al voor in de Griekse Septuaginta. Het begrip
apokathistanai is er gebruikt om zowel het letterlijke als het geestelijk
herstel van Isral te beschrijven. Zie o.a. Jer.15:19 / 16:15 / 23:8 / 24:6 /
27:19 / Ezech.16:55 en Mal.3:23. Deze laatste tekst is in onze Bijbels Mal.4:6.
En we drukken er nog eens op; het gaat om zowel geestelijk als letterlijk
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 616

herstel, de context laat ons meestal weten waar de nadruk op ligt. En zo ook
Hand.3:19 waar we dan apokatastasis vinden, slechts nmaal in gebruik
in het NT. Waar ligt de nadruk in dit gedeelte, op het letterlijke of het
geestelijke herstel? Duidelijk het laatste want dat volgt uit het vers 22. Er
staat dat de wederoprichting komt nadat Christus is opgenomen, en dan volgt
een verwijzing naar Deut.18:15-19, de tekst over de profeet zoals Mozes naar
wie moet geluisterd worden. Dat wordt ingeleid door de woorden Mozes
toch heeft gezegd (...), zodat het toch wijst naar het verband van vers
21 en 22. Wat wil dat zeggen? Gezien men in de Messias moet geloven
vrdat Jezus werkelijk de tweede maal zal terugkeren om dingen te
herstellen, is door/in geloof dat herstel reeds op geestelijke wijze begonnen.
En dezelfde opmerking mag gemaakt worden voor vers 24. Deze dagen
die aangekondigd zijn wijzen op de tijd van Petrus en niet naar de toekomst.
Dus is het geestelijk herstel vanaf Pinksteren begonnen. En ook de
wederoprichting van alle dingen, want herstellen houdt dan reeds in. Hierover
nog iets meer.

Een gedeelte uit de tekst zegt volgens de Willibrordvertaling van 1995:


Vanaf Samul en zijn opvolgers hebben alle profeten die gesproken
hebben, deze dagen aangekondigd. U bent de zonen van de profeten
en van het verbond dat God met uw vaderen heeft gesloten, en dit
wijst op vervulling want het zijn deze dagen die zijn aangekondigd.
Geboorte, prediking, verwerping door het volk, en onverdiende moord op de
persoon van Jezus, is voorzegd en in DIE DAGEN vervuld. Na de
opstanding en verschijning aan twee discipelen is de opmerking van Jezus dat
de Christus moest lijden op die wijze om zijn heerlijkheid in te gaan
(Luc.24:16). Ook dat had te maken met vervulling. Enkele dagen later zegt
Hij tot anderen dat wat in Mozes en de profeten en de psalmen staat
moet vervuld worden (...) zodat zij de Schriften begrepen
(Luc.24:44,45). De beloofde Messias is gekomen, m.a.w. de ware Koning van
Isral is gekomen (Hand.13:22-34 / Rom.1:1-7). We citeren n klein stukje uit
deze laatste teksten: En wij verkondigen u de belofte, die tot de
vaderen geschied is dat namelijk God deze vervuld heeft aan ons,
hun kinderen, toen Hij Jezus verwekt heeft. Zo zegt Paulus volgens
Hand.13:32 SV. Waarom zijn er dan die beweren dat de belofte niet is
vervuld, maar uitgesteld, en nog eens opnieuw aan Isral zal
aangeboden worden? En tot Agrippa spreekt hij jaren later als volgt, dus hij
heeft zijn leer op dat punt niet veranderd: En nu sta ik, en wordt
geoordeeld over de hoop der belofte die van God tot de vaderen
geschied is; Tot welke onze twaalf stammen, gedurig dag en nacht
God dienende, hopen te komen over welke hoop ik, o koning Agrippa,
door de Joden beschuldigd wordt (SV). Ter attentie van wie in de
bedelingen zijn soulaas zoekt de: belofte die van God tot de vaderen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 617

geschied is, blijft geldig tot Zijn Wederkomst volgens Gods nieuwe versie.
Tot de Mormonen en Brits-Isral zeggen we dit; de 12 stammen zijn in de
dagen van Paulus niet verloren, ze aanbidden God in die tijd, in de tempel!

Dus zetten we Handelingen 3:19-26 eens neer, met ons commentaar in rode
letters:
19 Komt dan tot berouw en bekering (een geestelijke zaak), opdat uw
zonden uitgedelgd worden, opdat (dus met de bekering die geestelijk is)
er tijden van verademing (geestelijk aspect is dan al begonnen) mogen
komen van het aangezicht des Heren,
20 en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende
(tot iedere bekeerling);
21 Hem moest de hemel opnemen (van de Hemelvaart tot de dag van
Pinksteren) tot de tijden van de wederoprichting aller dingen, waarvan
God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van
oudsher.
22 Mozes toch (dat toch wijst erop dat wat de profeten voorspelden nu in
vervulling gaat) heeft gezegd: De Here God zal u een profeet doen
opstaan uit uw broeders, gelijk mij: naar hem zult gij (dat was al in de
dagen tijdens Zijn prediking en nu nog uitdrukkelijker) horen in alles wat hij
tot u spreken zal;
23 en het zal geschieden, dat alle ziel, die naar deze profeet niet
hoort, uit het volk zal worden uitgeroeid (die keuze maakt men in deze
tijd, niet in een toekomstig millennium).
24 En al de profeten, van Samul af en vervolgens, zovelen er hebben
gesproken, hebben ook deze dagen aangekondigd (de dagen sinds de
Heilige Geest kwam is de bevestiging van de rol van Jezus).
25 Gij zijt de zonen van de profeten en van het verbond, dat God met
uw vaderen gemaakt heeft, toen Hij tot Abraham zeide: En in uw
nageslacht zullen alle stammen der aarde gezegend worden (begon
met Cornelius). 26 God heeft in de eerste plaats voor u (heidenen komen
later in de nabije toekomst) zijn Knecht doen opstaan en Hem tot u
gezonden, om u te zegenen (nu en niet in een verre toekomst), door een
ieder uwer af te brengen van zijn boosheden.

Dus zit Jezus op Zijn troon en regeert van daaruit (Heb.8:1,2 / 10:11-14),
over vriend en vijand. Elke gelovige kan die sabbatsvrede nu reeds erven
(Heb.4:1-7). De Messiaanse vrede van Jes.11 is vervuld aan de gemeente zegt
Paulus in Rom.15:8-12. God is gewoon verder gegaan met een programma
van redding van mensen uit alle stammen en talen. Zie o.a. Ps.9:9 / 96:9,10 /
98:9. Petrus zegt daarom ook wanneer hij verwezen heeft naar de belofte aan
Abraham: God heeft in de eerste plaats voor u zijn Knecht doen
opstaan en Hem tot u gezonden, om u te zegenen, door een ieder
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 618

uwer af te brengen van zijn boosheden (Hand.3:26). In dat, in de


eerste plaats voor u klinkt al dat er een uitbreiding is gemaakt van de
belofte tot alle volkeren nadat de Joden het gehoord hebben. Pinksteren is de
herroeping van het oordeel over de mensen uit de spraakverwarring van
Babel. De steen die Isral heeft verworpen, geestelijk Jezus voorstellende en
niet een letterlijke steen, is de hoeksteen van het ganse christelijke gebouw.
Wie tot dat gebouw komt moet de steen aannemen voor wat hij is, want God
heeft hem er gelegd (Mat.21:42 / Marc.12:10 / Luc.20:17 / Hand.4:11 /
Rom.9:33 / Eph.2:20 / 1 Pet.2:4,7). Zo gaat het herstel in vervulling vanaf het
moment van de bekering. Kom daarom tot inkeer en bekeer u, opdat
uw zonden worden uitgewist. Dan komen er van Godswege tijden van
verademing zegt Hand.3:19,20a.

We lezen in Bijbelse Encyclopedie, deel 1, W.H. Gispen, H.N. Ridderbos


e.a., Kok, 1975, blz.203 over de verkeerde interpretaties van Gods volk met
betrekking tot de ware aard van het Koninkrijk en zijn Messias: Isral heeft
het bijzondere karakter van het koninkrijk van de Messias slecht begrepen.
Zoals het in de dagen van Samul een koning begeerde, die zou regeren naar
de wijze van de koningen der heidenen, verwachtte het ook in de Christus een
koning van aardse allure, die als de geweldenaars der aarde zou komen met
wapengekletter en strijdrumoer, die het joodse volk zou bevrijden van het juk
der Romeinen om het vervolgens aan de spits der natin te stellen en de
suprematie te geven over alle volken. Zulk een koninkrijk was het ook, dat
door de satan aan Christus als lokaas werd voorgehouden in de derde
verzoeking, Mat.4:5. Tegenover al die valse voorstellingen en verwachtingen
heeft Christus steeds met klem verzekerd, dat Zijn koninkrijk, het Koninkrijk
Gods, het Koninkrijk der hemelen, in wezen en verschijning radicaal anders is
dan de koninkrijken van deze wereld. Het komt niet met uitwendig gelaat,
maar heerst in het hart van hen die ertoe behoren, Luc.17:20v. Hij zegt tot
Pilatus: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld, Joh.18:36. Zijn Koninkrijk, aldus
de apostel Paulus, bestaat in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de H.
Geest, Rom.14:17.

In het licht van het bovenstaande moet het duidelijk zijn dat opmerkingen
als deze van Walvoord (blz.119) over Hand.1:6-8 verkeerd moeten zijn. Hij
tracht aan te tonen dat de apostelen vragen naar de komst van het Rijk, maar
dat de Heer ze niet een echt antwoord geeft. En gezien de Heer hen niet
terechtwijst moet Jezus ook geloven dat het Rijk niet onmiddellijk hersteld zal
worden maar slechts in een verre toekomst. Zo redeneert Walvoord. Christus
zegt in dit verband echter bovenal dat ze moeten wachten in Jeruzalem om de
bovenaardse kracht te ontvangen om alles te kennen waar ze nu geen enkele
notie van kunnen aanvaarden of begrijpen. We kunnen de Heer toch niet
verplichten alle verkeerd inzicht dat er toen nog leefde onder de discipelen in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 619

verband met Gods Rijk gewoon maar te ontzenuwen tot op het bot. Denk
vooral aan het volgende: we zien regelmatig de opmerking verschijnen in de
verslagen van de vier evangelisten dat ze een of ander slechts begrepen dan
toen de Heer was opgestaan. Ook dit punt van het Koninkrijk Gods begrepen
ze in geestelijk zin, zoals het hoort, nadat ze de Heilige Geest ontvingen.

We geloven dat G.C. Berkouwer in De wederkomst van Christus, deel II,


Kok, 1963, blz.151 hierop een goed inzicht heeft wanneer hij opmerkt: Voor
ons is het na zovele eeuwen moeilijk het NT getuigenis te verstaan m. n. in
zijn actuele betekenis voor onze eschatologische verwachting. We zijn dan
geneigd aan de toekomst te denken vanuit onze tijd en met name al wat
Paulus zegt, in een nog niet aangebroken eindtijd te transponeren met l de
vragen, die dan opkomen in verband met het behoud der ltste generatie en
in verband met de trouw van God over gns Isral. We zijn dan in een andere
sfeer dan t. a. v. de NT verwachting in al haar actualiteit, waarin het in de
evangelin gaat om een zien geschieden en dan weten en herkennen en bij
Paulus om het Isral, dat hij ziet wandelen op zijn eigen wegen, maar in het
licht van de uitstromende ontferming over de heidenen opdat ook zij (de
Joden) thans ontferming zouden vinden.

Er moet natuurlijk uiteindelijk nog meer gebeuren: de Nieuwe Hemel en


Nieuwe Aarde moeten in hun totaliteit hersteld worden. Zie hiervoor: Jes.65:17
/ Jes.66:22 / 2 Pet.3:13 en Opb.21:1. Gezien de volkeren dan, in de hun door
God toegemeten plaatsen zullen vertoeven, zal dus een afstammeling van
Abraham in Isral leven. Maar dan niet in de door de bedelingenleer
aangegeven omstandigheden. Want het Isral in de Nieuwe Hemel en de
Nieuwe Aarde is niet meer hetzelfde Isral. Ligt het op dezelfde plaats als de
plaats waar het nu ligt? Het eeuwige dat God sprak, met betrekking tot de
zonen van Abraham die het zouden bezitten is dus een ander soort
eeuwig. Vergeet niet bij deze opmerkingen over Jesaja: we moeten dan
spreken over een geestelijke vervulling.

Wat is de hoofdvraag: Welke macht heeft de Christus vanaf zijn


Hemelvaart/Pinksterdag? In het kort gezegd is dit het antwoord:
Alle macht = Mat.28:18. Over engelen, krachten en autoriteiten = 1 Pet.3:22.
Hij is nu koning der koningen = 1 Tim.6:15. Hij staat nu boven alle
heerschappij = Eph.1:21. Hij zit nu aan Gods rechterhand = Heb.1:2,3 / 1:13 /
8:1 / 10:12 / 12:2. Is thans in regeerfunctie als koning = Hand.2:36 /
Rom.5:21 / 1 Cor.15:25. Na dit opnemen van Zijn macht regeert Hij over een
Rijk dat niet aan wankelen kan gebracht worden (Heb.12:28). Hij regeert
(in het Grieks staat hier de tegenwoordige tijd) in/door genade en
rechtvaardiging zegt Rom.5:17. En de gemeente mt Hem (slot van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 620

Rom.5:17). Wij zijn mt Hem een koninkrijk en een priesterschap 1


Pet.2:9.

*********

Appendix 5: Danil 2:44 en de wederoprichting

We gaan aan de hand van Dan.2:44, en wat we zien als de vervulling ervan
in het NT, de vijf specifieke onderdelen naast elkaar zetten. We gebruiken de
Statenvertaling voor Dan.2:44 maar de N.B.G. voor de andere aanhalingen. De
onderstreepte gedeelten zijn van onszelf.

1) Doch in de dagen van die koningen

Mat.3:1,2: In die dagen trad Johannes de Doper op en hij predikte in


de woestijn van Judea, en zeide: Bekeert u, want het Koninkrijk der
hemelen is nabijgekomen.
Mat.21:43,44: Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal
weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk dat de
vruchten daarvan opbrengt.
Heb.12:28: Laten we derhalve, omdat wij een onwankelbaar
koninkrijk ontvangen, dankbaar zijn en hierdoor God vereren op een
Hem behaaglijke wijze met eerbied en ontzag. De vraag van de
discipelen op Hemelvaart (Hand.1:6) gaat in vervulling met Pinksteren volgens
Gods plan.

2) zal de God des hemels een koninkrijk verwekken

Mat.16:18,19: En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik


mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar
niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der
hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de
hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de
hemelen. Zie ook het herstel in Heb.9:10.
Joh.3:3,7,8: Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar,
Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het
Koninkrijk Gods niet zien (...) Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb:
Gijlieden moet wederom geboren worden. De wind blaast, waarheen
hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt
of waar hij heengaat; z is een ieder, die uit de Geest geboren is.
Gij in vers 7 is een meervoud = Isral!
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 621

Rom.2:29: ... maar hj is een Jood, die het in het verborgen is, en de
(ware) besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de
letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God.
Rom.6:6-8: dit weten wij immers, dat onze oude mens
medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou
ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn;
want wie gestorven is, is rechtens vrij van zonde. Indien wij dan met
Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen
leven, (...).
Phil.3:3: Want wij zijn de besnijdenis, die door de Geest Gods Hem
dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen.

3) en dat koninkrijk zal op geen ander overgelaten worden.

Dan.2:35: ..toen werden tegelijkertijd het ijzer, het leem, het koper,
het zilver en het goud verbrijzeld, en zij werden gelijk kaf op een
dorsvloer in de zomer, en de wind voerde ze mee, zodat er geen
spoor meer van te vinden was; maar de steen die het beeld getroffen
had, werd tot een grote berg, die de gehele aarde vulde.
Mat.13:31,32: Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het
Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand
nam en in zijn akker zaaide. Het is wel het kleinste van alle zaden,
maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het
wordt een boom, zodat de vogelen des hemels in zijn takken kunnen
nestelen (Vergelijk Hand.3:25 en Gen.22:18).
Titus 2:14: die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken
van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een eigen volk,
volijverig in goede werken.
1 Pet.2:9: Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk
priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om
de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis
geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: (...).
Opb.5:9,10: En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig
de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht
en Gij hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en
taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een
koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de
aarde.

4) het zal al die koninkrijken vermalen, en te niet doen

Opb.11:15: En de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen


klonken in de hemel, zeggende: Het koningschap over de wereld is
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 622

gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning
heersen tot in alle eeuwigheden. God doet wat Hij gesproken heeft
Rom.9:28.

5) maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan.

Dan.7:18: daarna zullen de heiligen des Allerhoogsten het


koningschap ontvangen, en zij zullen het koningschap bezitten tot in
eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden.
Micha 4:7: En Ik zal het kreupele stellen tot een overblijfsel en het
verdrevene tot een machtig volk, en de HERE zal Koning over hen zijn
op de berg Sion, van nu aan tot in eeuwigheid.
Luc.1:33: en Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in
eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen.
Opb.22:3,5: En niets vervloekts zal er meer zijn. En de troon van
God en van het Lam zal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem
vereren, (...) En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht
van een lamp of licht der zon van node, want de Here God zal hen
verlichten en zij zullen als koningen heersen tot in alle
eeuwigheden.

1 Corinthirs 15:20-28. Hoeveel opstandingen zijn er?

Wat zij op dat gebied leren

We zetten vooreerst zes aanhalingen achter elkaar. Daarop volgt onze


kritiek en/of aantekeningen.
1) In The Encyclopedia of the Jewish Religion, edit. R. Werblowsky en G.
Wigoder, Phoenix house, London, 1967, lezen we op blz.331: De leer van de
opstanding leert dat de lichamen van de doden zullen opstaan uit de graven
in een toekomende tijd. Geloof in de opstanding begon zich te ontwikkelen
tegen het einde van de Bijbelse Periode, waarschijnlijk onder Perzische
invloed, en vinden we in het boek Danil (12:2). Tegen het einde van de
Tweede Tempelperiode was het uitgegroeid tot een fundamentele leerstelling
van de Pharizeen (...) De opstanding is een van de enige dogmas die
uitdrukkelijk terug te vinden is in de liturgie, waar het als onderwerp staat van
de tweede paragraaf van de Amidah. (In de Joodse theologie is er dus slechts
n opstanding van alle mensen tegelijk.)

2) We lezen bij Scofield in de voetnota van Opb.20:5: We here learn for the
first time what interval of time seperates these resurrections (blz.1350). In
The New Scofield Reference Bible staat bij dat vers: here for the first time
the precise interval between the two resurrections is revealed as a period of
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 623

1.000 years (blz.1374). We vertalen u dat; We leren hier voor de eerste


maal wat de tussenperiode is tussen deze opstandingen en voor de eerste
maal is de nauwkeurige tussentijd van de twee opstandingen geopenbaard als
een periode van 1000 jaren. (Dus meerdere opstandingen.)

3) Ook de Mormonen leren dat er mr dan n soort opstanding is:


Christus was dan ook de eerste die de macht van de dood brak en uit de
doden opstond. Ofschoon vele heiligen het voorrecht kregen reeds op
datzelfde tijdstip uit het graf voort te komen, is de eigenlijke, massale
opstanding een toekomstige gebeurtenis, gespreid over enkele fasen. De
eerste opstanding, beginnend op het moment van Christus wederkomst,
behelst vooreerst hen, die beantwoord hebben aan al de normen van het
Evangelie; vervolgens hen, die als rechtvaardigen geleefd hebben naar de wet
die zij kenden. Op de tweede opstanding, bij het einde van het duizendjarig
rijk, dienen zij in louterend lijden te wachten, die bewust voor het kwade
hadden gekozen (Openbaring 20:4-5; Leer en Verbonden 45:54; 76:85;
88:100-101) (wij onderlijnen). W. Decoo, Het Mormonisme, De
Nederlandsche Boekhandel, 1979, blz. 80. (Dus meerdere opstandingen.)

4) Aan het begin van de duizendjarige regering zullen er n of meerdere


opstandingen plaatsvinden volgens Bijbels Panorama, 12de schets. We lezen
er het volgende:

Opstanding ten leven Joh.5:20a.(moet 29a zijn)


Opstanding der rechtvaardigen Luc.14:14.
Opstanding der OTische gelovigen Dan.12:2a / 12:13.
Opstanding der martelaren Opb.20:4. (Dus meerdere
opstandingen.)

5) We citeren Th. Niemeijer, Het Zoeklicht, 24 juli 1999, blz.19 voor wie de
eerste opstanding verloopt over een periode van mr dan 1000 jaren. De
eerste opstanding verloopt in drie fasen (1 Corinthirs 15:23): Ieder in zijn
eigen rangorde: Christus als Eersteling. De ontslapen gelovigen bij de
opname van de gemeente. De martelaren uit de grote verdrukking
(Openbaring 20:4). Deze martelaren komen tijdens de grote verdrukking tot
geloof maar zullen door de terreur van de antichrist hun leven daarvoor
kwijtraken. Aan het begin van het duizendjarige vrederijk zal deze groep als
laatste opstaan, waarmee de slotfase van de eerste opstanding voleindigd is.
De doden die in hun graven achterblijven zullen pas na het duizendjarige
vrederijk opstaan, maar dan wel in de opstanding ten oordeel. Deze doden, de
groten en de kleinen zien we in Openbaring 20:11-15 voor de grote witte
troon van Christus verschijnen, alwaar ze op grond van het ontbreken van hun
naam in het boek des levens en dat wat in de andere boeken geschreven
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 624

staat voor altijd veroordeeld worden. De eerste opstanding is dus de


opstanding voor de gelovigen en de opstanding daarna is voor de ongelovigen
aller tijden. (Dus meerdere opstandingen.)

6) Volgens Walvoord blz.448-451 is de volgorde van de opstandingen


(meervoud) de volgende (ingekort):
1) Jezus (Mat.28:1-7)
2) De heiligen van Mat.27:50-53
3) Bij de opname van de gemeente, dezen die gedoopt zijn in het lichaam
van Christus
sinds Pinksteren. 1 Cor.15:50-53)
4) De twee getuigen van Opb.11
5) De opstanding van de martelaren uit de grote verdrukking Opb.20:4-6
6) De gelovigen uit het OT (Dan.12:2 / Ezech.37:13,14)
7) De ongelovigen Opb.20:11-15

Specifiek over punt 6 zegt hij dit: Volgens Dan.12:1 komt deze opstanding
bij het einde van de tijd der verdrukking uit Dan.11:36-45 (...) De opstanding
staat in verband met het vers dat volgt. Hoewel de chronologische volgorde
van dit gedeelte in betrekking tot de verdrukking niet is aangegeven in de
Schrift, is het waarschijnlijk dat dit volgt op de opstanding van de doden uit de
tijd van verdrukking en is deze van de Oudtestamentische gelovigen dus de
zesde opstanding en de laatste van de gelovigen.

7) In Middernachtsroep van oktober 1998, blz.5 lezen we van N. Lieth als


volgt: Tot deze eerste opstanding behoren zeven indelingen of fasen. Paulus
zegt, dat allen in Christus levend gemaakt worden, ieder echter in zijn eigen
rangorde (1 Cor.15:22-23). Deze uitdrukking rangorde (Grieks: tagma) komt
uit het militaire spraakgebruik en staat voor troepen van verschillende
grootten: divisie, bataljon, afdeling. Nu tot de zeven indelingen van de eerste
opstanding:
1. De opstanding van de Here Jezus als Eersteling (1 Cor.15:23).
2. De opstanding van de Heiligen in Jeruzalem, na Zijn opstanding (Mt.27:50-
53).
3. De opstanding van de Gemeente (1 Thes.4:16-18 / 1 Cor.15:51-53).
4. De opstanding van de twee getuigen uit de Grote Verdrukking (Opb.11:11-
12).
5. De opstanding van de martelaren, die uit de Grote Verdrukking komen en
vr het 1000-jarige rijk opgewekt zullen worden (Opb.20:4).
6. De opstanding van de Oud-Testamentische gelovigen, die bij de
wederkomst van Christus in heerlijkheid opgewekt worden (Dan.12:1-2 /
Jes.26:19-21).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 625

7. De opstanding van de heiligen uit het 1000-jarige rijk, die tijdens deze
gestorven zijn (Jes.65:20) en op de door God geschapen nieuwe aarde over
zullen gaan (Opb.21:22-27).
Volgens mij wordt de eerste opstanding, die in zeven verschillende indelingen
uitgevoerd wordt, reeds in het Oude Testament profetisch afgetekend:
- In de geschiedenis van de Syrische generaal Naman, die melaats was. Een
beeld van de zonde en van de dood. Door een jonge, Isralische dienstmaagd
hoorde Naman, dat hij bij de profeet in Samaria genezing kon vinden. Zo
ging hij met een aanbeveling van de Syrische koning naar Isral en legde dit
voor aan de koning van Isral. Toen deze de brief gelezen had, riep hij
vertwijfeld uit: Ben ik God, om te kunnen doden en levend maken, dat
deze man een boodschap tot mij zendt om een man van zijn
melaatsheid te verlossen? (2 Kon.5:7). Vanuit het koninklijke paleis reed
Naman vervolgens met zijn gevolg naar de profeet Elisa, die hem door zijn
dienaar de boodschap over liet brengen, zich zeven keer in de Jordaan te
baden resp. onder te dompelen (v.10), wat hij dan tenslotte ook deed en
volledig genezen uit het water van de Jordaan opklom (v.14). Dat is een mooi
beeld voor de zevenvoudige opstanding uit de doden. (Dus meerdere
opstandingen.)

We komen op dit laatste niet meer terug en daarom nu hierover enkele


opmerkingen. Dit is een gnostische benadering van het verhaal van Naman
en een verkrachting van de tekst uit 1 Cor.15:22,23. Let er op dat N. Lieth in
n 7 nog heiligen noemt die sterven tijdens de 1000 jarige regering. Er zijn
slechts weinigen van zijn overtuiging die dit zullen nazeggen. Maar ook
Jehovahs Getuigen doen dat. Volgens de leer van de Mormonen zullen de
echte gelovigen tijdens de duizendjarige regering veranderen in onsterfelijke
goden.

Wat wij op dat gebied leren

Waarom komt de Heer terug?


1) Om alle doden op te wekken Joh.5:28,29.
Gn sprake van 1000 jaren tussen gelovig /ongelovig.
2) Om Zijn volk af te scheiden van goddelozen Mat.13:47- 49 / 25:31,32.
Straf en loon volgt zonder dralen.
3) Om iedereen te oordelen 1 Cor.4:5.
Het is de oogsttijd der aarde Opb.14:14-20.
4) Om Zijn volgelingen onsterfelijkheid te verschaffen Phil.3:20,21 / 1
Cor.15:51-54.
5) Om wraak uit te spreken over goddeloosheid en ongelovigen te straffen 2
Thes.1:6-9.
6) Om de schepping te bevrijden Rom.8:23 / Opb.22:20.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 626

7) Om een eeuwig Koninkrijk in gerechtigheid op te richten Mat.16:28 /


Rom.14:17 / Opb.1:9.

Onmiddellijk voorafgaande aan Zijn komst zijn er:


1) Tijden van onzekerheid Luc.17:26-30.
2) Een tijd van spotters 2 Pet.3:3,4 / 1 Thes.5:3.
3) De generatie die dat meemaakt is met Pinksteren begonnen;
generatie die reeds
bijna 2.000 jaren voortduurt Hand.2:40 / Heb.3:10 / 1 Pet.2:9.
4) Aan het einde van dat tijdperk (eeuw = aioon) zijn er gelovigen en
ongelovigen. Na
dit tijdperk is er geen mengvorm meer van goed en kwaad zoals nu
(Mat.13:39).
5) Op een ongekend tijdstip komt de Heer met zijn engelen.
(Mat.24:36 / 25:13 / Luc.12:40 / 1 Thes.5:1,2),

Een eerste opmerking: er is gn mogelijkheid om na de Wederkomst van


de Heer nog een tussenperiode in de wereldgeschiedenis in te lassen. Er is
gn mogelijkheid om rechtvaardigen aan het begin en goddelozen
na een duizendjarige regering te laten opstaan uit de doden. De Bijbel
leert duidelijk een nmalige opstanding uit de doden met uitzondering
van Christus die als eerste reeds is opgestaan (Opb.1:18). Men tracht in 1
Cor.15:24 de gedachte van daarna het einde nog een periode in te lassen
van 1000 jaren. Dat staat er toch niet. Maar wel dat Christus regeert tot
zijn Wederkomst. En daar is de opstanding van allen in de graven inbegrepen.
Dan is Zijn middelaarschap opgehouden en geeft om die reden dat Koninkrijk
aan de Vader over. Daarom is er: daarna het einde en niet het begin van
een duizendjarige regering. We gaan hier nog uitvoerig op in.

Als tweede punt is het duidelijk dat de Schrift spreekt van twee soorten
opstandingen: n voor rechtvaardigen, n voor onrechtvaardigen.
De teksten die dat ondersteunen zijn (wij onderlijnen):
Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken,
dezen tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig
afgrijzen Dan.12:2.
Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de
graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het
goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade
bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel Joh.5:28,29.
Terwijl ik van God hoop, gelijk ook dezen zelf het verwachten, dat
er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn
Hand.24:15.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 627

Er staat echter niet in deze teksten; een opstanding of ontwaken van de


rechtvaardigen en daarna (of later) een opstanding of ontwaken van
onrechtvaardigen. Er staat in deze teksten niet dat er enige tijdsruimte is
tussen de opstanding van de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Er staat
altijd dat er n opstanding is. En in die ene opstanding zullen er zowel
rechtvaardigen zijn als onrechtvaardigen. De tekst van Johannes 5:28 zegt dat
het in n uur zal geschieden. Dus niet over een periode van 1007 jaar
volgens de leer van Scofield e.a.. Dan zou er in de tekst moeten staan dat er
een uur (tijdstip, periode) is waarop de rechtvaardigen opstaan. En
daarna een uur (tijdstip, periode) voor de opstanding der
onrechtvaardigen. Dat zou de enige manier zijn om een tijdsperiode aan te
geven die zinvol is. Maar dat staat er niet. Paulus spreekt niet van: er zijn twee
opstandingen, een eerste in tijd en daarna een tweede in tijd. Hij zegt dat er:
een (=n) opstanding van van rechtvaardigen en onrechtvaardigen
zal zijn Hand.24:15.

Ja maar zeggen Scofield en zijn vrienden (Biederwolf blz.390,391 / Bultema


blz.121)., de uitdrukking het uur in Joh.5:24,25 wil toch zeggen; een lange
periode van thans reeds bijna 2.000 jaren en beschrijft de geestelijke
opstanding. En zo moeten we ook het uur in Joh.5:28 interpreteren: het
gaat om een lange periode gedurende dewelke de vleselijke opstanding zal
geschieden, eerst de gelovigen en daarna de ongelovigen duizend jaren later.
Maar dat is echter een redenering die niet opgaat. Want in de verzen 24,25
gaat het om een ononderbroken tijdsperiode van nu reeds ongeveer 2.000
jaar. Maar zo word vers 28 door hen niet uitgelegd; daar is het uur
(tijdstip, periode) dat aan de gang is door een periode van 1007 (of 1003 en
1/2 jaar volgens anderen) onderbroken. Ze interpreteren dat begrip uur
dus niet volgens dezelfde normen maar geven er twee betekenissen aan.
Slechts wanneer ze zullen leren dat het uur van de opstanding 1007
jaren lang duurt, en er gedurende die tijd mensen opstaan uit de
dood, dan is hun uitleg van deze twee uren op hetzelfde principe
gebaseerd. Maar dat doen ze niet en is hun vergelijk verkeerd. Wanneer
Scofield een beschrijving geeft van de wedergeboorte dan vermijdt hij
angstvallig te verwijzen naar Joh.5:25. Dat kunnen we niet zomaar bewijzen
maar de aanwijzingen gaan in die richting: hij geeft namelijk wel 25 teksten in
dat verband en Joh.5:25 is daar een belangrijk onderdeel van de
bewijsvoering. Die tekst geeft namelijk duidelijk de grens aan van de tijd die
er is om wedergeboren te worden. (Zie Scofield blz.1117,1118). De tijd die de
mensen is toegemeten om zich te bekeren en wedergeboren te worden is
beperkt tot een welomschreven tijdsduur. Er bestaan geen teksten die spreken
over wedergeboren worden in een duizendjarig rijk. Het is dus onmogelijk om
dan het Koninkrijk te berven want men kan niet meer wederom geboren
worden (Joh.3:3-8).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 628

We lezen bij F. Grosheide in Het Heilig Evangelie volgens Johannes, deel I,


H. van Bottenburg, 1950, blz.378,379: De allen zijn de doden die hier zooal
niet als levenden dan toch als bestaanden zijn gedacht, vgl. vs 25. Hoofdzaak
is aan de ne zijde de uitwerking van allen, vs 28, het betreft vromen en
goddeloozen, aan den anderen kant de waarschuwing, den oproep tot geloof.
Het oordeel dat Jezus oefenen zal, beteekent de beslissende scheiding. De
menschen zullen in twee groepen uiteengaan en dat hangt af van hun
werken, Mat.25:32 vlg.; Joh.3:19, van welke plaats men de uitlegging zie. De
goeden, de bozen de twee concrete complexen van daden, die daden als
geheel gezien en gekarakteriseerd als menschelijke daden (...). Eigenaardig
is, dat er eenmaal gedaan hebben en eenmaal bedreven hebben staat.
Men vraagt, houdt dat in, dat het goede steeds onvolkomen en met
onderbreking wordt gedaan en dat het kwade een levenspraktijk is. Jezus
spreekt hier niet van het geloof of van het behouden worden door Zijn Werk.
Vs 29 staat op het Bergredestandpunt (...). Juist omdat het een vermaning
bevat, wijst het de menschen op hun daden en daarmee op hun schuld. De
vermaning moet naar Jezus uitdrijven om in Hem te gelooven en zoo tot de
zaligheid te komen. Anders gezegd, het zal blijken, dat er geen goed doen is
dan door het geloof, vgl. 3:19-21 en de exegese daarvan. Er zal een oordeel
komen; een oordeel is noodzakelijk, omdat er tweerlei menschen zijn,
tweerlei lot is. Het resultaat is een opstanding ten leven of een
opstanding ten oordeel (...), dat is een opstanding, die gekarakteriseerd is
door het leven of n, die gekenmerkt is door het oordeel. Er staat niet, die
naar het leven leidt. We vinden bij Joh. doorloopend, dat het eeuwige leven nu
reeds genoten wordt door de geloovigen, vs 24. We moeten dan ook denken
aan een opstanding die bij dat reeds genoten leven past, die het volkomen
maakt. Oordeel kan tegenover leven staan, omdat de krisis gaat over een
afgevallen wereld. De geloovigen worden er uitgeschift, die niet gelooven
blijven in het verderf, het komt voor hen niet verder dan een oordeel, dat
beteekent een hen laten, waar ze zijn. Zij komen niet tot het leven. Hun
opstanding brengt hen niet over het oordeel heen, waaronder de zondaar ligt,
3:18, vgl. Mat.25:46. Daarom wordt in feite deze opstanding een opstanding
der veroordeeling, zie voorts bij 3:17 (...). (wij onderlijnen / de zwarte druk is
de vertaling van de Griekse tekst in het origineel).

Het uiteindelijk lot van de mens is: opstaan uit de dood. Maar niet om
iedereen op een zelfde basis vrij te spreken. Er is gn algemene amnestie.
Wie vr zijn dood als rechtvaardige was in Gods ogen is dat ook nog in de
opstanding. En hetzelfde voor de onrechtvaardigen. Dat was ook de manier
waarop leerlingen van Jezus de opstanding zagen. Bij de opwekking van
Lazarus zegt n van zijn zusters tot de Heer; Marta zeide tot Hem: Ik
weet dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongste dag
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 629

(Joh.11:24). Christus maakt geen correctie bij haar opmerking, ze heeft dus
juist geantwoord. Maar dan is het besluit dat er slechts n jongste dag is en
n opstanding voor allen (Joh.6:40). Toch kan men van twee soorten
mensen in de opstanding spreken. Er is vanuit het NT slechts plaats voor n
oordeel, wanneer de Heer met zijn engelen terugkeert om ieder te vergelden
naar zijn daden. We lezen in Mat.16:27: Want de Zoon des mensen zal
komen in de heerlijkheid zijns Vaders, met zijn engelen, en dan zal Hij
een ieder vergelden naar zijn daden. Drie vragen die men kan stellen
aan de hand van deze tekst over de dag van het oordeel zijn hier op een rij
gezet:
1) Wie: een ieder = levenden en doden, goed en slecht
2) Wanneer: en dan = bij die ene komst,
3) Waarover: naar zijn daden = de goede en slechte.
Er is dan ook geen plaats om daar ergens een tussentijd van 1000 jaar nog
tussen te voegen.

Die twee soorten opgestane mensen zijn niet gescheiden door dagen,
maanden of jaren zoals men ons wil leren in bepaalde kringen (contra
bijvoorbeeld Bultema blz.122,123). De teksten noemen een onderscheid
omdat ze vooruitzien op wat er bij de komst van de Heer zal gebeuren: een
scheiding tussen gelovigen en ongelovigen, rechtvaardigen en
onrechtvaardigen. En zoals we het al enkele malen gezegd hebben dat ligt bij
ieders dood al vast. Zie o.a. Joh.3:16-18 en 34-36. Wie niet zal geloven vr
zijn dood is in principe reeds geoordeeld en vroordeeld. Dat zal onmiddellijk
bij de opstanding al blijken. Want de gelovigen worden dn al in
onsterfelijkheid, onverderfelijkheid en onvergankelijkheid
opgewekt. Dat is niet het geval voor de ongelovigen. Daarom de
uitdrukkingen: opstanding ten leven en opstanding ten oordeel.
Deze eenvoudige woorden zijn door voorstanders van de duizendjarige
letterlijke regering zodanig uitgelegd dat ertussen de eerste en de tweede
opstanding 1000 jaren verlopen. Dat is een Scriftinleg en niet een schriftuitleg.

Iets over de lichamen uit de opstanding en het verschil daarin tussen


gelovigen en ongelovigen. In het kort dit. Gelovigen zullen bij de opstanding
onsterfelijk opgewekt worden. Dat ontvangen ze omdat ze vooraf
gerechtvaardigd zijn in het bloed van het Lam. Ze zijn vooraf tot een
geestelijke opstanding gekomen tijdens hun aardse leven. Dat is niet
waar met betrekking tot de goddelozen. Ze zullen slechts een soort leven
ontvangen waar de Schrift niet verder op in gaat. Zie ook onze Bijbelse
aantekeningen over Leven, dood en opstanding. Goddelozen sterven na de
opstanding een tweede dood, t.t.z. zullen nooit tot een eerste geestelijke
opstanding kunnen komen en dus niet in aanmerking komen voor het leven
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 630

dat de gelovigen zullen ontvangen. De laatsten ontvangen eeuwig leven =


onsterfelijkheid (vgl. 2 Cor.5:4 met 1 Cor.15:53-55).

Maar terug naar het voorgaande; over de ne opstanding. Om aan te geven


wat we bedoelen met onze aanklacht eerst een citaat uit: H. Moll, 'Wat zegt
Gods Woord over...?', 4de deel, Uitgeverij Pieters Groede, 3de druk, z.j.,
blz.101. Daar staan we zelf niet achter maar is slechts ter illustratie
van, een denkwijze.

DE OPSTANDING

Eerste opstanding
vr het 1000-jarig vrederijk

Mark. 9: 9; ]
Luk. 20:35; ] hier genoemd de opstanding uit de doden;
1 Kor.15:20,23 ] alleen de in Jezus ontslapenen hebben
en Fil. 3:11 ] hieraan deel

Luk. 14: 14 en
Hand. 24: 15 het is de opstanding der rechtvaardigen
Joh. 5: 29 de opstanding des levens
1 Thess.4: 16 de gelovigen zullen eerst opstaan
Openb. 20: 4 eerste opstanding
Tweede opstanding
na het 1000-jarig vrederijk

Joh. 5 : 29 de opstanding des oordeels, d.i. om


geoordeeld te worden
Hand. 24 : 15 de opstanding der onrechtvaardigen
Opb.20: 11-15 de opstanding der doden; allen zullen
geoordeeld worden, de in Jezus ontslape-
nen zijn reeds 1000 jaren eerder opge-
staan.
Openb.20:4

Men zegt dat dit alles in overeenstemming is met 1 Cor.15:20-28! We lezen


daarover in Jb. Klein Haneveld Ik geloof de wederopstanding des vlezes,
brochure Het Morgenrood n3, z.j., op blz.14,15. Al wat we tot dusver
hebben gezegd over de opstanding, betrof hoofdzakelijk de opstanding van de
rechtvaardigen. Maar ook de onrechtvaardigen zullen opstaan. Echter niet op
hetzelfde ogenblik. Een algemene opstanding ten laatste dage, naar de
gangbare voorstelling in de christenheid, kent de Schrift niet! Zij leert zeer
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 631

duidelijk dat er twee opstandingen zijn, van rechtvaardigen en


onrechtvaardigen, niet alleen onderscheiden in karakter en doel maar ook in
tijd (...) In 1 Korinthe 15, het hoofdstuk dat wij al zo dikwijls aanhaalden,
spreekt Paulus over de volgorde in de opstanding.
Want gelijk ze allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook allen in Christus
levend gemaakt worden. Maar een iegelijk in zijn orde (niet allemaal tegelijk);
de Eersteling Christus, daarna die van Christus zijn in Zijn toekomst, en
daarna zal het einde (van de opstanding) zijn (vs.23,24). Het einde is de
opstanding der overige doden, de tweede opstanding, de opstanding der
onrechtvaardigen.
Heel merkwaardig is verder nog de NieuwTestamentische uitdrukking uit de
doden opstaan. Niet uit de dood, maar uit de doden Velen lezen
daarover heen, alsof dat hetzelfde is; Uit de doden opstaan wil zeggen van
tussen de doden opstaan, dus met achterlating van de anderen. De
opstanding van Jezus was een opstanding uit de doden (...). Hier volgt dan
een uitleg dat in het OT de oogst in drie fazen geschiedde, drie fasen die de
afbeelding zijn van drie soorten opstanding. Een lange uiteenzetting
gebaseerd op het Joodse oogstfeest van de garf (Lev.23:10-14) dat
overeenkomst zou vertonen met de opstanding uit de doden. De
schrijver zegt verder: Een gelijktijdige opstanding van rechtvaardigen en
onrechtvaardigen, maakt onze harten niet gelukkig. Zij betekent geen
werkelijke overwinning over de zonde. Zij laat de zondekwestie onbeslist, als
een zaak, die nog afgehandeld moet worden voor Gods oordeelstroon. Op
deze laatste ontboezemingen gaan we niet in, gezien de Schrift niets van die
zaken suggereert en er geen enkele iota over zegt. Vergeet toch niet dat God
het boek des levens schreef vr de grondlegging der wereld.

Wanneer H. Moll en Jb. Klein Haneveld het aan het rechte eind hebben is het
schema van de opstandingen op zijn minst 3-delig:
1) Christus met Pasen.
2) Gelovigen bij de Wederkomst van Christus.
a) enkelen bij een onzichtbare Wederkomst, zeven jaar vroeger dan b)
hieronder.
b) nog andere gelovigen aan het begin van de duizendjarige regering en
een zichtbare
komst van de Heer, ineens of in meerdere malen afhankelijk van de
schrijvers die
men nagaat. Zie o.a. het begin van deze bespreking.
3) Ongelovigen na een duizendjarige regering.

Maar dan is er n en ander verwrongen aan wat we weten uit andere


teksten. Zie ons commentaar bij Mat.12:41,42 in Bijbelse aantekeningen over
Leven, Dood en Opstanding en Opb.20:5 verder in hoofdstuk 6. Jehovahs
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 632

Getuigen gaan nog verder in het uitleg van wie een opstanding krijgt in de
duizendjarige regering. Ze beweren dat Handelingen 24:15 slechts spreekt
over deze die in het millennium zullen opstaan. De rechtvaardigen zijn
alle getrouwen uit de oudheid (vb. Abel, Enoch, Noach, Abraham enz.) en
ook de duizenden godvrezende personen die in recentere tijden zijn
gestorven en die geen hemelse hoop hadden.

Wie zijn de onrechtvaardigen? Volgens de Wachttoren: Tot hen


behoren miljoenen, misschien wel miljarden mensen die gestorven
zijn zonder de gelegenheid te hebben gehad de bijbelse waarheid te
leren en toe te passen (...) ligt voor de hand dat de aardse opstanding
geen chaotische bevolkingsexplosie teweeg zal brengen (...) Als allen
tegelijkertijd weer tot leven zouden komen, zou het onmogelijk zijn
voor hen te zorgen (...) Het is redelijk aan te nemen dat de
opstanding geleidelijk zal verlopen. (De Wachttoren van 1 juli 1998,
blz.22). In een artikel over de opstanding berekenen Jehovahs Getuigen dat er
waarschijnlijk wel 3 miljoen mensen de grote verdrukking overleven. Dat deze
aan de personen die zullen opstaan uit de doden onderricht zullen moeten
geven en dat de opstanding dus geleidelijk moet geschieden. Wanneer het
aan 3% per jaar zal zijn dat de doden opstaan dan zullen de laatste opstaan
tegen het jaar 400 van de duizendjarige regering. Zie Inzicht in de Schrift,
deel 2, 1997, blz.524.

Daar heeft de Bijbel n antwoord op: wanneer het gaat over de opstanding
is het duidelijk dat die in nmaal plaats vindt, niet over een periode van
jaren. Alle andere theologische constructies zijn niet te bewijzen aan de hand
van de Schrift.

Uit de doden = het Griekse ek

In de uitdrukking opstanding uit de doden zien de verdedigers van


twee opstandingen (minimaal), gescheiden door 1000 jaren, het belangrijkste
bewijs van hun leer. We citeren daarover een lang gedeelte uit Bultema
(blz.153, 154):
De uitdrukking ek nekroon (van uit, van tusschen de dooden) wordt nimmer
van de opstanding der goddelozen en immer van de opstanding van Christus
en van de Christenen gebezigd. Deze uitdrukking wordt ongeveer vijftigmaal
gebruikt in het NT, maar nimmer in betrekking tot de idee van opstanding in
het algemeen of ten aanzien van de opstanding der goddelozen. Dan blijft het
verbizonderende ek stelselmatig weg (...)
Van de opstanding van Christus zal niemand ontkennen dat deze eene
uitopstanding was, waarbij vele dooden in hunne graven bleven (...) Wordt er
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 633

van de opstanding van den Doper en van Lazarus gesproken, dan wordt
telkens ek gebruikt, om aan te duiden, dat er vele dooden achterbleven.
Slechts in twee gevallen wordt ek weggelaten, als b.v. in
Matt.22:23,28;Joh.11:24;Hand. 23:8. In zulk een geval wijst de schrift alleen
maar op het toekomstig feit der opstanding, zonder meer. Dan is het volstrekt
de bedoeling niet, om op het bizondere in verband met de opstanding te
wijzen, en dient men de eerste opstanding eenvoudig als het species onder
het genusbegrip te denken. Olshausen merkt hierbij terecht op, dat de
profeten op dezelfde wijze de eerste komst van de Messias onder Diens
tweede komst begrepen hebben. Het meerdere omvat het mindere. Twee sluit
een niet uit, maar in.

En hieronder de lijst waarin ek gebruikt wordt met betrekking tot de


opstanding, die we terugvinden in SVM. (S. van Mierlo, leerling van Bullinger)
Wat de concordantie leert, Adm. Uit de Schriften, 1933, blz.61:

Opwekken (egeiroo) Opstaan (anistmi)


Opstanding (anastasis)
_________________________________________________________
uit dooden uit dooden
Mat.17:9; Mark.6:14,16; Mark.9:9,10; 12:25; Luk.
Luk.9:7; Joh.2:22; 12:1, 16:31; 24:46; Joh.20:9;
9,17; 21:14; Hand.3:15; Hand.10:41; 13:34; 17:3,31;
4:10; 13:30; Rom.4:24; 1 Petr.1:3.
6:4,9; 7:4; 8:11; 10:9;
1 Kor.15:12(a),20; Gal.
1:1; Ef.1:20; 2 Tim.2:8;
Heb.11:18; 1 Pet.1:21.
uit van de dooden uit van de dooden
Kol.2:12; 1 Thess.1:10 Luk.20:35; Hand.4:2; Ef.5:14

Het argument van ek wordt echter in dit geval misbruikt. Eerst en


vooral wil ek in deze teksten niet zeggen dat er een definitieve niet te
vermijden bestemming door wordt aangegeven. Er is daar een duidelijk
voorbeeld van. Over Lazarus zegt de Bijbel dat Jezus hem uit de doden
heeft opgewekt. Zie Joh.12:1,9,17. Het gaat om dezelfde formule die er
gebruikt wordt voor de opstanding uit de doden van de Heer zelf. Zie
Joh.21:14. Men mag gezien Lazarus nog na die tijd is gestorven, en we zelfs
niet weten of hij getrouw is gebleven tot aan zijn dood - en dus waardig een
opstanding ten leven te ontvangen - aan ek geen enkele morele
waarde toeschrijven. Die inlegkunde doen al de leraars van de duizendjarige
regering die we hebben aangehaald. Het is trouwens in contradictie met de
termen die gebruikt worden. Ook de ongelovigen moeten opstaan uit de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 634

doden. Want op welke wijze kunnen ze anders een opstanding krijgen? Zij
zijn het overschot dat automatisch overblijft en opstaat uit de doden.
Daarna wordt de dood zelf vernietigd. Zie ook Bultema blz.156 waar hij het
opstaan uit de doden van Christus en de gelovigen gelijkvormig noemt
want ze staan op in een heerlijk lichaam. Ook deze combinatie is fout
gezien Lazarus niet met een heerlijk lichaam, namelijk een onsterfelijk
lichaam is opgestaan.

Toen de mensen hoorden van Jezus van Nazareth en van Zijn werken zeiden
sommigen: Johannes de Doper is opgewekt uit de doden en daarom
werken die krachten in Hem (Marc.6:14, wij onderlijnen, vergelijk
Luc.9:7). Het blijkt hieruit dat de gewone Jood toen al een gedachte had van
opstanding en wat kon gebeuren. God kan een enkelvoudig mens uit de doden
doen opstaan terwijl alle anderen dood bleven. Een gunst Gods! Dat leek de
man van de straat niet onmogelijk want ook zij hadden dat in de Schrift
gelezen. Dat profeten doden hadden opgewekt terwijl alle andere doden niet
werden opgewekt. Dat had Abraham reeds gevat toen hij op het punt stond
zijn erfgenaam en wettelijke zoon te offeren (Heb.11:18). De gedachte van de
algemene opstanding uit de doden van zowel gelovigen als zondaars was
niet onbekend in het Isral van die dagen.

Daar is Danil 12:2 een prachtig voorbeeld van. Bultema (blz.132) doet
verwoede pogingen om in deze tekst twee afzonderlijke opstandingen te zien
in tijd gescheiden. Hij zoekt dat bijvoorbeeld in Danil 9:26 waar volgens hem
de afsnijding van de Messias en de verwoesting van de tempel door 40 jaren
gescheiden zijn. Zo zou er ook in Dan.12:2 een tussentijd zijn tussen het
ontwaken van de goeden en de bozen. Maar wanneer we iets dat duidelijk
blijkt uit de geschiedenislessen (maar slechts betrekking heeft op n
gebeurtenis) nemen als grond en basis om andere voorspellingen te verklaren
dan kunnen we alle kanten op. En het gaat in Dan.9:26 niet om het opschorten
van de profetie voor een bepaalde tijd, want dan klopt de profetie niet meer.
Het gaat dus niet om vergelijkbare eenheden. (Zie hoofdstuk 1.2.)

De opstanding heeft hoegenaamd niets met Dan.9 te maken, het is een


vergelijk tussen afzonderlijke grootheden. Dan hebben we dus niets uit de
Bijbel bewezen, alleen misbruikt. Daar dient het Woord van God trouwens niet
voor.

De oogst van de garf

De verwijzing naar de oogst van de garf, door Jb. Klein Haneveld, heeft niets
met de opstanding te maken. Meer zelfs, de oogst die er geschied (ook van de
garf) zal in de werkelijkheid moeten inhouden dat het slechte van het goede
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 635

koren afgescheiden en vernietigd zal worden. Uiteindelijk gaat het om n


oogst van zowel het goede als het slechte, zoals ook blijkt uit de gelijkenissen
die de Heer daarvoor gebruikt (Mat.13:24-30,36-43). Maar dat kunnen ze niet
geloven. De verwijzing naar de garf met betrekking tot de opstanding, berust
dan ook op een inlegkundige spitsvondigheid. Meer ook niet. Bewust vergeet
men te vertellen dat dit beweegoffer een offer is van de gerst en dat de oogst
van de tarwe slechts weken later volgt met de Pinkstertijd. Het beeld dat men
schets is dus niet juist; Jezus zou een offer van gerst voorstellen en de
gemeente een offer van tarwe. Maar ze hebben nzelfde soort lichaam in de
opstanding, beeld en tegenbeeld overdekken elkaar dus niet op het
belangrijkste aspect van vergelijking. C. Vonk heeft in zijn De voorzeide leer
IB Leviticus, Barendrecht, 1963, goede opmerkingen over dat offer (vanaf
blz.634). Men vergeet ook te vernoemen dat alle soorten oogst aan God
werden opgedragen, het is tenslotte zijn oogst Deut. 26:1-4. En wanneer
we naar lijsten van de verwijzingen van het OT in het NT gaan kijken is het ook
wonderlijk dat er geen enkele verwijzing van Lev.23:1-14 of Deut.26:1-4 in het
NT te vinden is. Ook daarom zeggen we; Jb. Klein Haneveld en zijn vrienden
hebben veel fantasie en moeten beter hun Schriften lezen vrdat ze deze
dingen beweren.

En ook Jehovahs Getuigen hebben hier een geestelijke uitlegging. We


citeren uit Hulp tot begrip van de Bijbel, 1989, deel 6, blz.1127:
De aanbieding van een schoof (of homer-maat) van de eerstelingen
van de gerstoogst op 16 Nisan was een door de hogepriester
gebracht beweegoffer. Op deze datum in het jaar 33G.T. werd Jezus
Christus uit de doden opgewekt, de eersteling van hen die
ontslapen zijn (1 Kor.15:20;Lev.23:11b; Joh.20:1). Op de dag van het
Pinksterfeest werden er twee gezuurde broden van de eerstelingen
van de tarwe als beweegoffer gebracht (Lev.23:15-17). Dit is de dag
waarop Jezus als hemelse Hogepriester de eersten van zijn
geestelijke broeders (leden van de christelijke gemeente), die uit de
zondige mensheid genomen en door de uitstorting van de heilige
geest gezalfd waren, aan Jehovah kon aanbieden; Hand.2:1-4, 32,33;
vergelijk Jakobus 1:18. De Wachttoren maakt dus een andere zaak van de
beweegoffers in Lev.23; het gaat om de uitstorting van de heilige geest (kleine
letters voor hen). Ook dat is inlegkunde. Zie over de Heilige Geest in de
aantekeningen bij hoofdstuk 1 van onze Bijbelse aantekeningen over Leven,
Dood en Opstanding.

En nog een kort citaat uit De Wachttoren van 1 juli 1998, blz.17:
Paulus vervolgt: Christus is uit de de doden opgewekt. Wat meer
is, hij is de eersteling van hen die ontslapen zijn (1 Korinthirs
15:20). Wanneer de Isralieten Jehovah gehoorzaam de eerstelingen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 636

van hun opbrengst gaven, zegende Jehovah hen met een grote oogst
(Exodus 22:29,30.23:19;Spreuken 3:9,10). Door Christus de
eersteling te noemen, impliceert Paulus dat er nog een verdere oogst
aan personen uit de dood tot hemels leven zou worden opgewekt.
Ook hier slaat de fantasie van Jehovahs Getuigen op hol. Niet het volk of de
priesters in Isral hebben Jezus als eersteling aan God gegeven of geofferd.
Integendeel! In het beeld is Christus de hogepriester en ook te zelfde tijd het
offer. In het boek aan de Hebreen staat dat in de duidelijkste bewoordingen
die in een taal gebruikt kunnen worden. Het beeld dat Paulus gebruikt heeft
dan gewoon de betekenis dat sommige vruchten eerder rijp zijn dan anderen.
Alle gelijkenissen met een offer moeten hier gemeden worden. Want het ene
soort offer sluit het andere uit indien we zoiets op letterlijke basis vergelijken
bij het offer van de Heer. En laten we ook niet doen zoals de Wachttoren doet,
het offer van de Messias vergelijken bij wat de gemeente (volgens hen de
144.000 uit Opb.7:1-8) als offer aan God brengt, hun leven of wat dan ook.
Dat vergelijk staat zover als het oosten van het westen staat en ze zullen
elkaar nooit ontmoeten.

1 Cor.15:24, daarna het einde

Tot slot een argument dat steeds misbruikt is geworden in kringen van de
voorstanders van een duizendjarig rijk. En u had het wellicht aan het begin
van deze bespreking verwacht. Het betreft de uitleg van 1 Cor.15:23. We laten
daarbij Bultema aan het woord (blz.143-145): Een iegelijk in zijn orde.
Letterlijk zegt hij: een iegenlijk in zijn eigen legerafdeling, bende, cohort. De
term is ontleend aan de verschillende regimenten van soldaten. Hierin ligt op
zichzelf de idee van opvolging, tijdsopvolging, want de verschillende
legerafdelingen marcheeren immers niet naast maar achter elkander. Zo zegt
de Apostel hier, dat de opstanding geschiedt in drie verschillende troepen.
1. De eersteling Christus. Hier hebben we de eerste troepenafdeeling van de
opgewekten. Het beeld van eersteling is ontleend aan het leven onder de
schaduwen. Bij het rijpen van den oogst moest Isral de eerstelinggarven naar
den tempel brengen (...)
2. Daarna die van Christus zijn in Zijne toekomst.
a) Nadrukkelijk wordt hier de verbizondering gemaakt: die van Christus zijn.
Het eerste, dat Hij doen zal in Zijne toekomst, is het bijeenvergaderen van
Zijne juweelen, die alom verstrooid zijn, diep in de zeen en diep in de aarde.
b) Zijn volk vertegenwoordigt den vollen oogst, waarvan Hijzelf de eersteling
genaamd is. De ongelovige dooden zijn niet door den eersteling geheiligd. Dat
er geene anderen dan de Zijnen zullen verrijzen in Zijne toekomst, lag reeds
opgesloten in het pas gebruikte beeld, doch het wordt ons ten overvloede en
tot volle verduidelijking nog nadrukkelijk gezegd.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 637

3. Daarna zal het einde zijn. - Hier wordt gedoeld op de derde legerafdeeling.
Dat hier niet breder of duidelijker van gesproken wordt, vindt misschien
daarin zijn oorzaak, dat in deze troep niets dan de goddelozen gevonden
worden en de Schrift, hoewel ze de opstanding der goddelozen leert, spreekt
hiervan nimmer in eenige lengte. Ze wordt steeds veelmeer verondersteld
dan nadrukkelijk geleerd.
Zij die dit vers verklaren van de algemene opstanding vertalen hier alsof er
stond: Dan (d.i. bij Christus wederkomst) zal het einde zijn. Doch een ieder
die een weinig grieks kent, weet zeer wel, dat eita zo niet vertaald mag
worden. Het ontga de aandacht niet dat het eerste daarna reeds een tijdperk
van bijna tweeduizend jaren insluit. En wie geeft ons dan het recht, om dit
daarna, uitgesproken in hetzelfde verband, te vertalen door dan? Het woordje
wijst op een korter of langer tijdsverloop (...) Het mag dus ook niet vertaald
worden: onmiddellijk daarop, terstond of oogenblikkelijk daarna. Ter
aanduiding van deze gedachte worden de woorden exautees en euthepos
gebuikt (wat de schrijver in schuine letters schrijft hebben we onderstreept,
tweemaal hebben we daarna vet gedrukt).

De visie van Bultema is dus als volgt samen te vatten:


1) Opstanding van Christus
2) daarna, (latere tijd) opstanding van de gelovigen
3) daarna, (latere tijd) opstanding van de ongelovigen
4) en Christus die zijn koningschap afgeeft aan God.
Wie goed zijn Grieks kent moet, volgens Bultema, tot deze analyse komen. Dat
klopt niet, want de visie die Bultema heeft is een recente uitleg (rond 1830) en
door weinig christenen van het reformatorisch denken aangenomen. Ook niet
door de Griekse specialisten en exegeten. En Bultema, wellicht kent hij wel
wat Grieks, gaat toch slordig om met zijn uitleg. Want er staat vooreerst
epeita (vers 23) en dan eita (vers 24). Maar hij doet alsof er tweemaal
hetzelfde staat en vertaald beide keren als daarna. Zo kun je gemakkelijk
wat wegmoffelen voor wie niet aandachtig is! En het klopt dat de twee
woorden die Bultema aanhaald mr dan eita of epeita het
onmiddellijk weergeven van een of andere gebeurtenis. (In feite zijn er in
het Grieks zes woorden die als onmiddellijk vertaald kunnen worden.)
Maar ook eita en epeita kunnen dat weergeven. Zie de lijst die we
achteraan plaatsen in de context van deze twee woorden. Laten we niet
redeneren vanuit iets dat niet in de Bijbel staat, maar vanuit wat er wel staat.
Met bouwt zijn huis toch niet op een hypothese?

We geven hieronder slechts n recent commentaar op dat deel van 1


Cor.15:23. Dr. J. Reiling, Baptist, hoogleraar en docent Grieks over een periode
van meer dan 30 jaar zegt in zijn De eerste brief van Paulus aan de
Korintirs, Callenbach, 1997, blz.276:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 638

Nu de band tussen Christus opstanding en de opstanding van doden is


vastgelegd, moet een nadere ordening worden aangebracht. Deze ordening
wordt bepaald door het perfectum van Christus opstanding en het futurum
van hen die van Christus zijn, hoi tou Christou. Zij zijn of zullen worden
opgewekt ieder in zijn eigen rangorde, hekastos en tooi idioi tagmati,
d.w.z. op eigen plaats in de rangorde. Hoewel er twee keer sprake is van
vervolgens, gaat het om meer dan rangorde. Christus is eersteling,
eerste in de tijd maar vooral eerste in rang: Hij is de eerstegeborene uit de
doden, vlg. Kol.1:18; Hand.3:25; 26:23, en heeft dus de eerste rang, want Hij
is reeds opgewekt uit de doden en heeft de naam boven alle namen
ontvangen, vgl. Fip. 2:11.
Vervolgens, epeita, zullen, zij die van, Christus zijn, hoi tou Christou,
levend worden gemaakt; het werkwoord staat er niet maar kan uit vs.22
worden afgeleid. Van Christus is bij Paulus synoniem met gelovig,
vgl.1/11; 3/23; Gal.3:29; 5:24; Rom.8:9; hier is het kortheidshalve gebruikt
voor de gestorven gelovigen. Hun opstanding zal plaatsvinden bij zijn
komst, en ti parousiai autou. De beste toelichting op deze tekst (...) is te
vinden in 1 Tess.4:14-16. Parousia is de technische term voor de komst van,
de Zoon des Mensen op de wolken van de hemel, vgl.Mat.24:27,37,39, de
vervulling van Dan.7:13, vgl.26:64. Paulus spreekt steeds van de komst van
de Heer, vgl. 1 Tess.2:19; 3:13; 4:15; 5:23; 2 Tess.2:1.
Daarmee is de toelichting op vs. 20-22 voltooid, maar de zin gaat verder:
vervolgens het einde, eita to telos. Dit woord wordt ook wel vertaald met
de rest, d.w.z. de niet gelovige rest van de mensheid, die na de gelovigen
zal worden opgewekt. Maar de volgende bijzin wijst uit dat het niet daarom
gaat, maar om de voleinding van Christus koningschap, waarmee het
eschaton zal worden voltooid: het einde is er, wanneer Hij, d.w.z. Christus,
het koningschap overgeeft aan zijn God en Vader.

De visie van J. Reiling is samengevat dan ook deze:


1) Christus is de eersteling die is opgestaan
2) vervolgens staan deze op die van Christus zijn
3) dan geeft de Heer zijn koningschap over aan de Vader omdat Hij alle
vijanden heeft overwonnen.
Wanneer Paulus het begrip eita (dan) gebruikt heeft het geen betrekking
op de opstanding van de ongelovigen want: de volgende bijzin wijst uit dat
het niet daarom gaat, maar om de voleinding van Christus koningschap zegt
J. Reiling. En hij is specialist op gebied van de Griekse taal. Hij weet waarover
hij praat. Want het is duidelijk dat er hier op de afscheiding van vers 23 en 24
niet over een opstanding van de goddelozen gerept wordt. Het eita (dan)
dat gebruikt wordt slaat niet op de opstanding van wie dan ook. Het wijst op
wat Christus doet tegenover de Vader; de macht die Hem gegeven was om in
de tussentijd van Zijn eerste en tweede komst de redding en uitverkiezing van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 639

de gemeente te bewerkstelligen. Tijdens de periode van Zijn regeren zou dat


ook moeten gebeuren, want de tijd om tot God te komen is in dat tijdperk tot
zijn voltooiing gekomen. Nu wil Bultema (en zijn vrienden) daar nog eens een
duizendjarig rijk aan verbinden dat onmiddellijk na het eerste vervolgens
komt en vr dan het einde. (Vergelijk ook H. Bavinck, Gerefomeerde
Dogmatiek, deel IV, blz.660-662).

Bultema tracht ons verder nog iets te bewijzen aan de hand van de
combinatie epeita-eita (vervolgens-dan). Maar wat hij tracht te bewijzen
staat er niet. Hij zegt: het mag dus ook niet vertaald worden: onmiddellijk
daarop, terstond of oogenblikkelijk daarna. We geven daarom in de tabel van
het gebruik van deze woorden aan, hoe de context aangeeft waarover het
gaat. Men mag niet een vooropgezet idee nemen als basis van de te geven
uitleg. Beide begrippen kunnen een tijdstip aangeven dat zowel enkele
seconden kan zijn, of maanden of jaren.
eita epeita

Joh.19:27, seconden 1 Thes.4:17, seconden


Joh.20:27, seconden Luc.16:7, minuten
Marc.8:25, minuten Heb.7:27, minuten
1 Cor.15:5, enkele uren 1 Cor.15:6,7, enkele dagen
1 Tim.2:13, korte tijd Jac.4:14, korte tijd
1 Tim.3:10, maanden Gal.1:18, drie jaar
Jac.1:15, kort of langer 1 Cor.15:23, honderden jaren
Marc.4:17, maanden of jaren 1 Cor.15:28, deel van geheel
Heb.12:9, spreekwijze Heb.7:2, deel van geheel

Met ander woorden: Bultema tracht te bewijzen dat wanneer eita in 1


Cor.15:24 gebruikt wordt dit wijst op een: 3. Daarna zal het einde zijn. - Hier
wordt gedoeld op de derde legerafdeeling. Dat hier niet breder of duidelijker
van gesproken wordt, vindt misschien daarin zijn oorzaak, dat in deze troep
niets dan de goddelozen gevonden worden. Zo wordt eita een synoniem
van wat in vers 23 staat, waar we epeita vinden. Maar zo slordig gaan
schrijvers van de Bijbel niet te werk. Want in 1 Cor.15 wordt er niet gesproken
van de opstanding van goddelozen en de enige uitzondering zou vers 22
kunnen (?) zijn. De volgorde, in de gedachte van Paulus, moet dan deze van
Reiling en zo vele anderen zijn:
1) Christus is de eersteling die is opgestaan
2) vervolgens staan deze op die van Christus zijn
3) dan geeft de Heer zijn koningschap over aan de
Vader omdat Hij alle vijanden heeft overwonnen.
Over de opstanding van de goddelozen moeten we andere teksten raadplegen
en dat feit niet pers hier ergens tussen willen voegen. Ook een duizendjarige
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 640

rijk, herstel van Isral, Jezus als zichtbare koning in Jeruzalem op de troon van
David, al dat staat hier niet maar wordt er regelmatig ingelezen. Dat is
verkeerd omgaan met de Bijbel.

1 Cor.15:22. In Adam..., in Christus

Van twee belangrijke teksten waar een vergelijk gemaakt wordt tussen
Adam en Christus zegt men dat alle mensen een opstanding krijgen. Maar dit
is een verkeerde visie op deze Scriftuurplaatsen. Niet dat we het opstaan uit
de doden van de onrechtvaardigen niet zouden aannemen. We geloven dat
zeker, maar dan wel op basis van o.a. twee andere belangrijke teksten en dat
zijn; Joh.5:28,29 en Hand.24:15. En we citeren ze daarom ook nogmaals:
Verwondert u hierover niet, want de ure komt, dat allen, die in de
graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het
goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade
bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel Joh.5:28,29. En:
Terwijl ik van God hoop, gelijk ook dezen zelf het verwachten, dat er
een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn
Hand.24:15.

We geven dan ook hierbij onze argumenten waarom de twee betrokken


teksten die men aanhaalt om een algehele opstanding te bewijzen niet mogen
gebruikt worden in dat verband. De tweede tekst is 1 Cor.15:22. Mensen die in
een toekomstig duizendjarig rijk geloven, gebruiken dit gedeelte te pas en te
onpas omdat ze dan ook de indruk geven dat er in dat gedeelte sprake is van
drie opeenvolgende opstandingen; Christus, de rechtvaardigen en de
onrechtvaardigen. Maar zoals boven aangetoond: dat is niet het geval en de
Schrift wordt zo geweld aangedaan.

De eerste van deze teksten is Rom.5:18: Derhalve, gelijk het door n


daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling gekomen is,
zo komt het ook door n daad van gerechtigheid voor alle mensen
tot rechtvaardiging ten leven (wij onderlijnen).

We kunnen u meerdere citaten aanhalen waarbij allen uitgelegd wordt


als alle mensen gezien het gaat om alle afstammelingen van Adam, zegt
men dan. Maar voor elk citaat in die aard is er een ander aan te halen waar
alle slechts spreekt over de gelovigen in Christus. Hierbij tw, als
voorbeeld en ter illustratie.

Citeren we vooreerst H.C.G. Moule, The epistle to the Romans, Pickering &
Inglis, 7th edition, z.j., blz.151: We denken ook niet, wanneer we nadenken
over vers 18, dat omwille van de veroordeling over alle mensen in de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 641

betekenis van niet slechts de mogelijkheid veroordeeld te worden maar het


ook in werkelijkheid nog te zijn, daarom alle mensen een rechtvaardiging
ten leven ontvangen. Ook hier is de boodschap van Paulus zoals altijd, zowel
in deze brief als de andere van Paulus, deze van het persoonlijk aanvaarden
van de boodschap. De voorziening is er voor de mensheid als geheel, maar
het bezitten ervan is slechts voor de gelovigen weggelegd. Neen, deze grote
onderscheidingen in de parallel moeten onze hoogste zorg zijn.

En de Gereformeerde theoloog D.G. Barnhouse schrijft in een nog steeds


onovertroffen homilitisch commentaar op het boek aan de Romeinen: Laten
we er in het voorbijgaan van deze tekst nog op wijzen dat de uitdrukking alle
mensen niet mag genterpreteerd worden als elk mens in het menselijk ras.
Hier is een goed voorbeeld van het bijbelse beginsel dat een vers geen private
uitleg toelaat (2 Pet.1:20). Want immers wanneer we deze tekst nemen zoals
het er staat, en gewoon maar afgaan op wat er in een woordenboek staat
over het begrip alle, dat we dan moeten leren dat er een universele
verzoening en redding is van alle mensen. Maar we weten uit zoveel andere
passages uit de Schrift dat dit niet het geval is. Jammer dan ook dat er nog
steeds mensen zullen zijn die de Zoon onder de voeten vertrampelen. Maar ze
zullen van God verwijderd worden. In meerdere bijbelpassages komen we de
begrippen alle mensen, ieder mens, of onder de mensen tegen.
Maar ze betekenen daar zonder enige twijfel alle gelovige mensen of
ieder gelovig mens of onder de gelovige mensen. De gelovige is
deze die Gods uitspraak over zijn eigen zonde heeft aanvaard en daarenboven
aanneemt dat zijn persoonlijke zonden op het kruis is geplaatst en dat de
rechtvaardiging van de Redder op het krediet van de zondaar is
overgedragen. In 1 Cor.3:11-15 is er geen twijfel mogelijk dat ieder en
alle slechts over de gelovigen spreekt. Want allen die in de tekst genoemd
worden zijn gered, sommigen ontvangen zo waar ook een aanvullende
beloning, ze worden allen gered als door het vuur heen. Zo moeten we ook de
uitdrukking alle mensen in deze tekst verstaan. Het is de rest van de
Schrift waaruit we begrijpen dat de vrije gift van Gods genade en
rechtvaardigheid voor alle wedergeborenen de rechtvaardiging meebrengt
door het werk van de Verlosser. We citeren de herdruk van 1977 bij Wm.
Eerdmans, deel 3, blz.89, 90.

De theologie is dus verdeeld in twee kampen; dezen waar allen in


Rom.5:18 niemand uitsluit, maar de anderen waar allen slechts de
gelovigen insluit.

En 1 Cor.15:22 is de tweede tekst. De N.B.G. zegt: Want evenals in


Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt
worden (wij onderlijnen).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 642

Ook hier kunnen we twee kanten op met allen. Allen als alle
afstammelingen van Adam of allen slechts en alln de gelovigen in
Christus. En bij dit laatste zijn er nog twee visies, een groep die gn
onderscheid maakt tussen gelovigen vr of na Christus en dezen die dat
onderscheid wel maken. Maar op dit laatste gaan we niet in. Dat de
opstanding van de allen slechts over gelovigen spreekt hiervoor de
volgende citaten. Vooreerst uit F.W. Grosheide, Korte Verklaring der Heilige
Schrift, 1 Korinthe, Kok, 3de druk 1966, blz.188, 189. In de mens Adam
sterven allen, in de mens Christus worden allen levend gemaakt. Dat dit allen
niet absoluut moet genomen worden, ligt in de aard der zaak. Paulus spreekt
alleen van de gelovigen. Dat blijkt, wat de levendmaking betreft, duidelijk uit
vs. 23: die in Christus zijn. Men kan het ook z zeggen. De daad van Adam en
die van Christus heeft betekenis voor hen, die in hen zijn, gelijk er
uitdrukkelijk staat. Dit vers mag in geen geval gebruikt worden als
bewijsplaats voor de leer, dat alle mensen in Christus behouden worden.
Sterven staat in de tegenwoordige tijd. De apostel stelt het dus niet z voor,
dat, toen Adam stierf, allen stierven, maar hij denkt aan het voortdurend
sterven van Adams nakomelingen. Daarentegen staat levend gemaakt
worden in de toekomende tijd, Paulus denkt daarbij dus aan de opstanding,
die voor allen tegelijk vallen zal bij de wederkomst van Christus, zie vs. 23.
Die opstanding is, juist omdat de gestorvenen ook leven, wat wij noemen de
opstanding des vleses, zie vs. 44. Maar daarbij moet vooral op opstanding de
nadruk vallen, want de mens staat op, vs.23 (wij onderlijnen wat de schrijver
in schuinschrift heeft gezet).

En J. Reiling, De eerste brief van Paulus aan de Korinthirs, Callenbach,


1997, blz.275, 276 zegt: (15:22) Het door een mens van vs.21 wordt in
vs.22 vervangen door in Adam en in Christus. De woorden dood en
opstanding van doden worden nader ontvouwd in werkwoorden: allen
sterven, allen zullen levend gemaakt worden. Het eerste is tegenwoordige
tijd, het tweede is futurum. Adam is de eersteling van alle mensen: hij is
gestorven door zijn zonde en dat werkt door in alle mensen, zodat zij ook
sterven. Christus is de eersteling van de gestorven mensen, omdat Hij de
eerste is die uit de dood is opgewekt. Ook dat werkt door in allen, zodat zij
levend gemaakt zullen worden. De vraag rijst of beide keren met allen
dezelfde mensen worden bedoeld, met andere woorden of met deze zin de
algehele opstanding van de doden wordt verkondigd. De herhaling van allen
is echter eerder het gevolg van de parallelle opbouw van vs. 21-22 dan
bedoeld als een theologische identificatie. In vs. 23 preciseert Paulus dit
tweede allen als zij die van Christus zijn.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 643

Dat wil zeggen dat in de theologie van Paulus het begrip allen dus soms
een beperktheid kan inhouden! Daarom moeten we de opstanding van de
goddelozen niet trachten te bewijzen vanuit 1 Cor.15:20-28.

Volgens de WT zullen allen wie zondigen tegen de heilige geest gn


opstanding ontvangen en daaronder zijn: Judas Iskariot (...) De losprijs
zal niet ten behoeve van hem aangewend worden (...) de joodse
religieuze leiders (...) Paulus zegt over degenen die de waarheid
gekend hebben en deelgenoten zijn geworden van de heilige geest
maar vervolgens zijn afgevallen, dat zij in een toestand geraken
waarin het onmogelijk is hen wederom tot berouw te brengen (...).
De losprijs kan hun niet meer baten; daarom zullen zij geen
opstanding krijgen (...) Verder zegt Paulus dat er voor hen die
moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de
waarheid te hebben ontvangen (...) geen slachtoffer voor zonden
meer over{blijft} (...). Uit Inzicht in de Schrift, deel 2, 1997, blz.523 (wij
onderlijnen). We gaan hier niet verder op in, maar het is duidelijk in strijd met
wat de Schriften leren. Er zijn trouwens ook enkele uitspraken in de Talmud die
zeggen dat de goddeloze en afvallige Joden geen opstanding krijgen in de
toekomende wereld.

Tot slot en als inleiding op het volgende van G.C. Berkouwer in De


wederkomst van Christus, deel II, Kok, 1963, blz.87, voetnota 63: (Rigeaux,
a.w., pag.544). Het is Paulus te doen om de vertroosting der Thessal. en hij
toont leur rsurrection comme lMeermalen is naast 1 Cor.15 ook 1
Thess.4:15 v. ter sprake gebracht b.v. Bietenhard, pag.111 (...) omdat ook hier
het chronologisch element ter sprake komt, vgl. het eerst opstaan van hen die
in Christus gestorven zijn (prooton) en daarna (epeita) wij, levenden, die
achterbleven (1 Thess.4:16-17). Het is duidelijk, dat ook hier geen sprake is
van de algemene opstanding. Het prooton-epeita sluit aan bij het probleem
der Thessal. (4:13): Paul na pas soccuper de la rsurrection des autres e
premier aspect (nl. der gestorvenen) terrestre de la parousie. Dat impliceert
niet een tussenrijk, want daarna volgt het samen met hen weggevoerd
worden (hama sum hautois, 4:17). Want ook 1 Thes.4:14-17 heeft enkele
ingrepen ondergaan bij de uitleg van wie in de bedelingen geloofd.

Zijn de 24 oudsten van het boek Openbaring de kerk?

In de leer van de bedelingen is de opname van de gemeente in het boek


Openbaring duidelijk geleerd. Het is wat Johannes overkomt wanneer hij in
hoofdstuk 4 het bevel krijgt om ten hemel te stijgen. Dat zou het beeld zijn dat
de ganse kerk opgenomen wordt zegt een dispensationalist dan. Als inleiding
op de weerlegging van zo een opvatting de navolgende opmerking. In een
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 644

zeer degelijke brochure van J. Dijk, Hal Lindsey: profeet of fantast, Serie
verkenning en bezinning, Kok, 1979 staat er dit: Typerend voor de manier,
waarop Lindsey de profetie interpreteert, is de aanhef van zijn boek over de
Openbaring aan Johannes. Hij zegt daar: Het verslag, dat u in dit boek
gaat lezen is actueler dan de krant van morgen. En ik kan dit zo met
zekerheid zeggen, omdat de feiten en voorzeggingen, die hier
worden beschreven, genomen zijn uit de meest betrouwbare bron
over het wereldgebeuren van deze tijd - de bijbel. De eerste zin is een
vondst, vooral vanwege de typering: actueler dan de krant van morgen.
En door het woord verslag te gebruiken, omzeilt hij een eventueel verwijt
van onjuiste of oppervlakkige exegese, en plaatst zichzelf in de hoek van de
journalisten, die hij dan ook (vooral in zijn eerste boek) met een zekere
voorliefde citeert.
Erger is, dat hij niet alleen zijn eigen boek, maar k de Openbaring zelf
blijkbaar als een verslag beschouwt. Hij is ervan overtuigd, dat Johannes
de komende gebeurtenissen in chronologische volgorde beschrijft, een
volgorde, waarvan hij pas in hoofdstuk 17 en 18 afwijkt, om een terugblik
te kunnen slaan. Zo wordt voor hem de Openbaring aan Johannes een
soort blauwdruk voor de toekomst. Hoewel Lindsey zelf deze term niet
gebruikt, ligt ze opgesloten in tal van uitspraken, die hij erover doet, b.v. Als
u gelovig bent, kunt u in de hoofdstukken 4 en 5 van de Openbaring
precies lezen, wat u in de hemel zult ervaren. (Planeet, pag.142.) Van
dergelijke zekerheden wemelen Lindseys boeken. Woorden als
natuurlijk en vanzelfsprekend kom je telkens tegen, vooral wanneer
een nader exegetisch bewijs voor een uitgesproken bewering ontbreekt.
Iedere theoloog zal zich ervan bewust zijn, dat objectieve exegese altijd een
hachelijke onderneming is, omdat iedere exegeet k altijd een subjectief
mens blijft, die er steeds voor moet waken, om zijn eigen, persoonlijke
uitgangspunten en vooroordelen, in de bijbeltekst in te dragen, en ze als
absolute waarheden te verkondigen (blz.5,6). Deze opmerking is zeer
belangrijk gezien we ons nu gaan richten op de interpretatie van waar het op
aan komt in wat volgt. Want de interpretatie van de eerste verzen van
Openbaring hoofdstuk 4 bepalen voor een groot deel hoe het boek verder
moet uitgelegd worden.

Er zijn 3 belangrijke uiteenlopende opvattingen over wie de 24 ouderlingen


zijn (maar er zijn ook nog andere niet zo belangrijke):
1) Opgestane heiligen uit Oud en Nieuw Verbond.
2) De gemeente van Christus = eerstelingen (Opb.14:1:5).
(Eventueel genaamd vrouw van het Lam Opb.19:4).
3) Engelen.
De eerste opinie is verkeerd omdat de Schrift de heiligen en getrouwen uit de
tijd vr de dood van Christus uitsluit van een bewust hemels leven. Niemand
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 645

van hen, ook niet Henoch, Mozes of Elia, is reeds ten hemel opgenomen
(Joh.3:13). Dit is de wil van YaHWeH. De belofte van God aan dezen was
trouwens: leven op aarde. Ze zullen prinsen zijn op de aarde (Ps.45:16 /
Heb.11:16). We komen op deze leer ook niet terug. We moeten, wel kiezen
tussen twee of drie. De tweede gedachte is ook verkeerd om mr dan n
reden en dat gaan we uit de doeken doen. Het is o.a. de visie van hen die in
de bedelingen geloven. A.M. Berkhoff zegt: Daar zitten de ouderlingen, de
Gemeente des Heeren in onverstootbare zielerust op hunne tronen, (De
Wederkomst van Christus, Kok, 1926, blz.154). Volgens deze schrijver zou dat
gedeelte van Opb.4 verwijzen naar: de gemeente rondom de troon. Maar
ook de Wachttoren heeft in De Openbaring blz.77 een lezing in dien aard.
Johannes de Heer zegt: het zijn vertegenwoordigers van de verloste
mensheid, 12 uit het oude verbond en 12 uit het nieuwe verbond (De
komende Koning, blz.31.). En hetzelfde staat in W. Pentecost, Things to
Come: A Study in Biblical Eschatology, 1959, Reprint Zondervan 1983,
blz.254,255. Voor allen een symbolisch getal, dus van de opgenomen
gemeente.

In de Statenvertaling staan meerdere verklarende notas bij Bijbelteksten.


Dit staat in Openbaring hoofdstuk 4 bij het begrip ouderlingen: Deze vier en
twintig ouderlingen nemen sommigen voor de twaalf patriarchen, en de twaalf
apostelen, als voorgangers van de gehele Kerk van het Oude en Nieuwe
Testament. Doch daar Johannes, een van de apostelen, toen nog leefde, en dit
gezicht in den hemel is geschied, zo verstaan anderen hierdoor al de
voorgangers van het Oude Testament; een gelijkenis, genomen van de
priesters en levieten, die den tabernakel dienden, en in vier en twintig orden
waren onderscheiden, en derhalve vier en twintig oversten hadden, die
voorgangers waren van de gehele Isralitische Kerk, gelijk te zien is 1
Kon.24. Zoals zo dikwijls geeft de Statenvertaling slechts een opsomming
van enkele visies.

Hier zijn enkele teksten uit het Nieuw Testament waar het begrip
ouderlingen in gebruikt wordt en het is duidelijk dat die term zowel door de
Joden als de Christenen gebruikt werd. Deze teksten komen uit de
Statenvertaling. Dewelke gingen tot de overpriesters en de
ouderlingen, en zeiden: Wij hebben ons zelven met vervloeking
vervloekt, niets te zullen nuttigen, totdat wij Paulus zullen gedood
hebben. (Hand.23:14 = Joodse ouderlingen.)
En vijf dagen daarna kwam de hogepriester Ananias af met de
ouderlingen, en een zekeren voorspraak, genaamd Tertullus, dewelke
verschenen voor den stadhouder tegen Paulus. (Hand.24:1 = Joodse
ouderlingen.)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 646

Om wiens wil, als ik te Jeruzalem was, de overpriesters en de


ouderlingen der Joden verschenen, begerende vonnis tegen hem
(Hand.25:15 = Joodse ouderlingen.)
Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig geacht
worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. (1
Tim.5:17 = ouderlingen in de gemeente van Christus.)
Het sanhedrin, de oudsten van Isral, bestond slechts uit mannen boven de 50
jaar oud.

Isral had al ouderlingen vrdat de wet gegeven was Gen.50:7 / Ex.3:16.


Het zijn de officile aangestelde mensen die in de naam van het volk spreken.
Maar andere volkeren rondom hadden die ook (Num.22:7). Toen de wet er was
waren ze de personen waar Mozes kon op terugvallen om hem het leven
gemakkelijk te maken, het waren zijn helpers (Ex.24:1). Het waren er zeventig
(Num.11:16,17). Deze ouderen hadden functies als gouverneurs (Deut.31:28),
plaatselijke beheerders (16:18), plaatselijke rechters (19:12). Ouderlingen
hadden veel invloed op het dagelijkse leven (1 Sam.30:26-31) en hadden
diezelfde invloed nog in de tijd van Jezus (Mat.16:21 / 21:23 / 26:59). Totaal
anders gaat het er aan toe in het NT. Ouderlingen in de gemeente van
Christus waren herders (Eph.4:11), opzieners (Hand.20:28), leiders
en regeerders (Heb.13:7 / 1 Thes.5:12). Het Nederlandse begrip
bisschop is rechtstreeks overgenomen uit het Griekse woord
episcopos. Men is niet steeds ouderling omdat men de oudste is in
leeftijd, maar het geestelijke heeft voorrang (Titus 1:5-7 / Hand.20:17-28 /
Phil.1:1). En volgens twee teksten uit het OT waren de priesters bestuurd door
ouderlingen;
Jesaja 37:2: Ook zond hij de hofmaarschalk Eljakim, de schrijver
Sebna en de oudsten der priesters, bedekt met rouwgewaden, tot de
profeet Jesaja, de zoon van Amoz.
Jeremia 19:1: De HERE zeide aldus: Ga heen, koop u een
pottenbakkerskruik, en ga met enige van de oudsten des volks en
van de oudsten der priesters.

Het grote op te lossen probleem in dit gedeelte is dus dit: wie zijn de 24
ouderlingen? Ze worden 12 maal vernoemd in de Apocalyps en nergens
anders Opb.4:4,10 / 5:5,6,8,11,14 / 7:11,13 / 11:16 / 14:3 / 19:4. Veel
vergelijkende teksten hebben we dan ook niet.
Hierover eerst alle gegevens in een statistiek:
1) Vormen een cirkel rond Gods troon, 4:4a.
2) Zijn in totaal met 24, 4:4b.
3) Zitten op 24 tronen, 4:4c.
4) Dragen witte gewaden en gouden kronen, 4:4d.
5) Vallen neer en aanbidden God, 4:10.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 647

6) Zingen tot God, 4:11 en bespelen een harp, 5:8.


7) Troosten Johannes, 5:5.
8) Aanbidden het Lam, 5:8.
9) Presenteren op gouden schalen de gebeden der heiligen aan God, 5:8.
10) Afhankelijk van de vertaling bezingen zij hun eigen verlossing of deze van
anderen, 5:8,9.
11) Ze spelen harp (5:8) en zingen een nieuw lied, 5:9.
12) Verklaren profetie aan Johannes, 7:14-17.
13) Loven God en spreken uit Gij zijt waardig, 4:11 / 5:12.

n ding is zeker: de Schrift zelf geeft niet aan dat de 24 ouderlingen het
symbool zijn van iets. Willen we dat toch doen, dan maken we daarin slechts
kans door de goede argumenten aan te voeren die dat bewijzen. Er moeten
dwingende redenen zijn om dat te doen. Want anders zou men de Schrift wel
eens geweld kunnen aan doen. Ze kunnen moeilijk een groep van uitsluitend
Joden voorstellen. Ze kunnen ook bezwaarlijk een groep voorstellen van 24
volkeren uit de heidenen. Want er waren volgens het verslag van Genesis toen
al 70 volkeren geteld (Genesis hoofdstuk 10). En ze kunnen ook moeilijk een
groep voorstellen die zou gekomen zijn uit de een of andere verdrukking,
vervolging of martelaarschap. Dat staat er allemaal niet. Dat wordt niet
aangegeven door wat we bovenaan over hen in kaart hebben gezet.

Zij die geloven in het pre-tribulationisme aanvaarden zoveel als mogelijk


het literalisme, wat erop neer komt de Bijbel zo letterlijk mogelijk te lezen.
Tezelfdertijd is hun uitleg over Openbaring 4 en de 24 oudsten echter een
staaltje van symbolisme! De 24 oudsten zijn volgens hun leer = de gemeente
van Jezus die is opgenomen vrdat er een grote verdrukking op de aarde
komt. Ouderlingen zijn de vertegenwoordigers van de gemeente (zie
Hand.15:6 / 20:28). Al in het Oud Testament zijn 24 groepen het beeld van het
Levietische priesterschap (1 Kron.24). Kijk naar wat de Scofieldbijbel zegt in
voetnota bij Openbaring 4.

Er schort wat aan de argumentatie. Ouderlingen zouden de


vertegenwoordigers van de gemeente zijn volgens Hand.15:6 / 20:28. Dat is
niet waar. Deze twee verzen ondersteunen dat absoluut niet. In Handelingen
15:6 is er sprake van twee belangrijke groepen in het kerkelijke bestuur: de
apostelen en de oudsten. We hebben in dit gedeelte met drie
groepen te maken; apostelen, oudsten en de andere kerkleden. Dat is
duidelijk wanneer je de verzen 4 en 5 er bij leest, en dat is de onmiddellijke
context. We zien eigenlijk het omgekeerde van wat dispensationalisten
beweren. Dit zijn enkele feiten over wat ouderlingen doen in een gemeente en
wie zij zijn? Handelingen 15:6 (NBG) zegt: En de apostelen en de oudsten
vergaderden om deze aangelegenheid te overwegen. Ouderlingen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 648

besturen in die dagen de kerk in Jeruzalem (want daar gaat het hier om)
samen met de apostelen. Indien we er nog verder op ingaan zijn de oudsten
plaatselijke bestuurders, van een plaatselijke gemeente. Ze stellen de
ALGEHELE KERK NIET VOOR, er is geen enkele tekst die dat leert. Het belang
van deze vergadering was dat de apostelen er waren en Paulus die het
probleem had aangekaart; heidense gelovigen hebben rechten en gn
Mozasche plichten.

De andere tekst is Handelingen 20:28 waar dit staat: Ziet dan toe op
uzelf en op de gehele kudde, waarover de heilige Geest u tot
opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij
Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft. Hier is het
duidelijk; de plaatselijke opzieners zijn de alln verantwoordelijken voor DIE
GEMEENTE en vertegenwoordigen geen enkele andere. Oudsten zijn nergens
in de Schrift de voorstelling van HET BESTUUR VAN DE GEMEENTE ALS N
GEHEEL. Wanneer het dan echt zou gaan om het bestuur van de kerk dat in
Openbaring beschreven is in de 24, waarom is niet alles met name genoemd
bijvoorbeeld; kijk mensen, dit = dat, dit zijn de twaalf patriarchen en dat zijn
de twaalf apostelen, de stamvaders van Isral en de kerk van Christus. Dat
staat er niet, maar waarom ze er dan langs een omweg invoeren.

Wijst de onderverdeling in 24 groepen van de priesters in het Oud


Testament naar Openbaring 4. Priesters hadden in die dagen de functie van
vertegenwoordigers voor het volk tegenover God. Die twee groepen waren
streng gescheiden, het volk kwam nooit in de tempel en priesters mochten er
slechts in na een rituele reiniging. Het heeft weinig zin te verwijzen naar 1
Petrus 2:9 waar de gemeente van Christus een koninklijk priesterschap
genoemd wordt. Wie geloofd in de opname van de gemeente vr de grote
verdrukking, beweert namelijk dat alle nieuwtestamentische gelovigen de
gemeente voorstellen. Ze kunnen de vertegenwoordigers niet zijn van de
gemeente, want alle gemeenteleden zijn in hun uitleg dan al opgenomen tot
de Heer. Maar ze kunnen dus niet tegelijkertijd de 24 oudsten zijn. Beeld en
tegenbeeld zijn dus strijdig met elkaar. Indien de 24 oudsten wat te maken
hebben met de regelingen van priesters in het Oud Testament, dan moet het
wat anders voorstellen dan wat de dispensationalisten zeggen. Dat is dus
duidelijk: in Openbaring zijn de 24 oudsten symbool van NIEMAND. Ze zijn
gewoon zichzelf. Indien we het getal 24 pers figuurlijk willen uitleggen zou
dat wel dit kunnen zeggen; dat er 24 verscheidene aparte groepen van
engelen zijn die een speciale dienst verrichten rondom de troon. Omdat deze
24 ouderlingen nog verscheidene malen genoemd zijn in de Openbaring willen
we hen verder beschrijven aan de hand der Bijbelse gegevens. Ze zitten rond
Gods troon, zelf op tronen, in witte klederen en met kronen op hun hoofd als
teken van autoriteit, (4:4 / 14:3) ze brengen een eeuwige hulde aan God
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 649

(5:11,14 / 7:11 / 11:16 / 14:3 / 19:4). Ze brengen de gebeden der heiligen tot
God (5:6-8). En van hen geeft een aanmoediging aan Johannes (5:5). En is
ook een verklaarder van visioenen (7:13). Ze werpen hun kronen voor de
troon en loven God en het Lam (4:10). Aan het symboliseren van de 24
ouderlingen hebben we geen behoefte, deze 24 zijn wat ze zijn.

Daarom eens uitgelegd in het lang en het breed:


a) Deze ouderlingen worden in Opb.5:6-8 afgebeeld als dat ze de gebeden van
de heiligen aan God aanbieden. Dat de gemeente zelf zijn gebeden aan God
zou aanbieden kan dus niet waar zijn gezien deze tekst. Er is ook nergens in
de Schrift gezegd dat mensen gebeden aan God aanbieden. Maar engelen
kunnen dit wel en speciaal de engelen die ons bewaken (Mat.18:10 /
Hand.12:15). De ouderlingen zijn dus gn mensen, die ten hemel opgenomen
zijn en ook niet de verheerlijkte gemeente.
b) Deze ouderlingen zijn dus beschreven als priesters maar NOOIT als
koningen. De gemeente is echter een geslacht van koningen en priesters
(Opb.20:4-6 / 1 Pet.2:9 / Opb.5:10). In het OT (zegt men) was ook de
priesterklasse verdeeld in 24 onderdelen volgens 1 Kron.24:1-19. Maar dat is
slechts de telling die geldig is vanaf David en Salomo. Ook dan gaat het om
een selectie die David heeft gemaakt van afstammelingen van Aron. Hij
koos 16 zonen uit Zadok van Eleazar en 8 zonen uit het huis van Ithamar. Alle
andere afstammelingen werden niet waardig genoeg geacht voor een functie.
N de ballingschap waren er slechts vier groepen van de priesters
teruggekeerd en heeft men er opnieuw een groep van 24 uit samengesteld
(Ezra 2:36-39 / 3:2). Deze 24 zijn in de tijd van David en n de ballingschap
dus NOOIT de voorstelling van al de Levieten, maar gewoon van
afstammelingen van hogepriesters. We zeggen dat om een aantekening te
maken bij wat men meestal zegt in kringen van herstel van Isral als
staatsgodsdienst: de 24 stellen absoluut NIET ALLE priesters voor. Beeld en
tegenbeeld kloppen niet. Het leger was in Isral verdeeld in groepen van
24.000 soldaten (1 Kron.27:1-5) en er waren 24 verdelingen onder de
poortwachters (1 Kron.26:17-19). In het OT dus steeds een letterlijk getal. Zo
ook zeer waarschijnlijk hier. Laat de gelijkenis met het Aronische
priesterschap ons er niet toe verleiden tot verkeerde conclusies over te gaan.
Het priesterschap van het OT IS afgeschaft doordat Christus die wet heeft
vervuld en tot zijn einde (telos in het Grieks) gebracht heeft.
c) Deze ouderlingen zitten op tronen vrdat Christus is teruggekomen en
vrdat de oordelen over de aardse bewoners komen die in de verscheidene
plagen uit het boek beschreven zijn. In Opb.20:4,6 wordt er gezegd dat de
gemeente bij de eerste opstanding op tronen gaat zitten. Ze zitten niet in de
hemel maar regeren met hun Heer nu al. Er is van Christus natuurlijk aan Zijn
12 discipelen de belofte gedaan dat ze op 12 tronen zullen zitten (Mat.19:28).
Maar pas op; dat heeft plaats bij de wedergeboorte. En de vraag is dan
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 650

wie zouden de andere twaalven zijn? Een twaalftal bekende bekeerde figuren
uit de heidenen?

We maken deze drie opmerkingen met het oog op de New Scofieldbijbel die
pers in deze groep van 24 oudsten, de juist tevoren opgenomen
gemeente wil zien (zie blz.1356). Maar wanneer men zegt dat de
gemeente niet meer aanwezig is op aarde, n Opb.4:1, dan is n en ander
ons toch niet duidelijk. Er zijn bepaalde termen waarmee de gemeente van
Christus beschreven wordt in het NT. Het zijn diezelfde termen die we ook na
Opb.4:1 nog in het boek Apocalyps vinden. Zie de lijst hieronder. En de
teksten met betrekking tot de gemeente van Christus, die bij elk onderdeel
staan, komen uit het NT.
1) elke stam en taal en natie Opb.5:9 = Abraham is de geestelijke vader van
alle gelovigen in
elke natie vergelijk Rom.4:11,16-18 en Gen.17:1-6.
2) een koninkrijk van priesters Opb.5:10 = 1 Pet.1:18,19 / 1 Pet.2:9,10.
3) martelaren Opb.6:9 = Mat.10:22,23 / Joh.15:20 / Hand.4:1-3.
4) menigte Opb.7:9 / 19:5,6 = Hand.11:17,18 / 13:47-49.
5) slaven Opb.1:18/ 19:2,5 = 1 Cor.7:22,23 / 1 Pet.1:18,19.
6) broeders Opb.12:10 = 1 Cor.12:12,13 / Gal.3:28 / Col.3:11.
7) overschot (rest) 12:17 = Rom.9:24-27 / 11:5.
8) heiligen Opb.13:7,10 / 14:12 / 18:20,24 = Hand.9:13 / Rom.1:7 /
Rom.12:13 / 2 Cor.1:1.
9) bruid Opb.19:7 = Joh.3:28,29 / Eph.1:22,23 en 5:22,23 / 1 Cor.6:17.
De Messiasbelijdende Jood A. Fruchtenbaum zegt in zijn boek The Footsteps of
the Messiah, blz.113 zeer terecht dat de uitnodiging in Opb.4:1 slechts op de
apostel slaat en we hier gn rapture (opname) van de gemeente moeten
in zoeken. Maar, er zijn waarschijnlijk gn 1% van alle dispensationalisten die
dat geloven. En ook dezen geloven niet dat de 24 = de gemeente: E. W.
Bullinger, Commentary on Revelation, Kregel Publications, 1984, blz.217-220
en Thomas R.L., Revelation 1-7: An Exegetical Commentary (Wycliffe
Exegetical Commentary), Moody Press, 1992, blz.344-348. En toch een
dispensationalistisch uitgever.

Wij geloven dat de 24 oudsten een groep van engelen zijn

Wij zien dat de 24 ouderlingen in Opb.5:8-10 zaken verrichten vr de


gemeente en dat is de taak van engelen, ze staan in functie van de mensen,
in dit geval van de gelovigen. We lezen in het Bijbelgedeelte Opb.5:8-10: En
toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren EN de vierentwintig
oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden
schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen. En ZIJ zongen
een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 651

haar zegels te openen; want Gij zijt geslacht en Gij hebt (hen) voor
God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en
Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot
priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.

De oudsten zingen dus vr Gods troon een gezang, staat in onze


Bijbeltekst. Afhankelijk van de vertaling die we aanhalen krijg je te lezen: Gij
hebt (hen) voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en
volk en natie (NBG) of want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode
gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie
(SV77). Wat is het verschil in deze teksten; volgens bepaalde vertalingen lees
je dat de ouderlingen zingen over HUN verlossing maar in andere lees je dat
ze zingen over verlossing van ANDEREN. Het gaat niet om n of ander
verkeerde vertaling. Het heeft te maken met de Bijbelmanuscripten die
verschillen; staat er in de Griekse tekst; een eerste persoon meervoud of
de derde persoon meervoud. Zingen ze over zichzelf, of over een
andere groep? Het is duidelijk dat het om het laatste gaat, om een zeer
eenvoudige reden. Wanneer de ouderlingen zingen, dan zingen
TEGELIJKERTIJD OOK DE VIER DIEREN DAT ZELFDE LIED. Niemand van dezen
die in de leer van het dispensationalisme geloofd, leert echter dat die 4 dieren
deel zijn van de kerk, of in een andere vorm de kerk voorstellen. Men is niet
goed bezig op die manier, want sluiten we ze er van uit dan klopt het rapport
van Johannes niet meer dat hij neerschrijft over de hemelse zaken die hij
gezien heeft. Men mag de Schrift toch geen geweld aandoen. Want dit staat er
zondermeer: En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren EN
de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder. Die en mag men
niet wegmoffelen. Wie oprecht is moet dan leren dat ook de 4 dieren gered
zijn! Wat in de originele tekst van Johannes gestaan heeft, de eerste
persoon meervoud of de derde persoon meervoud heeft dus weinig
belang. Het voegwoord en staat namelijk in alle teksten van de
Bijbelmanuscripten en daar is geen ontkomen aan. Wie niet leert dat de 4
dieren eveneens de kerk zijn, of een andere groep van verlosten, doet aan een
selectieve keuze en laat de Schrift buikspreken. Dat moet u toch duidelijk zijn!
Men verwijst naar Exodus 15:13,16,17 als bewijs dat een groep mensen ook
over zichzelf kan zingen in de derde persoon, zodat dit ook mogelijk is in dit
gedeelte. Maar daar hebben we geen problemen mee. We herhalen het nog
eens: die en mag men niet wegmoffelen. Het is dus veel eenvoudiger te
zeggen dat de 24 ouderlingen engelen zijn. Dan kunnen ze geen groep
voorstellen die er op dat moment in de hemel niet is. Hier enkele andere
vertalingen van vers 9. De Nieuwe Wereld Vertaling is volgens ons juist en
zegt: gij hebt met uw bloed (...) personen voor God gekocht, maar
klint wel als een parafrase. De Diaglottvertaling schrijft het woordje ons
tussen haakjes om aan te tonen dat het niet oorspronkelijk is. In voetnota is er
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 652

aan toegevoegd dat het Alexandrijnse MS en de Codex Sinaticus D het woord


weglaten. (De Griekse uitgave van Nestl en Aland geven nog meer varianten
dan dit.)

We gaan nog een stap verder in de redenering waarom de 24 ouderlingen


niet de kerk (gemeente van Christus) zijn. We lezen in Openbaring 4:9: En
wanneer de dieren heerlijkheid, eer en dankzegging zullen brengen
aan Hem, die op de troon gezeten is en tot in alle eeuwigheden leeft,
zullen de vierentwintig oudsten zich nederwerpen voor Hem. We
leren hieruit dat de 4 dieren en de 24 ouderlingen regelmatig samen zingen
en ook hier krijgen we ongeveer hetzelfde gezang te horen als later in
hoofdstuk 5. Het is een unisong zoals men in muziektermen zegt. Het zijn
twee koren die hetzelfde zingen. Nu had de profeet Jesaja over een groep
engelen wat gezegd en die beschrijving die we van hem kennen is ongeveer
deze van de apostel Johannes in zijn boek. Jesaja en Johannes spreken vanuit
een persoonlijke ervaring in deze zaken, ze hebben HET GEZIEN. De vraag die
we bij nadere lezing van die twee gedeelten zullen moeten beantwoorden is
deze: waarom is er geen sprake van de 24 ouderlingen in het verhaal van
Jesaja wanneer je (ikzelf dan) zegt dat ook de 24 oudsten een groep engelen
zijn. Bekijken we wat Jesaja in zijn rapport schrijft. Jesaja hoofdstuk zes
beschrijft de roeping van de profeet en de verzen 1-3 beginnen aldus: In het
sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge en
verheven troon en zijn zomen vulden de tempel. Serafs stonden
boven Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn
aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij.
En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de HERE der
heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol (wij
onderlijnen). Dat is in grote trekken wat Johannes zegt in Openbaring 4:6-8:
En voor de troon was als een glazen zee, kristal gelijk. En midden in
de troon en rondom de troon waren vier dieren, vol ogen van voren
en van achteren. En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het
tweede dier een rund gelijk, en het derde dier had een gelaat als van
een mens, en het vierde dier was een vliegende arend gelijk. En de
vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels en waren rondom en
van binnen vol ogen en zij hadden dag noch nacht rust, zeggende:
Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is
en die komt (wij onderlijnen). We zijn niet de enigen die zeggen dat de
serafs van Jesaja en de vier dieren van Johannes dezelfden zijn, het merendeel
van de dispensationalisten zeggen het trouwens ook. Ze bezingen dezelfde
dingen: een driemaal heilige God. Het is slechts later dat er voor de eerste
maal melding gemaakt wordt van een stilte in de hemel. Dat moeten we er
dan ook uit begrijpen; serafs en cherubijnen hebben een aparte functie in het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 653

hemelse rijk. Waarom zouden er ook geen 24 ouderlingen-engelen kunnen zijn


in nog een andere functie?

Waarom is er dan geen sprake van de 24 ouderlingen in het verhaal van


Jesaja? EENVOUDIGWEG OMDAT HIJ ZE NIET GEZIEN HEEFT? DAT WETEN WE
NIET! Wanneer een profeet wat ziet dat zich afspeelt in de hemel kan hij;
1) slechts een deel zien van hoe het er daar aan toe gaat, hij hoeft de hemel
niet gezien te
hebben in als zijn hoeken en kantjes om te weten dat hij er was, of
2) de schrijver kan slechts noteren wat een enorme indruk op hem gemaakt
heeft, maar
niet alles beschrijven.
Wat Johannes zag en de manier waarop hij het beschrijft leert ons ook nog
eens dat de 24 ouderlingen niet de kerk zijn. Dit ziet hij volgens Openbaring
4:1-6 (NBG) en wij ondestrepen enkele zaken: Na deze dingen zag ik, en
zie, er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik
gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op
en ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet. Terstond kwam ik in
vervoering des geestes en zie, er stond een troon in de hemel en
iemand was op die troon gezeten. En die erop gezeten was, was van
aanzien de diamant en sardius gelijk; en een regenboog was rondom
de troon, van aanzien de smaragd gelijk. En rondom de troon waren
vierentwintig tronen, en op die tronen waren vierentwintig oudsten
gezeten, in witte klederen gekleed en met gouden kronen op hun
hoofden. En van de troon gingen bliksemstralen, stemmen en
donderslagen uit; en zeven vurige fakkels brandden voor de troon;
dit zijn de zeven Geesten Gods. En voor de troon was als een glazen
zee, kristal gelijk. En midden in de troon en rondom de troon waren
vier dieren, vol ogen van voren en van achteren. Wat is hier
belangrijker dan de verleden tijd die Johannes gebruikt bij wat hij ziet in het
aankomen in de hemel: was en waren. Toen Johannes naar de hemel
opsteeg geeft hij te kennen dat de 24 ouderlingen er waren. Hijzelf kan
er dus geen deel van zijn en het is juist dat wat dispensationalisten
zeggen: de opstijging van Johannes is de voorstelling van de opname
van de gemeente. Maar de 24 oudsten zitten op hun tronen al
wanneer Johannes in de hemel toekomt. Johannes leert in Opb.4:1-6
absoluut niet wat de dispensationalisten leren.

Die tijdsindeling is belangrijk in Openbaring 4:1-6, want in wat volgt


krijgen we een tegenwoordige tijd te lezen bij wat de 24 ouderlingen en de 4
dieren doen. Openbaring 4:8-11 (NBG) zegt het volgende (wij onderlijnen):
En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels en waren
rondom en van binnen vol ogen en zij hadden dag noch nacht rust,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 654

zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was


en die is en die komt. En wanneer de dieren heerlijkheid, eer en
dankzegging zullen brengen aan Hem, die op de troon gezeten is en
tot in alle eeuwigheden leeft, zullen de vierentwintig oudsten zich
nederwerpen voor Hem, die op de troon gezeten is en Hem
aanbidden, die tot in alle eeuwigheden leeft, en zij zullen hun kronen
voor de troon werpen, zeggende: Gij, onze Here en God, zijt waardig
te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles
geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen.
Openbaring 4:9-11 in de Willibrord 95 leest als volgt (wij onderlijnen opnieuw):
Telkens als de dieren heerlijkheid, eer en dank brengen aan Hem die
op de troon zetelt en die leeft tot in alle eeuwigheid, vallen de
vierentwintig oudsten neer voor Hem die op de troon zetelt, om Hem
te aanbidden die leeft tot in alle eeuwigheid. Zij werpen hun kronen
neer voor de troon, terwijl ze uitroepen: Waardig bent U, onze Heer
en onze God, de heerlijkheid en de eer en de macht te ontvangen;
want U hebt het heelal geschapen: door uw wil ontstond het en werd
het geschapen.

Dit leert ons dat Johannes door deze werkwoordvorm aangeeft dat er in de
hemel een permanente zang is, er is een zonder-ophouden-lofprijzing over
God te horen. Indien Jesaja de 24 ouderlingen gezien heeft maar niet
beschreven dan zullen ze vanuit deze teksten God ook toen geprezen
hebben en in alle toonaarden bezongen. Johannes heeft dat zo gezien en
genterpreteerd. En de Heilige Geest die hem begeleidde in het neerpennen
van die zaken heeft het goed geacht. Ware het niet zo dan zou er wat anders
beschreven staan. Dat leert ons wat; dat waarschijnlijk de 4 serafs (de 4
dieren van Openbaring?) en met zekerheid de 24 ouderlingen in de hemel een
dienst verrichten als de priesters in het Oud Testament hebben gedaan. En
toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig
oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden
schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen lezen we in
Opb.5:8. De 24 oudsten doen wat een andere engel in de Openbaring doet
volgens Openbaring 8:3,4 (wij onderlijnen): En er kwam een andere
engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan, en
hem werd veel reukwerk geschonken om het te geven, met de
gebeden van alle heiligen, op het gouden altaar voor de troon. En de
rook van het reukwerk, mt de gebeden der heiligen, steeg uit de
hand van de engel voor Gods aangezicht op. Het ligt dus vanuit deze
tekst voor de hand dat de 24 ouderlingen ook engelen zijn.

Ook nog verder in het boek Openbaring zien we dat de 24 oudsten de zaken
behartigen van de verlosten. De 24 oudsten zingen van verlossing, van alle
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 655

heiligen die hun loon ontvangen maar ze rekenen zich daar zelf niet bij. Ze
bezingen zichzelf niet. Dit is zeer duidelijk in Openbaring 11:15-18 dat in de
NBG de titel heeft: De zevende bazuin De lofzang der oudsten. Er
staat: En de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken
in de hemel, zeggende: Het koningschap over de wereld is gekomen
aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot
in alle eeuwigheden. En de vierentwintig oudsten, die voor God op
hun tronen gezeten waren, wierpen zich op hun aangezicht en
aanbaden God, zeggende: Wij danken U, Here God, Almachtige, die is
en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het
koningschap hebt aanvaard; en de volkeren waren toornig geworden,
maar uw toorn is gekomen EN de tijd voor de doden om geoordeeld te
worden EN om het loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan
de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de
groten en om te verderven wie de aarde verderven (wij onderlijnen).
Let er op: vier zaken die tezelfdertijd geschieden!
1) toorn,
2) oordeel,
3) heiligen die hun loon ontvangen en
4) het veroordelen van de goddeloze
dat alles in n vloeiende beweging van God zonder hier en daar een
tijdsperiode tussenin.

Er is nog iets waar we wat willen over zeggen. Het is duidelijk dat de dienst
van de tabernakel gedaan is vanuit dat wat Mozes gezien heeft in een hemels
visioen. Exodus 25:8,9 (SV) zegt: En zij zullen Mij een heiligdom maken,
dat Ik in het midden van hen wone naar al wat Ik u tot een voorbeeld
dezes tabernakels, en een voorbeeld van al deszelfs gereedschap
wijzen zal, even alzo zult gijlieden dat maken. Exodus 25:40 (NBG)
zegt: Zie nu toe, dat gij alles maakt naar het model dat u daarvan op
de berg getoond is. Later zien we datzelfde beschreven in Hebreen 8:5
(SV): Welke het voorbeeld en de schaduw der hemelse dingen
dienen, gelijk Mozes door Goddelijke aanspraak vermaand was, als hij
den tabernakel volmaken zou: Want zie, zegt Hij, dat gij het alles
maakt naar de afbeelding, die u op den berg getoond is. Het aardse
tabernakel is dus zowel volgens het OT als het NT een kopie van hemelse
aangelegenheden. Gaat het hier om uiterlijke zaken: een wierookvat, een bad
om dieren te reinigen enz. Waarschijnlijk niet, maar als het om het dienen in
de tabernakel gaat waarom zouden er geen engelen dienst verrichten in deze
hemelse tempel? Want toen was er nog geen n mens in de hemel om als
priester te fungeren. Ook het dienen van de priesters in Gods tempel was een
zaak van goddelijke ordening volgens 1 Kron.24:19 (SV): Het ambt van
dezen in hun dienst was te gaan in het huis des HEEREN, naar hun
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 656

ordening door de hand van Aaron, huns vaders; gelijk als hem de
HEERE, de God Israels, geboden had. Ook Numeri 16:5 (SV) zegt er wat
over: En hij sprak tot Korach, en tot zijn ganse vergadering,
zeggende: Morgen vroeg dan zal de HEERE bekend maken, wie de
Zijne, en de heilige is, dien Hij tot Zich zal doen naderen; en wien Hij
verkoren zal hebben, dien zal Hij tot Zich doen naderen. De drie
criteria van priesterschap uit het OT zijn ook vervuld in wat de 24 oudsten
doen in de hemel;
1) Ze zijn door God uitverkoren om dat werk te doen.
2) Ze zijn heilig.
3) Ze verrichten dienst in de hemel met Gods goedkeuring.
Denk daar eens rustig over na!

Tegenargumenten van dichtbij bekeken

Voor ons is het duidelijk; de 24 oudsten kunnen de gemeente NIET


symboliseren. Er is geen enkele reden aan te geven waarom de 24 wat anders
zouden voorstellen dan wat ze zijn in aantal! Ze zijn niet de 4 dieren. Maar ze
zijn samen met hen in hemelse dienst, God lovende en prijzende en zijn
bovendien dienstig aan de heiligen (Opb.4:11 / 5:9,10 / 11:17,18 / 19:4). Dat
zijn zaken die allemaal vr de opname van de gemeente gebeuren. En een
groep engelen met welomschreven bevoegdheden past hier wonderwel als
beeld van de 24. De argumenten van de dispensationalisten hieronder
weerlegd zijn genomen uit W. Biederwolf, The second coming bible, Baker
Book house, reprint 1972. De oorspronkelijke titel was The Millenium Bible,
The Glad Tidings Pub., 1924. Hij heeft een tabel met de vergelijking van de
twee hier besproken uitleggingen. De Scofieldbijbel heeft dezelfde
redeneringen.

Men zegt dat de term ouderling op de engelen niet toepasselijk is want alle
engelen zijn op hetzelfde moment geschapen. Er zijn dus gn oudsten onder
hen. De Bijbel zegt echter nergens dat de engelen allen op n ogenblik het
levenslicht gezien hebben. Of het zo is of niet heeft toch geen belang. Stel je
voor, er zijn zoveel soorten engelen: serafijnen, cherubijnen, troonengelen
enz.
De vier dieren uit Openbaring hebben elk zes vleugels, dit vinden we
ook bij de Serafs in Jesaja 6:2.
God stelde Cherubs ten oosten van het Paradijs. Gen.3:24
Twee Cherubs van goud staan aan de einden van het verzoendeksel.
Exodus 25:18-20
Volgens Ezechil 28:14-16 was ook satan ns een Cherub (als dit op
hem slaat).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 657

Waarom zou God bij de schepping van de engelen dan geen engelenoudsten
geschapen hebben! Of ze later hebben aangesteld?
Al in het OT is geleerd dat YaHWeH in de hemel zit en omgeven is door een
raad van engelen. Vergelijk dit in:
Job 1:6 : Op zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor de
HERE te stellen, en onder hen kwam ook de satan.
Job 2:1: Op zekere dag kwamen de zonen Gods om zich voor de HERE
te stellen, en onder hen kwam ook de satan om zich voor de HERE te
stellen.
Jes.24:23: Dan zal de blanke maan schaamrood worden, en de
gloeiende zon zal zich schamen, want de HERE der heerscharen zal
Koning zijn op de berg Sion en in Jeruzalem, en er zal heerlijkheid zijn
ten aanschouwen van zijn oudsten (hemels of aards naargelang iemands
uitleg).
Ps.89:8: God is zeer ontzagwekkend in de raad der heiligen, geducht
boven allen die rond- om Hem zijn.
En n tekst spreekt over ouderen onder die engelen, met de aantekening
wanneer die over hemelse ouderen spreekt. Een verwijzing naar de ouderen in
het Joodse volk is hier niet uitgesloten. Kijk er eens enkele commentaren op
na. En dit is die tekst, Jesaja:24:43: Dan zal de blanke maan schaamrood
worden, en de gloeiende zon zal zich schamen, want de HERE der
heerscharen zal Koning zijn op de berg Sion en in Jeruzalem, en er zal
heerlijkheid zijn ten aanschouwen van zijn oudsten.
Het is waar dat in het OT nooit gezegd wordt dat de engelen zitten rondom
Gods troon; ze worden steeds staande afgebeeld. Maar dit lijkt ons gn
handicap voor onze uitleg.

Het is tevens waar dat er geen melding gemaakt word van engelen als
ouderlingen, maar als dat een echt argument is moet men natuurlijk die
teksten uit Openbaring niet daartoe rekenen. Er zijn ter illustratie enkele titels
aan te halen die Jezus Christus heeft, maar slechts nmaal gebruikt worden
zodat men niet al te zeer zo iets unieks moet benadrukken. Kijk eens naar
deze vier voorbeelden, allen beginnend met de letter A; Adam (laatste) =
1 Cor.15:45, Afschijnsel van de heerlijkheid Gods = Heb.1:3, Amen =
Opb.3:14, Apostel onzer belijdenis = Heb.3:11. Maar er zijn er veel meer. Je
kunt hetzefde zeggen over uitdrukkingen. Eeuwig leven staat nmaal in
het OT (Dan.12:2), eeuwige redding staat nmaal in het OT (Jes.45:17)
en eeuwig verbond nmaal in het NT (Heb.13:20). Iets dat nmalig in
de Bijbel staat moeten we met evenveel zorg bekijken als dat het er tienmaal
staat. Waarom zou een engel dan niet de titel kunnen hebben van ouderling.
Wat wel mag onderstreept worden is, dat er nergens in de Schrift staat dat
de ouderlingen gn engelen KUNNEN zijn om deze of een andere reden. Er is
echter een aanwijzing om te zeggen dat ze het zijn, want het voorzetsel voor
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 658

oudere dat soms arche is in het Grieks, komt enkele malen voor met
betrekking tot engelen. Het woord aarts-engel bijvoorbeeld is Judas 1:9
NBG: Maar Michal, de aartsengel, durfde, toen hij met de duivel in
twist gewikkeld was over het lichaam van Mozes, geen smadelijk
oordeel uitbrengen, doch hij zeide: De Here straffe u!). In het OT is
deze engel n van de voornaamste. Dan.10:13 NBG (wij onderlijnen) zegt
over hem: Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond
eenentwintig dagen tegenover mij; doch zie, Michal, een der
voornaamste vorsten, kwam mij te hulp, zodat ik daar, bij de
koningen der Perzen, de overhand behield;). De Statenvertaling
spreekt hier van: Michal, een van de eerste vorsten en eerste =
Griekse arche (wij onderlijnen). Die engel is een OUDSTE = iemand met
de functie van opziener, een premier zoals het Griekse arche ook vertaald
kan worden. Daarom moeten we ook nog dit opmerken. In 2 Kron.22:1 NBG:
Toen maakten de inwoners van Jeruzalem Achazja, zijn jongste zoon,
koning in zijn plaats, want een roverbende die met de Arabieren in de
legerplaats gekomen was, had al de ouderen gedood. Zo werd
Achazja, de zoon van Joram, de koning van Juda, koning (wij
onderlijnen). Oudsten is hier het Hebreeuws ri'shown en in de Griekse
Septuaginta presbyterous = oudsten = ouderlingen.

Biederwolf zegt ook nog dit: de oudsten hebben kronen (stefanos


kroon)
Gelovigen ontvangen een kroon. 2 Tim.4:8 / Jakobus 1:12 / 1 Petr.5:4 /
Opb.2:10, 3:11.
Engelen hebben die kronen niet is de redenering, ze kunnen dus de oudsten
niet voorstellen. Kronen en tronen zijn tekenen van de overwinning van de
gelovigen ofwel van de koninklijke bestemming van gelovigen.
Dat geloven we niet om de eenvoudige reden dat de stefanos kroon
door anderen dan de heiligen gedragen wordt en dat zelfs in het boek
Openbaring. Bekijk eens deze teksten:
Openbaring 6:2 (Luthervertaling): En ik zag, en zie, een wit paard, en
die daarop zat had een boog, en hem werd een kroon (stefanos =
kroon) gegeven, en hij trok uit als overwinnaar om te overwinnen.
Openbaring 9:7 (Luthervertaling): En de sprinkhanen waren aan de
paarden gelijk, die ten oorlog uitgerust zijn; en op hunne hoofden
waren als kronen (stefanos = kroon), aan goud gelijk; en hunne
aangezichten als aangezichten van mensen;
Openbaring 12:1 (Luthervertaling): En er verscheen een groot teken in
den hemel: ene vrouw, met de zon bekleed, en de maan onder hare
voeten, en op haar hoofd ene kroon (stefanos = kroon) van twaalf
sterren.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 659

Nog een kleine nota over de kronen die de ouderlingen op hun hoofden
dragen. Men zegt in de kringen van de bedelingen (zie o.a. J.H. Alexander,
LApocalypse, verset par verse, La Maison de la bible, 1982) dat dit wijst op
overwinning en zodoende op verheerlijkte gelovigen. Men geeft dan de
volgende teksten in dat verband aan; 1 Cor.9:24-27 / 1 Pet.5:4 / 2 Thes.4:7,8 /
Jac.1:12. Dat zou het, in deze teksten, door het Griekse stephanos worden
aangegeven en dat in tegenstelling tot het andere Griekse woord diadema.
Dat verhaal klopt niet! Alsof mensen dat niet nagaan! Want ook diadema
staat in betrekking tot verheerlijkte gelovigen gebruikt in o.a.; Phil.4:1 / 1
Thes.2:19 / 2 Tim.4:8 / Jac.1:12 / 1 Pet.5:4. Wie heeft er allemaal een
stephanos op zijn hoofd in Openbaring: de ruiter op het witte paard, de
demonen-gelijkende-sprinkhanen, de vrouw die zal baren (Opb.6:2 / 9:7 /12:1)
en de 24 oudsten (Opb.4:4d). Vanuit zoiets, valt niets te bewijzen.

Indien de stefanos = kroon uitsluitend door heiligen getooid word zoals


verondersteld is in deze argumentatie dan zou een engel gn kroon kunnen
dragen. Dat zegt het boek Openbaring niet, anderen dragen ook een
stefanos = kroon zodat dit ook van engelen mag aanvaard worden zonder
wat raars te vertellen. Natuurlijk zullen dezen die de gemeente van Christus
uitmaken bij hun verheerlijking een kroon ontvangen, maar dat neemt niet
weg dat engelen ze ook kunnen dragen om totaal andere redenen dat wij het
zullen doen. We hoeven hier gn argument te zoeken dat er niet is. Dat is er
overduidelijk niet! De kroon die deze engelen dragen is het symbool van hun
positie en autoriteit in de hemelse gewesten. Dat er een zekere regeling in
onder engelen is bijna evident: hun aantallen bedragen miljarden. Ook hun
kroon zou te vergelijken zijn bij de tulband die priesters in het OT dragen
volgens Leviticus 8:9.

Ook dit gebruikt men als argument waarom de oudsten gn engelen


kunnen zijn, de witte klederen. De witte klederen zijn geen engelen-
klederen, omdat in het boek Openbaring; 1) witte klederen duidelijk
verbonden zijn met mensen, 2) engelen zijn niet in verband gebracht met
witte klederen. Men zegt in de leer van de bedelingen: De witte klederen
duiden op gelovigen wier levens gereinigd zijn door het bloed van het Lam.
Opgepast voor zo een oppervlakkige conclusie. We maken een opmerking
over die witte klederen (Grieks imatiois leukos = klederen wit, letterlijk
vertaald). Zien we eerst naar enkele teksten daarover in het boek Openbaring:
Opb.3: 4 zij zullen met Mij wandelen in witte klederen.
Opb.3:18 dat Gij van Mij koopt goud (...) en witte klederen.
Opb.4: 4 de 24 ouderlingen (oudsten) bekleed met witte klederen.
Opb.6:11 en aan ieder van hen werden witte klederen gegeven.
Opb.7: 9 Bekleed met witte klederen.
Opb.7:14 hun klederen wit gemaakt in het bloed van het Lam.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 660

Opb.15:6 zeven engelen ... bekleed met rein en blinkend linnen.

We lezen dus in Opb.15:6: zeven engelen (...) bekleed met rein en


blinkend linnen. Hier staat het Griekse woord lampros. Het heeft geen
zin te beweren dat in Openbaring engelen niet in verband gebracht worden
met klederen. In Hand.1:10 wordt ook het adjectief wit (leukos) gebruikt
voor de engelen-kleding. Ook het begrip blinkend (lampros) is in
Opb.19:8 voor de kleding van de gelovigen gebruikt. Dat alles doet denken
aan de kleding van de priesters in het OT. Vergelijk dat met bijvoorbeeld
Exodus 39:27-31. Zijn de 24 oudsten de hemelse priesters ten dienste van het
volk Gods op aarde? Lucas 24:4 beschrijft een verschijning van engelen als
volgt: En het geschiedde, terwijl zij daarover in verlegenheid waren,
dat, zie, twee mannen in een blinkend gewaad bij haar stonden.
In Joh.20:12 lezen we: en zij zag twee engelen zitten, in witte klederen,
een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde, waar het
lichaam van Jezus gelegen had.
In Hand.1:10 staat er: En toen zij naar de hemel staarden, terwijl Hij
henenvoer, zie, twee mannen in witte klederen stonden bij hen,
In Hand.10:31: en zie, een man stond voor mij in een blinkend kleed,
en hij zeide: Cornelius, uw gebed is verhoord en aan uw aalmoezen is
voor God gedacht geworden.
We leren hieruit dat engelen er in het wit bij lopen of blinkend. Dat
laatste zal dan de glans weergeven van het wit. Aangezien ook de
verlosten in het wit gekleed gaan zal dat de hemelse mode zijn en moeten we
er niets anders achter zoeken. De kleur van zuiverheid, engelen omdat ze zo
geboren (geschapen) zijn en de bekeerde gelovigen nadat ze hun
onsterfelijkheid hebben aangedaan.

Dit is nog een argument dat men gebruikt tegen de identificatie oudsten =
engelen: de oudsten worden duidelijk onderscheiden van de engelen en de
vier dieren volgens Opb.5:11a en 7:11.
Deze ouderlingen worden duidelijk onderscheiden van mr dan deze twee:
1) (de) engelen, 5:11a / 7:11.
2) de vier dieren, 4:9,10.
3) de heiligen, 5:8.
4) zij die uit de grote verdrukking komen, 7:13.
5) de verlosten, 5:9,10.
6) die deel hebben aan de eerste opstanding, 11:16-18.
7) de eerstelingen, 14:15.
8) de vrouw van het lam, 19:4.
Engelen voeren/voerden in de Bijbel diverse taken uit: ze staan allemaal ten
dienste van God om Hem te dienen en zijn soms helpers van ons mensen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 661

Aanbidding en lofprijs - Dat is hun hoofdtaak in de hemel. (Jesaja 6:1-3 /


Openbaring 4-5).
Bekendmaken - Ze dienen als boodschappers om Gods wil te
verkondigen aan mensen. Ze hielpen bij het bekendmaken van de wet
aan Mozes (Hand.7:52,53).
Bescherming - Ze bewaarden Gods volk in fysiek gevaar, zoals bij Danil
in de leeuwenkuil en de drie vrienden in de brandende oven (Danil 3 en
6).
Gebedsverhoringen - God gebruikt vaak een engel als Hij wil vertellen
dat Hij de gebeden van zijn volk gehoord heeft (Danil 9:20-24 / 10:10-
12 / Hand.12:1-17).
Er zijn grote gelijkenissen met wat de 24 ouderen doen: aanbidding en
gebedsverhoring. Zit daar eens bij stil, met de Bijbel open bij Opb.5:8. De 24
oudsten doen wat een andere engel doet in Openbaring 8:3,4 = ze hebben
wat te maken: met de gebeden van alle heiligen.

Tot slot de vraag: wanneer ontvangen de volgelingen van Jezus dan hun
loon als dat niet in Openbaring 4 geschiedt? De 24 oudsten zingen volgens
Opb.11:17,18: Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was,
dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt
aanvaard; en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is
gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om
het loon te geven aan uw knechten, profeten en aan de heiligen en
aan hen die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te
verderven wie de aarde verderven. De gemeente is in dit hoofdstuk, na
al de voorgaande gebeurtenissen en de verdrukkingen over de goddeloze, ook
dan nog niet in de hemel opgenomen. Dus ook niet in Openbaring
hoofdstukken 4 en 5. Want er is hier sprake van, zoveel tijd n Openbaring 4,
dat ze hun loon nog moeten ontvangen. In dit gedeelte is het nog een
toekomstige gebeurtenis. Over het loon aan de gemeente beloofd is ook
gesproken in Openbaring 22:12. Daar spreekt Jezus Zijn gemeente
aanmoedigend toe: Zie Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een
ieder te vergelden naardat zijn werk is.

Het ontvangen van dit loon voor de gelovigen gebeurt ook nog niet
onmiddellijk in de daarop volgende hoofdstukken, dus niet direct na
Opb.11:17,18. In Opb.14:13 vinden we de eerste tekst, die er op wijst, dat die
beloning op het punt staat in vervulling te gaan. En ik hoorde een stem
uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven,
van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want
hun werken volgen hen na. Daarbij staat in vers 14-16: En ik zag en
zie, een witte wolk, en op de wolk iemand gezeten als eens mensen
zoon met een gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 662

zijn hand. Deze mensenzoon is Jezus. Hij noemt Zichzelf zo herhaaldelijk in


de evangelin zoals in Mat.24:30,31 en dat is een tekst met betrekking tot Zijn
Wederkomst. De context in Openbaring is de beschrijving van een oogst van
een ongekende aard. Die oogst wordt in de grote persbak van de gramschap
Gods geworpen. Johannes beschrijft op deze wijze het lot van al dezen die
verloren gaan. De formulering volgens Paulus in 2 Thes.1:8 hierover is: die
God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet
gehoorzamen.

Het is zondermeer vanuit Openbaring aantoonbaar dat de Wederkomst van


de Here Jezus dus pas in Openbaring 14 beschreven wordt. De gemeente van
Christus moet vr die tijd dus nog op aarde zijn. Het blijkt duidelijk uit
bijvoorbeeld Opb.12:11: En zij (onze broeders) hebben hem (de satan)
overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun
getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood.
Dit kan slechts wanneer ze nog op de aarde zijn, want indien ze opgenomen
zijn in de hemel kan zoiets niet meer. Opb.12:17: En de draak werd
toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de
overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en
het getuigenis van Jezus hebben. Uit Opb.13:7 en Opb.13:10,14 blijkt dat
ook. Opb.13:12 zegt dat de heiligen volharding en geloof hebben,
eigenschappen die op aardse zaken betrekking hebben. Dat alles is in
volledige overeenstemming met de uitspraak van de Heer in Marcus 13:13:
Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. Paulus en
Barnabas vermanen daarom de discipelen om te blijven bij het geloof
(Hand.14:22). Die moeten door vele verdrukkingen het Koninkrijk Gods
binnengaan. En ook in Heb.3:14 lezen we: want wij hebben deel
gekregen aan Christus, mits wij het begin van onze verzekerdheid tot
het einde onverwrikt vasthouden. Wat de Heer en de apostelen zeggen
tot in het boek Openbaring is waar en waarachtig. Dat is wat aan de discipelen
- aan de gemeeente - zal overkomen. Indien de gemeente vr die tijd is
weggenomen om niet onder de wraak van God te komen dan klopt het verhaal
niet meer. Want waar komen dan de heiligen vandaan die in o.a. Openbaring
12:17 / 13:7 / 14:12 beschreven zijn? Die komen toch niet uit het niets? Zij
leven toch in de tijd van de grote wraak van God! Zij worden er door Hem toch
in beschermd en overleven al die kwalen en plagen! Het verband van de
wraak Gods en jaren daarvr al de opname, zoals men in de leer van de
bedelingen zegt, is dan ook niet waar en met de Schrift in overeenstemming
te brengen.

Hoe komt het dat die leer van de bedelingen over Openbaring 4 dan
ontstaan is. De wens is wellicht onbewust, de vader van de gedachte
geworden. De wens namelijk, dat de Heer spoedig zou komen. Dit verlangen is
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 663

natuurlijk niet on-Bijbels in zijn strikte zin. Maar men mag er niet al te
lichtvaardig een datum op plakken (zoals Jehovah Getuigen hebben gedaan)
of zwaaien met de zinssnede, de komst staat in onze generatie te gebeuren
(velen in de evangelische wereld). Hieruit komen ook nog andere verkeerde
uitleggingen voort. En ervan is deze: men gaat een verkeerde visie
ontwikkelen op het eeuwig onveranderbare evangelie. De verdedigers van de
opname vr de wraak van God zeggen dat na de opname der gemeente het
evangelie van het koninkrijk weer gepredikt zal worden. Dit zal gebeuren door
gelovige Joden. De vraag is dan echter: hoe zijn deze Joden gelovig geworden?
Want ook de Heilige Geest is van de aarde weggenomen toen de gemeente
werd opgenomen. Om er aan te ontsnappen heeft men de laatste tijd in die
kringen bedacht dat er enkelen van de gemeente niet zullen opgenomen
worden.

Dat staat niet in de teksten over de opname; niet in Mat:24:31 en ook niet
in 1 Thes.4:14-17. Allen die tot God behoren worden in een nmalige
operatie opgenomen. Tot zover onze aantekeningen dat de gemeente
niet kan zijn afgebeeld door de 24 ouderlingen. En vanuit de tekst in
Mat.24:31 is het duidelijk dat die dag er slechts komt NA DE VERDRUKKING.
Volgens de Latijnse Vulgata van Mat.24:29 en Marc.13:24 komt de
Wederkomst dan dus ook zondermeer: POST-TRIBULATIONEM. Wanneer
men er wel op uit is in de litteratuur een Latijns woord te gebruiken voor de
opname - rapture - moet het ook mogelijk zijn om een woord te gebruiken dat
in dezelfde context staat: POST-TRIBULATIONEM. Met andere woorden
omgezet in mooi Nederlands POST-TRIBULATIE. De Heer komt weer n
de verdrukking. Dan klopt het verhaal van dezen die de bedeling leren over
Openbaring 4 en 5 niet meer. Voor hen komt de grote verdrukking slechts
nadien. Het heeft geen zin om een onderscheid te maken, tussen de grote
verdrukking en de verdrukkingen van de gemeente (kerk) die aan deze
voorafgaat. Zie daarover ons commentaar bij Openbaring 7 (nog te
verschijnen). Hun uitleg over een zogenaamde 70ste week van Danil 9:24-27
verwerkt in hoofdstukken 6 tot 19 van Openbaring heeft dus geen
steekhoudend bewijs.

1 Thessalonicenzen 4:14-17. De Heer tegemoet.

Wat zij op dat gebied leren


In Talmage, blz.359 lezen we: De exacte tijd van de komst van Christus
is niet aan de mensen bekend gemaakt. Door echter de tekenen des tijds te
leren verstaan, de ontwikkeling van Gods werk onder de naties gade te slaan,
en door op te merken hoe snel de profetien in vervulling gaan, kunnen wij
het naderen van deze gebeurtenis waarnemen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 664

We lezen in Middernachtsroep van augustus 1999 op blz.24 naar


aanleiding van een vraag van een lezer over deze tekst het volgende: Ik geef
u volkomen gelijk, dat de Opname van de Gemeente van Christus elk moment
plaats kan vinden en niet van een of ander teken afhankelijk is. De Grote
Verdrukking daarentegen, met de aansluitende zichtbare Wederkomst in
heerlijkheid, is met tekenen verbonden. De Bijbelteksten, voornamelijk die in
de Evangelin, die over tekenen van de Wederkomst spreken, hebben altijd
betrekking op Zijn Wederkomst na de Grote Verdrukking. Dat de Here Jezus
bijvoorbeeld in Matthes niet over de Gemeente van Christus spreekt, blijkt
uit meerdere aanduidingen. Eenmaal zegt de Here Zijn discipelen in vers 20:
Bid, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op de sabbat. De
sabbat is een duidelijk teken voor Isral en betreft niet de Gemeente van
Christus. Eveneens betreft de oprichting van de gruwel der verwoesting
in Matthes 25:15, waarvan Danil reeds gesproken had, het Joodse volk. In
Matthes 24:31 staat: En Hij zal Zijn engelen uitzenden mat luid
bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier
windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere. Ook
hier is naar mijn mening geen sprake van de Opname, maar van het feit, dat
de Joden bij de verschijning van Jezus tot de oprichting van Zijn koninkrijk
door de engelen Gods van de einden der aarde naar Isral gehaald zouden
worden. En wanneer er in vers 30 staat: En dan zal het teken van de
Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle
stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des
mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en
heerlijkheid, dan wordt daar naar mijn mening het volk Isral en de
stammen daarvan bedoeld. Voor zover ik het verstaan en beoordelen kan,
denk ik, dat de Here Jezus in Matthes 24 van een gelovig Joods overblijfsel
spreekt, die door de Grote Verdrukking moet gaan.
Wat echter de opname van de Gemeente aangaat, vinden wij geen teken. Zij
kan elk moment, te allen tijde, plaatsvinden (wij onderlijnen).

We lezen in Middernachtsroep van februari 1999 op blz.26 het volgende:


De verkondiging, dat de Gemeente nog door de Grote Verdrukking moet
gaan, ontrooft ons van de gedachte, dat de Opname ieder moment mogelijk is
(1 Cor.1:7-8; 1 Thess.1:10; Jac.5:7-8; 1 Petr.4:7; 5:1). Deze leer is de vijand
van de spoedige verwachting van Jezus en verkondigt daarom, dat de Here
nog niet komt, resp. niet komen kan, omdat de Gemeente eerst nog in resp.
door de Grote Verdrukking moet. Abusievelijk wachten zulke mensen dan
altijd nog op de vervulling van bepaalde tekenen van de eindtijd, voordat de
Opname plaats kan vinden. Dat is echter niet zo. De Opname kan elk moment
plaatsvinden, want de tekenen van de eindtijd (Mt.24; Marc.13; Luc.21:7-vv
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 665

enz.) hebben betrekking op de Wederkomst van Jezus Christus in heerlijkheid


op de Dag des Heren en meestal op Isral (wij onderlijnen).

Th. Niemeijer zegt in het Het Zoeklicht, van 15 nov. 1997,:


Gods prioriteiten
We leven inderdaad in spannende tijden. Wat vraagt de HEER van ons in deze
tijd? Wat is Gods prioriteit voor de Gemeente van de Here Jezus? Laten we
drie van de belangrijkste punten nog maar eens op een rij zetten:
1. En ieder die deze hoop (op Zijn openbaring bij Zijn komst) op Hem
heeft reinigt zich, gelijk Hij rein is (1 Joh.3:3).
2. En aan alle volken moet eerst het Evangelie verkondigd worden
(Marc.13:10 / Mat.24:14).
3. Gods profetische herstel van Isral en de komst van de Messias, die
daarmee samenhangt. Als we hierbij iets mogen zien van de prachtige
patronen en machtige vergezichten, die de Schepper ook in Zijn Woord heeft
gelegd, dan is dat een bemoediging en een zegen. Maar in deze spannende
tijd liggen naar mijn inzicht de prioriteiten van de HERE voor Zijn kerk bij de
drie genoemde geestelijke slagvelden. In die strijd zijn wij allen
gemobiliseerd!

Een eerste gevolgtrekking hierover: afhankelijk wie men er op naleest van


dezen die de leer van de bedelingen aannemen zullen er voorafgaande aan de
Wederkomst wl of gn tekenen te bespeuren zijn door de gelovigen.

In Werkend verwachten van H. Medema, priv uitgave te Apeldoorn,


zonder jaar geschat rond 1965, lezen we op blz.147, 148:
In dit verband is het wellicht nuttig iets te zeggen over de diverse fasen
waarin de opstanding zal plaats vinden. We doen dat schematisch als volgt:
1. De opstanding van Christus als eersteling van hen die ontslapen zijn (1
Kor.15:20,21).
2. De opstanding van hen die Christus toebehoren bij zijn komst (1 Kor.15:23),
ook aangeduid als:
a. de opstanding ten leven (Joh.5:29);
b. de opstanding van rechtvaardigen (Luk.14:14; Hand.24:15);
c. de opstanding uit de doden (Fil.3:11);
d. de eerste opstanding (Openb.20:5,6).

De opstanding van de gelovigen heeft tot doel om opgenomen te worden de


Heer tegemoet in de lucht en altijd bij Hem te zijn (1 Thess.4:17) en om
duizend jaren met Christus te leven en te heersen (Openb.20:4). Deze
opstanding vindt op hetzelfde moment plaats, maar in twee fasen:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 666

a. bij de komst van Christus voor zijn gemeente (1 Thess.4:16) staan op de


gelovigen die deel uitmaken van zijn gemeente en waarschijnlijk de oud-
testamentische heiligen;
b. bij de verschijning van Christus, aan het begin van het duizendjarig rijk
(Openb.19:11 enz.) zullen opstaan allen die na de opname van de gemeente
het evangelie van het koninkrijk (Matth.24:14) of het eeuwig evangelie
(Openb.14:6) hebben aangenomen.
3. De opstanding van de ongelovigen, die ook wordt genoemd:
a. de opstanding ten oordeel (Joh.5:29);
b. de opstanding van de onrechtvaardigen (Hand.24:15);
c. de opstanding van de overige doden (Openb.20:5,13,14).
Het doel van deze opstanding is om de ongelovigen te oordelen en te
werpen in de poel van vuur (Openb.20:13-15). Zij vindt plaats in n moment,
duizend jaren na de opstanding van hen die bij de verschijning van Christus
zijn opgestaan (Openb.20:5).

James Horvath, een gekende figuur uit de Pinsterkringen in de U.S.A. zegt in


zijn Hes coming soon, Creation House, 1995, blz.73, 74 dat er niet minder
dan 7 opnemingen ten hemel zijn; Enoch, Elia, Jezus, de gemeente, de
heiligen in het midden van de grote verdrukking, de 144.000 Joden en de twee
getuigen.

Wat wij op dat gebied leren


De gedachten van Paulus draaien rondom twee centrale dingen:
1) wat is het lot van dezen die gestorven zijn in de Heer en wat gebeurt er
met dezen bij de komst van Christus?
2) wat zal er geschieden met de levenden die tot Christus behoren bij Zijn
komst?

Omwille van de diepe gedachten verscholen in deze enkele verzen is deze


studie zo volledig mogelijk uitgewerkt. Praktisch elk Grieks woord en elke
gedachte worden daarom ook tot in details uitgediept. Dit is dan ook gn
gemakkelijk gedeelte geworden, maar dezen die stap na stap onze uitleg
volgen zullen een rijk begrip krijgen van wat de bedoeling is van wat God ons
hier leert. We moeten ook opmerken dat we onze eigen vertaling gebruiken. J.
Van Leeuwen zegt als slot van zijn bespreking van dit gedeelte - dat we
gebruiken ter inleiding - het volgende: Het is haast overbodig te zeggen, daar
het vanzelf spreekt dat indien Gods woord van deze dingen wil spreken, die
geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in eens mensen hart niet
is opgekomen, het niet anders kan geschieden dan in woorden van menselijke
taal en in voorstellingen, ontleend aan het bekende leven.
Opmerkelijk is de soberheid van formuleringen en de beperking, die hier valt
waar te nemen. Wanneer men de uitvoerige, fantasierijke beschrijvingen en
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 667

grove voorstellingen vergelijkt, waarin de Joodse en ook latere christelijke


apocalyptiek zich vermeit, dan is het verschil zeer sprekend (Korte
verklaring, Colossensen, Thessalonicensen, Kok, 3de druk 1966, blz.143).

Paulus geeft enkele malen de dringende raad om zich niet maar te laten
bedriegen in zaken die met God te maken hebben. En dat is zeker waar met
betrekking tot deze tekst. Hij zegt te blijven bij (ww = werkwoord / adj =
adjectief of bijvoeglijk naamwoord):
1 Tim.1:10 (ww) de gezonde leer Tit.1:9 (ww) de gezonde leer
1 Tim.6:3 (ww) de gezonde woorden Tit.1:13 (ww) gezond in het
2 Tim.1:13 (ww) de gezonde woorden Tit.2:1 (ww) de gezonde leer
2 Tim.4:3 (ww) de gezonde leer Tit.2:2 (ww) gezond in het geloof
Tit.2:8 (adj) een gezonde prediking

Vers 13

Broeders, we willen niet dat gij onbekend blijft met betrekking tot
dezen die slapen, zodat gij niet zou treuren als de rest, dezen die
gn hoop hebben.
Paulus spreekt hier tot zijn medegelovigen, zijn broeders in het geloof. In de
strikte betekenis is een broeder iemand die volgens de woorden van de engel
uit Opb.22:9 diegene die de woorden van deze boekrol onderhouden.
Dat is het zuivere standpunt van God. In praktijk is het voor ons mensen
echter ietwat moeilijker. Want ofschoon God de zijnen werkelijk kent, is het
niet gemakkelijk om van ons standpunt uit een broeder te identificeren. Zo
zijn bijvoorbeeld allen op een vergadering broeders volgens Hand.1:16 /
Rom.1:13. Of nu al dezen in Handelingen of Romeinen aan de goddelijke
standaard voldaan hebben is een andere vraag. Daarin zijn er:
ouderlingen, dat zijn personen die in de wijsheid Gods ver gevorderd zijn.
Deze worden ook opzieners of episkopoi genoemd volgens
Hand.20:17,28 / Titus 1:5,7. Ook dienaren = diakonoi, een term die op
allen uit die broederschap in de kerk toepasselijk is volgens Joh.12:26 /
Eph.6:21 / Col.1:7 / 4:7. Maar ook op personen die in Schriftuurlijke term de
zwakken helpen (Rom.15:1,2 / Gal.6:2). En ook broeders (en zusters) zonder
een specifieke opdracht in de gemeente. En aan l dezen schrijft Paulus.

De apostel begint zijn uiteenzetting met de woorden: Wij willen niet dat
gij onwetend blijft een uitdrukking die hij in verscheidene brieven gebruikt
en speciaal dn wanneer hij grote nadruk op iets wil leggen. Zie voor deze
manier van spreken o.a. in Rom.1:13 / 11:25 / 1 Cor.10:1 / 2 Cor.1:8.

Paulus wil dat zijn geloofsgenoten kennis hebben betreffende dezen die
slapen. Bijna alle vertalingen spreken over het ontslapen maar dit
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 668

voorvoegsel ont is er in het geheel niet nodig en kan zelfs verwarring


stichten. De enige juiste weergave van het Griekse koimaomai is
slapen of inslapen. Het is een Bijbelse gedachte om het sterven aan te
geven van dezen die in de graven gaan t.t.z. naar Hades of Sjeool.

Dat ziet er op het eerste zicht voor sommigen misschien uit als dokterstaal.
We willen het daarom verduidelijken. Er bestaat eerst en vooral een bepaalde
theorie die gangbaar is en zegt dat de mens een onsterfelijke ziel bezit en dat
deze na zijn sterven overleeft in ofwel hemel, vagevuur of hel. Maar niets is
minder waar. Deze gedachte is namelijk gebaseerd op de eerste leugen die er
ooit is uitgesproken en dit door Satans medium, de slang uit de hof van Eden.
Indien men zich de moeite getroost om Gen.3:1-5 nauwkeurig te lezen dan
ziet men dat Eva degelijk wist dat Gods verbod op de boom niet iets
oppervlakkigs had. Want YaHWeH had gezegd dat, wie van de boom zou eten
de dood zou sterven. De slang echter, gemanipuleerd door Satan, verdraait
Gods woorden door te zeggen dat het eten van de boom zou betekenen dat ze
als God zelf zouden worden en voegt eraan toe: Gij zult volstrekt niet
sterven (vers 4). Dt is de eerste leugen.

Door allerhande argumenten wil de mens zich toch een onsterfelijke ziel
toebedelen. Maar wat is een ziel volgens Bijbelse terminologie? Dat antwoord
staat in Gen.2:7 waar een beschrijving gegeven is van de schepping van de
mens. Toen God de mens schiep nam Hij een stuk aarde blies daarin leven (of
geest) en zo werden die twee dingen tot een levende ziel zegt de Schrift.
Maar de Bijbel zegt zelfs nog verder dat ook dieren levende zielen zijn
(Gen.1:20,21,24). Mensen n dieren zijn levende zielen, maar hebben geen
onsterfelijkheid. Iets dat in hen woont en bewust overleeft na de dood.
Daarom zegt de Schrift dat wanneer de mens sterft hij teruggaat tot de aarde
en dat zijn gedachten ophouden te bestaan. (Ps.6:5 / 115:17 / 146:4). Maar er
is hoop voor de mens, want God beloofde na de zonde der eerste mensen Zijn
Zoon te sturen als losser = Hebreeuws goel (Gen.3:15). Christus bracht
dat offer om de mensheid te verlossen Joh.10:18 / Rom.5:12-18 / 1 Cor.6:20 / 2
Cor.5:18-21 / Eph.2:13 en is onze voorbidder (Rom.8:34).

Zonder nader in te gaan op details hierover in het kort dit. (Wie er meer wil
over weten zie onze Bijbelse aantekeningen over, leven, dood en
opstanding.) Er is niemand die bij zijn dood onmiddellijk zal genieten van de
waarde die dat offer van Jezus kan brengen: onsterfelijkheid. Ook zijn
discipelen zijn gestorven en doen dat ook nu nog. Maar dat offer is niet zonder
kracht, het effect ervan wacht nog om gedemonstreerd te worden bij de
opstanding uit de doden. Daar zullen we ook enkele dingen over zeggen bij dit
gedeelte uit 1 Thes.4:13-18.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 669

Het beeld dat de Bijbel gebruikt om de toestand aan te geven van de


overleden persoon tot aan zijn opstanding is de slaap. Vergeten we niet
dat in de Griekse tekst van het NT twee woorden gebruikt worden voor het
Nederlandse slaap. En woord is katheudoo dat altijd op de
natuurlijke slaap toegepast is en nooit op het inslapen in de dood van een
persoon. Voorbeeld hiervan is 1 Thes.5:7. Symbolisch is dit woord ook gebruikt
om de vleselijke behoeften van de mens aan te duiden zoals in Eph.5:14 / 1
Thes.5:6,10 / Marc.13:36. Dt Griekse woord is in 1 Thes.4:13-18 niet gebruikt.
Hier heeft men te maken met koimaomai, een uitdrukking die steeds op
een ongewilde slaap betrekking heeft t.t.z. het inslapen in de dood. Het
verschil tussen deze twee woorden is zeer duidelijk in Joh.11:11-13. Daar staat
na deze dingen zei hij (Christus) tot hen Lazarus onze vriend is gaan
rusten maar ik ga er heen om hem uit de slaap te wekken (Grieks
exupnizo = doen opstaan). Daarom zeiden de discipelen tot hem: Heer
indien hij is gaan rusten zal hij beter worden. Jezus had echter van
zijn dood (Grieks = thanatos) gesproken. Door dit getuigenis zien we
duidelijk dat de Christus over de dood spreekt als een slaap.

Er is echter een belangrijk verschil tussen dezen die sterven vr de komst


van Christus, dezen die Christus broeders genoemd worden in de Schrift en
de rest van de wereld. Want alln over de broeders van Christus (de
gemeente/de kerk) wordt er gezegd dat zij in Christus of in de Heer
slapen. Door die uitdrukking geeft de Schrift te kennen dat deze groep
speciaal door God is afgezonderd van de rest van de mensheid. Het zijn alln
ook dezen die zullen deel hebben aan de eerste opstanding in onsterfelijkheid,
samen met de getrouwen uit de oudheid. Zie hiervoor o.a. Opb.20:4-6 /
Heb.11:39,40. En dat wil zeggen dat ook dezen die in geloof zijn ingeslapen
vr de komst van de Heer k in Christus zijn. Alleen kon de formule toen
nog niet gebruikt worden. Maar de gelovige kerk van het OT heeft tegenover
God (en de Messias) dezelfde roeping. Hier volgen dan ook nog enkele teksten
die spreken over de aartsvaders en koningen van Isral als in slaap rustend
tot hun opstanding: Deut.31:16 / 1 Kon.2:10 / 11:43 / 14:20,31 enz...

Om het onderscheid tussen het sterven van een gemeentelid nog scherper
te doen uitkomen, zegt Paulus dat er om dezen niet moet getreurd worden
want zij hebben een hoop terwijl de rest gn hoop heeft. Wat is nu die
hoop en wie is die rest? Want het n kan niet zonder het ander
begrepen worden. De rest waarover de apostel spreekt zijn de mensen uit
de wereld die niet tot Gods gemeente behoren. Hij gebruikt die uitdrukking
samen met twee andere (de anderen en de andere mensen)
regelmatig om mensen uit de wereld aan te duiden. Men zie hiervoor naar 1
Thes.5:6 / Rom.11:7 / 1 Cor.7:12 / 15:37 / 2 Cor.13:2 / Phil.1:13 / Eph.2:3. Het
zijn volgens hem mensen die gn hoop hebben. Klaarblijkelijk heeft hij dan
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 670

speciaal de Grieks-denkenden op het oog die zoals sommigen van hun


filosofen dachten dat n de dood alles ophield. Zo zegt de Griek Aeschylus in
de Eumenides par.648: voor iemand die dood is, is er geen opstanding. En
Theocritos schreef: zonder hoop zijn de gestorvenen. Ofschoon er wel
bepaalde groepen bij de Grieken en andere volken waren die wl een hoop
hadden (dan van onsterfelijkheid of zielsverhuizing of een soort
nirwanatoestand) toch is dit geen hoop. Het is op een valse basis berustende.
Want hoop die niet op Christus gefundeerd is, kan geen echte hoop zijn
(Eph.2:12).

Wanneer er dan getreurd zou worden bij het sterven van iemand die ons
geliefd is zouden we hier dan het bewijs hebben dat dit onschriftuurlijk is? In
het geheel niet. Of zou men soms het voorbeeld van Christus vergeten die
weende om de dood van Lazarus? Of is Joh.11:33-35 dan geen deel van Gods
genspireerde woord? Wat Paulus wil zeggen is dat men niet hoeft te treuren
voor de doden, alsof alles voor hen verloren is. Alsof we ze nooit terugzien,
want dan zou men treuren als wereldse mensen. Het is dus niet het betreuren
van de doden dat hier afgekeurd is maar het waarom van deze handeling.

Vers 14

Want indien we geloven dat Jezus stierf en is opgestaan, zo ook zal


de God dezen die ingeslapen zijn, door die Jezus met hem
samenbrengen.
Samengevat in schema leert deze tekst het volgende:
1 Jezus is gestorven, geloven we dat?
2 Jezus is opgestaan, geloven we dat?
3 Indien ja, dan zullen we tot de Heer gebracht worden.

De Heer zei dat Hij zou sterven en opstaan uit de doden. Het was een
onderdeel van Zijn prediking ofschoon zijn discipelen niet altijd begrepen
waarover Hij sprak (Joh.2:19-22 / Mat.26:61 / Joh.10:11,15,17,18-21). Indien
Christus hierover niets had voorzegd zelfs dan zouden we nog het
overweldigende bewijs ervan bezitten door zijn discipelen. Want de prediking
over dood en opstanding van Jezus staat centraal in het NT. Daarover leze
men Rom.6:5 / 8:11 / 14:8 / 1 Cor.6:14 / 15:15 / 2 Cor.4:14 / 1 Pet.1:3-5, en
nog tientallen andere teksten.

Wanneer Paulus zegt indien we dat geloven, dan hoeft men dit niet
speciaal in negatieve zin te gaan beschouwen. Het moet eerder als een
neutrale opmerking gezien worden vooral door het feit dat deze leerstellingen
overbekend waren bij de christelijke gemeente. En dat die opstanding zelfs
nog meer betekenis heeft dan het sterven van Christus leert Paulus in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 671

Rom.8:34 door te zeggen: Christus is het die gestorven is, ja nog meer,
die ook opgewekt is. Het is daarom ook niet te verwonderen dat op
Pinksteren door Petrus speciaal de nadruk op die opstanding wordt gelegd
(Hand.2:24,31,32).

Laten we ook wat opmerken over het gebruik van het woord opstaan in
deze tekst, want veeleer spreekt Paulus liever over de opwekking van
Christus. Het Griekse werkwoord voor opstaan, is anistmi en het
zelfstandige naamwoord anastasis. Voorbeelden hiervan zijn Mat.17:9 /
20:19 / Joh.6:39,40,44,54 voor het werkwoord en Hand.1:22 / 2:31 / 4:33 /
Rom.1:4 voor het naamwoord. Het andere Griekse woord dat hieraan
synoniem is en als opwekken (opwekking) is vertaald is egeiroo (werk-
woord) en egersis (zelfstandig naamwoord). Voorbeelden van het
werkwoordgebruik vinden we in Mat.10:8 / 27:63,64 / Luc.20:37 / 24:6,34 /
Eph.1:20 / 5:14 enz. Slechts nmaal (in Mat.27:53) is egersis gebruikt. Of
men nu echter spreekt over het opwekken of opstaan uit de dood het
is eigenlijk hetzelfde. De Heer was dood maar Hij leeft opnieuw!

Nu wat betreft de vertaling zelf van dit vers. We vinden hier een zeer
moeilijke Griekse woordconstructie. We moeten dan eerst opmerken dat het
Grieks spreekt over ho theos en het best letterlijk vertaald is als de
God, met het lidwoord iets dat ontbreekt in alle vertalingen. Ook staat er
tou Iesou wat de nadruk legt op de persoon Jezus en dus als die Jezus
moet weergegeven worden. Het moeilijke van de vertaling is dat er staat dat
de God door die Jezus de ingeslapen met hem samenbrengt. Het probleem is
nu wie door hem bedoeld wordt? Is het God? Of is het Christus?

Het doet er eigenlijk niet veel toe want beide gedachten zijn Schriftuurlijk.
Zo wordt er verder in vers 17 geleerd dat de ontslapenen tot Christus komen
en altijd met hem zullen zijn. Maar verder leert ook 2 Cor.4:14 dat ze tot God
gebracht worden. Het is dus misschien best niet de nadruk te leggen op zowel
het een als het ander.

Vers 15

Want dit zeggen we u door het woord van de Heer, dat wij de
levenden die achterblijven tot de tegenwoordigheid van de Heer, de
ingeslapen in het geheel niet zullen vrgaan.

De Nieuwe Wereld Vertaling zegt door Jehovahs woord in plaats van


door het woord van de Heer. De nota van de grote uitgave van hun
Bijbel zegt dat vier vertalingen van het NT naar het Hebreeuws toe, die
godsnaam gebruiken. Dat zijn Greek scriptures in Hebrew door Elias
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 672

Hutter, Greek scriptures in Hebrew door William Robertson, Greek


scriptures in Hebrew door Frans Delitzsh en Greek scriptures in
Hebrew door Salkinson-Ginsberg. Daarentegen zijn er vijf zulke vertalingen
die dit niet doen. Dus ook voor vertalers is er geen zekerheid op dit gebied.
We geven de absolute voorkeur, ofschoon we niet dogmatisch willen zijn, de
voorkeur aan Heer in plaats van Jehovah. Want over een persoonlijk
direct contact van God (de Vader) met Paulus is er nergens sprake in de
Schrift, terwijl Paulus verscheidene malen met de Christus heeft gesproken
(Hand.9:4,5 / 2 Cor.12:7-9). Bij andere gelegenheden spreekt Paulus erover
een woord van de Heer ontvangen te hebben. Zie dan 1 Cor.7:10 / 9:14 / 11:
24,25. De argumenten die de WT gebruikt om in het NT de godsnaam YHWH,
of een transscriptie ervan, in te voeren zijn allen misleidend.

En dat woord van de Heer zegt dat de gemeenteleden die levend


overblijven tot aan de tegenwoordigheid van Christus gn voordeel heeft
tegenover wie is ingeslapen. Twee Griekse woorden in dit vers verdienen onze
speciale aandacht: eis en parousia. En moesten er geen absurde
verdraaide uitleggingen bestaan over dit vers dan zou het niet nodig geweest
zijn hierover te spreken. Want de Wachttoren en verscheidene groepen die
daaruit ontstaan zijn leren dat de parousia of tegenwoordigheid
begon in 1874 of 1914 en dat de gemeente overblijft tot na die tijd. Maar niets
is minder waar. Want wat betekent parousia eigenlijk? Het is het
samengestelde begrip van de woorden para wat nabij wil zeggen en
eimi het werkwoord zijn. Letterlijk gezien wil dit zeggen nabij-zijn.
En een goed voorbeeld hiervan is Joh.11:20-28. Daar ziet men dat Martha, de
zuster van Lazarus, gehoord heeft dat Christus op komst is (Grieks
erchomai) en zij gaat hem tegemoet om hem te spreken. Dan gaat zij
terug tot haar zuster Maria en zegt de Meester is nabij (Grieks
pareimi waarvan parousia is afgeleid). Dat in vers 28 dit woord niet als
tegenwoordigheid (aanwezigheid) mag vertaald worden zegt het vers
30 duidelijk. Daar staat Jezus was in feite nog niet in het dorp
gekomen, maar bevond zich nog op de plaats waar Martha hem had
ontmoet. Parousia, is dus in zijn eerste betekenis te vertalen in een
tijdsverband en daarom als nabij-zijn. Maar veronderstel dat de tijd van
het nabij-zijn en het werkelijke aanschouwen van de persoon op slechts
seconden gerekend moet worden, wat dan? In dit geval is de parousia tot
een tegenwoordigheid aan het worden en het is die betekenis die we hier
in 1 Thes.4:15 voor het woord hebben. Dit begrip, van kapitaal belang,
begrijpen mensen van de WT niet. Het is dus zo dat parousia altijd als
nabij zijn mag vertaald worden maar niet altijd als tegenwoordigheid.
Het is zoals in de parabel die Christus vertelt; een boom waaraan bloesems
komen kondigt de zomer aan. Zo ook tonen tekenen de werkelijke komst aan
(zie Mat.24:32-35). De Bijbel leert dan ook geen onzichtbare tegenwoordigheid
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 673

vanaf 1874 of 1914 zoals er zo velen leren, maar een nabij-zijn van de
werkelijke komst in macht en heerlijkheid.

Nu wat betreft het voorwoord eis in dit vers! De WT en andere


gelijkgezinden geven hieraan de gedachte van tot in de parousia maar dat
is verkeerd. Geen enkele Griekse geleerde zal dit zo vertalen want die weten
dat eis gebruikt in tijdsverband (zoals hier) altijd moet vertaald worden
als tot aan. Het Griekse woord geeft de tijdslimiet aan van de gebeurtenis
die dan zal plaatsvinden. Wanneer Paulus werkelijk had willen leren dat de
leden der gemeente tot in de parousia zouden blijven dan had hij het
woord en gebruikt of ek. Het verschil tussen die drie woordjes volgt hier
daarom in een tabel:

Eis = tot aan / En = gedurende / Ek = uit.

Diegenen die The Kingdom Interlinear Translation bezitten kunnen dit


nagaan op de tweede bladzijde van het kaft waar zulk een diagram is
afgebeeld met alle Griekse voorzetsels. Alleen op het gebied van eis gaan
we niet akkoord met hen want zij zeggen tot-in. Hun onbegrip komt alleen
maar doordat zij de werkelijke betekenis van parousia niet kennen en niet
beseffen. Wat wij echter zeggen over eis - en het feit dat dit als tot aan
moet vertaald worden - kunnen we aan de hand van de grootste Griekse
deskundigen bewijzen, zoals Liddell-Scott, Thayer en andere. Zo schrijft
Thayer in zijn Lexicon vier lange bladzijden over dat woordje eis. Hij zegt
o.a. over het gebruik ervan in tijdsverband (blz.184 der Zondervan uitgave
uit 1965): van de tijdslimiet tot wanneer; tot aan t.t.z. zelfs tot, tot:
Hand.25:21 / 1 Thes.4:15. Men ziet dat Thayer als voorbeeld 1 Thes.4:15
geeft in dit verband. Ten andere dat dit woord in 1 Thes.4:15 niet anders kan
vertaald worden zal nog duidelijker worden in vers 17.

Paulus leert dus duidelijk dat de slapenden tot-aan (en niet tot-in) de
tegenwoordigheid slapen en dat de levenden tot aan de tegenwoordigheid
achterblijven. Dit alleen weerlegt al de theorie dat er leden van de
Christusklasse levend achterblijven n Armageddon om de opgestane
mensheid te onderrichten. En toch leert de WT dit. Zowel de doden in Christus
als de levenden in Christus hebben geen enkel voordeel of nadeel met
betrekking tot de komst van de Heer. Wanneer zal men dat in die kringen eens
als Gods woord gaan geloven? We hebben dit ook trachten duidelijk te maken
in onze vertaling door dat Griekse ou me als in het geheel niet te
vertalen. Deze Griekse uitdrukking ou me is de sterkste Griekse
uitdrukking die er bestaat om te zeggen dat iets nooit of nimmer zal
gebeuren.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 674

Vers 16:
Want de Heer zelf zal met een oorlogsroep, met een aartsengelstem
en met een trompet van God nederdalen uit de hemel, en de doden in
Christus zullen eerst opstaan.

Doordat Paulus deze zin begint met want wil hij het verband leggen met
de voorafgaande gedachte. Het is het Griekse woordje hoti dat ook in vers
14 gebruikt is. Dit woord geeft de reden aan van iets of een verklaring van
voorgaande gedachte. Er is geen voordeel voor de levenden want eerst
zullen de doden opstaan. In het Grieks is het woord eerst = proton. Het is een
tijdsgedachte die hierin verscholen zit. Zo gezien is er tot aan de parousia
gn opstaan, maar bij de werkelijke tegenwoordigheid is de eerste
gebeurtenis het tot leven komen van de doden in eendracht met Christus.

Waar Paulus speciaal de nadruk op legt is de persoon die dit bewerkt:


namelijk de Heere Jezus. Het is Hijzelf die komt en niet een ander, of alleen
maar een demonstratie van gebeurtenissen. Want Hijzelf legt de nadruk op
de persoon en niet op de omstandigheden. Dit is dan in volledige
overeenstemming met het getuigenis van de Schrift, dat een persoonlijke,
zichtbare komst van Christus leert (Hand.1:11 / Mat.24:30 / 2 Thes.2:8). Voor
het gebruik van de uitdrukkingen hemzelf, zelf en zichzelf zie men naar
Mat.27:42 / Joh.16:27 / 5:26 / Hand. 8:34 / Gal.6:4 enz...).

Wanneer Christus dan komt is dit 1)met een oorlogsroep 2) een stem van
een aartsengel en 3) met een trompet van God. In al die uitdrukkingen
ontbreekt in het Grieks het lidwoord en hebben we ook alzo vertaald. Het
Griekse keleugsma hebben we vertaald als oorlogsroep. Hiervoor zijn
ook goede redenen ofschoon we niet willen beweren dat de vertalingen als
roep of bevelende roep verkeerd zijn. In de 19 eeuw heeft ook
Coneybeare als oorlogsroep vertaald. Dit woord heeft volgens Liddell-
Scott de betekenis van een woord van bevel tot oorlog. En Henry-Scott
schrijft dat dit woord gebruikt wordt om aan te geven dat een koning met een
leger een ander koninkrijk in bezit neemt. Dus de roep van een koning
(Num.23:21) zoals Christus werkelijk is. Deze roep is de stem van de Heer zelf
want alln Hij heeft macht over de dood en Hades (Opb.1:17,18) en alln
Zijn stem heeft de ingeslapene te horen om op te staan (Joh.5:28 / 11:43).
Bij zijn komst heeft de Heer ook een stem als van een aartsengel. De enige
persoon die een aartsengel in de Schrift genoemd wordt is Michal (Opb.12:7 /
Judas 9 / Dan.12:1). Maar Christus zelf is niet de aartsengel Michal. Hoe die
stem is en wat die stem zegt, laat ons daarover liever niet speculeren.

De Heer heeft bij zijn komst ook de bazuin van God dus niet zijn eigen
bazuin maar deze van God, de Vader. Hij is hier nog steeds Middelaar. Ten tijde
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 675

van Israls feesten, overwinningen bij oorlog, en Godsopenbaringen werd


altijd op de bazuin geblazen (Ex.19:16 / 20:18 / Ps.47:6 / Num.10:1-10 enz...).
In het NT staat een bazuin steeds in verband met de komst van de Heer. Zo
zegt Mat.24:31: En hij zal zijn engelen uitzenden met een luid
trompetgeschal en zij zullen zijn uitverkorenen vergaderen van het
ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste daarvan. En 1
Cor.15:51,52 zegt: Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij
niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een
ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken
en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen
veranderd worden. Dat deze twee Schriftuurplaatsen samen met 1
Thes.4:16 over hetzelfde spreken zien we duidelijk door vergelijking. In 1
Cor.15 zien we dat bij de laatste klank van de trompet zowel doden als
levenden in Christus in een oogwenk veranderd worden. En atomos
zegt het Grieks, dus letterlijk in een ondeelbare tijdsperiode. Volgens
deze tekst zijn het gn jaren welke deze verandering in beslag neemt maar
extra kort. In Mat.24:31 dat over hetzelfde moment spreekt is nu alleen sprake
over het vergaderen der levenden, terwijl 1 Thes.4:16 het verband houdt met
de doden in Christus. Ook de zevende bazuin uit Opb.11:15-18 spreekt
hiervan wanneer gezegd is dat het dan de tijd is om de doden te oordelen en
de slaven van God, terug dus de ingeslapen evenals de levende dienaren van
God.

Schematisch gezien leren die Schriftuurplaatsen dus het volgende:

1 Thes.4:16 - trompet van God brengt doden tot leven

Mat.24:31 - trompet der engelen vergaderd levenden

1 Cor.15:51,52 - de laatste trompet blaast voor levenden en doden die in een


ondeel-
baar moment veranderd worden.

Opb.11:15-18 - de zevende trompet blaast, de levenden en doden zijn


geoordeeld. Dit is
ook het signaal voor de vernietiging van dezen die de aarde
verdelgen.
(Volgens de leer van de bedelingen valt Opb.11:15-18 jaren na 1 Thes.4. En
Mat.24:13 is zeven jaar na 1 Thes.4:16. Slechts 1 Cor.15 en 1 Thes.4 zijn
parallel aan elkaar.)

Vers 17:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 676

daarna, zullen wij de levenden die achterblijven, terzelfder tijd en


tezamen met hen weggerukt worden in wolken de Heer tegemoet in
de lucht, en alzo zullen we voor altijd tezamen met de Heer zijn.

Het eerste wat onze aandacht verdiend is epeita wat we als daarna
vertaald hebben maar ook als dan of daarop kan weergegeven worden.
Dit woord geeft een tijdsbegrip aan, hoewel het niet mogelijk is om deze tijd
hier te bepalen. Een studie van epeita leert dat de zestien maal dat dit
woord gebruikt is, tijdsintervallen kan aangeven die gaan van enkele
seconden tot jaren. Zo zien we wanneer Christus zegt: Huichelaar doe
eerst dien balk uit uw oog weg, dan (epeita) zult gij scherp kunnen
zien (Mat.7:5) dan ziet men hier een voorbeeld waar epeita een
onbepaalde en ongekende tijdsduur heeft. Maar in Joh.11:7 zien we epeita
als een zeer korte tijd namelijk twee dagen (zie vers 6). Nog korter is de
epeita periode in Heb.7:27 waar sprake is over de offers van de
hogepriester die hij eerst voor zichzelf bracht en daarna (epeita) voor het volk.
Hier is het slechts enkele minuten. Langere epeita-periodes zijn dan
Gal.1:18 (drie jaren) en Gal.2:1 (14 jaren).

Daarom moet men eerst en vooral besluiten dat het woord op zichzelf niet
aantoont hoeveel tijd er verloopt tussen de opstanding der doden in Christus
en het wegrukken de Heer tegemoet. Maar men mag niet vergeten dat er
weinige getrouwen zijn die het waardig zullen zijn dit evenement mee te
maken (Mat.7:13,14 / Luc.13:23,24 / 1 Pet.4:18). Dat betekent dat de
miljoenen engelen die met Christus komen om de levenden van de Gemeente
Gods te vergaderen niet lang zullen moeten zoeken voordat dit gedaan is
(Mat.24:31). En de opstanding van dezen die in de Heer zijn duurt: en
atomos een klein onderdeel van de tijdsindeling. Dat alles wijst een zeer
korte tijd aan en niet jaren zoals de WT en anderen leren. Volgens hen is deze
periode begonnen in 1918 en duurt tot Armageddon. In elk geval, dt zegt
Paulus niet. Ze schrijven in U kunt Armageddon overleven, 1959, blz.105:
Het is daarom redelijk te geloven dat deze symbolische
tempelstenen die in de dood waren ontslapen, kort na de komst van
Adonai en zijn boodschapper des verbonds tot de geestelijke tempel
in de lente van 1918, werden opgewekt. Dus, de WT leert dat er nu
reeds getrouwen bij Christus in de hemel zijn, terwijl anderen nog op aarde
zijn. Zulk een scheiding is volledig in strijd met het woord van God, en wat
Paulus in dit gedeelte schrijft.

De Almachtige God wist dat er valse leraren zouden komen om die


waarheid te verduisteren en tegen te spreken. Dat is duidelijk uit de rest van
de genspireerde woorden van Paulus. Want hij zegt nadrukkelijk dat de
levenden die achterblijven tezelfdertijd en tezamen met hen, met
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 677

dezen die zijn opgestaan uit de doden, weggerukt worden. De woorden


tezelfdertijd en tezamen met zijn de Griekse vertaling van ama en
sun. Laat ons die betekenisvolle woorden nader bekijken.

Eerst dan dat laatste woordje sun. Het is volgens Smiths concordantie
(dat is deze die alle Griekse woorden met hun vertaling in de King James in
tabelvorm weergeeft) 125 maal gebruikt in de Schrift. De King James vertaling
geeft dit 123 maal weer als met, dan nog nmaal als nabij (Luc.24:21)
en nog nmaal als in gezelschap met (Hand.11:12). Het is dus
overduidelijk dat sun als met moet vertaald worden. Waardoor we tot de
conclusie komen dat wanneer Paulus schrijft dat levenden met doden
weggerukt worden dan wil zeggen dat niemand uit de gelovigen een voordeel
of nadeel zal hebben wanneer zij tot de Heer gaan. Dat wil zeggen, dat op het
ogenblik dat dit zal geschieden er niemand achterblijft op aarde in ofwel een
vleselijk of geestelijk lichaam. Wanneer de levenden die geloven in de Heer
Hem tegemoet gaan, dan ook de doden die geloofd hebben in hun Verlosser.

Ten tweede, om dit nog verder te bevestigen gebruikt Paulus hier ook het
woord ama (uitspraak hama) in verband met sun. Het is een woord dat
tien maal gebruikt is in de Schrift en heeft altijd de betekenis van
tezelfdertijd. Door het gebruik ervan zien we dat dit woord speciaal dient
om een gebeurtenis aan te geven die aan twee dingen of twee personen op
een zelfde ogenblik geschieden. Dat begrip is z belangrijk dat we alle tien
gevallen waar het gebruikt is zullen citeren en onderzoeken.

1) Mat.13:29: opdat Gij niet soms bij het verzamelen van het
onkruid tegelijk (hama) daarmee de tarwe uittrekt (NWV). Dit is een
deel van een parabel van het goede zaad en het onkruid. Het ene mag niet
verwijderd worden want het andere zou gevaar lopen tegelijk uitgetrokken te
worden. Enkele andere vertalingen: tegelijk in Leidse vert. en Brouwer,
tevens in N.B.G..

2) Mat.20:1: Want het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een


mens, een heer des huizes, die er vroeg in de morgen op uitging om
werkers voor zijn wijngaard te huren (NWV). Er staat letterlijk: die
tegelijk (hama) met de vroege morgen enz... De meeste vertalingen
hebben hama onvertaald gelaten in dit vers wat zeer jammer is. Het is
duidelijk in het relaas van deze parabel dat de heer des huizes zeer vroeg
naar werkers gaat zoeken. Ja, vr het eerste uur van de dag gaat hij reeds op
zoek (vers 2,3). Daarom ook staat er dat tezelfdertijd met de opgang der
zon dat uitzoeken begint. De Kingdom Interlinear translation en andere woord
voor woord vertalingen vertalen dit echter in de tekst. Bij studie van deze
tekst kan men ook Marc.1:35 en Marc.13:35 nagaan die erop wijzen dat dit
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 678

tijdstip van de vroege morgen ook de laatste wacht genoemd wordt. Enkele
andere vertalingen: met in SV, maar is veelal onvertaald gebleven.

3) Hand.24:26: Tegelijkertijd (hama) hoopte hij echter dat Paulus


hem geld zou geven (NWV). Het gaat hier over het feit dat Paulus voor
Felix gebracht wordt. Felix laat hem in vrijheid maar tegelijkertijd denkende
dat Paulus hem hiervoor geldelijk zal belonen. In de Diaglott, Rotherham,
Young, Green en NWV is dit woord juist vertaald als tegelijkertijd. Enkele
andere vertalingen: tegelijk in SV, tevens in Leidse Vert. en Brouwer.

4) Hand.27:40: Ze kapten daarom de ankers en lieten ze in zee


vallen, terwijl zij tegelijk (hama) de banden van de stuurriemen
losmaakten (NWV). De Diaglott, Rotherham, Green, Young, de Revised
version en NWV schrijven hier juist tegelijk of tezelfdertijd. Hier zijn
twee handelingen beschreven die op een zelfde moment plaatsvinden. Enkele
andere vertalingen: tegelijk in Brouwer en Canisius, meteen in N.B.G..

5) Rom.3:12: Allen zijn afgeweken, allen te zamen (hama) zijn zij


waardeloos geworden (NWV). Waar Paulus over spreekt is de zondige
toestand waarin de ganse mensheid verkeerd (vers 9). De mensheid is als n
klasse van zondaars, en allen zijn: 1 afgeweken van God en 2 waardeloos
voor God. Hier zijn dus twee toestanden beschreven die tegelijk gebeuren, het
een gaat niet zonder het ander. Sommige commentators redeneren dat
hama hier geen eigenlijk tijdsgebruik heeft maar dat is verkeerd. Want
iemand kan tot God komen en dus afwijken van zijn zonde en dan is hij
hoegenaamd niet waardeloos meer. Wat Paulus beschrijft is dat op elk
moment - en op alle momenten van iemands leven een afgeweken persoon -
tegelijkertijd waardeloos is. Wanneer de ene toestand ophoudt, bestaat ook de
andere toestand niet meer; t.t.z. houden ook tegelijkertijd op te bestaan.
Enkele andere vertalingen:te zamen in SV, Luther en N.B.G., tegader in
Leidse Vert, gezamelijk in Brouwer.

6) Col.4:3: en bidt tegelijkertijd (hama) ook voor ons (volgens


Rotherham, Diaglott, Young en Green, maar niet volgens NWV die het
synoniem tevens gebruiken. Dus gn woord-voor-woord vertaling!).
Paulus vraagt de leden der gemeente te Colosse voor zichzelf in gebed te
gaan en bij dezelfde gelegenheid voor hem en zijn medewerkers te bidden.
Twee dingen die op hetzelfde ogenblik moeten geschieden, in hetzelfde
gebed. Enkele andere vertalingen: tegelijkertijd in Brouwer, tevens in
N.B.G., meteen in SV.

7) 1 Thes.4:17: dit is de tekst die we bespreken en die in overeenstemming


met het gebruik van hama dus vertaald moet worden als tezelfdertijd.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 679

Enkele andere vertalingen: tegelijk in Leidse Vert. en Brouwer, te


zamen in SV en Luther, tezamen in Canisius.

8) 1 Thes.5:10: Hij is voor ons gestorven, opdat wij, hetzij wij


wakker blijven, hetzij wij slapen, te zamen (tezelfdertijd = hama) met
hem zouden leven(NWV). Iets wat ons niet mag ontgaan is dat dit vers een
voortzetting is van wat Paulus als uiteenzetting is begonnen in 1 Thes. 4:13-
18. Want hetgeen na vers 18 staat heeft k betrekking op de komst van de
dag des Heren en het is een ongelukkige zaak dat dezen die de Bijbel
onderverdeeld hebben in hoofdstukken n 1 Thes.4:18 met hoofdstuk vijf
beginnen. Wie het n na het ander leest ziet duidelijk dat over n zaak
gesproken wordt. Het enige verschil in 1 Thes.4:16,17 en 1 Thes.5:10 is dat
het ene spreekt over personen in de doodsslaap (kaomaiomai) terwijl hier over
slapenden in gewone toestand sprake is. Want hier is katheudo gebruikt,
het woord dat op de natuurlijke slaap betrekking heeft. Het is dus zo dat de
klasse der levenden die achterblijven tot de komst van de Heer Jezus als twee
groepen verdeeld is, fysiek slapenden en fysiek bewusten. Paulus spreekt dus
niet in deze tekst over ons leven in Christus wat we thans bezitten maar
dat glorierijke leven dat hij zijn gemeente geeft bij zijn komst. Enkele andere
vertalingen: te zamen in SV, Brouwer, N.B.G. en Luther, samen met in
Canisius en Leidse Vertaling.

9) 1 Tim.5:13: Terzelfder tijd (hama) leren zij (...) door doelloos bij
de huizen rond te lopen, ja, niet alln zonder bezigheid, maar (zij
worden) ook roddelaarsters. (Volgens NWV en zo ook, Diaglott,
Rotherham, Young, Green enz...). Hier is sprake van weduwen die soms aan
twee geestelijke ziekten (ondeugden) tezelfdertijd lijden namelijk doelloosheid
en roddelen. Enkele andere vertalingen: tegelijkertijd in Canisius,
tegelijk in N.B.G., tevens in Luther en Brouwer.
10) Philemon 22: Maak terzelfertijd (hama) echter ook logies voor
mij gereed. Hier heeft Paulus verscheidene verzoeken gericht aan
Philemon, terzelfder tijd moet hij ook huisvesting zoeken en gereedmaken
voor de apostel. Enkele andere vertalingen: tegelijk in SV, tevens in
Luther, Brouwer, N.B.G. en Brouwer.

Citeer 3 boeken uit de vele anderen wat betreft de definitie van hama:
deze werken zijn regelmatig door de WT gebruikt.
1) Dit is een definitie van: A Greek English Lexicon of the New Testament by
Joseph Henry Thayer, AMERICAN BOOK COMPANY, 1889.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 680

2) En nog een andere: A Manual Greek Lexicon of the New Testament, G.


ABBOTT-SMITH, T & T Clark, 1922.

3) Het Wachttoren-comit heeft de tekst van de twee geleerden Westcott and


Hort voor de NWV genomen.
Dit komt ook overeen met, alle teksten in het Grieks: A concordance to the
Greek Testament texts, Rev. W. F. MOULTON, Rev. A. S. GEDEN, T & T Clark,
1897.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 681

Na deze studie van de tien teksten waarin hama is gebruikt hopen we dat
het duidelijk is dat de vertaling wel degelijk moet gelezen worden als
tegelijk of tezelfdertijd. Het is dan ook niet te verwonderen dat de
Vulgaat vertaling dit Grieks woord weergeeft met het Latijnse simul
waarvan onze Nederlandse simultaan komt. Maar dit is slechts een
grammaticale gevolgtrekking. Theologisch en dogmatisch heeft dit woord in
zichzelf een overweldigend getuigenis voor het feit dat de ganse gemeente op
een zelfde ogenblik de Heer tegemoet gaat. Moge de Heer aan allen licht
hierover geven zodanig dat ze beseffen dat er niet zoiets bestaat als partiele
opstandingen van de gemeente des Heren.

Nog twee gedachten resteren er om besproken te worden. Vooreerst dan de


betekenis van het begrip de Heer tegemoet. Dat Grieks woord
tegemoet is apantesis (sommige manuscripten zeggen
hupantaoo). Dat woord is een technische term uit het klassieke Grieks. Het
woord geeft weer wat iemand of een groep een ander tegemoet gaat die op
weg is. Behalve hier in deze tekst is het slechts gebruikt in enkele teksten
namelijk Mat.25:1,6 / Hand.28:15. De werkwoordsvorm vinden we ook in
Mat.28:9 / Marc.5:2 / 14:13 enz... De beste manier om dit te begrijpen is de
volgende die doet denken aan wat de 10 maagden doen: de gemeente gaat in
de lucht de Heer tegemoet om Hem er te ontmoeten en ze komen samen op
aarde. In het beeld van de 10 maagden gaan ze terug naar de plaats vanwaar
ze gekomen zijn. Volgens de Apocalyps van Johannes komt het Nieuwe
Jeruzalem = de gemeente op de aarde.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 682

Als tweede punt is er het woord weggerukt wat een zeer mooi beeld
geeft van de handeling van de Heer bij deze gelegenheid. Het woord is
harpazoo en is ook nog gebruikt in Hand.8:39 / 2 Cor.12:2,4. In teksten als
Joh.6:15 / 10:12 / Hand.23:10 / Judas 23 heeft het woord betrekking op het
met grote kracht ontrukken. En die betekenis kan ook hier aangenomen
worden want de Heer ontneemt de gemeente als het ware van Satan en de
wereld.

Dat wegrukken der gemeente en ontmoeting met de Heer in de wolken


betekent voor de gemeente dat zij altijd (Grieks pantote) met de Heer
zullen zijn.
Daarom kan Paulus ook besluiten:

Vers 18:
Blijft elkaar derhalve met deze woorden vertroosten. Deze woorden
zijn de afronding van wat Paulus zijn lezers wil bijbrengen, ofschoon hij nog
verder over deze dingen spreekt in 1 Thes. hoofdstuk 5, maar dan speciaal
over het niet kennen van het tijdstip van deze gebeurtenis.

N. Lieth beschrijft in Middernachtsroep, april 1999, blz.29,30 de afval van


deze tijd in woorden waarop we ook amen kunnen zeggen. En dat is niet
altijd het geval met schrijvers uit deze kringen. Slechts het slot zouden we
anders formuleren. Hij schrijft:
Maar op kerkelijk terrein is sinds jaren een ongekende theologische en
ethische teruggang waar te nemen. Er worden inzichten vertegenwoordigd en
er wordt op de kansels en leerstoelen ruimte geboden, ook wanneer zij de
Bijbel en de reformatorische belijdenissen ten zeerste weerspreken. Waarvoor
de reformatoren gevochten en voor een deel met hun bloed betaald hebben,
dat wordt vandaag lichtvaardig overboord gegooid. Er worden nieuwe
afgodsbeelden verkondigd, de schepping en inspiratie van de Heilige Schrift
door God echter geloochend. De geboden worden geminacht en de religies
vermengd. De Godheid en persoon van Jezus Christus als alleen zaligmakend
wordt duidelijk ter discussie gesteld (1 Joh. 4:1-4). Hoezeer moeten hier
waarachtig gelovende dominees en kerkgangers, die er zonder twijfel zijn,
onder lijden. De pijngrens is voor hen meer dan bereikt. Wanneer dezen
opgenomen zijn, zal het in de instituten tot de volledige afval komen. Maar
hier zijn ook wij van Middernachtsroep en alle andere vrije kerken en
gemeenten aangesproken. Dr. Uwe Siemon Netto, Luthers theoloog en
journalist, schreef in Idea Spektrum (nr. 44/1998): Mijn Lutherse kerk heeft
zich tot hansworst gereduceerd - tot salami, waarvan de substantie zich
plakjesgewijs vermindert (...).
Het weekblad Focus berichtte daarover, dat een meerderheid van de
kerkleden en dominees in Duitsland niet meer in de wezenlijke,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 683

heilsbeslissende uitspraken van het Evangelie geloven. Volgens een enquete


(Idea Spektrum, nr.24/1997) zou driekwart van de kerkgangers niet meer in
de opstanding van Jezus (het fundament van het ware Christendom) geloven
en ook een kwart van de evangelische voorgangers daar niet meer aan
vasthouden. Slechts 21 procent van de dominees betitelen de Here Jezus als
hun voorbeeld, en voor bijna 40 procent is Jezus niet de Zoon van God. Hier
bevindt zich het antichristendom midden in de kerk (1 Joh. 4:2-3). Maar ook in
Zwitserland zouden nog slechts 43 procent van de mensen tussen 16 en 35
jaar geloven, dat er een God is, Die Zich in Jezus Christus heeft doen kennen.
Commentaar: De kennis van de Goddelijke waarheid vermindert (Ethos,
nr.6/1997). Enerzijds verliest de Evangelische kerk in Duitsland elk jaar een
kwart miljoen leden, de Rooms-Katholieke 120.000. Aan de andere kant
echter worden steeds meer toetredingen tot de Islam genoteerd. Er zijn
vandaag reeds meer dan 100.000 boeddhisten en 500.000 sympatisanten.
Het boeddhisme wordt als huidige trendreligie gekenmerkt. Waar de Dalai-
Lama ook maar uitgenodigd wordt, zitten vele duizenden aan zijn voeten. Hij
wordt als God-koning betiteld. Op het woord Gods uit de 1e Johannesbrief
wordt nauwelijks nog acht geslagen: Wij weten, dat (...) de gehele wereld
in het boze ligt (...) Kinderkens, wacht u voor de afgoden (1
Joh.5:19,21). Maarten Luther zou eens gezegd hebben, dat de kerk ook tot
een instituut van satan verworden kan, wanneer zij niet meer volgens de
maatstaven van de Bijbel leeft (Op.17). Dat is precies, wat ook de apostel
Paulus zegt, wanneer hij leert over de afval, die door de mens der
wetteloosheid (Antichrist) wordt voortgebracht, wiens komst is naar de
werking des satans (2 Thess.2:3,9). Wanneer de afval vandaag al zo ver
gevorderd is, veronderstellen wij zeer zeker juist, dat de Dag des Heren
voor de deur staat en daarmee de Opname niet lang meer op zich laat
wachten. Bovendien wordt de roep van de wereldwijde Gemeente van
Christus tot haar Here en Heiland steeds luider: En de Geest en de bruid
zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft,
kome, en wie wil, neme het water des levens om niet (Op.22:17).

Extra nota I
Over de opname (wegrukking) der gemeente.

Bepaalde Bijbelcommentators durven in ernst schrijven dat de opname van


de gemeente in het geheim zal geschieden, dat niemand het zal merken en
onzichtbaar voor mensen zal zijn. Dat is in elk geval een halve waarheid en
een halve waarheid is een leugen. Want zichtbaar voor de mensen op aarde
zal die opname zeker zijn.

Maar sommigen zullen zeggen dat dit gn betrekking heeft op de


wegneming der gemeente. Laat ons veronderstellen dat dit zo is. Wat leert dit
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 684

dan wel en wat is de relatie tot Opb.11:12? En hierop hebben we nooit een
goed antwoord uit de kringen van Millennialisten wat de moeite waard is om
weerlegd te worden. De gelijkenis tussen Opb.11:12 en 1 Thes.4:16,17 spreekt
voor zichzelf, wanneer men maar de juiste identificatie heeft gedaan der twee
getuigen. Deze getuigen zijn volgens sommigen een symbool voor de Bijbel
zelf; t.t.z. Oud en Nieuw Testament. Maar wanneer men zich de moeite
getroost om dat ganse hoofdstuk te lezen dan ziet men toch dat dit
onmogelijk is. En waarom zou een stem uit de hemel zeggen tot deze twee
delen van de Bijbel stijg hierheen op? Anderen hebben dan gedacht aan
Mozes en Elia als de twee profeten en getuigen. Maar hoe klopt dat? Spreekt
de Schrift niet over die twee getuigen als predikende op aarde? O, ja er is de
leer dat die twee profeten niet gestorven zijn en opgenomen zijn tot God
zonder sterven. Wat dan onmiddellijk strijdig is met Heb.9:27 waar is gezegd
dat alle mensen ns moeten sterven. Indien het juist is dat Mozes en Elia (en
ook Enoch) zijn opgenomen dan is Paulus ook leugenaar wanneer hij in
Heb.11:39 schrijft dat al dezen (die getrouwen uit de oudheid) de belofte
niet hebben ontvangen.

Dan is ook Christus een leugenaar wanneer Hij tot Nicodemus zegt: geen
mens is opgevaren naar de hemel (Joh.3:13). En zegt de Bijbel soms niet
dat Mozes gestorven is en begraven (Deut. 34:5,6)? En de opname van Elia in
2 Kon.2 hoe is dit te verklaren als een opneming ten hemel, tot Gods
tegenwoordigheid, wanneer diezelfde profeet tien jaren nadien nog een brief
schrijft aan koning Jehoram (2 Kon.21:12-15). Sommigen redeneren over die
brief als wel degelijk van Elia maar geschreven vr zijn opneming, maar dat
is een verkeerde uitleg aangezien de brief een verwerping is van daden die
Jehoram (Joram) beging n die tijd. En aangezien mannen als Mozes en Elia n
de opstanding der gemeente tot leven komen (Heb.11:39,40) daarom kunnen
deze twee niet de profeten uit Opb.11 zijn.

Maar wie zijn deze dan? De enige juiste verklaring kan zijn dat deze twee
symbolisch de gemeente van de eindtijd voorstellen. Zij zijn twee omdat
dit getal het symbool is van eenheid in streven (Pred.4:9-12). Zij zijn als
kandelaars omdat zij het licht van de wereld zijn (Joh.5:35 / Mat.5:14-16). En
zij staan voor God omdat zij Zijn dienaren zijn (Zach.4:14). We kunnen er dan
ook aan toevoegen dat hun dood door het wilde beest slechts symbolisch kan
zijn want dit zou anders strijdig zijn met het getuigenis dat er levenden
overblijven tot bij de komst van Christus. Het feit dan dat levensgeest in hen
komt volgens vers 11 kan daarom alleen maar betekenen dat zij nog tot
activiteit aangespoord zijn door Gods Geest om een laatste maal tot prediking
over te gaan. Dan echter een prediking van vernietiging over de goddelozen.
Ofschoon dat levensgeest krijgen ook kan betekenen dat de gemeente dan
verheerlijkt wordt en het kan hierom juist zijn dat de wereld verbaasd is. In elk
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 685

geval Opb.11:12, kan alln op de wegrukking of opneming der gemeente


toegepast worden.

Extra nota II
Sterven en veranderd worden

Zoals we opgemerkt hebben leren de Scriftuurplaatsen 1 Cor.15:51,52 en 1


Thes. 4:16,17 dat er bij de komst van de Heer met twee klassen personen een
gebeurtenis plaatsvindt. De ne groep van de doden in de Heer zal eerst
tot leven gewekt worden (1 Thes.4:16). Dan zal die groep met het levende
overblijfsel der gemeente tezelfdertijd en tezamen de Heer tegemoet gaan.
In 1 Thes. spreekt Paulus dus niet over enige verandering die de levenden
moeten ondergaan om tot de Heer te gaan. Maar dat deze wel degelijk een
verandering moeten ondergaan leert hij op een andere plaats. We hebben hier
1 Cor.15 in gedachten. De lering van Paulus op dit gebied is soms verkeerd
begrepen en willen dit daarom nader onderzoeken. De vraag waar het hier om
gaat is: wat zal er gebeuren met de doden en hoe worden die opgewekt?

De apostel toont eerst en vooral dat het sterfelijke lichaam dat wij bezitten
zal afsterven als een zaad. De dood van een zaad geeft echter leven aan iets
geheel nieuws ofwel plant of boom. En zo ook dat sterfelijke lichaam dat
gedood wordt. Hetgeen er bij de opstanding uit voortkomt is iets nieuw. Het is
niet een vernieuwing van het oude maar een herschepping. Maar het is ook
het verlengde van het vorige; uit het zaad van een roos komt geen ajuin
voort! En zoals planten en hemellichamen verschillen in structuur zo ook voor
dezen die uit de doden opstaan. Dat is de inleiding van verzen 35-41. Over de
natuur zelf van het lichaam der opstanding, redeneert de apostel dat het een
onverderfelijk lichaam is (vers 42), een lichaam opgewekt in kracht (vers 43)
en een geestelijk lichaam (vers 44). Want zegt hij, de eerste zondige Adam gaf
ons een ziellichaam maar de tweede Adam, Jezus Christus, geeft ons het
geestelijke lichaam. En zoals Adam zijn we geweest, maar als Christus zullen
we worden (verzen 45-49).

Over de noodzaak tot het verkrijgen van een geestelijk lichaam zegt hij dat
vlees en bloed onmogelijk het Koninkrijk kan binnengaan (vers 50). En
ziet zegt Paulus ik vertel u een geheimenis. Een geheimenis (Grieks
mysterion) is niet iets dat niet begrepen kan worden. Het is een waarheid die
slechts begrepen kan worden door dezen die ingewijd zijn in de christelijke
leer en aan wie Gods Geest het openbaar zal maken Joh.14:16,17.

Dat geheimenis is het volgende (althans volgens sommige


Bijbelmanuscripten): Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen
allen veranderd worden. Andere manuscripten van de Bijbel zeggen het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 686

juist omgekeerd: wij zullen allen slapen, maar niet allen veranderd
worden. Zo staat het in de Codex Alexandrinus / Codex Ephraemi
rescriptus / Codex gamma 33 / Sinaticus MS. Men ziet dus dat drie van de
oudste manuscripten hierbij te vinden zijn.

Nu, wanneer de laatste manuscripten juist zijn dan is het geheimenis van
Paulus het volgende: dat allen uit de gemeente werkelijk zullen slapen,
ofschoon de levenden bij de komst van de Heer slechts slapen voor een
onderdeel van een atomos t.t.z. een ondeelbaar ogenblik zoals vers 52
leert. De tijd om het sterfelijke lichaam af te leggen en het geestelijke lichaam
aan te doen. Zulk een slaap zou in het geheel niet strijdig zijn met vers 52.
Het zou ook ondersteuning vinden in Heb.9:27 waar staat dat het voor ALLE
MENSEN weggelegd is ns te sterven. Ook door de gelijkenis van het zaad
zoals Paulus in 1 Cor.15:35-41 leert. Het zaad sterft om een nieuw leven te
geven.

Maar even betrouwbare manuscripten (ja zelfs het merendeel) zegt in 1


Cor.15:51 pantes ou koimethesomata wat bijna altijd vertaald wordt als
we zullen niet allen slapen. Maar principieel is die vertaling verkeerd.
Robertson n der grootste deskundigen op het gebied van Bijbels en
klassieke Grieks geeft namelijk in zijn standaardwerk A Grammar of the Greek
New Testament blz.753 te kennen dat dit vertaald moet worden niemand
zal slapen. Hetgeen wil zeggen dat Paulus hier iets zou leren dat strijdig is
met het feit dat er wl leden van de gemeente overblijven tot de komst van
de Heer. Want dat leren verscheidene parabels en Scriftuurplaatsen zoals
Joh.14:3 / 1 Thes.4:15.

Het komt dus hierop neer, dat we moeten kiezen tussen de Scriftuurlijke
voorstelling in 1 Cor.15:51 van enkele oude manuscripten en het grote
gedeelte manuscripten die om n of andere reden een volledig on-Bijbels
beeld geeft van de zaak. We kiezen dan ook het eerste en leren dan ook zo;
dat alle leden der gemeente werkelijk sterven al is dit voor de overblijvenden
tot de parousia van de Heer slechts voor een ondeelbaar ogenblik.

De Schrift geeft dan ook duidelijk te kennen dat ons sterfelijk lichaam moet
veranderd worden; verheerlijkt, onsterfelijk en geestelijk worden. Zelfs
Phil.3:20,21 moet ook zo gelezen worden. Want hoewel sommigen beweren
dat het lichaam waarover hier sprake is het lichaam van Christus is t.t.z.
de gemeente, dat is echter verkeerd. Wie goed leest ziet dat Phil.3:20,21
spreekt over ons vernederde lichaam, terwijl de gemeente zijn
lichaam genoemd wordt 1 Cor.12:27. Het spreken van Paulus in de
enkelvoudige zin als ons lichaam geeft nog niet het recht om een valse
leerstelling op te bouwen. Temeer nog dat onze geest (Rom.8:16), ons
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 687

lichaam en uitwendige mens (2 Cor.4:10,16) en ons hart (1 Joh.3:19-


21) enz. ofschoon in het enkelvoud toch duidelijk volgens deze teksten op
ieder van de gelovigen afzonderlijk toepasselijk is.

De Bijbelse leer der opstanding van het lichaam (gemeente) van de Heer
leert daarom 1) levendmaking der doden = slapenden, 2) sterven en
onmiddellijk veranderd worden der levenden (Marc.12:27 / Rom.4:17).

Extra nota III

Oosprong van de rapture leer (opname van de Gemeente)

Men heeft in de kringen van de bedelingen ook geen besef van de recente
ouderdom van de leer van de onzichtbare komst van Christus om zijn kerk
(gemeente) tot zich te nemen. Men denkt of geeft de indruk dat de Kerk zoiets
sinds onheuglijke tijden leert! We mogen dankbaar zijn dat een Amerikaanse
reporter (theoloog) het ware verhaal voor ons op papier heeft gezet. We
bedoelen het boek van Dave MacPherson The unbelievable PreTrib Origin,
Heart of America Bible Society, Kansas City, 1973, 123 paginas. Dit is een
meesterwerk en we geven u daarom ook de korte inhoud. De uitleg dat de
kerk zou worden opgenomen vrdat de grote verdrukking zou beginnen
is terug te voeren tot het jaar 1830. In Port Glasgow, Scotland, had een zekere
vrouw Margaret Mac-Donald behorende tot wat later The Catholic Apostolic
Church is genoemd een openbaring: de kerk zou opgenomen worden van op
deze aarde om gespaard te worden van de grote verdrukking die over de
wereld in de eindtijd zou komen.

Dit verhaal dat zich afspeelde in het begin van dat jaar werd opgetekend
door een niet nader bekende arts dr. Robert Norton. In zijn verhaal over die
bepaalde kerk beschreef hij de openbaring van deze vrouw. De gemeente zou
worden opgenomen op een onzichtbare wijze. Enkele mensen zouden er op
een bepaald ogenblik niet meer zijn, die worden opgenomen om bij de Heer te
zijn. Zo begon de onzichtbare parousia die zou eindigen in een zichtbare,
zeven jaar later. Maar het is niet vanuit deze Margaret MacDonald dat de leer
vermaard is geworden. In dat zelfde jaar was John Nelson Darby, stichter van
wat later de Broeders is genoemd op bezoek bij Margaret MacDonald, en het is
na dit bezoek dat hij vooreerst over de opname der gemeente gaat schrijven
in de zin van een onzichtbaar komen. De eerste sporen ervan vinden wij in zijn
tijdschrift Morning Watch van september 1830. En de leer van de pretrib
rapture was geboren om duisternis te brengen onder velen. Een korte
verklaring van de term hierboven: pre = voorafgaande / trib(ulation) =
verdrukking / rapture = opname, wegrukking.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 688

Toen S. Gundry, zijn The church and the triblutaion, Zondervan, schreef in
1973 (on-misbaar in deze optiek) had hij dit boek nog niet. Walvoord (blz.344)
doet nogal minnetjes over deze aanpak. Maar Gundry (blz.185-188) komt
langs andere wegen tot dezelfde gevolgtrekkingen zoals Dave MacPherson. U
MOET DIT EERST LEZEN VOORDAT U MET KENNIS VAN ZAKEN OVER HET
ONDERWERP KAN PRATEN

In Lees en Luister, Christelijke catalogus, 9de editie 1999, blz.8, lezen we


wat over de boeken van T. LaHaye en J.B. Jenkins. Over hun boek Oogst staat
het volgende: De laatste bazuin - 4. Miljoenen mensen zijn opeens van de
aarde verdwenen. De wereld is veranderd in chaos. Nicolae Carpathia krijgt de
macht in handen; hij belooft vrede en veiligheid. De mensen zien hem als hun
redder en held. Maar Rayford en zijn familie weten wel beter (...) De laatste
bazuin: een meeslepende serie over de zeven laatste jaren van de wereld,
vooral gebaseerd op Openbaringen, waarbij je voortdurend denkt: Zo zou het
inderdaad kunnen gebeuren (...). We hopen dat u als lezer mr dan de
gewone aandacht zou schenken aan deze vorm van nieuw christelijk proza,
het is een niet op vaste leer geschoeide Bijbelleer. Lees het niet want het
zal inderdaad alzo niet gebeuren.

En een andere leer die langs een omweg in de leer van Jehovah Getuigen
belandde is deze van de Duitse exegeet Olshausen. Deze 19de eeuwse
theoloog (ook vertaald in het Engels bij T & T Clark) heeft een rare visie op 1
Thes. en de opname. De gemeente zal de Heer tegemoet gaan om dan terug
te reizen naar de hemel met Jezus. Het Millennium wordt opgericht op aarde
en als bewijs dat de hemelse gemeente regeert over (op) de aarde zullen
velen zich zichtbaar vertonen aan de mensen op aarde. Ze doen dat juist op
de manier zoals Jezus verscheen aan zijn discipelen tussen de Opstanding en
de Hemelvaart. Zo kan Opb.5:10 in zijn meest letterlijke vorm in vervulling
gaan volgens de schrijver. Ook dat hoort zeker tot de fantasieverhalen van
theologen.

2 Thessalonicenzen 1:7-10. Ongelovigen zullen boeten.

De gemeente in Thessalonica had een vervolging achter de rug en in deze


context moeten we de tweede brief lezen (1 Thes.2:14,15). Paulus wil deze
gemeente opnieuw aanmoedigen en de gelovigen bewust maken van wat
Christus voor hen bewerkt heeft. De Heer zal in de toekomst hun verdrukkers
met verdrukking vergelden (vers 6).

I De openbaring van de Here Jezus (vers 7)


1) Persoonlijk - deze Jezus (Hand.1:11 / Joh.14:1-3).
2) Zichtbaar (Opb.1:7).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 689

3) Hoorbaar (1 Thes.4:16).
4) In de wolken (Mat.24:30 / 16:27 / 1 Thes.4:16,17).
5) In macht (Marc.13:26).
6) Met Zijn engelen die ook Zijn machtige engelen
genoemd worden (Mat.25:31). Zij zijn de helpers met de Heer, bij het
volein-
den van de aioon (Mat.13:41,42). Hoe machtig n engel is blijkt uit 2
Kon.19:35, want n van hen versloeg 185.000 soldaten van Assur.
(Voor alles wat u wil weten over engelen en niet durfde te vragen; zie het
prachti-
ge boek van R. Boon Over de goede engelen, Boekencentrum, 1983).

II In vlammend vuur (vers 8a)


1) Vuur is het symbool bij uitstek in het OT om de aanwezigheid van God te
be-
schrijven (Ex.3:2 / 13:21 / 19:18 / Num.9:15. En ook de verheerlijkte en
opgestane Jezus is op die wijze beschreven Opb.1:13-17.
2) Vuur is ook het symbool van het oordeel dat God zal uitspreken over al
het boze
en onrecht van zowel geesten, mensen en wereld (Deut.4:24 /
Heb.10:26,27 /
12:29 / 2 Pet.3:7,10 / Jes.66:15).

III Als Hij straf oefent (vers 8a)


Wij leven thans in de periode tussen de eerste komst en de Wederkomst.
De na-
ruk in de prediking van de Heer ligt op Gods liefde voor een zondige wereld
(Joh.3:16-18). Maar ook straf is de achterkant van die prediking. Wie echt
lief
heeft straft de zondaar of alle moraal is zinloos. En daarom ook harde
woorden in
Mat.16:27: Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid
zijns Va
ders, met zijn engelen, en dan zal Hij een ieder vergelden naar zijn
daden.
Er is n Wederkomst. Gn twee of drie zoals sommigen beweren; een
parousia,
een epiphaneia of nog een apocalypsis. Al deze woorden voor de
Wederkomst wij-
zen op n en hetzelfde moment. En ook de variante tekst hierop in
Marc.8:38
spreekt boekdelen. De Heer komt een overspelig en zondig geslacht
oordelen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 690

Wanneer we de begrippen geloof en werken niet op de spits drijven


moeten we
lezen in zowel het OT als het NT dat een gelovige niet zonder werken
des ge-
loofs is en ze steeds doet (Job 34:11 / Ps.62:11 / Spr.24:12 / Mat.16:27 /
Rom.2:6 / 2 Cor.5:10 / Col.3:25 / Opb.20:13).

IV Over hen die God niet kennen (vers 8b)


De Farao van Egypte kende de HERE niet maar wou Hem ook niet
herkennen als
de enige God (Ex.5:2 / 3:19 / Job 21:15). Toch verbergt God zich niet en laat
Zich
kennen in schepping, woord en daad (Hand.17:27,28). De hemelen
verkondigen
het bestaan van God (Ps.19 / Heb.1:1). Het niet willen kennen van God
is dan
ook niet goed te praten (Rom.1:20). Een ander beeld en tegenbeeld (zoals
in
Egypte) is dat van de slag bij Megiddo in de tijd van Sisera waarbij er niet
n van
zijn leger overbleef (Richt.4:16) en Harmageddon. De laatste slag is het
symboli-
sche Megiddo dat met de Wederkomst plaats grijpt zal ook allen verderven
die niet
tot Gods volk behoren (Opb.16:14-21).

V Ongehoorzaam aan het evangelie (vers 8b)


Vanuit het evangelie moet gezegd worden dat over allen (Jood of niet - Jood)
verdrukking en benauwdheid zal komen (Rom.2:9). Tegenstanders zullen
gezien ze
zichzelf gezocht hebben en ongehoorzaam waren, toorn en gramschap
ontvangen
(Rom.2:8). En deze laatste tekst spreekt over het Joodse volk. Wanneer ze
zich
niet bekeren zullen zij omkomen zoals alle anderen (Luc.13:3,5).

VI Zij zullen boeten met eeuwig verderf (vers 9a)


Hier loopt de gedachte van Paulus verder. Over afvallige Joden mag gezegd
wor-
den dat zij Gods gerechtigheid niet kennen en trachten hun eigen
gerechtigheid te
doen gelden (Rom.10:3). De Jood die zich niet vr de Wederkomst
onderwerpt
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 691

aan Gods gerechtigheid is een kind van Gehenna (Mat.23:33,37-39). Op


andere
wijze typeert Paulus hen en zegt dat ze aan het evangelie (geen)
gehoor gege-
ven hebben (Rom.10:16). Het was voor alle echte Joden goed nieuws te
horen
dat er gerechtigheid in de wereld was gekomen mt Jezus Christus. Maar
men kan
deze ongehoorzamen ook nog verder zoeken onder de heidenen. Wie de
prediking
tijdens zijn leven gehoord heeft en verworpen (ongehoorzaam eraan zijn)
zal Gods
rijk niet waardig zijn (1 Tim.2:4). Goddelozen worden verbannen ver van
het
aangezicht van de Heer. De gelovigen zullen Hem zien van aangezicht tot
aange-
zicht (1 Cor.13:12).

VII Hij wordt verheerlijkt in Zijn heiligen (vers 10a)


Vergelijk hier 1 Thes.2:19,20. Natuurlijk worden in de Schrift de engelen
soms
heiligen genoemd maar het gaat niet over dezen (Deut.33:2 / Luc.9:26 /
Hand.10:22). De heiligen in deze tekst zijn de individuele leden van de
bruid
van Christus, de gemeente. Nu reeds dr Hem en vr Hem geheiligd
maar bij
Zijn Wederkomst ten aanschouwen van de gehele wereld (Hand.9:13 /
26:10 /
Rom.1:7).

VIII En met verbazing aanschouwd te worden (vers 10a)


De Heer heeft gezegd: Ik kom met spoed (Opb.2:16 / 3:11 / 22:7,12,20.
Er is
niets dat Zijn komst kan tegenhouden. Hij komt terug om Zijn bruid tot zich
te
nemen en in haar midden te wonen Opb.21:1,6. We kunnen zonder Hem
niets
doen Joh.15:5. Zo moeten we als gelovigen in Zijn tweede komst:
1) geloven (Joh.14:3 / Opb.3:21)
2) hopen (Tit.2:13 / 1 Joh.3:1-3)
3) liefhebben (2 Tim.4:8 / Gal.5:6)
4) verwachten (Col.3:4 / Jac.1:12 / 1 Pet.5:4)
5) erom bidden (1 Thes.5:23 / Opb.22:20,21)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 692

6) dienend bezig zijn in de tussentijd (Luc.12:41-44 / 1 Thes.1:9,10)


7) waakzaam blijven (Marc.13:35 / Phil.3:20)

IX Want ons getuigenis heeft geloof gevonden in u (10 b)


Door middel van geloof heeft men de wereld overwonnen (1 Joh.5:4).
Zonder wer-
ken der wet (Rom.3:28) of eigen werken (Rom.4:6). De gelovige is gegrepen
door
het evangelie der genade Gods (Hand.20:24). Zonder genade staat
niemand in
geloof. Die boodschap moet men blijven prediken, verkondigen en
getuigenis over
afleggen. Want slechts op die wijze kan men dl hebben aan het offer
Gods, in
Zijn Zoon gegeven.

Wanneer komt het einde vragen mensen wel eens aan de gelovigen en
soms ontlokt dat eens een nadere tijdsbepaling. Jammer zoals u zal merken
loopt het wel eens fout in de beste kringen. We nemen er enkele uit het nog
steeds onovertroffen werk op dat gebied van de Adventist Leroy Edwin Froom:
Prophetic faith of our fathers 4 delen.

Hipollytes - einde in 500 A.D.


Apocrief Barnabbas - dicht nabij
Cyprianus - dicht nabij
Lactantius - dicht nabij, ten laatste 500 A.D.
Tichonius - in 381
Joachim de Flores - 1260 of 1300 A.D.
Villanova - 2300 jaren na Danil 8, dus in 19de eeuw
Nicolas de Cusa - voorzeker in 1734
Nachmanides (Jood) - in 1358 komt de Messias
Rashbaz (Jood) - in 1350
Abraham Halevy (Jood) - Messiaanse tijd begint 1530
Joseph ben David (Jood) - Messiaans jaar begint 1931
Mordechai ben Judah (Jood) - Messias komt 1575
Luther - einde zeer nabij, zeker binnen 150 jaar
Melanchton - binnen de 400 jaar
Latimer - binnen de 400 jaar
Osiander - dicht tegen einde
Een groep kinderpredikers in Smaland (Zweden) voorspellen het einde voor
1842 of 1843.
John Cumming - in 1866 of 1867
Edward Elliot (Christadelphian) - In 1866 of 1896 of 1905 of 1908 of 1941.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 693

Jehovahs Getuigen - de slag van Armageddon en dus begin van de


duizendjarige regering in 1884 of 1888 of 1914 of 1925 of kort voor het einde
van de 2de wereldoorlog. Of in latere publicaties dan 1975 geworden.

2 Thessalonicenzen 2:1-10. De afval en de tegenstander.

Wat zij op dat gebied leren

N. Lieth schrijft in Middernachtsroep, januari 1999, blz.24,25,26 het


volgende: In 2 Thessalonicenzen 2:1 noemt Paulus de Dag van de Here
Jezus Christus en onze vereniging met Hem. Daarmee bedoelt Hij de
dag van de Opname. In vers 2 van hetzelfde hoofdstuk spreekt hij
daarentegen duidelijk van de dag des Heren en in het volgende over de
daarmee verbonden gebeurtenissen. Deze dag des Heren betreft de
Grote Verdrukking, het gericht van God over de aarde met aansluitend de
wederkomst van Jezus Christus tot oprichting van Zijn koninkrijk. Dit leerzame
systeem en dit onderscheid wordt door de hele Bijbel heen getrokken (...) In
de eerste Thessalonicenzenbrief spreekt de apostel Paulus hoofdzakelijk over
de dag van Christus en in de tweede Thessalonicenzenbrief over de Dag
des Heren...

1. De Dag van Christus werd pas in het Nieuwe Testament geopenbaard


en heeft alleen betrekking op de Gemeente van Christus. Het is daarom bijna
altijd met zegeningen, beloften en de hoop op de heerlijkheid van Christus
verbonden. Hierbij gaat het om het thuishalen van de wedergeboren
Christenen in het Koninkrijk van de Vader (Vaderhuis), maar ook om de
daarmee verbonden Rechterstoel (...)
- Nog meer Bijbelteksten in dit verband vinden wij in 1 Corinthe 5:5, 2
Corinthe 1:14; 5:10, 1 Thess 4:15-18; Filippenzen 1:10; 2:16, 1 Timothes
6:14; 2 Timothes 4:8; 1 Petrus 1:7, 4:13 en 1 Johannes 2:28.

2. De Dag des Heren daarentegen is geen nieuwe openbaring, maar was


reeds in het Oude Testament bekend. Het heeft met het rechtvaardige gericht
van God te maken, dat een wereld van ongeloof en afwijzing tegen Hem zal
treffen. Eveneens gaat het bij deze dag om het volk Isral ten gerichte en tot
geestelijk herstel. Dat is het openlijke, zichtbare ingrijpen van God in het
gebeuren van deze wereld. Deze dag is de dag van de Grote Verdrukking en
begint na de Dag van Christus resp. na de Opname. Deze mondt dan uit
in de zichtbare wederkomst van Jezus in macht en heerlijkheid met Zijn
heiligen. Daarom wordt het ook met de uitdrukking ween resp.
geboortewen weergegeven (1 Thess.5:3). In het verdere verloop betreft
de Dag des Heren de oprichting van de koninklijke heerschappij van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 694

Christus (Duizendjarig Rijk) en leidt tot de uiteindelijke vernietiging van de


oude hemel en de oude aarde (...)
- Andere Bijbelteksten over de Dag des Heren vinden wij in Jol 1:15; 2:1-
2; Ezechil 30:3; Zefanja 1:14; Zacharia 14:4-5,8; 1 Thessalonicenzen 5:1-5; 2
Petrus 1:16; 3:10; Judas 14-15.

3. De Dag Gods is - na alle tevoren aangevoerde gebeurtenissen - de dag,


waarop God zelf definitief triomfeert; nadat al het boze weggedaan is en alles
in het eeuwige nieuwe en blijvende toestand ingevoerd wordt, waar God dan
alles in allen is ()

Th. Niemeijer zegt in Het Zoeklicht, 29 mei 1999, blz.18: Het is


mijnsinziens zonneklaar, dat deze periode nooit bedoeld kan zijn als een
periode die de gemeente nog mee zal moeten maken. Het oordeel van God en
de toorn van het Lam vormen niet de toekomstverwachting van de gemeente.
Hij komt ons juist voor deze vreselijke tijd wegnemen. De gemeente wordt in
2 Thessalonicenzen 2 ook wel de wederhouder genoemd. Zolang de
gemeente nog op aarde aanwezig is, kan de antichrist zich nog niet ten volle
openbaren. Pas wanneer de gemeente weggenomen is, en het zout der aarde
weg is, treedt het verderf ten volle op! (wij onderlijnen).

Over 2 Thes.2 schrijft Scofield als volgt (blz.1272): De volgorde van de


gebeurtenissen is als volgt; (1) Er is een werking van het mysterie der
goddeloosheid werkzaam sinds de tijd van de apostelen maar die staat onder
goddelijk bedwang (v.7), (2) Er is een afval van de belijdende kerk (v.3
Luc.18:8/2 Tim.3:1-8), (3) verwijderen van dat wat het mysterie der
goddeloosheid tegenhoudt (v.6,7). De tegenhouder is een persoon - hij, en
aangezien een mysterie steeds een bovennatuurlijk element in zich draagt
(Mat.13:11 en nota aldaar), deze persoon kan niemand anders zijn dan de
Heilige Geest die in de kerk aanwezig is, en die zal uit de weg genomen
worden (v.7; 1 Thes.4:14-17), (4) de manifestatie van de goddeloze (v.8-10;
Dan.7:8 / 9:27 / Mat.24:15 / Opb.13:2-10), (5) De komst van Christus in
heerlijkheid en de vernietiging van de goddeloze (v.8; Opb.19:11-21), (6) De
dag van Jehovah (v.9-12 / Jes.2:12).

Wat wij op dat gebied leren

Vooraf even dit ter verduidelijking. We gebruiken voor de tekst van 2


Thessalonicenzen de vertaling van J. Van Leeuwen uit de Korte verklaring.
Een oude zr degelijke en verantwoorde vertaling. En we gaan voor zover dit
mogelijk is de tekst verklaren, vers na vers. Waarbij we ook moeten toegeven
dat er toch details zijn die we nog niet begrijpen. J. Van Leeuwen zegt terecht
iets in dit verband wat we kunnen beamen: Wat de volle betekenis er van is,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 695

het zal, als van zo menige profetie, welker vervulling nog wacht, rst dn
kunnen gezien worden, wanneer niet alleen de goddeloze mens, maar ook
de Christus is zijn heerlijkheid openbaar worden (blz.197).

Vers 1,2
2 1 Wij vragen u echter broeders, met betrekking tot de komst van
onze Here Jezus Christus en onze vereniging met Hem,
2 dat gij u niet (zo) spoedig het hoofd op hol laat brengen of
opgewonden raakt, noch door een geest(esuiting), noch met beroep
op een woord door een brief van ons, als zou de dag des Heren
aangebroken zijn.

Paulus schreef deze tweede brief aan de Thessalonicenzen omdat er in


die gemeente enige onzekerheid was ontstaan over de Wederkomst van de
Heer. Had men de zaken die hij daarover had geschreven in zijn eerste brief
verkeerd begrepen? Of hadden ze het vanaf het begin niet begrepen, toen
Paulus de eerste maal tot hen kwam en erover predikte? Want dat hij hen
onderricht had gegeven over de komst, in dit geval weergegeven door het
begrip parousia, blijkt duidelijk uit bepaalde opmerkingen die hij hier
maakt. Parousia, vinden we in de beide brieven aan de Thessalonicenzen 7
maal gebruikt: 1 Thes.2:19 / 3:13 / 4:15 / 5:23 / 2 Thes.2:1,8,9.

Met de parousia is er ook een vereniging met Christus. Zoiets als


in het OT het verenigen van het verstrooide volk (Ps.106:47 / 147:2). Alle
gelovigen, zowel dezen die ontslapen waren, als de overlevenden bij de komst
ontvangen eenzelfde zegen. Dat zouden de leden in de gemeente nu toch
al duidelijk moeten zijn (1 Thes.4:13-17 / Mat.23:37 / 24:30,31). Bezin, u
daarover, is zijn boodschap, laat u niet meedrijven door schrik, persoonlijke
verlangens of onjuiste voorstellingen. Elke vorm van ongezonde, onbezonnen
opwinding is fout in dit verband. Dat had Jezus trouwens ook opgemerkt in
Marc.13:7. Wat we wel met zekerheid weten is dat we nu dichter tegen de dag
van de Heer genaderd zijn dan de apostelen in hun tijd. Zie Rom.13:11 / Titus
2:13 / Heb.9:28 / 2 Tim.4:8.

Onrust ontstaat er al reeds wanneer men verkeerdelijk de zinsnede


interpreteert; de dag des Heren is aangebroken als we leven reeds
in de periode van de parousia. Zoals trouwens Jehovahs Getuigen leren
(SINDS 1914) en Darbysten (in de nabije toekomst). Niet dat we de uitdrukking
van Paulus niet mogen vertalen in vers 2 als de dag des Heren is er al.
Dat kan men wel. Alleen kan men niet, wat hij straks zal formuleren, de komst
(parousia) uitsmeren over een lange tijdsperiode. Dat heeft hij nooit gezegd of
geschreven. Wel hebben zijn vijanden, die reeds behoren tot het afval,
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 696

waarvoor hij zal waarschuwen, beweerd dat in geestelijk opzicht de dag des
Heren reeds gekomen was. Het is een belangrijke stelling van de gnostische
christenen uit die (en latere) tijd. De tweede brief aan de Thessalonicensen is
geschreven met het oog op de gnostische ketterij van die tijd zegt M.
Bolkestein met veel nadruk in zijn commentaar (blz.211). Dat hij die
opmerking maakt is niet geheel ten onrechte. Men gaat over tot het
vergeestelijken van wat nog in de toekomst ligt. Dat is ook een kenmerk van
veel moderne theologen. Een gnostieker leeft al in de toekomst en de wereld
zelf is toekomstloos. Maar zo een opvatting betwist Paulus. Is er dan toch
iemand in de gemeente die dat zou beweren en zeggen; ik spreek in de
naam van Paulus hij worde dan gerekend tot de afvalligen. Men moet wat
hij zegt niet uit zijn verband rukken. We leven in de tijd van het einde maar
nog niet in de parousia, zegt Paulus.

Biederwolf zegt over het begrip nabij (de dag des Heren is er
al) het volgende: Het werkwoord heeft ook die betekenis in Rom.8:38 / 1
Cor.3:22 / 7:26 / Gal.1:4 / 2 Tim.3:1 / Heb.9:9 (blz.482). Maar bij het nazien
van deze teksten klopt die opmerking maar voor twee van de aanhalingen. Hij
is hier dus fout of geeft de verkeerde teksten op.

We moeten ons hoofd dus niet op hol laten slaan zoals een paard dat
geen teugels heeft door n of andere uitspraak. Het gaat wl om wachten
en verwachten zoals we aangeven in de volgende tabel van de belangrijkste
woorden in dat verband.

Prosdechomai: Het woord heeft betrekking op de Wederkomst. O.a. gebruikt


in de parabel van het Koninkrijk over waakzaamheid waar staat dat men zijn
heer verwacht wanneer hij van de bruiloft komt (Luc.12:36). Christenen
verwachten de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onzen
Groten God en Heiland, Jezus Christus Titus 2:13. Gods geliefden zijn
verwachtende de ontferming van onzen Here Jezus Christus Judas
21. In verband met de eerste komst van Jezus komt dit woord voor in
Luc.2:25,38. Wanneer Paulus spreekt over de opstanding van de
onrechtvaardigen (Hand.24:15) dan zegt hij dat we dat verwachten.
Wanneer dan de Wederkomst te verwachten is, vr deze opstanding
moet deze van de rechtvaardigen op hetzelfde moment gebeuren
volgens de tekst. Dus niet zoals men het leert in de leer van de bedelingen,
eerst de rechtvaardigen en mr dan 1000 jaar later de onrechtvaardigen.

Apekdechomai: Petrus gebruikt dit woord in 1 Pet.3:20 wanneer hij spreekt


over het afwachten van de lankmoedigheid Gods in de dagen van Noach.
Het gaat daar niet om onmiddellijke nabijheid want deze lankmoedigheid
duurt ten slotte 120 jaar. Nu is dit woord ook enkele malen gebruikt met
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 697

betrekking tot de Wederkomst. Zo in Rom.8:23,25 / 1 Cor.1:7 / Gal.5:5 /


Phil.3:20 / Heb.9:28. Merkwaardig is dat in Romeinen de: verwachting van
de komst gekoppeld is aan dat reikhalzend verlangen van de
schepping om verlost te worden (Rom.8:19). Waaruit men de conclusie mag
trekken dat de herschepping gekoppeld is aan de Wederkomst.

Ekdechomai: Is het woord dat o.a. in Jac.5:7 is gebruikt, waar de landman


wacht op de vruchten die het land zal opbrengen. Het wijst op de
bestemde tijd en niet een onverwachte gebeurtenis. Vine zegt van dit woord
(deel 2 blz.61): afwachten, verwachten is zijn enige betekenis in het NT. We
komen het woord tegen in Heb.10:13 Christus is afwachtende, totdat
zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor zijn voeten.
Abraham verwacht de stad Gods volgens Heb.11:10 en dat komt er op
Gods tijd.

Prosdokaoo: In 2 Pet.3:12-14 is het gebruikt voor de verwachting van de


komst van Gods dag en de herschepping. In Mat.24:50 staat het in verband
met de komst (volgens de context de parousia = tegenwoordigheid in vers
37,39 of de erchomai = komst in vers 42,44,46) van de Heer. Wij mensen
weten daarover niets, we mogen (moeten) het slechts verwachten en er klaar
voor zijn. De meester komt op een dag en op een uur dat zijn slaven hem
niet verwacht hebben staat in Luc.12:46. Ook in verband met de eerste
komst is dit woord enkele malen gebruikt (Mat.11:3 / Luc.3:15 / 7:19,20).

Nephoo: In onze vertalingen wakker zijn of nuchter zijn (1 Thes.5:6,8).


We moeten wakker zijn met betrekking tot de apocalypsis (openbaring)
van de Heer volgens 1 Pet.1:13. We moeten nuchter zijn want we leven in
de tijd dat het einde aller dingen is nabij gekomen (1 Pet.4:7).

Blepoo: Waakzaam zijn in Marc.13:33 voor de Wederkomst. Naarmate


men de dag ziet naderen (in geestelijke zin) Heb.10:25.

Agrupneoo: Letterlijk = zonder slaap zijn. In metaforische zin dus


oplettend zijn, waakzaam zijn. Gebruikt voor de tweede komst in
Marc.13:33 / Luc.21:36. Volgens Vine wijst het naar de waakzaamheid van
wie iets verwacht (deel 3 blz.201).

Anamenoo: Verwachten in 1 Thes.1:10.

Eggus: (uitspraak engus). Het belangrijkste begrip wellicht dat te maken


heeft met het nabij zijn van iets of iemand. Het is het woord dat gebruikt is
wanneer er gezegd wordt dat een feest van de Joden aanbreekt (Joh.2:13 / 6:4
/ 7:2 / 11:55). Ook de seizoenen van het jaar kunnen nabij zijn (Mat.21:34 /
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 698

24:32 / Marc.13:28 / Luc.21:30). De landman wacht op vroege regen en


late regen en zo kan de vrucht zich ontwikkelen (Jac.5:17).

De teksten die eggus gebruiken in verband met de Wederkomst


tonen n en ander dat niet strookt met wat er geleerd wordt in de leer van
de bedelingen. Volgens Mat.24:33 en Marc.13:29 is het duidelijk dat Jezus
terugkomt nadat de verdrukking is begonnen. Wanneer het is begonnen dn is
Hij nabij. De context is duidelijk in deze zaak. En ook het werkwoord nabij-
zijn (eggidzoo) is in de zin gebruikt van Zijn komst n de verdrukking. Dus
niet zoals men leert in de bedelingen: onzichtbare komst. Het werkwoord is
ook nog te vinden in verband met de wederkomst in Rom.13:12 / Heb.10:25
en Jac.5:8. Men moet de wederkomst niet voorstellen zoals men doet in de
bedelingen: ze is voorgesteld als een dreigende zaak. We dienen niet mr te
doen dan wat van ons is gevraagd in dat verband: wachten, waken en bidden.
Mensen schrik aanjagen door middel van wat er zich afspeelt in de wereld
hoeft niet. Dat gaat zowel op voor Jehovah Getuigen als dzezen die de
bedelingen leren.

Daarom is ook de belijdenis: de Heer is nabij (Grieks ho kurios


eggus) de weergave van wat de eerste christenen geloofden (Phil.4:5).
Wat is er allemaal nabij = de vastgestelde tijd: Mat.21:34
de tijd: Hand.7:17
het uur: Mat.25:45
het einde aller dingen: 1 Pet.4:7
de dag: Rom.13:12
Het Koninkrijk der hemelen (of van God): Mat.3:2 /
4:17 /
10:7 / Marc.4:15 / Luc.10:9,11
het oordeel over Jeruzalem: Luc.21:20
de bevrijding van de gelovigen: Luc.21:28
T.t.z. de gelovige leeft in de tijd van het nabij-zijn, in de laatste dagen. In Gods
hand ligt de vervulling ervan. Pas op sommige van deze teksten gaan in
vervulling bij de eerste komst.

Wat zijn de laatste dagen? We lezen in dat verband bij E. Smelik het
volgende (De brieven van Paulus aan Timothes, Titus en Filemon,
Callenbach, 1961): De laatste dagen zijn tijden van crisis. Om nog
eenmaal Calvijns definitie te gebruiken, die hij bij I Joh.2:18 bezigt: de laatste
tijd is de tijd, waarin alles alzo tot vervulling komt, dat er niets overblijft dan
de laatste openbaring van Christus (vgl. bij I Tim.4:1). Crisistijden zijn tijden
van schifting, waarin de samenstellende delen uiteenvallen, gistingsstoffen
doen hun werking. De laatste dagen (zie de uitlegging bij I 4:1) zullen boze
tijden zijn. Zondemachten worden openbaar. Zelfzucht is het wezen ervan. De
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 699

aanduiding laatste is geen chronologische bepaling, die men in jaartallen


kan uitdrukken, waarbij men zich kan vergissen, of waarbij voorspellingen
uitkomen. Het is de aanduiding van de eindbedeling, een wezensaanduiding
in plaats van een tijdsaanduiding (blz.112, wij onderlijnen).

Vers 3,4
3 Laat niemand op enige manier u misleiden, want eerst moet de
afval komen, en de goddeloze mens geopenbaard worden - het kind
des verderfs, - 4 die zich verzet en verheft tegen al wat God heet of
vereerd wordt; hij zal zelfs in de tempel plaats nemen, en (trachten
te) bewijzen dat hij God is.

Voor het begrip verleiden (misleiden, om de tuin leiden) zie o.a.


Rom.7:11 / 16:18 / 1 Cor. 3:18 / 2 Cor.11:3 / 1 Tim.2:14 / Jac.1:26. Voor kind
des verderfs vergelijk 1 Sam.20:31 en de uitdrukking kind des doods in
Jes.57:4. Judas, een kind des verderfs, zal ook zijn meester verraden
(Joh.17:22). En voor verzet of tegenstand zie Luc.13:17 / 21:15 / 1
Cor.16:9 / Gal.5:17 / Phil.1:28 / 2 Thes.2:4 / 1 Tim.1:10 / 5:14.

Paulus spreekt zich enkele malen uit over de komst van het afval. Zo
staat het in verzen 3, 6 en 8. Dat er twee woorden daarvoor gebruikt worden
moet er ons niet toe laten verleiden om dat in twee komsten op te splitsen.
Want ook hier zijn apocalypsis en parousia gewoon maar synoniemen.
Wat men ook niet mag is, een specifieke tijd willen plakken tussen de periode
van de komst van de afval en de openbaring van de wetteloze.

G.C. Berkouwer maakt wat duidelijk over het bovengenoemde in De


wederkomst van Christus, deel II, Kok, 1963, blz.72:
In het laatst der dagen gaat het om de verlichting tegenover de verblinding.
Het gaat op weg naar de stad zonder zon en maan om die God, die eens
gesproken heeft: Licht schijne uit de duisternis, en die het licht doet schijnen
in onze harten. Waar het licht schijnt, wordt de duisternis openbaar als de
miskenning van het licht. In de diepste zin is de antichrist een verschijning
n Christus. Als er van voorlopers van de antichrist gesproken zou moeten
worden, dan niet ten aanzien van de vele antichristen in 1 Johannes, maar
t.a.v. de formaties van het anti onder het Oude Verbond. Nu de duisternis
voorbijgaat en het waarachtige licht reeds schijnt, n wordt het anti duidelijk
in de loochening van wat nu op onweersprekelijke wijze aan het licht trad. Dit
anti wordt de gemeente aangewezen en niemand mag het onderschatten in
zijn gevaar en dreiging. Het gaat niet voor niets om het getal van een mens.

De afval identificeren
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 700

En van de mogelijke pistes die we kunnen inslaan om tot een goed


begrip te komen van wie de afval is, is een woord dat zowel in het OT als het
NT gebruikt wordt. Het is de term gruwel.
Het woord gruwel is de vertaling van het Hebreeuwse shikkutz
(sjiqqoets). Het heeft betrekking op:

1) Onreine dieren of het eten ervan Lev.7:21 / 11:10-13 / Jes.66:17. Maar dat
deel van de wet van Mozes is nu niet meer geldig (Hand.10:9-15).

2) Afgoderij. Toen Isral uit Egypte wegtrok zijn er enkelen onder hen die
terug wilden naar de strontgoden = shikkutz (Ex.20:6-9). En het blijven
achterna lopen van dezen is een reden waarom Isral in zeventigjarige
gevangenschap zal gaan (Ezech.6:11 / 7:3-9 / 12:6 / 33:29). Het woord komt
voor in 1 Kon.11:5-7, waar Salomo afgoderij pleegt. Hij bouwde er een
hoogte voor de gruwel van Moab (zie verder o.a. 2 Kon.23:13 en
Ezech.5:9-11) (...) Het Griekse woord voor gruwel is: bdelugma. We
vinden het zes keer in het Nieuwe Testament. Dit zijn ze:

Mat.24:15 Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting,


waarvan door de profeet Danil gesproken is, op de
heilige plaats ziet staan - wie het leest, geve er acht op -
laten dan wie in Judea zijn vluchten naar de bergen.

Marc.13:14 Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting


ziet staan, waar hij niet behoort (...).

Luc.16:15 Wat hoog is bij mensen, is een gruwel voor God.

Opb.17:4 En de vrouw (...) had in haar hand een gouden


beker, vol gruwelen (...).

Opb.17:5 het grote Babylon, moeder van de hoeren en


van de gruwelen der aarde.

Opb.21:27 En in haar zal niets onreins binnenkomen, en


niemand, die gruwel en leugen doet (...).

Het woord gruwel onthult iets van wie die afval is. We leren van
de termen die gebruikt worden dat die mensen, dat ze ofwel ns
(theoretisch) tot de kerk behoorden of de openlijke tegenstanders van God en
Christus zijn. Die lijst volgt hieronder. En we veronderstellen ook in zijn
volledigheid.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 701

Afval is een begrip dat al gekend is in de Griekse Septuaginta en is er


gebruikt voor al wie zich losmaakt van de wet van God of zijn
scheppingsordinantie. In die betekenis leze men Jozua 22:22,23 / 2 Kron.29:19
en Jer.2:19.

1) De Afval zoals voorspeld door Jezus


Omschrijving Tekst
Valse profeten Mat.7:15 Wacht u voor valse profeten
Valse profeten Mat.7:22 hebben wij niet in
uw naam geprofeteerd
Valse christussen Mat.24:5 velen zullen (...) zeggen:
Ik ben de Christus
Valse profeten Mat.24:11 vele valse profeten
zullen opstaan
Valse christussen Mat.24:24 er zullen valse christussen
en valse profeten en valse profeten opstaan

Het resultaat is:


en dan zullen velen ten val komen Mat.24:10.
de liefde van de meeste zal verkillen Mat.24:12.

=========

2) De Afval zoals voorspeld door Paulus.


Valse herders Hand.20:29 grimmige wolven
zullen bij u
binnenkomen

Valse leraars Hand.20:30 die verkeerde dingen


spreken
Valse onderwijzers Rom.16:17 dat gij hen in het oog
houdt (...) in
afwijking van het
onderwijs
Misleiders Rom.16:18 misleiden door hun
schoonklinken-
de en vrome taal de harten der
argelozen
Verwarde leraars Gal.1:7 die u in verwarring brengen
Valse broeders Gal.2:4 valse broeders (...) ons
tot slavernij brengen
Schijn-apostelen 2 Cor.11:13 schijnapostelen die zich
voordoen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 702

als apostelen van Christus


Satanisten 2 Cor.11:14 de satan zelf doet zich
voor als een engel des
lichts
Slechte arbeidersPhil.3:3 Let op de honden, let op de
slechte arbeiders, let op de
versnijdenis
Vijanden Phil.3:18 Want velen wandelen (...)
als
vijanden van het kruis
Aardsgezind Phil.3:19 hun eer stellen zij in hun
schande,
zij zijn aardsgezind
Wereldgeesten Col.2:8 in overeenstemming met de
wereld- geesten en niet met
Christus
Engelenver- Col.2:18 Laat niemand u de prijs
doen mis-
eerders sen door gewilde
nederigheid en
engelenverering
Mens der wet- 2 Thes.2:3 eerst moet de afval komen
en de
teloosheid mens der wetteloosheid zich
openbaren
Valse leraars 1 Tim.1:3 om sommigen te bevelen
geen
andere leer te brengen
Judasanten 1 Tim.1:4 noch zich bezig te houden met
fabels en eindeloze
geslachtsregisters
Wetsleraars 1 Tim.1:7 zij willen leraars van de
wet zijn
Ijdele praters 1 Tim.1:6 sommigen vervallen tot
ijdel gepraat
Afvalligen 1 Tim.1:19 heeft hun geloof
schipbreuk
geleden

Afvalligen 1 Tim.4:1 sommigen zullen afvallen van


het geloof
Leugenaars 1 Tim.4:2 door de huichelarij van
leugensprekers
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 703

Valse leraars 1 Tim.4:3 het huwelijk verbieden


en het genot van spijzen
Onheiligen 1 Tim.6:20 buiten het bereik van
de onheilige, holle
klanken
Spoorlozen 1 Tim.6:21 zijn het spoor des geloofs
bijster geraakt
Goddelozen 2 Tim.2:16 want zij zullen de
goddeloos-
heid nog verder
drijven
Zijn als kanker 2 Tim.2:17 hun woord zal voortwoe-
keren als de kanker
Verwoesters 2 Tim.2:18 waardoor zij het
geloof
van sommigen
afbreken
Zelfzuchtigen 2 Tim.3:2 want de mensen zullen

zelfzuchtig zijn
(...).
Zonder moraal 2 Tim.3:3 liefdeloos, trouweloos,
lasteraars (...).
Zonder moraal 2 Tim.3:4 verraderlijk, roekeloos,
opgeblazen
met meer liefde voor genot.
Schijngelovigen 2 Tim.3:5 met een schijn van
godsvrucht.
Huichelaars 2 Tim.3:6 die zich in de huizen
indringen en
vrouwen weten in te palmen.
Verdorvenen 2 Tim.3:8 mensen wier denken
bedorven is.
Slechte mensen 2 Tim.3:13 slechte mensen en
bedriegers zul-
len van kwaad tot erger komen,
ze verleiden en
worden verleid.
Filosofen 2 Tim.4:3 naar hun eigen begeer te zich
(tal
van) leraars
zullen bijeenhalen
Eigenwijs 2 Tim.4:4 dat zij hun oor van de waarheid
zullen afkeren.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 704

Ijdele praters Titus 1:10 ijdele praters en


misleiders.
Judasanten Titus 1:14 niet het oor lenen aan Joodse
verdichtselen en geboden.
Ongehoorzamen Titus 1:16 met hun werken verloochenen
zij Hem, daar zij verfoeilijk
en ongehoorzaam zijn.

=========

3) De Afval volgens Petrus.


Ketters 2 Pet.2:1 zoals ook onder u valse
leraars zullen
komen, die verderfelijke
ketterijen zul- len doen
binnensluipen
Onreinen 2 Pet.2:10 vooral hen, die begerig naar
onreinheid het vlees volgen
Bedriegers 2 Pet.2:13 die in hun bedriegerijen
zwelgen
Permanente 2 Pet.2:14 zij hebben ogen die al tijd
uit-
zondaars zien naar een overspeelster en

nooit ophouden met zondigen

Spotters 2 Pet.3:3 dat er in de laatste dagen


spotters
met spotternij zullen komen

=========

4) De Afval volgens Judas.


Goddelozen vers 4 goddelozen die de
genade van
onze God (...) verloochenen
Lasteraars vers 8 verwerpen wat
heerschappij heet
en lasteren de heerlijkheden
Zonder moraal vers 16 wandelende naar hun
begeerten
Spotters vers 18 aan het einde der tijden
zullen er spotters komen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 705

Zonder de Heilige vers 19 natuurlijke mensen


die
Geest de Geest niet hebben

=========

5) De Afval volgens Johannes.


Valse Chris- 1 Joh.2:18 Kinderen, het is de laatste ure;
tussen en gelijk gij gehoord hebt,
dat
er een Antichrist komt
zijn er nu
vele anti-christen opgestaan
Valse apostelen 1 Joh.2:19 Zij zijn van ons uitgegaan,
maar zij waren niet uit ons
Loochenaars van 1 Joh.2:22 Dit is de Antichrist, die de
Vader en Zoon Vader en de Zoon loochent
Misleiders 1 Joh.2:26 dit heb ik u geschreven over
hen die u misleiden
Valse profeten 1 Joh.4:1 want vele valse profeten
zijn in de wereld uitgegaan
Antichrist 1 Joh.4:3 En dit is de geest van de
antichrist
(...) en hij is nu in de
wereld
Misleiders 2 Joh.vs. 7 Er zijn vele misleiders
uitgegaan in de wereld
=========
Van al deze teksten is het vooral 2 Tim.3:1-5 die in sommige kringen
verkeerdelijk is aangehaald. Men tracht er door te bewijzen dat het er in de
wereld langsom slechter aan toe gaat en dat vrij recent deze tekst zich
vervult. In DE WACHTTOREN van 15 april 1994, blz.10 en 11, lezen we: Een
profetie over onze tijd. God inspireerde Paulus om de loyale christen
Timothes in een brief veel voortreffelijke raad te geven die hem
hielp een succesvoller en gelukkiger leven te leiden. Een gedeelte
van wat Paulus schreef, zou voornamelijker van toepassing zijn in
onze tijd. Wees zo goed de profetische woorden in 2 Timothes 3:1-5
aandachtig te volgen (...) Merk op dat er negentien punten werden
opgesomd. Laten wij, voordat wij deze punten onderzoeken en er ons
voordeel mee kunnen doen, een ogenblik pauzeren om de profetie in
haar totaliteit in ons op te nemen. Kijk eens naar vers 1. Paulus
voorzei: In de laatste dagen zullen er kritieke tijden aanbreken.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 706

Welke laatste dagen? (...) Jezus heeft echter de basis gelegd op


grond waarvan wij kunnen begrijpen dat de laatste dagen waar
Paulus het over had, op onze tijd slaan. Jezus deed dit door een
gelijkenis over tarwe en onkruid te vertellen. Deze werden op een
veld gezaaid opdat ze daar zouden opgroeien. Hij zei dat de tarwe en
het onkruid mensen afbeelden - ware christenen en valse. Wij maken
melding van deze gelijkenis omdat ze duidelijk maakt dat er een
lange periode overheen zou gaan voordat het besluit van het gehele
goddeloze samenstel zou komen. Wanneer dat zou aanbreken, zou er
iets in volle bloei zijn. Wat dan wel? Afval, of het verzaken van het
ware christendom, met een recordoogst aan goddeloosheid als
gevolg. Andere bijbelse profetien bevestigen dat dit gedurende de
laatste dagen van het goddeloze samenstel zou gebeuren. In die tijd
bevinden we ons, in het besluit van het samenstel van dingen. -
Matthes 13:24-30, 36-43 (wij onderlijnen).

We nemen slechts dit ne citaat dat evengoed er n zou kunnen zijn uit
de vier tijschriften die we regelmatig aanhalen en die de leer der bedelingen
aannemen. Volgens dezen is het verval vooral merkbaar sinds 1948, de
oprichting van de nieuwe staat Isral. Daar is maar n antwoord op die allen:
men vergeet zeer waarschijnlijk bewust het daaropvolgende vers 6 te lezen of
te citeren, zoals ook Jehovahs Getuigen doen in het artikel. En dat vers zegt
dat al de dingen die Paulus in de verzen 1 tot 5 in zijn tijd reeds in vervulling
gaan. Laat u dus niet beetnemen. Laat u gn schrik aanjagen. De tijd van het
einde is reeds begonnen in de dagen vanaf dat de Heilige Geest is uitgestort
op de discipelen van Jezus. Het gaat om: een wezensaanduiding in plaats van
een tijdsaanduiding.

Wat we geloven is dit: alle teksten uit de bovenstaande lijst(en) geven te


kennen dat het afval sinds het begin van de gemeente van Christus werkzaam
is. Vanaf het verhaal van Simon de Magir in Handelingen acht tot op vandaag
toe. Als iets dat eerst moet gebeuren (Marc.13:10).

Volgens W. Hendriksen (zie zijn commentaar op deze brief) zal de afval


in de eindtijd zeer omvangrijk zijn. Hij steunt daarbij vooral op Mat.24:10-13.
Het is niet onmogelijk dat Hendriksen gelijk heeft. Maar er zijn slechts weinige
in de Gereformeerde kringen die hem hierin volgen. Alles is afhankelijk waar
we de nadruk op leggen. Zijn die velen die zo dikwijls genoemd worden in
dat Bijbelgedeelte op te tellen, of zijn die velen steeds dezelfde groep
waarover sprake is? Het gaat daar trouwens ook niet over de laatste dagen
van de tijd van het einde, maar over de laatste dagen vr de val van
Jeruzalem in het jaar 70 NC. L. Morris heeft een totaal andere opvatting. Hij
zegt in zijn commentaar: Indien het woord (afval) de betekenis heeft van
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 707

opstand, dan kan dit ook betrekking hebben op elk schepsel die in opstand
komt tegen zijn schepper (blz.219). Dat is mogelijk, maar niet zeer
waarschijnlijk, ofschoon Rom.1:18-31 daar toch licht zou op werpen. De
wetsverachting zl toenemen (Mat. 24:12).

We lezen daarover bij E. Smelik het volgende (De brieven van Paulus
aan Timothes, Titus en Filemon, Callenbach, 1961): Wat de christenheid
aangaat, zij levert een mensensoort op, dat de vorm der vroomheid cultiveert,
maar de veranderende kracht daarvan negeert. Hieronder vindt men de
indringerige en veroverende typen, fraseurs, die hun bekeringsijver bij
voorkeur richten op het vrouwelijk lichtgelovig gemoed. Gebruik makend van
hun overwicht als man, interesseren zij zich allereerst voor vrouwen van
bepaalde mentaliteit, wier verleden haar meer benvloedt dan ze zelf
beseffen. Zij weten bij dezen binnen te dringen en haar in te palmen. Ook in
die tijd schijnt er een zekere damescoterie te hebben bestaan, onbevredigde,
onrustige, suggestibele, voor modernreligieuze stromingen bijzonder
toegankelijke vrouwen, bij wie het gevoelsleven het wilsleven gemakkelijk
overheerste, zonder kritische zin of ethische weerstand, snelle prooi van
salonprofeten, in wier hand en mond de christelijke ernst tot een bijkans
wellustig machtsmiddel wordt. Als boetpredikers terroriseren en biologeren
deze verwende, barbaarsmysterieuze godsdiensttirannen de verveelde,
evenzeer verwende, overgevoelige individuen, die verzot zijn op afwisseling
en pikanterie, zelfvernedering en zondewaan of streling en zelfverheerlijking,
maar in wier leven de gezonde waarheid nooit tot een vormende en vaste
macht werd (blz.113).

Appendix: de 4 Bijbelteksten over de ANTICHRIST

Op de site van De Bijbel Open lees ik dit, en ben er niet gelukkig mee:
Danil spreekt op vijf plaatsen over de gruwel der verwoesting, die de
antichrist is.
1. Dan.7:8, 24b, 25 2

2. Dan.8:9-12, 24, 25 (hier gaat het over Antiochus IV Epifanes, maar het
is een dubbelprofetie, zo blijkt uit 25b.)

3. Dan.9:26,27

4. Dan.11:31

5. Dan.12:5-13
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 708

Weinig mensen weten dat er in de Bijbel maar vier teksten zijn die over
een antichrist of over DE antichrist spreken, allen te vinden in twee
brieven van de apostel Johannes. Aan de basis ligt de Statenvertaling en zijn
voetnoten.

1ste tekst 1 Joh.2.18 SV77: Kinderkens, het is de laatste ure; (61) en


gelijk gij gehoord hebt, dat de antichrist (62) komt, zo zijn ook (63)
nu vele antichristen (64) geworden; waaruit wij kennen, dat het de
laatste ure (65) is.
Voetnoten:

61) het is de laatste ure;


Dat is, wij beleven nu den laatsten tijd der wereld, waarvan
tevoren gezegd is, dat in deze de antichrist zal komen en vele
valse leraars zullen opstaan. Zie Matth. 24:5; 1 Cor. 10:11; 2
Thess. 2:3; 1 Tim. 4:1; 2 Tim. 3:1; 2 Petr. 3:3.
62) de antichrist
Grieks ho antichristos; welk woord in het algemeen betekent
iemand die, onder den naam van Christen te zijn, zich stelt tegen
de leer van Christus' persoon en ambt, en in het bijzonder een
onder deze bijzonder uitstekende, die niet bestaat in een persoon
alleen, maar in verscheidene elkander in een staat opvolgende of
in elkanders plaats komende, gelijk men door den keizer van Rome
dikwijls niet alleen verstaat den regerenden keizer, maar ook al
degenen die in het keizerrijk den een na den ander opvolgen. Hier
spreekt de apostel van den uitstekenden antichrist, gelijk het
Griekse woord ho te kennen geeft, die 2 Thess. 2:3, enz. en in de
Openbaring van Johannes doorgaans beschreven wordt.
63) komt, zo zijn ook
Dat is, komen zal, of gelijk als op den weg is om te komen; zie 2
Thess. 2:7.
64) vele antichristen
Dat is, vele valse leraars onder de christenen, die voorlopers van
den groten antichrist zijn geweest en van n geest gedreven,
want hier wordt dat woord in het algemeen en in het brede
genomen.
65) dat het de laatste ure
Namelijk volgens de voorzeggingen van Christus en der apostelen,
tevoren aangetekend.

Conclusies bij deze tekst


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 709

Wanneer Johannes dit schrijft zijn er al een trits aan anti-christen aan
het werk en we zijn dan nog maar enkele jaren na de dood van de
Messias. En 2000 jaar later zijn ze nog altijd onder ons.

Johannes noemt dit als een teken van de laatste dagen, ja zelfs uren.

Deze anti-christen ontstaan in de gemeente van Christus zelf, ze komen


niet van ergens buitenaf maar zijn ooit deel geweest in de volle zin van
de zichtbare kerk.

IEDERE anti-christ is een rivaal van de Messais, en hun plan is de ware


Messias zoveel mogelijk te dwarsbomen.

2de tekst 1 Joh.2:2 SV77: Wie is de leugenaar, dan (80) die loochent, dat
Jezus is de Christus? (81) Deze is de antichrist, die den Vader en (82)
den Zoon loochent. (83)

Voetnoten:
80) de leugenaar, dan
Dat is, de voornaamste valse leraar.
81) is de Christus?
Grieks niet is; dat is, die de waarheid loochenende zegt, dat Jezus
niet is de Christus, dat is, de Messias, de Gezalfde, de beloofde
Zaligmaker. Zie Joh. 20:31.
82) die den Vader en
Hoe de Vader wordt geloochend, wordt nader in 1 Joh. 2:23
verklaard.
83) den Zoon loochent.
De Zoon van God de Heere Jezus Christus wordt geloochend, niet
alleen ten opzichte van Zijn persoon, wanneer men loochent, f
Zijne Goddelijke, f Zijn ware menselijke natuur, f dergelijke;
maar ten opzichte van Zijn ambt, als men loochent dat Hij de
Zaligmaker is, of dat Hij de enige en volmaakte Zaligmaker is, en
als men benevens Hem nog andere middelaars tot de zaligheid
stelt, enz.

Conclusies bij deze tekst

De of een antichrist is gewoon iedereen die iets verkeerd verteld over


de ware Messias of de Almachtige Vader.

3de tekst 1 Joh 4:3 SV77: En alle geest, die niet belijdt, dat Jezus
Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet; maar dit is de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 710

geest van (13) den antichrist, welken geest gij gehoord hebt, dat
komen zal, en is nu alrede in de wereld.

Voetnoot:
13) de geest van
Dat is, de leer van den antichrist, die strijdt tegen de waarheid van
den persoon en het ambt van Christus.

Conclusies bij deze tekst


Ieder is antichrist die de geest van den antichrist, welken geest
gij gehoord hebt, dat komen zal. Maar, het zit dieper dan op het
eerste zicht kan ontrafelt worden.

Die geest was aanwezig en werkzaam in die dagen in de duidelijk


woorden: en is nu alrede in de wereld.
4de tekst 2 Joh 1:7 SV77: Want er zijn vele verleiders in de wereld
gekomen, die niet belijden, (20) dat Jezus Christus (21) in het vlees
gekomen is. Deze is de verleider en de antichrist. (22)

Voetnoten:
20) die niet belijden,
Zie de aantekeningen 1 Joh. 2:22, en 1 Joh. 4:2.
21) dat Jezus Christus
Grieks Jezus Christus in het vlees komende. Zie dergelijke wijze
van spreken 1 Joh. 4:2.
22) de antichrist.
Zie 1 Joh. 4:3.

Conclusies bij deze tekst


Dat is de herhaling van wat al eens gezegd was: een antichrist is per
definitie ieder die de waarheid geweld aandoet.

Er lopen al veel van die personages rond met de geestelijk achtergrond


tegen Christus te handelen of zich in de plaats van Christus te
willen stellen.

Wie niet wil aannemen dat Chritus is gekomen in het vlees (of
komt in het vlees) is zo een antichrist.
Het is dus al bij al niet oprecht dat in de kringen van de
dispensationalisten een reeks teksten uit het boek Danil toegepast worden of
een komende antichrist. Daarvan beweren de meesten dan ook nog eens dat
er een kleine vervulling is in de persoon van Antiochus Epiphanes (later
met de bijnaam Epimanes = de gek) en een latere grotere vervulling in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 711

n nog komende antichrist. Maar een kleine vervulling is gewoon een


uitvlucht. Er bestaan geen eerste kleine en een latere grote vervulling van
een Bijbeltekst. Dat doet u toch ook niet met de tekst die zegt dat Jezus in
Bethlehem geboren wordt. Of voor dertig zilverlingen verkocht aan zijn
vijanden. Of dat Hij tweemaal sterft, eens voor de Joden en later eens voor de
heidenen. Waarom zulke sprongen maken die de waarheid alleen verdoezelen!

Wanneer we oprecht de conclusies bij elkaar zetten van deze teksten


van Johannes over de/een antichrist leren we dat het gaat om een
geestesgesteldheid in bepaalde mensen en niet een gepersonifieerd
persoon. Het is zoals 1 Joh 4:1-4 SV77 over deze geesten opmerkt:
Geliefden, gelooft niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of
zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan in de wereld.
Hieraan kent gij de Geest van God: alle geest, die belijdt, dat Jezus
Christus in het vlees gekomen is, die is uit God; En alle geest, die niet
belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet;
maar dit is de geest van de antichrist, van welke geest gij gehoord
hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld. Kinderkens,
gij zijt uit God, en hebt hen overwonnen; want Hij is meerder, Die in u
is, dan die in de wereld is. Je kunt je voordoen als een Geest van
waarheid, maar toch een geest van leugen blijken te zijn in je leer en je
handelswijze.

De man van zonde identificeren

Afhankelijk van de vertaling, en de verscheidenheid in de


bijbelmanuscripten, kunnen we spreken van de man (mens) der zonde of
de man (mens) der wetteloosheid. Hij is een anti-Messiaanse figuur,
want hij stelt zich op in de plaats van Christus.

Maar het moet ons even duidelijk zijn dat wanneer het afval er reeds is
sinds het prille begin van de kerk, de man van zonde iemand (iets!) is van de
eindtijd. Van het allerlaatste der dagen, de periode onmiddellijk voorafgaande
aan de Wederkomst van de Heer. Wie hij zou zijn heeft menig theoloog en
exegeet beziggehouden. Hier volgen enkele onmogelijke voorstellen.
1) Het is niet de Satan
In vers 9 is gezegd dat hij komt naar de werking van Satan. Men
mag hem dus niet de titel geven van incarnatie van Satan zoals men hem
wel eens genoemd heeft. Zo dacht reeds de kerkvader Theodorus van
Mopsuesta en recenter zei de Duitse theoloog Olshausen uit de 19 de eeuw
hetzelfde.

2) Het is niet een Romeinse keizer


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 712

Deze identificatie kan niet zonder vl moeilijkheden waar zijn. Want de


context spreekt zich duidelijk uit voor een periode die met de laatste tijd van
de tijd van het einde genoemd kan worden. Het gaat om wat er zal
geschieden kort vr de Wederkomst van de Heer. Hij zal door de komst van
de Heer geslagen worden (vers 8) en had zich nog niet geopenbaard (vers
3) in de tijd van Paulus. Een hersteld Romeins Rijk kan uit dit gedeelte
niet worden opgemaakt en is strijdig met een gewone lezing van Danil
hoofdstuk twee. Zie ons commentaar bij Hand.2:36. Volgens Hugo de Groot
was het keizer Caligula.

3) Het is niet de opgestane keizer Nero


Enkele Kerkvaders dachten dat de figuur van Nero de man van zonde
zou zijn. Enkelen dachten dat Nero niet overleden was maar nog ergens
levend was en zich ter bestemder tijd zou manifesteren. Anderen dachten aan
het opnieuw tot leven komen van Nero. De leer geraakte op zijn retour n de
kritiek erop van o.a. de Kerkvader Augustinus. In 1839 is de leer door de
Duitse theoloog Kern terug populair geworden en enkele Duitse theologen
hebben ze aangenomen. Het zijn wel allen theologen van de kritische
bijbelschool die dit geloven. Omwille hiervan ook te verwerpen als mogelijke
uitleg.

4) Het is niet het pausdom of de paus


Dit is de uitleg die velen hebben aangenomen sinds de Reformatie. En
ook in officile documenten. En ervan, de Westminster Confession,
identificeert de Antichrist = de man van zonde = de Paus van Rome volgens
art.26.6. De inleiding van de King James Version maakt melding van de
theologische kennis van deze koning die een traktaat had geschreven waarin
de man van zonde als de paus gezien wordt. Vanuit onze eigen
Statenvertaling, wanneer we het commentaar lezen bij 2 Thes. en Opb.13, is
aangegeven dat de man van zonde de paus is, ofwel dat hij gezien moet
worden als het geestelijke kind van de paus. Voordien had Luther reeds
geschreven (de eerste maal reeds op 11 oktober 1520) dat de antichrist = de
paus van Rome. Men zocht later, op de wijze van Joodse kabbalisten, de
identificatie van het beest 666 = Lateinos = Latijnse (Roomse Kerk) vanuit
Opb.13:18. En een pittig detail. De eerste echte paus Gregorius I (de Grote)
die leefde van 550-604 schreef ooit aan de patriarch van Constantinopel dat
wie zich ooit een universele priester, zou noemen de antichrist zou zijn.
Maar veel van de titels van de paus zijn dicht in die aard genaderd. Wat dacht
u van Pontifex Maximus? Een titel die stamt uit de Romeinse mythologie,
want de keizer was de hoogste gezagsdrager in die godsdienst. De keizer was
zoon van de goden en dus zelf een god!

5) Geen variante op de mythe van de draak


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 713

Volgens de modern kritische bijbelleer, waar inspiratie van de Schrift


niet bestaande is, moet dit een variante zijn op de oude Babylonische legende
van de strijd tussen Tiamat (de draak) en Marduk (de oppergod). Van deze
oude mythe bestonden natuurlijk variaties in de Griekse en Romeinse
mythologie. Dat de mensen aan wie Paulus schrijft, de Thessalonicenzen, deze
mythen waarschijnlijk kennen is duidelijk. Wanneer Paulus hierop een variant
zou geven, zou hij zich laten inspireren waar een Jood of een christen van
gruwen: valse goden. Er zit dus een tegenstrijdigheid in deze uitleg die
onoverkoombaar is.

Gelijkenissen tussen 2 Thes.2 en het boek Danil

De wetteloze (vers 3)
Dan.7:25
8:25

De tegenstander (vers 4)
Dan.7:25

De Zoon des verderfs (vers 4)


Dan.8:26

Zet zich in de tempel Gods (vers 4)


Dan.7:8,20,25 / 8:4,10,11

Dat hij een god is (vers 4)


Dan.8:9-14

Al de teksten uit Dan.7 en 8 hebben zeer waarschijnlijkheid hun vervulling


in Antiochus Epiphanes. Die heeft zich (volgens de boeken Makkabeen en
Josephus) verhoogd als god en liet zich aanbidden door zijn onderdanen op
alle door hem aangegeven plaatsen. Zo heiligde hij de tempel van Salomon
aan andere goden door een altaar te bouwen boven op het aanwezige
brandofferaltaar. Heeft de apostel deze koning op het oog wanneer hij voor de
toekomst deze gruwelijke voorspelling maakt? Er zijn enkele theologen die in
die zin denken en we denken terecht. Antiochus is een typefiguur van de
aartsvijand van Gods volk. Alleen mag men dan niet gaan redeneren zoals
sommigen doen: we hebben twee vervullingen.

Hij zal in de tempel plaats nemen: Welke tempel?

Het is niet onwaarschijnlijk dat de gedachte die Paulus ons tracht over te
brengen als achtergrond een geschiedkundig feit heeft uit het leven van keizer
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 714

Caligula. Deze heeft in het jaar 40 getracht om in de tempel te Jeruzalem een


beeld van hem op te richten. Maar dat stuitte op een zodanig verzet van het
Joodse volk dat het slechts bij woorden is gebleven en geen daden.

We denken niet dat het gaat om de hemelse tempel zoals J. Frame


beweert in zijn commentaar (ICC 1e serie). We denken niet dat het om de
letterlijke nog te herstellen tempel in Jeruzalem kan gaan. Vergelijk ook onze
aantekeningen in hoofdstuk drie hierover. Er zijn echter altijd uitleggers
geweest die in die richting dachten. Zo reeds de kerkvader Ireneus van Lyon.
En ook natuurlijk dezen die sinds de jaren 1830 in de bedelingen zijn gaan
geloven. Daarom volgend citaat.

N. Leith merkt het volgende op in Middernachtsroep, juni 1999, blz.25,


26: De tempel zal naar mijn mening weer herbouwd worden, zoals het
geschreven staat: () zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan
zich te laten zien, dat hij een god is (2 Thess.4:4). Want zeker spreekt
de apostel hier niet over individuele gelovigen, maar over een
wereldomspannende gebeurtenis. Dat blijkt duidelijk uit het verband.
Wanneer hier met de tempel Gods de Gemeente bedoeld zou zijn, dan zou
dat betekenen, dat de Antichrist zich in de tempel van de Gemeente zou
kunnen zetten en dat zij hem als God zou huldigen. Daarmee zou de
Gemeente van Christus geen tempel van de Heilige Geest meer zijn. Deze
mogelijkheid is voor mij vanuit het Bijbelse totaalbeeld gezien onvoorstelbaar
(vgl. 1 Joh.4:4; Joh.14:16-17). Zeer zeker kan de geest van de Antichrist zich in
de lokale gemeenten een zekere ruimte verschaffen resp. zich vastzetten,
maar beslist niet in het geestelijke organisme, de Gemeente van Christus zelf.
In 2 Thessalonicenzen 2:4 gaat het om een daadwerkelijk voorwerp van
verering (Luther: godsdienst), en dit is de tempel met zijn voorwerpen. Daar
vonden de diensten plaats. Waarom is de Gemeente van Christus in
geestelijke zin een tempel? Omdat zij dat, wat zij is, alles in Jezus is. Daarom
vormt zij ook het lichaam van Christus (Ef.1:22-23), en daarom zijn de
individuele gelovigen leden van Zijn lichaam (Ef.5:30). Nu echter zegt Jezus,
dat Zijn lichaam een tempel is (Joh.2:19-21). In Hem is de Gemeente een
tempel Gods: ... In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op
tot een tempel, heilig in de Here (Ef.2:21). Wie zou op het idee komen te
beweren, dat de Antichrist zich in het lichaam van Christus zou kunnen
zetten? (wij onderlijnen). N. Leith loopt nogal hard van stapel. De Joden
bouwen een tempel - zonder dat ze er de opdracht voor krijgen van God - en
daar gaat de antichrist in zitten. Dat zou dan de tempel Gods zijn! Maar dat
zou in strijd zijn met de bedoeling van het plan van God, dat Hij Zijn zoon als
een enig offer laat sterven ter genoegdoening van de zonde. En aangezien de
Christus door die daad ook het wettelijke systeem van de wet van Mozes heeft
vervuld en afgeschaft kan die niet meer geldig zijn.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 715

Laat ons voordat we een conclusie trekken naar het begrip tempel
kijken in zowel het OT en NT. In het Oude Testament lezen we dat het volk
Isral aanvankelijk een verplaatsbare tent had die als godshuis diende. Het
kreeg de naam van: het tabernakel. Het tabernakel is er niet meer en vergaan
tot stof. Onder koning Salomo werd in Jeruzalem een tempelgebouw met veel
pracht en praal opgericht. Een huis in steen en allerhande kostbare
materialen. Gods tempel was bedoeld als een bedehuis voor alle volken
(Jes.56:6-8 / Mat.21:13). Het beeld dat wij krijgen van de tempel in de dagen
van Jezus is echter niet zo fraai. In de loop der tijden was die tot een rovershol
gemaakt (Jer.7:1-11 / Marc.11:18a). Beweren dat het benaderen van God in
een tempel de enige goede weg is, wordt met een opmerking van Stefanus,
juist voor zijn dood, omvergehaald. Over de Vader van onze Heer Jezus
Christus zegt hij: De Allerhoogste echter woont niet in wat men met
handen maakt (Hand.7:48). Dit is een uitspraak als een doodsteek; voor de
Joden van die dagen en allen die nu nog beweren dat er een letterlijke tempel
in Jeruzalem komt waar God aanbeden MOET worden. God heeft sinds Zijn
Zoon stierf die ns en voor altijd geofferd werd, gn nood meer aan offers
en een aardse, stoffelijke en zichtbare tempel of heiligdom. Na de vernietiging
van die laatste tempel in Jeruzalem, naar onze tijd toe, spreekt men van
christelijke kerkgebouwen en kathedralen als het godshuis of godsverblijf.
Ook dat is geen Bijbelse taal.

Om God te dienen in de nadagen van de dood van Christus tellen alleen


de geest en de waarheid. Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen dat
Jezus predikte in de naam van de Vader is het evangelie van de waarheid. De
sleuteltekst die dat ondersteund is deze waar Jezus aan het woord is
tegenover de Samaritaanse vouw. Dit is een uitspraak als fasten your
seatbelts omdat de meeste gelovigen hem niet echt serieus nemen. Johannes
4:21-24 zegt volgens de NBV: Geloof me, zei Jezus, er komt een tijd
dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen
aanbidden. Jullie weten niet wat je vereert, maar wij weten dat wel;
de redding komt immers van de Joden. Maar er komt een tijd, en die
tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, hem aanbidt in
Geest en in waarheid. De Vader zoekt mensen die hem zo aanbidden,
want God is Geest, dus wie hem aanbidt, moet dat doen in Geest en
in waarheid. Het Woord is door de Geest in Jezus vlees geworden. Hij kan
van Zichzelf daarom terecht getuigen: Ik ben de waarheid (Joh.14:6a).
Jezus zegt: Uw woord is de waarheid (Joh.17:17b). Johannes, de apostel,
beschrijft het als: De Geest is de waarheid (1 Joh.5:6d). Er zijn dus geen
andere waarheden. Wat de Heer ons leert, is afkomstig van de Vader. Jezus
toont ons in Woord en Daad de eeuwige werkelijkheid van de drie-nige God
(Col.2:17b).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 716

In het Nieuwe Testament wordt het duidelijk met welke nige tempel wij
als christenen te maken hebben. Er zijn in dat verband teksten die aan
duidelijkheid niets te wensen over laten.
Dit zijn die teksten:
1 Cor.3:16,17 NBG: Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de
Geest Gods in u woont? Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem
schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig!
1 Cor.6:19 NBG: Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de
Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat
gij niet van uzelf zijt?
2 Cor.6:16b NBG: Wij toch zijn de tempel van de levende God.
Eph.2:21,22 NBG: In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op
tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt
tot een woonstede Gods in de Geest.
Drie besluiten uit deze teksten:
1) De ware tempel van God is de wedergeboren christen zelf. In hun stoffelijk
lichaam, als mens van ziel en geest is de ware wedergeboren gelovige een
tempel voor God. Vanaf de wedergeboorte door de Heilige Geest worden zij
door God bewoond (Joh.14:23b). Hij is er voor de tempel en de tempel is er
voor Hem. Op de wijze dat het lichaam er voor de Here is en de Here voor het
lichaam (1 Cor.6:13b). Als we toegeven tempel Gods te zijn dan is dat
krachtens Jezus' bloed. Wij zijn niet meer van onszelf (1 Cor.6:19b). Wij leven
niet meer voor onszelf (2 Cor.5:15b). Wij zullen niet leven voor onszelf maar
door Hem (Joh.6:57 / Col.1:17b / 1 Joh.4:9). Dat kan men omschrijven als
totale overgave aan Jezus. De gelovige is totaal afhankelijkheid van Jezus
(Joh.17:6b).
2) Maar ook de plaatselijke gemeente is een tempel Gods. Niet het register
van de ingeschreven gedoopte leden (belijdende leden) maar de echte
gelovigen als groep in n plaats samen. Wat soms in de praktijk aan de orde
is lijkt meer op ont-geestelijking = men doet wat men in de wereld doet. En
ook veruiterlijking = we hebben een fenomenaal orgel of een beroemd koor
van honderd zangers.
3) De gemeente over de ganse wereld verspreidt, is ook Gods tempel. Daar
woont Hij in. Deze universele tempel Gods zal eeuwig blijven bestaan en is
aan geen enkele vervanging toe. De tempel Gods bestaat uit levende stenen
gebruikt voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te
vormen, tot het brengen van geestelijke offers die God welgevallig zijn door
Jezus Christus (1 Petr.2:5). Gods gemeente is voor eens en altijd een koninklijk
priesterschap, een heilige natie om de grote daden Gods te verkondigen (1
Pet.2:9).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 717

Samengevat komt het erop neer dat de belofte dat Hij zijn heerlijkheid
over Zijn volk zal laten rusten, vervuld is. God bleef/blijft zowel bij zijn volk in
het OT als in het NT opdat het Joodse volk en wij geheel geheiligd worden door
Zijn aanwezigheid en tot volkomenheid opgroeien (Ex.29:43 / Jes.60:1 / 1
Thes.5:23). Maar het heiligdom van het OT is opgehouden te bestaan en heeft
geen herstel meer nodig omdat die manier van God-dienen niet meer aan de
orde is.

In het OT waren er mensen afgezonderd om in de tempel of tabernakel


dienst te verrichten. Dat was aan de stam van Levi overgegeven. In scherpe
tegenstelling tot die regeling zijn lle leden in de gemeente van Jezus Christus
priesters voor God (Opb.1:6a). Het is daarbij zelfs niet afhankelijk of men een
speciale bediening in de gemeente heeft of niet. Een met de Geest gedoopte
gelovige heeft ook de zalving van priester ontvangen. Priesters behartigen
Gods zaak, het is niet afhankelijk van mannelijk of vrouwelijk zijn, van rijk of
arm. Een christen is een dienaar van de naasten rondom hem. We mogen
zoals onze Heer, zegenend en goeddoende bezig zijn (Hand.10:38). Alle
ambten en bedieningen behoren in volle zin tot het algemene priesterschap.
Wat niet wil zeggen dat niemand tot een speciale bediening zou kunnen
geroepen zijn. Denk maar aan Paulus geroepen als apostel voor de heidenen.
Het is dus een kwalijke zaak de leiding van een gemeente alleen aan
specialisten over te laten. Het priesterschap geldt het hele volk Gods (1
Pet.2:9). Natuurlijk is er slechts n echte Herder van de gemeente, plaatselijk
of wereldlijk, want het zal zijn; n kudde en n herder (Joh.10:16c).
God roept mensen die dienen als onderherders van die Ene. Er is slechts n
Meester over alle broeders en daarom; laat u ook geen leidslieden noemen,
want n is uw Leidsman, de Christus (Mat.23:8,10). Zonder een onderscheid
van stam of volk; een Jood, een Belg of een Nederlander dat telt niet meer
voor God. Zoals Adam alle volkeren die in zijn lenden waren verdoemde, zo
heeft Christus mensen uit alle volkeren tot redding gebracht.

We komen dan tot de vraag: is hier sprake in 2 Thes. over de gemeente


want in het NT is de gemeente vergeleken bij een tempel van God volgens: 1
Cor.3:16 / 1 Cor.3:17 / 1 Cor.6:19 / 2 Cor.6:16 / Eph.2:20-22. Maar wanneer de
man van zonde zich ooit zou zetten in deze geestelijke tempel van God, in Zijn
Kerk, kan men over haar nog spreken van de tempel Gods? Dit lijkt ons niet de
goede oplossing te zijn van deze wellicht onoplosbare vraag. Toch hebben o.a.
Calvijn en anderen in deze richting gedacht. Maar is het niet zo dat deze
goddeloze zich voordoet als ware hij God. Dat hij slechts imiteert. Dat hij zich
opblaast alsof, maar het in werkelijkheid niet is. Kunnen we de handeling niet
zien alsof hij zich in de tempel Gods zet, maar niet in werkelijkheid. Een
doen alsof, want ook wanneer hij zich ervoor uitgeeft als een god te zijn, ook
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 718

dan is dat niet in werkelijkheid zo. Want het gaat in elk geval om
zelfoverschatting (2 Pet.2:10,12 / Judas 8,10).

Vers 5,6
5 Herinnert gij u niet, dat ik toen ik bij u was, u dit (meer dan eens)
gezegd heb? 6 En voor t ogenblik weet gij wat hem weerhoudt; als
het zijn tijd is, moet hij geopenbaard worden.

Wat is de betekenis van katechoo in dit gedeelte, hier vertaald als


weerhouden. Volgens het Lexicon van Moulton and Milligan zijn er 4
vertalingen van dat woord mogelijk:

1) Bezitten: 1 Cor.7:30 / 2 Cor.6:10

2) In bezit nemen: Luc.14:9

3) Vasthouden wat men reeds in bezit heeft: Luc.8:15 / 1 Cor.11:2 /


15:2 / 1 Thes.5:21

4) Tegenhouden of wederstaan: Luc.4:42 / Rom.1:18 / Philimon 13.

Het gaat natuurlijk om het laatste. Iets houdt de weerhouder nu nog in


bedwang zodanig dat hij niet tot zijn volle uitwerking kan komen. Tijdelijk zal
deze weerhouder verhinderen dat de wetteloze zich laat aanschouwen zoals
hij is. Daar staat nu een rem op. Want hij is er nu al, maar in een
verborgenheid, op een mysterieuze wijze. Dat wil zeggen: in principe is hij er
reeds sinds de tijd van het afval = de tijd van Paulus!

Wie verder wil ingaan op dat Grieks woord katechoo geven we


hieronder enkele voorbeelden van vertaling in de NBG:
Mat.21:38: aanbrengen Luc.4:42: tegenhouden
Luc.8:15: vasthouden Luc.14:9: innemen
Joh.5:4: had Hand.27:40:
aanhouden
Rom.1:18: ten onder houden Rom.7:6: gevangen
houden
1 Cor.7:30: behouden 1 Cor.11:2 /15:2: vasthouden
aan
2 Cor.6:10: bezitten 1 Thes.5:21: behouden

Philemon 13: bij mij willen houden Heb.3:6 / 10:23: vasthouden


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 719

Vers 7,8
7 Want als mysterie is de goddeloosheid reeds werkzaam: alleen
(niet langer dan) totdat die hem nu weerhoudt, uit de weg gedaan is.
8 En dan zal de goddeloze geopenbaard worden, die de Here Jezus
verdoen zal door de adem van zijn mond, en teniet zal doen als Hij
verschijnt bij zijn komst

De gelovigen in Thessalonica kennen waarschijnlijk wie (wat) weerhoudt.


En hij, zal zich op een bepaald moment openbaren (vers 8). Zij wisten over
deze zaak dus veel meer dan wij vandaag. Over ons gissen in dat verband
moeten we het nu hebben.

Voor de adem van zijn mond vergelijk dit met Jes.11:4 / Opb.1:16 /
2:16. Het is een straffend zwaard dat zwaait over allen die de heerschappij
van de Christus niet willen aanvaarden. Het Griekse werkwoord dat Paulus
gebruikt voor werkzaam is een woord dat vooral te maken heeft met een
goddelijke of demonische macht, hier natuurlijk een duivelse macht. Zie o.a. 1
Cor.12:6,11 / 2 Cor.1:6 / Eph.2:20 / 3:20 in dat verband. Zou ook Johannes over
deze goddeloze spreken? Wanneer hij onder de vele antchristussen er n
speciaal noemt in 1 Joh.2:18? Uitzonderlijk staat hier de uitdrukking de
epiphaneia van zijn parousia. Sommigen uit de kringen van de Broeders
redeneren dan dat op het laatste moment de onzichtbare parousia zal
overgaan in een zichtbare epiphaneia. Maar dat is niet zo.

J. Van Leeuwen zegt in, Korte verklaring, Colossensen


Thessalonicensen, Kok, 3de druk 1966, blz.177 over vers 7:
De apostel spreekt hier, althans naar de o.i. juiste opvatting, ongeveer van
hetzelfde als in vs.6; dr onpersoonlijk: wat weerhoudt, hier persoonlijk: hij
die weerhoudt. Zonder dit hier nader toe te lichten, mogen wij, wel zeggen dat
z dicht bij elkaar gebruikt, hetzelfde woord weerhouden, in dezelfde
betekenis moet worden genomen. Een andere vertaling van het hier in het
Grieks gebezigde werkwoord, dat mr dan n betekenis heeft, is wel niet
onmogelijk maar toch uiterst onwaarschijnlijk. In dezelfde zin zegt de
voetnota in de Willibrordvertaling op blz.1766: wat hem (de mens der
wettelooheid) = degene die dat nu tegenhoudt (v.7). Dat is een naar ons
inschatten, een opmerking die men niet uit het oog mag verliezen om
niet zomaar in wilde gissingen verzeild te geraken.

Wie is hij (hem) die weerhoudt?

We moeten toch ook wat zeggen over het begrip: te niet doen van J.
Van Leeuwen in het voorgaande citaat. Het Grieks begrip katargeoo kan zo
vertaald worden maar ook andere mogelijkheden zijn voorgesteld. Dat komt
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 720

omdat dat woord in de Griekse taal nogal wat kan inhouden. In de King James
zijn er 17 woorden gebruikt om de 27 maal dat het woord is gebruikt in het NT
te vertalen. In de Revised zijn het er nog steeds 13. Het gaat om de
combinatie van a (zonder) + ergon (kracht), dus letterlijk krachteloos.
De Heer zet hem buiten spel en schaakmat. Dat wil zeggen dat wanneer we
over de Wederkomst spreken we ook over zijn anti moeten spreken. Over
de leugenaar die beweert zoals Christus te zijn.

Laat ons vooraf gaan zien wat de Statenvertalers in hun voetnota zetten
bij vers 7 omdat hier al n en ander duidelijk gesteld is.
Hierdoor wordt van sommigen verstaan de zuivere prediking van het
evangelie en de oprechtheid der leraars in de gemeente Gods, die zolang zij in
Christus kerk zijn behouden, zulke geestelijk heerschappijzucht en dwaling
hebben wederstaan en opgehouden. Doch van meest alle oude leraars en van
onze tijd wordt hierdoor verstaan de opperste autoriteit en aanzien der oude
keizers in het Romeinse rijk, die door hun wereldlijke macht de opkomende
geestelijke macht van de antichrist over de christenheid heeft weerhouden,
totdat deze keizerlijke autoriteit door de Saracenen en Mohamedanen in het
Oosten, en door verscheiden barbaarse volken in het Westen zeer is
gebroken, en onder de voet is gebracht, bij welke gelegenheid deze
geestelijke geusurpeerde macht in het christendom is doorgebroken, en heeft
haar heerschappij zelfs over de keizers, koningen, prinsen en volken openlijk
bevestigd, hetwelk omtrent 600 jaren na de geboorte van Christus geschied,
is van velen uit de historin van die tijd bewezen.

Met de tweede opmerking van deze nota in de Statenvertaling zijn we


niet zo gelukkig ofschoon we begrijpen waarom bepaalde kerkvaders deze
visie hebben aangehouden. Rome heeft hoewel vele fouten ook nog dit: een
zeker respect voor wet en ordening die grotendeels is weggevallen met de
invasie van de genoemde volkeren. Want ondanks de vervolgingen (wel 10 in
totaal) uitgevaardigd door het keizerrijk had de Kerk een zekere vrijheid en die
verloor ze gedeeltelijk toen de volgelingen van Mohammed hun intrede
hebben gedaan en de Barbaren aan hun veroveringen begonnen. Want Rome
was n van de door God ingestelde overheden (Rom.13:1-7).

In Het Zoeklicht van 21 aug. 1999 staat het volgende:


In 2 Thessalonicenzen 2 kunnen we lezen, dat er een weerhouder is, die de
mens der wetteloosheid tegenhoudt. De gemeente is een wederhoudende
kracht die zowel de wetteloosheid als Gods oordeel tegenhoudt. Zodra de
gemeente weggenomen is, wordt het zout der aarde weggenomen, zodat het
verderf kan toeslaan en het licht der wereld weggenomen, zodat het donker
wordt.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 721

De ongelovigen mogen maar wat blij zijn, dat er nog christenen onder hen
leven, want als zij weggenomen zijn, zijn alle remmen los en begint Gods
oordeel over een ongelovige wereld (...) .In 1 Petrus 4:17 lezen we, dat het
oordeel bij Gods huis begint. Vanaf het begin van de gemeente is de Here zijn
gemeente aan het reinigen (...) . We moeten niet vergeten dat we momenteel
in de genadetijd leven. Zonder Gods genade, zouden we als gemeente
absoluut niet kunnen functioneren.

De weerhouder: namen, noemen

We nemen er enkele alfabetisch die M.H. Bolkestein noemt in zijn


commentaar, Callenbach, 1970, blz.203-206. En wie er nog een tiental mr
wil horen zie naar het beste commentaar uit Roomse kringen dat is
geschreven op deze brief, B. Rigaux, Gabalda, 1956. Het is een deel van de
steeds degelijke Etudes Biblique. Vergelijk Biederwolf blz.494,495 en G.
Berkhouwer, De Wederkomst van Christus, deel 2 , Kok, Kampen.

De antichrist zelf: volgens J Graham, Watchman What of the Night,


Ambassadors for
Christ, z.j., blz.82-85
Episcopaat: W. Bahnsen.
Genade Gods: Severianus van Gabala (Kerkvader).
God: M. H. Bolkestein.
Heilige Geest: Scofield Bible en de meesten van dezen die geloven in de
bedelingen.
Bullinger in zijn Lexicon blz.891.
Jacobus: V. Hartl.
Joodse staat: B. B. Warfield.
Keizer: meerdere Kerkvaders.
Michal of Elia: W. Neil in de Moffatt New Testament Commentary.
Michal: E Cothenet. De redenering is dat zoals Isral een beschermengel
heeft
in het boek Danil, hij is thans de engel van de gemeente.
Onbekend: A. Augustinus in De Civitate Dei XX,19.
Paulus: O. Cullmann.
Romeinse Rijk: meerdere Kerkvaders. o.a. Tertullianus in Apol.32:1 / Ireneus
in
Adv. Haer.5:26 / Hieronymus in Dan.7.8
Satan: mogelijke variante op de uitleg van J. Graham, Watchman What of the
Night, Am-
bassadors for Christ, z.j., blz.82-85.
Zuivere evangelie: Calvijn / Statenvertaling / de Roomse theoloog E.B. Allo.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 722

Zelf denken we dat ofwel de ganade Gods of de prediking van het


zuivere evangelie het dichtst benaderen wat Paulus ons heeft willen leren.
Maar dat zeggen we in alle voorlopigheid.

De New Scofield Reference Bible, Oxford University Press, 1970,


blz.1295 zegt het volgende over de weerhouder:
Het lijkt waarschijnlijk dat het de Heilige Geest is. a) in het OT is de Heilige
Geest een weerhouder van wetteloosheid (Gen.6:3) b) de weerhouder is zowel
in neutrale als mannelijke voornaamwoorden weergegeven (wat in vers 6,
hij, vers 7) zoals in Joh.14:16,17/16:12,13 de komst van de Heilige Geest
voorzegd wordt. c) het is wanneer de weerhouder verwijderd is dat de man
van zonde zich openbaart; dat zal zijn wanneer de Kerk opgenomen is en
zodoende de weerhoudende kracht van de Geest gestopt. Merk dan op, de
weerhouder wordt verwijderd, de Heilige Geest zal zijn goddelijke
werkzaamheid verder zetten tot de tijd van het einde, maar niet als
weerhouder van de zonde door de Kerk.
Maar in dit citaat is n en ander niet in een juist perspectief voorgesteld.
Daarom drie opmerkingen hierover.

Punt a: Gen.6:3. Het gaat hier om een zeer moeilijke tekst voor de vertaler. De
Willibrord zegt: Mijn levensgeest zal niet altijd bij de mens blijven. De
NBG: Mijn Geest zal niet altoos in den mens blijven. Er staat in de
Hebreeuwse tekst volgens enkele deskundigen iets zoals: de Geest van
God die strijd voert in de mens. Maar er zou slechts nmaal in de Schrift
een zinswending zijn zoals deze. En daarom zegt men het meestal zoals in de
twee aangehaalde vertalingen. Zo staat het ook in de oudste vertalingen; de
Arabische, de Septuaginta, Syrische en Latijnse Vulgaat. Maar de interpretatie
van de New Scofield gaat dus toch te ver. Vergeten we niet dat Noach 120 jaar
voorafgaande aan de vloed, deze door God voorzegt krijgt. Want de mensen
zijn boosaardig (Gen.6:3 / 2 Pet.2:5). Het zijn slechts de gelovigen die de
Heilige Geest hebben (1 Pet.4:14) en erdoor gedreven worden, te spreken van
Godswege (2 Pet.1:21). Deze soort Geest hebben de tijdgenoten van Noach
nooit gehad en God heeft geen Geest in die mensen gelegd dan de
levensgeest zoals de Willibrordvertaling zegt. Met andere woorden de New
Scofield vergelijkt appels met appel-sienen. Over de verschillende
betekenissen van de term geest zie onze Bijbelse aantekeningen over
Leven, dood en opstanding. Volgens ons heeft Gen.6:3 niets te maken met 2
Thes.2.

Punt b: De weerhouder van vers 6 en 7 zijn dezelfde en de teksten over de


Parakleet (de Trooster) moeten de identificatie bevestigen. Maar dat klopt niet.
De teksten uit Johannes spreken zich uit in wat grammaticaal juist is. Het
begrip geest is in het Grieks een onzijdig (neutraal) woord. Daarom zijn in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 723

die zin soms begrippen als het normaal. Maar juist in die teksten gaat het
om de Geest als persoon en niet de gaven (de geest met een kleine
letter). Zie hierover uitvoeriger in onze Bijbelse aantekeningen over Leven,
dood en opstanding. Wie 2 Thes.2:6,7 vergelijkt met de teksten die over de
Parakleet spreken moet naar onze mening dan mr uitleggen dat enige
bewijsvoering inhoudt. Ze hebben in onze visie niets te maken met een
zogenaamde gelijkenis. De tekst van 2 Thes. leert het op zichzelf duidelijk; dat
wat uit vers 6 een hij is in vers 7, maar dat geloven bijna alle exegeten
en is dus geen punt van discussie.

Punt c: Wanneer de Heilige Geest er niet meer is; t.t.z. wanneer Hij verwijderd
is op de aarde, anders gezegd, wanneer de gemeente is opgenomen tot haar
Heer, dan komt de goddeloze tot zijn ontplooiing. Maar dat staat niet in de
tekst. Dan zou zich verwezenlijken in de 70e jaarweek van Dan.9:24-27! Maar
ook dat staat niet in die tekst. Dan zou de goddeloze voor zichzelf een tempel
bouwen en zou een groot deel van het Joodse volk hem volgen als god of
Messias. Ook dat staat evenmin in deze tekst. Dan zou men er allemaal
moeten aan toevoegen om nige betekenis te hebben. Omdat de gemeente -
en dus de Heilige Geest - verwijderd zou zijn! En die Heilige Geest komt dan
onmddellijk terug in de 144.000, zodat we ons afvragen waarom Hij dan eerst
van de aarde moet verdwijnen. Dat heeft me niemand ooit goed kunnen
uitleggen.

In Evangelisch Nieuws Bulletin, 19de jaargang, nr.4 - Dec. 1999, schrijft


A. Hofer: Het profetische woord geeft voldoende aanwijzingen over hetgeen
vandaag de dag gebeurt. Een studie van Danil 2 en 7, te vergelijken met
Openb. 13 en 17:8, geeft voldoende aanleiding om te spreken van Europa als
het nieuw Romeins Rijk, dat uiteindelijk strijd zal voeren tegen het Lam, tegen
Christus! De vraag is of wij voldoende oog hebben voor dat profetische Woord
en waarop onze verwachting gericht is. Zien wij uit naar het ingrijpen van
God? Zien wij uit naar de komst van onze Heer Jezus en onze vereniging met
Hem? (2 Thes.2:1). Ook dat klopt niet met de feiten want indien die
zienswijze juist is dan is het een nieuw Romeinse Rijk dat er ontstaat en niet
een heropleving van het oude Rome. De profetie van Danil twee zou dan fout
zijn!

Vers 9,10
9 zijn komst is naar de werking van de satan en allerlei kracht en
leugentekenen en wonderen
10 en allerlei verleiding van ongerechtigheid voor hen, die verloren
gaan, daarom, dat zij de liefde der waarheid niet aangenomen
hebben tot hun behoud.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 724

De goddeloze is een kind van Satan (Joh.8:44) en gaat op zo een wijze


optreden dat hij vanuit menselijk standpunt een wereldwonder zal zijn. En
van de dingen die de Heer heeft gedaan zijn tekenen en wonderen volgens de
eerste prediking op Pinksterdag (Hand.2:44). Ook de wetteloze kan
imponerende dingen doen. Waarbij we niet speciaal moeten denken aan
spectaculaire dingen maar aan wat hij zal beweren. Het wonderbaarlijke is
dat mensen hem in massa zullen volgen, tegen beter weten in. De domheid
van de mensen zal nog eens een hoogtepunt bereiken.

De Scriftuurplaatsen waar die uitdrukking tekenen en wonderen


voorkomen zijn:
In het Oude Testament:
Ex.7:3 / Deut.4:34 / 6:22 / 7:19 / 13:1,2 / 26:8 / 28:46 / 29:3 / 34:11 / Neh.9:10
/ Ps.78:43 / 105:27 / 135:9 / Jes.8:18 / 20:3 / Jer.32:20,21 / Dan.6:28.

In het Nieuwe Testament:


Mat.24:24 / Marc.13:22 / Joh.4:48 / Hand.2:19,22,43 / 4: 30 / 5:12 / 6:8 / 7:36 /
14:3 / 15:12 / Rom.15:19 / 2 Cor.12:12 / 2 Thes.2:9 / Heb.2:4.

Onrecht en onrechtvaardigheid zullen specifiek zijn voor het tijdperk


voorafgaande aan de Wederkomst. De mensen zullen gehoor hebben gegeven
aan de leugenprediking van de wetteloze. Daarom zullen ze ook verloren
gaan. Slechts de gemeente die de Heer zich heeft uitverkoren zal niet onder
het oordeel komen. God heeft de wetteloze toegelaten deze dingen te doen
zodat duidelijk is wie tot de gemeente hoort en wie niet. Een derde groep is er
niet, en we maken die opmerking met het oog op de leer van de Broeders en
Jehovahs Getuigen. Maar de toelating tot de misleiding zal ook door God even
vlug aan zijn eind komen.

Over de vertaling daarom willen we ook nog dit zeggen. Het Griekse
anti dat er staat wijst erop dat de massa het onrecht zelf verkiest, in de
plaats van liefde voor Gods waarheid aan te kweken.

Een mooie uitdrukking die al eens in het OT te vinden was is liefde


voor de waarheid en die vinden we hier ook. Zie Zach.8:19. In het NT ook
nog gehoorzamen aan de waarheid (2 Cor.6:7 / 13:8).

Vers 11,12
En daarom zendt God hun een werking, die hen verleidt om aan de
leugen geloof te slaan, opdat allen geoordeeld worden, die de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 725

waarheid niet geloofd hebben, maar behagen hadden in de


ongerechtigheid.

Over de leugen die God zendt zie o.a. 1 Kon.22:23 / Ezech.14:9 en


vergelijk 1 Kron.21:1 met 2 Sam.24:1. God kan het kwaad ook gebruiken tot
Zijn eer.

De tekst uit vers 12 spreekt over het oordeel. Dus niet veroordelen,
dat eerder te verwachten was in deze tekst. Maar ook in het evangelie van
Johannes vinden we dat werkwoord enkele malen in de betekenis van
veroordelen. Zie o.a. Joh.3:17,18 / 12:47,48 / Rom.2:12 / 1 Cor.11:31,32.
Over oordelen, veroordelen en de toorn (gramschap) Gods nog
deze opmerkingen.
Er zijn in het NT twee grote begrippen die verwijzen naar de gramschap van
God. Het Grieks thumos is 18 maal gebruikt in het NT. Negen maal wordt
het gebruikt in verband met God en allen staan in het boek Openbaring
(14:8,10 / 14:19 / 15:1,7 / 16:1 / 18:1 / 18:3 / 19:15).

Het tweede woord org staat 27 maal in het NT en daarvan ook


meerdere malen in het boek Openbaring (Opb.6:16,17 / 14:10 / 16:19 / 19:15).
De Scrift is duidelijk, de gelovigen worden gered (dat is beschermd) uit de
org van God (Rom.5:9). En de ongelovigen krijgen er de volle lading van.

En uit de studie van die twee begrippen is het tevens duidelijk dat zowel de
gelovigen als de ongelovigen in de verdrukking komen. We zeggen dit met het
oog op wat geleerd wordt in de leer van de bedelingen. Men leert daar dat
gelovigen niet in de grote verdrukking komen. We geloven dat niet. Zie
hiervoor ons commentaar op het boek Openbaring (hoofdstuk 7). Toch dit
erover. Het Grieks thilpsis staat in het NT 54 maal gebruikt en daarvan 47
maal met betrekking tot de gemeente. Wie Joh.16:33 / Hand.14:22 / Rom.5:3 /
Opb.1:9 leest zal dat wel duidelijk worden. Wat dan wel? Eenvoudig dit: met
de laatste grote verdrukking - met de Wederkomst van de Heer - zal God zijn
gemeente daaruit redden. God zal zijn gemeente beschermen, zodat hen niets
overkomt. Zie bijvoorbeeld Lucas 21:36 en geloof wat er staat!

Appendix Vergelijk tussen 2 Thes. en Openbaring over de mens der


wetteloosheid

Wij gebruiken voor dit gedeelte: H. Oort, Het Nieuwe Testament, Uitgevers
Maatschappij P.M. Wink, 1912.
2 Thes.2 Openbaring hoofdstuk 13/17
Mensch der goddeloos- en op zijn koppen gods-
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 726

heid (vers 3) lasterlijke namen (13:1)


vol van godslasterlijke
namen (17:3)

de Zoon des verderfs en gaat zijn verderf te-


(vers 4) gemoet (17:8)
en gaat ten verderve (17:11)
de Goddelooze (vers 8) Toen werd aan het beest
gegeven een muil die al-
lerlei grootspraak en
godslastering uitstiet (...)
Toen opende het den muil
vol lasteringen tegen God (13:5,6)

de tegenstander, die De gansche aarde liep in


zich verheft tegen alwat verbazing het beest ach-
God of heiligdom heet terna en aanbad den draak
(vers 4a) (...) en men aanbad het beest (13:4)

zoodat hijzelf in den En al de bewoners der


tempel Gods gaat zit- aarde zullen het aanbidden
(13:8)
ten (vers 4b)

en zal de Heer Jezus hem Zij zullen oorlog voeren


met de adem van zijn mond tegen het Lam, en het Lam
dooden en door den glans zal hen overwinnen
(17:14)
van zijn komst vernieti-
gen (vers 8) Maar gevangengenomen werd
het Beest, en daarmede de
Valsche profeet, die ten
aanschouwen van het Beest
de wonderen gedaan had (19:20)

hem die komt met het ge- De draak gaf hem zijn
weld van den Satan macht, zijn troon en groote
kracht (13:3)
(vers 9)

met allerlei krachtsbe- Het deed groote wonderen


toon, teekenen, valsche liet zelfs voor de oogen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 727

wonderen en met allerlei der menschen vuur van


den
goddeloosheid (v.10a) hemel op de aarde neervallen
(14:13)

Daarom zond God over hen door de wonderen (...) leid-


de macht der dwaling de het de bewoners der aarde
(14:14)
(vers 11)

waardoor zij aan de leu- De bewoners der aarde, zij wier

gen geloof sloegen namen niet vr de


grondlegging
(vers 12a) der wereld geschreven zijn in het
boek des levens, zullen
zich verbazen (17:8)

opdat allen die de waar- Indien iemand het Beest


heid niet geloofden maar en zijn beeld aanbidt en
behagen schiepen in de aanneemt het merk op zijn
ongerechtigheid zouden voorhoofd of hand, dan zal
veroordeeld worden hij drinken van den wijn
(vers 12b) van Gods toorn, dien Hij
ongemengd ingeschonken
heeft in den beker van
zijn toorn (14:10)

De lezer zal wel merken hoe groot de gelijkenissen zijn tussen de


wetteloze en de dieren uit Openbaring 13 en 17. Zijn ze dezelfde? Volgens W.
Hendriksen in zijn commentaar (blz.171) in elk geval niet. Hij schrijft daarover
het volgende: Het is dan ook niet zo wonderlijk dat vele schrijvers de twee
gewoon met elkaar identificeren. Maar die identificatie is geheel onterecht. In
Openbaring zijn de 4 beesten uit Danils profetie (hoofdstuk 7) gewoon
samen genomen en tot n Beeld samengevoegd. Nu moeten we wanneer we
zeggen dat de dieren uit Danils profetie afzonderlijke koninkrijken zijn, en
niet individuen (alhoewel de verwijzing naar personen niet altijd ontbreekt),
tevens leren dat het samengestelde dier uit Openbaring gn persoon is.
Integendeel het moet het beeld zijn van alle antichristelijke regeringen waar
of wanneer ze zich ook mogen openbaren.
Om een totaalbeeld te krijgen moeten we dan zowel 2 Thes. 2 en Opb.13 en
17 samen nemen. Dan is het duidelijk dat er in alle tijden antichristelijke
machten werkzaam zijn geweest en dat het onze plicht is deze tegen te
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 728

werken met al onze macht. Telkens weer moet de macht van de


antichristelijke werkzaamheid overwonnen worden. Zijn grootste nederlaag
zal hij op het einde van deze tijden oplopen. Onder het symbool van het
beest uit de zee zal het achtste hoofd onder de controle staan van een
lasteraar van naam, de man van zonde, de persoonlijke tegenstander van God
uit 2 Thes.2. Openbaring (hoofdstukken 13 en 17) en 2 Thessalonicensen
(hoofdstuk 2) zijn supplementen aan elkaar. Het ene is een beweging, de
andere zijn laatste vertegenwoordiger.

Spreken 2 Thes. en Openbaring hoofdstukken 13 en 17 over het (de)


zelfde persoon/groep? Waarop we oprecht moeten antwoorden: we weten het
niet! Heeft Van Leeuwen ons niet gewaarschuwd? Dat we aan het begin van
dit onderdeel schreven: Wat de volle betekenis er van is, het zal, als van zo
menige profetie, welker vervulling nog wacht, rst dn kunnen gezien
worden, wanneer niet alleen de goddeloze mens, maar ook de Christus in
zijn heerlijkheid openbaar wordt (blz.197). Was Aurelianus Augustinus zo ver
van de waarheid wanneer hij zegt niet bij machte te zijn de mens van zonde te
identificeren? We geven u dat mooie citaat: Omdat de apostel gezegd heeft
dat zij dat wisten, heeft hij het niet uitdrukkelijk willen zeggen. Wij, die niet
weten wat zij wisten, willen daarom graag achterhalen wat de apostel bedoeld
heeft, maar wij zijn er met al onze moeite niet toe in staat. Dit temeer omdat
ook de woorden die hij er nog aan heeft toegevoegd, zijn bedoeling duisterder
maken. Want wat betekend nu Het mysterie van de ongerechtigheid is
immers nu reeds aan het werk. Laat alleen degene die hem nu vasthoudt hem
blijven vasthouden, totdat hij uit het midden komt. Dan zal de ongerechte
openbaar worden? Ik voor mij erken dat ik volstrekt niet weet wat hij daarmee
bedoeld () Op dat ogenblijk zal namelijk Satan losgelaten worden en zal hij
door middel van de antichrist een wonderbaarlijke, maar leugenachtige
werkzaamheid te zien geven. We citeren uit de prachtige vertaling, door G.
Wijdeveld, van De stad van God, Ambo & Athenaeum, 1983, boek XX, par.19.

Conclusie

Dit is de belichting van slechts n aspect van de Wederkomst. Dat moment


waar zowel de gelovigen als ongelovigen bij elkaar staan en dat overeenkomt
met de voleinding der wereld (Mat. 13:41,49 en lees de context). Het
moment waar de schapen en bokken van elkaar gescheiden worden
(Mat.25:31-46). Hier nog een toekomstige duizendjarige regering willen lezen
(in te lezen) kan niet zonder fantasie van mensen.

Opb.20:11-15. Het laatste oordeel.


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 729

Iets waar men het bijna unaniem over eens is in de grote christelijke kerken
is dat er na de Wederkomst van de Heer een algemeen universeel oordeel
uitgesproken wordt door Jezus Christus. Want Hij is Heer over levenden n
doden (Rom.14:9 / Opb.1:18). Volgens het overgrote deel van Pinsterkerken en
Evangelische kerken komt dit oordeel na een duizendjarige regering over deze
aarde. De details uit dit gedeelte van Openbaring 20 geven echter bij nader
onderzoek duidelijk aan dat een letterlijk duizendjarige regering daaraan
voorafgaande uitgesloten moet worden. En daartoe zijn volgende redenen:

I Een oordeelsdag (vers 11).


1) De Witte troon is het symbool van a) Gods aanwezigheid en een lofzang
die ervr
en daar rond gezongen wordt, ofwel b) geeft het de plaats aan van de
uitspraak van
de Opperste rechter. Dit laatste is het geval zoals de context aangeeft.
2) Hem die erop gezeten is, zoals blijkt uit andere teksten, is Jezus Christus
de
verheerlijkte Godmens. Hij heeft alle macht om te oordelen (Mat.28:18).
Hij zal
onpartijdig oordelen over alle mensen (Joh.5:22 / Rom.2:2).
3) De letterlijke hemel en aarde zijn reeds ge(ver)oordeeld op dat moment
(Mat.24:35
/ 2 Pet.3:7,10).
II Universeel (vers 12a,13).
1) Zowel groten als kleinen staan voor de troon. Groten en kleinen, qua
ouderdom,
sociale achtergrond of gelovigen - ongelovigen, ze staan er allen. Eerst het
oordeel
over wie zich de naam gaf tot Gods huis te behoren en zodoende ook alle
andere
ongelovigen (1 Cor.3:17 / 2 Cor.5:10 / 1 Pet.4:17).
2) Daaruit moeten we concluderen dat allen opgestaan zijn uit de doden
en niemand
in de dood of het dodenrijk is overgebleven (Hand.17:31,32 / 24:15).
3) Alleen Jezus Christus is uitzondering op de regel dat allen ineens
opstaan
(Col.1:18 / Opb.1:18).
III Individueel (vers 12b).
1) Ieder geeft voor zichzelf rekenschap (Rom.14:12). Geloven in de
plaats van een
ander kan niet in het rechtssysteem van God (Ezech.18:20-24).
2) God heeft iedereen tijdens zijn leven de kans gegeven Hem te dienen of te
verwerpen (Rom.10:18).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 730

3) Elk mens leeft, sterft en wordt geoordeeld, zonder n uitzondering


(Heb.9:27). Na
de dood staat alles vast en is het oordeel in principe reeds vastgelegd
(Joh.3:18 /
Opb.22:11). Na uw dood staat u opgetekend in n van Gods boeken, die
des levens
of die van het veroordelen.
IV Boek des levens (vers 12b).
1) Dit is ook genoemd het boek des levens van het Lam (Opb.21:27).
2) Een gelovige hoort bij de familie van God, hij is opnieuw wedergeboren om
daar
deel aan te hebben (Phil.4:3 / Joh.3:1-5).
3) Wie hierin genotuleerd staat komt niet in veroordeling te staan voor de
troon
(Rom.8:1) maar om gekroond te worden (Opb.2:10 / 3:11).
V Er werden boeken geopend (vers 12b).
1) Boeken geven afstamming, verhalen en daden weer van mensen. Het
boek der
boeken zegt ons hoe we dienen te leven (Rom.15:4 / 2 Tim.3:16,17).
2) Hoe hebben ze gestaan en geleefd tegenover het boek der boeken
gedurende hun leven Ps.119:105 / Joh.15:3.
3) Zijn onze daden, dze daden geweest die het boek
der boeken voorschrijft (Mat.22:34-40 / Rom.13:8-10)?
4) Hebben we de woorden van de Heer aangenomen (Joh 12:48 /
Rom.11:2-6).
Hij spreekt boekdelen.
5) Alle boze daden staan opgetekend en van wie zijn zonden niet beleden
heeft, vr
zijn dood, zal rekenschap gevraagd worden (Hand.2:37,38 / Dan.7:10 /
12:1 / 1
Joh.1:7,9).
VI De dood is overwonnen (vers 14,15).
1) Een gewaarschuwd man is er twee waard. Wie niet tot Gods familie
behoort bij het
laatste oordeel zal uitgewist worden uit Gods boeken (Ex.32:33 /
Mat.7:13 /
Luc.12:5 / 2 Thes.1:8,9).
2) Het resultaat, nadat Gods uitspraak heeft weerklonken, is onherroepelijk.
Een hoger
beroep dat gratie zou kunnen verlenen is er niet (Opb.19:11-16).
3) Voor de gelovigen is er alle reden tot lof en eer aan God (Opb.7:9-16). De
deur die
de toegang gaf tot het heil is gesloten voor de ongelovigen (Opb.22:14)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 731

Nu is er geen onheil meer (Opb.22:3).


De dood is overwonnen (1 Cor.15:55).

Joodse visie

We lezen nog eens uit The Encyclopedia of the Jewish Religion, edit. R.
Werblowsky en G. Wigoder, Phoenix house, London, 1967, zegt op blz.107
over de oordeelsdag het volgende: Het laatste oordeel van het mensdom
door God, of een door Hem aangesteld persoon, dat plaatsvindt aan het einde
van de dagen (aharit ha-yamim). Parallel aan de gedachte uit de schrift over
beloning en straf in de wereld was er een concept over de Dag des HEREN. De
dag waarbij Isral verhoogd zou worden en de vijanden overgeleverd aan de
Goddelijke gerechtigheid (...) In latere Apocalyptische werken (Syrische
Baruch, IV Esdras) wordt de gedachte weergegeven dat de eeuw van de
Messias slechts een overgangsperiode is van deze wereld naar een nieuwe
tijd, beschreven als de Komende Wereld (Olam ha - ba). Tannatische
geschriften schijnen ook een onderscheid te maken tussen de Messiaanse tijd
en de Komende Wereld. De Messiaanse tijd volgens deze gedachte is een
overgangstijd (ook terug te vinden in de vroege christelijke kringen) die plaats
heeft aan het einde van de Messiaanse tijd maar vr de komst van de
Komende Wereld (wij onderlijnen).

Hoofdstuk 6
Over het Duizendjarige rijk
Wat zij op dat gebied leren

We citeren een gedeelte uit Het Zoeklicht, 17 oktober 1998, blz.9 waarin
een gesprek opgenomen is met J. Koppelaar: Die Donatisten, de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 732

wederdopers, waren de eersten, althans voor zover we weten, ik heb nooit


elders een spoor ervan kunnen vinden, die de eerste opstanding van
Openbaring 20 vergeestelijkten. Augustinus nam dat van hen over,
merkwaardigerwijs. Hij had respect voor de geleerdheid van Tyconius. Welnu,
die opvatting is toen de kerk ingedragen en heeft tot op de dag van vandaag
voor een groot deel van de gemeente op aarde de sleutel der kennis
aangaande de toekomstleer weggenomen.

Openbaring hoofdstuk 20 ligt volgens de meeste verdedigers van een


toekomstige Koninkrijk in het nabije verschiet. Het komt er in de leer van de
bedelingen slechts na een eerste onzichtbare komst van de Heer, gevolgd
door de tweede zichtbare zeven jaren later. In die tussentijd regeert de
antichrist. Bij die tweede zichtbare komst zal Gods rijk op aarde opgericht
worden voor letterlijk duizend jaren en Christus regeert dan zichtbaar en
letterlijk in Jeruzalem of in de wolken erboven. Er zijn nog andere visies op het
duizendjarige rijk die we niet bespreken. Onder andere deze van de
Zevendedag Adventisten voor wie de aarde in het duizendjarige rijk alleen
bewoond is door Satan en 1000 jaar wacht om hersteld te worden. We hebben
daar wel enige aantekeningen over in ons commentaar op het boek
Openbaring.

J. Schouten, een millennialist, schrijft in Het Zoeklicht van 16 juni 1996,


blz.15: En van de meest omstreden zaken in de heilsverkondiging is de
boodschap van het duizendjarig Vrederijk. Dat is niet altijd zo geweest. Want
wie onbevangen de Schrift leest, komt dat rijk op veel plaatsen tegen. We
vinden het in de boeken van Mozes en in veel profetenboeken. De psalmisten
zingen er van. De Here Jezus heeft er dikwijls over gesproken, het was de kern
van Zijn boodschap: De tijd is vervuld en het Gods Koninkrijk is
nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie. In Handelingen 1 vs. 6
vragen de apostelen aan de Here wanneer dit rijk gaat beginnen. Zij hebben
heel goed naar de prediking van de Here geluisterd.

Zij die geloven dat er een nog toekomstig rijk van duizend jaren te
verwachten is na de komst van de Heer zeggen dat er volgende dingen over
te noteren vallen:
1) Satan is duizend jaar gebonden gedurende deze periode:
Bultema blz.279 / Biederwolf blz.694 / Scofield blz.1350
2) Jezus regeert als Messias in Jeruzalem:
Bultema blz.274 / Biederwolf blz.702 / Scofield blz.1227
3) Het is een wereldwijd Koninkrijk:
Bultema blz.276 / Biederwolf blz.307 / Scofield blz.600
4) Opstandige Joden of opstandige heidenen sterven:
Bultema blz.279 / Biederwolf blz.135 / Scofield blz.769
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 733

5) Gelovige Joden zijn de kern van het land Isral:


Bultema blz.274 / Biederwolf blz.117 / Scofield blz.861
6) Christus brengt vrede over de ganse wereld:
Bultema blz.249 / Biederwolf blz.188 / Scofield blz.977
7) De oogst van de aarde is als nooit tevoren:
Bultema blz.275 / Biederwolf blz.61 / J. de Heer blz.248
8) Jeruzalem en de nieuwe tempel is het centrum van alle aanbidding:
Bultema blz.268 / Biederwolf blz.198 / Scofield blz.885
9) Deze regering duurt letterlijk duizend jaren:
Bultema blz.276 / Biederwolf blz.696 / Scofield blz.1349

En dit is het beeld dat men in kringen die in een toekomstig


Millennium geloven er bij denkt!
Maar in Openbaring twintig is dat niet aangehaald en niet gesuggereerd.
Integendeel! We krijgen er een beeld van hemelse en aardse oorlogen. Men
denkt dus verder dan wat de tekst zegt!

Wat wij op dat gebied leren


Er zijn door deze schrijvers, die allen behalve Bultema, geloven in de leer
van de bedelingen, enkele fantasierijke conclusies gelezen in Openbaring
hoofdstuk 20. Want er zijn een reeks termen die daar niet gebruikt worden en
die er door hen toch worden ingelezen.

Welke zaken o.a. NIET genoemd worden in Opb.20:1-6


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 734

1) De Wederkomst van Jezus


2) De opstanding uit de graven
3) Een Messiaans rijk op aarde
4) Jeruzalem is de hoofdstad van de wereld
5) De letterlijke troon van David
6) Het Joodse volk staat boven alle andere volkeren
7) Herstel van de tempel in Jeruzalem
8) Een Koninkrijk van vlees en bloed, eten en drinken
9) Allen die gered zijn vertoeven letterlijk op aarde,
of/en in geestelijke zin vanuit de hemel
10) Herstelling vijandschap mensen en dieren
11) De Opstandigen die sterven
12) Huwelijken en geboorten van kinderen
13) Christus die regeert van op de aarde
14) Een voorafgaande Wederkomst zeven jaar voordien
15) Een voorafgaande tempelbouw waar de Antichrist aanbeden wordt
16) De nabijheid van al die zaken

Is dat geen rare zaak? Is dat oprecht Bijbellezen?

We hebben op al die zaken reeds een antwoord gegeven behalve wellicht


het punt 12; over huwelijken en geboorten van kinderen na de opstanding in
het duizendjarig Rijk. Men verwijst ons daarvoor naar Jes.65:57-20 ter
ondersteuning. Maar gezien Christus uitvoerig ingegaan is op deze zaak en Hij
de norm is hoe we de Schrift dienen uit te leggen mag dit gedeelte niet
letterlijk gelezen worden. Want de Heer zegt over de opstanding toch dit:

Immers, in de opstanding huwen zij niet en worden zij niet ten


huwelijk genomen, maar zij zijn als engelen in de hemel Mat.22:30.

Jezus sprak tot hen: Dwaalt gij niet daarom, dat gij de Schriften niet
kent noch de kracht Gods? Want wanneer zij uit de doden opstaan,
huwen zij niet, en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn
als engelen in de hemelen Marc.12:24,25.

maar die waardig gekeurd zijn deel te verkrijgen aan die eeuw en
aan de opstanding uit de doden, huwen niet en worden niet ten
huwelijk genomen Luc.20:35.

Men tracht ons ook nog uit te leggen dat die duizendjarige regering
noodzakelijk is om de profetien te vervullen. En daarvan is Jesaja 2:2-4 een
schoolvoorbeeld bij het vorige punt drie. Dat is een onmogelijke exegese van
die tekst. Deze hieronder echter wel.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 735

Jes.2:2-4: in vervulling sinds Pinksteren


tot aan de Wederkomst
Profetie Voorspelling door Jezus Vervulling Eph.2:11-18
Jes.2:2-4
Vroeger waren we
1) Laatste der
In Zijn dagen komt het zonder God maar nu
dagen
Koninkrijk in kracht
(v.2a)
Marc.9:1 Hem genaderd
(v.2:11-13)
Alle volkeren kunnen
2) Huis des Heren De Heer bouwt zijn medeburgers worden in
staat vast (v.2b) Kerk Mat.16:18,19 het ne bouwwerk
(v.2:19-22)
Vanaf Pinksteren moeten Thans kan elk volk tot
alle volkeren het God komen door het
evangelie gepredikt bloed van Christus
3) Volkeren en natin
worden Mat.28: 19, Hand.10:34-36
(v.2c)
daarna Samaritanen
Hand.8:5-7 en als laatste
Heidenen (v.2:14)
In de gelovigen zullen De gemeente is de tempel
4) Huis van God
God, de Zoon en de Geest van God (v.2:21)
(v.3a)
wonen Joh.17:20-23
In Jeruzalem is letterlijk mede gebouwd tot
5) Wet uit Sion
de eerste maal het woonstede Gods (v.2:22)
(v.3b)
evangelie gehoord Luc.24:
27
Er is slechts n kudde Alle gelovigen worden n
6) Natin onder Joh.10:16 gemeente bestaande uit
gericht (v.4a) Mijn schapen horen Mijn zowel Joden als Heidenen
stem (Joh.10:27,28) (v.2:14-16)
7) Geen oorlog meer Zalig de zachtmoedigen Er is vrede onder de
onder de volkeren Mat.5:5 volkeren (v.14)
(v.4b) Zalig de vredestichters
Mat.5:9 Vrede over wie ver is
Zalig de vervolgden om ofdichtbij (v.2:18,19)
der gerechtigheid wil
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 736

Mat.5:10

Openbaring hoofdstuk 20. De leer volgens de Kerkvaders.

Wat zij op dat gebied leren

J. Koppelaar zegt in Het Zoeklicht, 17 oktober 1998, blz.10: Het


was ook een schok voor me om te vernemen dat Augustinus
de eerste theoloog was die - door zijn exegese van
Openbaring 20 - deze lijn in de kerk definitief heeft
veranderd. Dat is heel verdrietig. De sleutel tot het verstaan
van de toekomst in profetisch licht is de kerk daarmee
ontnomen. Zeg mij hoe u Openbaring 20 leest en uitlegt en ik
zal u zeggen hoe u de rest van de toekomstprofetie van de
Schrift uitlegt.

Walvoord (blz.133, 134) geeft over de leer van de vroegere Kerkvaders met
betrekking tot het Millennium volgend commentaar: De vraag is opgeworpen
naar wat de vroege Kerk hierover geloofde. Onderzoek van het Nieuwe
Testament en ook de buitenbijbelse geschriften leren dat in de eerste eeuw er
geen a-millennialisten waren. In werkelijkheid waren vele vroege Kerkvaders
aanhangers van de leer van het pre-millennialisme (...) Behalve Barnabas (...)
Maar vele Kerkvaders hebben zich niet uitgesproken over het onderwerp (...)
Ook in de tweede eeuw is er tot het jaar 190 geen enkele a-millennialist (...)
Sommige van hun uitspraken kunnen niet gedeeld worden in alle details (...)
Twist ontstond tussen beide partijen het begin van de 3de eeuw. Dit is een
simplificatie van een ingewikkeld probleem en is daarom slechts een
rookgordijn om de werkelijke visie van de Kerkvaders niet zichtbaar te laten.
De feiten staan hieronder.

Wat wij op dat gebied leren

a) In tegenstelling tot de leer van de bedelingen leren de Kerkvaders dat de


Kerk beschreven is in het boek Openbaring hoofdstukken 4 tot 20 en niet de
Joden, AL DAN NIET HERSTELD.

b) De Kerkvaders leren dat de grote verdrukking vr de opstanding van de


gelovigen en ongelovigen plaats zal vinden. En dat de Kerk in deze periode
van verdrukking op aarde is. De leer der bedelingen zegt het anders. (Zie
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 737

bijvoorbeeld R. Gundry, The church and the tribulation, Zondervan, 1973,


blz.173-184.)

c) Het merendeel van de vroege Kerkvaders leren dat het toenmalige


Romeinse Rijk het laatste is op aarde en dat op het einde ervan (of om het te
beindigen) Christus wederkomt. Ireneus zou bij dezen gerekend kunnen
worden. Maar ook Tertullianus laat na de ketterij van Montanus verlaten te
hebben zich hierover uit. Dat is het slot van de 2de eeuw.

d) De Kerkvaders die geloven in het Duizendjarig Rijk leren dat de Kerk


(bestaande uit Joden en Heidenen) er op geestelijke wijze regeert en niet een
nog te herstellen Joodse natie.

e) Berekeningen zoals in zovele kringen van moderne leraars van het


Millennium zijn regelmatig gebaseerd op het dag = jaar principe. Zoiets zou
onmogelijk zijn voor Kerkvaders. Daar is geen aanleiding toe vanuit de Schrift,
want ze leren dat zij reeds leven in de eindtijd. Voor de Kerkvaders is 1260
dagen werkelijk te rekenen in dagen, tenzij men het ziet als de helft van 7 jaar.
En dan is 1260 dagen symbool van een onvoltooid, menselijk gesproken,
moeilijke tijd. En daarom ook een historische nota. Het principe van n dag
= n jaar in Bijbelprofetie is een uitvinding van Joodse geleerden vanaf de
9de eeuw. Het begon met Nahawendi en Saadia. Later overgenomen door o.a.
Jeroham en Hakohen (10de eeuw), Rashi (11de eeuw), Nahmanides (12 eeuw)
en Abranavel in de 15de eeuw. De eerste christen die het aannam was
Joachim de Flores, een Katholiek uit de 12de eeuw, die later als ketter
veroordeeld werd. We mogen dus niet redeneren zoals dezen uit de 9de eeuw
en hun interpretatie transponeren op wat de Kerkvaders zouden gezegd
hebben. Dat is vervalsing van de feiten. Kerkvaders redeneerden met
Bijbelchronologie, gebaseerd op de Septuaginta-tekst

f) Er zijn slechts enkele Kerkvaders die geloven dat de 70ste week toekomstig
is. Volgens de Kerkvaders is die week dan de week van de Messias en niet van
de antichrist. Zie o.a.: Tertullianus, Athanasius, Cyrillius van Jerusalem,
Polychronius en Augustinus. En dezen die geloven dat het gescheiden is van
de andere 69 weken, denken hierbij aan een vervulling binnen een korte
periode van hooguit enkele honderden jaren. Niemand van hen zou een
periode van 1970 jaar en meer hebben kunnen inschatten.

g) Geen enkele van de Kerkvaders heeft geleerd, of zou kunnen aannemen,


dat het Joodse volk thans in een tussenperiode leeft en dat God hen in de
toekomst allemaal zou bekeren. Niemand van hen zou hebben kunnen
aannemen, geloven en leren dat God Zijn verbond met Isral voor een tijd zou
opschortten. Of dat dit verbond later zou hersteld worden.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 738

h) Kerkvaders leren dat de Kerk van Joden en Heidenen het nieuwe volk is van
God en dat een profetie die nog te vervullen, is door de Kerk geestelijk of
letterlijk zal vervuld worden. Dat leren Barnabas (begin 2de eeuw) en Justinus
(einde 2de eeuw).

i) En gezien het Joodse volk als natie niet mr voorrechten heeft tegenover
andere volkeren, maar dat de Kerk haar plaats heeft ingenomen (voortgezet)
sinds Pinksteren zullen aan Isral in de toekomst geen aparte voorrechten
door God verleend worden. De Kerk continueert waar de rechten van
Isral stopten.

j) Men mag niet de indruk wekken, bij wie de Kerkvaders niet zelf hebben
geraadpleegd, dat ze allen op dezelfde lijn zitten want niets is minder waar. Er
zijn verscheidene varianten op hun leer van de duizend jaar. Iemand, wiens
naam ons ontsnapt, merkte hierbij op: het is als in een Amerikaans ijssalon, je
kan er ijs krijgen in 31 verschillende smaken. Victorinus had de gedachte
ontwikkeld dat het Millennium een sabbattijd was, berekend volgens de
chronologie van de Septuaginta. 6000 jaar vanaf Adam tot de Wederkomst
van Christus, daaropvolgend 1000 jaar. (Jehovahs Getuigen leerden tot enkele
jaren terug hetzelfde, gebaseerd op hun eigen chronologie). Methodius
beweerde dat het Millennium een oordeelstijd was voor de mensen. Dat leren
ook de meeste moderne Millennialisten. Een klein aantal onder hen zei dat
Jeruzalem zou herbouwd worden, maar het merendeel leerde dat het Hemelse
Jeruzalem op aarde zou regeren. Tegen de tijd van Lactantius (die ook de 7000
jaren theorie aannam) dacht men over het tijdperk van het Millennium alsdat
de afstammelingen van de getrouwen zouden heersen over de
afstammelingen van de ongelovigen. Een tijd van eten en drinken.

k) Slechts drie Kerkvaders kunnen genoemd worden, waaronder Hippolytus de


belangrijkste, die leren dat de 70ste week gescheiden is van de 69 andere
weken in Dan.9:24-27. En die 70ste week stond op het punt aan te vangen.
Het Romeinse systeem werd gezien als de antichrist zelf of de voorloper
ervan. En volgens enkelen zou die ook wel eens een Jood kunnen zijn. En hier
een opmerking. Met vergeet in de kringen van de bedelingen enkele dingen te
zeggen over deze Hippolytus. Daarom twee punten. Ten eerste; hij verwacht
de Wederkomst volgens zijn berekeningen vr het jaar 500 NC. Ten tweede;
hij leerde dat de 69 weken een periode omschrijven van de tijd van het eerste
jaar van Cyrus tot aan de incarnatie van Christus. Dat blijkt dus mr dan
vijfhonderd dertig jaar te zijn, waar er eigenlijk slechts 463 jaar zijn. Of de
cijfers zijn symbolisch? Hij heeft dus ook een verkeerde chronologie. Hij is dus
gn goed voorbeeld voor mensen uit de bedelingen, maar dat verzwijgt men
in dit verband!
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 739

l) In de 3de en 4de eeuw hadden sommige kerkvaders een zodanige afkeer


gekregen van de aardse, wellustige eten-en-drinkende voorstellingen van het
duizendjarig rijk dat men twijfelde aan de apostolische oorsprong van het
boek Openbaring. Zo o.a.; Dionysus van Alexandria (stierf 265), Cyrillus van
Jerusalem (stierf 386), Gregorius van Nazianzen (stierf 389) en waarschijnlijk
Chrysostomos die Openbaring nooit citeert. Er was zelfs een lokaal concilie
einde 4de eeuw dat het boek afvoerde van de Bijbelcanon. En toen kwam
Augustinus met een nieuwe geestelijke verklaring van het boek, in het
bijzonder hoofdstuk 20. Ter illustratie wat Papias, zogezegd een leerling van
de apostel Johannes, zei over het toekomende rijk (we korten zijn verhaal
lichtjes in): wijnstokken zullen elk tienduizend takken hebben, aan elke tak
groeien tienduizend trossen en elke tros omvat duizend druiven. Letterlijk of
symboliek. En Nepos (midden 3de eeuw) een Egyptische tegenstander van
Origenes doet niet onder voor Papias bij het beschrijven van de geneugten
van het Rijk. Volgens Commodianus zullen de heiligen in het duizendjarige rijk
nog kinderen hebben en zullen de heidenen die opstaan uit de doden hun
dienaars zijn. Aan de grondslag van de lering van Augustinus ligt een Bijbels
beginsel van het NT: er is een contrast tussen wat boven is en dat wat onder is
(Col.3:2). Want het wereldse zal uiteindelijk totaal verdwijnen (1 Cor.7:31). De
dingen uit de wereld zullen vergaan (2 Pet.3:10,12,13).

m) Men heeft het in de kringen van de bedelingen steeds over Augustinus die
de kerk in een verkeerde richting zou geleid hebben door een
vervangingstheorie uit te dokteren. Die zegt dat de Kerk het oude Isral
heeft vervangen. Mogen we de lezer verwijzen naar een boek dat ofschoon
vluchtig ingaat op deze problematiek, duidelijk toont dat deze stelling van de
bedelingsleer hier een foutieve interpretatie heeft. Zie hiervoor door J. van der
Velden, Isral en het Anti-semitisme, Uitg. De Groot Goudriaan, 1990. Hij
noemt onder de verdedigers van de vervangingsleer kerkvaders vanaf
het einde der 1ste eeuw en verder tot aan Augustinus toe. Daaronder; Ignatius
van Antioch, de Brief van Barnabas, Justinus de martelaar, Melito van Sardes,
Cyprianus, Origenes, Tertullianus en de tijdgenoot van Augustinus, Johannes
Chrysostomos. De schrijver van het boekje zegt zelf (p.64) dat we geen
vervanging mogen leren wat we totaal oneens zijn met hem ofschoon
vervanging niet het juiste woord is. Wat we moeten leren is dit; de
messiasbelijdende heidenen worden ingelijfd in de edele olijfboom en samen
zijn zij = HET NIEUWE JERUZALEM.

n) Over Augustinus willen we nog iets apart zeggen. Men spreekt over hem
alsof hij de boeman is die alles heeft verdorven. Een citaat in dat verband:
Volledigheidshalve zij opgemerkt, dat de hierop volgende kursief gedrukte en
puntsgewijze weergegeven uitleg van Openb. 20:1-6, die de eerste opvatting
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 740

weergeeft, is ontleend aan De korte Verklaring op het boek Openbaring van


de hand van prof. dr. S. Greydanus en aan de brochure Het Chiliasme, uit de
reeks Ons Arsenaal, van prof. J. Waterink, destijds predikant te Zutphen.
Beiden volgen Augustinus vrij getrouw. Op elk onderdeel van hun verklaring
laat ik direkt de tweede opvatting volgen (wij ). Dat schrijft n van de
Broeders J.G. Fijnvandraat in Het Vrederijk moet komen, Medema, z.j., blz.2.
Dit is een voorbeeld van iemand die de opvatting van Augustinus niet kent
naar behoren, maar zo zijn er honderden. Waarschijnlijk zegt men elkaar op dit
gebied gewoon maar na. Er is zelfs nog meer te zeggen; wanneer u iemand
kent die Augustinus en zijn leer over Openbaring nog leert zoals het in zijn De
stad Gods staat, laat het me weten, want dat is dan de eerste die we zelf
zullen ontmoeten, horen of lezen. Er zijn er gn omdat Augustinus een zeer
merkwaardige uitleg heeft die tijdsgebonden is. Vereenzelvig dus iemand
zoals Greydanus, Waterink, duizenden anderen en mijzelf niet als
Augustinianen. De korte beschrijving van wat Augustinus leerde staat in C.
van der Waal, Openbaring van Jezus Christus, deel 1, Uitg. De Vuurbaak,
1971, in het hoofdstuk over het Millennium.

Daarom een opmerking van G.C. Berkouwer en wat hij zegt over Origenes,
maar het kan evengoed voor enkele uitleggers van vandaag gezegd worden.
Hij schrijft in, De wederkomst van Christus, deel II, Kok, 1963, blz.95:
Origenes bestreed - spiritualistisch - niet alleen het chiliasme, maar ook de
resurrectio carnis. Belangrijk is echter het feit, dat de kerk de resurrectio
carnis met de grootste nadruk beleed en tegelijkertijd het chiliasme afwees.
Er moet dan ook een ander motief liggen in deze afweer, die niet uit
spiritualisme te verklaren valt.

Het is boeiend dit allemaal zelf te onderzoeken en na te gaan. We noemen


enkele standaardwerken:
D.H. Kromminga, The Millennium in the church, Eerdmans, 1945, blz.267-279
geeft de korte inhoud van het boek over de Kerkvaders.

L.E. Froom, The Prophetic Faith of our Fathers, 4 delen. Uitgave van een
theoloog uit de Zevendedag Adventkerk zoals er geen ander ter vergelijking
op de markt is. Uitgever is Review and Herald, de eerste uitgave verscheen in
de jaren 50. (Bijna 5000 bladzijden buitengewone lektuur. Voor de
Kerkvaders natuurlijk slechts deel 1.)

Er verscheen van de Franse (Zwitserse) Adventist Alfred Vaucher 4 delen,


Lacunziana (genaamd naar de Jezut Lacunza van 1731-1801) maar dit gaat
grotendeels over latere visies over het Millennium en niet zozeer over de
Kerkvaders.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 741

Openbaring hoofdstuk 20. Een eerbiedwaardige traditie:


scheppingsdagen van 7.000 jaar.

Alhoewel de Bijbel gn rechtstreekse verklaring geeft dat de


zevende duizend jaren de eeuw zijn van de regering van Christus, de
grote Sabbatdag van de herstelling voor de wereld, toch is de
eerbiedwaardige traditie niet zonder redelijke grond. De tijd is nabij,
Watchtower Bible and Tract Society, blz.39.

Deze woorden schreef C.T. Russell, stichter van de WT, in 1889, wanneer hij
het bewijs trachtte te geven dat: van de schepping van Adam tot A.D.
1873 er zesduizend jaren waren. Met ander woorden dat er vanaf de
schepping van Adam tot aan de Wederkomst zesduizend jaar verlopen en dat
er daarop een periode volgt van een duizendjarige vrede op deze nog niet
vernieuwde aarde. Maar is deze traditie zo eerbiedwaardig? Is ze gebaseerd
op redelijke gronden? Waarom heeft C.T. Russell deze dan nooit in zijn
geschriften opgetekend? U kunt deze leer ook regelmatig terugvinden in
allerhande VROEGERE publicaties van Jehovah Getuigen. Wanneer we slechts
met Russell en de WT redeneren is dat omdat zij in die zin steeds geschreven
hebben en de dag van de Wederkomst erdoor bepaald. Afhankelijk van wat
men nagaat in hun publicaties was de schepping van de mens in; 4129, 4128,
4028, 4025, 4026 v.Chr. En gezien ze tot een twintigtal jaren terug leerden dat
Adam en Eva het laatst van de zesde scheppingsdag geschapen waren, zou de
Wederkomst en het begin van het Millennium zesduizend jaar daaropvolgend
zijn. Volgens hun laatste berekening zou het in 1975 moeten gekomen zijn.
Maar dat was de zoveelste fout en de zoveelste valse profetie. We geven deze
kleine Bijbelse en historische studie in de hoop dat men zou beseffen dat deze
lering alles behalve Bijbelse gronden heeft. Of de WT de leer nu nog aanneemt
is ons niet duidelijk. Dat geloofde men nog in Aid to bible understanding,
uitgave van 1971. Maar in Inzicht in de Schrift, deel 2, 1997, blz.825,826
blijkt dat niet meer zo duidelijk of nog een belangrijk punt voor hen te zijn.

Wij lezen over nog zo een voorbeeld waar de WT bijna tachtig jaar iets leren
en dan ermee ophouden en wat anders zeggen. In Licht op de Jehovahs
Getuigen, van Chr. Piette, Bijbelse literatuur vzw. Eigenbrakel, 1992, blz.76,77
staat: Het genootschap onderwees dat er een vaststaande hoop bestond dat
Adam voor altijd zou leven: Zal Adam tot degenen behooren, die tot
volmaaktheid hersteld worden en eeuwig zullen leven? Als hij aan de
bepalingen van het nieuwe verbond gehoorzaam is, zal hij hersteld
worden. Als hij onder de laatste beproeving zal tonen waarachtig en
oprecht tegenover God te zijn, zal hij voor eeuwig blijven leven.
Later onderwijst het Genootschap dat het lot van Adam definitief is! Hij zal in
het stof blijven: Er is niet het geringste bewijs, dat Adam berouw had.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 742

Hij was een opzettelijke opstandeling en had generlei berouw, en zijn


vonnis zal niet worden herroepen. Evas dood wordt niet eens
vermeld. Adam stierf en keerde terug tot het stof waaruit hij was
genomen, en ging naar geen andere plaats. Schrijver heeft nog andere
voorbeelden die frappant zijn. Het is het beste boek tegen de WT in de
Nederlandse taal.

Bijna alle afsplitsingen van Jehovahs Getuigen waarover we gegevens


hebben leren nog steeds deze leer van de 6000 + 1000 jaar. Volgens hen
leven we sinds 1874 in het duizendjarige rijk. De wereld zal er volgens hen
steeds beter en beter op worden. En gezien men bij Jehovah Getuigen nooit
met zekerheid weet of ze iets hebben afgezworen, geven we de redenen aan
waarom Russell en al zijn vrienden hier verkeerd zijn. Er zijn nog steeds
enkelingen die het onder n of andere vorm aanvaarden.

Vooraf dit: wie heeft als eerste geleerd dat het bestaan der mensen
verdeeld is in zesduizend jaren, plus een Messiaanse regering van duizend
jaar? Sommigen kunnen denken dat deze leer haar ontstaan heeft bij de Joden
uit de voorchristelijke tijd. Dit is echter niet zo. Dat het OT gn enkele maal
melding maakt van deze dingen heeft zelfs Russell dienen toe te geven. Zie
zijn eigen verklaring hierboven. Enkele apocriefe boeken maken melding van
deze leer maar ook zij zijn niet de eersten die er over schrijven.

Zonder omhaal van woorden kan worden gezegd dat deze idee haar
ontstaan heeft bij de heidenen. Het waren de Etrusken, de vroegere bewoners
van Itali, en de aanhangers van Zoroaster in Perzi die als eersten lering
gaven dat de mens zesduizend jaren zou bestaan onder de god van het kwade
waarna een duizendjarige Sabbat zou volgen. Dit alles 5 7 honderd jaren
vr Christus. Door de Hellenisering van de Oosterse wereld en de
veroveringen van Alexander de Grote hebben de Joden deze theorie
overgenomen en opgetekend in hun geschriften.

De eerste verklaring in dit verband vinden we in het Joodse apocalyptische


boek De geheimenissen van Enoch (geschreven +- 150 VC). Hierin is er
gezegd dat de eerste zeven zijn in de vorm van zeven duizenden en dat er
vanaf de acht duizend de tijd niet meer zal zijn (Enoch 33:1,2). Een ander
document uit deze tijd is het boek der Jubilen. Dit boek is op zijn minst zo
oud als het boek van Enoch. Hierin is geleerd dat Adam zeventig jaren
ontbrak van duizend jaren: want duizend jaren zijn als n dag in het
getuigenis van de hemelen en daarom was er gezegd betreffende de boom
der kennis: Op de dag dat ge daarvan eet zult gij sterven. Om deze reden
heeft hij de jaren van deze dag niet voleindigd want hij stierf gedurende deze
dag (Jubilen 4:30,31).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 743

De volgende stap vinden we in het vierde boek van Esdras (Ezra) waar de
Messiasregering slechts vierhonderd jaren duurt. Dit hoeft ons echter niet te
verwonderen want op een andere plaats in ditzelfde boek is geleerd dat de
tijdsperiode van de mens in twaalf delen is verdeeld. Hiervan zijn volgens het
boek (in die tijd) negen delen reeds voorbij en wachten slechts twee delen en
een stuk van het tiende deel op hun vervulling. Vergelijk 4 Esdras hoofdstuk 7
en 14:11,12. Het werk is geschreven vr de verwoesting van de tempel in 70
A.D..

Een tweede bron is het boek van Baruch dat spreekt over de regering van
de Messias, echter, zonder er een tijdsperiode voor aan te geven. Ook dient
gezegd dat Flavius Josephus er melding van maakt. En de rabbijnen uit zijn tijd
en later geloofden dat de Messias zou komen in het zesde Millennium van het
bestaan der mensen.

Met dit alles bevinden we ons reeds in de periode van de eerste christenen.
Eerst en vooral merken we op dat nergens in het Nieuwe Testament melding is
gemaakt dat er zesduizend plus duizend jaren zijn voor n scheppingsdag of
wat dan ook.
De eerste aanwijzing in dit verband staat in het boek Barnabas. De schrijver
van dit werk, dat rond 135 A.D. het licht zag, is een overtuigd anti-sabbatist.
Om deze reden zegt hij daarom dat het vierde gebod niet naar een werkelijke
sabbat verwijst maar naar de zevende duizend jaren van rust in de toekomst.
Dit boek had zulke invloed op de christenen uit die tijd dat het niet moeilijk is
om een twintigtal schrijvers te noemen vanaf zijn tijd tot 400 A.D. die zijn leer
in min of meerdere mate hebben aangenomen. Hieronder waren bijvoorbeeld
Justinus de Martelaar, Hippolytus, Lactantius, Ambrosius, Victorinus en de
vroege Augustinus. Sommigen dezer, zoals Lactantius en Hippolytus, leerden
zelfs in heilige overtuiging dat de Messias zou terugkeren in het jaar 500 A.D..
Hierin waren ze niet alln verkeerd wat betreft de chronologie, maar tevens
op theologisch gebied, aangezien de Schrift duidelijk leert dat niemand de
bestemde tijd kent (Hand.1:7 / Marc.13:31-33). De heidense filosofie der
duizendjaren-theorie vierde hoogtij tijdens deze periode. Na de vierde eeuw
waren het vooral Bede, Villanova en Joachim de Flores die deze theorie
aanhingen.

Bij plaatsgebrek willen we zwijgen over de ontwikkeling van deze leer in de


Middeleeuwen. In de negentiende eeuw waren de grote vertegenwoordigers
ervan E.B. Elliott en John Thomas de stichter der Christadelphirs. Deze J.
Thomas heeft op vele punten de jonge Russell benvloed. Van hem heeft hij
ook de leer der duizend jaren overgenomen. Het is en blijft echter een
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 744

heidense leerstelling en niets of niemand heeft het recht deze als christelijk of
Bijbels te aanvaarden.

Na de geschiedkundige weerlegging van deze eerbiedwaardige


traditie willen we enkele woorden zeggen over de zogenaamde Bijbelse
bewijzen ervoor.

De Schrift zegt: In zes dagen heeft Jehovah de hemelen en de aarde


gemaakt en op de zevende dag rustte hij en ging er mee voort
zichzelf te verfrissen (Ex.31:17 NWV). Dienen we hieruit te besluiten dat
Gods schepping 7 x 7.000 = 49.000 jaren is? Velen zeggen: JA. Nochtans is
deze leer niet Bijbels, maar gebaseerd op veronderstellingen. In de eerste
plaats wordt er verondersteld dat YaHWeH heeft opgehouden te scheppen
sinds de mens geschapen is. Anderen zeggen dat dit dan echter alln op de
aarde betrekking heeft. Dit argument is nochtans ongeldig. Want zou het in dit
geval niet beter zijn te zeggen dat God nooit gerust heeft. N de schepping
van de mens heeft God nog lagere dieren geschapen (Gen.2:19). Zelfs
wanneer we veronderstellen dat God heeft opgehouden met zijn schepping na
het einde van de zesde dag zelfs dan blijft er nog een onoverkomelijk
argument. Dit is, dat niemand n enkele Scriftuurplaats kan aanhalen die
bewijst dat - n de duizendjarige regering van Christus ofwel zal ophouden te
rusten of ermee voortgaan zelfs daarna te rusten. Aangezien niemand hier
een antwoord op kan geven dan God alln, kan ook niemand positief geloof
hechten aan de duizendjaren-theorie. Indien God bijvoorbeeld n de
duizendjarige regering van Christus nog drie duizend jaren zou rusten dan zou
n scheppingsdag 10.000 jaren zijn en de scheppingsweek 10.000 x 7 =
70.000 jaren!

Nog n argument dienen we te weerleggen. Juister gezegd het enige


argument voor deze leer. We hebben in gedachten de uitleg van Heb.4. De
verklaring van Russell vinden we in zijn Schriftstudien deel 6 blz.390-394. Op
blz.392 zegt hij over de betekenis van dat gedeelte: De apostel geeft hier
een dubbele betekenis: 1) Dat het ons voorrecht is nu in de rust in te
gaan (...) allen die de Heer waarlijk hebben aangenomen (...) genieten
dus van de anti-typische Sabbat of rust, de rust van het geloof. 2) Hij
wijst er tevens op dat om de verzekering te hebben de eeuwige
Sabbat binnen te gaan (...) het nodig is voor ons, in Gods gunst te
blijven en voortdurend geloof en gehoorzaamheid te oefenen. Aldus
schrijft Russell. En daar zou nog niet zoveel op aan te merken zijn. Hij gaat wel
uit de bocht in wat er dan volgt. Waarom? Omdat hij de duizendjarige regering
van Christus verder verklaard tot een Jubeljaar of tot het tijdperk dat zal leiden
tot het grote Jubeljaar. Maar kan iemand ons in Heb.4 aantonen wat er de
aanleiding toe is om hier aan een duizendjarig rijk te denken. Zou Openbaring
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 745

twintig dan niet in termen van sabbat over die tijd spreken? Maar dat doet die
tekst niet! Natuurlijk spreekt dat gedeelte in Hebreen over mr dan n
soort sabbat. En wel als volgt (alle teksten uit Heb.4):

1) Gods rust 3:18 / 4:1,10

2) Een rust die de Joden konden ingaan indien ze een groot geloof hadden
gehad 4:6,8 / 3:19

3) Een rust voor Gods gemeente nu 4:3

4) Een rust in de toekomst, die niet slaat op het Millennium maar op de


herstelde hemel en
aarde 4:9,11

Gezien Russell en dezen die een duizendjarige leer aanvaarden zeggen dat
er veel werk zal zijn in dat rijk, kan Heb.4:3 niet verwijzen naar die tijd. Maar
onze conclusie moet dan ook zijn dat die leer een gevaarlijk speelgoed is dat
langs heidense wegen en omwegen in bepaalde theologische kringen is
binnengeslopen. Grond voor de leer van de 6000 + 1000 jarenleer is er Bijbels
net niet.

Nog een opmerking. Enkele jaren had de WT er nog een ander argument bij
dat deze leer zou ondersteunen: Ps.90:2,4 en 2 Pet.3:7,8. Zie o.a. Dingen
waarin God onmogelijk kan liegen, 1966, blz.360-362. Maar men vergeet dat
de vergelijking van een goddelijke dag als een periode van duizend jaar is.
Het gaat niet op een gelijkteken te zetten tussen de twee waarden.
Integendeel; de beide teksten willen aantonen dat bij God tijd een andere
dimensie heeft dan voor mensen. Als tweede punt wijzen we op het begrip
rust in Heb.4. Daar worden twee woorden gebruikt. Het eerste is
katapausis in Heb.3:11,18 / 4:1,3 (2 maal),5,10,11. Dit begrip komt van
het werkwoord katapauoo zoals in Heb.4:4,8,10 gebruikt en heeft de
betekenis van een tot rust komen op een bepaalde plaats. De Septuaginta
vertaling heeft het woord o.a. in Num.10:36 en Deut.12:9. Het tweede woord
dat in Heb.4:9 gebruikt wordt is alleen daar te vinden. Het is in het klassieke
Grieks ook ongekend als begrip. Het gaat daar om het woord sabbatismos
en is afgeleid van sabbat, maar is er niet synoniem aan want anders zou
Paulus dt woord gebruiken. Hier gaat het om de uiteindelijke rust van de
gelovige. Dit sabbatismos verkrijgt men door tot Jezus te komen op de
door Hem aangeven weg. We moeten naar Hem (op)kijken (3:1), geloof
oefenen (4:2,3), niet onze eigen redding trachten te bewerken (4:10) en we
moeten ons op die rust voorbereiden (4:10,11).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 746

Tot slot in dit verband een korte opmerking. J. De Heer geeft in het
hoofdstuk 23 van zijn boek over het Duizendjarig Rijk een verwijzing naar
enkele Kerkvaders voor wie ook het beeld van de wekelijkse sabbat = beeld
van het Grote Sabbatsjaar = beeld van het Millennium. Alle argumenten
gebruikt om de leer van Jehovah Getuigen te verwerpen zijn hier evenzeer
geldig. Opnieuw was die redenering op de chronologie van de Septuaginta
gebouwd.

Openbaring hoofdstuk 20. Vragen en antwoorden.

1) Openbaring staat gevuld met symbolische, figuurlijke en metaforische taal.


Bijvoorbeeld in hoofdstuk 20: een ketting, een sleutel, binden van Satan, een
put om Satan in te stoppen, een deksel enz... Ter illustratie een voorbeeld uit
het OT van wat symboliek is, want ook daar staat het vol van dergelijke taal in
verband met Gods oordeel.

Jes.34:4,5: Al het heer des hemels vergaat en als een boekrol


worden de hemelen samengerold; al hun heer valt af, zoals het loof
van de wijnstok en zoals het blad van de vijgeboom afvalt. Want mijn
zwaard is in de hemel dronken geworden; zie, het daalt neer op Edom
en ten gerichte op het volk dat door mijn banvloek werd getroffen.
Zoek dit niet letterlijk uit te leggen, want dan loopt het allemaal
verkeerd. Zo ook meestal in Openbaring.

En gezien zoals we lezen in n Bijbel (het appendix in de Griekse tekst van


B. Westcott en F. Hort) dat er ongeveer 450 verwijzingen of gelijkenissen zijn
met het OT in het boek Openbaring, is voorzichtigheid bij de studie van dat
boek een noodzaak.

2) Getallen (zoals het getal 1000) zijn regelmatig symbool in de Bijbel, vb.
Ps.90:4 / 1 Cor.4:15 / 14:19 / 2 Pet.3:8.

Personen en zaken worden in Openbaring dikwijls in heilige of aardse


getallen weergegeven.
Voorbeelden:
7 Geesten Gods = volheid van Gods Geest.
7 gemeenten = volledige gemeente Gods (Opb.1:20).
Het beest met 7 koppen en 10 hoofden = volheid van afvalligheid en
opstandigheid tegenover God Opb.17:9-13.
7 plagen = Gods volheid van toorn Opb.16.
In Opb.7:1: 4 engelen = Gods volledige bescherming
4 hoeken = ganse aarde
4 winden = volheid van Gods toorn.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 747

3) Wanneer we het getal 1000 letterlijk lezen zit er een mogelijkheid in dat
we dat tijdstip, en zo ook de tijd van de Wederkomst, gaan bepalen. Daar zijn
wel honderden voorbeelden van en ze hebben allemaal gefaald. Zie de
boeken van een theoloog van de Zevende-dag-Adventisten Le Roy Edwin
Froom, The prophetic faith of our fathers, 4 delen, Review and Herald
(Adventist). Dat tijdstip mag niet bepaald worden volgens de leer van Christus
(Marc.13:32 / Luc.12:40) en ook niet volgens Johannes (Opb.22:20) of Paulus
(1 Thes.5:1,2).

4) Johannes zegt duidelijk dat Openbaring grotendeels gaat over zaken die
hierna (n de gevangenschap van Johannes) geschieden. Maar niets wijst erop
dat dit allemaal moet plaatsvinden na de opname van de gemeente. Dat is
juist de belangrijkste stelling van Darby, Bullinger, Scofield e.a.. Het gaat
echter vanaf Opb.4:1 nog steeds over dezelfde gemeente van Christenen en
dezelfde soort ongelovige volgelingen van Satan.

In deze kringen zijn er ook die de nadruk leggen op het begrip


toekomende eeuw. Dat zou naar de 1000 jarige regering verwijzen. Er
moet dus nog een herstel komen van Isral, zijn offercultus en zijn
priesterdienst zegt men dan. In het OT zou duidelijk staan dat het verbond
eeuwig is t.t.z. voor die eeuw van 1000 jaar. Van het priesterschap dat er
mee gepaard gaat zou men hetzelfde moeten leren, eeuwig = voor die
eeuw. Isral zou het centrum van aanbidding zijn. Kijken we eerst naar enkele
dingen die eeuwig genoemd zijn in de Schrift.

Drie betekenissen van het begrip eeuwig

1) Eeuwig: zonder begin en zonder einde.


Heeft slechts betrekking op:
a) YaHWeH Ps.90:2 / 93:2 / Jes.40:28
b) Logos Jes.9:5 / Joh.8:24,58 / Col.2:9 / Joh.1:1
c) Heilige Geest Heb.9:14 / Mat.28:19 / Hand.9:31

2) Eeuwig: met begin maar zonder einde.


a) Engelen Luc.20:36
b) Demonen Mat.25:41
c) Gelovigen Mat.25:46 / 1 Cor.15:42,49,52
d) Ongelovigen Mat.25:46

3) Eeuwig: met een begin en met een einde.


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 748

Ex.21:1-6: Een knecht zal zijn meester eeuwig


dienen, dat is, zolang de knecht blijft leven.
1 Sam.1:22: Samul zal eeuwig in de tempel
blijven, dat is, zolang Samul leeft.
Jona 2:1-7: Jona zit een eeuwigheid in de vis,
dat is in werkelijkheid niet mr dan drie dagen.

Laat ons dat even toepassen op wat men beweert. Er zou een nieuw
verbond komen voor de duizendjarige regering. Maar het NT zegt
zondermeer dat met Pinksteren het nieuwe verbond al is begonnen
(Mat.26:28 / Hand.2:36-40). En het eeuwige priesterschap der Levieten is
vervangen door dat van alle christengelovigen, dus is er absoluut geen
priesterschap meer nodig in een duizendjarig rijk (1 Pet.1:2 / 1 Pet.2:9 /
Opb.1:6). En het eeuwige priesterschap van Aaron is vervangen door dat van
het priesterschap van Melchisedek en berust exclusief in de persoon van Jezus
(Heb.7:15-28). De theologie van het nieuwe - om welke reden ook -
verzetten naar een duizendjarig rijk is verkeerde theologie. Stop ermee m:et
bijvoorbeeld Ezechil 40-48 uit te leggen met betrekking tot een duizendjarig
rijk in de nabije toekomst. God heeft zijn priesters al uitverkoren: het is de
gemeente van Christus bestaande uit joden en heidenen.

5) De boodschap van Openbaring is doorgegeven aan de


dienstknechten. Dat is in het Nieuwe Testament steeds, zonder
onderscheid, een naam voor Gods gemeente = de Kerk van Jezus Christus.
Dus niet gegeven aan Isral als troost of als een extradeel van het Oude
Testament. Aan een andere groep van gelovige dienstknechten wordt
niets geboodschapt. Er is trouwens geen andere groep.
a) Alle gelovigen zijn als n voorgesteld,
b) zoals alle ongelovigen ook als n zijn voorgesteld.
c) Openbaring kan dus niet apart over een groep Joden spreken die nog
hersteld worden of voor hen een aparte boodschap hebben. Zie Opb.1:1 /
7:3 / 8:4 / 10:7 / 14:12 / 16:15 / 18:4 / 19:10. De echte Isralieten - dus
deze in de geest - uit het NT zijn een deel van de Gods Christelijke
Gemeente (1 Pet.2:8-10). Er is slechts n triomferende kerk (Opb.5:9).

Het woord dienstknecht in het Grieks doulos (dus in betere vertaling


slaaf) vinden we in Openbaring nog bij 2:20 / 6:11 / 7:3 / 10:7 / 11:18 /
15:3 / 19:2,5,10 / 22:3,6,9. In het OT wordt van gelovige Isralieten gezegd
dat ze slaven van God zijn (1 Kon.8:36 / 2 Kon.10:23 / 2 Kon.21:10). Dat is
echter niet meer gebruikt voor vleselijke Isralieten in het NT. En dus ook niet
in Openbaring. Wat we vinden is wel de figuurlijke betekenis van slaaf van
de zonde in o.a. Joh.3:34 / Rom.6.16-20. Slavernij, waarin alle
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 749

afstammelingen van Adam zich bevinden en niet slechts de Joden. Een


toestand waaruit alle christenen zowel Joden als Heidenen bevrijdt werden en
worden (Rom.7:21-25 / Gal.4:1-7). Slaaf van God zijn daarom genoemd alle
gelovigen, wat ook hun ras mag zijn, en alle getrouwe engelen (Hand.2:18 /
4:29 / Rom.1:1 / Gal.1.10 / Opb.19:10).

6) Opb.20:1-6 zegt niet dat alle lichamen van dezen die opgestaan zijn, hier
op aarde regeren op letterlijke tronen! Het zegt niets van Joden in het vlees
die regeren over de andere volkeren. Het zegt niets over een paradijs voor
dan nog goddeloze mensen die door Jezus geleidt worden. Het zegt niets over
een Messiaanse Koninkrijk. Het zegt niets over de tweede komst van de Heer
voorafgaande aan die 1000 jaar. Wie in de duizendjarige regering geloofd
moet al deze dingen daar in lezen.

7) Wanneer we geloven in een komend duizendjarig rijk dan gaan we in tegen


wat Jezus heeft geleerd over Zijn Wederkomst, de universele opstanding, en
het algemene oordeel (Mat.12:36 / 25:46). Johannes die onder inspiratie zijn
andere geschriften schreef zou zichzelf toch niet tegenspreken in de
Openbaring (1 Joh.2:18,28 / 4:17)! Johannes kan toch niet iets anders leren
dan wat zijn Meester heeft geleerd? En ook Petrus kan niet het omgekeerde
vertellen van Johannes. Petrus zegt duidelijk dat de Nieuwe aarde er komt bij
de Wederkomst van Jezus (2 Pet.3:3-10). De dag van het oordeel = de dag van
de Heer = de dag van de herschepping. Wie Opb.20 goed leest moet ook daar
dezelfde conclusie trekken. De Nieuwe aarde komt n het oordeel. Dus
moeten de 1000 jaar eraan vrafgaan (Opb.20:11).

8) Als er een toekomstig duizendjarig rijk is, voorafgegaan door de opname


van de gemeente dan moet er een opstanding zijn van de heiligen die er
zullen leven; later ook een tweede oordeel van de schapen en bokken aan het
eind ervan. En voor dezen die zeggen dat de parabel van de schapen en de
bokken vr de duizendjarige regering plaats vindt een vraag: is een schaap
aan het begin van dat rijk ook nog een schaap op het einde van dat rijk? Want
Satan wordt nog eens losgelaten en zal er nog veel verleiden? Zijn er dan
tw boeken des levens en tw boeken van de werken die geopend worden?
Eenmaal aan het begin en eenmaal aan het einde van de duizendjarige
regering (Opb.20:11,12). Johannes zegt dat de twee soorten boeken op
hetzelfde ogenblik geopend worden. Het boek des levens wordt niet aan
het begin van de duizendjarige regering geopend. Deze tijd moet dus
gelijklopend zijn aan het aangename jaar van de Heer (Luc.4:18,19). Na deze
symbolische 1000 jaar staan allen op uit de dood (Opb.20:12,13). Anders
gezegd: gezien de gemeente opgetekend staat in het boek des levens en alle
boeken op hetzelfde moment geopend worden kan de gemeente niet reeds
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 750

1007 jaar opgenomen zijn. Het moet op hetzelfde moment zijn van het
oordeel van de goddelozen of zeer kort ervoor.

9) Wanneer alle gelovigen uit de tijd van de verdrukking zijn opgenomen en


alleen gelovigen die overblijven in de verdrukking gedood zijn, wie zal er dan
in de duizendjarige regering zijn om de prediking te verzorgen?

10) Openbaring leert duidelijk dat de tweede komst de laatste dag is


waarop het oordeel gesproken wordt (Opb.6:14-17 / 11:15-18 / 20:11-15). Er is
daarna geen tijd meer in de zin zoals we die nu kennen, en er is een nieuwe
aarde. De schepping van de nieuwe hemel en aarde (waarin gerechtigheid
woont) kan slechts werkelijkheid zijn na de komst van de Heer (Jes.65:17 /
66:22 / 2 Pet.3:13 / Opb.21:1). Maar in de duizendjarige regering zullen nog
steeds mensen sterven. Het is dan letterlijk nog niet het goed rijk van
duurzaamheid en vrede waarover de profeten spreken! Trouwens die zaken
over de overvloedigheid - eten en drinken en vette spijzen - van het rijk Gods
zijn in al gegeven in geestelijke zin aan de gelovigen in Christus.

11) Letterlijkheid inleggen in de 1000 jaar wil zeggen dat er twee soorten
Joden zijn. Deze die tot de gemeente behoren en reeds opgenomen zijn. En
dan een andere groep die zich gedurende de volgende zeven jaar later
bekeerd. Is dat geen onderscheid des persoon? Titels gegeven aan de
christelijke gemeente zijn hierin duidelijk. Ze waren bijna allen ooit exclusief
toegepast op Isral. De gelovigen uit Isral en de gelovigen uit de Heidenen
zijn n sinds de dood aan het kruis van de Heer (Rom.10:13-15 / Eph.2:11-
13). Met welk recht gaat men daar nog iets aan wijzigen. Zie wat NT-ische
schrijvers zeggen en schrijven in de onderstaande lijst over de christelijke
Gods-gemeente waarin vertegenwoordigers zijn van alle rassen, inclusief de
Joden:

Paulus:

kinderen Gods Rom.8:16


erfgenamen van God Rom.8:17
mederfgenamen van Christus Rom.8:17
kinderen der belofte voor Joden Rom.9:8
voor Heidenen Gal.4:28
de tempel van God 1 Cor.3:16
volk van God 2 Cor.6:16-18 (vergelijk Lev.26:12)
kinderen van Abraham Gal.3:7
zaad van Abraham Gal.3:29
erfgenamen van de belofte Gal.3:29
het Isral van God Gal.6:16
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 751

heiligen met een erfenis Eph.1:18 (verg. Deut.4:20)


huisgenoten Gods Eph.2:19
de besnijdenis Phil.3:3
door God uitverkoren heiligen Col.3:12
door God uitverkoren geliefden Col.3:12
een eigen volk Titus 2:14

Petrus:

een uitverkoren geslacht 1 Pet.2:9


een heilige natie 1 Pet.2:9
een volk (Gode) ten eigendom 1 Pet.2:9

Jacobus:

erfgenamen van het koninkrijk Jac.2:5

Johannes:

kinderen Gods Joh.1:12


een koninkrijk en priesters voor God Opb.1:6
het nieuwe Jeruzalem Opb.3:12
de heilige Stad Opb.21:2

Schrijver aan de Hebreen:

volk van God Heb.4:9


de berg Sion Heb.12:22
de stad van de levende God Heb.12:22
het hemelse Jeruzalem Heb.12:22

12) Openbaring 20 uitleggen als een nog toekomend tijdperk - nadat de


gemeente Gods er niet meer is - houdt in dat we nog een tijdperk van redding
aanhouden voor mensen die zogezegd gn kans gehad hebben. Er staat
echter in 2 Cor.6:2: zie nu is het de tijd des welbehagens, zie nu is het
de dag des heils. Want over redding na de Wederkomst van de Heer heeft
Jezus niets gepredikt en dat doen ook Jacobus, Johannes, Judas, Paulus of
Petrus niet.

13) Johannes zegt in Opb.1:6 dat de gemeente het rijk Gods is. En in Opb.1:9
zegt hij over zichzelf deelgenoot in dat Rijk te zijn. Waarom dan nog een rijk
verwachten van 1000 jaren? Voor de onbekeerden hoeft het, niet want die zijn
geoordeeld bij de Wederkomst! Voor dezen die zullen opstaan uit de graven
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 752

kan ook niet. Want dat zou een tweede kans op redding veronderstellen! Het
is aan allen gegeven geoordeeld te worden op wat ze tijdens hun nige aardse
leven gedaan hebben (Heb.9:27,28).

14) In het OT of het NT wordt ernooit melding gemaakt van een regering
van de Heer voor de beperkte periode van 1000 jaren. Het Koninkrijk van
God (van de Heer) is er altijd weergegeven als een eeuwig Koninkrijk. Geen
enkele voorspelling ervan in het Oude Testament spreekt over een beperkte
tijd van dat rijk. Allemaal spreken ze van een eeuwigheid die de gelovige in
Zijn rijk te wachten staat (Dan.2:44 / 7:14,27 / Micha 4:7 / Luc.1:31,33).

15) Petrus zegt eens dat bij God n dag als duizend jaar is (2 Pet.3:8).
Wanneer we letterlijk toepassen wat sommigen als het 1 dag = 1 jaar beginsel
zien dan gaat het hier om 365.000 (of 360.000) jaren. Maar de woorden van
Johannes en Petrus zijn zeker niet in strijd met elkaar. Ze spreken dezelfde
soort woorden en taal wanneer het over de tijd van het einde gaat (2 Pet.3:3-7
/ 1 Joh.2:18,28 / 4:17).

16) De gedachte dat verheerlijkte mensen vanuit de hemel regeren over


vleselijke aardse mensen op de aarde is een gedachte vreemd aan het OT n
aan het NT. Maar juist dt wil men bewijzen uit een symbolisch boek. Vr de
komst is de gemeente gered, maar in de verdrukking (1 Thes.1:4-7) en n de
komst is ze uit de verdrukking en vervolging. Dan leeft ze echt in de Nieuwe
hemel en regeert de Nieuwe aarde. (Of een variante hierop.)

17) Wanneer we na de Wederkomst van Opb.1:7 nog een aards rijk leren dan
gaan we een anticlimax leren die de Schrift niet kent. Want alles is volbracht!

Nemen we als voorbeeld dat prachtige boek geschreven aan de Hebreen.


We zien daar wat door het ne offer van Christus is volbracht, waaraan niets
moet toegevoegd worden en aan welks waarde niets mag afgedaan worden.
Wij ontvingen hierdoor:
Heb.3: 3 groter heerlijkheid dan in Mozes tijd
3: 3 groter eer dan verbond in Mozes
6: 9 betere dingen der behoudenis dan in de wet
7: 7 betere zegening (vergelijk verzen 17,18)
7:19 betere hoop dan deze onder de wet
7:22 beter verbond want Christus is een betere
priester (vergelijk 4:15)
8: 6 betere beloften dan in de wet
8:10 een nieuw verbond
9:11 grotere tabernakel dan de zichtbare
9:23 betere slachtoffers (vergelijk verzen 14,15)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 753

10:34 beter en blijvend bezit gezien Isral zovele


malen afvallig is geworden
11:16 een beter hemels vaderland en niet op aardse basis
11:26 grotere rijkdom, zelfs een Koninkrijk
11:35 een betere opstanding want deze is voor de eeuwigheid
12:22 een nieuw Zion in de hemel
12:24 bloed dat beter spreekt dan welk onschuldig
bloed er ook vergoten is
13:10 een nieuw altaar

Wat kan een duizendjarig rijk daar nog aan toevoegen? Heeft Isral, en wij
Heidenen met hen, het belangrijkste niet reeds ontvangen? En dat schrijft de
auteur nota bene aan afstammelingen van Abraham, de echte vleselijke
Joden. Wij Heidenen mogen daar alleen in meedelen omdat er juist, oh zo
weinig Joden, die enige Messias hebben aangenomen. Dat is trouwens wat
God van tevoren voorzegd heeft aan Abraham.

18) De duizendjarige regering is aards. Een zaak van eten en drinken. In Gods
ogen - en volgens Zijn woord - is het koninkrijk van God niet zo (1
Cor.4:9-13). Moet dit eten en drinken in een paradijs op deze wijze de volkeren
op een geestelijke wijze tot God brengen? Is dat geen omkoperij? Twee
maten en twee gewichten! Zoals zij die Jezus koning willen maken omdat Hij
een grote schare met slechts enkele broden te eten heeft gegeven (Joh.6:15).
Een eerst zien-en-dan-geloven-theorie!

19) De oogst is rijp, de zevende bazuin heeft geblazen en Gods mysterie


is voleindigd met de Wederkomst (Opb.10:7 / 11:15-18 / 14:14-16). De
enige geschiedenis die daarop volgt is deze van de eeuwigheid. Eeuwige
vrede voor de ene groep, maar voor de andere eeuwige verdoemenis. In
kringen van de bedelingen speelt men al jaren met de uitdrukking tijd van
het einde. Dat zou op onze tijd betrekking hebben. We vinden de
uitdrukking slechts in Danil 8:17 / 11:35,40 / 12:4,9. De term komt nooit
meer terug in het NT. Vraag is dan of de teksten van Danil op onze tijd slaan
waarin we thans leven?

20) Terwijl velen opgenomen zijn, anderen gestraft voor eeuwig bij de
Wederkomst, zijn er zowel Joden als Heidenen die levend overblijven, in hun
oud lichaam volgens de leer van de duizendjarige regering. Waar heeft Jezus
deze twee soorten evangelie gepredikt? Of n van zijn discipelen? Graag
schrijver, hoofdstuk en vers?

Drie opmerkingen bij wat nog volgt


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 754

A) En terecht zegt A.J. Visser in zijn De Openbaring van Johannes,


Callenbach, 1965, blz.237: Enkele geloofsbelijdenissen uit de hervormingstijd
veroordelen het chiliasme expliciet, maar bijna alle doen dit zwijgend door
zoals bijvoorbeeld onze Nederlandse Geloofsbelijdenis de nieuwe leer zo te
formuleren, dat er beslist geen plaats is voor een millennium. Het wie zwijgt
stemt toe gaat in dit verband van de confessies niet op; juist het tegendeel.

B) In H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, deel 4, blz.640 staan


volgende wijze woorden: Men vergete (...) niet, dat alle profetie pozie is, die
naar haar eigen natuur verklaard moet worden. De fout van de vroeger
heerschende exegese bestond niet in hare vergeestelijking zonder meer, maar
wel daarin, dat ze alle tot illustratie dienende dtails in een geestelijke zin
wilde omzetten en daarbij, evenals bij de gelijkenissen van Jezus, de
hoofdgedachte dikwerf uit het oog verloor. Als er bijv. gezegd wordt, dat de
Heere een rijsje verwekken zal uit den afgehouwen tronk van Isa, dat Hij den
berg Zions verheffen zal op den top der bergen, dat Hij van de verbannenen
n uit eene stad en twee uit een geslacht zal wederbrengen, dat Hij rein
water op allen sprengen en hen van hunne zondigen reinigen zal, dat Hij de
bergen van zoeten wijn zal doen druipen en de heuvelen zal doen vlieten van
melk enz., dan gevoelt elk, dat hij hierin met eene potische beschrijving te
doen heeft, die niet letterlijk kan of mag worden opgevat. De realistische
verklaring komt hier met zich zelve in strijd en miskent het karakter der
profetie.

C) We geven u hieronder de grafische voorstelling van wat de drie


onderscheidene leringen over de duizendjarige regering bedoelen te zeggen.

Hemelvaart
3) Pre-Millennium-leer 2) Post-
Millennium-leer
Het Millennium heeft Komst van Christus Het Millennium heeft
plaats vr de plaats na de
tweede komst tweede komst

1) A-Millennium-leer

Er is gn Millennium
omdat het een symbolische
voorstelling is. Dit was de leer
van Augustinus en deze van veel
moderne exegeten, ook enkele
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 755

Gereformeerden.

De definities van de drie visies geven we hieronder uit C. van der Waal,
Openbaring van Jezus Christus, deel 1, Uitg. De Vuurbaak, 1971, blz.113.
1. Amillennialisme. Het woord is afgeleid van a: niet, geen, en millennium:
duizend jaren. Aanhangers heten: amillennialisten. Hierdoor wordt uitgedrukt,
dat men de duizend jaren niet verbindt met een bepaalde periode in de
geschiedenis. Zij zouden de zalige staat van de gelovigen in de hemel
aanduiden.
2. Postmillennialisme. Post betekent na. De aanhangers van deze leer zeggen,
dat het millennium achter de rug is, of dat we thans er in leven of dat er nog
een bepaalde periode te verwachten is, waarin het openbaar zal worden in
een gouden eeuw der kerk. Maar in elk geval zal het toch aan de zichtbare
verschijning van Christus op aarde voorafgaan; de laatste advent komt post,
na dit duizendjarige rijk (als historische periode).
3. Premillennianisme, Prae is: vr. De aanhangers van deze leer huldigen de
mening, dat we twee wederkomsten van Christus te verwachten hebben. En
wanneer Hij persoonlijk op aarde komt om het duizendjarig rijk te vestigen.
Doorgaans wordt dit verbonden met de onvervulde profetien en het herstel
van Isral. N het millennium komt er een storing door het optreden van de
Antichrist en een opname van de kerk in de hemel volgt. Daarna komt
Christus terug, wordt het eindgericht gehouden en is de nieuwe hemel en
aarde daar.

De Gereformeerde theoloog G.C. Berkouwer zegt inDe wederkomst van


Christus, deel II, Kok, 1963, blz.81: Het post verwacht Christus n de
verkondiging van het evangelie, die leidt tot het millennium via de bekering
der wereld. Vgl. Kromminga (a.w., pag.298): the millennium to be brought in
without any catastrophic events by the mere operation of the Gospel and the
Holy Spirit. Elementen hiervan bij B.B. Warfield (The millennium and the
Apocalypse) over de mogelijkheid - door het evangelie - van een progressie
naar een periode deserving at least the relative name of golden. Wij
kunnen dat niet geloven omdat men een beeld krijgt van een optimistisch
wereldeinde dat volgens ons niet strookt met de achtergrond van het boek
Openbaring. Maar ook A. Kuyper die nog voor velen uit Gereformeerde kringen
iets te betekenen heeft had een nog andere visie. Het Millennium moet nog
komen: na de aanvang van de parousie (Van de Voleinding, deel IV,
blz.326,342). Het Millennium is voor hem echter gn interim-periode zodat
Kuyper geen echte gelijkenis doorstaat met de leer van de bedelingen over dit
onderwerp. Volgens A.Kuyper kunnen we niet verder met de leer van
Augustinus.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 756

Onze definitie over A-millennialisme is anders en toch is het dat wat we


geloven. We geloven niet dat het geestelijke duizendjarige rijk slechts een
hemelse aangelegenheid is. Zie verder.
Bij de bespreking van deze drie visies schrijft M. Wilcock in zijn The
Message of Revelation, Inter Varsity Press, 1975, blz.180: Wat ook de visie is
op profetie, elke christen is een optimist want hij weet dat God uiteindelijk
alles in controle heeft. En dat is een ware en waarachtige opmerking.

Openbaring 20. De betekenissen, letterlijk of symbolen?

In wat volgt geven we u de leer over Openbaring 20 zoals de verdedigers


van de bedelingen ze leren, samen met onze opmerkingen en eigen uitleg
daarover.

1) Een engel:

Wat zij op dat gebied leren

Berkhoff: Natuurlijk moet deze overwinning aan Christus worden


toegeschreven. Hij is immers geopenbaard, opdat Hij de werken des
duivels zou verbreken. Doch kan Hij dat niet doen door n van Zijn
dienstknechten, dien Hij toerust met de kracht van Zijn arm? Moesten de
duivelen Hem niet eens bidden, dat Hij hun toelaten wilde, in de kudde
zwijnen te varen? Zien we in Openb.12 Michal aan het hoofd van des
hemels legerscharen niet triumfeeren over den draak en zijne engelen?
Welnu, dan behoeven wij ook hier niet te vragen: wie is toch die engel? Wij
kunnen niet anders lezen dan dat het een geschapen engel is, maar die
natuurlijk slechts handelt op bevel en in de mogendheid van Christus. Terecht
zegt Lange: Christus heeft den sleutel des afgronds, en alzoo openbaart zich
in dezen engel de werking van Christus (blz.37).

Wat wij op dat gebied leren

Enkelen, o.a. de mensen van de Wachttoren en de Zevendedag


Adventisten, zeggen dat dit wijst op Christus gesymboliseerd als de engel
Michal. Zie bijvoorbeeld Inzicht in de Schrift, deel 2, 1997, blz.315,316 en
Questions blz.71-86. We gaan daar uitvoerig op in, in onze studie over het
boek Openbaring en we verwijzen de lezer aldaar. We geloven dat niet. Er is
gn rekening gehouden met de duidelijke taal van Dan.10:13. Daar staat:
Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig
dagen tegenover mij; doch zie, Michal, een der voornaamste
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 757

vorsten, kwam mij te hulp. Michal is hier slechts n onder velen.


Wanneer deze tekst de engel Michal noemt als een der voornaamste
vorsten dan kan hij ook niet tezelfdertijd hun Heer en Schepper zijn. En dat
is Christus wel (Joh.1:1-3 / Col.1:15-20). Wat de WT en de Adventisten op dit
gebied zeggen is dus niet naar de Schriften.

Dat anderzijds de Christus in de Schriften van het Oude en Nieuwe verbond


regelmatig symbolisch of typologisch is voorgesteld mogen de volgende lijsten
bewijzen.

Lijst van enkele symbolische of metaforische voorstellingen van Jezus

Alpha en Omega Opb.1:11 Licht Joh.1:9


Anker Heb.6:19 Morgenster Opb.22:16
Arend Ex.19:4 / Opb.4:7 Rots Mat.16:18
Brood Joh.6:31-35 Rots der ergernis 1 Pet.2:8
Dagster 2 Pet.1:19 Slang Joh.3:14
Deur Joh.10:7,9 Steen, afgekeurde Mat.21:42 / Hand.4:11
Eersteling 1 Cor.15:20 Steen des aanstoots 1 Pet.2:7
Hen Mat.23:37 Steen die verbrijzeld Dan.2:34
Hoeksteen 1 Pet.2:6 Tempel Joh.2:19
Lam Joh.1:29,36 Wijnstok Joh.15:1
Lamp Joh.1:29 / Opb.5:6 Worm Ps.22:6
Leeuw Ezech.1:10 / Opb.4:7 / 5:5 Wortel Jes.11:1 / Opb.5:5 / 22:16
Levende steen 1 Pet.2:4 Zon Opb.22:5

Lijst van enkele voorafbeeldingen (personen) van Jezus

Adam 1 Cor.15:45-49 Jozef Hand.7:9-13


Aron Ex.28:1 / Heb.5:4,5 Melchisedek Heb.7:1-21
David Mat.1:1 / Luc.1:32 Mozes Heb.3:2-6 / Hand.3:22
Isaak Gen.22:2-18 / Gal.3:16 / 4:28

Het moet ook duidelijk zijn dat Christus niet zo maar als een gewone engel
afgebeeld kan worden. In het OT is Hij dan steeds afgebeeld als de engel
des HEREN, een zeer specifieke engel. Hierover enkele aantekeningen.

Over de engel des HEREN in het OT, hier (ongeveer) alle


teksten:

1) Worstelde met Jacob Gen.32:24-30


2) Verloste de aartsvader Isral uit alle nood Gen.48:16
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 758

3) Sprak tot Mozes in de braamstruik Ex.3:2


4) Beschermde Isral bij de Rode Zee Ex.14:19
5) Bracht Isral in de woestijn naar het beloofde land
Ex.23:20-23 / Jes.63:9 / 1 Cor.10:1-4
6) Is vorst van het heir der HEREN Jozua 5:13-15
7) Verschijnt aan Gideon Richt.6:11,12
8) Onzichtbare helper van de profeet Elia 1 Kon.19:7
9) Verslaat het Assyrische leger van 185.000 man Jes.37:36
10) In de brandende vuuroven Dan.3:25

Het begrip engel des HEREN heeft voor vele vroege Kerkvaders een
betekenis dat hij de voorstelling is van de Logos in zijn voormenselijk bestaan.
Het Theologisch Woordenboek, Romen & Zonen, edit. H. Brink, vanaf 1952,
kol.1.134 zegt daarover het volgende:
De H. Justinus zag reeds in de engel van Jahweh een openbaring van de
Logos (Apol.63;Dial.56-61) en in het algemeen kan men zeggen dat de Oudste
Vaders tot aan Hilarius (De Trin. IV,24) de engel van Jahweh op grond van
Is.9,6 (volgens de Sept. en de Vetus Latina: magni consilii angelus) en Mal.3,1
(angelus testamenti) met de Logos-Christus identificeerden. Augustinus
echter, Hironymus, reeds Athanasius en Basilius, en latere scholastieken
namen een manifestatie van de Logos vr de Incarnatie niet aan op grond
van Hebr.1,2 en 2,2, en zagen dan ook in de engel van Jahweh een engel die
zijn plaats bekleedde.

Maar door vergelijk van het Oude Testament en het Nieuwe Testament is
ook evident dat aan de Christus en aan YaHWeH dezelfde eigenschappen
worden toegeschreven. Met ander woorden een tekst in OT = YaHWeH =
verwijzing naar Christus in het NT. Want gezien de drievuldigheid van God
mag men niets afdoen aan de relatie Vader, Zoon en Heilige Geest. Wanneer
we aannemen dat de engel des Heren uit het OT dezelfde is Hij die het NT
de Logos noemt (Joh.1:1), dan ligt de nadruk niet op het geschapen zijn
van die engel maar op de middelaarsfunctie, op zijn ambt. Hier enkele
voorbeelden over de gelijkheid van Vader en Zoon uit de Psalmen.

Ps.9:8 = Hand.17:31 = Rechter


Ps.34:8 = 1 Pet.2:3 = Goedertieren
Ps.45:6 = Heb.1:8 = God
Ps.62:13 = Mat.16:27 = Vergelder
Ps.74:2 = 1 Pet.1:19 = Verlosser
Ps.96:13 = Hand.17:31 = Rechter
Ps.97:7 = Heb.1:6 = Aangebedene
Ps.98:9 = Hand.17:31 = Rechter
Ps.102:25-27 = Heb.1:10-12 = Schepper
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 759

Ps.104:4 = Heb.1:7 = Heer van de engelen

We hebben dan nog geen duidelijke uitspraak gedaan of de engel van


Openbaring 20:1 = Christus. We weten het niet. Maar wanneer we daarop een
positief antwoord geven dan wl in de zin die we hebben aangegeven. Het
gaat dan om een symbool van Zijn middelaarsfunctie die Hij dan in de
tijd verder zet. We zeggen symbool omdat Hij mr is dan gelijk welke
andere engel (Heb.1:1-7). En het mag dan ook opgemerkt worden dat de
verdedigers van de bedelingen - voor wie de engel uit Opb.20:1 meestal
Christus is - dan zelf toegeven dat er in Openbaring 20 symbolen gebruikt
worden. Het verhaal begint er zelfs mee, want Christus is een engel. Zo is Hij
dan ook mogelijks afgebeeld in Opb.7:2 / 8:3 / 10:1. Volgens S. Greydanus in
de Korte Verklaring is deze identificatie in Opb.20:1 niet waarschijnlijk
(blz.292). Ook niet voor Opb.7:2 (blz.131), of 8:3 (blz.142) of 10:1 (blz.165).

De vraag van de macht van Christus over Satan zou zich kunnen stellen.
Sinds wanneer heeft Christus autoriteit en over wat? Over Hem als mens is al
gezegd dat hij onderwijst met gezag (Mat.7:29 / Marc.1:22). Maar Zijn grote
autoriteit ligt in het persoonlijk vergeven van zonden (Mat.9:6). Hij heeft
die macht op aarde zegt het verhaal van de man die men door het dak laat
(Marcus 2:10). Dat wat betreft de Christus als mens. Bij Zijn opstanding uit de
doden zegt Mat.28:18 dat Hij alle macht heeft ontvangen. Ofschoon Satan
ook beperkte autoriteit heeft (Luc.4:6 / Opb.11:6 / 13:2,4) toch is deze van
Christus hoger (Eph.1:21 / Col.2:10). Zoals men dus merkt heeft Christus alle
autoriteit, t.t.z. recht van handelen over verscheidene dingen in allerlei
omstandigheden. En exousia is Zijn recht om Satan uit de hemel te
werpen. Daar is Satans macht momenteel nihil. Dat gezag zal Christus op de
bestemder tijd wel laten merken aan de wereld. Zijn gemeente wt dat Hij
koning is en reeds regeert! Opb.12:10 spreekt van zijn macht over Satan om
deze uit de hemel te drijven. Opb.20 is daar een variante op en beschrijft n
aspect van die uitzetting.

2) De sleutel, een keten:

Wat zij op dat gebied leren

Berkhoff: Welk een keten zal dan deze engel wel moeten hebben, nu hij
den overste der duivelen en met hem al de duivelen moet gaan binden. Maar
daarom geeft de Heere hem ook een groote keten in zijne hand, n.l. de
koninklijke macht van den verheerlijkten Middelaar, Die aan Zijn Kruis de
overheden en de machten uitgetogen heeft. Hij had toen dadelijk satan
in den afgrond kunnen werpen, maar naar Gods raad heeft Hij hem
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 760

toegelaten, al zijn macht en al zijn list te ontwikkelen tegen Hem en Zijn rijk,
opdat hij nooit zou kunnen zeggen, dat Christus hem de kans der overwinning
niet gegeven heeft. Doch dn zal Christus komen en hem Zijn wettig
verkregen kroondomein de einden der aarde, ontnemen. Hij gaat met
Zijn alomtegenwoordige majesteit met Zijn dienstknecht mede, en laat zulk
een glans van Zijn heerlijkheid uitstralen, dat we zelfs niet lezen van eenigen
tegenweer van satan (blz.39).

J. de Heer zegt op blz.133: Zoo gelooven wij, dat de keten waarmede


Satan gebonden wordt, een letterlijke keten zal zijn, al denken we daarbij ook
niet aan ijzeren of stalen schakels. Het zal letterlijk en daadwerkelijk een
keten wezen, die juist past voor het doel, die hetzij stoffelijk of onstoffelijk, in
ieder geval een keten zal zijn om een wezen als Satan te kunnen binden. Het
is ten eenen male dwaas om ons daarvan een voorstelling te willen maken,
daar deze dingen boven ons menschelijk begrip liggen. Immers zelfs in onze
stoffelijke wereld hebben menschen van vleesch en bloed een ruim begrip
voor het woord keten.

Wat wij op dat gebied leren

Een belangrijke vraag is dan: wanneer wordt/is Satan uit de hemel


geworpen? Dat is niet zomaar in enkele woorden op te lossen. In elk geval is
het duidelijk uit het getuigenis van de Schrift dat Satan zelfs n zijn val in
Eden nog toegang had tot de hemel (Job 1:6 / Zach.3:1,2). Sommigen hebben
de uitwerping van Satan geplaatst toen Christus met zijn prediking van het
goede nieuws begon. Want Lucas 10:18 zegt: Ik zag de satan als een
bliksem uit de hemel vallen. Dat is verkeerd daar Christus wel twee jaren
nadien zegt: nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden
Joh.12:31. Het getuigenis van Luc.10:18 moet dus profetisch opgevat worden
en is niet vervuld tijdens het aardse leven van Christus. Er is nog een andere
uitleg, ditmaal gebaseerd op Joh.12:31,32. Volgens deze leer is Satan
uitgeworpen wanneer Christus stierf aan het kruis. En in feite zou de context
van die Schriftuur het kunnen bewijzen. Maar ook dat kan niet het geval zijn.
Men moet de Scriftuurplaats van Joh.12:31,32 dus opvatten als een wettelijke
uitwerping van Satan terwijl de werkelijke uitwerping later nog zal komen. We
kunnen dat wettelijke en werkelijke ook illustreren met het
koningschap van Christus. Wettelijk was hij koning der Joden bij zijn geboorte
(Luc.1:31-33) maar in werkelijkheid moest Christus sterven, naar de hemel
opvaren om er koning te worden en later terug te keren als koning zoals de
parabel van Lucas 19:11-27 aangeeft. Zo moet de uitwerping van Satan
geplaatst worden n de tijd dat Christus aan Gods rechterhand gaat zitten
(Hand.2:34,35 / Heb.5:6 / 7:17,21).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 761

Maar wnneer dan? Indien u vraagt naar de dag, uur en jaar dan moeten we
onze handen omhoogsteken. Met een beetje logica echter kunnen we gerust
zeggen dat het vr de uitstorting van de Heilige Geest met Pinksteren moet
geweest zijn. Om deze reden dus, kort na de Hemelvaart. Maar nadien lezen
we in 2 Cor.11:14: de satan zelf doet zich voor als een engel des
lichts en dat blijft hij doen. Noemen we dat macht? Is het dat wat zou
aangeven dat er strijd is tussen God/Satan. Ja, in ondergeschukte betekenis!
Maar, neen want in werkelijkheid is dit onmacht en is zijn strijd verloren. Het is
niet meer zoals in de dagen van Job:

Job 1:6 : Op zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor


de HERE te stellen, en onder hen kwam ook de satan.
Job 2:1: Op zekere dag kwamen de zonen Gods om zich voor de
HERE te stellen, en onder hen kwam ook de satan om zich voor
de HERE te stellen.

Satan heeft absoluut geen macht die aan deze van Jezus kan tippen. Dat
blijkt duidelijk uit bijvoorbeeld Opb.12:11: En zij (onze broeders) hebben
hem (de satan) OVERWONNEN door het bloed van het Lam en door het
woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot
in de dood. Natuurlijk is ook nog dit toekomstig uit Rom.16:20: De God
nu des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden. De
genade van de Here Jezus zij met u!

Dat er staat dat Satan gebonden wordt met een grote keten dient alleen
maar om het beeld zeer scherp te stellen. Want een grote vijand van God
moet menselijk gesproken, zodat we het beeld naar zijn belangrijkheid kunnen
begrijpen, met een grote keten geboeid worden. En de Here heeft er alle
sleutels (= macht/gezag) toe (Opb.1:18 / 3:7,8).

H. Bavinck zegt in, Gereformeerde Dogmatiek, deel 4, blz.636 het


volgende: De sterkte van het Chilliasme schijnt nu wel het Oude Testament
te zijn, maar feitelijk is dit niet zoo; het Oude Testament is beslist niet
chilliastisch, het teekent in het Messiasrijk het voltooide Godsrijk, dat zonder
einde is en eeuwig duurt, Dan.2:44, en dat door gericht, opstanding en
wereldvernieuwing voorafgegaan wordt. En daarom nog een aantekening
over Dan.2:44 na wat we er reeds over hebben aangetekend.

De Steen uit Dan.2 is volgens meerdere Kerkvaders vanaf midden de 4 de


eeuw gedentificeerd met de Kerk, ontstaan met Pinksteren. We gaan nog
eens naar Leroy Froom en zijn vierdelig werk over profetie. Maar vooraf enkele
Joden die de steen vereenzelvigen met het komende Messiaanse Rijk. We
zetten achter de naam de approximatieve datum van deze uitspraak.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 762

Josephus c. 100
Elizer begin 9de eeuw
Jephet Ibn Ali 10de eeuw
Rashi gestorven 1105
Abraham Ibn Ezra gestorven 1167

En hieronder enkele Katholieken en Protestanten die dezelfde identificatie


doen Steen = Messiaans Rijk = Kerk = Koninkrijk Gods sinds Pinksteren en de
uitstorting van de Heilige Geest.

Eusebius c.340
Cyrillius c.386
Chrysostomos c.407
Augustinus gestorven 430
Gregorius I gestorven 604
Bedeus gestorven 735
Peter Comestor gestorven 1178
Matthew Henry 1720
Adam Clarke einde 18 eeuw
Thomas Scott 1809
Douay Bible 1805
Thomas Newton 1813
J.H. Newman 1841
En er zijn natuurlijk tientallen die de steen uit de hemel laten komen wanneer
Christus wederkomt. Vooral in de jaren 1831-1843 onder de Miller-beweging,
die het einde verwachtte in 1843/1844. En van hen George Storrs had ook
grote invloed op Jehovahs Getuigen. Bij hem hebben ze o.a. de leer van de
vernietiging van de ziel der goddelozen geleerd.

Anders gezegd: Danil twee is vervuld. Want sinds Pinksteren is de


verbrijzeling van het beeld aan de gang. Twee zaken zijn hieruit duidelijk. Ten
eerste, er komt niet nog eens een ander wereldrijk. Het ijzeren rijk was het
laatste. Rome was het laatste en een herstel ervan invoegen zoals de leer der
bedelingen zegt is een verkeerde exegese. Dat staat er toch niet in de tekst
van Danil! En de identificatie doen van; de tien tenen van Danil twee = de
tien koningen in Openbaring, gaat niet op.

Er wordt in het boek Danil niet gezegd dat de tien tenen ook tien koningen
voorstellen, dat legt men er dan zelf in. Deze theologische inkleuring geeft op
die wijze een toekomstbeeld dat bepaalde teksten uit het NT tegenstrijdig
maakt. Dat kan toch niet! Het klopt zelfs niet meer met de werkelijkheid.
Gezien de tien staten van het nieuwe Europa niet letterlijk kunnen zijn, want
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 763

het zijn er ondertussen 15 (mei 2000) geworden (en 10 anderen die staan te
trappelen), heeft men ook een nieuwe uitleg. Deze tien koningen van
Openbaring staan voor een symbolische tien. En ten tweede, het Koninkrijk
Gods is reeds begonnen. Men moet het slechts nog verwachten in die zin dat
de restanten van dat ijzeren rijk - en al die overblijfselen van de andere
wereldrijken - definitief uitgebannen worden. Wat ervan over blijft zal met de
Wederkomst totaal uiteenvallen en niet meer gevonden worden.

In De Wachttoren van 15 mei 2000 lezen we op blz.13:


Wat wordt door de benen van ijzer van het immense beeld
voorgesteld? Welnu, het was het met ijzer te vergelijken Rome dat
het Griekse Rijk verbrijzelde en verpletterde. De Romeinen toonden
geen respect voor Gods koninkrijk, dat door Jezus Christus werd
verkondigd, maar brachten hem in 33 G.T. aan een martelpaal ter
dood. In een poging het ware christendom te verpletteren, vervolgde
Rome Jezus discipelen. Maar de ijzeren benen van het beeld in
Nebukadnezars droom beeldden niet alleen het Romeinse Rijk af
maar ook een politiek uitgroeisel ervan - de Anglo-Amerikaanse
wereldmacht. Een zorgvuldige studie bewijst dat wij ons ver in de tijd
van het einde bevinden, want wij hebben de voeten van ijzer en leem
van het beeld in de droom bereikt. Sommige hedendaagse
regeringen zijn met ijzer te vergelijken of autoritair, terwijl andere
als leem zijn. Ondanks de broze aard van leem, waaruit het
nageslacht der mensen bestaat, zijn met ijzer te vergelijken
regeringen gedwongen het gewone volk enige zeggenschap te laten
hebben in het bestuur dat over hen wordt uitgeoefend (Danil 2:43;
Job 10:9). Uiteraard hechten autoritair bestuur en het gewone volk
zich net zo slecht aan elkaar als ijzer en leem dat doen. Maar Gods
koninkrijk zal weldra een eind maken aan deze politiek verbrokkelde
wereld. - Danil 2:44.

We gaan hier niet verder op in. Trouwens wat belangrijk is te weerleggen in


deze uitleg staat op het einde van het citaat. Autocratie = ijzer / democratie =
leem en gaan niet samen, zijn niet verenigbaar. Dat is natuurlijk zo maar gaat
het hier om slechts dat laatste rijk? Natuurlijk niet! Alle rijken
(wereldheerschappijen) denken dat autocratie ten dienste staat van het volk.
Alleenheerschappij voor n, en voor het volk. Zelfs het communisme is hier
niet aan ontsnapt. We denken daarom dat de voeten van deels leem / deels
ijzer ook de wankelbaarheid van het totaalwereldrijk illustreert. En dan in al
zijn versies: goud, zilver, koper en ijzer/leem. Want het totaalbeeld bestaat in
zekere zin op het moment dat de steen aan zijn verbrijzeling begint.

3) De afgrond:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 764

Wat zij op dat gebied leren

Biederwolf: Niet gelijk aan de vuurzee uit Opb.19:20, maar de plaats van
de duivel en zijn engelen vrdat ze in de vuurzee geworpen worden
(blz.693).

J. de Heer zegt op blz.123: Christus heeft het op Golgotha volbracht en


Satans lot is daar bezegeld; de uitvoering van zijn vonnis wacht slechts op de
volheid des tijds. - Jaren na de Hemelvaart van Christus schreef Paulus nog
aan de Romeinen: En de God des vredes zal den Satan haast onder
uwe voeten verpletteren. (Rom.16:20). De overwinning is geschied; de
verplettering zal haast komen. Satan is op Golgotha overwonnen door het
bloed des Lams maar de binding met de keten aan het begin der duizend
jaren is iets anders.

Wat wij op dat gebied leren

Wat is de bodemloze put of afgrond naargelang de vertaling die


men gebruikt? Het is de weergave van het Griekse woord abussos. Een
woord dat verscheidene malen gebruikt wordt in de Griekse Septuaginta
vertaling van het OT. Het is daar o.a. de vertaling van het Hebreeuws
tehom wat diepte betekent. Zie LXX van Gen.1:2 / Job 41:31 / Ps.71:20.
Maar de Septuaginta kan ons niet helpen in het identificeren van de
abussos in het NT. Het is gn afbeelding van een uiteindelijke toestand
waaruit een opstanding mogelijk is. Trouwens van afgevallen engelen is nooit
gezegd dat ze een opstanding dienen te ontvangen, ze zijn onsterfelijk
volgens hun eigen geschapen natuur. Deze afgrond is een tussentoestand die
gereserveerd is voor duivelen, waarin zij wl levend zijn en bij bewustzijn.
Maar gezien hun toestand zijn ze niet in de mogelijkheid op volledige
geestelijke schaal te opereren. In de Septuaginta vinden we tartaros
enkele malen in vertaling van het Hebreeuws, maar het is niet de tartarus
van 2 Pet.2:4. Het wijst naar een diepte in de aarde. Zie de LXX bij Gen.8:2
/ Deut.8:7 / Job 28:14 / Ps.42:8 / 104:6 / Jes.51:10 / Ezech.26:19.

De afgrond in Opb.20:1 is dan niet wat de Bijbel de Tartarus noemt.


Sinds de zondvloed zitten namelijk een deel geesten (afvallige engelen) in
de gevangenis. De opgestane Heer heeft hen reeds Zijn triomf op het
kruis aangekondigd (1 Pet.3:18-20). Dezelfde plaats wordt ook tartarus
genoemd in 2 Pet.2:4. Het Grieks van deze tekst heeft hier een werkwoord,
tartarooo, dat slechts hier gebruikt wordt en we dus letterlijk moeten
vertalen in de tartarus werpen. We mogen deze plaats niet identificeren
als het dodenrijk (Sjeool of Hades) want in de Tartarus zijn gn mensen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 765

opgesloten. Daarin zitten slechts de engelen die zondigden in de dagen van


Noach, volgens Judas 6. En ook dit is nog niet de plaats van eeuwige straf.

Tijdens de aardse prediking van Jezus hadden afvallige geesten kennis van
een toekomstige pijniging of wellicht een onmiddellijke, gezien zij bij
bewustzijn deze straf ondergaan (zie Marc.5:1-20, vers 7 is het sleutelvers).
Want ook boze geesten geloven en sidderen (Luc.4:41 / Jac.2:19). De engelen
in de Tartarus zijn te onderscheiden van de andere engelen - goede of slechte
- in de hemel of daarbuiten. Een verband gelegd met Eph.6:10-12, is een
verkeerde exegese want de boze geesten hier genoemd zijn niet dezelfde
als deze uit de Tartarus. De geesten van de Tartarus worden bewaard in een
afgezonderd leven. Ze zaten reeds onder eeuwige banden vastgehouden in de
tijd van Judas (zie Judas 6). Ze lopen dus niet vrij rond zoals men wel
suggereert.

Terug naar het begrip afgrond. Dit woord is slechts enkele malen te
vinden in het NT. En het heeft daar meerdere betekenissen. Enmaal (in
Rom.10:7) is het een verwijzing naar Ps.106:26 en heeft de betekenis van
Hades = het dodenrijk. En dat omdat het hier om een citaat gaat uit de
Septuaginta van Deut.30:11-13. Paulus wil zeggen: de Heer is opgestaan en je
hoeft het (Hem) nergens anders te zoeken. Hij is de oplossing van al je
problemen. Het gaat hier duidelijk om twee contrasten die men wil maken; het
hemelse en het aardse.

De Septuaginta heeft op die plaats het Hebreeuwse woord voor zee


vertaald als afgrond. Het gaat daar echter niet om een vertaling Sjeool =
afgrond. Dat doet de Septuaginta trouwens nergens. Andere teksten beduiden
met de afgrond een plaats die aan de demonen is afgemeten vrdat het
laatste oordeel komt. Op die plaats zijn er gn mensen aanwezig; bewust of
onbewust. Zie hiervoor Luc.8:31 / Opb.9:1-11 / 20:1,3. Daar zitten slechts
boze geesten (Mat.8:31 / Luc.10:17 / 13:32) en onreine geesten
(Marc.1:27 / 3:11 / 5:13). Maar gezien de uitdrukking over het vuur dat
bereid is (in Mat.25:41) kan deze afgrond in de toekomst samenvallen
met Gehenna.

In Opb.20 heeft men abussos in een andere betekenis die volgt uit de
tekstverbanden. Het gaat in elk geval om een beperking die is opgelegd aan
Satan. Hij is hier natuurlijk het symbool voor alle boze afgevallen engelen.
Over deze beperking zie verder punt 5.

Men mag dan ook niet zeggen dat het over de hel gaat in de zin zoals de
afbeeldingen van vele devote schilders. De poel van vuur en zwavel
komt er namelijk slechts wanneer de Heer terugkeert en het Laatste Oordeel
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 766

heeft uitgesproken. En nogmaals, ook met de Septuaginta moet men niet


teveel trachten te bewijzen zoals sommigen doen. Want de zaak is complex.
Zo is Sheool er normaal vertaald als Hades maar toch ook enkele malen
als thanatos = dood. Bijvoorbeeld in 2 Sam.22:6 / Spr.23:14 / Jes.28: 14
en het apocriefe Sirach 51:9. En ook mawt = dood is niet steeds zo
vertaald maar uitzonderlijk wel eens als Hades = dodenrijk (onder andere
in Job 33:22 / Spr.16:25 / apocriefe Sirach 9:12).

Of Opb.9:1 dezelfde afgrond bespreekt als deze van Opb.20 is moeilijk na te


gaan, maar het is niet onmogelijk dat beiden naar hetzelfde verwijzen. We
merken op dat ook het gebruik van abussos in Opb.11:7 en 17:8
symbolisch is omdat de voorgestelde machten daar ook symbolisch zijn.

Een ander aspect van de afgrond is de duisternis die ermee gepaard gaat.
Letterlijk klopt dat, maar ook figuurlijk. In het rijk van Satan is er duisternis,
maar waar de Vader, Zoon en Heilige Geest is zal er licht zijn. En dat is
symbool van Gods aanwezigheid, heiligheid en waarheid. Zie de lijst hieronder.
YaHWeH is een zon Ps.82:11
God is licht 1 Joh.1:5
De HEER is het eeuwige licht Jes.60:20,21
God is de Vader der lichten Jac.1:17
Christus is het licht der mensen Joh.1:4
Christus is dat licht Joh.1:7
Christus is het ware licht Joh.1:8
Christus is het licht en Morgenster Opb.22:16
De wet is licht Spr.6:23
Het evangelie is licht 2 Cor.4:4
En ook de discipelen moeten een licht in de wereld
zijn (Mat.5:14).
Onze conclusie moet dan zijn dat er opnieuw symbolen gebruikt zijn om ons
iets te leren wat we anders niet zouden begrijpen bij gebrek aan voldoende
inschattingvermogen.

4) Satan:

Wat zij op dat gebied leren

H. Schouten zegt in Het Zoeklicht, 21 augustus 1999, blz.22: Zolang de


satan de vorst dezer wereld is lag/ligt de wereld in de boze. Daarom is het ook
zo onterecht, wanneer mensen de Here God aanklagen voor het vreselijke
leed dat er is.

Wat wij op dat gebied leren


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 767

Men mag niet vergeten dat de tekst uit Openbaring klaar en onomwonden
zegt dat Satan gebonden zal worden of gebonden is. Maar geen enkele uitleg
die ons bekend is maakt daarvan slechts de ne die in de Schrift zo genoemd
is. Allen, en ook wijzelf, leren dat alle demonen gebonden worden. En dat
wil zeggen dat zelfs zij die alles letterlijk willen uitleggen (wat nooit iemand
lukt!) dit toch ook nemen als een symbool. Met ander woorden: we leren allen
dat dit uit de aard van de zaak zo moet zijn. Wat tevens wil zeggen dat het
begrip SATAN hier een symbool is van alle geestelijk kwaad dat er in de
wereld is. Het is er gekomen toen engelen afvielen van getrouwheid aan hun
God. Ook dezen die in de leer van de bedelingen geloven moeten dit
aanvaarden. We zetten Satan en zijn rijk voor u in tabelvorm ter overdenking.

Satan en zijn engelen (geesten, duivelen).


I Wie is hij?
1. Een gevallen engel 2 Cor.2:11,14,15.
2. Met intelligentie 2 Cor.2:11 / 11:3.
3. Uitvinder van de zonde 1 Joh.3:8.
4. Heeft de dood in de wereld gebracht Heb.2:14.
5. Wil aanbeden worden als God zelf Mat.4:9,10.
6. Heeft een eigen Koninkrijk Mat.12:26 / Joh.12:31.

II Namen en titels
1. Namen: Satan = tegenstander, bestrijder Opb.12:9. 52 maal gebruikt.

Duivel = lasteraar Opb.12:9. 35 maal gebruikt.


Belial = nietswaardigheid 2 Cor.6:15.
Belzebul = heer der woning Mat.12:24,27.
Slang = Gen.3:4 / oude slang Opb.12:9.
Apollyon = Vernietiger Opb.9:11.
Legion = velen Marc.5:9.
Engel des lichts = 2 Cor.11:14.
2. Titels: prins (overste) dezer wereld Joh.12:31 / 14:30 / 16:11.
god van deze eeuw 2 Cor.4:4.
overste van de macht der lucht Eph.2:2.
de boze Mat.13:19 / Eph.6:16 / 1 Joh.2:13-15
de vijand Mat.13:25,28 / Luc.10:19.
de sterke Mat.12:29.
de grimmige Opb.12:12.
de tegenpartij 1 Pet.5:8
de aanklager Opb.12:10
macht der duisternis Col.1:13
III Karakter
1. Tegenover God: vol van haat Joh.13:26,27.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 768

trots 1 Tim.3:6.
vol van zonde 1 Joh.3:8.
2. Tegenover mensen: misleider Opb.12:9 / 2 Cor.11:14.
moordenaar Joh.8:44.
wil aanbeden worden Opb13:3,4.
de verzoeker Christus Mat.4:3.
anderen 1 Thes.3:5.
IV Het koninkrijk van Satan
1. Deze wereld van ongelovigen Job 1:7 / Luc.4:5,6 / Eph.6:11,12.
De gehele wereld met uitzondering van de gemeente ligt
in de boze 1 Joh.5:19.
2. Boze wereld Gal.1:4.
3. Gebaseerd op valse verlichting 2 Cor.11:14.
4. Gebaseerd op begeerte 1 Joh.2:16 / 1 Cor.7:5.
5. Gebaseerd op tweeslachtigheid Luc.8:12.
6. Gebaseerd op valse wonderen Opb.13:2 / 16:1316.
7. Is op een valstrik gebaseerd 2 Tim.2:26.
8. Een vervolger van de gelovigen Opb.2:10.
9. Afgoderij is demonie Deut.32:17 / Ps.96:5.
10. Een godsdienst gebaseerd op vernieuwingen die de mensheid
van God afhouden 1 Tim.4:13.

V De onderdanen van Satan


1. Gevallen engelen: Dan.10:13 / Eph.6:12 / 2 Pet. 2:4 / Judas
6 / Opb.12:4,7 / 20:14. In Mat.25:41 staat duidelijk dat ze
de engelen zijn van de Satan.
2. Demonen: Mat.8:28,29 / Marc.1:23,24 / 5:2,9 / Hand.19:15 /
1 Cor.10:20 / 1 Tim.4:1.
3. Onbekeerde mensheid: Joh.8:44 / Hand.26:18 / Eph.2:2 / 1
Joh.3:10. Wie niet tot Christus is bekeerd doet de werken
van de duivel Joh.6:70 / Hand.13:10 / 1 Joh.3:8,10,12.
4. Geestelijk gezien Satans kinderen Joh.8:44 / 13:2 /
Hand.13:6,10.
5. Enkele wereldregeerders Dan.10:13.

VI Zijn carrire.
1. Geschapen als engel Job hoofdstuk n?
2. Uit de hemel geworpen. Of hij zondigde op
het moment dat hij Adam verzocht of een tijd daarvoor is
niet duidelijk. Zie Joh.8:44 en 1 Joh.3:8.
3. Heeft na de zonde van Adam de macht in de wereld Luc.4:5,6
/ Rom.5:12. Ook over het lichaam Luc.13:16 of de geest
Marc.5:1-20.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 769

4. Met de zondvloed zijn enkele van de afvallige engelen naar


een plaats Tartarus verbannen 2 Pet.2:4 / Judas 6.
5. Door Christus overwonnen aan het kruis Heb.2:14. Hij is
buiten geworpen Joh.12:31. De machten van Satan zijn open-
baar tentoongesteld toen Christus ze heeft overwonnen
Col.2:15.
6. Op aarde geworpen Opb.12:9-12.
7. Zijn macht is thans gebonden Opb.20:13. God laat de Satan
toe de gemeente te verzoeken in een beperkte mate. Zie 1
Cor.5:5 en 1 Tim.1:20.
8. Zal in Gehenna geworpen worden met het laatste oordeel
Mat.25:41 / Opb.20:7-10. Deze pijniging vreesden ze reeds
in de tijd van Jezus Luc.8:30,31 te moeten ondergaan.

VII Christenen kunnen Satan overwinnen.


1. Satan en zijn volgelingen blijven vijanden van christenen 2
Cor.2:11 / 1 Thes.2:18 / Eph.6:1,12 / 1 Pet.5:8. (Maar ook
de O.T.-ische gelovigen waren zijn vijanden; vb. Job 1:6-12 /
2:17.
2. Tracht de gelovigen tot afval te bewegen (Luc.22:31) en tot
zonde te verlokken 1 Cor.7:5 / 2 Cor.2:11 / Eph.6:11.
3. Hoe is een gelovige zeker van de overwinning?
a) Omdat Christus overwonnen heeft Eph.1:19 /
2:6 / Heb.2:14 / 1 Joh.2:14 / Col.1:13.
b) Met het harnas van God Eph.6:11-17.
c) Gebed Eph.6:11,18 / Phil.2:9,10 / Joh.14:14.
d) Wederstaan 1 Pet.5:9.
e) Geen voet geven in ons leven Eph.4:27.
f) Moeten Satan bestrijden Jac.4:7.
g) Nuchter en waakzaam zijn 1 Pet.5:8.
4. De gemeente van Christus heeft macht over boze geesten
Luc.9:1 / Marc.16:17 / Hand.16:18.
5. De gemeente is aan de Satan in principe onttrokken
Hand.26:18 / 1 Joh.2:13. Wij zijn al opgenomen in het
Koninkrijk Col.1:13. Christus blijft onze pleiter en ver-
trooster 1 Joh.2:1.
6. Bij de Wederkomst is Satan volledig overwonnen 1 Cor.15:54-57.
7. De gemeente zal samen met haar Heer de engelen oordelen 1 Cor.6:3

God gebruikt deze duivelen (kwaadaardige engelen) soms om n of ander


werk te verrichten. Zo o.a.:
1) Om Abimelech te sraffen Richt.9:23
2) Om koning Achab te straffen 1 Kon.22:19-23.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 770

3) Om koning Saul te verzoeken 1 Sam.16:14.


4) Als verderfengelen in Egypte Ps.78:49 (het kunnen ook Gods getrouwe
engelen zijn).
5) Demonen die de mensen naar Harmageddon zullen leiden Opb.16:13-16.

5) Satan gebonden:

Wat zij op dat gebied leren

Biederwolf: Dit verwijst naar de volledige verbanning van Satan van de


aarde, zodat de zonde nog individueel bestaat maar niet langer een macht is
tot het zich verenigen, zodat er een koninkrijk van Satan en de zonde kan
ontstaan (blz.693,694).

We lezen bij Talmadge het volgende op blz.365,366: De


omstandigheden tijdens het millennium zullen de rechtvaardigen in de hand
werken, Satans macht zal aan banden worden gelegd; en de mensen, die aan
minder verleidingen bloot staan, zullen merendeels hun Here ijverig dienen.
Toch zal de zonde niet helemaal verdwenen zijn, noch de dood uitgebannen,
ofschoon kinderen volwassen zullen worden en daarna in een oogwenk een
staat van onsterfelijkheid bereiken. Zowel sterfelijke als onsterfelijke wezens
zullen op de aarde wonen en kontakt met hemelse machten zal gewoon zijn.
De heiligen der laatste dagen geloven dat zij tijdens het duizendjarig rijk het
voorrecht zullen genieten hun plaatsvervangend werd voor de doden, dat een
zo kenmerkend en belangrijk onderdeel van hun plichten vormt voort te
zetten.

Walvoord bespreekt dit op blz.129 en schrijft: Ofschoon Augustinus veel


heeft gedaan om sommige van de leerstellingen van de christelijke theologie
te herstellen in hun ware betekenis, is het duidelijk dat hij weinig heeft
gedaan om het logisch kerkelijk standpunt over eschatologie te herstellen.
Zijn standpunt dat Satan gebonden is in deze eeuw is weerlegd door
verscheidene teksten die Satan als thans zeer actief voorstellen (1 Cor.5:5 /
7:5 / 2 Cor.2:11 / 11:14 / 1 Tim.1:20 / 1 Pet.5:8). Zijn verklaring van Lucas
10:18 alsof het dezelfde beschrijving is als in Opb.12:7-9 en 20:2,3 is duidelijk
foutief. Het was de overtuiging van Augustinus dat de eerste opstanding van
Opb.20:5 de wedergeboorte van een christen beschreef en dat inzicht is
natuurlijk niet juist volgens de context.

Wat wij op dat gebied leren


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 771

En toen Hij uit het schip ging, kwam Hem (terstond) uit de
grafsteden een mens tegemoet met een onreine geest, die verblijf
hield in de graven, en niemand had hem meer kunnen binden zelfs
niet met een keten, want hij was dikwijls met voetboeien en ketenen
gebonden geweest en de ketenen waren door hem stukgetrokken en
de voetboeien vernield, en niemand was bij machte hem te
bedwingen. Zo lezen we in Marc.5:2-4 en wanneer we tot het einde toe
lezen zien we dat Jezus de onreine geest, bestaande uit meerderen (want zijn
naam is Legioen), uit de mens uitdrijft. We verwijzen hiernaar om aan te tonen
dat letterlijke boeien geen macht hebben over demonen. Wat niet wil zeggen
dat de Heer geen macht heeft over deze duivelen, ook zonder sterke boeien.
Het bevel van de Heer is sterker dan de boeien waarmee men de mens had
gebonden. Hij heeft hem reeds jaren geleden geestelijk gebonden.

De beste manier om het binden van Satan in Openbaring te begrijpen naar


zijn ware betekenis moet gezocht worden in de visie dat zijn binding niet in
nmaal plaatsvindt, maar over een periode van jaren loopt. Natuurlijk gaat
het hier over de eigenlijk voorlaatste binding van Satan. De laatste zal zijn
wanneer hij samen met de andere duivelen naar Gehenna verbannen wordt
(Mat.25:41).

We weten uit het verhaal van Job, dat God aan Satan bepaalde beperkingen
oplegt wanneer hij Job zal beproeven (Job 1:9 / 2:6). Maar ook voor ons
christenen is die regel geldig. God zal niet toelaten dat we boven ons
vermogen onder verleiding staan (1 Cor.10:13). De Heer zal de gelovigen uit
de verdrukking uitbrengen (2 Pet.2:9).
Conclusie: Satan is met betrekking tot wat hij de gelovige kan aandoen
steeds gebonden.

Wanneer de Heer predikende en goeddoende rondloopt van Galilea naar


Juda, en omgekeerd, zijn de ontmoetingen met de door demonen bezeten
mensen (uitzonderlijk dieren) steeds deel van het verhaal. Door Zijn
ontmoetingen met die mensen is het voor de Bijbellezer duidelijk dat Jezus
macht heeft over deze demonen. Zij worden door Hem gebonden. Daarom
moet de conclusie van Jezus ook de onze zijn: Maar indien Ik door de
Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over
u gekomen. Of hoe kan iemand het huis van de sterke binnengaan en
zijn huisraad roven, als hij niet eerst die sterke heeft gebonden
(Mat.12:28,29). Nu de Satan gebonden is kan de Heer zijn buit verdelen
(Luc.11:22), zijn huis plunderen (Marc.3:27), en zijn huisraad roven
(Mat.12:28). Dat is in zeer sterke taal om te zeggen dat de Satan
overwonnen is en gebonden is. De taal van de Openbaring en deze
van de synoptische evangelin spreekt over hetzelfde. Telkenmale iemand tot
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 772

geloof komt in de Heer wordt de huisraad van de Satan kleiner. En elke


gelovige is de bevestiging dat de Wederstander van God geen echte macht
heeft op de volkeren.

En ook Zijn discipelen kunnen door de naam van Jezus Satans trawanten
binden. En de (tween)zeventig zijn teruggekeerd met blijdschap
en zeiden: Here, ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in
uw naam. En Hij zeide tot hen: Ik zag de satan als een bliksem uit de
hemel vallen (Luc.10:17,18). Het is alsof Satan uit de hemel is geworpen.
De Heer kan in die zin de demonen verwijzen naar de afgrond, wat voor hen
beperking van activiteit zal inhouden (Luc.8:31).

Deze tekening van Gustave Dor geeft weer wat Jezus in Mattheus 12:28 over
Zichzelf zegt. De conclusie is dat er geen nood is aan de uitleg van een
toekomstig verdrijf van Satan uit de hemel. Hij is er al lang niet meer. Als we
Openbaring 20 uitleggen dan is dit een van de belangrijkste Bijbelteksten die
er bij hoort.

NBG-vertaling 1951 Willibrordvertaling 1995


28 Maar als Ik met de hulp van de
28 Maar indien Ik door de Geest Gods Geest van God de demonen uitdrijf,
de boze geesten uitdrijf, dan is het dan is kennelijk het koninkrijk van God
Koninkrijk Gods over u gekomen. onder u gekomen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 773

Een derde beperkende invloed op de macht van Satan is wat de Heer


bewerkt heeft op het kruis. Hij is mens geworden om de werken van de duivel
te vernietigen (1 Joh.3:8 Luther). We geven nog enkele andere vertalingen
van deze tekst; verbreken (SV / N.B.G.), te niet doen (Brouwer). De
Engelse Jerusalem Bible zegt: it was to undo all that the devil has
done. Als parafrase het beste dat we kennen. Door zijn invloed op de vooral
goddeloze mensen heeft Satan een zekere macht over de dood. Ook dat wordt
door het offer van de Heer aan banden gelegd (Heb.2:14,15). Satan, de prins
van de wereld, de plaats die hij zich onrechtmatig heeft veroverd zal buiten
geworpen worden (Joh.12:31). De mensenmoordenaar (Joh.8:44) moet in de
strijd met Christus het onderspit delven. Al bij de verzoeking in de woestijn,
tijdens de prediking, aan het kruis en finaal bij de Wederkomst.

Er zijn enkele teksten die wijzen op wat Christus bewerkte door Zijn dood in
verband met Satan en de wereld. We geven er drie belangrijke. Hand.14:16
zegt: Hij heeft ten tijde der geslachten, die achter ons liggen, alle
volken op hun eigen wegen laten gaan. Sinds Jezus is dat niet meer zo,
de volkeren moeten niet meer hun eigen wegen bewandelen. Ze worden
opgeroepen zich te bekeren en God te zoeken. Daardoor wordt Satans rijk aan
banden gelegd. Het evangelie knibbelt aan zijn rijk. De tweede tekst is
Hand.17:30: God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der
onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering
moeten komen. Hier staat ongeveer hetzelfde als in Hand.14:16. Met de
prediking van het evangelie wordt het rijk van Satan aangetast. Hij ligt sinds
Pinksteren mr aan banden dan ooit tevoren. En de derde tekst is Col.2:15:
Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk
tentoongesteld en zo over hen gezegevierd. Christus is overwinnaar!
Men mag de binding van Satan dan niet in te toekomst zetten maar in de tijd
van het kruis de opstanding en Pinksteren. De macht van de overste der
lucht is vanaf dan beperkt (Eph.2:2 / 6:12).

In de Nederlandse vertaling van het commentaar op Danil schrijft de


Duitse theoloog en aanhanger van de leer der bedelingen R. Brockhaus over
Satan het volgende: Deze strijd zal een einde nemen met de nederlaaag van
Satan, die uit den hemel zal worden geworpen. 3) Tot op dit oogenblik in de
toekomst zijn de hemelsche gewesten het verblijf van Satan, die dan ook de
overste van de macht der lucht 4) wordt genoemd. Doch tegelijk is hij
ook de god dezer eeuw 5) en de overste dezer wereld. 6). God zou
hem uit deze hemelse plaatsen hebben kunnen verbannen met n enkel
woord Zijns monds. Hij heeft dit evenwel niet gedaan, en daarin mogen wij
wel Zijn lankmoedigheid bewonderen. Eenmaal echter zal God den hemel van
Satan en zijn booze Engelen reinigen. Satan zal uit den hemel op de aarde
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 774

worden geworpen en hij zal er in eeuwigheid niet wederkeren. Nadat dit zal
geschied zijn, zal God hem ook zijn macht op de aarde ontnemen en hem
werpen in den poel, die van vuur en zwavel brandt. Uit Door het vuur, Uitg.
J.N. Voorhoeve, z.j., vertaald na 1932, blz.122,123. We geven ook de
verwijsteksten om er iets te kunnen over opmerken. Die teksten zijn 3 =
Openbaring 12:7-12,4 = Epheze 2:2,5 = 2 Corinthe 4:4 en 6 = Johannes
14:30.

Dit is n voorbeeld van Scriftmisbruik, want er is geen rekening gehouden


met wat het offer van Christus al bewerkt heeft voor onze wereld en
daarbuiten. Maar wanneer men niet wil inzien dat er met Pasen, Hemelvaart
en Pinksteren een kosmologische nieuwheid is ontstaan dan blijft men blind
voor wat er in werkelijkheid is geschied. Laten we dan eerst opmerken dat de
lankmoedigheid van God niets te maken heeft met Satan en zijn demonen
zoals Brockhaus opmerkt. Dat is een al te goedkoop argument en geeft een
verwrongen beeld van gans het verhaal. De demonen - alle afgevallen engelen
- zullen veroordeeld worden. En gn enkele wordt gered of een vorm van
lankmoedigheid toegerekend. Dat woord staat niet in hun woordenschat.
Trouwens Satan heeft nooit onbeperkte macht, niet in het verleden (denk aan
Job) en niet in de toekomst, want de gelovigen zullen door God beschermd
worden tot in de Nieuwe hemel en nieuwe aarde. Punt twee, wat staat er in
Openbaring 12:7-12? De uitwerping ergens anders plaatsen (dus in de
toekomst zoals Brockhaus zegt) dan in de tijd tussen Pasen en Pinksteren is
geen theologie van het NT. Punt drie, wat staat er in Eph.2:2? Dat de prins van
de duisternis in onze omringende hemel werkzaam is. Maar dat is niet Gods
hemel! Want het is duidelijk uit wat Paulus er laat op volgen: het is om de
ongehoorzamen dat het gaat niet de gelovigen want die leven toch op aarde?
Er zijn verscheidene hemelen in het NT en alle begrippen over de hemel op
n hoop gooien en beweren dat er iets niet klopt is verkeerd inzicht. In
duidelijk te onderscheiden betekenissen van hetzelfde woord ligt verscholen
dat deze hemel zich in onze omgeving bevindt. Met ander woorden: Satan is
uitgeworpen uit de hemel waar God vertoefd. Hij zit thans in de hemel die zich
in de omgeving van de aarde bevindt. T.t.z. het gaat om de toestand van
onzichtbaarheid van de demonen die ook een hemel is genoemd. Er is een
grens aan de macht van Satan. Hij is geremd in al zijn bewegingen.

6) Duizend jaar:

Wat zij op dat gebied leren

Biederwolf: Er blijft dus slechts die uitleg overeind staan die een
Millennium aanneemt dat nog toekomstig is, bij voorkeur een tijd van 1000
jaren (blz.701).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 775

Berkhoff: En bond hem duizend jaren. Hier is sprake van een


bepaalden tijd. Hebben wij dit getal, dat ook in v. 3, 4, 5 en 6 voorkomt, en
waarnaar de periode van Christus vrederijk, waarvan wij hier handelen, het
duizendjarig rijk genoemd wordt, letterlijk op te vatten? Wij zouden die
vraag met deze wedervraag willen beantwoorden: waarom niet? Zijn de
zeventig jaren der Babylonische ballingschap niet letterlijk vervuld? En de
zeventig jaarweken van Danil? En de drie dagen van Christus
nederliggen in het graf? Waarom zouden dan dze duizend jaren niet
letterlijk vervuld kunnen worden? Doch ook al zouden deze niet letterlijk maar
symbolisch te verstaan zijn, doet dit aan de zaak zelve niets af of toe. Dan
nog ligt er in ieder geval dit in uitgedrukt: het zal een periode in de
geschiedenis zijn, zij het ook een nieuwe, daarom: jaren; en een lange, want:
duizend jaren. En de Heere Zelf zal ons wel het antwoord geven, wanneer ook
dit Zijn Woord tot de laatste tittel en jota zal vervuld worden (blz.40, wij
onderlijnen).

Wat wij op dat gebied leren

Het boek Openbaring staat vol met verwijzingen naar symbolische cijfers.
Het belangrijkste is daarbij natuurlijk het getal 7. Hierbij enkele voorbeelden.

zeven kerken (1:4,20), zeven geesten (1:4 / 3:1 / 4:5 / 5:6), zeven kandelaars
(1:12,20 / 2:1), zeven sterren (1:16,20 / 2:1 / 3:1), zeven lampen (4:5), zeven
zegels (5:1 / 6:1), zeven horens en zeven ogen (5:6), zeven engelen (8:2),
zeven trompetten (8:2), zeven donders (10:3), zevenduizend mensen (11:13),
zeven koppen (12:3 / 13:1 / 17:3,7,9), zeven plagen (15:1,6 / 21:9), zeven
schalen van gramschap (15:7 / 16:1 / 21:9), zeven koningen (17:10).

Maar ook het getal tien is zo een symbolisch getal, en wat is duizend dan:
10 x 10 x 10! Tien is het getal van de volledigheid of volkomenheid. De
totaliteit van de hemelse engelenmacht is in veelvouden van duizenden
afgebeeld, zelf alles veelvouden van tien (Opb.5:11). Hier enkele teksten met
het begrip tien. Waarschijnlijk heeft geen enkele ervan betrekking op een
letterlijk getal tien:
2:10 tien dagen verdrukking
11:3 een tiende van de stad valt
12:3 een draak met zeven hoofden en tien horens
13:1 / 17:3,7 een beest met tien horens
17:12 de tien horens zijn tien koningen (symbolisch)

Ook in gelijkenissen van Christus hebben we soms tien als een symbool
van volheid. Zo bijvoorbeeld tien maagden, tien talenten, tien slaven in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 776

Mat.25:1 / Luc.15:8 / 19:13,16,17. En zie ook de uitdrukking duizend


geslachten in Ps.105:8. Dat is niet letterlijk, want duizend geslachten zou
een overbevolking geven die niet te overzien is.

Men zegt in de kringen van de bedelingsleer dat men dat getal 1000
letterlijk moet lezen want er staat immers vijfmaal het lidwoord de aan
voorafgegaan. Maar dat bewijst niets op zichzelf, want de kan evenzeer
spreken over een symbolisch door God van tevoren ingestelde tijd. Dat ziet
men uit het veelvuldig gebruik van het Griekse kairos in de Bijbel. God
werkt steeds met van tevoren bestemde en afgemeten tijden. Over de
kairos van het Koninkrijk Gods zie naar de index van dat woord.

Wij geloven daarom dat de uitdrukking duizend jaar in het boek


Openbaring verwijst naar een symbolische tijd waarvan de lengte door God is
gekend. Deze tijdslengte gaat van Pinksteren tot de Satan voor een korte tijd
zal losgelaten worden. Dat wil zeggen: we geloven niet wat dezen zeggen die
in de bedelingen geloven. Volgens hen is Opb.20 vervolg van Opb.19. Wij
zeggen dat Opb.20 een herhaling is van, en verkorte inhoud van de
geschiedenis van de gemeente Gods en het laatste oordeel.

Het eerste deel van Openbaring 20 kan geen vervolg zijn op 19. Want in dat
laatste hoofdstuk is er ook reeds een beschrijving van het laatste oordeel. Wel
in andere woorden, maar de betekenis is dezelfde. Er zijn op het einde van
hoofdstuk 19 geen levende overblijvenden meer om daar nog een
duizendjarig rijk mee op te starten. Of men zou moeten leren dat de mensen
opstaan uit de dood aan het begin van dat rijk. Maar dat leren deze die in
bedelingen geloven niet. Uit de structuur van het boek Openbaring valt niet op
te maken dat 19 en 20 elkaar moeten opvolgen in tijd. En ook hoofdstuk 12
dat een zekere parallel heeft met 20 is geen vervolg op hoofdstuk 11. Want in
Opb.11:15-19 was het oordeel over mensen reeds uitgebeeld. Net zo min
volgen hoofdstukken 14 en 15 elkaar op. Want Opb.14:14-19 geeft de tijd aan
van het gericht en 15 komt terug in de tijd dat de onrechtvaardigen nog leven.
Ook Opb.16:13-16 geeft de dag van het gericht weer en hoofdstuk 17 komt
terug in jaren om te beschrijven wie/wat Babylon is.

Wijzen we ook nog op de inleiding op het boek Openbaring in de Bijbel van


Scofield blz.1330. Zelfs hij geeft toe dat er gedeelten zijn die niet
chronologisch aansluiten bij het vorige hoofdstuk maar parenthetical zijn.
Zo zijn er voor hem 5 tussenvoegsels; 1) 7:1-17, 2) 10:1 tot 11-14, 3) 14:1-
13, 4) 16:13-16, 5) 19:1-6. Maar welke criteria hij hiervoor gebruikt zijn niet
duidelijk maar duister. Hij heeft een bepaalde leer en wat er niet mee klopt is
een tussenvoegsel zo eenvoudig is dat. Hij heeft waar er problemen zijn, een
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 777

stok achter de deur gehouden om de lastige klanten weg te werken. Dat is


echter de omgekeerde wereld.

In H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, deel 4, blz.639 lezen we het


volgende:
De profeten verkondigen allen even luide en even krachtig, niet alleen de
bekeering van Isral en van de volken, maar ook den terugkeer naar
Palestina, den herbouw van Jeruzalem, het herstel van tempel, priesterschap
en offerdienst enz. En het is niets dan willekeur, den eenen trek van dit beeld
letterlijk en den anderen geestelijk op te vatten. Het is n beeld der
toekomst, dat de profetie ons teekent. En dit beeld is f letterlijk te nemen,
gelijk het zich geeft, maar dan breekt men met het Christendom en valt in het
Jodendom terug; f er is van dit beeld eene gansch andere verklaring te
geven, dan het Chilliasme beproeft. Zulk eene verklaring wordt door de Schrift
zelve aan de hand gedaan en moet door ons aan haar worden ontleend.

Terecht zegt A.J. Visser in zijn De Openbaring van Johannes, Callenbach,


1965, blz.235 over de zinnelijke opvattingen van het duizendjarig rijk zeer
laconiek: Het Millennium lijkt dan verdacht veel op een luilekkerland. En lees
nog eens wat Berkhoff zegt in de onderstreepte zin aan het begin van punt 6!
Slechts weinigen zullen hem hierin willen volgen!

De Gereformeerde theoloog G.C. Berkouwer zegt in De wederkomst van


Christus, deel II, Kok, 1963, blz.76 terecht: Het milennium is niet anders dan
de realiteit van Christus triomf op aarde. Nu is over dit chiliasme meestal
een vrij heftige exegetische discussie ontbrand, maar omdat het handelt over
onze wereld en over deze bedeling, spelen in die discussie menigmaal ook
andere elementen een rol. Soms zelfs geraakt de exegetische strijd vrijwel
geheel op de achtergrond en schijnen de beslissingen te vallen op meer
algemene gronden, die met de structuur van onze wereld samenhangen. Zo
heeft men b.v. te chiliasme verworpen, omdat het verwacht wat niet mogelijk
is binnen de grenzen van deze bedeling. Daarmee is echter het probleem niet
geklaard dan slechts afgewogen.

7) Afgrond, gesloten en verzegeld:

Wat zij op dat gebied leren

J. de Heer zegt op blz.121: Verder zij er op gewezen, dat de overwinning


van Satan op Golgotha niet maar een tijdelijke was (gelijk de binding in
Openb.20), maar een eeuwige. De binding van Satan in Openb.20 duurt
slechts duizend jaren; immers vers 3 spreekt weer van een tijdelijke loslating
van Satan aan het einde van het D. J. Rijk. De binding van duizend jaren is dus
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 778

heel iets anders dan de algeheele overwinning op Golgotha, die noch een
einde neemt, noch onderbroken zal worden.

Wat wij op dat gebied leren

Marc.5:2-4,11-13 zegt: En toen Hij uit het schip ging, kwam Hem
(terstond) uit de grafsteden een mens tegemoet met een onreine
geest, die verblijf hield in de graven, en niemand had hem meer
kunnen binden zelfs niet met een keten, want hij was dikwijls met
voetboeien en ketenen gebonden geweest en de ketenen waren door
hem stukgetrokken en de voetboeien vernield, en niemand was bij
machte hem te bedwingen (...) Nu werd daar bij de berg een grote
kudde zwijnen gehoed. En zij smeekten Hem zeggende: Zend ons in
de zwijnen, dat wij daarin varen. En de onreine geesten gingen uit en
voeren in de zwijnen; en de kudde, ongeveer tweeduizend, stormde
langs de helling de zee in en ze verdronken in de zee.

Dat wil zeggen dat de Satan en zijn trawanten verdreven worden naar hun
eigen rijk en beperkt worden in hun bewegingen. Zie hierboven punt 5 en 8
hieronder. De omvang van zijn rijk is beperkt. De macht die hij had in en over
de wereld is beperkt. Daar heeft de Zoon des Mensen alle autoriteit toe. Men
mag zondermeer zeggen dat de Heer regeert over alle machten die er zijn,
zichtbare en onzichtbare. En als men beweert dat men er niet zoveel van
merkt dan is Heb.2:14 daarop het antwoord: de machten van de vijanden
zijn ontroont. G.C. Berkouwer heeft hier enkele goede aantekeningen op
blz.91,92 (in De wederkomst van Christus, deel II, Kok, 1963).
8) Volkeren niet verleidt:

Wat zij op dat gebied leren

Biederwolf zegt:
Het is duidelijk dat n de vernietiging van de Antichrist in Opb.19:21 er nog
natin zijn die niet hebben deelgenomen aan het conflict (blz.694).

H. Schouten zegt in Het Zoeklicht, 21 augustus 1999, blz.22:


De koninkrijken van de wereld, waarvan satan de vorst was (Joh.16:11, Efeze
2:2 en 6:12) zijn dan onderworpen aan onze Here Jezus. De onwilligen zullen
met een roede geregeerd worden. Dan zal het zijn zoals in Jesaja 60:12
geprofeteerd is: Want het volk en het koninkrijk, die U niet willen
dienen, zullen te gronde gaan, en die volken zullen zeker verwoest
worden.

In Geen toekomst zonder Isral, Voorhoeve, Den Haag, 1988, blz.31 schrijft
M. Vollenhoven-Meijer het volgende:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 779

N de heerschappij van de koninkrijken van deze wereld - de tijden der


heidenen - en nadat het lichaam van de Messias gevormd is, wordt Gods
heerschappij op aarde openbaar en zichtbaar door de komst van Messias
Jezus, Israls Koning. Eerst zichtbaar in het land Isral. Vandaar breidt Gods
regering zich over heel de aarde uit. Jezus openbaarde ons dat deze regering
begint met de duizend jaren! Als Hij - met de zijnen - regeert, is dit het begin
van het zichtbare Koningschap van God. Toch is het nog een voorlopige vorm
van het Koninkrijk, nog steeds is het Koninkrijk in wording. Daarna komt het
Rijk in de eindvorm: de nieuwe hemel en aarde (wij onderlijnen).

In Talmage, de Mormoon, blz.364 lezen we:


Het is duidelijk dat wanneer wij over het duizendjarig rijk spreken, wij een
vastomlijnde periode in aanmerking moeten nemen die bij begin en einde
door belangrijke gebeurtenissen zal worden gekenmerkt, alsmede door de
buitengewoon gezegende levensomstandigheden die dan zullen heersen. Het
zal een sabbats tijdperk zijn, duizend jaren van vrede. De vijandschap tussen
mens en dier zal verdwijnen; de wreedheid en het venijn van de dierlijke
schepping zullen te niet worden gedaan en overal zal liefde heersen.

Wat wij op dat gebied leren

Wat is dan dat binden van de Satan? Een gebonden zijn zodat hij de
volkeren niet kan verleiden? Vooral dat laatste is een aanwijzing in welke
richting we het antwoord dienen te zoeken. Wanneer vanaf Pinksteren de
Heilige Geest zich op zo een wijze openbaart aan de discipelen, kn de wereld
nooit meer zijn zoals hij tevoren was. Satan is gebonden door zulk een
kracht. Vanaf nu zal als regel gelden dat God aan mensen de overwinning
geeft; wie in Christus zijn geloof stelt overwint de Satan (1 Cor.15:57). Daarom
kan Paulus ook zonder schroom zeggen dat hij zich niet schaamt om het
evangelie, het is de kracht van God tot redding van wie gelooft (Rom.1:16).
Het beeld van het binden van Satan is een heilshistorisch beeld. De
aanduiding dat de Messias hem heeft overwonnen.

Gebonden zijn wil dus inhouden dat er een beperktheid in n af andere


zin aan iemand is opgelegd. De Schrift geeft zelf een mooie illustratie in dat
verband. Want de gehuwde vrouw is door de wet aan haar man
gebonden, zolang deze leeft; wanneer echter de man sterft, is zij
ontslagen van de wet, die haar aan dien man bond (Rom.7:2). Luther
en de Statenvertaling zeggen verbonden daar waar de Leidse vertaling,
Brouwer, Canisius en de N.B.G. gebonden schrijven.

En ook het volgende uit Luc.13:16: toen zich daar een vrouw bevond
die achttien jaar lang bezeten was; zij was verkromd en kon zich in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 780

het geheel niet meer oprichten (...) Moest aan deze vrouw, een
dochter van Abraham, die door den Satan nu reeds achttien jaren
gebonden was, niet van dien band op den sabbatdag losgemaakt
worden (Leidse Vert., wij onderlijnen). Het binden en losmaken van deze
vrouw heeft in het Grieks dezelfde woorden als in Openbaring 20.

En in Hand.8:23 staat beschreven wat zich afspeelt tussen Petrus en een


zekere Simon, die magir is: Want ik zie dat uw ziel vol bittere gal is en
gij verstrikt zijt in ongerechtigheid (Leidse vertaling van Hand.8:23,
Grieks sundesmos wij onderlijnen). Verstrikt = een synoniem van
gebonden in het Grieks. En vergelijk Col.2:19 = samengebonden.

Iets anders ter illustratie. Toen Lazarus begraven werd was hij gebonden
van kop tot teen (Joh.11:44). Maar op bevel van Jezus kwam hij uit het graf en
slechts daarna werden zijn windsels afgenomen. Ofschoon dus gebonden
wou het niet zeggen dat hij niets kan doen want hij kwam vooraf uit het graf.
Meer dan n op vier van de teksten die spreken over binden (Grieks deoo)
hebben een figuurlijke betekenis. Zie Mat.12:29 / 16:19 (2 maal) / 18:18 (2
maal) / 23:4 / Luc.13:16 / Hand.24:27 / Rom.7:2 / 1 Cor.7:27,39 / 2 Tim.2:9 /
Opb.9:14 / 20:2.

Met ander woorden. De voorbeelden die in het NT zelf tot ons komen, tonen
dat binden en gebonden zijn regelmatig gebruikt zijn in een
symbolische betekenis. Wanneer dat zo is wijst het niet op een totale
inactiviteit van de persoon die het onderwerp uitmaakt van de handeling. Zo
ook staat het met de Satan in Opb.20, hij is gebonden in een bepaalde zin,
maar is niet totaal uitgeschakeld en van de kaart.

Een goede en oude illustratie over het gebonden zijn van Satan is de
volgende: hij is als een hond die gebonden is aan een ketting. Een razende
hond gebonden met een degelijke ketting is slechts gevaarlijk voor mensen
die in het bereik komen van de draaicirkel van de hond. Wie er buiten blijft
hoeft niets te vrezen. Zo moet men Satan slechts vrezen wanneer men hem
persoonlijk gaat opzoeken in zijn beperkt gebied. Voor de rest is hij gebonden
en kan een gelovige niet deren. Satan heeft een beperkte bewegingsvrijheid,
deze die de Heer hem geeft.

Een korte opmerking over de volkeren in vers 3. Ze komen niet zoals de


mensen van de bedelingen zeggen uit de grote verdrukking van het einde
wanneer de Antichrist zal vernietigd worden. Dat is een totaal onmogelijke
uitleg, want Opb.19:21 heeft duidelijk gemaakt dat allen die het stempel
hebben van het beest en de valse profeet sterven door het zwaard. Alle
ongelovigen ondergaan de wraak van God. Biederwolf moet dan opmerken
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 781

(blz.693,694) dat er toch volkeren zijn die het beest en de profeet niet zullen
gevolgd hebben en dus niet gestraft worden. Dat is echter onmogelijk. Er zijn
op dat moment van de Armageddon geen drie soorten mensen. Slechts twee.
Alle parabels maken dat duidelijk. Biederwolf moet natuurlijk zoiets beweren,
maar de tekst zegt dat niet. Gezien er over volkeren sprake is moeten ze uit
de opstanding komen en dat is onmogelijk. Ofwel is de context symbolisch. Als
uitleg moet men dan geen tegenstrijdige verklaringen uit de kast halen. Ook
de uitleg van Augustinus moet hier verworpen worden. Want hij zegt dat de
volkeren = de gelovigen. Volgens hem kan Satan de gelovigen niet verleiden.
Wat natuurlijk waar is in een totaal andere betekenis en samenhang.

De tekst van Openbaring zegt dat Satan de volkeren niet meer kan
verleiden. Dat is wat er sinds Pinksteren is begonnen. Door de kracht van het
evangelie is er een zo grote ontwikkeling geweest in de wereld dat er geen
volkeren meer zijn die niet enkele of meerdere procenten messiasbelijdende
gelovigen hebben. Zelfs toen Rusland nog in de greep was van Marx en Lenin,
was het een land met vele gelovigen. En in China gebeurde hetzelfde, de kerk
bestond er ondergronds tijdens het communisme. Er zijn natuurlijk landen met
weinig christenen, in het Midden Oosten, maar ook daar zijn er te vinden.
Velen moeten het trouwens bekopen met jarenlange gevangenisstraffen. Er
zijn o.a. vervolgingen of beperkingen in; Algerije, Bangladesh, Bhutan, Brunei,
China, Commoren, Cuba, Indonesi, Irak, Iran, Kuwait, Libi, Marokko,
Myanmar, Nigeria, Oman, Syri, Tibet, Tunesi, Verenigde Arabische Emiraten
enz...

We gaan hier zo breedvoerig op in omdat de lezer niet de indruk zou krijgen


dat we de huidige situatie van het christendom niet kennen. Maar het is niet
het geval. Waar we wel van overtuigd zijn is dit: wanneer met Pinksteren de
Heilige Geest geen stokken voor de wielen van Satan had geworpen dan zou,
het er in de wereld slechter aan toe zijn dan nu het geval is. Indien Satan toen
niet aan banden was gelegd dan zou er van een christelijke kerk gn sprake
geweest zijn. Dan zou ze in de kiem gesmoord zijn, want zo groot moeten we
de haat van Satan aan haar adres wel inschatten. De gemeente is trouwens
haar nige echte vijand, de nige groep van mensen waarover hij een macht
heeft. Het is de Heer die hen daarvoor in bescherming neemt.

De voorstanders van de leer van het letterlijke Millennium zullen dan


zeggen, dat het daarom niet waar kan zijn wat we zeggen. Want christenen
blijven verdrukt en vervolgd worden. Het lijkt alsof Satan nu sterker is dan ooit
tevoren. Maar dat is juist het verhaal dat opgehangen wordt vanuit het zicht
van ongelovigen. Dat is het woord van God verkeerd uitleggen: alle satanische
machten zijn door de Heer aan het kruis onderworpen. Men moet dus in elk
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 782

geval voor wr geloven dat de Heer op Golgotha de kop der slang heeft
verpletterd. Satan is overwonnen en verslagen.

Maar dat wil niet zeggen dat een individu uit deze volkeren niet kan verleid
worden. Ongelovigen laten zich nog steeds verblinden door Satan (2
Cor.4:4,5). Tot zelfs in de kerk zijn er schijnheiligen te vinden (2 Cor.11:13-15)
maar ze zijn geen echt deel van Gods gemeente. Daarom moet een christen
het gebied van Satan niet betreden maar ontwijken (2 Tim.2:25,26 / 4:18).
Wanneer we zo handelen zijn we zeker dat er ons niets zal overkomen.
Niemand kan Gods kinderen iets ten laste leggen (Rom.8:33-38). Ondanks dat
Satan rondgaat als een briesende leeuw, hij kan de ware gelovige niet deren
(1 Pet.5:8).

En dit wil ook niet zeggen dat er geen zonde meer zou zijn nu de Satan
gebonden is. Tijdens zijn gebonden zijn is het hart van de mens uit de straat
nog steeds een onbekeerd hart. Overal waar door de Heilige Geest nog geen
wedergeboorte heeft plaatsgehad heerst nog dat boze hart. In zo een hart
heerst nog steeds de verdorven natuur volgens Gen.8:21 / Jer.13:13 /
Marc.7:21,22 / Joh.3:3 / Rom.8:6,7 / Eph.2:1-3.

9) Satan losgelaten:

Wat zij op dat gebied leren

Berkhoff: Maar welk een uitzicht ontvangen wij dan hier! Welk een
verlossing wordt ons hier beloofd! Satan zal gebonden worden, opdat hij de
volken niet meer zal kunnen verleiden! Wanneer, zoo vragen we, is dit
geschied? Wanneer ging hij niet uit tot dit werk? En op zijn eeuwige
tenonderbrenging kan dit onmogelijk zien. Want na den oordeelsdag kan er
niet meer gesproken worden van volken. Dan is alle onderscheid van geslacht
en nationaliteit opgeheven. Maar bovendien wordt dit afgesneden door
hetgeen er bijgevoegd wordt, en in v. 7-10 nader wordt uitgewerkt: En
daarna moet hij een kleinen tijd ontbonden worden. Opmerkelijk is,
dat n hier n daar de visionaire vorm geheel wordt losgelaten, en de Geest
Johannes z leidt, dat hij in gewone, duidelijke taal, zelfs zonder beeldspraak,
voorzegt, wat er n het duizendjarig rijk nog moet geschieden. Maar dan staat
het ook vast, dat deze binding van satan niet geplaatst mag worden in de
eeuwigheid, doch te wachten is in den tijd. En evenzeer, dat ze thans nog niet
geschied is (blz.41, 42, wij onderlijnen).

Wat wij op dat gebied leren


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 783

We citeren hier met nadruk S. Greydanus die zegt in zijn Korte verklaring
der Heilige Schrift, De Openbaring des Heeren aan Johannes', Kok, 3de druk
1955, blz.298: Deze binding van satan, en zijn opsluiting in den afgrond, zijn
maar tijdelijk. Wel een lange tijd, door duizend jaren aangegeven, maar
daarna wordt hij door Gods raadsbesluit - moet- weer voor een korte tijd
losgelaten, om dan de heidenvolken te kunnen opdrijven tot de poging, zijn
goddeloze plannen te volvoeren. Evenwel volgt dan ook weldra zijn
eeuwigdurende werping in den poel des vuurs, vs10 (...) En ze zullen ten
einde zijn, wanneer satan weer gelegenheid ontvangt, om de ganse
heidenmacht, alle niet-Christelijke volken, die in totaal verre overtreffen de
Christennatin, gehele volken, te kunnen opdrijven, om Christendom en
Evangelie van de ganse aarde te willen verdelgen.

10) Tronen:

Wat zij op dat gebied leren

Biederwolf: De gedachte van regeren lijkt het belangrijkste te zijn in dit


gedeelte (...) we geloven dat deze tronen de plaatsen zijn van de hoge
dignitarissen, t.t.z. tronen van koningen aan wie het oordeel toekomt.
(blz.694,695) Biederwolf geeft 4 mogelijke interpretaties waarvan hij de 4 de
verkiest. 4. De 12 apostelen zoals in Mat.19:28 en de heiligen in het
algemeen; dezen van het OT en deze van het NT zoals blijkt uit 1 Cor. 6:2,3
(blz.695).

In De Stem, 39e jaargang, n1 (475), januari 2000, blz.6, lezen we:


Zesmaal bericht ons Openbaring 20, dat Jezus Christus duizend jaren op
aarde zal regeren. Er zijn veel uitspraken over dit tijdperk dat komen gaat, die
wij vandaag nog niet begrijpen. En stellig is dat in al zijn bijzonderheden ook
helemaal niet nodig. Echter, n ding is zeker - die tijd zl komen. Veel
bijzonderheden vinden we in oudtestamentische teksten zoals Jesaja 2 en
Psalm 72 of Zacharia 14. Zo zal Jeruzalem de hoofdstad van dat rijk worden
(Jesaja 2:3), oorlogen zullen niet meer zijn en zwaarden zullen worden
omgesmeed tot ploegscharen (Jesaja 2:4); Christus zal heersen (Zacharia
14:9). Het zal een gouden tijdperk worden. Een heerlijke tijd. Satan wordt
gebonden. Christus wordt niet alleen Koning van Isral, maar Heer over de
gehele wereld. We beschouwen dit tijdschrift nog steeds als een goed
evangelisatiemiddel omdat dergelijke uitspraken er niet al te dikwijls in te
vinden zijn.

J. de Heer zegt op blz.193: Waar Christus is, zullen ook de Zijnen


lichamelijk zijn en blijven; dus dit zal ook het geval zijn als Hij den Troon
Davids inneemt, gedurende de 1000 jaren. Dan zal Zijn laatste belofte uit den
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 784

zendbrief aan de Gemeente der Laodicensen vervuld worden: Die overwint,


Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijnen troon, gelijk Ik
overwonnen heb en ben gezeten met Mijn Vader in Zijnen troon
(Openb.3:21).

Wat wij op dat gebied leren

Wanneer we even nadenken over wat de troon van God betekende in het
OT dan moet deze tekst niet te moeilijk zijn. God is in het OT steeds de ware
koning van het volk Isral. Ook wanneer ze een zichtbare koning hebben, zoals
de volkeren rondom hen, blijft YaHWeH de echte koning. De afstammelingen
van David zitten slechts vervangend op de troon van God. Wanneer we
Deut.17:14-18 met 1 Kron.29:23 vergelijken is dat duidelijk.

In het NT is volgens de engel Gabril Jezus de nige rechthebbende op de


troon van David (Luc.1:32,33). Jezus is de vertegenwoordiger van God in de
uitvoering van Zijn koninklijk ambt (Opb.3:21). De gelovigen van het NT
mogen ook nu reeds delen in datzelfde uitoefenen van koninklijke macht.
Samen met hun Verlosser delen ze in zijn macht op aarde, in een beperkte,
maar niettemin ware zin van het woord. En de gelovigen van vroegere tijden
zullen, n hun opstanding, met Hem regeren in alle komende eeuwen. We
verwijzen u daarom terug naar wat we in dit verband reeds hebben gezegd op
voorgaande bladzijden. We moeten dus het scherp contrast dat de Schrift
leert, steeds blijven aanhouden en de twee niet mengen. Er is een
geschiedenis van de wereld die zich afspeelt voor ons oog, waar de gelovige
geen echt deel aan heeft. Dat gaat aan ons voorbij! Het andere verhaal is dat
in die tussentijd er een heilsgeschiedenis is van God met een klein deel van de
mensen. Een uitverkoren geslacht dat hij sinds Pinksteren heeft uitverkoren en
met wie Hij een nieuw verbond heeft gesloten. In het NT worden de beloften
van het OT vervuld.

In welke zin dat te begrijpen is geeft o.a. H. Bavinck aan in zijn,


Gereformeerde Dogmatiek, deel 4, blz.641 het volgende:
Is het bij de exegese des Ouden Testaments de vraag niet, of de profeten
zich geheel of ten deele bewust waren van het symbolisch karakter hunner
voorspellingen, want zelf in het woord van klassieke schrijvers ligt meer, dan
zijzelven erbij gedacht of ermede bedoeld hebben. Maar wel is het de vraag,
wat de Geest van Christus, die in hen was, ermede betuigen en openbaren
wilde. Dat nu wordt uitgemaakt door het Nieuwe Testament, dat de voltooiing,
de vervulling en daarom de verklaring van het Oude is, want in de vrucht
wordt de natuur van den boom openbaar. Zelfs de moderne critiek erkent, dat
niet het Jodendom, maar het Christendom de volle verwezenlijking is van de
religie der profeten.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 785

Wie zitten er dan op de hier genoemde tronen? Men heeft enkele


mogelijkheden genoemd:
1) De twaalven vlgs. Luc.22:29,30.
2) De gemeente met de Heer sinds Pinksteren
3) De zielen van de onthoofde heiligen, t.t.z. slechts de martelaars uit de
tijd
van de laatste zeven jaren vr de echte Wederkomst.
4) God, Christus en de engelen.
5) De 24 ouderlingen.
6) De heiligen van het Oude Verbond en het Nieuwe in de 1000-jarige
regering.

Eigenlijk staat het er niet in zoveel woorden, maar volgens de context is het
meest waarschijnlijke: de gemeente, sinds Pinksteren. Zie hieronder punt 11.

De oplossing dat het gaat om God, Christus en de engelen is deze van C.


van der Waal, Openbaring van Jezus Christus, deel 1, Uitg. De Vuurbaak,
1971, blz.124. En we citeren dat gezien het als uitleg niet totaal onmogelijk is.
II. Het zetelen van de HERE met Zijn oudsten. Zijn oudsten! Wij ontmoeten
hen reeds in de vierentwintig ouderlingen. Deze hemelse oudsten zitten
volgens Openb.4 op tronen. Doorgaans is het gewoonte om bij Openb.20:4 te
spreken over tronen, die gereserveerd zijn voor de martelaren, de zielen
die de eerste opstanding deelachtig worden. Doch is daar reden voor?
Behalve aan Jes.24:23 herinnert dit gedeelte ook aan Dan.7. Wij lezen aldaar
in vs.9: Terwijl ik bleef toekijken, werden er tronen opgesteld en een
Oude van Dagen zette zich neder. Dit is weer het hemelse hof, dat in
zitting gaat! Waarom in Openbaring die tronen voor kerkleden bestemmen; en
dit te meer, daar in de Bijbel ook gesproken wordt van engelenmachten, die
tronen heten (Col.1:16)? Wij dienen ook hier te letten op de constantie van
de beelden in Openbaring, dat zo allernauwst met Danil samenhangt!
Bovendien is nog op een ndere trek uit Danil te letten, die hier herhaald
wordt. We lezen in Dan.7:21 en 22: Ik zag, dat die horen strijd voerde
tegen de heiligen en hen overmocht, totdat de Oude van Dagen
kwam en recht verschaft werd aan de heiligen des Allerhoogsten en
de tijd naderde, dat de heiligen het koningschap in bezit kregen.

11) Het oordeel:

Wat zij op dat gebied leren


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 786

Biederwolf: In het begrip oordeel mag niet slechts gedacht worden aan
wat o.a. Milligan zegt (...) de verwijzing is vooral naar het recht te oordelen,
het uitoefenen van het oordeel en het uitspreken van het oordeel (blz.695).
Over wie oordelen ze (...) Er is gn zekerder weg te verkiezen dan dit
gedeelte uit te leggen door andere schriftuurplaatsen te laten meespreken.
Dezen die op de tronen zitten, met inbegrip van de martelaren, zijn zij die
regeren over de natin (blz.696).
J. de Heer zegt op blz.279: Isral aan het hoofd der volken. God heeft
genadeplannen ook met de wereld. Hij zal die vervullen door middel van
Isral. Reeds Mozes zeide tot Isral: En de Heere zal u tot een hoofd
maken en niet tot een staart (...) wanneer gij hooren zult naar de
geboden des Heeren (Deut.28:13). Aan Isral waren de verbonden en
diensten toebetrouwd, uit Isral is, wat het vleesch betreft, de Christus
voortgekomen. Isral heeft den grondslag gelegd voor de Gemeente van
Christus en Isral zal ook - na het boeten van zijn misstap - de eindphase van
Gods genadeplan op aarde vervullen onder de heerschappij van Christus op
den troon van David. God zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig
Zijn verbond gedenken; Hij zal, zoodra de tijd gekomen is, gedachtig worden
aan Zijne goedertierenheid en Zijne waarheid aan het huis Israls (Ps.98:3).
En door dien weg zullen alle einden der aarde zien het heil onzes Gods.

We lezen in Talmage, blz.371,372: Gedurende het gehele duizendjarig


rijk zal het proces der wedergeboorte voortgang vinden. De maatschappij zal
gezuiverd worden; natien zullen in vrede bestaan; oorlogen zullen ophouden;
de wreedheid van de dieren zal bedwongen worden; de aarde, in hoge mate
van haar vloek bevrijd, zal een rijke oogst voortbrengen; en de planeet zal
worden verlost. De laatste stadia van dit vernieuwingsproces der natuur
zullen pas bereikt worden wanneer de gezegende tijd van het millennium
verstreken is.

Wat wij op dat gebied leren


Aan de gelovigen zijn vele dingen beloofd en opdrachten gegeven
waaronder ook dingen in het boek Openbaring. We nemen een lijst over uit C.
van der Waal, Openbaring van Jezus Christus, deel 1, Uitgeverij De Vuurbaak,
1971, blz.93,94.
2: 7 e.v.: Wie overwint -15:2;21:7
2: 7: geboomte des levens in de hof Gods -22:1,2
2:11: tweede dood -20:6,14;21:8
2:17: nieuwe naam -verg.19:12
2:27: ijzeren scepter -verg.12:5;19:15
2:28: morgenster -verg.22:16
3: 5: witte klederen -19:8;6:11;7:9,13
3: 5: boek des levens -5:1 e.v.;13:8;17:8; 20:12,15;21:27
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 787

3:12: tempel Gods -7:15;11:1,19;21:22


3:12: het nieuwe Jeruzalem, de Stad Gods -21:2 e.v.
3:21: troon Gods -4:2-6,9,10 enz

Er valt ook naar andere termen en beelden te verwijzen, die in de


Woorden voorkomen en later in de visioenen weer terugkeren: volharding
(2:2,19 -13:10); inspanning, moeite (2:2 - 14:13); laster (2:9 - 13:5,6); satan
(2:9,13,24 - 12:9; 20:2,7); betrouwbaar (2:10 - 17:14); troon des satans (2:13 -
13:2); Christus strijd met het zwaard Zijns monds ( 2:16 - 19:11,15); valse
profetie (2:20 - 16:13;20:10); hoereren, hoererij (2:14,20 e.v. - 9:21;17:2
e.v.;18:3 e.v.); zich bekeren van zijn werken(2:22 - 16:11); waakzaam zijn (3:2
- 16:15); komen als een dief (3:3 -16:15); geopende deur (3:8 - 4:1);
wereldrond (3:10 - 16:14); die op het Land wonen (3:10 - 13: 12,14); naakt
(3:18 - 16:15); maaltijd (3:20 - 19:9).

En dat is slechts een deel van de letterlijke symbolische en


apocalyptische beloften. Ook oordelen is zo een belofte.

Maar..., maar..., maar....

Wat is de inhoud van dat oordelen en regeren? Dat is de hamvraag! Nu of


later?
Drie teksten hierover uit velen:
Rom.5:17: Want, indien door de overtreding van de ene de dood als
koning is gaan heersen door die ne, veel meer zullen zij, die de
overvloed van genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen,
leven en als koningen heersen door de ene, Jezus Christus.
2 Tim.2:12: indien wij volharden, zullen wij ook met Hem als koningen
heersen; indien wij Hem zullen verloochenen zal Hij ons
verloochenen.
Opb.5:10: en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk
en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.

Wat is de inhoud van dat oordelen en regeren? Twee antwoorden.

1) Oordelen en regeren doet de gemeente nu reeds volgens o.a. 1 Pet.2:7-


9. Let er op dat ze als groep van koningen en priesters in deze tijd de
grote daden moet verkondigen van God en dus nu moet handelen in deze
als priesters en koningen.

Een tweede voorbeeld dat frappant is vinden we in het verhaal van


Hand.15. Het gaat om de bespreking in Jeruzalem van wat de heidenen dienen
te onderhouden van de wet van Mozes. Aan het eind van de besprekingen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 788

staat er een beslissing die is genomen door de Heilige Geest n ons. Dit
ons wijst naar de apostelen en de ouderlingen van Jeruzalem. Ons en de
Heilige Geest, beslissen, verordenen t.t.z. regeren. Ons heeft een
medezeggenschap in deze zaak en ze maken dat ook duidelijk wanneer de
zendelingen teruggezonden worden van waar ze gekomen zijn. Daarbij
krijgen ze een brief mee dat het ons en de Heilige Geest goeddunkt dt en
dt op te leggen als regel.
Zie Hand.15:19,28,30-33.

Een derde voorbeeld. Jezus doet aan Petrus de belofte dat hij (en later alle
verantwoordelijken in de gemeente) de sleutels van het Koninkrijk ontvangen
Mat.16:19. Dat komt overeen met wat in Mat.18:18 staat. De leerlingen
kunnen slechts op aarde binden en ontbinden wat vooraf zo beschikt is in de
hemel. Ze zijn in die zin afgebeeld op tronen in de hemel. Zoiets veronderstelt
autoriteit om te oordelen: t.t.z. regeren als onderdaan in de naam van Gods
Koninkrijk.

2) Oordelen en regeren zal de gemeente doen in de toekomst volgens o.a.


Opb.2:26,27 / 3:21 / 1 Cor.6:2.

Beide optellen en laten staan voor wat ze ons willen zeggen moet toch niet
zo moeilijk zijn. Zodat we gewoon maar moeten leren dat; de gemeente (de
gelovigen, de kerk) in deze tijd regeert. En ze gaat er nog mee door na de
Wederkomst. We moeten de zaken niet stellen als een of/of maar als een
en/en. Ter illustratie van hoe men een tekst als 1 Cor.6:2 moet begrijpen het
volgende citaat.

J. Pop zegt over 1 Cor.6:2 in zijn commentaar bij Callenbach, 1965, blz.109,
110: Dat de heiligen (=gemeenteleden, tegenstelling van onrechtvaardigen)
in zijn oordeel zullen participeren, vinden we elders niet met zovele woorden
gezegd.
Nu de heiligen tot deze laatste rechtspraak bestemd zijn, zal in de gemeente
reeds een zwakke afglans van deze komende heerlijkheid mogen blinken. Des
te opvallender is, dat men zich in Corinthe blijkbaar onbevoegd acht voor de
meest onbetekende rechtspraak. Deze onbevoegdheid of onwaardigheid
(anaxios) om op te treden als laagste rechtbank en recht te spreken over
persoonlijke geschillen, die vergeleken met het wereldgericht enig gewicht
hebben, verraadt hoezeer de gemeente beneden niveau is; ze mocht waarlijk
wel wat meer besef hebben van haar toekomstige hoge staat!

Enkele commentatoren, waaronder Milligan (19de eeuw), denken hier aan


het oordelen in een neutrale betekenis van het woord. Het zijn de Vader, Zoon
en Heilige Geest die oordelen? Het verslag van dat oordeel zou doorgegeven
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 789

worden aan de gemeente als controle dat God zijn werk goed heeft gedaan.
Dat is ook de uitleg die de Adventisten hierin leggen. Onmogelijk als
interpretatie is dat niet, maar het is toch niet waarschijnlijk. Het zegt te weinig
gezien al wat aan de gemeente is beloofd.

12) Zielen van de onthoofden enz:

Wat zij op dat gebied leren

Berkhoff:
Er wordt in vers 4 duidelijk gesproken van drie onderscheiden groepen
geloovigen: eerst lezen we: En ik zag tronen, en zij zaten er op, en het
oordeel werd hun gegeven. En daarna: En ik zag de zielen dergenen,
die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus, en om het Woord
Gods. En eindelijk: En die het beest en deszelfs beeld niet
aangebeden hadden, en die het merkteeken niet ontvangen hadden
aan hun voorhoofd en aan hunne hand. Dat dit vers onmogelijk zoo
gelezen kan worden, als velen doen: En ik zag tronen, en zij zaten
daarop, n.l. de zielen dergenen, die onthoofd waren enz., zien we uit
den grondtekst: en staat er wel degelijk bij; bovendien staat het woord
zielen niet in den eersten, maar vierden naamval, waarom het geen
nadere aanduiding kan zijn van zij zaten er op. Daarom kunnen wij niet
anders zien, dan dat Johannes eerst een groote schare aanschouwde, met
koninklijke heerlijkheid gekroond, en dat hij daarnaast, of daaronder, als een
afzonderlijke groep onder de groote schare, eerst zag de triumfeerende
martelaren uit de voorbijgegane eeuwen; en drnaast weer, of ook als een
opvallende groep onder de ontelbare menigte, de geloofsgetuigen, die de
ontzaglijke vuurproef onder den antichrist hadden mogen doorstaan
(blz.46,47).

J. Schouten zegt in Het Zoeklicht, 5 september 1998, blz.10, (wij


onderlijnen):
We wezen reeds op Openb. 20 vs. 4 waar duidelijk wordt dat de daar
genoemde opstanding alleen gelovigen betreft. Het is de gemeente van alle
tijden, tot en met degenen die uit de grote verdrukking komen.

Wat wij op dat gebied leren

Het spreekt voor zichzelf dat wanneer er in dit gedeelte sprake is van
onthoofden dat er nog meer mee bedoeld wordt dan onthoofden.
Zodat die zin een symbolische voorstelling is van iets anders. Of worden de
gelovigen die een martelaarsdood sterven door ophanging, de kogel enz.
soms niet gerekend tot dezen, die met Christus zullen regeren? Wanneer u
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 790

daar geen antwoord op heeft dan ook nog dit: zullen de gelovigen die sterven
door kanker of een ongeluk soms geen deel hebben aan het regeren met Hun
Heer? Met ander woorden de uitdrukking onthoofden wijst dus op nog
andere gelovigen en de uitdrukking wordt een symbool en is niet letterlijk op
te vatten.

Vooraf een vraag: Zijn het volgens de tekst drie groepen die opstaan?
(Grieks = anastasis = oprijzen letterlijk vertaald)
1) die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het
woord van God
2) en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden
3) en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op
hun hand ontvangen hadden

Het kan gaan om 3 groepen, apart en gescheiden van elkaar.


Punt 1 stellen dan alle martelaars voor. Vraag is dan wel: dezen van het NT
plus dezen van het OT, of slechts de gelovigen in Christus sinds Pinksteren?
Op het eerste neen, op het tweede ja!
Punt 2 die het beeld en beest niet aanbidden wijst op al dezen die door de
eeuwen heen zich niet overgeven aan politiek, religieus of antichristelijke
overtuigingen. Vraag: ook die van het OT? Neen!
Punt 3 al dezen die wanneer de Antichrist werkzaam is en zich niet laten
tekenen als behorend tot zijn rijk of als bezit. Ze zijn Gods kinderen. Het gaat
om de ware gelovigen en niet om mensen die ook maar iets met de wereld te
maken hebben. Is dit sinds Pinksteren? of de eindtijd? Ja, sinds Pinksteren
want toen al was de antichrist in wording, getuige ervan dat Johannes in zijn
beieven er al vier verwijzingen naar maakt.

Of zijn deze drie groepen slechts n en dezelfde? Want het en dat we


onderlijnen moet dan een verklarend en zijn. Dit tweemaal en
(epexegetisch zegt men in moeilijke taal) is dan een verdere uitleg en
bevestiging van de eerste zin. Wanneer we beweren dat de gemeente nu
regeert leren we dus geen ongerijmde dingen. Integendeel dat is het andere
deel uit de puzzel. En een andere uitleg is er volgens de context niet mogelijk.
Het gaat zeker niet om alle gelovigen die op hetzelfde moment regeren of
voor de volle periode van de duizend jaar. Dat is een kapitale fout van dezen
die in de bedelingen geloven. Letterlijk genomen wie regeert er volgens deze
tekst dan: alleen en slechts zij die vernoemd zijn. Het gaat dan niet om alle
gelovigen inclusief dezen uit het OT die regeren. Ook dat is een tweede
kapitale fout, wanneer we dat er in lezen zoals volgens het citaat van J.
Schouten. Ze zouden eerst moeten opstaan uit de dood. Maar die opstanding
is slechts beschreven in de laatste verzen van Openbaring 20.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 791

Wie hier denkt aan de zielen - als geestelijke onsterfelijke zaken -


van heiligen in de hemel kan dat niet waar maken vanuit de schepping van de
mens. De gehele mens bestaande uit een lichaam en de geest van God is een
ziel (Gen.2:7). Wie sterft, of hij een goed mens of een slecht mens was, zal
terug uiteenvallen in deze twee delen. Zijn lichaam blijft op aarde en zal tot as
vergaan. De geest (hem door God gegeven) keert terug naar God (Pred.12:7).
Bewust levend, is er bij de dood niemand in de hemel. Ze kunnen er dus niet
regeren in letterlijke zin vrdat ze zijn opgestaan uit de doden, in het
lichaam. Ze kunnen echter nu reeds in symbolische zin regeren. Zie verder
punt 13.

We moeten bij het begrip ziel dus niet denken in de richting van een
onsterfelijke ziel. Het woord heeft in de Schrift meerdere malen de betekenis
van een pars-pro-tote een deel staat voor het geheel. Dat is hoe we het
hier moeten begrijpen. De betekenis is deze: een mens (een ziel) komt tot
leven in de echte zin van het woord. Door de inwerking van Gods Geest wordt
een mens (een ziel) herboren tot dat wat een echt mens is: een kind van God.
En voor het begrip ziel = mens zie o.a. 1 Pet.3:20, 8 zielen = 8 mensen. In de
hemel zijn er geen zielen zodat we die betekenis niet mogen aanhouden of
forceren. Want ook Opb.6:9 dat over de zielen onder het altaar spreekt heeft
een symbolische betekenis. Vergelijk in onze publicatie Aantekeningen over
leven, dood en opstanding voor nadere uitleg hierover.

Er staat hier niet zoals men normaal is te lezen in de kringen van de


bedeling: ze stonden op uit de doden. Wel dat ze leefden, en dat is niet
hetzelfde. We geven enkele opmerkingen in dit verband. Eerst en vooral geeft
de Schrift te kennen dat het loon van de gelovige ontvangen wordt bij; de
parousia, epiphaneia, en apocalupsis van de Heer (1 Pet.1:7 / 2
Tim.4:8 / 1 Thes.2:19). Ook spreekt 1 Pet.5:4 nog van ontvangen van loon bij
de phanerosis of manifestatie. Wil dit nu zeggen dat een christen drie of
viermaal zijn loon ontvangt?

Natuurlijk niet. Het loon in de ware zin ontvangt hij bij de opstanding uit de
doden, bij vers 12 van Openbaring 20. En ten tweede. Het begrip heil
(Grieks = soteria). Dat is gebruikt voor allerhande zaken, soms voor nationale
bevrijding (Luc.1:69,71 / Hand.7:25) maar meestal voor persoonlijke
bevrijding. Bevrijding is het ontsnappen aan iets; zoals de zee (Hand.27:37) de
vloed (Heb.11:7) gevangenschap (Phil.1:19) en dergelijke. Het volledige heil -
en dat mag men niet vergeten - is voor de gelovigen weggelegd met de komst
van de Heer (Rom.13:11 / 1 Thes.5:8,9). Maar niet alles is toekomstig voor de
gelovige. Leven, dat doet de gelovige al vanaf zijn wedergeboorte en is in
geen enkel opzicht toekomstmuziek. Zie punt 13.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 792

Over het getuigenis van de gelovige leest o.a.: Opb.1:2,9 / 6:9 / 12:17. Voor
zij die onthoofd zijn staat er letterlijk die met de bijl gedood zijn. Dat
was samen met kruisiging het middel van terechtstellen in het Rome van die
tijd. Over het teken van het beest zie Opb.13: 4,15,16 / 14:9 / 16:2.

En als inleiding tot het volgende punt citeren we uit een publicatie van de
Navigators, Life change series, Revelation, Navpress, 1989, blz.142: Ze
kwamen tot leven en regeerden (20:4). Het is niet duidelijk of dit slechts slaat
op de martelaren van de tijd van de verdrukking (de zielen van hen die
onthoofd waren) of alle gelovige uit alle tijden. Het is tevens niet duidelijk of
dezen die leefden en regeerden dezelfde zijn als dezen die op de tronen
zitten en aan wie het recht is gegeven om te oordelen.

13) Leefden en regeerden:

Wat zij op dat gebied leren

Biederwolf: a) Kan niet slechts betekenen: leven want dat zou


veronderstellen dat de zielen dood waren (...) b) Kan niet slechts betekenen:
geestelijk leven (...) c) Kan niet slechts betekenen: onsterfelijk worden want
dat waren ze reeds. d) Kan niet slechts betekenen: gelukkig worden aan het
begin van het Millennium (blz.698).

J. de Heer zegt op blz.203: En de heiligen der hooge plaatsen zullen een


besturend aandeel hebben in dit Rijk tot in eeuwigheid (:18). Zij zullen niet als
de volken en ook niet als het geloovig overblijfsel van Isral, hunne
bezigheden op aarde hebben. Zij zijn kinderen der opstanding en keeren niet
meer terug tot het tegenwoordige, stoffelijke leven. Zij zullen alleen deel
hebben aan het D. J. Rijk in den hemelschen zin van mederegeerders.

H. Schouten zegt in Het Zoeklicht, 21 augustus 1999, blz.22: In ieder


geval is er sprake van tronen, waarop de Here Jezus en de Zijnen zich zetten
en waar vanaf de re-gering en de rechtspraak plaatsvinden (Openb.20:4). Ik
stel me zo voor dat deze stad zich boven het aards Jeruzalem zal bevinden,
zoals ooit de Shechina Gods boven de tabernakel zweefde. In dat koninkrijk
hebben de overheden en machten der lucht in ieder geval plaatsgemaakt voor
de regering van Christus en de Zijnen.

Wat wij op dat gebied leren


Een gelovige ontvangt zijn leven (= het eeuwige leven) al in deze tijd en
moet daarvoor niet nog eens zovele jaren wachten tot aan de opstanding.
Laat ons enkele Scriftuurplaatsen bekijken die dit aantonen:
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 793

Wie in den Zoon gelooft heeft eeuwig leven Joh.3:36.


Ik zeg u wie mijn woord hoort en Hem gelooft die Mij gezonden
heeft, heeft eeuwig leven Joh.5:24.
Wie gelooft, heeft eeuwig leven Joh.6:47.
God heeft ons eeuwig leven gegeven 1 Joh.5:11.
Wie den Zoon heeft, heeft het leven 1 Joh.5:12.
Opdat gij weet dat gij eeuwig leven hebt 1 Joh.5:13.
(zie ook Joh.6:54 / 10:28)

Men ziet dat deze Scriftuurplaatsen het eeuwige leven beschrijven als
een thans inwonend bezit van de gelovige en niet slechts als een toekomstige
zaak. Hoe tegenstrijdig het ook mag klinken er zijn teksten die het als
toekomstig beschrijven. Men zie hiervoor Marc.10:30 / Luc.18:30 / Joh.6:40 /
Rom.6:22. Maar deze tegenstrijdigheid is slechts oppervlakkig. De ene reeks
teksten zegt dat we nu eeuwig leven bezitten, de andere reeks dat we het
ook later nog bezitten. Anders gezegd, de gelovige heeft in deze christelijke
bedeling eeuwig leven, maar ook in de toekomende eeuw(en). Over deze
toekomende eeuw(en) spreken dan teksten als Mat.12:32 / Eph.1:21 / 2:7 /
Heb.2:5.

Eeuwig leven is dus zowel tezelfdertijd reeds een bezit, als een belofte
voor later. Het schijnt verwarrend? Maar laat ons dit illustreren. Ik heb
bijvoorbeeld een bepaalde som geld, die ofwel op een bank- of postrekening
staat of bij mij thuis in een koffertje zit. Elke dag bij het slapen gaan heb ik
nog steeds diezelfde som. En bij het ont-waken kan ik steeds de som afhalen
bij bank of post of uit mijn geldkoffer halen. Ik heb de som geld dus altijd
gehad.

De eerste opstanding van Openbaring 20 is daarom een zaak van deze tijd
en niet slechts iets dat ligt in de toekomst. Het is in dit leven dat de gelovige
vooreerst van de dood in het leven overgaat. Dat bepaald ook het beeld dat er
dan uit voortkomt: het zitten op de tronen is ook een zaak van deze tijd en
niet iets wat slechts toekomst is. En dat omdat we volgens Rom.6, in de
gelijkenis van onze doop met de dood van Christus, met Hem al zijn
opgestaan. Wanneer we zeggen: Christus regeert, moeten we
tegelijkertijd zeggen de kerk regeert. Zo leven we thans reeds ons
toebehorende eeuwig leven. We hebben dit gekregen bij de nieuwe
geboorte of het herboren worden uit water en geest (Joh.3:3-8 / Gal.6:15). Zo
wordt dit leven voor ons steeds bewaard bij God (1 Pet.1:5).

S. Greydanus geeft in zijn commentaar blz.407 (van Bottenburg) een


andere uitleg dan de onze en die is eveneens mogelijk als enige uitleg of
supplementair aan wat we zelf zeggen. Hij schrijft: En met Hem heersen
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 794

Zijne gelovigen en dienaren. Zijne apostelen Athanasius, Augustinus, Luther,


Calvijn enz... zijn geerd en oefenen grote invloed. In kleinere kring geldt dit
van vele anderen. De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn,
maar de naam des goddelozen zal verrotten, Spr.10:7. Volgens Greydanus
blijft dus de invloed gelden van deze theologen en zelfs van gewone
gelovigen. Met de tweede uitleg die hij daarop geeft gaan we niet akkoord.
Zelf volgen we grotendeels een Amerikaans Gereformeerd theoloog Marcellus
Kik die naar onze mening het beste boek schreef over Openbaring twintig. Zie
de bibliografie aan het begin.

Men mag zeker niet redeneren zoals de uitleg van de bedelingen zegt: het
gaat hier om de lichamelijke opstanding van de gelovigen. We moeten toch
lezen wat er staat: de zielen werden levend, er staat niet dat de zielen
opstonden uit de dood. Er is dus gn verwijzing naar een lichamelijke
opstanding. Er staat ze leefden. Trouwens is het consequent om de
aartsvaderen van Isral in een verheerlijkt lichaam op aarde te laten leven, en
de gelovigen uit het NT boven in de wolken? Van letterlijke uitleg gesproken!
Denk niet dat we overdrijven in deze zaak. J. de Heer zegt op blz.240: Hoe we
ons alles precies moeten voorstellen, is moeilijk te zeggen, waarschijnlijk zal
alles van het hemelsche Jeruzalem uit geschieden en zal deze Lichtstad zich
boven het aardsche Jeruzalem bevinden, gelijk de vroegere Schechina boven
den Tabernakel zweefde. In dat Koninkrijk hebben de overheden en machten
der lucht (Ef. 6:12) plaats gemaakt voor de regeering van Christus en de
Zijnen.

En om aan te geven dat niet alle millennialisten zich houden aan de uitleg
van de bedelingen een citaat door iemand uit de Pinksterkerk in Nederland.
We lezen in het commentaar op Openbaring van J.E. van den Brink, Kracht
van Omhoog, zj. (rond 1985) blz.347 als volgt: Wij merken nog op, dat
wanneer er gesproken wordt over priesters, wij zeker niet mogen denken aan
mannen uit het geslacht van Levi, zomin als de Hogepriester, Jezus Christus,
uit het geslacht van Aron is. De principile fout van vele chileasten is, dat zij
een natuurlijk volk Isral op de plaats zetten van een geestelijk Isral Gods,
de gemeente. De gemeente wordt dan op aarde toeschouwer, terwijl ze in
haar bediening om te redden en te verlossen, uitgeschakeld wordt. Maar er
staat: Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters,
en zij zullen als koningen heersen op de aarde (5:10). Aan de gemeente heeft
God de komende wereld, waarvan wij spreken, onderworpen (Hebr.2:5). Het
regeren, onderwijzen, bevrijden en onder controle houden van een
toegewezen gebied, wordt voor deze koningen en priesters zeer
vergemakkelijkt, omdat zij een geestelijk lichaam hebben, dat evenals het
lichaam van Jezus na zijn opstanding, niet aan tijd en plaats gebonden is.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 795

En de twee belangrijkste teksten over de betekenis van het regeren van de


gelovigen zijn 1 Joh.2:14 en 1 Joh.5:4.
Ik heb u geschreven, vaders, want gij kent Hem, die van den
beginne is. Ik heb u geschreven, jongelingen, want gij zijt sterk en
het woord Gods blijft in u en gij hebt de boze overwonnen (1
Joh.2:14).
want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de
overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof 1 Joh.5:4.

14) Dit is de eerste opstanding

Wat zij op dat gebied leren

Biederwolf: Wijst op dezen die met Christus regeren gedurende de 1000


jaren (blz.704). De zielen die de Ziener heeft gezien zijn onthoofd. En dat
wijst op een let-terlijke dood. Zo moet dus de opstanding letterlijk zijn (...) Het
Griekse woord dat is gebruikt voor opstanding (anastasis) wijst in het NT, met
wellicht slechts n uitzondering, steeds naar de lichamelijke opstanding
(blz.702).

Berkhoff: Dan volgen zij, die het duizendjarig rijk vergeestelijken, en


er onder verstaan den tijd van Christus Hemelvaart tot Zijn wederkomst op
de wolken. Zij meenen in de eerste opstanding te moeten zien de
wedergeboorte, waaraan tevens verbonden is de gelukzaligheid der ziel
tusschen het sterven en de opstanding des lichaams. Dezen komen voor nog
grooter moeilijkheid te staan. Afgedacht van de algemeene bezwaren, die we
reeds zagen, komen daar nog bij deze bijzondere: waar moeten zij plaatsen
de geloofsgetuigen onder de heerschappij van den antichrist, degenen, die
het beest en deszelfs beeld niet aangebeden hadden, en die het
merkteeken van het beest niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd
en aan hun hand? Want de antichrist moet naar de Schrift nog komen, en
zal juist aan het einde van den tijd tusschen Christus Hemelvaart en
wederkomst optreden. Alzoo kan er in hun duizendjarig rijk van die
getuigen geen sprake zijn (blz.45).

H.C. Voorhoeve zegt in Uit het Woord der Waarheid, november 1999,
blz.261,262: Nu moet men evenwel niet denken dat allen die van Christus
zijn, tegelijk zullen opstaan (...) De leden van de Gemeente, die ontslapen zijn,
worden opgewekt als de Heer komt in de lucht; terwijl de gelovigen die tijdens
de oordelen gedood zijn, waarschijnlijk met de gelovigen van het Oude
Testament (zie Dan.12:13) bij Zijn komst op aarde zullen opstaan (...) Alle
gelovigen die van het begin van de wereld tot de oprichting van het
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 796

duizendjarig rijk gestorven zijn, behoren tot de eerste opstanding. Deze eerste
opstanding heeft plaats vr het begin van het duizendjarig rijk.

Wat wij op dat gebied leren

We zijn uitvoerig ingegaan op de leer van de opstanding bij de bespreking


van 1 Cor.15:20-28 en verwijzen u aldaar. Specifiek over Openbaring 20:5 zie
het hierna volgende onderdeel. In het kort kan men de leer van de opstanding
aldus samenvatten:

- In het OT zijn er enkelen opgestaan uit de doden


(Heb.11:35). Het waren gn opstandingen ten leven.
- Christus is de eerste die is opgestaan in de echte
opstanding: ten leven (Hand.26:33)
- Sadduceen zijn verontwaardigd omdat discipelen van
Jezus verkondigen dat Hij is opgestaan (Hand.4:2)
- De opstanding van Jezus is een teken van zijn
Messianiteit en Heerschappij in de wereld (Rom.1:4)
- Geloven dat Jezus is opgestaan wil zeggen ook te geloven in
een toekomstige opstanding voor allen (Joh.5:28,29)
- Paulus preekt steeds over n opstanding (Hand.17:32 / 23:6 / 24:21 /
1 Cor.15:12 / Heb.6:2, er zijn meerdere dopen maar slechts n opstanding)
- Gelovigen in Christus hebben thans reeds deel aan zijn opstanding (1
Pet.1:3).
Ze zijn uit de dood in het leven overgegaan. Maar dat is een geestelijke
opstanding.
- Dit zullen de waardigen zijn in de komende eeuw, alle anderen krijgen
een opstanding maar zijn onwaardig en worden verbannen naar de Gehenna
(Mat.25:31-
46 / Luc.20:35). Elk in een daartoe door God geschapen lichaam.

Met het oog hierop moeten we voorzichtig zijn en niet wat beweren dat in
strijd zou zijn met de duidelijke uitspraken in deze teksten van het boek
Openbaring. Hoe moet men de uitdrukking dit is de eerste opstanding
dan begrijpen? In een boek dat volstaat met symboliek, beelden en geestelijke
beschrijvingen van personen en zaken. Laten we dan ook vooreerst opmerken
dat er in de Schrift regelmatig gesproken wordt van een geestelijke
opstanding. en Simeon zegende hen en zeide (...) : Zie deze (het kind
Jezus) is gesteld tot een val en opstanding van velen in Isral en tot
een teken dat weersproken wordt (Luc.1:32 / 2:34). Dit is duidelijk
symbolische taal.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 797

Het is natuurlijk waar dat het Griekse anastasis dat hier gebruikt wordt
voor opstanding bijna zonder uitzondering verwijst naar de letterlijke
opstanding. Er zijn slechts 2 of 3 uitzonderingen op de 42 maal dat het woord
gebruikt is in het NT. Dat mag dus niet de enige reden zijn waarom het hier
om een letterlijke opstanding zou moeten gaan. Laat ons de zaak benaderen
vanuit de opmerkingen die we gemaakt hebben.

Men mag niet zeggen, dit moet een letterlijke opstanding zijn omdat de
andere opstanding die genoemd wordt letterlijk is. Alford heeft in zijn Greek
Testament hier een zinsnede die regelmatig terugkomt in de literatuur van de
leer van de bedelingen. Zie bijvoorbeeld Biederwolf. Hij zegt dat gezien de
tweede opstanding die genoemd wordt een letterlijke is ook de eerste een
letterlijke moet zijn! Maar juist dat kan niet vanuit de rest van wat de Schrift
leert. In de duidelijke teksten is er slechts sprake van n algemene
opstanding. Uit een symbolisch en metaforisch boek als dat van de
Openbaring mag geen dubbele opstanding geleerd worden! Moet de rest van
de Schrift dan geweld worden aangedaan om dat te bewijzen? Vanuit een
boek geschreven in symbolen = tekenen!

De rste dood van de mens is een geestelijke dood. Want vrdat


Adam en Eva een letterlijke dood stierven, in het lichaam, waren ze
reeds dood voor God in geestelijke zin. De tekst van Gen.2:16,17 is hierin
duidelijk en de meeste zullen dat ook niet betwisten. Alleen moet men er dan
ook de goede conclusie uit trekken. Ieder mens erft die dood volgens
Rom.5:12 / 6:23 / Jac.1:14,15. Om in de gunst van God te komen moet men uit
die geestelijke dood opgewekt worden. En dat is iets wat Hij slechts kan.
Men moet, volgens een ander beeld, opnieuw geboren worden. Slechts de
gelovigen ontsnappen aan de tweede dood. Alle ongelovigen blijven voor God
geestelijk dood. Zie o.a. Mat.8:22 / 1 Tim.5:6 / Eph.2:1-10. Voor de
gelovige gaat er aan zijn opstanding uit de dood steeds de
opstanding uit de geestelijke dood vooraf. Zie Joh.5:24 / Col.2:12,13 / 1
Joh.3:14. De gemakkelijkste manier, die de Schrift gn geweld aandoet, moet
dus zijn: deze opstanding in Opb.20:6 begrijpen in verband met de eerste
dood van de mens.

In Opb.20:6 krijgen we de vijfde zaligprediking uit het boek Openbaring. Wie


aan de eerste opstanding deel heeft is door God al zalig verklaard. In verband
met de ongelovigen en de niet wedergeborenen zegt Paulus eens dat dood en
zonde (in gepersonifierde betekenis) regeren. Sinds de dood van Christus
echter is er eeuwig leven aan het licht gebracht en is het werk van Satan
teniet in die betekenis. Sindsdien is er een ommekeer in dat proces
(Rom.6:12). De gelovige die sterft in zijn doop is dan ook vrij van zijn vroegere
schuld en verplichtingen (Rom.6:2,7,11). Gods tegenstander kan geen briefje
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 798

meer uit zijn mouw toveren om ons van iets te beschuldigen (Col. 2:14). En de
strafste taal in dat verband is nog die van Paulus. Hij zegt in Eph.2:6 dat
Christus ons behouden heeft: en heeft ons mede opgewekt en ons
mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten. De Griekse
werkwoordvorm is een aoristus: dat wil zeggen we zijn opgewekt uit de doden
en zijn nu deelgenoot aan de hemel. En ook Col.3:1 spreekt over die
geestelijke opstanding.

15) Rest van de doden:

Wat zij op dat gebied leren

Biederwolf: De rest van de getrouwe doden, zegt Barnes (...) Gebbart zegt
dat de eerste opstanding deze is van de martelaren en de heiligen die in de
bedeling sterven. Voor anderen is de rest van de doden te verstaan als de
onrechtvaardige doden alleen, met daaraan toegevoegd dezen die zullen
sterven in de 1000 jarige regering, alhoewel over deze laatste klasse niets
gekend is (blz.703).

Berkhoff: Nog duidelijker spreekt de Heere Jezus van een afzonderlijke


opstanding in Luk.20:34-36. Hier treffen ons verschillende lichtpunten.
Allereerst: tegenover deze eeuw of dit tijdvak wordt gesteld die
eeuw of dt tijdvak; wij blijven dus met de periode waarvan Christus
hier spreekt, en dus ook met de opstanding, die aan het verwerven van
die eeuw verbonden is, aan deze zijde van den jongsten dag, waarop de
algemeene opstanding zal plaats hebben. Dan is er niet meer sprake van een
eeuw, maar van de eeuwigheid. Verder moeten we vooral niet
voorbijzien het opmerkelijke: de opstanding uit de dooden. Het woordje,
dat in het oorspr. staat, wordt toch heel dikwijls in dezen zin gebruikt: van
tusschen, tusschen uit. Daartegenover wordt dit nooit gezegd van de
algemeene opstanding. Dan is het altijd: de opstanding der
dooden.(Voetnota 1: Hand.17:32 / 24:15,21). Terwijl dus een groot gedeelte
der dooden blijft rusten in het stof des doods, zal er van tusschen hen uit een
ander gedeelte opstaan (blz.52).

Walvoord zegt op blz.486: Gezien de Schrift laat doorschemeren dat alle


rechtvaardigen opstaan voorafgaande aan de tweede komst van Christus,
mogen we veronderstellen op basis van dit gedeelte dat slechts de goddeloze
doden zullen opstaan. De Schriften zeggen niets over het lot van de heiligen
die in het Millennium-koninkrijk leven, van wie sommigen zondermeer zullen
sterven in het duizendjarig rijk en dus opgewekt dienen te worden en
sommigen van hen die leven tot het einde van het Millennium zullen van
status moeten veranderen zoals dezen bij de opname van de gemeente
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 799

geschied was. Omdat gelovigen die openbaring vandaag nog niet nodig
hebben is ze nog niet geopenbaard.

Wat wij op dat gebied leren

Men zegt meestal, volgens de leer van de bedelingen, dat het hier gaat om
de goddelozen die opstaan uit de dood, dien dan verwezen zullen worden naar
Gehenna. Maar dat is niet zo. (Zie ook punt 14.) De eerste opstanding, die een
geestelijke is, spreekt slechts van de gelovigen sinds Pinksteren. Waarover
gaat het hier? In deze opstanding moeten alle gelovigen uit het OT nog
gerekend worden want zij hebben de werkelijkheid van het eeuwige leven nog
tegoed. Het heeft geen zin om te beweren dat de gelovigen van het Oude
Testament deze gave van eeuwig leven reeds bezaten. Dat is niet zo gezien er
duidelijk staat in de Schrift dat Jezus de gave van eeuwig leven door zijn dood
aan het licht heeft gebracht. Ze zullen het ontvangen bij de opstanding
wanneer ze in onverderfelijke lichamen uit de graven opstaan. Meer zelfs, hier
gaat het om de opstanding die men de algehele opstanding noemt, deze uit
de letterlijke graven van alle mensen.

16) Tweede dood:

Wat zij op dat gebied leren

Berkhoff: Doch het allergrootste bezwaar is: en zij leefden en


heerschten met Christus de duizend jaren. Dat zij gelukzalig zijn naar
de ziel in den hemel, is toch wat anders, dan wat hier gezegd wordt. In
verband met de tenonderbrenging van den antichrist en zijn regiem over deze
wereld kan dit heerschen niet anders beteekenen, dan een triumf van het
Koninkrijk van Christus op aarde, waaraan deze opgestane heiligen deel zullen
hebben. Welnu, oefenen degenen, die de in deze zin opgevatte eerste
opstanding (wedergeboorte) deelachtig zijn, hetzij op aarde, nog in het
sterfelijk vleesch zijnde, hetzij verheerlijkt in den hemel, deze heerschappij
met Christus uit? Immers neen? (blz.45).

Berkhoff: Weer is opmerkelijk, dat dit gesproken wordt met totale


loslating van den visionairen vorm en van alle beeldspraak. Het is ons door
den Heiligen Geest in leertaal gezegd. En dat het niet kan vergeestelijkt
worden, is duidelijk uit wat er tegenover wordt gesteld: de tweede dood, v. 6
en 14. Daarmee kan toch niet anders bedoeld worden, dan het ook met het
lichaam in de hel geworpen worden. Maar dan mag men de eerste
opstanding, waarvan hier even werkelijk gesproken wordt, ook niet
vergeestelijken; dan is dat eveneens een lichamelijke opstanding (blz.41, wij
onderlijnen).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 800

Wat wij op dat gebied leren

De geestelijke dood en de letterlijke dood gaan samen want het is de zonde


die hen verbindt. Een zondaar is reeds dood (Luc.15:24 / Mat.8:22). Wie een
los leven leidt is levend dood (1 Tim.5:6). Alleen de mens die nu in
gemeenschap met God leeft heeft werkelijk een leven en de belofte van
eeuwig leven (Eph.2:5 / Col.2:12,13). Nu hopen op wat we nog niet zien
(Rom.8:24,25). En er is slechts n weg om te ontsnappen aan de dood:
genade die God schenkt (Rom.6:23). God blijft niet eeuwig in toorn na de val
van Adam, blijft niet in toorn na de zonde van zijn volk en zal ook de heidenen
genadig zijn (Ps.30:5 / 78:38 / Jes.54:7,8 / 57:16).

Het begrip dood heeft in de Bijbel dan ook minimaal twee betekenissen:
1) Een lichamelijke dood die het gevolg is van de geestelijke dood. Wie in
zonden en misdaden leeft is reeds dood voor God (Eph.2:1 / 1 Joh.5:12). De
Schrift spreekt over deze beide als n dood.
2) Over de tweede dood. Laten we dit er over zeggen: wie de eerste dood
sterft - dus wie niet bekeerd is in dit leven - zal ook de tweede dood sterven
na zijn opstanding. Over wie deel heeft aan de eerste opstanding - dat is het
geestelijk opstaan uit de dood voor God - over dezen heeft de tweede dood
gn macht (Joh.5:24,25 / Opb.20:14). Wie overwint, dus slechts de gelovige:
zal van de tweede dood geen schade lijden (Opb.2:11). Niet
beschadigd worden zegt de SV. In het eerste geval is het te vergelijken bij
de vader van de verloren zoon. Deze is volgens de vader dood maar hij
blijft nog steeds naar zijn zoon uitkijken. In het tweede geval kijkt de vader
(lees God) niet meer uit naar zijn verloren gelopen kinderen (Luc.15:24,20 te
lezen in deze volgorde).

Ook vraag 42 van de Heidelberger Catechismus gaat hier op in als volgt.


Vraag 42: Nu Christus voor ons gestorven is, waarom moeten wij dan nog
sterven? Antwoord: Onze dood is geen betaling voor onze zonden, maar
alleen een afsterving van de zonden en een doorgang tot het eeuwige leven.
Mijn zonden zijn betaald door de dood van Gods Zoon zegt vraag en
antwoord 40. Met ander woorden: ook van de tweede dood moet gezegd
worden dat zij samen gaat met de eerste letterlijke dood, het ene gaat niet
zonder het andere.

En om nog een andere stem te laten horen hier het commentaar van Ch.
Ryrie bij Eph.2:1: dood, t.t.z. afgescheiden van God omwille van de zonde.
Dat is geestelijke dood. Indien iemand in die toestand blijft, door voortdurend
Christus te verwerpen zal de geestelijke dood leiden tot de tweede dood, de
eeuwige afscheiding van God (Opb.20:14). Zie zijn Study Bible, expanded
edition, Moody Press, 1994, blz.1785. De schrijver is emeritus van de gekende
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 801

Dallas Theological Seminary, een bastion van de leer van de bedelingen. Op


wat hij hier zegt kan ik ook amen zeggen, alleen niet meer wanneer hij (in zijn
commentaar van Openbaring 20) denkt dit ook nog te kunnen toepassen in
een periode van twee door tijd gescheiden opstandingen in het lichaam. En
daarom nog eens wat we reeds enkele malen hebben opgemerkt; het is in het
heden dat we herboren worden of niet herboren worden. Nu is de dag van het
heil. Doodgaan naar het lichaam in deze tijd is voor een gelovige gn verlies,
het is soms een ganse opluchting en altijd winst. Want ons leven is veilig in
Gods handen. Een ongelovige is nooit in Gods hand geweest en valt bij leven
en sterven buiten alle heil.

We denken - na al wat we gelezen hebben over deze zaken - dat de mensen


die geloven in de bedelingen zich hebben laten om de tuin leiden door wat
klinkt als een dubbele opstanding. Maar dat berust op een valse gelijkenis.
Men zegt:
1) eerste opstanding gaat met de eerste dood,
2) tweede opstanding gaat met de tweede dood.
Dat klopt echter niet. Beiden de eerste en de tweede opstanding hebben te
maken met de eerste dood. De tweede dood is alleen iets dat zal gereserveerd
worden voor wie de eerste opstanding niet heeft meegemaakt. Men mag dus
niet leren dat de lichamelijke opstandingen gescheiden zijn over een periode
van mr dan duizend jaar. In werkelijkheid is het nog erger dat het fout loopt.
De eerste opstanding in het lichaam wordt door wie in de bedelingen geloven
soms gesplitst in nog eens zeven (7) aparte opstandingen. Het gaat dus niet
om twee opstandingen maar om zeven + n = acht opstandingen in het
vlees.

17) Gog en Magog:

Wat zij op dat gebied leren

A.B. Stier zegt in Isral en de Bijbel, september 1997, blz.7: Vergelijking


tussen Gog in Ezechil 38,39 en in Openbaring 20. Velen menen dat de
profetie van Ezechil 38 en 39 pas zal vervuld worden, als satan volgens
Op.20:7-10 na 1000 jaar hechtenis ontboden zal worden om - onder
aanvoering van Gog en Magog - de volken nog eenmaal ten strijde te laten
trekken. Als we echter letten op een aantal details, meen ik dat we niet met
dezelfde, maar met verschillende gebeurtenissen in Gods heilsplan, van doen
hebben. Twee gebeurtenissen met minimaal 1000 jaar daartussen.
Ezechil 38,39: Openbaring 20:7-10:
1. God verzamelt met haken 1. Satan verzamelt Gog en Magog.
in hun kaken de strijd-
machten van Gog (38:4,16)
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 802

2.In 38:4,5 wordt gespro- 2. Het duizendjarig rijk


ken over een volk dat zal juist gekenmerkt wor-
vertrouwd is met het den door het feit dat de
zwaard en volledig is volken hun zwaarden hadden
uitgerust voor de strijd. omgesmeed tot ploegscharen en hun
speren tot snoei messen en zij de
oorlog niet meer zouden leren

(Jes.2). Het is dus onwaarschijnlijk dat-


de strijd in Op.20 met een getraind en
effectief bewapend leger zal
plaats vinden.

3. Betreffen de volken uit 3. Betreft alle volken uit de


het verre noorden (38: vier hoeken der aarde.
6,15).

4. Deze gebeurtenissen vor- 4. Op de strijd in Openbaring


men een les voor de vol- 20 volgt direct het oordeel voor de-
ken, die als toeschouwers grote witte troon.
kunnen zien, hoe de Here
Gog verslaat, om vervol-
gens de God van Isral
te leren kennen (38:16).

5. In 38:12 wordt het land 5. Er is hier in ieder geval


aangeduid als weer be- 1000 jaar gepasseerd,
woonde puinhopen, een waarin de satan gebonden
beschrijving die de in- is geweest.
druk geeft van een re-
cente opbouw van wat
verwoest was.

6. De vijand wordt bestre- 6. Vuur uit de hemel ver-


den met zwaard, pest, slindt in eenmaal alle
hagel, vuur en zwavel vijanden.
(38:21,22).

7. Beschrijven het moment 7. Beschrijft de toestand van


minimaal 1000
(nu) waarop de Here jaar later, als de HERE een keer heeft
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 803

een keer zal brengen in gebracht in het lot van Zijn volk en zijn
Geest
het lot van Isral en over hen heeft uitgestort. Degenen die
zich
Hij Zijn Geest over hen dan nog door satan laten verleiden wacht
zal uitstorten (39:25, 29 onmiddellijk het definitieve
oordeel.

We parafraseren een lijst uit J. D. Pentecost, Things to come, Zondervan,


1958, blz.332 waar de grote verschillen aangegeven worden tussen het
verhaal van Ezechil 38,39 en Openbaring 20. Het gaat niet om dezelfde
strijd en niet om dezelfde Gog.
1) In de oorlog van Gog / Magog, zijn een reeks bevriende strijdkrachten van
Gog aangegeven in Ezechil 38 = land Magog, Mesech, Tubal, Gomer, Perzen,
Ethiopi, Lybi samen met Egypte (Danil 11:42), maar in Openbaring komen
de vijanden uit alle natin tegen Jeruzalem (Jol 3:2 (?) / Zephania 3:8 /
Zacharia 12:3 / 14:2).
2) Gog komt uit het noorden (Ezechil 38:6,15), met Armageddon, komen de
vijanden uit alle streken van de aarde.
3) Gog komt om buit te maken (Ezechil 38:11,12), maar met Armageddon
komen de volkeren samen om Gods volk te vernietigen.
4) Gog is het hoofd van deze invasie (Ezechil 38:15), maar in Openbaring
staat Satan aan het hoofd van het vijandige leger (Openbaring 19:19).
5) Er is een protest tegen de invasie van Gog (Ezechil 38:13), maar in
Openbaring is er geen enkel protest wanneer het beest tegen Gods heiligen
optrekt.
6) Gog is door goddelijke interventie verslagen, door natuurrampen (Ezechil
38:22), maar de legers van de oorlog met Armageddon worden gedood door
het zwaard dat uit de mond van Christus komt en vernietigd (Openbaring
19:15).
7) Gog's legers staan in het open veld in veldslagtactiek (Ezechil 39:5), met
Armageddon staan ze in de stad Jeruzalem.
8) Gog's legers worden verslagen buiten Jeruzalem op de heuvelen en in de
valleien (Ezechil 39:2-4), maar het beest en zijn legers worden in Jeruzalem
zelf verslagen (Zacharia 12:2 / 14:2).
9) YaHWeH roept assistentie bij in de slag tegen Gog (Ezechil 38:21), maar
met Armageddon is de HEER alln in het vertreden van de wijnpers
(Openbaring 19:15 / Jesaja 63:3-6).
10) De invasie van Gog is zeer snel en komt er na een kleine waarschuwing
(Ezechil 38:11), de oorlog met Armageddon is er op een tijdstip dat niemand
verwacht en in ijltempo afgewerkt wordt (Openbaring 20:9).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 804

In Mormon, blz..366 lezen we: Na het verstrijken van de duizend jaar zal
het de Satan opnieuw worden toegestaan zijn macht uit te oefenen, en zij die
niet rein van hart zijn, zullen voor Hem zwichten. De vrijheid die de overste
van de macht der lucht zal herkrijgen, zal echter van korte duur zijn; zijn
uiteindelijke ondergang zal spoedig volgen, en met hem zullen al de zijnen de
eeuwigdurende straf ontvangen. Dan zal de aarde overgaan tot haar
celestiale staat en een passende woonplaats zijn voor de verheerlijkte zonen
en dochteren van onze God.

Wat wij op dat gebied leren

Vanuit de Bijbel zelf is het bijna onmogelijk om te bepalen waar Magog


was. Het ligt volgens Ezechil in het Noorden. Flavius Josephus situeert het in
het noord-oosten van Europa en Centraal Azi het land waar de Scyten
leefden (Oudheden I,VI,1). Het was een barbaars en oorlogszuchtig volk. De
redenering van een groot gedeelte commentators is dat Ezechil 38, 39 nog
niet is vervuld. Men denkt dan meestal; het is allemaal nog toekomstig te
vervullen. Zo o.a. Jehovah Getuigen, vlgs. Inzicht in de Schrift, deel 1, 1995,
blz.871 voor wie het om een geestelijke vervulling gaat aan het geestelijke
Isral. Waarmee ze het overblijfsel bedoelen van de tot hen behorende
144.000, thans nog ongeveer 8.500 personen daarvan levende op aarde.
Volgens hen is er verschil tussen Ezech.38,39 en Opb.20 (volgens blz.872). De
God van Magog in Opb.20 wijst slechts naar het geheel van de symbolische
vijand die Satan zal volgen (idem, deel 2, blz.242, 243). Ook A.B. Stier heeft
die dubbele uitleg volgens de aanhaling hierboven, zoals trouwens velen die in
de leer van de bedelingen geloven.

Wanneer we zullen merken dat het christendom op een grote schaal zal
vervolgd worden dan is het de tijd om uit te zien naar de finale verlossing. En
daarom willen we ook wat opmerken over het begrip de grote
verdrukking. Mensen die de leer van de bedelingen geloven hebben daar
namelijk een verkeerde zienswijze op. De Griekse woordkeuze van de
evangelin is niet dezelfde als deze van het boek Openbaring. Dat verschil
moet goed aangehouden worden. Of wat we leren loopt de verkeerd kant uit.
In Opb.7:14 staat het Griekse he thlipsis he megale terwijl de profetie
van Christus spreekt van een thlipsis megale. Letterlijk vertaald, en dit is
in twijfelgevallen en moeilijke teksten het beste, staat er in Openbaring de
verdrukking, de grote en in Mat. en Marc. een verdrukking, groot.
Het belangrijke verschil is dus dat de evangelin over een verdrukking
spreken (want in het Grieks staat er gn lidwoord). Het boek Openbaring
spreekt echter van de verdrukking, de grote tweemaal benadrukt door
de beide lidwoorden.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 805

Wanneer is de verdrukking, de grote van de gemeente begonnen? Dit


was kort na de dag dat de gemeente is gesticht namelijk op Pinksteren van
het jaar 33 NC. Zie dit verslag in Handelingen hoofdstuk vier. Deze
verdrukking zal slechts ophouden met de Wederkomst van Christus en omvat
dus een grote verdrukking en alle andere voorbije verdrukkingen
die Gods gemeente ondergaat. In de leer van de bedelingen wijst men op
Mat.24:21 en Marc.13:19. Maar daar is sprake van de vernietiging van de
tempel, bewijs daarvan volgens de context. Die teksten mogen niet dubbel
gebruikt worden voor de vernietiging van de tempel en dan nog eens voor de
tijd van de Wederkomst. Andere teksten die over de verdrukking, de
grote spreken met betrekking tot de gemeente zijn Hand.14:22 / 2 Cor.1:4 /
2 Thes.1:6 / Rom.2:8,9 / 5:3.

En aspect daarbij is dat bij de grote vervolging die we vernoemd hebben


de wraak van YaHWeH zich blijft opstapelen (Rom.2:5). De gedachte van vele
moderne theologen dat God bereid is alles te vergeven, een soort
alverzoening, is niet te bewijzen op Bijbelse grondslag. Ter bestemder tijd zal
de toorn van God in werking treden (Rom.2:7). Slechts de volgelingen van
Christus zullen voor de wraak bewaard worden (1 Thes.1:10 / Rom.5:6 / 1
Cor.11:32 / 2 Thes.1:5-10). Het resultaat van Gods wraak over de goddelozen
in die komende dag zal vreselijk zijn (Heb.10:31). Want Hij heeft het recht hen
te straffen in Gehenna (Mat.10:28) de Bijbelse toestand van volledige
afzondering en pijniging (Jac.4:12).

De wraak Gods en vernietiging worden in n adem genoemd in


teksten als Rom.9:22 / Opb.14:10,11. De motieven van die wraak zijn; Gods
afkeer van zonde (Rom.12:19 / 13:4), van ongerechtigheid (Rom.3:5,6), van
valse leer (Eph.5:6), geestelijke afgoderij (Col.3:5), en weerbarstigheid
tegenover God (Rom. 2:5). In principe komt de gramschap Gods dan over al
wie zondigen tegen de grote geboden, liefde tot God en liefde tot de naaste.

Het gaat hier dus duidelijk om een symbolische voorstelling van de strijd
van Satan tegen God en zijn gezalfden! Het is gn herhaling van Ezechil
hoofdstukken 37/38 want daar gaat het om een vijand uit het Noorden. Hier
gaat het om vijanden die komen uit de vier hoeken van de aarde. En ze komen
op van alle zijden omdat er overal ter wereld gelovigen zijn en ze die allen
tegelijk moeten aanvallen (Opb.20:8).

In dat verband ook deze opmerking. Bij H. Bavinck, Gereformeerde


Dogmatiek, deel 4, blz.641 staat het volgende: Hierover kan toch geen
twijfel bestaan, dat het Nieuwe Testament zichzelf beschouwt als de
geestelijke en dus als de volkomene en waarachtige vervulling van het Oude
Testament. Het vergeestelijken van het Oude Testament, mits in goeden zin
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 806

verstaan, is niet een uitvindsel van de Christelijke theologie, maar heeft in het
Nieuwe Testament zelf een aanvang genomen. Het vergeestelijkte Oude
Testament, dat is, het Oude Testament van zijn tijdelijken, zinnelijken vorm
ontdaan, is het Nieuwe Testament. De eigenaardigheid van de oude bedeeling
was juist, dat het verbond der genade onder aanschouwelijke beelden
voorgesteld en in nationale, zinnelijke vormen ingekleed werd.

Daarom leggen we nog eens nadruk op wat we hebben geformuleerd in de


hoofdstukken twee en drie: men mag profetie die betrekking heeft op Isral en
zijn herstel niet zomaar overhevelen op de gemeente. Maar evenzeer mag
men van een profetie niet eisen dat ze nog vervuld moet worden. Want waar
Isral als verbreker van het verbond is gestraft mag men niet altijd
automatisch verwachten, dat een bepaalde voorspelling nog te vervullen is. In
een verbond met twee partijen waar er iemand is die zijn verplichtingen niet
nakomt blijft de oude afspraak niet zondermeer bestaan. Er worden nieuwe
afspraken gemaakt, wat ook terug te vinden is in het OT. God maakt met
Isral nieuwe afspraken volgens bijvoorbeeld Jeremia 31:31-34. De tabel hier
onedr geeft weer dat er al een Nieuw Isra

Oude Isral Nieuwe Isral


Heilige natie 1 Petrus 2:9 /
Heilige natie Ex.19:5,6
Matt.21:43
Koninkrijk van priesters 1 Petrus 2:5,
Koninkrijk van priesters Ex.19:5,6
9 / Opb.1:6 / Opb.4:4 / 5:10
Een speciaal volk Ex.19:5,6 Een speciaal volk 1 Petrus 2:9
Gods volk Hosea 1:9,10 / Rom.9:6-8 Gods volk 1 Petrus 2:9
Een heilig volk Deut.7:6 Een heilig volk 1 Petrus 1:15,16
Een volk met een erfenis Deut.4:20 Een volk met een erfenis Eph.1:18
Gods tabernakel in Isral Lev.26:11 Gods tabernakel in Jezus Joh.1:14
God wandelde met hen 2 Cor.6:16-
God wandelde met hen Lev.26:12
18
Twaalf zonen van Jacob Twaalf apostelen
Twaalf stammen, verstrooid Jacobus
Twaalf stammen
1:1
Christus getrouwd met Zijn volk Christus getrouwd met Zijn gemeente
Jes.54:5 / Jer. 3:14 / Hosea 2:19 / Jer.6:2 Jacobus 4:4 / Eph.5:23-33 / 2
/ 31:32 Cor.11:2

18) Legerkamp der heiligen:


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 807

Wat zij op dat gebied leren

J. de Heer zegt op blz.264,265:


Voor hen die zich gehoorzaam onder de heerschappij van Christus stellen, zal
ziekte uitgesloten zijn; daarentegen zullen zware ziekteplagen komen over de
opstandelingen, de ongehoorzamen (Zach.8:12). Het bestaan van zonde en
dood in het D. J. Rijk is voor de tegenstanders van een letterlijke regeering
van Christus op deze aarde een onoverkomelijk struikelblok (...) Vooral en juist
aan het einde van het D. J. Rijk zal bewezen worden, dat de mensch in zijn
natuur zelf Gode vijandig is, ook zonder directe aansporing van Satan; dat zal
n.l. blijken uit het feit, dat ook, trots de zegenrijke heerschappij van Christus,
vele menschen nog niet tot verbreking en onderwerping zijn gebracht.

In Mormon, blz.365,366 lezen we:


De omstandigheden tijdens het millennium zullen de rechtvaardigheid in de
hand werken; Satans macht zal aan banden worden gelegd; en de mensen,
die dan aan minder verleidingen bloot staan, zullen merendeels hun Here
ijverig dienen. Toch zal de zonde niet helemaal verdwenen zijn, noch de dood
uitgebannen, ofschoon kinderen volwassen zullen worden en daarna in een
oogwenk een staat van onsterfelijkheid bereiken. Zowel sterfelijke als
onsterfelijke wezens zullen op de aarde wonen en kontakt met hemelse
machten zal gewoon zijn (wij onderlijnen).

Wat wij op dat gebied leren

Het is overduidelijk dat de gemeente voor de grote verdrukking gespaard


wordt door God, maar dat ze er moet doorheen gaan is ook duidelijk
(Mat.24:21,22 / 2 Thes.2:3-8 / 1 Tim.4:1 / 2 Tim.3:1 / 2 Pet.2:2 / 1 Joh.2:18).
Haar voorafgaande laten verdwijnen is on-Bijbels. Het legerkamp
der heiligen is n van die uitdrukkingen die niet zo moeilijk te begrijpen is.
Het slaat op, de kerk, Gods gemeente, de gelovigen (Opb.3:12 / 21:2). Dus
van wat er zich op de aarde afspeelt. Tot het einde toe is de kerk in deze
wereld een kruisgemeente. Christus voorzei zijn apostelen: in de wereld
zult gij verdrukking hebben (Joh.16:33 SV). En dat heeft betrekking op de
kerk in haar totaliteit. Tegen het einde toe, wanneer Satan zijn handigheidjes
zal gebruiken om mensen te verleiden, te misleiden en te bedriegen, zal het
er voor de gelovigen niet gemakkelijk op worden. Als meester in het ophitsen
van lage menselijke gevoelens zal hem dat niet veel moeite kosten. Het moet
dan ook een blijvende waarschuwing zijn aan het adres van de gelovige: wees
waakzaam. Hoe moeilijk de toestand ook moge worden voor Gods gemeente
het is de kerk die uiteindelijk zal overwinnen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 808

In het OT is er een verhaal dat gelijkenis vertoont met wat hier te vinden is.
Het is de beschrijving van de aanval van de Assyrische koning Senacherib in
Isral en de belegering van Jeruzalem. De Engel des Heren (Christus in zijn
voormenselijk bestaan als Logos) maakt korte metten met de belegering. Zie
1 Kon.19:20-37.

In de Qumraam tekst van de Rol van de Strijd (1 Q M, III, 5) komt er een


bijna gelijkaardige uitdrukking als deze voor namelijk: de legerplaats van Zijn
heiligen.

Deze finale strijd komt: op de dag, het uur, de maand en het jaar door God
bepaald. Die tijd van Gods wraak is alleen Hemzelf bekend (Deut.29:29). Over
deze bestemde tijd, de kairos zegt K. Dijk in zijn De toekomst van
Christus, Kok, 1953, blz.22: kairos is eigenlijk de geschikte, de gelegene, de
welaangename tijd, d.i. Gods tijd voor ons (2 Cor.6:2); het is de tijd van
Gods geduld, van het heden der genade (Hebr.3:7;4:7;1 Cor.7:29;1 Petrus
4:2), en die tijd is kort, die zal eenmaal ophouden. Men moet dus niet gaan
gissen naar dat tijdstip, zoals de WT reeds bij verscheidene gelegenheden
gedaan heeft. En altijd zijn ze er naast geweest. Maar ze zijn niet de enigen.
Wie goed weet wat mensen als H. Lindsay vroeger schreven, is dus op de
hoogte dat ook hij al eens enkele valse voorspellingen heeft gedaan. Bedwing
u zelf, die dag van de Wederkomst te bepalen.

Al die dingen hebben niets te maken met intelligentie. De waarschijnlijk


grootste Lutheraanse theoloog van de 18de eeuw was J. A. Bengel. Zijn
commentaar op het NT is nog steeds n van de zeer gewaardeerde. Hij was
n van de eersten in zijn tijd om de duizendjarige regering te aanvaarden en
berekende de Wederkomst voor het jaar 1836, welbepaald op 18 juni. Maar
1836 ging voorbij zonder Wederkomst en een andere valse profetie kreeg zijn
bevestiging. We zijn ver verwijderd van de leringen van de eerste Lutheranen
die in de Augsburgse confessie XVII het millennialisme bestempelen als een
Joodse opinie. Maar oprechtheid leert ons ook te wijzen op een mening van
Luther zelf die zei: De wereld zal niet lang bestaan, zo God wil, niet langer
dan honderd jaar (Tishreden, W.E., I,453 / III,173,322). Maar dat gaf zijn groot
verlangen weer naar de Wederkomst en was geen echte berekening.

Het heeft ook niets te maken met ascetisme. Voorbeeld daarvan is


Montanus. Volgens zijn leerlingen zou het duizendjarige rijk komen eind van
de 2de eeuw en beginnen in Pepuza (Frygi). En enkelen (waaronder niet
minder iemand als Tertullianus) waren onder de indruk van de imposante
eigenschappen van Montanus.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 809

En nog een kleine opmerking over het opgaan van Satan en zijn bende.
C. van der Waal zegt hierover het volgende:
gingen op - het hier gebruikte woord hangt samen met het griekse anabasis.
Denk aan het opgaan naar Jerusalem (Matth.20:17; Joh.2:13; 5:1; 11:55;
Hand.11:2; 15:2; 18:22 (de N.V. heeft hier:ging aan land, doch de vert.: ging
op n.l. naar Jerusalem, is ook mogelijk); 21:12,15; 24:11; 25:1,9; Gal.2:1; Ezra
1:3; 2 Sam.24:18 e.v.; Ps.68:19; 122:4). Het grote verschil is dit: hier in
Openbaring gaat het om een symbolisch opgaan, een aanval op de gemeente,
en niet een opgaan naar de Heilige Stad om er te aanbidden.

19) Grote witten troon:

Wat zij op dat gebied leren

H. Schouten zegt in Het Zoeklicht, 21 augustus 1999, blz.22: De


heerschappij van de Here Jezus zal zijn in vrede en gerechtigheid, maar dit zal
wel door middel van het zwaard worden gerealiseerd en afgedwongen. Er
zullen er zijn die de Here Jezus geveinsdelijk zullen dienen (Psalm 66:3 en
81:15) (wij onderlijnen).

Wat wij op dat gebied leren

Van het begrip tronen in het meervoud komen we thans tot n troon. Aan
dit laatste oordeel heeft de kerk geen deel. De witten troon hier heeft
betrekking op God in de zin van Zijn Rechterschap en niet als Koning en
Regeerder, ofschoon dat wel de meest voorkomende verwijzing is naar een
troon in het boek Openbaring.

Er is in de Schrift slechts n algemeen oordeel gezamenlijk voor alle


mensen en dat is o.a. hier beschreven. Een reeks andere teksten die over dit
oordeel spreken zijn al behandeld vanaf blz.239. Ter duiding van al de andere
oordelen (vooral uit het OT) en dit ne oordeel zie de volgende tabel.

Oordelen Gods over:

1) De wereld met de zondvloed Gen.6-9.

2) Volkeren

a) Sodom Gen.19:24
b) Eerstgeboren Egyptenaren Ex.12:29
c) Egyptisch leger Ex.14:27,28
d) Filistijnen 1 Sam.5:8,9 / 7:10
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 810

e) Moabieten en Ammonieten 2 Kron.20:1-22


f) Assyrirs 2 Kon.17:35
enz...

3) Personen, zowel gelovigen als ongelovigen

a) Vrouw van Lot Gen.19:26


b) Er Gen.38:7
c) Spionnen Num.14:37
d) Een sabbatsovertreder Num.15:32-36
e) Korah Num.16:30-32
f) Saul 1 Kron.10:13,14
g) Jerobeam 2 Kron.13:20
h) Herodes Hand.12:23
i) Ananias en Saphira Hand.5:1-10
enz...

4) Isralieten

a) Bij het gouden kalf Ex.32:27


b) Bij een opstand in de woestijn Num.11:1
c) Ongeloof van verspieders Num.14:37
d) Korah en zijn aanhang Num.16:32
e) Bij een opstand Num.21:6
f) Voor immoraliteit (24.000) Num.25:9
g) Bij het zien van de ark 70 man of 50.000
(afhankelijk van de grondtekst) 1 Sam.6:19. De
N.B.G. geeft 70 naar de gelijkenis met Josephus
Oudheden Boek VI I / 84.
h) Na de telling van David (70.000) 2 Sam.24:15
i) Na Ahaziahs oordeel 2 Kon.1

Hoe staat het met het oordelen in het NT? Het is een zaak van God! We
zullen allen voor de rechterstoel van God moeten komen te staan
(Rom.14:10). Het oordeel dat Hij spreekt zal rechtvaardig zijn; geen
favoritisme, gn twee maten en twee gewichten (2 Thes.1:5). Wie Hem
ernstig zoeken zullen ook beloond worden (Heb.11:6). God zal rechtvaardigen
volgens Zijn eigen soevereine wil. Want eigenlijk verdient niemand het gered
te worden (Rom.8:22 / Jac.4:12 / 1 Pet.1:17). Daarom zegt Opb.20:11,12 dat
het God is die op de witte troon zit. Wanneer Hij iemand zal straffen voor de
eeuwigheid dan is het naar Zijn wil (Opb.9:5 / 14:10).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 811

Dat is echter slechts een deel van het verhaal. Het NT maakt duidelijk dat
Jezus als Middelaar het ganse oordeel heeft ontvangen dus zowel over
rechtvaardigen als onrechtvaardigen (Joh.5:22,27). Hij is Rechter over
levenden en doden (Hand.10:42). Ook dt oordeel is rechtvaardig
(Hand.17:31). We komen dus allemaal voor die rechterstoel van Christus te
staan en niet slechts de gelovigen (2 Cor.5:10). Alle volkeren, t.t.z. elk individu
uit die volkeren, komt vr Hem te staan (Mat.25:31-46).

Wie in de Zoon gelooft komt niet in het kamp van de veroordeelden. Wie
niet zal geloofd hebben is eigenlijk reeds ge(ver)oordeeld (Joh.3:18,36). Met
dit oordeel is er een halt toegeroepen aan wat we kennen als de
wereldgeschiedenis. Vanaf nu zal het nooit meer zijn zoals vroeger. Het kan
eenvoudigweg nooit meer worden zoals vroeger, daar staat God garant voor.
Na zovele jaren van onderbreking door de mens en zijn falen zal Gods
uiteindelijke plan vervuld worden: er komt een Nieuwe hemel en een nieuwe
aarde.

Overdenk dit eens! Ook dit is om die redenen een symbolische


voorstelling. Het oordeel is een zaak van Vader en Zoon (en ook de Heilige
Geest) en Opb.20 geeft hier slechts een zeer sober beeld van. Zo zal Gods
beschikking over ieder mens, te sterven en geoordeeld te worden, ook in
vervulling gaan (Heb.9:27).

20) Doden, groten en kleinen:

Wat zij op dat gebied leren

In Het Zoeklicht 27 juli 1996, blz.13 zegt J. Schouten: Voor de troon


verzamelen zich de doden. Neen, de levenden, de levend gemaakten, de
gelovigen, vinden we hier niet. Zij mogen voor eeuwig bij de Here Jezus
Christus zijn, die voor hen het oordeel heeft gedragen. We denken bij hen die
voor de troon staan aan de woorden uit Ef.2, waar gesproken wordt over
dood in zonde en misdaden. Deze doden zijn de ongelovigen van alle tijden
en plaatsen. Zij komen ook overal vandaan, de zee en de dood, alsmede het
dodenrijk gaven de doden die daarin waren. Het verzamelt zich allemaal voor
de troon. Dan worden de boeken geopend en Gods waarheid en werkelijkheid
wordt zo duidelijk. Gods gerechtigheid zal daar openbaar worden. Bij het lezen
van Openb.20 valt het op dat er niets wordt gezegd. Wie zal nog iets kunnen
en durven inbrengen als God de mens gaat wijzen op zijn zonde. En allen, van
wie de namen niet in het boek des levens voorkomen, worden voor eeuwig
weggedaan van Gods aangezicht. De poel des vuurs, ook de tweede dood
genoemd, wacht dan zulke mensen. Hier kunnen we alleen maar stil van
worden. De tweede dood! De Bijbel heeft voor deze toekomstige plaats van de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 812

ongelovigen diverse uitdrukkingen. Er wordt gesproken over verdrukking en


benauwdheid in Rom. 2 vs.9. Matth. 22 zegt dat het een plaats is van
buitenste duisternis en van geween en tandengeknars. Elders is er sprake van
eeuwig verderf, de vurige oven, de afgrond en de gevangenis. Over het
verdere ligt als het ware een gordijn. Soms wordt er gezegd dat dit alles maar
een bepaalde tijd zal duren. De Bijbel leert ons dit niet. Althans, God heeft dit
niet aan ons geopenbaard. We moeten ook niet meer willen weten (...).

Wat wij op dat gebied leren

Met dezelfde zekerheid dat Christus weder komt, zal er ook een oordeel
komen over alle mensen (groten en kleinen): alle rassen, alle standen,
allen zonder n uitgezonderd dan Jezus Christus. Bij dat oordeel is er ook een
scheiding die niet meer is terug te draaien: er zijn mensen die aangenomen
worden in hemelse heerlijkheid. (Over die gelovigen zie punten 12 en 13.)
Anderen worden totaal verworpen. Dat lijkt voor veel mensen toch maar anti-
goddelijk en Hem onwaardig. Wanneer Hij zijn toorn zo maar uitstort over zijn
schepping is dat niet barbaars? We gaan daarom wat zeggen over toorn en
gramschap, want de verwarring die men er in het algemeen over heeft is
groot.

Tezamen met de OT-ische geschriften spreken ook de NT-ische geschriften


wel 150 maal over de wraak van God; soms woede, gramschap en
dergelijke vertaald. Er moet vooral opgemerkt worden dat de toorn of wraak
van God niet altijd speciaal op vernietiging wijst. Bij de profeten van het Oude
Verbond is meerdere malen sprake over toorn Gods in de zin dat God straffen
over Isral brengt (of ook soms andere natien) om hen tot een beter inzicht
te brengen (Jer.4:4,8,26 / 7:20,29 / 17:4 / Ezech.5:15 / 6:12 / 7:8 / 8:15). Ook
individuele personen kunnen onder de toorn van God komen. Voorbeelden
hiervan zijn Mozes (Ex.4:14 / Num.20:9-12 / Deut.1:27), Aron (Num.20:9-12),
Miriam (Num.12:9). Soms komt door de overtreding van n man wraak over
het ganse volk (zoals Achans zonde in Jozua 7). Maar voor het merendeel
staat de wraak Gods in verband met de straf zelf van de goddelozen,
individueel of als volk (Deut.7:4 / 9:8,19,25 / Num.16:21 / 17:10 /
Ezech.22:31 / Jes.30:28 / Jer.50:12).

Daarom staat toorn in verband met de oordelen van God (Ps.7:7 /


Ezech.5:15 / 24:8 / Micha 7:9). In enkele van de voornoemde gevallen is Gods
vernietigende toorn reeds voltooid maar vele anderen spreken hierover
als met betrekking tot de dag des Heren (Jer.10:10 / Jes.13:9,11 /
Zeph.3:8). Ja, de ganse gevallen schepping zal door die wraak aangetast
worden (Jes.13:13 / 30:30 / 34:2-4 / 66:15 / Ezech.38:22). Het NT heeft deze
vorm van wraak als straf voor het zondige Isral niet meer dan eenmaal bij
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 813

uitzondering. Want die straf heeft Isral moeten ondergaan bij de vernietiging
van de tempel en de stad in 70 NC. (Zie hierover blz.111-117.) In het NT gaat
het meestal om de finale wraak van God, zowel de zichtbare als onzichtbare.

Men moet dan ook oprecht zijn wanneer we lezen over de eeuwige
straf van de goddelozen. We moeten dat allemaal niet minimaliseren. Het
woord aionios is in het NT 70 maal gebruikt en daarvan spreken er 7 over
de eeuwige straf, het is een onuitblusbaar vuur (Marc.9:43,46,47,48 /
Judas 7 / Opb.14:11 / 19:20). Een duisternis waar niets van God terug te
vinden is (Mat.22:13).

21) Boeken geopend:

Wat zij op dat gebied leren

Bultema zegt op blz.282: Het is het oordeel van de grooten witten troon,
waarmede de eenvoudige geloovigen zich eeuwenlang gekweld hebben van
vrees en verschrikking. En toch, er wordt in deze verzen niet aan de
geloovigen gedacht en nog minder wordt van hen ook maar n woord
gerept. Voor den rechterstoel van Christus staan alleen de gelovigen, voor
den grooten witten troon alleen de goddelozen. Dit is het eigenlijk jongste
gericht? Terstond na dit eindoordeel geeft Christus het Koninkrijk over aan den
Vader.

Wat wij op dat gebied leren

Wat wil dat zeggen dat de boeken geopend worden? Aangezien elk mens
zowel goede als verkeerde daden heeft gesteld en dus veroordeeld kan en
mag worden, hangt alles af van de soevereiniteit van God. Want men zal zijn
hemel niet zelf kunnen verdienen. Wie Hij vergeeft is Zijn zaak en niet de
onze. Een ieder zal individueel voor Hem staan en een ieder zal op
rechtvaardige wijze het hemelse Koninkrijk (nieuwe aarde!) of Gehenna
binnengaan.

YaHWeH is behalve dat Hij een vergevende God is, ook nog een straffend
God. Een reeks mensen zullen daadwerkelijk gestraft worden. Er zal geen
ontsnappen zijn aan de eeuwigheid van dat oordeel. In het NT is Gehenna
de naam van de plaats waar afvallige engelen en de niet gerechtvaardige
mensen terecht zullen komen.

Van de 12 teksten die het begrip Gehenna bevatten is er slechts n die


niet door Jezus is uitgesproken (Jac.3:6).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 814

Gehenna is een bijna uitsluitend synoptische term. Wanneer Paulus de


nadruk legt op de Wederkomst van Christus en het straffend gericht dan
gebruikt hij in dat verband enkele andere gedachten: de toorn van God
(Rom.2:5 / 5:9), gramschap (Rom.2:8,9), ten verderve ga (Rom.9:22 /
Phil.3:19), afgewezen worden (1 Cor.9:27) of verderf oogsten
(Gal.6:8). De beschrijvingen van de apostel Johannes zijn nog anders: niet
verloren gaan (3:16), de toorn Gods blijft op hem (3:36), wie niet
geloofd is reeds veroordeeld (3:18), opstanding ten oordeel krijgen
(5:24,29), sterven (6:50 / 8:21), in duisternis zijn (12:46), en
beschaamd zijn (1 Joh.2: 28). Er zullen dus mensen gestraft worden. Leren
we wat anders, zoals zovelen ondertussen doen, die zich ook nog christenen
noemen, dan kunnen ze dat niet verdedigen vanuit de Schrift. Daar komt veel
filosofie en weinig woord van God aan te pas.

Zo zal gezien:
de eeuwige pijniging (Mat.25:46),
de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden
(Opb.14:10),
en het vuur niet wordt uitgeblust (Marc.9:48),
waar hun worm niet sterft (Marc.9:43),
hebben geen rust dag en nacht (Opb.14:10),
met een eeuwig verderf (2 Thes.1:9),
met eeuwige banden onder donkerheid Judas 6,
het eeuwige vuur Mat.18:8 / 25:41,
er niet moeten gedacht worden dat het hier zal gaan om de uitdelging van de
zondigheid van degenen die in deze toestand door God geplaatst zijn. Neen,
en reken ook niet op een uiteindelijke algehele verzoening!

Bij het oordeel van Openbaring 20 moet men dus geen beroep gaan doen
op zijn goede werken. Want dat is niet de basis voor de beoordeling van
mensen. Integendeel! We geven hierop beamend het antwoord van K. Dijk in
De toekomst van Christus, Kok, Kampen, 1953, blz.127,128:
Niemand kan zich op Matth. 25 beroepen om de verdienstelijkheid van de
goede werken voor God te verdedigen, want hij wordt in dit beroep krachtig
weersproken en weerstaan door het begin, door de jurisdictie zelf, door het
vonnis, zonder de motivering, en hier is de rechte orde van genade en
werken; de werken komen zeker in het gericht, maar ze hebben alleen waarde
in Christus verdienste; onze vrucht is op Hem gevonden; zonder Hem kunnen
wij niets doen. Maar nu zijn we nog niet klaar. Maatstaf voor de rechter is het
Evangelie, en we worden geoordeeld naar ons geloof en onze werken, maar er
is nog een andere norm; Christus oordeelt ook naar de algemene openbaring
Gods, die Hij gaf in de natuur en in de historie der volkeren en niet minder in
de conscientie, in zover het werk der wet in de harten geschreven is (Rom.2 :
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 815

15); deze openbaring is gegeven, zegt de apostel Paulus in Rom. 1: 20, zodat
zij geen verontschuldiging hebben; de heidenen, en niet alleen zij, maar
ook alle mensen in de christenlanden, hebben in die openbaring Gods
eeuwige kracht en goddelijkheid kunnen doorzien en onderkennen; zij hebben
het werk der wet in hun harten geschreven, terwijl hun geweten mede
getuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook
verontschuldigen, ten dage dat God (...) oordeelt (2 : 15, 16), en indien
zij daarop geen acht hebben geslagen zullen zij voor dit ongeloof de
veroordeling moeten dragen. Hierin ligt ook opgesloten, dat de hemelse
Rechter rekening houdt met de mate der openbaring, die gegeven is, en met
het klaarder en minder helder licht, dat over de mensen valt; er is voor Hem
onderscheid tussen de Joden, die Gods inzettingen kenden, en de heidenen,
die zonder de wet gezondigd hebben (2 : 12); onderscheid tussen de Joden, in
wier midden Christus Zijn krachten heeft verricht, n Tyrus en Sidon, Sodom
en Gomorra, die Hem niet gekend hebben (Matth. 11 : 21, 22, 24); Lukas 12 :
47); tussen de Joodse Raad, die Jezus overleverde, en Pilatus, voor wie de
beloften vreemd waren (Joh. 19 : 11); tussen de volken, die het Evangelie
kennen en zij, die van dit licht verstoken zijn gebleven; wel zullen allen
veroordeeld worden, want al de volken zullen voor Hem verzameld
worden, maar de Here Christus is een rechtvaardige en billijke Rechter, Die
rekent met het wel en niet kennen van Zijn woord en wil (vgl. Lukas 12 : 47).

Mr zeggen dezen die in de vernietiging van het leven van de


goddelozen geloven (Jehovahs Getuigen, Adventisten, Armstrong Church
enz...): dat is toch onmenselijk? Is dat geen vorm van agressiviteit of
onmacht? Is dat niet God onwaardig? Is God dan zo hatelijk? Is dat niet
liefdeloos? En nog een reeks andere vragen van een zelfde aard. Een
vraagstelling in die zin heeft echter geen goed uitgangspunt. Want wanneer
de Schrift het lot van de ongelovigen zo beschrijft waar heb ik het recht Gods
oordeel in vraag te stellen? Wie ben ik dat ik ooit de diepte en rijkdom van Zijn
liefde, maar ook van Zijn gericht zou kunnen begrijpen? Moeten we niet
dankbaar aanvaarden dat God barmhartig en rechtvaardig is in al Zijn daden?
De verborgen dingen en het goddelijk besluit moeten, voor ons gelovigen, een
ja en een amen blijven. De filosofie van mensen is ondergeschikt aan de
geopenbaarde waarheid.

Filosofie in dat verband is er met stapels. We wijzen nog op het volgende.

Biederwolf zegt blz.707: Onze redenen waarom we dit oordeel slechts zien
als dat van de onrechtvaardigen die gestorven waren, want de levende
onrechtvaardigen werden reeds vernietigd, zijn de volgende.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 816

1) Het woord dood zoals bij Johannes gebruikt wijst alleen naar
onrechtvaardigen.
2) Dat Joh.5:24 de zekerheid geeft dat ze niet in het oordeel komen.
3) Het oordeel heeft plaats volgens dat wat in de boeken geschreven staat,
en de boeken is hier in onderscheid met het boek des levens.

Wat Biederwolf zegt in punt n klopt natuurlijk. Maar het contrast van
dood in geestelijke zin en dood in letterlijke zin moet men niet alleen bij
Johannes zoeken. Wie iets naziet in de Schrift (bijvoorbeeld over verzoening)
gaat toch niet slechts nazien wat Johannes zegt. En daarom moeten ook
andere teksten over geestelijke dood erbij genomen worden. Zoals deze;
Mat.8:22 / Eph.2:1,5 / 5:14 / Phil.3:11 / Col.2:13.

Punt twee. Is Biederwolf vergeten dat allen door Christus geoordeeld


worden volgens Joh.5:25-29 en dan spreken we nog maar over het vervolg van
Joh.5:24. Lees er ook dit nog bij: Hand.17:31,32 / 24:15 / Heb.6:2 en voor het
OT zie Dan.7:10 / 12:1 / Mal.3:16. Alle gelovigen worden geoordeeld niet
veroordeeld. Ze zijn reeds geoordeeld in dit leven want ze ontvangen hun
eeuwig leven reeds vrdat het laatste oordeel zal plaatsvinden.

Tot slot zijn punt 3. Natuurlijk is er behalve de boeken, het boek des
levens. Maar wat hebben we dan bewezen? Het is toch mogelijk dat alle
mensen, van alle tijden, rechtvaardigen en onrechtvaardigen beschreven
staan in de boeken? Maar ook al staan er foutjes, zonden en
tekortkomingen opgetekend van de gelovigen, behalve deze boeken is er het
boek dat hen vrijpleit. En wie een scheiding maakt tussen opstanding van
rechtvaardigen en onrechtvaardigen in tijdstip maakt van het slot van Opb. 20
een raar zaakje. Want staat er niet dat de doden allen tegelijk komen uit de
zee, de dood en het dodenrijk. Een nmalige lediging. Waarna n oordeel
met rechts schapen, links bokken. Met goede vissen en oneetbare vissen. Lees
dus maar de parabels voor wat ze ons trachten te leren: inzicht krijgen in de
zaken van het Koninkrijk van God.

Voor alle duidelijkheid, de Reformatie heeft in haar belijdenisgeschriften


gn plaats voor een leer van de duizend jaren in een nog te vervullen
toekomst. Integendeel er is slechts plaats voor een algemeen oordeel, want
alle doden zullen op hetzelfde moment uit de graven opstaan, na de stem van
de Heer gehoord te hebben. Zie o.a.:

Anglicaanse artikelen art.39


Confessio Helvetica prior art.11
Catechismus van Genve art.18
Confessio Belgica (Nederlandse geloofsbelijdenis) art.37
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 817

Heidelberger Catechismus Vraag 52


Schotse Belijdenis art.10
Westminster Confession art.33
Westminster Cathechism Vragen 87-90.

22) Boek des levens:

Wat zij op dat gebied leren

J. de Heer zegt op blz.221: Aan deze opstanding zullen natuurlijk ook zij
worden toegevoegd, die onder het regime van den Antichrist, den naam van
Christus getrouw blijven. Ook zij toch behooren, evenals de anderen, tot de
zaligen en heiligen, die deel hebben aan de eerste opstanding. De overigen
der dooden zullen echter eerst aan het einde van de Duizendjarige
Christusregeering levend worden. Ik acht ook niet onmogelijk dat er in
Openb.20:4 drie verschillende categorien genoemd worden van hen, die de
eerste opstanding deelachtig geworden zijn, n.l.:
Die gedood zijn om het Woord Gods: de martelaren uit het Oude Testament;
die gedood zijn om het getuigenis van Jezus: die uit het Nieuwe Testament;
die het Beest en deszelfs beeld niet aangebeden hebben: de martelaren uit
het tijdperk van den
Antichrist.

Wat wij op dat gebied leren

Het boek des levens is niet zoals het vorige boek er n was, van winst en
verlies, een boekhoudkundig systeem. Het is een boek met namen van
personen, zowel uit de Oud- testamentische als de Nieuwtestamentische
tijden (Ex.32:32 / Mal.3:16 / Phil.4:3). Beter dan elk commentaar van ons
geven we vier Bijbelteksten. Want het boek des levens is door God namelijk
reeds geschreven. Al sinds een lange tijd reeds. Dat mag ons verwonderen,
maar wetenschappelijk (ook Bijbelwetenschappelijk) begrijpen, zoals we de
som van twee plus twee begrijpen, zullen we nooit. En ding is zeker, God
staat klaar voor het oordeel! Vraag is, zijn wj dat!

Rom.8:28-30: Wij weten nu, dat (God) alle dingen doet medewerken
ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen
geroepenen zijn. Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook
tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons,
opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; en die Hij
tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 818

geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij


gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt.

Eph.1:4: Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vr de


grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn
voor zijn aangezicht.

2 Thes.2:13: Maar wij behoren God te allen tijde om u te danken,


door de Here geliefde broeders, dat God u als eerstelingen Zich
verkoren heeft tot behoudenis, in heiliging door de Geest en geloof in
de waarheid.

2 Tim.1:9: die ons behouden heeft en geroepen met een heilige


roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en
de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vr eeuwige tijden
(...).

Een parafrase op Openbaring 20:1-14

Wanneer wij Openbaring 20:1-14 aandachtig lezen, kunnen we het aldus


samenvatten in 10 punten:

1) Dat de Satan, de oude draak, gebonden is door de engel uit de hemel


wijst op de overwinning van Jezus Christus. Hij heeft op het kruis gezegevierd
over de hel en de macht van de Satan. Thans is Hij in Zijn verhoging onze
Koning en Here. Hij heerst tevens over al Zijn vijanden, wiens macht Hij
beperkt.

2) De nederlaag van de tegenstander van God kan een binding genoemd


worden. De duivel is verzegeld in de afgrond. Sinds de triomf van onze Heer
kan Satan de volkeren niet langer verleiden. Het heidendom is door het
Christendom in de wereld teruggedrongen.

3) De duizend jaren, waarvan hier gesproken wordt, zijn te beschouwen als


de koninklijke heerschappij van Christus. Hij zit ter rechterhand in/op de troon
des Vaders en regeert met zijn gemeente over de wereld.

4) In die symbolische duizend jaren leven en regeren ze met Hem, niet allen
tegelijk, maar elke gelovige heeft nu reeds tijdens zijn aards leven een
regeerfunctie. Dit is vooral waar voor dezen die in verdrukking zijn en die om
Zijn Evangelie gedood worden.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 819

5) De overigen der doden, dat zijn dus allen die niet in Christus geloven,
hebben hieraan geen deel. Ze leven dus niet echt en zijn voor God ook de
tweede maal reeds dood. Slechts de uitspraak daarvan komt later.

6) Het gaat dus thans reeds om de opstanding tot het eeuwige leven voor de
gelovigen. De eerste opstanding is reeds principieel aangevangen bij de
wedergeboorte. Uiteindelijk zal in het opnieuw tot leven komen van het
lichaam de zaligheid in de nieuwe hemel en aarde verder gezet worden.

7) De tweede dood is, gelijk in deze tekst duidelijk wordt gezegd, het
eeuwige verderf. Dat is het deel van allen, die de eerste opstanding niet
gekend zullen hebben.

8) Tegen het einde der tijden na duizend symbolische jaren, wordt de duivel
ontbonden. Hij ontvangt, zoals in de hof van Eden, alle kansen om al zijn
krachten tegen de Christus en Zijn gemeente in te zetten.

9) Hij voert daarop, nadat eerst de ontkerstende wereld en de antichrist strijd


gevoerd hebben een strijd tegen de gemeente. Gog en Magog (symbool van
de zedenloze heidenen) voeren oorlog tegen de Kerk des Heren en ze zullen
haar omsingelen.

10) De duivel staat dan op het toppunt van zijn macht. De nood voor de
gemeente van onze Heer zal het hoogst zijn in die dagen, het is de laatste
verdrukking. Dan verschijnt Jezus op de wolken des hemels om Zijn vijanden
te verslaan. Hierop volgt de vleselijke opstanding van alle mensen die in het
graf vertoeven. Vuur van God daalt uit de hemel neer op alle trawanten van
de Satan, menselijke en geestelijke. Ze worden in de poel van vuur en zwavel
geworpen. Gelovigen aller tijden ontvangen een Nieuwe Hemel en een Nieuwe
Aarde.

We stellen daarom de volgende visie voor in schematische vorm van wat we


geloven in dit verband.
Pinksteren, Satan is gebonden Hier start een sym-
bolische priode van
duizend jaar. Kerk
heerst met Christus,
ze is opgestaan in
de eerste opstanding
Satan losgelaten voor korte tijd Satan zal trachten
de kerk te vernie-
tigen. Gods ge-
meente komt in
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 820

haar laatste ver-


drukking.

2de Komst van Christus

Laatste oordeel Opstanding in het
vlees; goddelozen
voor eeuwig gestraft.
Heiligen gaan verder
in hun functie als
regeerders in/op een
Nieuwe Hemel en een
Nieuwe Aarde.
EEUWIGHEID = GOD IS ALLES IN ALLEN.

Openbaring 20:5. Hoeveel opstandingen zijn er?

We lezen bij Scofield in de voetnota van Opb.20:5:


We here learn for the first time what interval of time seperates these
resurrections (blz.1350). In The New Scofield Reference Bible staat bij dat
vers: here for the first time the precise interval between the two
resurrections is revealed as a period of 1.000 years (blz.1374). We vertalen u
dat; We leren hier voor de eerste maal wat de tussenperiode is tussen deze
opstandingen en voor de eerste maal is de nauwkeurige tussentijd van de
twee opstandingen geopenbaard als 1000 jaren.

Citeren we The Zondervan Pictorial Encyclopaedia of the Bible deel 5, edit.


M.C. Kenney, Zondervan, 1975, blz.74:
Een controversieel onderwerp bij de evangelikalen is de vraag of er slechts
n opstanding is of eerst een gedeelte later gevolgd door een opstanding
van de rest. Dezen die de laatste opinie zijn toegedaan verwijzen naar
Opb.20:4 f.f. waar staat dat dezen die gedurende de regering van de
Antichrist tot leven kwamen met Christus regeerden gedurende duizend jaar.
De rest van de doden kwam niet tot leven dan tot de duizend jaren geindigd
zijn. Dit is de eerste opstanding (...). Anderen, zij die de mening zijn
toegedaan dat er slechts n lichamelijke opstanding is, wijzen naar het feit
dat behalve deze controversile tekst in Openbaring 20 er nergens een
onderscheid is tussen een eerste en een tweede opstanding. Ze verstaan de
eerste opstanding (Opb.20:5) als de verhoging van de gelovigen tot
verheerlijkt leven onmiddellijk na de dood in een tussenstaat (zie Phil.1:23 /
Hebr.12:22).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 821

Plaatsgebrek laat ons niet toe dit punt exegetisch uit te diepen (zie
Millennium). Ds gaan we zoeken naar het onderwerp Millennium in The
Zondervan Pictorial Encyclopaedia of the Bible deel 4, edit. M.C. Kenney,
Zondervan, 1975, blz.228. Daar staat dan:
Millennium is een Latijns woord dat wil zeggen duizend jaar en is zes maal
gebruikt in het boek Openbaring 20 met betrekking tot de duizend jaren.
Daar is het beschreven als een tijdsperiode die volgt op de Tweede Komst van
Christus naar de aarde en de vernietiging van Gods vijanden (Opb.19). De
duizend jaren beginnen met de binding en opsluiting van Satan in de
bodemloze put (Opb.20:1-3), de opstanding en het loon dat de martelaren
ontvangen die gestorven zijn, gaat daar voor af (20:4), en het begin van de
regering van Christus op aarde als Koning der Koningen en Heer der Heren in
Jeruzalem. Maar over wat de eerste en tweede opstanding is wordt geen
uitleg gegeven. Een verwijzing die dan ook niets oplost. Maar dat is niet zo
wonderlijk. De schrijver is J.F. Walvoord en blijft hier en in andere geschriften
nogal wat problemen kundig ontwijken. Inlegkunde vinden we bij hem wel
want in Opb.20 wordt er niet gesproken van een regering op aarde in
Jeruzalem. Maar dat zou voor hem het hoofdbegrip zijn uit het Millennium!

Het is zo dat deze Scriftuurplaats veelal misbruikt wordt. Soms is een ganse
theologie gebaseerd op deze ene tekst. We citeren ter illustratie daarvan een
gedeelte uit Bultema:
Aangezien de Schrift dus in het geheel niet veel van de opstanding gewaagt,
verwachte niemand veel Schriftbewijs voor een tweerlei opstanding. Het is
echter een opmerkelijk feit, dat op al de plaatsen, waar gesproken wordt van
de opstanding, op een vijftal uitzonderingen na, uitsluitend gedoeld wordt op
de opstanding der geloovigen (...)

Nu vinden we niet n tekst, waar nadrukkelijk van de dooden als van ne


massa gesproken wordt. Op de twee plaatsen in het NT, waar ze in n adem
genoemd worden, worden de geloovign het eerst genoemd en in hun aard
nadrukkelijk van de ongelovigen onderscheiden. Joh.5:28; Hand.24:15 (...)
Maar toegegeven dat Openb.20:5 de eenigste plaats ware voor de eerste
opstanding, zou hieruit niets te bewijzen zijn? Is er uit n Schriftuurplaats
niets te bewijzen? (...)

Daarbij komt dat de H. Geest zelf in Openb.20:5 een korte letterlijke en


onfeilbare verklaring van dit visioen geeft. Hadden we niets dan dit visioen,
dan zouden we misschien reden hebben; om over het duistere der plaats te
klagen. Maar nu de H. Geest er nadrukkelijk ter opheldering bijvoegt: Deze
is de opstanding, de eerste, nu gaat het niet aan om te klagen over
duisternis (blz.115-117).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 822

Enkele opmerkingen bij dit citaat. Bultema zegt dat ook indien er slechts
dze ne tekst was, in de Schrift, waar duidelijk een eerste en een tweede
opstanding geleerd wordt, dat ook dan het bewijs van de twee opstandingen
sluitend is. Men mag volgens hem vanuit n tekst redeneren zonder enige
moeilijkheid en exegetische minderwaarde. Maar er zijn zovele voorbeelden
dat dit niet waar is. Zodat we een argumentatie van dien aard gewoon van
tafel mogen vegen. Vanuit n tekst zeggen Jehovah Getuigen dat er twee
groepen gelovigen zijn; n groep die een hemelse hoop heeft en alle anderen
hebben een aardse hoop. Dat zou Joh.10:16 bewijzen. Vanuit n tekst zeggen
de Mormonen dat gelovige Mormonen zich moeten laten dopen voor hun niet
bekeerde maar reeds overleden familieleden. Dat zou 1 Cor.15:29 bewijzen.
Vanuit n tekst zeggen Adventisten, dat in 1844 Christus, in de hemelse
tempel, begon aan het vronderzoek van wie gestorven waren. Dat zou
Dan.8:13,14 bewijzen. Maar de Schrift eist zelf dat er meer dan n getuige
moet zijn in een geschil (Num.35:30 / Deut.17:6 / 19:15 / Joh.8:17,18 / 1
Tim.5:19 / Heb.10:28).

ZODAT Opb.20:5 op zichzelf niet voldoende is om twee in tijd gescheiden


opstandingen te prediken.

Wanneer we een analyse maken van de opmerkingen door Bultema


gemaakt is er nog een andere zwakke plaats in zijn verhaal. Nu vinden we
niet n tekst, waar nadrukkelijk van de dooden als van ne massa
gesproken wordt, zegt Bultema. Waarom hij dat opmerkt weten we niet want
hij leert in elk geval dat alle ongelovigen ineens opstaan uit de doden! Staan
alle gelovigen ook op in ne massa. Wij zijn er van overtuigd dat dit zo is,
maar leert ook Bultema dit? Vanuit Opb.20:5?

Het is zo dat deze Scriftuurplaats over de eerste opstanding veelal


misbruikt wordt. Soms is een ganse theologie gebaseerd op deze ne tekst. En
dat is een drama omdat dit Bijbelgedeelte naar de beste gegevens die we
bezitten waarschijnlijk geen genspireerde tekst is maar een toevoeging.

Er zijn drie grondige redenen voor deze conclusie:

1) Verscheidene manuscripten bevatten de tekst niet of geven een andere


versie.

2) De tekst op zichzelf leert een leugen grammaticaal gezien; en/of is


geschreven
in slecht Grieks.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 823

3) Wanneer we dit gedeelte letterlijk uitleggen is het strijdig met de leer der
opstanding
uit de doden .

Laat ons elk punt eens nader bekijken.

De betrokken tekst en context (Opb.20:4-6) in drie vertalingen luidt als


volgt:

En ik zag tronen, en zij zaten daarop; en het oordeel werd hun


gegeven; en ik zag de zielen dergenen, die onthoofd waren om het
getuigenis van Jezus, en om het Woord Gods, en die het beest, en zijn
beeld niet aangebeden hadden, en die het merkteken niet ontvangen
hadden aan hun voorhoofd en aan hun hand; en zij leefden en
heersten als koningen met Christus, de duizend jaren. Maar de
overigen der doden werden niet weer levend, totdat de duizend jaren
geindigd waren. Deze is de eerste opstanding. Zalig en heilig is hij,
die deel heeft in de eerste opstanding; over deze heeft de tweede
dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en Christus zijn,
en zij zullen met Hem als koningen heersen duizend jaren Opb.20:4-
6 SV.

En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd


hun gegeven; en (ik zag) de zielen van hen, die onthoofd waren om
het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het
beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet
op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden
weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren
lang. De overige doden werden niet weder levend, voordat de
duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding. Zalig en
heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding; over hen heeft
de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van
Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend
jaren Opb.20:4-6 N.B.G..

En ik zag tronen, en er waren er die daarop gingen zitten, en hun


werd macht gegeven om te oordelen. Ja, ik zag de zielen van hen die
met de bijl ter dood gebracht waren wegens het getuigenis dat zij
hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God, en
hen die noch het wilde beest noch zijn beeld hadden aanbeden en die
het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand hadden
ontvangen. En zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met
de Christus, duizend jaar lang. (De overigen der doden kwamen niet
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 824

tot leven totdat de duizend jaar geindigd waren.) Dit is de eerste


opstanding. Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de
eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit,
maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de
duizend jaar met hem als koningen regeren Opb.20:4-6 NWV.

1) Ontbreekt in vele manuscripten

Nog altijd n der belangrijkste boeken voor de student bij het boek
Openbaring is: 'Concerning the text of the Apocalypse' door H. C. Hoskier
uitgegeven in 1925/1929 bij de University of Michigan in 2 delen. De
resultaten wat betreft de echtheid van Opb.20:5 zijn volgens deze deskundige
als volgt. Op een totaal van ongeveer 250 manuscripten van het boek
Openbaring zijn er 71 ms. die gn tekst als Opb.20:5 bevatten. In 115
manuscripten staat Opb.20:5 zoals in de Engelse Douay vertaling, waarin de
woorden maar en terug ontbreken en die vertaling is gebaseerd op de
Latijnse Vulgaat. (Hierbij behoren de Alexandrinus uit de 5de eeuw en
Vaticanus 2066 uit de 8 eeuw). De variaties die we vinden in onze Bijbels zijn
dus voor een groot deel afhankelijk; 1) van de manuscripten die bij de
vertaling gebruikt zijn en 2) het theologische inzicht van de vertalers. Zo
vinden we maar in o.a.: SV, Luther, King James, Philips, NEB. In 20
handschriften ontbreekt gans het twintigste hoofdstuk van Openbaring en
geeft dus geen oplossing. In 52 manuscripten staat de tekst zoals in de King
James vertaling dus incluis het woord terug en de meeste commentatoren
schenken hier dus geen grote aandacht aan. Maar, zoals in de SV en Luther
enz., staat in geen enkel handschrift en is toegevoegd aan de vertaling ter
verduidelijking of interpretatie.

Ongeveer 30% van alle handschriften die voorhanden zijn en waarin het
boek Openbaring staat bevatten Opb.20:5 dus niet. Maar dit is niet alles. Een
andere soort berekening geeft te kennen dat in manuscripten van de 11de tot
13de eeuw ten minste de helft de tekst niet bevat terwijl van de handschriften
der 14de tot 16de eeuw het slechts 20% is. Nog een andere soort berekening
geeft te kennen dat ms. van de B familie de tekst meestal niet bevatten,
evenals de Grieks, Latijnse en Syrische groepen van handschriften. Wel vinden
we ze in de Arethras, Complutensia en Sadische handschriften (Sadisch is het
belangrijkste Egyptisch-Coptisch dialect). Nog anders gezegd. Van de vier
oudste manuscripten staat de tekst niet in de Sinaticus maar wel in de
Alexandrinus, ontbreekt in de Ephrami omdat deze ophoudt bij Opb.19:5 en
ontbreekt in de Vaticanus 1209 omdat deze ophoudt bij Heb.9:13. Dit laatste
heeft te maken met het slot van deze codex-manuscripten die zeer
gemakkelijk beschadigd raken en dan afgesneden worden.

Conclusies
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 825

Van alle handschriften met zekere ouderdom hebben de Sinaticus (4de


eeuw) en de Syrische vertaling (6de eeuw) de tekst in het geheel niet. De
grote groepen van de manuscripten zoals de B familie (vb. Vaticanus 1209)
missen de tekst. De oudste manuscripten die de tekst wel bevatten zijn deze
waar de woorden maar en terug ontbreken (vb. Alexandrinus).

2) Opb.20:5 staat grammaticaal vol fouten

De 'International Critical Commentary on Revelation' van R.H. Charles


uitgegeven bij T. & T. Clark in Edinburgh (2 delen, 1925) geeft enkele
gewichtige redenen waarom Opb.20:5 gn deel is van het boek Openbaring.

Als eerste punt staat deze tekst midden in een bespreking van de eerste
opstanding, vers 4 als eerste en vers 6 als laatste. Midden in die verzen
staat dan als een binnengedrongen uitspraak de tekst Opb.20:5. De gedachte
past niet in het betoog en onderbreekt de normale gedachtegang in verband
met de opstanding van hen die als koningen zullen heersen.

Als tweede punt ontbreekt in deze tekst een voegwoord van tegenstelling
(maar) of vergelijking (als, alsof, dan, gelijk, zoals). (Zie o.a.: H. Hout, Prisma
Grammatica Nederlands, 1996, blz.123, 124. En dat gaat ook op voor de
Griekse taal). Er wordt in vers 5 geen verbindend woord maar gebruikt dat
men normaal zou verwachten bij een tussenzin. Het vers 5 zou dus om
woordkundig juist te zijn moeten beginnen met; maar de overigen der
doden werden niet weder levend (...) (SV). Maaris echter een
toevoeging.

Als derde punt staat hier in feite een grove leugen. De tekst zegt namelijk:
De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend
jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding. Het aanwijzende
voornaamwoord dat als dit vertaald is in onze Bijbels is hier haute
(vrouwelijke vorm van hautos). Het is een verwijzing naar de eerste
opstanding (zie vers 4), en niet naar de opstanding van de rest van vers 5. Zo
iets schrijven is geen goed Grieks en zelfs geen goed Nederlands wanneer het
om een tussenzin gaat. Het woord verwijst dus naar de opstanding van de rest
wat strijdig is met zowel vers 4 en 6 als andere schriftuurplaatsen. Indien
Opb.20:5 een genspireerde tekst zou zijn dan zou er moeten gestaan hebben
ekeine (van ekeinos): dat (uit vers 4 en niet dit) is de eerste
opstanding. Letterlijk gelezen hebben de verdedigers van de komende
duizendjarige regering hier dan ook geen steun aan. Ze leren namelijk dat de
eerste opstanding, deze van de gemeente van Christus reeds zeven jaar vr
de duizendjarige regering plaats heeft. Hn leer en de Bijbel staan diametraal
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 826

tegenover elkaar. De Bijbel heeft in Openbaring 20 gn weet van deze zeven


geweldige jaar in de geschiedenis van Isral! Raar!

En als vierde punt geeft R.H. Charles de reden dat de woorden: dit is de
eerste opstanding normalerwijze gevolgd zouden moeten worden door een
positieve gedachte terwijl in dit geval de tekst voorafgegaan is door een
negatieve gedachte.

Grattan Guinness schrijft zeer terecht over deze tekst: Genomen in zijn
natuurlijke vorm zoals het er staat kan er niets van uit opgemaakt worden
('The approaching end of the age', Horne's edition, Morgan & Scott Ltd., z.j.
blz.63).

Maar je weet maar nooit in deze gevallen met zekerheid of we hier niet
werkelijk een deel van de Schrift hebben. Daarom gaan we toch in op de
argumenten van enkele uit-leggingen in dit verband.

3) Opb.20:5 is strijdig met de leer der opstanding

Voordat we tot dit punt komen willen we eerst enkele opmerkingen maken.
Eerst en vooral de Schrift spreekt zich duidelijk uit over het feit dat er bij de
Wederkomst van Christus slechts twee groepen personen op aarde zijn; n
groep gelovigen en n groep ongelovigen. Jehovah's Getuigen zeggen dat er
dan 3 groepen zijn: een overblijfsel van de 144.000, een grote schare
gelovigen en de goddelozen. Volgens velen in Evangelische kringen zijn er ook
drie groepen: gelovigen, ongelovigen en Isral dat juist voordien hersteld is in
het land en prominent zal zijn in de duizendjarige regering. Mensen hebben
echter bij de Wederkomst: f het teken van God, fwel het teken van
het beest en dat gaat op voor zowel het Joodse volk als andere volkeren.
Zie het zegel van het Lam in Opb.7:2-4 / 9:4) en zegel van het beest
in Opb.14:9. Sinds de eerste komst en met de Wederkomst van Christus is er
geen onderscheid des persoons, ook niet in stamverband (Hand.10:34 /
Rom.2:11 / 1 Pet.1:17). Bij Zijn komst worden de gelovigen die gestorven zijn
opgewekt, de levende gelovigen veranderd in een oogwenk en gaan als n,
terzelfertijd en tezamen (Grieks hama sun) de Heer tegemoet (1
Thes.4:14-17 / 1 Cor.15:23,51-53) om dan zonder dralen deel te nemen aan de
vroordeling van de ongelovigen. Voor de ongelovigen is het de dag dat ze
zich trachten te verbergen voor de wraak van het Lam (Opb.6:14-17).
Niemand ontsnapt aan het vlammend vuur (2 Thes.1:6-8). Allen vallen onder
het zwaard (Opb.19:11-21). Bij de voleinding van deze dubbele oogst
(Opb.14:9-20) is de aarde dus ontvolkt. Deze oude aarde wordt dan trouwens
vernietigd en vervangen door een nieuwe.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 827

S. Greydanus zegt in zijn 'Korte verklaring der Heilige Schrift, De


Openbaring des Heeren aan Johannes', Kok, 3de druk 1955, blz.225 over
Opb.14: De woorden worden opeengehoopt, om den verschrikkelijken toorn
Gods aan te wijzen, die dan den zondaar aangrijpen en verteren zal, zonder
enige barmhartigheid (...) Smart en benauwdheid zullen hen kwellen, pijn en
wroeging, naar lichaam en ziel beide. Tot aanwijzing daarvan dient het
spreken, van vuur en zwavel. Het vuur veroorzaakt de smartelijkste pijnen.
Zwavel doet stikken. En op pagina 290 als uitleg bij Opb.19:19-21: De
antichrist en deze koningen, de gehele goddeloze wereld, wordt thans
volkomen en voor altoos in machteloosheid, smaad en ellende neergeworpen,
en Gods volk bevrijd en in eeuwige zaligheid gesteld. Het beest, de antichrist,
werd gegrepen, en met hem de valse profeet, die in zijn tegenwoordigheid,
tot zijn dienst, de tekenen gedaan heeft, waarmee hij de gehele
mensenwereld, met uitzondering van Gods uitverkorenen, 17:8, verleid had
tot Godverwerping, afgoderij, goddeloosheid, ongerechtigheid, de mensen die
het merkteken ontvangen hadden, en zijn beeld aanbaden, vgl. 13:11-
17;14:9;16:2. De antichrist verloor niet alleen de slag. Hij werd ook
aangegrepen en geheel te niet gedaan. Beiden, hij en de valse profeet,
werden levend geworpen in den poel des vuurs, die van zwavel brandt.
Levend wil zeggen: naar lichaam en ziel, geheel en terstond. In deze poel
worden ten laatste alle goddelozen geworpen, 20:14-15;21:8, en ook de
duivel zelf, 20:10.

Anders gezegd: na de dubbele oogst van enerzijds de bruid van Christus en


de straf over alle andere overgebleven mensen op deze oude aarde, blijft
geen mens (of volk) levend achter in een toestand dat ze nog tot
volmaaktheid moeten groeien. Zoiets leren o.a. Jehovah Getuigen en allen die
de gedachten van Darby hebben aangenomen. Uit andere teksten is duidelijk
dat de bruid ook dezen omvatten die reeds gestorven waren en een ogenblik
voordien zijn opgestaan uit de doden. De ongelovigen die gestorven waren
zijn op dat moment opgestaan om vroordeeld te worden. Er is gn derde
groep overlevenden om nog eens een nieuwe maatschappij te starten die
duizend jaren nadien voor een tweede maal geoordeeld zal worden. Want dat
is dan de conclusie die men uit de theorie van de duizendjarige regering zou
moeten leren. En ze beseffen nog steeds niet dat hierin, zoals bij Jehovah's
Getuigen, de tweede kans geleerd wordt. Isral, al dan niet hersteld vr die
tijd, zal indien het om gelovige Joden gaat behandeld worden als de bruid.
Want de Heer heeft nooit een bigamieverhouding gehad. Nit Isral + de
Kerk. Sinds Pinksteren is het gelovige Isral als volk dl gaan uitmaken van
de universele kerk. Ze zijn de eersten die tot het NIEUWE ISRAEL behoren! Of,
een andere manier om het te verwoorden; alle gelovigen uit alle volkeren zijn
het geestelijk Isral geworden. De eerste gelovigen uit die groep waren
natuurlijke letterlijke Joden, zonen van de vaderen van Isral.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 828

We kunnen dan slechts twee kanten op met de uitleg. Of het vleselijke


Isral is opgenomen in het geestelijke Isral waar het overgrote deel mensen
uit de volkeren zijn, fwel heeft God twee geestelijke vrouwen. Laten we het
onderscheid des persoons dat Christus heeft afgeschaft, toch niet zelf weer
invoeren langs omwegen (Gal.3:26-29). Alle van Christus afvallige of
ongelovige Joden zullen zonder onderscheid des persoons mt alle
boosdoeners uit de volkeren voor de eeuwigheid gestraft worden.
Uitverkiezing van het Joodse volk wil nog niet zeggen dat daar geen geloof zou
moeten aan te pas komen om gezegend te worden (Gal.5:1)! Of dat zij
Christus niet nodig hebben (Gal.5:6)! Men vergeet in bepaalde pro-Isral-
kringen, wat ook de achtergrond of de bedoelingen zijn, dat in de Bijbelse
profetie met betrekking tot herstel in het land er een conditionele
achtergrond ligt. Daar is de voorwaarde indien ze geloven! Zie o.a.
Ps.102:18-23 / 147:11-20 / Jes.11:9-11 / Jer.23:5,6 / 30:18,19 / Ezech.34:11-
13 / 48:35 / Dan.9:24 / Hagga 2:8 / Obadja 1:1-15 / Zefanja 3:14-17 / Zacharia
8:8 / Mal.4:2.

(Vergelijk de vervulling of verwijzing in het NT


Ps.147:9 = Luc.12:24
:18 = Hand.10:36
:19,20 = Rom.3:2
Jes.11:9-11 = Rom.15:12
Jer.23:5,6 = 1 Cor.1:30
34:11 = Luc.15:4
Dan.9:24 = Hand.10:34
Mal.4:2 = Luc.1:78).

De Zevende dag Adventisten zeggen dat na de Wederkomst van Christus,


Satan heer en meester is over deze verschroeide aarde voor een periode van
1000 jaar, maar dat er geen mensen zijn op die aarde dan alleen demonen
(Questions blz.504,505). Dat zou de nige goede uitleg zijn afgaande op de
samenhang, en letterlijk lezen en interpreteren wat er staat. Dit is een
consequente lezing, zelfs de nige wanneer men niet wil aannemen dat dit
gedeelte symbolisch andere werkelijkheden voorstelt. We moeten dat echter
verwerpen omdat die duizend jaren niet na de Wederkomst beginnen, maar
gelijklopend zijn aan de tijd die er is tussen de Hemelvaart en de tweede
komst. In die periode van symbolisch geestelijk 1000 jaren, een volmaakt
Bijbels getal, regeert vanuit n standpunt de gelovige met Christus over de
volkeren. Anderzijds is het de tijd dat Satan gebonden is, periode van een
volledig symbolisch geestelijk getal van duizend jaren.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 829

Er is een prachtige tekst uit Luc.10:17-20 die deze dubbele situatie


beschrijft: En de tweenzeventig zijn teruggekeerd met blijdschap en
zeiden: Here, ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in uw
naam. En Hij zeide tot hen: Ik zag de satan als een bliksem uit de
hemel vallen. Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en
schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand;
en niets zal u enig kwaad doen. Evenwel, verheugt u niet hierover,
dat de geesten zich aan u onderwerpen, maar verheugt u, dat uw
namen staan opgetekend in de hemelen. In Col.2:15 gaat Paulus het
resultaat van offer van Christus als volgt samenvatten: Hij heeft de
overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo
over hen gezegevierd. Tijdens de gesprekken die de Heer heeft met zijn
discipelen bij de viering van het Laatste Avondmaal zegt Hij dat de tijd van
oordeel is aangebroken: omdat de overste dezer wereld geoordeeld is
Joh.16:11. Die overste der goddeloze wereld is Satan zoals blijkt uit wat zich
heeft voorgedaan tijdens de verzoekingen van Jezus in de woestijn (Mat.4:8-
11).

Gelijktijdig aan de periode dat de kerk regeert (samen met haar Heer)
loopt de periode dat Satan en zijn demonen gebonden zijn en ze kunnen de
wereld niet meer vrijelijk verleiden. Sinds de eerste komst van de Heer is dat
niet meer mogelijk.

*********

Appendix 7

Wanneer begint het duizendjarig rijk

Een theoloog van de Adventkerk voor wiens arbeid we dankbaar mogen zijn
is: Alfred Vaucher. Hij heeft enkele publicaties op zijn naam die allen de titel
hebben meegekregen van Lacunzania. We citeren hieronder in het kort
enkele namen uit de 4de serie. In dit deel komt vooral aan bod: wanneer start
het duizendjarig rijk, of sinds wanneer is het werkzaam. De variatie op dat ene
thema is enorm, al naargelang de stelling die men wenst te verdedigen; reeds
begonnen of nog toekomstig.

Bullinger vanaf 34, 60 of 73


Durham = christelijke tijd
Erdman = christelijk tijd
Isle vanaf geboorte van Christus tot Lenin
Dent vanaf 1st komst
Curzon vanaf 1st komst
Wordworth vanaf dood van Christus
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 830

Turrentini vanaf dood van Christus, 70 of 325


Du Jon vanaf dood van Christus of het jaar 70
Stern vanaf Hemelvaart
Kreuger vanaf vernietiging van Jeruzalem
Napier vanaf 300
Forbes vanaf 300
Lee vanaf Constantijn, idem Mauro, Pelten,Winckelman
Keil vanaf 323
Nachenmoser vanaf 326
Brown vanaf val der heidenen
Rhling tussen 500 en 1500
Daneau vanaf 666
Massl vanaf 775
Severin vanaf Keizer Karel tot Napoleon
Hans Hut vr 1530
Poyssel vanaf 1623
Allen vanaf 1819
Holmes vanf 1835
Lovett vanaf 1843
Robinson 1843 of kort erna
Schmucker vanaf 1850
Kinne vanaf 1866
Frre vanaf 1867
Burton vanaf 1868
Thurman vanaf 1875
Claas vanaf 1889
Totten vanaf 1899
Norris vanaf 1919
Wymm vr 1934
Burder vanaf 1941
Meikle begint in 1957 voor 360.000 jaren
Schott vanaf 1995
Basset vanaf 1997
Rosselet dIvernais in 2001
Lagrange, de Belgische astronoom, leert een onzichtbare komst in 2180,
waarna een zichtbare en komst van het Millennium in 2283.
Een ander schrijver denk dat dit Rijk 1 dag kan zijn, 1000 jaar ofwel 365.000
jaar. Zie Atkinson B., The war with Satan, Protestant truth Society, 1958,
blz.183,184.

*********

Appendix 8
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 831

Moeten we nog evangeliseren onder de Joden?

Bij wijze van inleiding/overdenking

In wat volgt krijgt u een reeks aanhalingen zonder veel commentaar van
onzentwege. Onze stelling moet u nu reeds duidelijk zijn.

We lezen in Isral en de Bijbel van januari 1996 blz.14: Toch is het van
belang om enkele zaken wat nader te bekijken. Rabin werd na zijn
verkiezingsoverwinning in 1992 door zijn aanhangers op de schouders
genomen en zij zongen Rabin, de koning van Isral, afgeleid van een Bijbels
verhaal over koning David. Ook liet hij zich aanspreken met de titel Sam Ha
Shalom, de vredeprins (of vredevorst). Een titel, die uitsluitend is bestemd
voor de ware Vredevorst, de Zoon van David, de Messias, Jezus Christus.
Tevens heeft Rabin in het openbaar verkondigd dat hij Elohim, de God van het
Oude Testament, in het vredesproces niet nodig heeft. Waarbij we ons
afvragen: hoe groot is het geloof van dat volk in zijn geheel en van enkelen in
het bijzonder? Zal de Heer bij Zijn Wederkomst er nog het geloof van Abraham
vinden?

Maar ook het volgende mag men niet vergeten. We citeren H.M. Ohmann in
Wie kent uw toorn?, Oosterbaan & Le Cointre B.V., Goes, 1988, blz.138: Als
laatste vers uit dit boek noemen we hoofdstuk 14:5: Ik zal hun afkerigheid
genezen, Ik zal hen vrijwillig liefhebben, want mijn toorn keert zich
van hen af. In dit boek, vol van Gods liefde, maar tevens dreigend vanwege
Gods toorn, wint de liefde het. Maar niet omdat de profetie een happy end
moet hebben. Die belofte wordt door de HERE gegeven na de schuldbelijdenis
van het volk. Als Isral zijn schuld belijdt dan wordt Gods toorn afgekeerd. De
liefde van Jahwe laat zich niet kopen. Die wordt om niet, gratis geschonken.
Het sola gratia, de bekende belijdenis van de reformatie, heeft zijn wortels
niet alleen in het Nieuwe Testament, bijvoorbeeld in de brieven van Paulus,
maar evenzeer in een profetie als die van Hosea. Jahwe zal uit innerlijke
beweegredenen de Isralieten weer liefhebben, zoals men wel zegt, dat Hij
redenen neemt uit Zichzelf. Het zit niet in Isral, dat dit geschieden zal. Het is
enkel Jahwes genade (...) Jahwe kan hen weer liefhebben, want zijn toorn is
van Isral afgekeerd (wij onderlijnen). Schuld hebben we allemaal. En wat
kleeft er niet aan schuld aan Europa in verband met de nazaten van Isral.
Ook wij, christenen, dienen ons te beroepen op de genade Gods.

Rex Brico vroeg de Joodse schrijver Elie Wiesel, zelf slachtoffer van de
Holocaust eens naar de theologische duiding van dat feit.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 832

RB. De Duitse theologe Dorothee Slle zei ooit: sinds Auschwitz kunnen we
ons God alleen nog als goed voorstellen, of als almachtig maar niet als allebei.
Deelt u die opvatting?
EW. O nee zeker niet. ik heb heel wat geprotesteerd in mijn leven, tegen de
wereld en ook tegen God. Maar altijd vanuit mijn geloof. Juist omdat ik geloof,
heb ik een probleem. Maar dat beperkt mijn geloof niet tot het ene of andere
aspect. Nu zeg ik niet dat Slle het mis heeft. Alleen dat we het geloof
evenmin meer kunnen afpalen als het ongeloof. Als Auschwitz alles in twijfel
trekt, geldt dat ook voor zon stelling.
RB. Zegt u na uw ervaringen in Auschwitz nog steeds: God regeert de wereld.
EW. Ik zeg: God is god.
RB. Maar betekent dit ook dat hij de wereld regeert?
EW. Dat weet ik niet. God is god. De rest is voor mij een vraagteken.
RB. Wat heeft het voor zin over God te spreken als we niet zeggen wat we er
mee bedoelen.
EW. Misschien staan we God niet toe de wereld te regeren. Misschien spreekt
God tot ons, maar horen we Hem niet. Misschien luisteren we in een andere
taal naar God dan Hij tot ons spreekt. Het zijn allemaal vragen. Er is maar n
zekerheid: God is god. (Uit Elsevier Weekblad 23-12-1989, blz.52)

Visie van evangelische kerken

In dat verband schrijft R.J. Mouw van de Fuller Theological Seminary het
volgende: Laten we hierin duidelijk zijn: evangelisatie is een opdracht. De
Southern Baptists kregen vorig jaar force kritiek in verband met hun resolutie
om nog te blijven evangeliseren onder de Joden. (Christianity Today, July 15,
1996, blz.66 en Nov. 11, 1996, blz.103). We hopen dat vanuit dit twistpunt de
rest van de wereld weet dat er nog mensen zijn die ervan overtuigd zijn dat er
een opdracht blijft om de aanspraken die Christus over zichzelf maakt door te
geven aan niet-christenen.
We moeten onze Joodse vrienden er blijven op attent maken dat indien ze op
een ernstige manier een relatie willen met Evangelicalen - en de meesten
onder hen willen dat - ze niet moeten verwachten dat we handelen als het
liberale Protestantisme of als de Rooms Katholieke Kerk. Want dat is een prijs
om aanvaard te worden die we niet kunnen betalen. Als volk zijn we
evangeliserend ingesteld. Onze prediking van Jezus als de beloofde Messias
kan niet stil gelegd worden met het oog op de gesprekken met andere
godsdiensten (...) We kunnen het Jodendom niet gewoon klasseren als
andere religie. Wij hebben onderling een zelfde geestelijke erfenis die is
gebaseerd op de Openbaring aan Mozes en de Hebreeuwse profeten (...)
Wanneer Joden, zowel de gelovige als de wereldse, zich beklagen over de
evangelische ontplooiingen die ze als een aanval zien op hun identiteit als
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 833

volk, dan moeten we onze oren te luisteren leggen. En daarbij moeten we


beseffen dat onze antwoorden - hoe theologisch correct ze mogen lijken uit
christelijk perspectief - hen steeds zullen klinken als gedwongen bekeringen
zoals dat vroeger het geval was. Maar ook dan is onze plicht om te
evangeliseren niet opgeheven. Maar het belicht ook de verplichting om
onnodig in het offensief te gaan en de uitdagingen goed in te schatten (...)
Dialoog en samenwerking met Joden hebben een eigen waarde. Ze mogen
niet opgezet worden als een strik voor evangelisatie. Maar de binding met het
christelijk getuigenis afleggen moet toch echt erbij horen. Wanneer we iets
willen zeggen over de kracht van het evangelie eerst aan de Joden
(Rom.1:16) in deze context, dan moeten we van onze Joodse vrienden in de
eerste plaats leren en met hen werken aan de dingen die belangrijk zijn in
deze wereld (Christianity Today, August 11, 1997, blz.12,13).

Hier hoor ik nog de opdracht van Christus weerklinken en de ernst van


zending. Er staat immers dit: gaat dan henen, maakt alle volken tot
mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en
des Heiligen Geestes, (Mat.28:19) en gij zult mijn getuigen zijn te
Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der
aarde (Hand.1:8). Paulus voegt daar later aan toe: Hoe zullen zij dan
Hem aanroepen,in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem,
van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker? En hoe
zal men prediken zonder gezonden te zijn? Gelijk geschreven staat:
Hoe lieflijk zijn de voeten van hen, die een goede boodschap
brengen (Rom.10:14,15.) Dat hebben deze Baptisten begrepen en laten zich
niet in met modernere argumenten waarvan de belangrijkste is: we hebben
sinds de sjoah (holocaust) geen recht meer Joden aan te spreken met het
evangelie van Jezus.

Wij citeren uit Middernachtsroep, februari 1999, blz.32: Is Isral zelf


schuldig aan de Holocaust?
Vraag: Matthes 27:25 veroorzaakt mij moeilijkheden: En al het volk
antwoordde en zeide: Zijn bloed kome over ons en over onze
kinderen! Ligt daar de reden, waarom zoveel Joden in concentratiekampen
omkwamen en in de eeuwen daarvoor, bijvoorbeeld door de kruisridders,
vervolgd zijn? Heeft God Zijn volk verworpen? En heeft Genesis 12:3 - Ik zal
zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met
u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden - vandaag
nog geldigheid? Wanneer dat zo is: Wat heeft dat voor de individuele
Jodenhaters en de volken, die schuldig zijn aan Isral, voor gevolgen?
Antwoord: Matthes 27:25 mag in geen geval op zich zelf beschouwd
worden! God heeft Isral door de profeet steeds weer met het gericht
bedreigd, wanneer het van Zijn wegen afweek en ongehoorzaam was (vgl.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 834

bijv. Deut.28:46-vv). De Goddelijke gerichten werden niet alleen door


natuurcatastrofen, maar ook door oorlogen en daarmee door andere volken
voltrokken. Maar deze volken zijn veelvuldig ver over de Goddelijke maat
heengegaan. Dat staat in Zacharia 1:15-16: maar Ik ben zeer toornig op
de overmoedige volken, die, terwijl Ik maar een weinig vertoornd
was, meehielpen ten kwade. Daarom, zo zegt de Here: Ik keer in
erbarming tot Jeruzalem weder; Mijn huis zal daarin gebouwd
worden, luidt het woord van de Here der heerscharen en het
meetsnoer zal over Jeruzalem gespannen worden. Deze woorden
hebben weliswaar betrekking op de 70 jaar ballingschap van Isral, maar zij
hebben tegelijkertijd ook een profetisch karakter. De profeet Jesaja spreekt
overigens ook van de toorn Gods over Isral en dat de voltrekker van het
gericht (Babel) zijn boekje ver te buiten is gegaan: Ik ben tegen mijn volk
toornig geweest, Ik heb mijn erfdeel ontwijd en het in uw macht
gegeven; gij hebt het geen barmhartigheid bewezen; op de grijsaard
hebt gij ook uw juk zwaar doen drukken (Jes.47:6).
Dat Genesis 12:3 ook vandaag nog volledig geldigheid heeft, ligt voor de
hand. Dat hebben wij - terloops opgemerkt - in ons werk concreet ervaren:
Toen wij de actie Directe Hulp voor Isral in het leven riepen en begonnen,
Isral heel praktisch te zegenen en te steunen, werden wij in meerdere mate
gezegend. Dat mogen wij betuigen, hoewel subjectieve ervaringen nooit een
onfeilbaar criterium voor de waarheid zijn (!), maar alleen de Heilige Schrift.
Daar staat in Romeinen 11:29: Want de genadegaven en de roeping
Gods zijn onberouwelijk. En in Romeinen 3:3: Wat toch is het geval?
Als sommigen ontrouw geworden zijn, zal dan hun ontrouw de trouw
Gods tenietdoen? In de brief aan de Romeinen wordt in de hoofdstukken 9
tot 11 zeer uitvoerig uitgelegd, dat God Zijn volk niet afgeschreven en niet
verworpen heeft.

We geloven niet dat dit de juiste zienswijze is op het probleem. Stel dat God
zijn volk niet heeft afgeschreven. Hoe moeten we dat dan interpreteren in het
licht van het NT. Is het daar niet duidelijk dat sinds de opstanding van de Heer
er iets is gewijzigd. Dat er sindsdien geen onderscheid meer is tussen
volkeren. God heeft sindsdien geen favoriet meer. Dat moet toch duidelijk zijn
uit o.a. Gal.3:28,29. Dat wil zeggen dat wat het OT zei over Isral moet
aangepast worden aan de latere openbaring van God in het NT. En daar is er
gn onderscheid meer tussen volkeren. En de verbonden met Isral moeten
dan ook geestelijk genterpreteerd worden. Alle gelovige Heidenen die Jezus
als Messias hebben aangenomen zijn geestelijke kinderen van Abraham.

Visie van Messias-belijdende Joden


DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 835

Wij citeren Klaus Moshe Pulz uit, Isral en de Bijbel, april 1994, blz.3: Van
1 tot 4 februari j.l. werd in Jeruzalem een conferentie gehouden op uitnodiging
van het Tantur Oecumenisch Instituut in Jeruzalem. Vijfhonderd deelnemers
waaronder leidinggevende Joodse en christelijke persoonlijkheden uit
zevenennegentig landen, kwamen in Jeruzalem bijeen om de eendracht te
vieren tussen de Joodse en de christelijke godsdienst. Maar al bij de
voorbereiding van deze interreligieuze conferentie zegde de opperrabbijn
van Jeruzalem, Itschak Kolitz, zijn deelname af, omdat hij geen reden zag
waarom rabbijnen in discussie zouden moeten treden met niet-Joodse
kerkelijke leiders. Het hele concept van een interreligieuze dialoog is het
Jodendom vreemd, schreef hij. Als Joden beschikken wij over de Tora. Dat is
ons geloof. Wij hebben niets te verduidelijken en we hebben er geen behoefte
aan iemand te bekeren. Hij was van mening, dat de organisatoren niet het
recht hadden een dergelijke conferentie in Jeruzalem of waar dan ook bijeen
te roepen. Hij beschouwt deze conferentie als een poging om met het
Vaticaan te flemen. K.M. Pulz is naar onze mening de belangrijkste schrijver
uit het tijdschrift Isral en de Bijbel. Wat hij weergeeft typeert wat het
overgrote deel van de orthodoxe Joodse synogoge denkt over Christenen.

Ernest Lloyd zegt, in Isral en de Bijbel, januari 1997, blz.10: Wat ik op


een deel van de Messiaanse Beweging tegen heb, is dat ze een muur om zich
heen bouwen en dat kan niet. Er is maar n Lichaam van Christus. Mijn
vrouw en ik zijn 41 jaar lang lid geweest van de Baptist-Church in Noord-
London, waar we heel erg gelukkig waren en een voortreffelijke gemeenschap
ervoeren. De laatste zes jaren ben ik herhaaldelijk in Canada en Amerika
geweest, waar ik voor veel Messiaanse groepen mocht spreken. Ik vertelde
hen, dat je niet met een beetje Wet en een beetje genade kunt leven. Christus
heeft de Wet voor ons vervuld en ons gebracht in de rijkdom van Zijn genade.
Ik draag bijvoorbeeld geen keppeltje, geen gebedssjaal, en andere
uiterlijkheden. Ik denk dat het belangrijk is om te bidden voor de Messiaanse
Beweging, dat het op een Bijbelse fundering zal komen. Ik was vorig jaar te
gast bij een heel fijne Messiaanse gemeente in Vancouver in Canada. Zij
komen alleen op zaterdag samen, terwijl ze zondags allemaal hun eigen kerk
bezochten. Zo zou het naar mijn idee ook moeten zijn. We kunnen als
Hebreeuwse christenen wel samenkomen voor gemeenschap, maar de
eredienst op zondag moeten we zonder onderscheid als Lichaam van Christus
vieren (wij onderlijnen). Hier wil ik driemaal amen op zeggen en driemaal
hallelujah, want zo zou het horen te zijn bij alle Messiaanse Joden. Er is maar
n lichaam van Christus. De Heer heeft toch slechts n bruid!

Jakob Gartenhaus schrijft in Isral en de Bijbel, nov./dec. 1989, blz.5:


Ongelovige Joden zijn verloren. Zijn we vergeten, dat Joden zonder
Christus verloren zijn? Jezus heeft tot Zijn discipelen gezegd, dat ze naar de
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 836

VERLOREN schapen van het huis Israls moesten gaan (Matth.10:6). Hij
gebruikte het woord VERLOREN. Hij is gekomen om het verlorene te
zoeken en te redden (Lucas 19:10). Hij stierf om verlorenen te redden. En
daarom is de gemeente verantwoordelijk voor de verlorenen. Dat is Gods
weg, de weg van de Bijbel. Een zendeling heeft een beperkte levensduur,
maar de gemeente is steeds aanwezig. Als er geen bewogenheid is, geen
drang om de Joden te bereiken met het Evangelie weet de Jood niet, dat er
voor hem eeuwig behoud is in Christus. Daarom moeten de gemeenteleden
gestimuleerd worden om te getuigen tot Joodse mensen. We moeten de
gemeente bezielen, hun intense bewogenheid wekken met deze verloren
zielen (zwarte tekst staat zo ook in het origineel).

Wij citeren uit Isral en de Bijbel, juli/augustus 1998, blz.16,17: Een


andere consequentie van de veralgemenisering van de schuldvraag, vinden
we ondermeer in documenten van de Wereldraad van Kerken. Daarin wordt
gesteld dat christenen met Joden slechts een gesprek kunnen aangaan,
waarbij elke vorm van verkondiging vermeden moet worden. Een houding van
stilzwijgen, vanwege de lange historie van christelijk antisemitisme die heeft
geleid tot kruistochten, pogroms en Holocaust, zou passend zijn. We zien dus
dat schuldgevoelens leiden tot een dialoog, waarbij proclamatie van het
messiasschap van Jezus niet mogelijk is.
Prof. den Heyer stelt zichzelf de vraag welke opdracht we ten aanzien van het
Joodse volk hebben. De oude, traditionele weg van zending is volgens hem
immers onbegaanbaar geworden. Veel theologen zijn van mening dat zending
onder de Joden de meest tragische vergissing en de rampzaligste dwaalweg
van de christelijke theologie is geweest. Veel historici hebben opgemerkt dat
zending onder de Joden het voorspel is geweest voor de grote Endlsung. In
de hedendaagse zending ziet men hiervan zelfs een voortzetting!
Als we onder zending bedrijven verstaan de praktische keuze tussen doop of
dood, waarvoor een groot deel van de Kerk in het verleden het Joodse volk
heeft gesteld, dan hebben de theologen inderdaad gelijk. Dergelijke
misdadige praktijken hebben natuurlijk niets met zending te maken en dienen
ons standpunt t.a.v. de verkondiging van het evangelie onder het Joodse volk
dan ook niet te benvloeden.
In een onlangs verschenen rapport van Ir. L.E. Meijer komen Messiaanse
voorgangers in Isral aan het woord over de christelijke schuldvraag m.b.t.
het Joodse volk. Verschillende van hen zien een direct verband tussen dialoog
en schuldgevoel. Een Messiaanse voorganger verklaart bijvoorbeeld: De
dialoog is een dwaling en een vervolg op het schuldgevoel van christelijk
Europa. Omdat men gefaald heeft in het getuigenis meent men geen enkel
recht te hebben om het evangelie naar de Joden te brengen. Men probeert
zich van het schuldgevoel te bevrijden door goede werken. Men plant bomen
en steunt de Isralische regering, ook als deze fout is. Het belangrijkste is
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 837

immers dat ze van hun schuldgevoel verlost raken. De christenen dragen het
geweten van de naties, want de ongelovigen hebben er geen probleem mee.
Zij hebben geen moeite om Isral te bekritiseren.
Vervolgens vindt hij dat de enige manier van de christenen om klaar te komen
met hun schuldgevoel is, de belijdenis aan God. God vergeef ons dat we de
dood hebben betekend voor het Joodse volk. Help ons om nu het leven te
mogen betekenen voor hen. (We hebben reeds gezien dat schuldgevoelens
vanwege de daden van anderen niet terecht zijn.) Hoewel er begrip is voor de
schroom, hebben veel Messiaanse voorgangers geen begrip voor de dialoog.
Het blijkt inderdaad in de praktijk niet mogelijk om in de dialoog te betuigen
dat Jezus de Joodse Messias is. Wel benadrukt men dat we bijzonder
fijngevoelig moeten zijn als we onder het Joodse volk willen getuigen (...)
De Amerikaanse theoloog Roy Eckhardt, en velen met hem, vinden de
geschriften van het Nieuwe Testament de grootste barrire om het
antisemitisme in christelijke kringen te overwinnen. Eckhardt onderbouwt
deze stelling met de opmerking dat door de eeuwen heen de christelijke
theologen hun anti-judasme funderen op het Nieuwe Testament. Over dit
onderwerp zijn werkelijk stapels theologische verhandelingen geschreven. De
bijbelcritici hebben het schuldcomplex van de christenen met beide handen
aangegrepen in hun pogingen om het Woord van God te ontkrachten. Er zou
vergif zitten in de bronnen waaruit we drinken en er zou zelfs een concilie
bijeen geroepen moeten worden om de Nieuwtestamentische tekst te herzien.
Steeds klinkt de stelling door dat Paulus degene geweest is die de radicale
breuk tussen Kerk en Synagoge heeft veroorzaakt en dat hij zich afzet tegen
het Joodse volk (bijv. Rom. 15:30,31; Tit. 1:10-14; enz.). Zelfs de uitspraken
van Christus Zelf worden anti-joods uitgelegd (bijv. Matt. 8:10-13; Joh. 8:42-
47; enz.).
Het mag duidelijk zijn dat het Nieuwe Testament zich niet richt tegen het
Joodse volk, maar - evenals het Oude Testament - tegen het ongeloof dat
helaas onder de meerderheid van de Joden gangbaar was (wij onderlijnen).

Deze opmerkingen zijn terecht. Het NT heeft gn anti-joodse uitspraken.


Moderne theologen hebben sinds 1967 deze stelling uitgevonden om de
Schriften van het NT in een verkeerd daglicht te stellen. (Zie o.a. W.P. Eckert,
Antijudasmus in Neuen Testament, Exegetische Beitrge, Munchen, 1967.)
Hun visie is deze: n de val van Jerusalem en in dat licht hebben de schrijvers
van het NT zichzelf gepromoot als de ene ware kerk. Deze NT schrijvers
spreken over een straf die God over Isral brengt maar daarin zijn ze verder
gegaan dan wat Jezus zou gezegd hebben. Met ander woorden, volgens deze
moderne theologie heeft het NT de woorden van Christus verdraaid en Hem
andere woorden in de mond gelegd die Hij niet gezegd heeft. Dat als de
achtergrond van het NT wil ik en kan ik niet voor waar aannemen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 838

Tot slot een laatste citaat uit nog zovele andere die we vinden in dit
tijdschrift. Harm Kiefte Isral en de Bijbel, juli/augustus 1998, blz.14, 15:
Inconsequentie. De twijfelachtige redeneertrant van de
Holocausttheologen (zij die zich in hun schriftvisie door de gebeurtenissen van
de Holocaust laten leiden) vinden we ook in de door hen voorgestelde
schuldbelijdenis. Hierin zien we een opvallende inconsequentie. Men
onderkent dat de terechtstelling van Christus niet alle Joden ten laste gelegd
kan worden, zoals door de Kerk in het verleden vaak is geschied. Maar hoe
komen deze theologen er dan wel toe om de totale christenheid
verantwoordelijk te stellen voor de vervolging van het Joodse volk? Er waren
toch ook christenen die zich tegen de Jodenvervolgingen hebben verzet, zelfs
ten koste van hun eigen leven? Liefde voor het Joodse volk mag dan onder de
christenheid in de afgelopen eeuwen vaak een klein, traag stromend beekje
zijn geweest, naast de brede stroom van het antisemitisme. Het was steeds
onmiskenbaar aanwezig.

En een Joodse bekeerling van de 19de eeuw zei het volgende: Rottenberg
verzette zich altijd tegen de gangbare christelijke benaming van het volk
Isral als het oude bondsvolk. Wel is Isral het oudste volk waarmee God
een verbond gesloten heeft, maar niet het oude bondsvolk dat nu door een
ander - het nieuwe bondsvolk - zou zijn vervangen. Om dat te bekrachtigen
liet hij altijd op vergaderingen en samenkomsten en ook tijdens
zondagsdiensten in de kerk waarin hij voorging, Psalm 105:5, toen nog in
oude berijming, zingen:

God zal zijn waarheid nimmer krenken,


maar eeuwig zijn verbond gedenken.
Zijn woord wordt altoos trouw volbracht
tot in het duizendste geslacht.
t Verbond met Abraham, zijn vrind,
bevestigt Hij van kind tot kind.

Die trouw van God aan Zijn volk zal Rottenberg in het feit dat er door de
eeuwen heen altijd joodse zonen en dochters waren die tot het geloof in Jezus
als de Messias Israls kwamen. Bovendien stond hij als een wachter op Zions
muren om de ritseling des Geestes te beluisteren en de veranderde houding
te registreren die hij in het Jodendom van de 19e en 20e eeuw ten opzichte
van de persoon van Jezus van Nazareth opmerkte. Dat deed hij in zijn boek
Joodsche stemmen over Christus en Christendom. Uit S.P. Tabaksblatt,
Verkenning en bezinning brochure, Ds. Johannes Rottenberg, Kok 1982,
blz.19, 20. We merken wel op dat deze manier van spreken niet echt de onze
is. Want voor ons is het nieuwe verbond reeds met Pinksteren gesloten en
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 839

later uitgebreid tot de bekeerlingen der Heidenen die de Messias Jezus hebben
aangenomen.

Visie van de Verenigde Protestantse Kerk in Belgi

In een bijlage van INFO met de titel Kerk en Isral, jaargang 21/09,
september 1999, lezen we het volgende:

17 stellingen over het verband tussen de Christelijke kerk en het Jodendom.

De volgende 17 stellingen werden door de Nationale Protestantse Commissie


voor de betrekkingen tussen Jodendom en Christendom (commissie van de
V.P.K.B.) opgesteld in 1994. Vervolgens werden zij besproken zowel met
christelijke als met joodse organismen, wat inderdaad vereist is wanneer men
de reflectie en de ware dialoog tussen gemeenschappen in alle vrijheid, wil
stimuleren en bevorderen.
01. Naar Jezus eigen woorden is hij enkel gezonden tot de verloren schapen
van
het huis Isral (Mattes 15, 24 cf. 10,5v) dus niet tot de niet-Joden.
02. Aan de rand van deze opdracht ontfermt Jezus zich toch op hun
aandringen
over twee heidenen of half- heidenen (Mattes 8,5v centurio van
Kafarnam en 15,
21v Kananese vrouw).
03. Na Jezus dood en opstanding wordt met zijn zendingsbevel aan de
discipelen,
de opdracht verbreed tot alle volkeren (Mattes 28,19).
04. Deze bredere opdracht wordt slechts progressief gerealiseerd volgens de
beschrij-
ving van het boek der Handelingen; de gebeurtenissen met Petrus en de
Romein
Cornelius (Handelingen 10) betekenen het definitieve keerpunt.
05. Het Evangelie van het Koninkrijk van God gaat dus van Isral (Jeruzalem)
naar
de volkeren (Rome). Aanvankelijk is het een joods gebeuren - zowel wat
de zende-
lingen als de gelovigen betreft - dat later ook de heidenen gaat beroeren.
06. Geleidelijk aan heeft de Kerk uit de volkeren zich losgemaakt van haar
joodse
oorsprong om zich des te meer tot de leefwereld van die volkeren te
richten,
met alle moeilijkheden van dien.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 840

07. Doorheen de wisselingen der geschiedenis is het Jodendom al met al


zichzelf
gebleven, d.w.z. gehecht aan zijn geboorteakte: Gods Verbond van de
Sina,
waarbij de Mozes-gestalte aansluit.
08. De Kerk uit de heidense volkeren kan thans niet aan het volk Isral
aanbieden wat
het zelf van het Joden dom ontvangen heeft: De Enige God, de
Hebreeuwse Bijbel,
de Eredienst, het Nieuwe Testament, de Jezus-figuur enz. Dit alles hoort
hem toe!
09. Zowel binnen het Jodendom als het Christendom heerst er een grote
pluriformiteit
van denken en doen. Aan Joodse kant wordt dit duidelijk o.a. bij de grote
verschei-
denheid van voorstellingen betreffende de Messias, die men uitzonderlijk
zelfs hele-
maal kan missen (cf. Maleachi 3,22v (4,4v) eerst zal Elia weerkeren en
dan komt
God zelf; zo eindigt het geheel der profetische boeken!).
10. De belijdenis van de Kerk dat Jezus de Christus (=Messias) is, steunt
voornamelijk
op het Paasevangelie: Jezus is verrezen, hij is niet meer in het graf (cf. 1
Korin-
thirs 15,3v).
11. Deze vreugdeboodschap dient echter niet triomfalistisch misverstaan te
worden. De
opstanding functioneert nergens in het Nieuwe Testament als objectief
bewijs voor
Jezus autoriteit; enkel gelovigen hebben de verrezene gezien (volgens
Petrus in
Handelingen 10,40v), niet Pontius Pilatus.
12. Jezus heeft zichzelf steeds als ondergeschikt aan God beschouwd en zijn
volgelingen
geleerd tot God te bidden - met de joodse formule: onze Vader die in de h
melen is -
(Mattes 6,9) - en niet tot hemzelf.
13. JezusMessiaanse ambt zal pas voor iedereen vaststaan bij de verrijzenis
van alle
doden (volgens Paulus in1 Korinthirs 15,20). Ondertussen is met Jezus
optreden
de wereld structureel niet veranderd: ziekte, honger, oorlog, dood (...) Men
kan moei-
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 841

lijk verstaan waarom na bijna 2000 jaar het beloofde Godsrijk nog steeds
niet ver-
schenen is en men maar moet blijven hopen.
14. Van de drie monothestische godsdiensten heeft alleen het Christendom
(niet het
Jodendom, noch de Islam) de pretentie dat de Messiaanse tijd aangebroken
is, maar
het blijft de vraag hoe dit zichtbaar wordt. Door de substitutietheologie
(wij zijn het
ware Isral) heeft het Christendom het volk Isral eigenlijk uitgeschakeld
en daar
mee ten dele de basis gelegd voor de Shoa (Holocaust) in het christelijke
Westen en
voor zoveel lijden meegedragen tot vandaag.
15. De Kerk kan het Joodse volk enkel met schroom benaderen; zij vertrouwt
er wel op
dat Jezus de Christus is, maar belijdt tegelijk dat daar zeer weinig van te
merken
valt. Meer nog, de Kerk heeft het Jodendom nodig om haar eigen roeping
te begrij-
pen en om zowel de Hebreeuwse Bijbel als het Nieuwe Testament te
verstaan.
16. Door Jezus hebben de niet-joodse volkeren, als Kerk, de God van de Bijbel
leren
kennen en zijn Verbond met hen (dat van Noach!) evenals de erbij
horende wetten.
Dit verbindt hen thans op een eigen wijze met het Joodse volk.
17. Zo kunnen nu beiden, Isral en de Kerk, zij aan zij, bidden voor- en werken
aan het
Koningschap van God over deze wereld, en tevens uitzien naar de nieuwe
hemel en
de nieuwe aarde waarop gerechtigheid en vrede zullen wonen (Jesaja
65,17v en
Openbaring 21,1v).

In sommige van deze stellingen kan ik de ware Jezus uit de Schriften niet
meer terug vinden. De zaken zijn te voorzichtig geformuleerd om Joden niet
voor het hoofd te stoten. Maar dat was te verwachten wanneer men de
stellingen in dialoog opstelt. Paulus die ooit dialogeerde met de synagoge
heeft op een bepaald moment die gespreksvorm laten vallen. We lezen in
Hand.13:46: Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was
nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij
het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie nu
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 842

wenden wij ons tot de heidenen. En lees het verhaal van zijn
wedervaringen in de synagoge van Epheze en zijn gesprekken met de Joden
gedurende zijn gevangenschap in Hand:19:8-10 en 28:13-30. Van een
bloedbeschuldiging spreekt Paulus niet - dat heeft Petrus wel enkele
malen gedaan - maar van een ontrouw-beschuldiging. Isral wil Jezus
niet aannemen als de Messias van dat volk. En gezien Paulus die boodschap
ook uitdraagt aan de heidenen zal dit in Joodse optiek nog moeilijker
geweest zijn die Jezus aan te nemen.

Visie van Wereldraad van Kerken

De context van de volgende opmerking is het verschijnen van het boek van
P. Tomson, Als dit uit de Hemel is... Jezus en de schrijvers van het Nieuwe
Testament in hun verhouding tot het Jodendom, Boekencentrum, 1997. G.
Baudet schrijft in Woord en Dienst, van 7/2/1998, blz.10 het volgende:
Daarom durf ik het aan om Peter Tomson nog een laatste vraag te stellen: Is
er niet ergens, als onderstroompje of in de bedding, ook sprake van een
beweging die als een schuldbelijdenis tot Isral wil klinken: Kijk en zie welke
vreselijke fouten wij hebben gemaakt. Alsjeblieft, reken het Jezus niet aan die
ons lief is. Reken het Paulus niet aan. Wij waren het, wij. Hier zit natuurlijk
wel een bepaalde waarheid in. Maar kan men ook de rollen niet omdraaien.
Waarom zouden we schuldig zijn als christenen en alle schuld op ons laden om
zo een nieuwe relatie te kunnen aangaan met het Joodse volk? Zijn anderzijds
ook niet de Joden uit de tijd der apostelen schuldig aan vreselijke fouten
begaan tegenover de eerste discipelen van Christus? Staat het boek van de
Handelingen der apostelen er niet vol van!

In het Gereformeerd weekblad van 4 april 1978, jaargang 35, n33 lezen
we op blz.260 het volgende van de hand van H.M. Matter: En wat moeten we
nu nog meer? Ons solidair verklaren met de staat Isral? Maar die christenen
uit Efeze van rond 57 A.D. aan wie deze brief gericht is hoeven zich van
Paulus toch ook niet solidair te verklaren met de staat Isral? Die staat
bestond toen net zo goed als nu en werd ook al van allerlei kanten bedreigd.
Als Rome kwaad wou had die staat geen enkele overlevingskans, zoals een 20
jaar later is gebleken. Waarom roept Paulus die kerk van Efeze nu niet op tot
so-lidariteit met Isral? Of zouden die mensen dan naar hun hoofd hebben
getast, zoals vandaag denkelijk duizenden christenen doen, omdat ze er niets
meer van begrepen? Ze waren toch solidair met Isral? Ze waren toch
geworden tot n lichaam? (...) Daar had Christus toch voor gezorgd? Als
het nodig is zullen ze die solidariteit ook waar maken. Als de Joodse
christenen in Jeruzalem in nood geraken zullen ook de christenen in Efeze hun
aandeel leveren in de collecte voor de heiligen te Jeruzalem (2 Cor.9). Maar
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 843

die solidariteit is dan een christelijke en geen biologische, want dat Isral is
nu een christelijk begrip geworden. Het is dan ook een gerichte en selectieve
solidariteit. Als Jeruzalem Paulus dreigt te vermoorden (Hand.21 v.), willen
deze christenen bepaald niet solidair zijn met dat Jeruzalem, maar zullen ze
zeer bepaald kiezen voor Jezus en zijn dienstknecht Paulus (...)
Ik lees juist dat de Semiticus H.H. Grosheide bij zijn erepromotie in Kampen
heeft gezegd, er zon hekel aan te hebben dat we tegenwoordig niet meer
gewoon van een christelijke maar van een Joods-christelijke traditie moeten
spreken om ons gezicht niet te verliezen. Jaren geleden heeft Van Unnik al
gezegd dat wanneer we de naam Jezus-Christus gaan terugvertalen in Jezus-
Messias, we niet aan het vertalen maar aan het knoeien zijn. Waarom vertalen
we de Griekse naam Jezus niet terug en waarom vergeten we dat het
nieuwtestamentische Christus een enorme meerwaarde heeft tegenover
het oudtestamentische Messias? Er is op deze elementaire vragen nooit
antwoord gekomen. Als we het geloven moeten is Jezus nu bezig, Joden en
Christenen te verenigen. Zie boven. Jezus had Zich dan veel moeizaam werk
kunnen besparen. Hij had dan beter niet aan Saulus-Paulus kunnen
verschijnen op de weg naar Damascus, want door die apostel is het
begonnen. En we beseffen best dat dergelijke opmerkingen bij sommigen
niet meer in goede aarde vallen. Juist om die reden hebben we dit oude citaat
nog uit de kast gehaald. Dr. Matter was een theoloog die geen blad voor de
mond had en steeds vanuit de Schrift redeneerde of de dingen alzo waren en
zijn. Werden dezen in Berea om die reden juist niet geprezen!

J. Lichtenberg schrijft in Concilium, 4de jaargang n5, mei 1968:


Samenvattend zouden we dus de twee volgende richtlijnen voor de moeilijke
weg van de joods-christelijke dialoog kunnen aangeven:
1) De officile erkenning door de Kerk van het jodendom, als volk en als
godsdienst, nog altijd actueel en levend. Het bestaan van het joodse volk lijkt
door de verklaring te worden erkend, maar we hebben gezien, dat het
jodendom als ethische en godsdienstige uitdrukking van het volk geen
erkenning vond. Bijgevolg moeten de christelijke theologen de geestelijke
rijkdommen van het huidige jodendom, zijn sociale en culturele waarden,
overeenkomstig het door het concilie uitgedrukte verlangen, ontdekken.
2) De uitbreiding en de concrete toepassing van de verklaring over de joden.
Zonder deze uitbreiding en toepassing zal het nieuwe handvest van de
christelijke houding ten aanzien van de joden, dat de verklaring vormt, een
dode letter blijven. Evenals op het gebied van de liturgie en van de catechese,
van de theologie en van de geschiedenis is dus een herziening noodzakelijk,
een aggiornamento dat door Vaticanum II is begonnen. Het opgeven van
bekeringsinstelling jegens de joden door de Kerk is niet minder nodig voor de
openhartigheid en de vrijheid voor de joods-christelijke dialoog. Zoals men
ziet, worden al deze vragen opnieuw aan de Kerk gesteld, maar op een heel
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 844

nieuwe manier, en zij zijn een diepgaande studie van de zijde van de
exegeten en theologen waard.
De stemming van het concilie - zo schreef H. Fesquet, kroniekschrijver van
Le Monde - opent een onbeschreven blad in de geschiedenis van de
betrekkingen tussen Rome en de joden. Rest nu nog op deze onbeschreven
bladzijde een nieuwe geschiedenis van de betrekkingen tussen de Kerk en het
jodendom te schrijven, vervuld van hoog-achting, waarheid en vriendschap
(wij onderlijnen).

Moeten we wel degelijk onze bekeringsinstelling jegens de joden laten


vallen? Hier is dat nog niet duidelijk, maar in latere geschriften van mensen
die de stellingen van de Wereldraad Van Kerken verkondigen kom ik
ontstellende dingen tegen. De titel van een in 1964 verschenen proefschrift te
Utrecht door A. de Kuiper was Isral tussen zending en oecumene. We
moeten hier stoppen met het tactloze blijven doorgaan met onze prioriteiten
als christenen te blijven verkondigen: de uniciteit van Christus als nig redder
en dialoog aangaan. Als mensen in dezelfde wereld (oecumene) naast
elkander leven! De zon laten schijnen voor iedereen in figuurlijke zin. Men
mag de Joden niet meer voorleggen dat de oplossing van het vraagstuk Isral
in Christus gelegen is. Mogen we dan ook niet meer zeggen dat Christus de
incarnatie is van God of een leer van de drie-nigheid leren? Dat komt de
oecumene niet ten goede. Maar dat komt erop neer dat we datgene waarin de
Gemeente zich onderscheid van Isral niet meer mogen zeggen. We zijn dan
maar een sekte geworden van het Jodendom. Dat is absoluut niet waar!
Sekten zijn keuzen van mensen en ik weiger aan te nemen dat het niet God
zou zijn die de Gemeente heeft gesticht. Dat enkele discipelen van Jezus in
onmin leefden met de clerus van hun tijd en zelf maar kerkje zijn beginnen
spelen. Denk niet dat we de zaken verkeerd voorstellen. Het is de indruk die
we krijgen bij het lezen van een reeks publicaties waar Kok de uitgever van is.
We denken dat de Serie Verkenning en bezinning (sinds 30 jaar) meestal
deze teneur brengen en dus met een kritisch oog gelezen dient te worden.
Wanneer de Kerk omwille van het goede maatjes zijn van alle mensen onder
elkander moet opgeven waartoe ze geroepen is, namelijk getuige te zijn van
de Messias in alle tijden en op alle plaatsen, dan heeft zij haar grondslag
tijdens haar loop verloren.

S. Freyne schrijft in Concilium, 88/6 blz.41 het volgende:


Onderdrukking door de joden: het evangelie volgens Matthes als
een vroeg- christelijk antwoord.
Matthes staat niet zo ver van de joodse situatie af dat hij het onderscheid
tussen de verschillende groepen niet zou kennen - Farizeen, Sadduceen,
Schriftgeleerden, ouderen, hogepriesters en het volk - een belangrijk aspect
bij de behandeling van de joden in het vierde evangelie, zoals men weet. Toch
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 845

slaagt hij erin naarmate het verhaal vordert in een slim associatieproces al
deze groepen samen te vatten onder dezelfde veroordelende
beschuldigingen: zij zijn slecht, in wezen slecht, zoals Kingsbury zegt. Dit
manifesteert zich op verschillende wijzen: zij zijn blind voor de duidelijke
aanwezigheid Gods in hun midden (12,27 en volgende), hun ehtische visie is
beperkt (12,7-11), egocentrisch (15,5-6), zelfs door en door hypocriet (23,13-
31); zij staan vijandig tegenover degenen die het niet met hen eens zijn
(10,17-23); 23,32-36); zij bekommeren zich niet om de religieuze en
maatschappelijke noden van degenen voor wie zij verantwoordelijk zijn (9,36);
zij zijn niet in staat hun eigen geschriften te begrijpen ondanks dat zij zich er
op laten voorstaan de gezaghebbende verkondigers van Gods wil te zijn (9,13;
12,3-5-7; 21,16-42; 22,29-31). Dit is inderdaad een indrukwekkende lijst van
beschuldigingen, maar zonder enig ander onweerlegbaar bewijs dan een
reeks beschrijvingen van verschillende groepen in de loop van het verhaal, die
op zn minst even selectief als ronduit vertekenend zijn.

Volgens deze schrijver is Matths een stoute jongen, door alle vijanden
van Jezus zomaar op n lijn te zetten. Alleen ziet de schrijver niet - of wil niet
zien - dat Matths een andere visie heeft dan deze die na het tweede
Vaticaanse Concilie is ontstaan. De evangelist heeft gn vooroordelen
wanneer hij vanuit zijn optiek allen die tegen Jezus handelen vijanden noemt
van het evangelie en van het Koninkrijk Gods. Want het is die boodschap die
de Heer predikt, bekeert u want dat rijk is nabij. Gn gezeur over andere
interpretaties die er dan gangbaar zijn; een letterlijke opstand tegen Rome en
een Messias, letterlijk regerend in de stad van David. Wie Jezus verwerpt heeft
ook zijn rechten prijsgegeven kind van Abraham te zijn in de ware zin van het
woord. Men is ofwel vr Jezus of tegen Hem, dan ook des vijands. De
theologie van Matths is er n van de namen noemen in de juiste
verbanden. Daar heeft de tijdstheologie van heden problemen mee en
vertekent het beeld van de eerste getuigen naar wat zij denken de waarheid
te zijn. Maar dat recht hebben we niet. Wel de plicht het evangelie
onveranderd verder te blijven prediken zoals het tot ons gekomen is. Het
evangelie heeft geijkte woorden en we kunnen de definities ervan niet
wijzigen naar gelang de mode in de theologie zich heeft gewijzigd. We mogen
het evangelie niet gewoon vertekenen naar onze nood. Of door de termen
ervan te wijzigen een hertekening ervan geven. We kunnen latere
opvattingen in de theologie niet gewoon overzetten in de Schrift. Bijbelse
theologie werkt juist andersom. We dienen de interpretatie van het NT niet te
zoeken in wat de Joodse theologie als maatstaf heeft aangenomen na de val
van Jeruzalem. Het jodendom vanaf die dagen (sptjudentum in moderne
theologie) is niet de norm om het NT te verklaren. Dat was trouwens ook n
van de fouten van het standaardwerk van Strack-Billerbeck op het NT.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 846

Een opmerking die C.W. Mnnich neerschreef in zijn Una Sancta, Elsevier,
1947, blz.142 willen we in dit verband tot de onze maken. Het lijkt hard maar
is een oprechte weergave van de problematiek. Hij schrijft: is de
oecumenische beweging in de grond der zaak iets anders dan een uitvloeisel
van wat de geesten sedert drie eeuwen bezighoudt? Is zij iets anders dan een
Christelijk gekleurd product van het sedert de tweede helft der zeventiende
eeuw steeds sterker wordend besef, dat de mensheid van nature solidair is,
een algemene broederschap vormt? (...) Wien met enige kennis van de
westerse geestesgeschiedenis in de laatste drie eeuwen, de rapporten leest,
welke de oecumenische conferenties hebben uitgegeven, treft daarin gedurig
gedachten en voorstellingen aan, welke hij heeft leren kennen - niet in het
kamp der Christelijk theologie, maar in het kamp der anderen, der wijsgeren
en der mannen der wetenschap, die vaak hun gedachten hebben ontwikkeld
in de strijd met de Christelijke theologie hunner dagen, of althans buiten haar
om. We kunnen er alleen maar aan toevoegen; neem de proef op de som
van de latere documenten; het probleem blijft hetzelfde, dialoog mag wel,
maar gn zending of bekeringsijver.

Tot slot

Rom.9:5: van hen zijn de aartsvaders en uit hen komt Christus


lijfelijk voort, Hij die God is, boven alles verheven en geprezen tot in
eeuwigheid! Amen.

Wanneer we ons ergens moeten situeren in de theologische wereld met


betrekking tot Isral en de Kerk (gemeente) dan zou ik kunnen verwijzen naar
wat Karl Barth schreef in zijn Kirchliche Dogmatik, III 2, blz.710-712. We geven
in het kort weer wat daar staat. Isral en de kerk zijn twee grootheden die met
elkaar gemeen hebben dat ze beiden uit God zijn. Maar de Kerk is daarin wel
de opvolger van Isral als volk. Isral is een natuurlijk volk, de Christelijke
gemeente is dat niet. De natuurlijke nazaten van Abraham hebben hun taak in
Gods bestel volbracht. Wie onder hen deel wil hebben aan wat God nu
gewrocht heeft in de wereld tot redding van de mens moet zich wenden tot de
Kerk. Van Isral mag gerust gezegd worden dat hun taak is beendigd, en dat
er niets meer is dat word voortgezet door hen. Men kan hooguit zeggen dat de
Gemeente van Christus, waarvan de eerste leden allen Joden waren, het werk
van God verder zet. In III, 3 en IV, 1 maakt een kleine aanpassing hierbij en
leert dat Isral tot op heden blijft bestaan als getuige van ofwel Gods toorn
ofwel Zijn goddelijk erbarmen. Een oprecht kritisch boekje over Barth en Isral
is dat van Ds. R. Sss, Het genadeloze bestaan, Kok, 1987. Maar we zijn het
niet eens met de conclusies van de schrijver. (Deze dominee is recent
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 847

opnieuw Jood geworden.) Hij kan niet echt overtuigen van fundamentele
fouten bij Barth.

Maar bij Barth alleen kan het niet blijven. Van al de Reformatoren is het wel
Calvijn die een duidelijke visie heeft op verleden, heden en toekomst van het
Joodse volk. Volgens hem is dat alles beheerst door de veranderlijkheid van de
Joden en de soevereiniteit van God. Wanneer het volk de Messias Jezus
verwerpt heeft er een substitutie plaatsgevonden. Nadat zovele Joden Jezus
weigeren te aanvaarden als Messias worden heidenen aangenomen als
kinderen Gods en het scheen dat zij als het ware traden in de plaats van de
gestorvenen (blz.498). Want juist dit was ik van plan te beweren, dat alle
heiligen die door God volgens het verhaal der Schrift, van het begin der
wereld af in het bijzonder uitverkoren zijn, met ons mededeelgenoten geweest
zijn aan dezelfde zegeningen tot eeuwige zaligheid (blz.495). Calvijn zet de
zaken zeer scherp wanneer hij hierover zegt: Laat ons deze dwaze en
verderfelijke mening van ons doen (...) alsof zij niets anders gezocht hebben
dan de verzadiging van hun buik, de genieting des vleses, bloeiende
rijkdommen, uiterlijke macht, vruchtbaarheid aan kinderen blz.482). Wij
citeren uit de Institutie van Johannes Calvijn in de vertaling van A. Sizoo,
zevende druk, eerste deel, Meinema, z.j..

In een vraaggesprek van L. Veerman, dat verscheen in Trouw van 10 aug.


1991, met Opperrabijn (uit het Verenigd Koninkrijk) Immanul Jakobovits lezen
we het volgende:
Ik denk dat het verkeerd is om een godsdienst te onderwerpen aan de kritiek
of zelfs maar het onderzoek van mensen die een ander geloof hebben. Alleen
van binnenuit kun je je dat veroorloven. Ik wil niet dat christenen zich
uitspreken over mijn geloof, en omgekeerd heb ik daar ook helemaal geen
behoefte aan.
De theologie na Auschwitz, een christelijk antwoord op de jodenvervolging in
de tweede wereldoorlog hoeft evenmin op belangstelling van Jakobovits te
rekenen. Dat hangt samen met zijn opvattingen over de holocaust, die het
grote publiek vaak verbijsteren, maar die in joods-orthodoxe kring niet
ongewoon zijn. De holocaust, aldus Jakobovits, is niet uniek. Catastrofes
hebben altijd plaatsgevonden in de joodse geschiedenis en zijn een deel van
de joodse bestemming. De omvang van lijden heeft geen gevolg voor de
betekenis of de rechtvaardigheid ervan; de dood van een kind is voor jonge
ouders theologisch gezien niet minder verbijsterend dan de dood van
miljoenen.
Theologisch gezien is er na Auschwitz niets veranderd. De taak van de
theoloog is na Auschwitz niet anders dan na de verwoesting van de tempel in
70 na Christus of de verdrijving van de joden uit Spanje in 1492: het gaat niet
om de vraag waar was God in Auschwitz?, maar veeleer om de vraag waar
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 848

was de mens in Auschwitz?. Voor mensen die geloven zijn er geen vragen en
voor degenen zonder geloof geen antwoorden (wij onderlijnen).

Men zou kunnen denken dat gezien een opmerking als deze het verstandig,
wijs en juist is dat we als Christenen de Joden niet moeten lastig vallen met
wat zij zien als de ware interpretatie van het verhaal van Jezus van Nazaret.
We moeten hen niet lastig vallen zegt Rabbi Jakobovitz. We geloven dat niet.
We zijn zelf geen specialist op gebied van wis- en natuurkunde. Maar wanneer
we zeggen dat 2+2=4 dan hoeft dat geen nadere controle van deze
geleerden. Dat is een feit. Dat is niet te weerleggen. We zijn ook geen
onderzoeker van de scheikundige processen. Maar om iedereen te zeggen dat
men niet ongestraft zwavelzuur mag drinken of cyanide eten op zijn
boterhammetjes hoeft geen diploma. Wanneer wij als Christen (waarbij een
diploma zonder tel is) zeggen dat elk mens - een Jood of iemand uit een
ander ras - Jezus moet aannemen als zijn eigen persoonlijk verlosser, dan heb
wij niets verkeerds gezegd. Alleen herhaald wat de vroegste discipelen van de
Heer predikten. We moeten iedereen hetzelfde voorhouden: er is in de ganse
wereld aan de mensen, geen andere naam gegeven waardoor ze gered
kunnen worden van de komende toorn van God, dan de naam van Jezus
(Hand.4:12).

Wij lezen in Isral en de Bijbel, juni 1998, blz.18 in een artikel met de titel
Is het Nieuwe Testament antisemitisch? Is die beschuldiging waar? Als
het Nieuwe Testament antisemitisch was, zou dat tot de volgende conclusies
leiden:
1. De Heilige Geest, Die het Nieuwe Testament heeft genspireerd, zou tegen
de Joden
zijn. Durft iemand God ervan te beschuldigen, dat Hij anti-Joods is?
2. De Joodse gelovigen, die het Nieuwe Testament hebben geschreven,
zouden tegen
zich zelf zijn en dat is ondenkbaar!
3. De Oudtestamentische profeten zouden ook anti-Joods zijn, want het
Nieuwe Testa-
ment zegt niets anders dan wat de Hebreeuwse profeten gezegd hebben
dat gebeuren
zou (verg. bv. Hand.3:14-27). Geen enkele Jood zal durven beweren dat zijn
Bijbel
anti-Joods is!
4. Jezus Zelf zou tegen Zijn volk zijn. Wat een onzin! De Here Jezus kwam
voor de
verloren schapen van het huis Israls. Hij weende over hun lot (Luk.19:42)
en gaf
Zijn leven voor hen.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 849

5. De Joodse gelovigen van vandaag zouden ook anti-Joods zijn. Dat is ronduit
oneer
lijk. Joodse gelovigen blijven Joods en in de meeste gevallen stellen ze,
sedert ze hun
Messias kennen, hun Jood-zijn zelfs meer op prijs en is hun liefde tot hun
volksgeno-
ten juist toe genomen.

Op de inleidende woorden kunnen we volmondig Amen zeggen maar niet


op alles wat daarop volgt. Want al die zaken, waar en waarachtig zoals ze
gelijken te zijn, geven aan Joden niet het recht om hun Messias te verwerpen,
Hem helpen aan het kruis te nagelen en dan gewoon verder gaan met de orde
van de dag! Indien God dit onbesraft laat hoe is het te rijmen met Zijn
rechtvaardigheid en gerechtigheid? We geloven trouwens dat de val van
Jeruzalem de straf was die God heeft uitgebracht over dat volk om wat ze de
Messias hebben aangedaan. Maar zal ook elke Jood die Hem niet als zijn
Messias aanneemt verworpen worden. Zoals trouwens aan elk mens uit elk
ander ras zal de vraag gesteld worden bij het oordeel: wat denkt u over Jezus
van Nazaret?

In Een ondedachte verhouding, De plaats van Isral in een kerkelijke


dogmatiek schrijft H. Vreekamp, Kok, 1992, blz.7.: In het gebouw van de
dogmatiek moet een eigen kamer voor Isral worden ingeruimd. Dat is de
overtuiging van de dogmaticus H. Berkhof die in dit verband opmerkt dat in
het doordenken van de vragen rondom Isral Nederland een eigen plaats
inneemt. Maar, zo vervolgt hij, het is vreemd en teleurstellend om te
constateren, dat er weinig systematisch-theologisch doordenking is geweest
van het huidige jodendom en de verhouding van de kerk daartoe. Het blijkt
wel of velen daarvoor terugschrikken. Dit komt uit een deeltje van de serie
Verkenning en bezinning geschreven voor Kerk en Isral instanties van de
Ned. Herv. Kerk en Chr. Geref. Kerken in Nederland. Ja, dat klopt! Ook wij zijn
opgeschrikt door het teveel aandacht besteden aan n bepaald volk, dat in
vroegere tijden aan de Messias en aan de eerste discipelen Zijn kerk de
geboorte gaf. Maar niet uitgaan van het principe dat er een vooruitgang is in
Gods handelen (met de wereld) en niet aannemen dat God (sinds Pinksteren)
in een nieuwe relatie staat tot Isral is van een verkeerde thesis uitgaan.
Omgaan met Isral vanuit een schuldgevoel sinds de Tweede Wereldoorlog is
verkeerd omgaan met dat gruwelijke feit. De Heer heeft van: de tw, n
gemaakt. Met welk recht zouden we dat terugdraaien (Eph.2:14-16)?

In Isral en de Bijbel van juli/augustus 1998 lezen we op blz.17 nog eens


herhaald: De Amerikaanse theoloog Roy Eckhardt; en velen met hem, vinden
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 850

de geschriften van het Nieuwe Testament de grootste barrire om het


antisimetisme in christelijke kringen te overwinnen.
Eckhardt onderbouwt deze stelling met de opmerking dat door de eeuwen
heen de christelijke theologen hun anti-judasme funderen op het Nieuwe
Testament.

Over dit onderwerp zijn werkelijk stapels theologische verhandelingen


geschreven. De bijbelcritici hebben het schuldcomplex van de christenen met
beide handen aangegrepen in hun pogingen om het Woord van God te
ontkrachten. Er zou vergif zitten in de bronnen waaruit wij drinken en er zou
zelfs een concilie bijeen geroepen moeten worden om de
Nieuwtestamentische tekst te herzien. Steeds klinkt de stelling door dat
Paulus degene geweest is die de radicale breuk tussen Kerk en Synagoge
heeft veroorzaakt en dat hij zich afzet tegen het Joodse volk (bijv.
Rom.15:30,31.Tit.1:10-14; enz.) Zelfs de uitspraken van Christus Jezus zelf
worden anti-joods uitgelegd (bijv. Matt.8:10-13 ;Joh.8:42-47 enz.).
Het mag duidelijk zijn dat het Nieuwe Testament zich niet richt tegen het
Joodse volk, maar - evenals het Oude Testament - tegen het ongeloof dat
helaas onder de meerderheid van de Joden gangbaar was. Deze opmerking is
zeer terecht en kunnen we beamen. Maar dat gaat nog niet ver genoeg.

We weten met zekerheid dat er een deel aan teksten uit het Oude
Testament in het gedeelte van Rom.9-11 is aangehaald en toegepast op een
groep die; kerk, gemeente of wat dan ook genoemd is. Een groep die bestaat
uit zowel Messiasbelijdende Joden, als Messiasbelijdende mensen uit de
Heidenen. Want de profeten uit het OT maken enkele dingen zeer duidelijk en
onafwendbaar in dit gebeuren. Isralieten moeten om gezegend te worden de
Messias aannemen, omdat een onreine het Koninkrijk van de Messias niet kan
binnentreden (Jes.52:1,11 / Ezech.23:9 / 44:9). Opstandigen en weerspannigen
zullen verwijderd worden zodat men kan spreken van een heilig volk
(Ezech.20:38). Het ganse volk zal rechtvaardig zijn (Jes.54:13,14 /
60:13,14 / Zach.3:9 / 5:11). Vooreerst zal er een oordeel over dezen komen
(Jes.65:13,14 / Mal.3:10-21). Van een zomaar vergeven en alles met de
spons wegvagen weten de profeten niets te vertellen. Wie dat beweren
kunnen daar geen enkele serieuze Bijbeltekst voor aanhalen. Paulus doet dat
trouwens ook niet. Dat een rest uit Isral VAN GELOVIGEN behouden
wordt, daar is geen enkele twijfel over (Jes.65:8,9 / Mat.3:7). Tot eer en
heerlijkheid van God voor wie er gn onderscheid des persoon meer is sinds
Zijn Zoon het vredeoffer aan het kruis bracht.

Bij de herhaling van de wet, bijna 40 jaren nadat ze hem hadden ontvangen,
geeft Mozes de volgende - en in straffe taal weergegeven - waarschuwing:
Maar het zal geschieden, indien gij den Here, uw God, te enen male
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 851

vergeet en andere goden achternaloopt, hen dient en u voor hen


neerbuigt - ik betuig heden tegen u, dat gij voorzeker zult omkomen;
evenals de volken, die de Here doet omkomen om uwentwil, zult ook
gij omkomen, omdat gij naar de stem van de Here, uw God, niet
wildet luisteren Deut. 8:19,20.
GOD ZIJ ALLE EER

*******************

Selekte bibliografie, Standaardwerken


Bijbels Woordenboek, edit. A. van den Born, Romen & Zonen, 1966-1969.
Botterweck H. & Ringren H., Theological Dictionary of the OT, Eerdmans vanaf
1974.
Reden voor deze Engelse uitgave in plaats van de Duitse: kostprijs, nderde
minder.
Bullinger E., The Companion bible, S. Bagster & Son Ltd., reprint, 1969.
Bullinger E., A critical lexicon and concordance, S. Bagster & Son Ltd., reprint,
1969.
Cremer, H., Biblico-Theological Lexicon of the New Testament Greek, T & T
Clark,
Reprint 1962.
Girdlestone, Synonyms of the Old Testament, Eerdmans, reprint z.j..
Harris, R.L. edit, Theological Wordbook of the Old Testament, 2 delen, Moody
Press, 1980.
Hazrrison F., Bakers Dictionary of Theology, Baker Book House, 1960.
Jewish Religion, The Encyclopedia of the, edit. R. Werblowsky en Wigoder,
Phoenix
house, London, 1967. De Joodse uitgave bij Massada Press (Isral) verscheen
1966.
De Franse uitgave bij du Cerf, 1993.
Kittel G., Friedrich G., Theological Dictionary of the New Testament, Eerdmans,
10
delen, vanaf 1964. Reden voor deze Engelse uitgave in plaats van de Duitse:
koste ons
min 1/3. Koehler L. & Baumgartner W., Lexicon in Veteris Testamenti Libros,
2de
uitgave 1958.
Liddell H.G. en Scott R., A Greek-English Lexicon, Revised edition, Oxford
1968.
Moulton W.F.en Geden A.S., T & T Clark, A Concordance to the Greek
Testament,
reprint 1970.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 852

Packer J., The New Bibke dictionary, Eerdmans, 1962.


Tenney M., Zondervan Encyclopedia of the Bible, 5 delen; Zondervan, 1975.
Theologisch Woordenboek, edit. H. Brink, Romen & Zonen, 3 delen, vanaf
1952.
Trench, Synonyms of the New Testament, Eerdmans, reprint 1975.
Vine W.E., An expository Dictionary of New Testament Words, 4 delen in n,
Olihphants,14de druk 1964.

Selekte bibliografie, Algemeen


Een klein gedeelte van de lijst is in verband met twee sekten: Jehovahs
Getuigen en Mormonen. Die titels spreken voor zichzelf.
Aalders G.C., Het herstel van Isral volgens het Oude Testament, Kok, 1933.
Allis OT, Prophecy and the church, Presbytarian and Reformed Publishing Co,
1945.
Bales J., Prophecy and Premillennialism, Bales Publications, 1972.
Baron D., Rays of Messiahs Glory. Steeds in herdruk bij de Hebrew Christian
Testi-
mony to Israel in London.
Bass C., Backgrounds to dispensationalism, Baker Book House, 1960.
Beasley-Murray G.R./Hobbs H.H./Robbins R.F., Revelation, three vieuwpoints,
Broad-
man Press, 1977. Behoort tot de must voor elke lezer van het boek
Openbaring. Drie
doctores, van dezelfde Baptistische Kerk in de U.S.A., geven hun visie op dit
boek.
Berkhoff A. M., De Christusregering, Kok, 1929.
Boettner L., The Millennium, Presbytarian and Reformed Publishing Co, 1957
en 1986.
Bowman R.M. Jr., Jehovahs Witnesses, Jesus Christ and the Gospel of John,
Baker
book house, 1998.
Bowman R.M. Jr., Why you should believe in the trinity, Baker book house,
1998.
Bratcher R., Old Testament Quotations in the New Testament, United Bible
Societies, 1967.
Brown D., Christs Second coming, T & T Clark, 1882.
Bruce F.F., This is that, The Paternoster Press, 1976 (pb. uitgave).
Canfield J., The incredible Scofield and His Book, Vallecito Ca. Ross House
Books, 1987.
Concilium, Charismas en charismatische bewegingen, dertiende jaargang,
n9. Drie
belangrijke artikelen van Laurentin R., Dussel E., en Boros L.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 853

Cox W.E., An examination of Dispensationalism, Presbytarian and Reformed


Publishing
Co, 1963.
Cox W.E., The Millennium, Presbytarian and Reformed Publishing Co, 1964.
Cox W.E., Amillenialism Today, Presbytarian and Reformed Publishing Co,
1966.
Cox W.E., An examination of Dispensationalism, Presbytarian and Reformed
Publishing
Co, 1974.
Cox W. E., Biblical Studies in Final things, Presbytarian and Reformed
Publishing Co, 1975.
Crane C. en S., Ashamed of Joseph, Mormon Foundations crumble, College
Press Pu-
blishing, 1993.
Cremer, H., Biblico-Theological Lexicon of the New Testament Greek, T & T
Clark, Re-
print 1962.
Davis J., Biblical numerology, Baker Book House, 5de druk 1976. Het beste in
dit domein.
Davis J., Christs Victorious Kingdom: Postmillenialism Reconsidered, Baker
Book
House, 1986.
de Vaux R., Aanwezigheid en afwezigheid van God in de geschiedenis volgens
het Oude
Testament, Concilium, vijfde jaargang, december 1969, n10, blz.9-20.
Dijk K., Het Rijk der duizend jaren, Kok, 1933.
Driver S.R., The book of Daniel,Cambridge University Press, 1912. Citeren we
enkele ma-
len ofschoon we zijn visie niet delen.
Dronkert K., Gids voor het Oude Testament, Kok, z.j., na 1994, blz.315-368.
Dubois A., Het Hedendaagsche Chiliasme, Druk. Veldhoen, Oud-Beyerland,
1934.
Duvekot W. en A. Geense red., Vervulling en voleinding, Kok, 1984. Bijdragen
moeten
individueel ingeschat worden maar de hoofdtoon is de kritische benadering.
Earle Ellis E., Pauls use of the Old Testament, Oliver & Boyd, 1957.
Earle Ellis E., Prophecy and herneneutic in Early Christianity, Eerdmans, reprint
1978.
France R., Jesus and the Old Testament, Tyndale Press, 1971.
Gerstner J., Wrongly dividing the Word of Truth: A critique of
Dispensationalism, W.H.P.,
1991.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 854

Giblin C., The Threat to Faith, An exegetical and theological Re-examination of


2 Thessa-
lonians 2, Pontifical Biblical Institute, 1967. Een prachgtig werk uit de
Katholieke hoek.
Grier W., The momentous event? A discussion of scripture teaching on the
Second Ad-
vent, The Banner of Truth Trust, 1970.
Gundry S., The church and the triblutaion, Zondervan, 1973. Gewoon
onmisbaar.
Haldane R., Exposition of the Epistle to the Romans, reprint Sovereign Grace,
1958.
Hanson A., Jesus Christ in the Old Testament, S.P.C.K., 1965.
Hanson A., Studies in Pauls Technique and Theology, S.P.C.K., 1974.
Hamilton F., The epistle to the Romans, Presbytarian Reformed Publ. House,
1958.
Hendrikson W., And so all Israel shall be saved, Baker Book House, 1945.
Hendrikson W., More than conquerors, Baker Book House, 1949 (reprint 1960).
Hendriksen W., Israel in Prophecy, Baker Book House, 1974. Met o.a. een
kritische
evaluatie van de stellingen van de Werelraad van Kerken en Vaticanus 2 over
het
Joodse volk. Een meesterwerk van slechts 70 bladzijden!
Hindson E., Isaiahs Immanuel, Presbytarian and Reformed Publishing Co,
1979.
Hodge C., Commentary on the Epistle to the Romans, reprint Eerdmans, 1955.
Hoekema A., The Bible and the Future, Eerdmans,1969.
Jones R.B., What, where and when is the Millennium, Baker Book House, 1975.
Jonge en B. de Ruyter red. H. de, Totdat hij komt, Ten Have, 1995. Een
voorbeeld van
hoe men de Wederkomst niet moet bezien.
Kik M., Revelation twenty, Presbytarian and Reformed Publishing Co, 1955. Dit
is n
grote goudmijn.
Kik M., An Echatology of Victory, Presbytarian and Reformed Publishing Co,
1971.
Klausner J., The Messianic Idea in Israel, reprint George Allen & Unwin, 1956.
Kooy V., The transfiguration motif in the Gospel of John, Zie Saved by hope
edit.
James I. Cook, Eerdmans, 1978.
Lamorte A., Le problme du temps dans la prophtie biblique, Edit. Ecole
Biblique
Beatenburg (Suisse), 1960.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 855

Lindblom J., Prophecy in Ancient Israel, Basil Blackwell, 1962. Het


standaardwerk van
een Zweeds theoloog van de moderne kritische historische school.
Ludwigson R., Bible Prophecy notes, Zondervan, 1956.
Maljaars A., Niet allen Isral, Uitg. J.P. van de Tol, Dordrecht, 1976. Moet u
lezen!
Matter H., Wederkomst en wereldeinde, Kok, 1980.
Mauro P., The hope of Israel. What is it?, Reiner Publications Swengel Penn.,
1974.
Mauro P., The gospel of the kingdom, With an examimation of Modern
Dispensationa
lism, Reiner Publications Swengel Penn., 1974.
McCarthy D., De aanwezigheid van God en het profetisch woord, Concilium,
vijfde
jaargang, 1969, n10.
Mc Namarra M., Criteria voor de onderscheiding in Isral: ware en valse
profeten,
Concilium, veertiende jaargang, n 9, blz.5-16.
Mora V., Le refus dIsral, Matthieu 27:25, Du Cerf, 1986.
Moule H.C., The epistle of Paul to the Romans, C.U.P., 1903.
Neher A., Het wezen van de profetie, Gooi & Sticht, 1993. Het werk van een
modern
Joods theoloog die nog enkele goede inzichten heeft.
Oegema G., Tussen troost en vermaning, Ten Have, 1996. Heeft voor ons
slechts een
beperkte waarde vanaf pagina 76; de verscheidene besprekingen van zowel
Kerkvaders
als apocriefe evangelien en apokalypsen. Schrijver is een: kritisch lid van
de Kerk
voor wie de verhouding tot het jodendom van cruciale betekenis is (...)
Daarbij ga ik
er van uit dat het gezag van de Schrift niet alleen in de bijbelse boeken ligt
(...) Daar
het overduidelijk is dat Jezus van Nazareth niet de Messias (Israls) is
blz.12,14,
16. Om dit en andere redenen niet aan te bevelen.
Reed D., Index of Watchtower Errors, Baker Book House, 1990.
Reid R.J., Remarks on the Amillennialism and kindred teaching of Philip Mauro,
Loizeaux Brothers, 1943. We verwijzen naar wat we een poging noemen van
een
vooraanstaande discipel van Darby en zijn streven om P. Mauro antwoord te
geven.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 856

Wie Mauro gelezen heeft ziet hoe hij daar in faalt. (Zie boven voor
herdrukken van
P. Mauro).
Rutgers W.H., Premillemnialism in America, Oosterbaan & Le Cointre, 1930.
Sandeen E., The origins of Fundamentalism, Fortres Press, 1968.
Sauer E., From eternity to eternity, Eerdmans, 1954.
Smits G., Oud Testamentische citaten in het Nieuwe Testament, 4 delen,
Malmberg vanaf
1952
Snijders L., Alle getallen van de Bijbel, Ten Have, 1978.
Schweizer E., 1 Corinthians 15:20-28 as Evidence of Paulline Eschatology and
its rela-
tion to the theology of Jesus. Uit James I. Cook edit, Saved by hope,
Eerdmans, 1978.
Stanton G, Kept from the hour, Zondervan, 1956.
Symington W., Messiah the Prince or the Mediatorial dominion of Christ, Still
Waters
Revival Books, Edmonton Canada, 1990. Dit is een herdruk van een werk uit
1884.
Samen met D. Baron (zie hierboven) onmisbaar in de benadering van de
Christus voor de
Messias-belijdende Joden.
Tasker R., The biblical doctrine of the wrath of God, The Tyndale Press, 1951
(we
bezitten zelf de reprint van 1970).
Tenney, M., Interpreting Revelation Eerdmans, 1957.
Thomas L.R., Does the Bible teach Milennialism?, Albany Newspapers Ltd.,
1968. Deze
Australische Baptist heeft hier een meesterwerk neergepend. Slechts een
klein bezwaar. De
referentie van de citaten door de schrijver gedaan zijn niet weergegeven.
Maar we weten
dat ze kloppen want voor veel van wat hij zegt hebben we de oorspronkelijke
teksten. Dit
moet u lezen om in te zijn bij dit onderwerp.
Van den Brink J., Het geestelijke Isral, Kracht van omhoog, 1985 (?). Deze
brochure
verscheen zonder data van uitgave maar we schatten rond deze tijd. En we
willen er
ook iets over zeggen. Schrijver was n van de grote voorgangers in de
Nederlandse
Pinksterkringen. Hij heeft na jaren van onderzoek en geestelijke strijd, het
onderwerp
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 857

van het herstel van Isral in deze tijd, als vervulling van de profetie, laten
varen en
klaagt dat aan in dit schrijven. We kunnen het niet zonder reserves
aanbevelen gezien
de Pinksterleer soms teveel op de voorgrond komt. Maar het is zondermeer
een vlotte
oprechte weerlegging van wat voor velen in zijn kringen als evangelie moet
gelden.
Het heeft hem veel moed en veel vrienden gekost zegt de schrijver zelf.
Vollenhoven-Meijer M., Geen toekomst zonder Isral, Verbo, 1988
Wallace F. Jr., Gods prophetic word, Cogdill Publications, 1946. Een goede
schrijver
uit de Church of Christ.
Wallace F. Jr, The book of Revelation, F. Wallace Publications Nashville, 1966.
White J., Letters to a Mormon Elder, Bethany House Publishers, 1993.
Winkler W. edit., Premillenialism, True or False, Winkler Publications Forth
Worth,
Texas, 1978. Verzameling publieke toespraken van leden van de Church of
Christ
(Campbell). Behoort tot het beste in zijn soort.
Wood L., Is the Rapture next?, Zondervan, 1955.
Yerby R.B., The once and future Israel, Reiner Publications Swengel Penn.,
1978. Zeer
gedegen en vlot leesbaar maar met grote impact.
Young E.J., The Prophecy of Daniel, Eerdmans, 1968.
Zomer G., red., Komende tot leven, Oosterbaan & Le Cointre, 1977. Vooral het
prach
tige artikel van D. Berghuis over de betekenis van Zach.9-14 (vanaf blz.62).
Zomer G., red., Komende in Heerlijkheid, Oosterbaan & Le Cointre, 1979. Vier
artike
len noemen we speciaal: M. Bok, Leven in het dode dal, over Ezech.37
(blz.49-65).
G. Zomer, Het evangelie is anti-revolutionair, over Ps.2 (blz.106-121).
C. Breen, De toekomst van onze Here Jezus Christus, over 2 Thes.2:1-12
(blz.169-186).
L. Doekes, De Messias-Koning en zijn duizendjarige heerschappij, over
Opb.20
(blz.187-205).
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 858

Inhoudsopgave
Inleiding
Lijst van de belangrijkste afkortingen
Iets over de lay-out
Selecte bibliografie

Hoofdstuk 1 Over profeten en de zeventig jaarweken

1.1 Inleiding
Belangrijke profeten van het OT
Hoe betrouwbaar is zo een profetie uit het OT
Belangrijke profeten van het NT
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 859

Valse profeten in gans de Bijbel


1.2 De zeventig jaarweken
Inleiding
De tekst van Danil 9:24-27
Wat is een jaarweek
Hoe te berekenen: vier interpretaties
1) De Symbolische.
2) De half symbolische van de voorstanders van de leer der
bedelingen, t.t.z. die een toekomstig Millennium leren.
Wat ze zeggen in de bedelingen over de laatste week 28
Nota: Wat zijn de bedelingen?
3) De historisch-kritische
4) De traditionele.
Visie van Adventisten
Visie van Jehovah Getuigen
Contra de berekeningen van de leer van de bedelingen
Onze Verklaring.
Vers 24.
Vers 25.
Vers 26.
Vers 27.
Appendix 1 de 4 interpretaties naast elkaar

Hoofdstuk 2 Over profetie

Wat zij op dat gebied leren

Wat wij op dat gebied leren

Vijf stellingen over de Bijbelse profetie


1ste Stelling: Er is profetie die niet letterlijk vervuld wordt
Conclusie
2de Stelling: Het NT geeft de grenzen aan hoe
een profetie moet verklaard worden
Conclusie
3de Stelling: Er mag geen wildgroei zijn in de
uitleg van een profetie
Conclusie
4de Stelling: Profetie is meestal voorwaardelijk
Conclusie
5de Stelling: Er bestt geen meervoudige vervulling van
profetie
Conclusie
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 860

De regels toepassen: enkele voorbeelden

Hoofdstuk 3 Over Isral

Wat zij op dat gebied leren


Wat wij op dat gebied leren

Vier stellingen over Isral


1ste Stelling: Vanaf Pinksteren wordt de kerk van Jezus
Christus bestaande uit Joden en niet-Joden
terecht het geestelijke Isral genoemd.

Herstel van Isral

Verbond met Abraham

De vervallen hut van David opgebouwd


Galaten 6:15,16: het Isral Gods
Het goede nieuws en de belofte
Zij grepen en doodden hem (Marc.12:8)
Conclusie
2de Stelling: De cultus van offers en het Levitische priesterschap
over Isral is niet meer belangrijk en is sinds het
offer van Christus afgeschaft
Wat zij op dat gebied leren

Wat wij op dat gebied leren


Ezechil 40-48: Een nieuwe aardse tempel
Niet onder de wet!
Conclusie
3de Stelling: Voorspellingen met betrekking tot Isral kunnen
in vervulling gaan aan het geestelijke Isral
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren

1) Gelovige Heidenen in Christus = Gods volk


2) Jol 2:27-29: de Heilige Geest is uitgestort
3) Jeasja 11: Het Vrederijk
4) Jeremiah 31: De gemeente is het nieuwe verbond
5) Opgepast voor oppervlakkigheid
Conclusie
4de Stelling: Met de wederkomst van Christus zal een deel
van het vleselijke Isral gered worden.
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 861

Wat zij op dat gebied leren

Wat wij op dat gebied leren

Rom.9:24-30 Joden en Heidenen = Gods volk


Rom.11:26 Gans Isral = Welk Isral?
Rom.11:26. Gans Isral: 4 of (5) visies
Alle niet altijd = allen zonder onderscheid
Rom.11:25. Een geheimenis
Tabel over het gebruik van het begrip mystrion
De Olijfboom uit Rom. 11
Conclusie

Hoofdstuk 4 Over het Koninkrijk

Wat zij op dat gebied leren

Wat wij op dat gebied leren

Matths 3:2 Het Koninkrijk der hemelen


Teksten over het Koninkrijk en hun context
Wat is het Koninkrijk volgens de evangelien
Wat is het Koninkrijk Gods in de rest van het NT
God: de Eeuwige Koning, over Isral n de Natin
Conclusie
I) De fout van Darby: het uitgestelde Koninkrijk
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
Misbruik van Psalm twee
Verschil tusen gemeente en Koninkrijk Gods?
Een vraag aan de leerlingen van Darby:
over het uitgestelde Koninkrijk
Een leer van kunst en vliegwerk
II) De fout van Jehovahs Getuigen, het jaar 1914
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
1) Koning over de gemeente sinds Pinksteren (W.T.-leer)
2) Koning over de wereld sinds 1914 (W.T.-leer)
3) Koning in de duizendjarige regering (W.T.-leer)
Slotconclusies
Visie van de dogmaontwikkeling v/h Koninkrijk
Joodse visie op het Koninkrijk
Matths 16:28 Die de dood niet zullen smaken
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 862

Matths 19:28 Om de twaalf stammen te richten

Lucas 17:21 Het Koninkrijk Gods is bij u


Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
Want het Koninkrijk der Hemelen (van God) is gelijk aan
Handelingen 2:29-36 Tot Here n tot Christus gemaakt
Wat zij op dat gebied leren

Wat wij op dat gebied leren


1) Jezus is Heer en Messias
2) De steen uit Danil hoofdstuk twee
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
Handelingen 28:28 Het heil gaat naar de Heidenen
Wat zij op dat gebied leren
Wat zij op dat gebied leren

Hoofdstuk 5 Over het Oordeel

Inleiding
Uit het Liedboek der kerken n 278 Dies irae, dies illa
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
Matths 3:12 Het laatste oordeel
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
Tot slot een Joodse visie
Tot slot een Katholieke visie
Matths 7:22 Die dag (van het oordeel)
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
Appendix 2 De dag des Heren

De parousia van de Heer (of Jezus Christus)


Appendix 3 Parousia
Parousia: zal de wereld Christus ooit nog terugzien?
over de leer van de Wachttoren
Tabel over het gebruik van parousia: persoon en periode
Hoe is parousia vertaald in enkele Bijbels
Enkele belangrijke Griekse woorden voor komen
Matths 12:41,42 Het laatste oordeel
Oordelen die reeds voorbij zijn
Oordelen als menselijke eigenschap
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 863

Gods huidige oordeel


Het komende oordeel
Matths 25:31-46 Het laatste oordeel
Psalm 2 gaat thans in vervulling
De Gemeente Gods: Priesters, Profeten en Koningen
Handelingen 2:17 In de laatste dagen
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
De laaste dagen in het OT
Gevolgtrekkingen over deze teksten uit het OT
De laatste dagen in het NT
Wat zij op dat gebied leren

Wat wij op dat gebied leren


Gevolgtrekkingen over deze teksten uit het NT
Verkeerde interpretaties van de W.T.
Maar wat is een generatie?

Appendix 4 Aanverwante begrippen aan laatste dagen


in het Nieuw Testament
Handelingen 3:21 Wederoprichting aller dingen
Wat zij op dat gebied leren

Wat wij op dat gebied leren


Appendix 5 Danil 2:44 en de wederoprichting
1 Corinthirs 15:20-28 Hoeveel opstandingen zijn er?
Wat wij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
Uit de doden = het Griekse ek
De oogst van de garf
1 Cor.15:24, daarna het einde
1 Cor.15:22, In Adam..., in Christus
1 Thessalonicenzen 4:14-17 De Heer tegemoet
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
Vers 13
Vers 14
Vers 15
Vers 16
Vers 17
Vers 18
Extra nota I Over de opname (wegrukking) der gemeente
Extra nota II Sterven en veranderd worden
Extra nota III Oosprong van de rapture leer
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 864

2 Thessalonicenzen 1:7-10 Ongelovigen zullen boeten


2 Thessalonicenzen 2:1-10 De afval en de tegenstander
Wat zij leren
Wat wij leren
Vers 1,2
Vers 3,4
De afval identificeren
1) De Afval zoals voorspeld door Jezus
2) De Afval zoals voorspeld door Paulus
3) De Afval volgens Petrus
4) De Afval volgens Judas
5) De Afval volgens Johannes
De man van zonde identificeren
1) Het is niet de Satan
2) Het is niet een Romeinse keizer
3) Het is niet de opgestane keizer Nero
4) Het is niet het pausdom of de paus
5) Geen variante op de mythe van de draak
Gelijkenissen tussen 2 Thes.2 en het boek Danil
Hij zal in de tempel plaats nemen: Welke tempel?
Vers 5,6
Vers 7,8
Wie is hij (hem) die weerhoudt
De weerhouder: namen, noemen
Vers 9,10
Vers 11,12
Appendix 6 Vergelijk tussen 2 Thes. en Openbaring over de
mens der wettelooosheid en Conclusie
Opb.20:11-15 Het laatste oordeel / Joodse visie

Hoofdstuk 6 Over het Duizendjarige rijk

Wat zij op dat gebied leren


Wat wij op dat gebied leren
Welke zaken o.a. NIET genoemd worden in Opb.20:1-6
Jes.2:2-4: vervulling sinds Pinksteren
Openbaring hoofdstuk 20 De leer volgens de Kerkvaders
Openbaring hoofdstuk 20 Een eerbiedwaardige traditie:
scheppingsdagen van 7.000 jaar
Openbaring hoofdstuk 20 Vragen en antwoorden
Drie opmerkingen bij wat nog volgt
Openbaring hoofdstuk 20, letterlijk of symbolen?
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 865

1) Een engel: Wat zij op dat gebied leren

Wat wij op dat gebied leren


2) De sleutel, een keten: Wat zij op dat gebied leren

Wat wij op dat gebied leren

3) De afgrond: Wat zij op dat gebied leren


Wat wij op dat gebied leren

4) Satan: Wat zij op dat gebied leren


Wat wij op dat gebied leren

Satan en zijn engelen (geesten, duivelen)(tabel)


5) Satan gebonden
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
6) Duizend jaar
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
7) Afgrond, gesloten en verzegeld
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
8) Volkeren niet verleidt
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
9) Satan losgelaten
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
10) Tronen
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
11) Het oordeel
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
12) Zielen van de onthoofden enz
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
13) Leefden en regeerden
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
14) Dit is de eerste opstanding
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
DE WEDERKOMST VAN JEZUS, DE JODEN EN DE DUIZENDJARIGE REGERING 866

15) Rest van de doden


Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
16) Tweede dood
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
17) Gog en Magog
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
18) Legerkamp der heiligen
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
19) Grote witten troon
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
20) Doden, groten en kleinen
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
21) Boeken geopend
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
22) Boek des levens
Wat zij op dat gebied leren
Wat wij op dat gebied leren
Een parafrase op Openbaring 20:1-14
Openbaring 20:5 Hoeveel opstandingen zijn er?
1) Ontbreekt in vele manuscripten
2) Opb.20:5 staat grammaticaal vol fouten
3) Opb.20:5 is strijdig met de leer der opstanding
Appendix 7 Wanneer begint het duizendjarig rijk?
Appendix 8 Moeten we nog evangeliseren onder de Joden?
Bij wijze van inleiding
Visie van evangelische kerken
Visie van Messias-belijdende Joden
Visie van de Verenigde Protestantse Kerk in Belgi
Visie van Wereldraad van Kerken
Tot slot

You might also like