You are on page 1of 120

Programma Werklocaties

Limburg 2020

Maastricht, december 2008


Inhoudsopgave

A. aLGEMEEN deel
1 Inleiding 9
1.1 Aanleiding 9
1.2 Het belang van het regionale schaalniveau 10
1.3 Het effect van de internationale ligging 10
1.4 De keuze voor een procesmatige insteek 10
1.5 De gehanteerde regio-indeling 11
1.6 Status van dit programma 12

2 uitgangspunten 13
2.1 Uitgangspunten bij de behoefteraming 13
2.2 Uitgangspunten bij de (her)ontwikkeling van terreinen 15
2.3 Uitgangspunten bij de uitgifte van terreinen 17
2.4 Naar een nieuwe segmentatie 19

3 Organisatie: VOORTGANG en evaluatie 27

b. regio delen
4 KOP VAN LIMBURG 35
4.1 Huidige situatie 35
4.1.1 Inleiding 35
4.1.2 Bestaande werklocaties 35
4.1.3 Uitgifte 37
4.1.4 Restcapaciteit en plannen 39
4.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen 40
4.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015 40
4.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020 40
4.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020 41
4.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen 41
4.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen 42
4.3.1 De herstructureringsopgave 42
4.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen 42

5 greenport plus 45
5.1 Huidige situatie 45
5.1.1 Inleiding 45
5.1.2 Bestaande werklocaties 45
5.1.3 Uitgifte 48
5.1.4 Restcapaciteit en plannen 50

4 Programma Werklocaties Limburg 2020


5.2 Kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen 52
5.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015 52
5.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020 52
5.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020 53
5.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen 53
5.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen 54
5.3.1 De herstructureringsopgave 54
5.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen 54

6 Weerterkwartier 59
6.1 Huidige situatie 59
6.1.1 Inleiding 59
6.1.2 Bestaande werklocaties 59
6.1.3 Uitgifte 61
6.1.4 Restcapaciteit en plannen 63
6.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen 64
6.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015 64
6.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020 64
6.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020 65
6.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen 65
6.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen 66
6.3.1 De herstructureringsopgave 66
6.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen 66

7 Midden-limburg 71
7.1 Huidige situatie 71
7.1.1 Inleiding 71
7.1.2 Bestaande werklocaties 71
7.1.3 Uitgifte 74
7.1.4 Restcapaciteit en plannen 76
7.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen 78
7.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015 78
7.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020 79
7.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020 79
7.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen 79
7.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen 80
7.3.1 De herstructureringsopgave 80
7.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen 80

Programma Werklocaties Limburg 2020 5


8 westelijke Mijnstreek 85
8.1 Huidige situatie 85
8.1.1 Inleiding 85
8.1.2 Bestaande werklocaties 85
8.1.3 Uitgifte 87
8.1.4 Restcapaciteit en plannen 90
8.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen 91
8.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015 91
8.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020 92
8.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020 92
8.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen 93
8.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen 94
8.3.1 De herstructureringsopgave 94
8.3.2 De segmentering van de bedrijventerreinen 94

9 Parkstad limburg 99
9.1 Huidige situatie 99
9.1.1 Inleiding 99
9.1.2 Bestaande werklocaties 99
9.1.3 Uitgifte 102
9.1.4 Restcapaciteit en plannen 104
9.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen 106
9.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015 106
9.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020 106
9.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020 107
9.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen 107
9.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen 108
9.3.1 De herstructureringsopgave 108
9.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen 108

10 maastricht en mergelland 113


10.1 Huidige situatie 113
10.1.1 Inleiding 113
10.1.2 Bestaande werklocaties 113
10.1.3 Uitgifte 115
10.1.4 Restcapaciteit en plannen 117
10.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen 119
10.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015 119
10.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020 119
10.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020 120
10.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen 120
10.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen 121
10.3.1 De herstructureringsopgave 121
10.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen 121

6 Programma Werklocaties Limburg 2020


Programma Werklocaties Limburg 2020

A.
ALGEMEEN DEEL

Provincie Limburg
in afstemming met de Limburgse gemeenten

Programma Werklocaties Limburg 2020 7


8 Programma Werklocaties Limburg 2020
1. Inleiding

1.1 Aanleiding
De beschikbaarheid van ruimte is een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven en diensten.
Voor een voorspoedige ontwikkeling van de Limburgse economie is het dan ook belangrijk dat er voldoende
werklocaties zijn, van de kwaliteit waar het bedrijfsleven om vraagt en met voldoende variatie in vestigings-
milieus.

Het rijk heeft in de Nota Ruimte aangegeven dat de zorg voor een marktgericht aanbod aan werklocaties ligt
bij provincie en gemeenten. Wel zal het rijk nadere afspraken met iedere provincie maken over behoefte­
raming en herstructureringsopgaven. Scenario’s die het rijk daarbij hanteert zijn referentiekaders voor zo’n
afsprakenkader en de doorvertaling naar een provinciale programma zoals in dit document en de bijbehoren-
de regiodelen is gebeurd.
In het POL2006 geeft de provincie de kaders hiervoor aan: ambitie, rolverdeling, uitgangspunten en aanpak.
De feitelijke planningsopgave, die zowel de herstructurering van bestaande locaties en de ontwikkeling van
nieuwe locaties kan omvatten, wordt per regio bepaald, in samenspraak met de gemeenten en is vastgelegd
in dit Programma Werklocaties.

1.2 Het belang van het regionale schaalniveau


In het nieuwe beleid voor werklocaties staat een regionale aanpak voorop. Een aanpak die we vooral van
­onderop gestalte willen geven.
Het belang van een regionale aanpak mag niet worden onderschat. Aan de ene kant omdat we te maken
hebben met regionale markten en aan de andere kant omdat een gezamenlijke aanpak voor iedere gemeen-
te voordelen oplevert.
De regionale markt blijkt alleen al uit het gegeven dat 96% van de bedrijven bij een verplaatsing in de
eigen regio blijft en 75% zelfs binnen de eigen gemeente. Bij het zoeken van een locatie denken onderne-
mers ­regionaal. De effecten van een dergelijke vestiging zijn eveneens regionaal. Denk daarbij bijvoorbeeld
aan toeleveranties en werkgelegenheid. Kortom, door een regionale aanpak sluiten we aan bij het denk­kader
van ondernemers.
Door een regionale aanpak kan elke regio komen tot een goed afgestemd aanbod van werklocaties, waarbij
in alle relevante segmenten kan worden voorzien en waarbij optimaal wordt ingespeeld op de kwaliteiten van
een regio. Iets waar een gemeente zelden alleen voor kan zorgen. Verder kan gezamenlijk worden gezocht
naar ruimte voor bedrijven die willen verplaatsen. Een dergelijke regionale inzet helpt bedrijven voor de regio
te behouden. Maar ook kunnen de prijzen langs de lijn van prijs-kwaliteitverhoudingen goed op elkaar worden
afgestemd en kan worden voorkomen dat ondernemers gemeenten tegen elkaar uitspelen.
Het belang van een regionale aanpak kan feitelijk niet ter discussie staan.

Programma Werklocaties Limburg 2020 9


1.3 Het effect van de internationale ligging
De situering van de provincie is bijzonder door zijn grensligging. Naast de conclusie dat een regionale aan-
pak niet ter discussie kan staan, komt daardoor op een ander schaalniveau de vraag op wat het effect daar-
van kan zijn bij de planning van werklocaties.
Ondanks tamelijk hardnekkige beelden kan voor bedrijventerreinen worden gesteld dat dit effect nauwelijks
aanwezig is en wellicht de komende jaren ook niet te verwachten valt. Het blijkt dat ondernemers die de grens
over willen niet kiezen voor een locatie direct aan de andere zijde, maar dan ook direct over een ­grotere af-
stand verplaatsen naar een locatie in het beoogde verzorgingsgebied. Niettemin zijn er toch in de statistiek
grensoverschrijdende verplaatsingen over een beperkte afstand vast te stellen. We hebben in die gevallen
echter veelal te maken met papieren vestigingen die geen ruimte innemen, aangezien het slechts gaat om
registraties bij een notarissen- of advocatenkantoor. Een dergelijke juridische constructie kan handelsverkeer
vereenvoudigen.
Daadwerkelijke verplaatsingen over korte afstand zijn de afgelopen jaren in de provincie nauwelijks waar­
genomen. Het veel gehoorde argument van de lage grondprijzen in Duitsland en België blijkt niet doorslag-
gevend. Dat is ook niet zo verwonderlijk. In de eerste plaats omdat de grondkosten slechts 1% uitmaken van
de totale investeringen van bedrijven. Ten tweede omdat er zoveel juridische problemen ontstaan bij een
­verplaatsing over de grens dat een lage grondprijs, zo al van belang, daar niet tegen opweegt.
Niet is uit te sluiten dat een en ander kan veranderen als wijzigingen in de Europese regelgeving worden
doorgevoerd. Wanneer dat in beeld komt, lijkt het starten van een overleg met aanpalende buitenlandse
­regio’s aan de orde.

Anders ligt het bij de dienstverlening, in het bijzonder de consumentgerichte dienstverlening. Consumen-
ten bewegen zich vrij over de landsgrenzen heen en detailhandelsontwikkelingen in de Belgische of Duitse
grensstreek zullen zeker van invloed zijn op het ruimtelijk gedrag van Limburgse consumenten. Omgekeerd
kunnen ontwikkelingen in Limburg het consumentengedrag in België en Duitsland beïnvloeden. Hier lijkt een
incidentele afstemming met de Duitse en Belgische buurregio’s gewenst.

1.4 De keuze voor een procesmatige insteek


De ambitie is onveranderd: zorgen voor tijdige beschikbaarheid van voldoende, gevarieerde vestigingsloca-
ties voor bedrijven en voorzieningen. Maar de manier waarop de provincie dat wil doen is veranderd.

Anders dan in het verleden wordt de planningsopgave nu in nauwe regionale samenspraak met de gemeen-
ten bepaald. Die aanpak past helemaal binnen de lijn die het kabinet in de “Agenda Bedrijventerreinen 2008-
2009” en de “Samenwerkingsagenda Mooi Nederland” voorstaat.
Anders dan in het verleden wordt de opgave vastgelegd in een apart document, het Programma Werk­
locaties. Dat maakt een flexibelere programmering mogelijk. In het eerste POL uit 2001 maakte de plannings-
opgave nog deel uit van het plan zelf.
Anders dan voorheen wordt de opgave bepaald op basis van een eenvoudige kwantitatieve methode,
­optimaal gebruik makend van de gegevens uit het provinciale monitoringsysteem voor bedrijventerreinen
(REBIS). Voordeel van deze methode is dat een snelle jaarlijkse actualisatie mogelijk is. Kwalitatieve over-
wegingen worden hierbij nadrukkelijk meegenomen, zoals de economische ambities uit de Versnellingsagen-
da, en de vraag welke vestigingsfactoren kunnen bijdragen aan de realisatie daarvan. Afgestapt is van de

10 Programma Werklocaties Limburg 2020


zeer uitvoerige kwantitatieve marktanalyses en rekenmodellen waarmee in het verleden planningsopgaven
werden becijferd.
Anders dan voorheen wordt nu naar alle werklocaties in samenhang gekeken: bedrijventerreinen én diensten-
terreinen. Zowel voor de bestaande terreinen (herstructurering) als de nieuwe terreinen (ontwikkeling).

Wat blijft is dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de vertaling naar concrete locaties plus de ontwikke-
ling, inrichting en beheer daarvan. Bij een voortdurende krapte aan terreinen in een regio en bij nieuwe groot-
schalige terreinen die de regionale reikwijdte overstijgen, kan de provincie het voortouw nemen bij de ontwik-
keling van nieuw aanbod. Daarbij gebruik makend van de mogelijkheden die de nieuwe Wet op de Ruimtelijke
Ordening (nWro) en de Grondexploitatiewet (Grex) bieden. Deze mogelijkheden kunnen ook worden ingezet
door de provincie als de voortgang in een regio hapert en eventueel bij een gemeentelijk verzoek. Gemeen-
ten en bedrijfsleven zijn verantwoordelijk voor behoud van kwaliteit via parkmanagement. Hierbij dient men
ook uitdrukkelijk te kijken naar de mogelijkheden die de Experimentenwet Bedrijfsgerichte Gebiedsverbete-
ring (BGV) biedt.

1.5 De gehanteerde regio-indeling


Belang en noodzaak van een regionale aanpak zijn in paragraaf 1.2 beschreven. Om die regionale aan-
pak vorm te kunnen geven, is het ruimtelijk-economisch functioneren van de Limburgse bedrijven geanaly-
seerd. Daaruit zijn zeven Limburgse subregio’s voor bedrijventerreinen gedestilleerd, die grotendeels auto-
noom functioneren. Deze regio-indeling, die in de overleggen met de betreffende gemeenten is gecheckt en
bevestigd, ziet er als volgt uit:
1. Kop van Limburg (gemeenten Mook & Middelaar, Gennep en Bergen)
2. Greenpark Plus (gemeenten Venray, Meerlo-Wanssum, Horst a/d Maas, Arcen & Velden, Sevenum,
Maasbree, Meijel, Helden, Kessel, Beesel en Venlo)
3. Weerterkwartier (gemeenten Weert en Nederweert)
4. Midden-Limburg (gemeenten Leudal, Maasgouw, Roermond, Roerdalen en Echt-Susteren)
5. Westelijke Mijnstreek (gemeenten Sittard-Geleen, Stein, Beek en Schinnen)
6. Parkstad Limburg (gemeenten Onderbanken, Brunssum, Landgraaf, Heerlen, Kerkrade, Nuth, Voeren-
daal en Simpelveld)
7. Maastricht & Mergelland (gemeenten Maastricht, Meerssen, Eijsden, Valkenburg, Margraten, Gulpen-
Wittem en Vaals).

Posities en rollen van gemeenten per regionaal overleg zijn verschillend in te vullen binnen het oogmerk van
de centrale doelstelling: ruimte creëren voor voldoende, gevarieerde vestigingslocaties. Het accent ligt op de
opgaven voor de stedelijke gebieden, betrokkenheid van de stedelijke gemeenten is dan ook een absolute
voorwaarde. Maar ook het belang van gemeenten met minder of geen bedrijventerreinen is wezenlijk. Juist
om de in die gemeente gevestigde bedrijven ook op de lange termijn voldoende ontwikkelingsperspectief te
kunnen bieden en eventuele optredende planologische knelpunten bij individuele bedrijfsvestigingen regio-
naal op te kunnen lossen.
Voor de drie zuidelijke regio’s geldt bovendien dat in sterkere mate dan in de andere regio’s naar elkaar moet
worden gekeken. We hebben te maken met een sterk verstedelijkt gebied en diverse bedrijventerreinen en
dienstenlocaties liggen in de nabijheid van regiogrenzen. De effecten daarvan houden niet bij die grenzen op.

Programma Werklocaties Limburg 2020 11


Daar waar relevant zullen deze regio’s met elkaar moeten overleggen, al of niet met regie van de provincie. 1
Zie ook hoofdstuk 3 over de organisatie van de voortgang (programmeringsoverleggen).
Verder spreekt het voor zich dat, waar relevant, regio’s over de provinciale grenzen heen kijken en samen-
werking zoeken met aangrenzende regio’s. Dat speelt bijvoorbeeld in de Kop van Noord-Limburg met het
Land van Cuijk en in het Weerterkwartier richting Cranendonck.

1.6 Status van dit programma


Het Programma Werklocaties is een uitwerking van het POL2006. Het is een programma waarin per regio de
herstructurerings- en planningsopgave m.b.t. werklocaties wordt vastgelegd tot en met 2020. Jaarlijks wordt
de voortgang met de regio’s besproken. Op basis van deze overleggen kan besloten worden het programma
op onderdelen of voor bepaalde regio’s te actualiseren.

De juridische status van het programma is een beleidsregel. Het vormt een kader voor de beoordeling door
Gedeputeerde Staten van initiatieven voor de ontwikkeling van nieuwe terreinen en de herstructurering van
bestaande terreinen. Als POL-uitwerking kan worden volstaan met vaststelling van het programma door GS,
na raadpleging van de Statencommissie. Wanneer in het programma evenwel keuzes worden gemaakt die
leiden tot aanpassing van het POL2006 of begrotingsconsequenties hebben, is dat aanleiding voor vaststel-
ling door Provinciale Staten.
Het voorliggende programma kent een looptijd van 2008 t/m 2020.

1  Daarnaast is er in deze regio’s de behoefte om op de schaal van Zuid-Limburg met elkaar tot samenwerking te komen. Daar-
bij gaat het vooral om de acquisitie en aanverwante activiteiten. Daar waar het gaat om de planning van werklocaties wordt
voor de indeling van Zuid-Limburg vastgehouden aan de drie onderscheiden regio’s, omdat deze het beste aansluiten bij de
markt en de vestigingsdynamiek van bedrijven.

12 Programma Werklocaties Limburg 2020


2 Uitgangspunten 2

2.1 Uitgangspunten bij de behoefteraming


De ambitie blijft gelijk: zorgen voor tijdige beschikbaarheid van voldoende, gevarieerde vestigingslocaties
voor bedrijven en voorzieningen. Maar de manier waarop de provincie dat wil doen is veranderd. Afgestapt
is van de zeer uitvoerige kwantitatieve marktanalyses en rekenmodellen waarmee in het verleden plannings-
opgaven werden becijferd. Nationale lange-termijn-behoeftescenario’s zullen als contra-expertise worden
­gebruikt voor de totaalcijfers op Limburgs niveau. Voor verdere regionalisering op COROP-niveau of beleids-
regio’s zijn deze nationale ramingen echter niet geschikt.
Wel is het zo dat het rijk, zoals al aangegeven in paragraaf 1.1, afspraken wil maken per provincie over ­onder
andere die behoefteraming. Het rijk wil dat doen op basis van een voorkeur voor één van de lange-­termijn-
behoefte-scenario’s die het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft opgesteld: het Transatlantic-­
Market-scenario. Dit TM-scenario biedt een bepaald perspectief voor de provincie Limburg waarbinnen dit
provinciale programma (als som van de zeven regionale programma’s) past. Daarmee vormt dit Program-
ma Werklocaties een goede basis om die afspraken met het rijk vorm te geven. Sterker nog, de hierna
­beschreven werkwijze biedt garanties dat ook binnen die kaders van een bepaald scenario, blijvend zorgvul-
dige afwegingen worden gemaakt over ruimte voor nieuwe werklocaties. De gevolgde werkwijze vereist wel
op ­provinciaal en nationaal niveau denken en handelen in bandbreedtes, eerder dan in absolute aantallen.

We gaan voor het vaststellen van vraagramingen en eventueel daaraan gekoppelde planningsopgaven
­primair uit van de ervaringsgegevens in het provinciaal monitoringsysteem voor bedrijventerreinen (REBIS).
Dit systeem bevat ontwikkelingen en cijfers over bedrijventerreinen sinds 1980 en vanaf 1997 is door de om-
bouw naar een geografisch informatiebestand een bijna perfect sluitend totaalbeeld opgebouwd van alle
werklocaties in onze provincie.
Via langjarig voortschrijdende gemiddelde uitgiftepatronen worden trendmatige ontwikkelingen in beeld
­gebracht en incidentele ontwikkelingen uitgefilterd. Ervaringsgegevens uit REBIS leren dat een 10-jarig voort-
schrijdende gemiddelde van jaarlijkse uitgiftewaarden een goede basis opleveren voor extrapolatie.
Uiteraard zullen die extrapolaties worden verfijnd door trendmatige ontwikkelingen (zoals een afnemende
groei c.q. geleidelijk teruglopende vraag naar nieuwe ruimte voor bedrijven) in de toekomstige vraagraming
mee te nemen. Door jaarlijkse de vraagramingen te herijken wordt vanzelf duidelijk of trends versterkt, dan
wel afgezwakt doorzetten in de toekomstige uitgiftecijfers.

Het is wellicht goed om op dit punt even stil te staan bij de afnemende bevolkingsgroei in (delen van) de
­provincie en de mogelijke effecten daarvan op de vraag naar werklocaties. Allereerst kan worden gesteld dat
eventuele effecten daarvan door ons monitoringsysteem in beeld zullen worden gebracht.
Daarnaast kan worden gesteld dat de ruimtevraag van bedrijven geen directe koppeling heeft met de ont-
wikkeling van de bevolking. Automatiseringsprocessen en de introductie van nieuwe technologieën zullen in
­bedrijfssectoren leiden tot een geringer aantal werkzame personen per hectare, maar zullen niet per se een
2  Om misverstanden te voorkomen: de uitgangspunten hebben niet de status van afzonderlijke beleidsregels.

Programma Werklocaties Limburg 2020 13


geringere ruimtevraag tot gevolg hebben. Bovendien blijkt uit onderzoek van het Centraal Planbureau dat de
relatie tussen werkgelegenheidsontwikkelingen en ruimtevraag uitermate zwak is.

Daarnaast zullen een aantal beleidsmatige uitgangspunten over werklocaties (aangaande kwaliteit en nood-
zaak, zie POL 2006, par. 5.3.1) worden vertaald in operationele uitgangspunten en, voor zover ze kwantita-
tief van betekenis zijn, als ambities worden doorvertaald in de vraagramingen. Ook hier geldt: door jaarlijkse
herijking van die vraagramingen blijkt vanzelf of die ambities reëel zijn.
Terugloop van de vraag naar ruimte op de langere termijn en intensivering van het ruimtegebruik zullen in de
berekeningsmodellen behoefteraming voor iedere regio worden verwerkt. Zie daarvoor de kwantitatieve op-
gave voor nieuwe terreinen in de zeven bijbehorende regionale programma’s.
Voorbeelden van beleidsmatige uitgangspunten die een afnemend effect beogen op de ruimtevraag (en dus
kwantitatief van betekenis) zijn:
- zorgvuldig ruimtegebruik  directe invloed op aantal uit te geven meters;
- accent op behoud en verbetering kwaliteit bestaande werklocaties  indirect effect op het aantal uit te
geven meters via afname van de verhuisdynamiek.
Deze ambitie van intensivering van het ruimtegebruik door bedrijven maken we operationeel door het toepas-
sen van de SER-ladder 3 op twee niveaus. Ten eerste op het niveau van de werklocaties door:
- eerst te bezien welke mogelijkheden er zijn op de bestaande terreinen (restcapaciteit en herstructure-
ring);
- vervolgens te bezien welke bestaande terreinen uitgebreid kunnen worden;
- alvorens te kijken naar aanleg van nieuwe werklocaties.

Daarmee sluiten we aan op de plannen die op dit moment op rijksniveau worden ontwikkeld.

Ten tweede willen we de regio’s en gemeenten adviseren en stimuleren om de SER-ladder ook operationeel
te maken op het niveau van de individuele kavel. Indien een bedrijf wenst uit te breiden of te verplaatsen dan
zouden de volgende stappen moeten worden ondernomen:
- in samenspraak met dat bedrijf bezien wat de mogelijkheden zijn op de huidige kavel (intensivering,
­stapelen, herbouw);
- indien die mogelijkheden niet adequaat zijn, bekijken of er elders op dezelfde werklocatie restcapaciteit
beschikbaar is, dan wel beschikbaar kan komen;
- het bedrijf een verplaatsingsmogelijkheid aanbieden naar een andere werklocatie als voornoemde op-
lossingen niet mogelijk zijn, maar daarbij wel duidelijke eisen stellen ten aanzien van een zorgvuldig ge-
bruik van de ruimte en het achterlaten van de huidige bedrijfsbebouwing.

Op regionaal niveau kunnen afspraken worden gemaakt over de begeleiding van individuele bedrijven bij
hun locatievraag. Uiteraard gelden de “1e en 2e sport van deze ladder” niet voor de bovenregionale acquisi-
ties waarmee een regio te maken krijgt. In Limburg betreft dit laatste echter slechts zo’n 10% van alle kavel-
verkopen.

3  SER-ladder = een voorstel van de SER uit 1999 waarbij de verschillende ruimtelijke mogelijkheden zorgvuldiger worden af-
gewogen. Dit houdt in dat ten eerste aandacht wordt besteed aan een optimaal gebruik van de beschikbare (of door her-
structurering beschikbaar te maken) ruimte, ten tweede aan de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik en ten derde
aan uitbreiding van het bestaande areaal voor bedrijven.

14 Programma Werklocaties Limburg 2020


2.2 Uitgangspunten bij de (her)ontwikkeling van terreinen
Conform rijksbeleid is een belangrijk uitgangspunt het bieden van een marktgericht aanbod, dat aansluit bij de
vraag vanuit het bedrijfsleven. De centrale ambitie uit POL2006 voor een duurzame ontwikkeling van ­Limburg
als kwaliteitsregio brengt met zich mee dat daarbij heel zorgvuldig moet worden omgesprongen met het aan-
wijzen van nieuwe bedrijventerreinen en de locatie daarvan. Er mag een zekere druk op het aanbod komen te
staan zodat herstructurering van terreinen en zorgvuldig ruimtegebruik worden gestimuleerd. ­Primair richt de
focus zich op de bestaande terreinen. Indien die bestaande terreinen onvoldoende perspectief bieden voor
nieuwvestiging of uitbreiding van bedrijven, kunnen nieuwe locaties aan de orde zijn ­(“bestaand voor nieuw”).
Dit geheel in lijn met de SER-ladder.
Om bestaande terreinen van onvoldoende kwaliteit weer op niveau te krijgen, ontwikkelt de provincie flan-
kerend uitvoeringsgericht beleid om herstructurering van bedrijventerreinen te kunnen ondersteunen. Er zul-
len middelen en instrumenten beschikbaar komen om van provinciale zijde mee te kunnen investeren in die
kwaliteit van terreinen. Dat betekent dat onder voorwaarden bij een terrein, waarvan de kwaliteit tekort schiet
en er regionaal draagvlak is om een dergelijk terrein in de regionale herstructureringsopgave op te nemen,
­provinciale ondersteuning mogelijk kan zijn.

Onderstaande beleidsmatige uitgangspunten zijn een uitwerking van bestaande uitgangspunten in POL2006,
dan wel een nadere aanvulling hierop. Voor zover er concrete operationalisering van uitgangspunten nood­
zakelijk/zinvol is, zullen die worden opgenomen in de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling van de provin-
cie.

Zorg voor marktgericht aanbod


Planning is gericht op de continue beschikbaarheid van een marktgericht aanbod. Het accent ligt daarbij op
de in het POL benoemde perspectiefvolle sectoren en clusters.

Bij het zoeken naar ruimte wordt gewerkt met de SER-ladder


De SER (Sociaal-Economische Raad) gaat er van uit dat door een intensiever gebruik van de ruimte of door
herstructurering van bedrijventerreinen de vraag naar nieuwe bedrijventerreinen mogelijk kan worden be-
perkt. De SER gaat uit van drie stappen met zijn eigen afwegingen:
- aandacht besteden aan een optimaal gebruik van de beschikbare (of door herstructurering beschikbaar
te maken) ruimte;
- vervolgens de mogelijkheden nagaan om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te ver-
hogen;
- en tot slot uitbreiding van het ruimtegebruik als de voorgaande stappen te weinig mogelijkheden bie-
den.
Als principe gaat gelden dat een regio “voor elke aan te leggen hectare nieuw terrein een hectare oud ter-
rein moet herstructureren”. Plannen van aanpak moeten worden gemaakt voor te herstructureren terreinen
(incl. financiële haalbaarheid). Eerder kan niet worden overgegaan tot aanleg van het nieuwe terrein 4. Wel-
ke instrumentele tools daaraan kunnen worden gekoppeld op provinciaal niveau (fondsvorming, verevening,
subsidies etc.) valt nog te bezien.

4  Het spreekt voor zich dat wanneer een regio zijn herstructureringsopgave al heeft vervult, dit niet (meer) aan de orde is.

Programma Werklocaties Limburg 2020 15


Ruimtelijke concentratie van nieuwe terreinen
Als de realisatie van nieuwe locaties aan de orde is, dan zetten we daarbij in op concentratie. Dit zowel
uit economisch oogpunt (uitstraling, draagvlak gezamenlijke voorzieningen, kwalitatief hoogwaardige inrich-
ting) als om de aantasting van het buitengebied te beperken. Voorkeur gaat uit naar uitbreiden van bestaan-
de ­locaties. Zijn die niet voorhanden dan komt de ontwikkeling van nieuwe locaties in het POL-perspectief
­stedelijke ontwikkelingszone in beeld.

Er komen geen nieuwe bedrijventerreinen in het landelijk gebied


Gemeenten in het landelijk gebied moeten zorgvuldig omgaan met de restcapaciteit op lokale bedrijventerrei-
nen en deze alleen gebruiken voor uitbreiding van bestaande bedrijven en voor verplaatsers en starters van-
uit de eigen gemeente. Uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen in het landelijk gebied (alle gebieden
buiten de grenzen stedelijke dynamiek POL2006) is mogelijk onder de voorwaarden opgenomen in de Hand-
reiking Ruimtelijke Ontwikkeling, behorende bij POL2006. Een dergelijke beperkte uitbreiding kan alleen aan
de orde zijn voor eigen, lokale bedrijven.

Specifieke dienstenterreinen enkel in het stedelijk gebied


Dienstenterreinen zijn specifiek in te richten werklocaties in stedelijke gebieden of aan stadsranden voor pure
kantoorgebruikers, grootschalige winkel-, leisure-, onderwijs- of zorgvoorzieningen dan wel combinaties van
genoemde functies. Vandaar dat we deze werklocaties aanduiden als stedelijke dienstenterreinen.

Mobiliteitsaspecten moeten vroegtijdig bij de ontwikkeling en locatiekeuze van werklocaties betrokken


worden
Werklocaties dienen goed bereikbaar te zijn. Een breed aanbod van vervoersmogelijkheden vergroot de eco-
nomische ontwikkelingspotentie van een terrein. Dat betekent dat bij locatiekeuze nagedacht moet worden
over multimodale ontsluiting van het terrein. Dus afhankelijk van schaal en type terrein bezien hoe overslag-
voorzieningen op het terrein inpasbaar zijn, of een locatie zodanig kiezen dat dergelijke voorzieningen in de
nabijheid van het terrein zijn te gebruiken, dan wel volstaan met enkel een adequate wegontsluiting.
Voor de interne ontsluiting en de aansluiting op de bestaande weginfrastructuur dient een maximale inschat-
ting te worden gemaakt van de verkeerstromen (personeel, bezoekers, goederen) gerelateerd aan de aard
van de te vestigen activiteiten. Ook het te realiseren niveau van OV-bereikbaarheid dient meegewogen te
worden. Een efficiënte inpassing in het aanwezige OV-netwerk is uitgangspunt. Indien daarvoor nieuwe infra-
structurele voorzieningen op of aanpalend aan het terrein noodzakelijk zijn, dient dit bij de locatiekeuze mee-
gewogen en bij de planontwikkeling meegenomen te worden.
Tot slot is een realistische inschatting van parkeerbehoefte en de gewenste mate van collectieve parkeer-
voorzieningen relevant.
Hetgeen hiervoor gesteld is over de concentratie van bedrijventerreinen heeft mede tot doel er voor te ­zorgen
dat er voldoende draagvlak ontstaat voor OV-voorzieningen.

Zorgvuldig ruimtegebruik wordt niet afgedwongen, maar wel sterk en actief door de gemeenten
gestimuleerd
Om een zorgvuldiger gebruik van de ruimte te stimuleren is het haast noodzakelijk dit van geval tot geval te
bekijken. Begonnen moet echter worden met het geven van goede voorlichting aan ondernemers.

16 Programma Werklocaties Limburg 2020


Zij zijn vaak te weinig bekend met de mogelijkheden. Zeker daar waar ook financieel voordeel kan worden
behaald, zal een ondernemer zich al snel in de mogelijkheden verdiepen.
Aangezien dit van geval tot geval moet worden bekeken, leent het opnemen van strikte regels in bestem-
mingsplannen zich minder hiervoor. Ingezet dient te worden op stimulerende maatregelen als prijsvragen en
het hanteren van grondprijzen die afnemen naarmate in meerdere lagen wordt gebouwd (staffelprincipe). In
nieuw te maken bestemmingsplannen moet wel een minimale FSI worden opgenomen (Floor Space Index =
verhouding benutbaar inpandig vloeroppervlak ten opzichte van de kavelgrootte). Deze kan per type terrein
(aanbodsegment) variëren.

2.3 Uitgangspunten bij de uitgifte van terreinen


Bij het toelaten van bedrijven op bedrijventerreinen gelden de volgende uitgangspunten:

Bedrijfswoningen worden op nieuwe werklocaties niet toegestaan


Sommige bedrijven willen graag een bedrijfswoning op het terrein realiseren. Veelal wordt beveiliging als ar-
gument aangevoerd, maar de prijs van de grond op bedrijventerreinen lijkt daarbij eerder een doorslaggeven-
de rol te spelen. Bedrijfswoningen geven al snel problemen vanuit het oogpunt van milieuwetgeving.
Uitgangspunt is dat op nieuwe bedrijventerreinen geen bedrijfswoningen worden toegestaan.
Wel zien we graag dat de vaak harde overgang tussen een bedrijventerrein en een aangrenzend gebied
wordt verzacht door de ontwikkeling van een strook met bijvoorbeeld atelierwoningen of andere combina-
ties van wonen en werken. Het heeft de voorkeur dit in een apart bestemmingsplan te regelen en anders in
de vorm van een scherp afgebakende zonering in een bestemmingsplan vast te leggen als specifieke woon-
werk-locatie. In dat bestemmingsplan zal de functionele samenhang tussen woon- en werkunit aangetoond
moeten worden.
Om verkeerd gebruik van woon-werk-combinaties te voorkomen zullen gemeenten nadere afspraken privaat-
rechtelijk moeten maken. Daarbij kan gedacht worden aan de volgende richtlijnen:
- voor het woninggedeelte gelden grondprijzen zoals elders in de gemeente worden gehanteerd voor
­woningen;
- er worden afspraken gemaakt over de verhouding tussen de inhoud van het bedrijfsgedeelte en dat van
de woning;
- indien gebouwtechnisch gescheiden moet eerst het bedrijfsgedeelte worden gerealiseerd, daarna pas
het woongedeelte;
- vastgelegd moet worden dat woning en bedrijfsruimte een onlosmakelijke ruimtelijke eenheid vormen en
dus niet los van elkaar kunnen worden verkocht.

Lage hindercategorieën worden niet toegestaan


Vanuit het oogpunt van het ondersteunen van functiemenging moeten bedrijven in de hindercategorieën 1 en
2 een plek vinden buiten bedrijventerreinen. Twee uitzonderingen zijn mogelijk, namelijk:
- voor bedrijven die een sterke verkeersaantrekkende werking hebben (zijnde niet detailhandel; zie hier-
na);
- voor bedrijven die veel ruimte vragen (grootschalig) en daardoor moeilijk inpasbaar zijn in of tussen
­bestaande bebouwing.

Programma Werklocaties Limburg 2020 17


Detailhandel en solitaire kantoren worden niet toegestaan op bedrijventerreinen
Onder meer om verschillende typen verkeerstromen niet onnodig door elkaar te laten lopen worden solitai-
re kantoorvestigingen en detailhandelsbedrijven niet op bedrijventerreinen toegelaten. We maken een uit-
zondering voor een aantal specifieke vormen van detailhandel: grove bouwmaterialen, landbouwmachines,
brand- en explosiegevaarlijke stoffen en (2e hands) auto’s/boten/caravans. Detailhandel als ondergeschikte
nevenactiviteit inherent aan de primaire activiteit (bijvoorbeeld van ter plekke vervaardigde goederen) is op
bedrijventerreinen toegestaan. Van hinder voor de omgeving (parkeren, verkeersbewegingen en dergelijke)
mag geen sprake zijn.
Dat aansluitend op een bedrijventerrein specifieke dienstenterreinen voor kantoren of ­detailhandel tot ont-
wikkeling komen is geen bezwaar. Dit kan het draagvlak voor ­voorzieningen ­vergroten. Het biedt bovendien
­mogelijkheden voor efficiënt gebruik van parkeerruimte als ­winkelend ­publiek buiten kantoortijden gebruik
kan maken van de parkeerplaatsen voor bedrijven. Kortom: wij zijn voor bundeling van verschillende werk-
functies, maar wel ruimtelijk gescheiden.

Grenzen aan de hoeveelheid kantoorvloeroppervlak


Vastgesteld kan worden dat het moeilijker is om een strikt onderscheid aan te brengen tussen productie- en
distributieactiviteiten enerzijds en kantooractiviteiten anderzijds. Bij de twee eerstgenoemde neemt het kan-
torenaandeel binnen de bedrijfsgebouwen toe. Die kantooractiviteiten zijn noodzakelijk voor het functione-
ren van de betreffende bedrijven en moeten tot een bepaalde omvang worden toegestaan. Desalniettemin is
het nodig grenzen te stellen aan het toegestane kantoorvloeroppervlak gerelateerd aan het type aanbodseg-
ment. Dit om het karakter van een terrein te waarborgen en een te vergaande verkantorisering te voorkomen.
Richtlijnen voor het aandeel ondersteunende kantoorfaciliteiten zijn opgenomen in de Handreiking Ruimtelij-
ke Ontwikkeling van de Provincie.

Zorgvuldig ruimtegebruik; geen reserveruimte


In de vorige paragraaf is hier al kort bij stil gestaan. In het verlengde daarvan kan hier nog worden opgemerkt
dat aan bedrijven geen reserveruimte wordt verkocht. Gegeven de aard van de huidige bedrijvigheid (in het
algemeen geen grote kapitaalgoederen meer; kleine componenten) en de hergebruiksmogelijkheden van de
moderne bedrijfsgebouwen zijn er voldoende mogelijkheden voor het vinden van alternatieven als uitbreiding
van de bedrijfsruimte gewenst is.

Reserverings- en optietermijnen
De lokale overheden wordt gevraagd goed te kijken naar de reserverings- en optietermijnen om te voor­
komen dat langdurig claims op de beschikbare ruimte worden gelegd. Aan gemeenten wordt ten aanzien van
dit punt het volgende advies meegegeven.
Aan de periode vanaf de reservering tot en met de optiefase wordt een termijn van maximaal één jaar
­gesteld.
Om te voorkomen dat een kavel wel wordt gekocht, maar dat er niets wordt gebouwd, moet binnen één jaar
een bouwaanvraag worden ingediend.
Dat biedt nog geen garanties voor een daadwerkelijke ontwikkeling. Daarom moet als aanvullende eis ­worden
gesteld dat binnen zes maanden na verlening van de bouwvergunning moet worden gestart met de feitelijke
bouw. Volledigheidshalve kan aan de bouwperiode eveneens een grens worden gesteld.
Aan voornoemde eisen dient een financiële boeteclausule te worden verbonden of een eis tot terugleveren

18 Programma Werklocaties Limburg 2020


grond (originele koopprijs vermeerdert met inflatie). In het geval van bouw door vastgoedpartijen moet de
­gemeente als norm stellen dat pas tot verkoop van de kavel kan worden overgegaan als ten minste 70% van
het project verhuurd of verkocht is.

2.4 Naar een nieuwe segmentatie

Ruimtelijke kwaliteit als primair vertrekpunt


Een goede segmentatie is van groot belang. Het aanbod moet immers steeds aansluiten bij de (verande-
rende) vraag vanuit de bedrijven. Uit verschillende onderzoeken van de afgelopen jaren is duidelijk naar
­voren gekomen dat een deel van de ondernemers meer belang is gaan hechten aan de representativiteit van
­gebouwen en van de bedrijfsomgeving. Dat is niet iets wat zich beperkt tot de kantorensector. Deze verande-
ring wordt in de hand gewerkt door de grotere behoefte bij ondernemers aan uitstraling, aan het afgeven van
een ‘visitekaartje’ met hun pand, maar zeker ook met de veranderende werkgelegenheidstructuur. De ster-
ke groei van de dienstensector vraagt om andere panden dan doorgaans in de industrie het geval is. Maar
ook in de industrie vinden veranderingen plaats en is sprake van een groeiend aandeel dienstenfuncties, die
- gecombineerd met een modernisering van de industrie - mede aanleiding geven tot een andere, moder-
nere huisvesting. Verder kan nog de opkomst van nieuwe vormen van economische bedrijvigheid (zoals de
ICT-sector, R&D centra, softwareproductie, callcentra, laboratoria) worden genoemd die leiden tot een ster-
ke ­belangstelling voor kantoorachtige panden.

Tegelijkertijd zien we ook bij de overheid de aandacht voor kwaliteit van en op bedrijventerreinen toenemen.
Dat houdt verband met de inzet op het vlak van duurzame ontwikkeling die onder andere leidt tot een ver-
antwoorde opzet en inpassing van werklocaties en een goed management van die terreinen. Bovendien zijn
veel van de nieuwe bedrijventerreinen langs snelwegen of invalswegen gelegen en bepalen ze door hun uit-
straling mede het imago van een gemeente. Recent hebben de verschillende overheden afspraken gemaakt
over een “Samenwerkingsagenda Mooi Nederland”.
Na de ondernemers en de overheid komt op wat meer afstand nog een derde groep in beeld: de vastgoed-
sector. In Nederland is deze sector nog nauwelijks geïnteresseerd in het onderwerp bedrijventerreinen. Als
echter de kwaliteit naar een hoger niveau kan worden getild en als er garanties zijn ten aanzien van het
­beheer (wat weer garanties biedt voor de vastgoedwaarde en voor de te behalen rendementen) zou dat wel
eens kunnen gaan veranderen 5.

In het Limburgs werklocatiebeleid willen we naar een segmentatie toe die primair loopt langs de lijn van ruim-
telijke kwaliteit, gegeven de hiervoor genoemde ontwikkelingen. Daarbij gaan we uit van het volgende gebrui-
kelijke onderscheid in drie dimensies:

- gebruikswaarde (functionele kwaliteit);


- belevingswaarde (ontwerpkwaliteit);
- toekomstwaarde (economische kwaliteit).

5  Er zullen echter ook andere voorwaarden moeten zijn vervuld. Wil het voor beleggers interessant zijn, dan zal de markt zich
ook verder moeten ontwikkelen naar een huurmarkt, moeten verhandelbare huurcontracten mogelijk zijn, enzovoorts.

Programma Werklocaties Limburg 2020 19


Voorop staat de functionele kwaliteit: aan de gebruikswaarde moet zijn voldaan. Voor ondernemers gaat het
dan in het bijzonder om de bereikbaarheid (al of niet met verschillende modaliteiten), parkeermogelijkheden,
voldoende ruimte, functionaliteit van de gebouwen (flexibiliteit) en criminaliteitspreventie. Vanuit de overheid
is ook OV-bereikbaarheid en sociale veiligheid een item.
Een verdere typering van terreinen naar industrie, logistiek, gemengde bedrijvigheid en diensten (i.c. de
“oude” segmentering uit POL) blijft mogelijk en wenselijk (zie hierna).

Daarnaast komen andere aspecten in beeld die de ontwerpkwaliteit en de duurzame economische kwaliteit
van het terrein raken. Deze zijn integraal onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit.
Bij de ontwerpkwaliteit hebben we het over aspecten van belevingswaarde:
- inpassing van het terrein in zijn omgeving en de ruimtelijke kwaliteit van die omgeving;
- de representativiteit van het terrein (geheel van gebouwen, groen, water en landscaping);
- de lay-out van het terrein (situering van gebouwen, breedte van de wegen wel of niet voetgangers- en
fietspaden);
- de representativiteit van de eigen huisvesting.

De economische kwaliteit refereert aan de toekomstwaarde. Dat betekent behoud van ontwerp- en functio-
nele kwaliteit van het terrein, maar ook van gedane investeringen en – in het geval van de vastgoedsector –
waardeontwikkeling en behoud van rendementen. Om de toekomstwaarde veilig te stellen zal in ieder geval
aandacht moeten uitgaan naar:
- het beheer van het terrein en eventueel de gebouwen (afhankelijk van de opzet);
- de aanwezigheid van voorzieningen op het terrein.

Gesteld kan worden dat – hoewel voor iedere ondernemer weer verschillend – er sprake moet zijn van een
basiskwaliteit in de gebruikswaarde. In termen van belang is dat voor iedereen van een zelfde grootteorde,
maar de aspecten die het betreft kunnen per type bedrijf duidelijk verschillen. De twee andere dimensies
­nemen in belang toe naarmate de ondernemer een hoogwaardiger terrein wil. Verder dient sprake te zijn van
een minimum kwaliteitsniveau op elk terrein. Als een werklocatie door dat minimumniveau ‘heen zakt’ is her-
structurering direct aan de orde. In figuur 2.1 is dit in een schema weergegeven.

Figuur 2.1: Dimensies van ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsniveaus

Met figuur 2.1 als uitgangspunt verlaten we de tot nu toe gangbare indeling op basis van alleen type activiteit
en stappen over op een andere segmentering op basis van het bredere begrip ruimtelijke kwaliteit.

20 Programma Werklocaties Limburg 2020


Het aantal segmenten moet beperkt zijn om een en ander werkbaar te maken. Gekozen wordt voor een inde-
ling in drie segmenten bij de bedrijventerreinen. Deze worden aangeduid als BT1, BT2 en BT3. De BT3-ter-
reinen zijn van het hoogste niveau bij de bedrijventerreinen (het zogenaamde ‘excellente vestigingsmilieu’).
Waar het gaat om de stedelijke dienstenterreinen worden twee segmenten onderscheiden: SD1 en SD2.
Het SD2 terrein is van het hoogste niveau (het zogenaamde ‘excellente vestigingsmilieu’ bij de dienstenter-
reinen). Bij dienstenterreinen gaat het om specifiek in te richten werklocaties voor pure kantoorgebruikers,
grootschalige winkel-, leisure-, onderwijs- of zorgvoorzieningen dan wel om combinaties van genoemde func-
ties.
De kwaliteitseisen die gesteld worden aan BT3 zijn gelijk aan de kwaliteitseisen voor SD1. Deze werklocaties
verschillen dus alleen van elkaar voor wat betreft het type bedrijvigheid.

Hoe dat schematisch uitziet voor die drie te onderscheiden typen bedrijventerreinen qua verschillen in ruim-
telijke kwaliteit zien we in figuur 2.2. Het basisniveau voor ieder segment apart, ligt aan de linkerzijde van de
betreffende rechthoek. Dat is de ondergrens van de ruimtelijke kwaliteit voor dat segment.
In de praktijk zullen er werklocaties zijn die het BT1 niveau of het SD1 niveau niet halen. In die gevallen
is ­feitelijk sprake van een herstructureringsopgave. In de regionale uitwerkingen worden de terreinen die
de ­ondergrens van ruimtelijke kwaliteit niet halen aangeduid met BT0 en SD0. In principe kan en mag een
­dergelijke kwalificatie slechts een tijdelijk karakter hebben.
Daar waar sprake is van een herstructureringsopgave zal zeker ook moeten worden bezien hoe de (experi-
mentele) mogelijkheden van de Wet Bedrijfsgerichte gebiedsverbetering (Wet BGV) kunnen worden benut.

Figuur 2.2: Segmentatie van bedrijventerreinen op basis van verschillen in ruimtelijke kwaliteit

Deze segmentering naar ruimtelijke kwaliteit leidt er,toe dat de landelijke indeling (gemengd plus, transport &
distributieterreinen, modern gemengd en bedrijvenparken) niet meer wordt gehanteerd. Het betekent tevens
een verbreding van de in het kader van het POL opgestelde functionele segmentatie met ontwerp- en eco-
nomische kwaliteiten.
De indeling heeft de volgende voordelen:
- een eenduidige indeling op grond van een beperkt aantal voor alle terreinen eenduidige kenmerken;
- de mogelijkheid deze indeling te gebruiken voor bestaande terreinen;
- een instrument om bij verouderde terreinen samen met betrokkenen vast te stellen wat het gewenste
kwaliteitsniveau is na herstructurering;
- de mogelijkheid een directe koppeling te maken met prijsniveaus.

Programma Werklocaties Limburg 2020 21


Dit laatste is het ideale geval. De gemeenten hebben immers niets meer te zeggen over eenmaal verkochte
gronden. Het geeft evenwel aan dat we moeten gaan denken langs de lijn van prijs – kwaliteitverhoudingen.
Zeker als grote prijsverschillen gaan ontstaan tussen het laagste en het hoogste kwaliteitsniveau kan een
zelfsturend mechanisme in werking treden. Bedrijven met een hoge toegevoegde waarde (bijvoorbeeld high
tech) zullen op de beste terreinen een plek kopen. Bedrijven met een lage toegevoegde waarde (bijvoorbeeld
recycling) zullen een keuze maken voor een functioneel terrein.

Nemen we alle terreinen samen, bestaand en te ontwikkelen, dan moet in een regio een breed scala aan
kwaliteitsniveaus worden aangeboden. Regionale samenwerking is onder meer nodig om zorg te kunnen
­dragen voor een gevarieerd aanbod aan werklocaties. Regionale samenwerking maakt het ook mogelijk dat
gemeenten kiezen voor een duidelijk profilering van de werklocaties. Dat kan betekenen dat ook een keer
“nee” moet worden verkocht en een ondernemer naar een andere regiogemeente moet worden verwezen.
Daar staat tegenover dat ook het omgekeerde zich zal voordoen. Dat de betreffende gemeente een kandi-
daat ontvangt die door een andere gemeente is doorverwezen.

Gezien het gebrek aan kwaliteit op veel van de bestaande terreinen lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat
de nog te ontwikkelen terreinen in het hogere segment moeten worden ontwikkeld. Maar ook zal gekeken
­moeten worden naar de herprofileringsmogelijkheden van bestaande terreinen om kwaliteit toe te voegen.
Vanwege de optredende veranderingen in onze economie (zoals hiervoor even geschetst) wordt door on-
dernemers namelijk een hogere kwaliteit gevraagd die nu nog (te) sporadisch voor handen is. Aan meer
functionele terreinen ontbreekt het daarentegen meestal niet. Wel dient bij dergelijke terreinen gewaakt te
­worden voor NIMBY-achtige regiodiscussies als nieuwaanleg of uitbreiding nodig is voor m.n. grond-, bouw-
en ­afvalstoffenverwerkende bedrijven.

Mogelijkheden voor verdere profilering op basis van sector, schaal en milieucategorie


Zoals hiervoor aangegeven is bij het vaststellen van het profiel van een werklocatie het ruimtelijk kwaliteits-
niveau het startpunt.
Vervolgens kan er eventueel voor worden gekozen om nog een specifieke aanvulling te doen. Daarbij staan
drie mogelijkheden open:
1. eventueel kiezen voor een bepaalde gerichtheid op bepaalde economische sectoren/doelgroepen; dit
kan de keuze zijn voor een bepaalde functionaliteit: industrie, logistiek, gemengd of diensten; maar
kan ook nog veel specifieker zijn door thema’s of clusters aan bepaalde terreinen te koppelen (chemie,
­automotive, agro-food, energie etc.)
2. eventueel kiezen voor een bepaalde schaalgrootte;
3. eventueel kiezen voor bepaalde milieucategorieën.

Als al deze keuzes helder zijn, kan duidelijk worden omschreven wat het betreffende ‘product’ is (de werklo-
catie) en welke doelgroep men daarmee aanspreekt.

In figuur 2.3 is dit proces schematisch weergegeven.

22 Programma Werklocaties Limburg 2020


Figuur 2.3: Stappen in het keuzeproces

Inrichtingsprincipes
Per terrein kan dus worden bezien hoe te variëren met schaalgrootte en milieucategorieën. Als leidende prin-
cipes worden daarbij gehanteerd:
- het gedeelte nabij de hoofdwegen dient de hoogste ruimtelijke kwaliteit te hebben binnen de grenzen van
het betreffende segment. Naar ‘achteren’ toe neemt deze af;
- op het gedeelte bij de hoofdwegen komen de (relatief) kleinste bedrijven. Naar ‘achteren’ toe neemt de
schaalgrootte toe;
- de lichtste milieucategorieën worden daar gesitueerd waar de aangrenzende gebieden (bijvoorbeeld een
woonwijk) het kwetsbaarst zijn.
Dergelijke inrichtingsprincipes kunnen variëren naar aanleiding van de ruimtelijke inpassingmogelijkheden,
echter alleen als dit de structurele kwaliteit van een terrein ten goede komt.

In figuur 2.4 is dit schematisch weergegeven.

Figuur 2.4: Inrichtingsprincipe bedrijventerreinen

Verder zal het duidelijk zijn dat keuzes voor bepaalde economische doelgroepen ook een wederkerige rela-
tie heeft met inrichtingseisen, schaalniveau en milieucategorisering. Als bijvoorbeeld wordt gekozen voor een
BT2-terrein dat zich specifiek richt op grootschalige bedrijven in de transport- en distributiesector is er weinig
fantasie voor nodig om te weten dat dit consequenties gaat hebben voor de eisen die aan de interne en ex-
terne ontsluiting gesteld gaan worden.

Programma Werklocaties Limburg 2020 23


Hoewel de mogelijkheid bestaat om een systeem op te zetten waarmee de kwaliteit van bedrijventerreinen
kan worden gemeten, willen we vooralsnog uitgaan van een eenvoudige en eenduidige typologie die ook
­gebruikt kan worden om voor de huidige terreinen het kwaliteitsniveau te bepalen. Dit naast het duidelijk
­maken van een programma van eisen, gegeven de keuze voor een bepaald kwaliteitsniveau, voor de nieuw
te ontwikkelen terreinen.
Voor alle terreinen geldt dat een beeldkwaliteitsplan en een stedenbouwkundig plan vereist zijn. Het beeld-
kwaliteitsplan moet gekoppeld zijn aan de gemeentelijke welstandsnota om voldoende juridische basis te
hebben.
Daarnaast moet, om kwaliteit op termijn te kunnen behouden c.q. verbeteren, bij de ontwikkeling van nieuwe
en de herstructurering van bestaande terreinen het beheer via parkmanagement structureel geregeld zijn.

Op de volgende pagina zijn in figuur 2.5 zijn per type terrein de minimum-eisen weergegeven.

24 Programma Werklocaties Limburg 2020


Figuur 2.5: Inrichtingsprincipe werklocaties
Stedelijke diensten- SD1 SD2
terreinen
Bedrijven-terreinen BT1 BT2 BT3

Gebruikswaarde
Bereikbaarheid Vrachtauto / Vrachtauto / Auto / OV-haltes op Auto / OV-haltes
auto auto / OV-halte bij het terrein / op het terrein
terreingrens vrachtauto (bij voorkeur bij
voorstadshalte NS) /
vrachtauto / fiets
Breedte wegen 2 x 4 / 1 x 8 meter 2 x 3,5 / 1 x 7 meter 1 x 7 meter voor de 1 x 7 meter voor de
voor de wegen voor de wegen. wegen. Enkelzijdig wegen.
Fiets(suggestie)- / dubbelzijdig Dubbelzijdig
strook van 1,5 meter vrijliggend fietspad vrijliggend fietspad
en enkelzijdig trottoir van 2 / 2,5 meter en (2,5 m),
(dubbelzijdig) trottoir dubbelzijdig trottoir,
wandelpaden
Parkeren Vrachtauto’s: op Vrachtauto’s en Personenauto’s: op Personenauto’s: in
eigen terrein en personenauto’s: eigen terrein aan eigen gebouwen of in
speciale opstelplaats op eigen terrein achterzijde gebouwen gestapelde collectieve
vrachtwagens in of collectief. garages
openbaar gebied. Vrachtauto’s: op eigen Vrachtauto’s: op eigen
Personenauto’s op terrein aan achterzijde terrein aan achterzijde
eigen terrein gebouwen gebouwen
Floor-space-index minimaal 0,6 minimaal 0,8 minimaal 1,0 minimaal 1,0
(FSI)1
Veiligheid Sociaal redelijk veilig Collectieve Collectieve Collectieve
beveiliging; beveiliging; sociaal beveiliging; sociaal
sociaal veilig; veilig; verkeersveilig; veilig; verkeersveilig;
verkeersveilig(er) milieuveilig (EV) milieuveilig (EV)
Belevingswaarde
Coördine-rend Nee Ja Ja Ja
stedenbouw-kundige
Inpassing Zorgvuldig, harde Zorgvuldig, harde Zorgvuldig, zachte Zorgvuldig, zachte
randen randen overgangen, overgangen,
landschappelijke landschappelijke
inpassing / inpassing inpassing / inpassing
stedelijk weefsel stedelijk weefsel
Lay out Grid- of Stroken- of Campus- of Campus- of
strokenstructuur campusstructuur eilandenstructuur eilandenstructuur
Representativiteit Functioneel Gemiddeld Hoog Zeer hoog
gebouwen
Materiaal-gebruik Divers Hoogwaardig en Hoogwaardig (beton, Zeer hoogwaardig
eenduidiger (beton, stenen, hout), onder (natuurlijke materialen,
stenen, hout) architectuur gebouwd geen zichtbaar beton),
onder architectuur
gebouwd
Hekwerken Toegestaan, Geen hekwerken Geen hekwerken. Collectieve
maar eenduidige Groen op kavels buitenruimte
vormgeving gaat in elkaar over
(eventueel collectieve
buitenruimte)

1  Floor Space Index = verhouding benutbaar inpandig vloeroppervlak ten opzichte van de kavelgrootte; gezien de benodigde
ruimte voor manoeuvreren en beperkingen in meerdere lagen te bouwen voor de logistieke bedrijven, is een FSI van mini-
maal 0,5 acceptabel voor logistieke terreinen of het logistieke deel van een werklocatie.

Programma Werklocaties Limburg 2020 25


Percentage groen per 10 – 15% 15 - 30% 30 - 50% 50 – 60%
terrein
Groen Smalle stroken, Singels Groen gegroepeerd Veel groen, ook in
bomenstructuur, en deels langs wegen vorm van (kleine)
parken
Landscaping Beperkt Watergangen Landschap, singels Landschap;
gezamenlijk plein
(ontmoetingspunt;
evenementen e.d.)
Toekomst-
waarde
Beheer openbaar Gemeente Eigen management- Eigen management- Eigen management-
gebied organisatie organisatie organisatie
Gezamen-lijke Mogelijk Restaurant / vergader- Restaurant / congres Maximale
voorziening-en (op faciliteiten / vergaderfaciliteiten; voorzieningen
basis van aanwezig fitness en
draagvlak) kinderopvang

26 Programma Werklocaties Limburg 2020


3 Organisatie:
Voortgang en evaluatie

Dit Programma Werklocaties Limburg 2020 is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen gemeenten,
vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en provincie. Voor het volgen van de voortgang van het ­programma
stellen wij een vergelijkbare aanpak voor. Daartoe zal per regio een programmeringsoverleg worden in­
gericht. Dit overleg krijgt een jaarlijks karakter, waarvoor de provincie Limburg het initiatief zal nemen vóór de
zomer van ieder kalenderjaar. Het moment is afhankelijk van de beschikbaarheid van de nieuwste REBIS-
data voor alle regio’s.
De trekkersrol voor dit regionaal programmeringsoverleg hoort echter in de regio zelf thuis. Bij voorkeur
“trekt” de centrumgemeente dit overleg, gezien hun omvangrijke aandeel in het geheel van werklocaties in
de regio. Ook een regionaal functionerend samenwerkingsverband zou die trekkersrol kunnen vervullen, als
de gezamenlijke regiogemeenten het daarover eens zijn.

Het programmeringsoverleg kan vaker plaatsvinden dan één keer per jaar. Dat is aan de gemeenten om te
bepalen. De provincie beveelt een frequenter overleg van harte aan zodat tot een goede afstemming kan
worden gekomen, juist ook bij zaken als ruimte zoekende en verplaatsende bedrijven. Als voor frequenter
overleg in een regio eventueel extra input van de provincie nodig is, bovenop de voorgestelde regievoering
en kennisinbreng, is dat altijd bespreekbaar;
Verder is het essentieel dat alle gemeenten in de regio, grotere en kleinere, (blijven) participeren in dit
­programmeringsoverleg. Een regionaal programma uitvoeren vereist breed gedragen regionale oplossin­
gen.

Waarom die rol bij de regio zelf neerleggen? Drie redenen:


- bedrijventerreinmarkten functioneren vooral op regionale schaal en ook de zittende bedrijven “bewegen”
voornamelijk op die schaal. Daarom is het logisch om samen te werken als regiogemeenten; niet alleen
voor het creëren van extra en verbeterde mogelijkheden voor bedrijfsvestiging, maar ook voor het oplos-
sen (regionaal) van verplaatsing- en uitbreidingsvraagstukken en accountantmanagement richting zitten-
de bedrijven.
- het adagium “decentraal wat kan”; het gaat om de regionale opgave voor te ontwikkelen werklocaties en
waar nodig/mogelijk het verbeteren van de bestaande locaties om de regionaal-economische infrastruc-
tuur “bij de tijd” te houden. De afweging van locaties als invulling van die opgave is primair een regiona-
le aangelegenheid. Slechts als de voortgang stokt zal de provincie haar instrumentele mogelijkheden in
het kader van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening inzetten of eventueel als de regio daarom ver-
zoekt;
- de uitvoering, het planologisch regelen van nieuwe werklocaties en het opstellen van herstructurerings-
plannen is een taak van de gemeenten in de regio en ook de aanleg van nieuwe terreinen c.q. uitvoering
van herstructurering, geschiedt onder regie of in opdracht van de gemeenten.

Programma Werklocaties Limburg 2020 27


Voor wat betreft die trekkersrol gaat het om het organiseren en het technisch voorzitten van een ambtelijk
programmeringsoverleg dat minimaal één keer per jaar wordt gehouden. Bij het jaarlijkse overleg met de
­provincie zorgen wij voor de inhoudelijke ondersteuning en documentatie (jaarlijkse REBIS-data) en geven
wij inzicht in de voortgang van het regionale programma. Het initiatief nemen voor extra overleg binnen de
­regio (twee tot drie keer per jaar) zonder de provincie, hoort ook bij die trekkersrol.
De provincie zal het jaarlijkse programmeringsoverleg te allen tijde inhoudelijk faciliteren en ondersteunen.
Bij de opstart van de eerste ronde regionale programmeringsoverleggen in 2009 overweegt de provincie on-
afhankelijke ondersteuning van het voorzitterschap. Dit ter begeleiding van de overgang naar deze nieuwe
werkwijze.

In het programmeringsoverleg waar in bijzijn van de provincie de voortgang van het regionale programma
wordt besproken, zal de provincie ook steeds een nieuwe trendextrapolatie tot 2020 aanreiken. Dit op basis
van de ontwikkelingen op de regionale bedrijventerreinenmarkt in het afgelopen jaar. Deze worden gezamen-
lijk met de regiogemeenten geëvalueerd. Indien de resultaten aanleiding geven het Programma Werkloca-
ties 2020 van een regio aan te passen, zullen de betrokken ambtenaren van de gemeenten het aangepaste
­programmavoorstel ter consultatie voorleggen aan de eigen bestuurder. Mochten daaruit nadere discus-
siepunten naar voren komen, dan bestaat de mogelijkheid hierover een bestuurlijk overleg te hebben in
­dezelfde setting van partijen. Regie van een dergelijk bestuurlijk overleg zal in handen zijn van de provincie.
Als vervolgens, of al primair, binnen de regio èn met de provincie overeenstemming is over een aangepast
­programmavoorstel, zullen Gedeputeerde Staten het nieuwe Programma Werklocaties voor de desbetreffen-
de regio vaststellen en zal de uitwerking van het provinciaal omgevingsplan c.q. de provinciale structuurvisie
op dat onderdeel voor de betreffende regio worden aangepast.

De gekozen regio-indeling is een werkbare indeling, die gezien het functioneren van de regionale bedrij-
venterreinenmarkten grotendeels passend is. Uiteraard houdt het “denken” bij grenzen niet op. Bij de inter­
pretatie van de geregistreerde ontwikkelingen zal altijd “buiten de regiogrens” worden gekeken. Effecten van
aanpalende Limburgse regio’s zullen worden meegewogen en, wanneer nodig, ook worden afgestemd. Dat-
zelfde geldt ook voor aangrenzende Brabantse gemeenten, waarbij eventuele afstemming tussen gemeen-
ten van provinciezijde wordt ondersteund met inachtneming van de geldende bevoegdheden. De concrete
regiogrensoverschrijdende elementen per regio zullen als regiospecifieke ontwikkelingen in ieder regionaal
­programma worden benoemd. Als er op termijn meer landsgrensoverschrijdende interactie in bedrijfs­vestiging
gaat optreden, geldt uiteraard hetzelfde voor de internationale afstemming.

Specifiek voor de drie Zuidlimburgse regio’s (Westelijke Mijnstreek, Parkstad Limburg en Maastricht & Mer-
gelland) is geconstateerd dat er, voor wat betreft de terreinen met een bovenregionale uitstraling, afstem-
ming gewenst is. Deze afstemming is vooral beleidsmatig relevant voor de signatuur van de “bovenregiona-
le” terreinen in relatie tot grotere nieuwvestigingen (getalsmatig is de interregionale bedrijvendynamiek [nog]
­beperkt). Zeker als een dergelijk terrein (in geval van de Luchthaven MAA) ook nog gelegen is op de grens
van twee stadsregio’s. Om deze afstemming op Zuidlimburgse schaal mogelijk te maken, biedt de provincie
aan na afronding van de programmeringsoverleggen in de Westelijke Mijnstreek, Parkstad Limburg en Maas-
tricht & Mergelland, op uitnodiging van het Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg, de regioresultaten plus totaal-
beeld in dit gremium toe te lichten en te bespreken.

28 Programma Werklocaties Limburg 2020


Facilitering en regie van de regionale programmeringsoverleggen ligt dus bij de provincie. Uitvoering ligt
­primair bij de gemeenten en de centrumgemeente in een regio heeft daarbij een trekkersrol.

De hier gehanteerde werkwijze bij de planning van werklocaties en herstructurering van bestaande terrei-
nen is het uitgangspunt van handelen voor de komende jaren. In de tweede helft van 2011 zal de werkwijze
­worden geëvalueerd. Op grond daarvan zullen conclusies worden getrokken over de continuering van deze
aanpak.

Programma Werklocaties Limburg 2020 29


30 Programma Werklocaties Limburg 2020
Programma Werklocaties Limburg 2020

B.
REGIO DELEN

Limburgse gemeenten
onder regie van de provincie Limburg

Programma Werklocaties Limburg 2020 31


32 Programma Werklocaties Limburg 2020
Regio 1
Kop van Limburg

Gezamenlijk vastgesteld programma van de gemeenten:

Bergen
Gennep
Mook en Middelaar

onder regie van de provincie Limburg

Programma Werklocaties Limburg 2020 33


34 Programma Werklocaties Limburg 2020
4 Kop van Limburg

4.1 Huidige situatie

4.1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Kop van Limburg weergegeven.
Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.

De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informatie
Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van in-
formatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) wordt aangele-
verd.

4.1.2 Bestaande werklocaties


In de regio Kop van Limburg zijn elf bedrijventerreinen gelegen, verdeeld over drie gemeenten. Het totale op-
pervlak van deze werklocaties samen is 210 ha bruto ofwel 175 ha netto groot. Tabel 1.1 geeft een overzicht
van alle terreinen in de regio.
De kleur van de terreinen geeft een indicatie van de kwaliteit. Van de terreinen die een rode kleur hebben
­gekregen is de functionele kwaliteit onvoldoende. Voor deze werklocaties geldt een herstructurerings­opgave.
De gele terreinen worden momenteel geherstructureerd en zullen uiteindelijk weer de groene status dienen te
krijgen. Deze groene status geeft aan dat de functionele kwaliteit van het terrein voldoende is en dat ­bedrijven
hier goed kunnen functioneren.
De gemeenten Gennep en Mook en Middelaar hebben te maken met terreinen die niet aan de functionele
kwaliteit voldoen. Vier van de zeven terreinen worden momenteel geherstructureerd en voor drie terreinen
moet een herstructureringsopgave worden opgesteld.

De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In de
Kop van Limburg is nog ongeveer 6,5 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. Een
groot gedeelte daarvan is gelegen op bedrijventerrein Korendal in de gemeente Mook en Middelaar. Het is
op dit moment echter de vraag of deze 4,5 hectare beschikbaar blijft met het oog op eventuele andere ont-
wikkelingen.

De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel
Programma Werklocaties Limburg). BT0 tot en met BT3 zijn de kwaliteitslabels voor de bedrijventerreinen,
SD1 en SD2 die voor de stedelijke dienstenterreinen.

Programma Werklocaties Limburg 2020 35


Tabel 1.1 Overzicht bedrijventerreinen in de regio onderverdeeld naar gemeente en herstructurerings­
opgave

In de regio Kop van Limburg is 11% van de bedrijvigheid gevestigd op werklocaties (bedrijventerreinen of
­stedelijke dienstenterreinen). Deze bedrijven zijn samen goed voor 32% van de totale werkgelegenheid in de
regio. Tabel 1.2 geeft per sector aan welk aandeel van bedrijven en werkgelegenheid gevestigd is op werk-
locaties resp. daarbuiten op andere locaties. Vooral binnen de sectoren industrie en vervoer en transport is
een relatief groot aantal bedrijven (36% resp. 31%) gevestigd op werklocaties.

Dienstverlenende bedrijven maken 19% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. ­Dergelijke
bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel
­verkeer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig opgelet te worden.

36 Programma Werklocaties Limburg 2020


Tabel 1.2 Locatiepatroon bedrijventerreinen in de regio

4.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in de Kop van Limburg 16 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3). Dit is een
­gemiddelde van 1,6 ha per jaar. In de gemeente Gennep is veruit de meeste grond uitgegeven, ongeveer 13
ha. De meerderheid daarvan is in de periode 1997 – 2001 op de markt gebracht. De uitgifte in de gemeente
Bergen is gedateerd van de vorige eeuw.

Tabel 1.3 Uitgifte in de regio naar gemeente in de periode 1997 – 2006 (in ha)

Een verdeling naar sector laat zien dat bedrijven uit de industrie, bouwnijverheid en transport de meeste
­bedrijfskavels in gebruik hebben genomen, zowel in het aantal bedrijfsvestigingen als kaveloppervlak (tabel
1.4). De transportsector neemt met 5,3 ha een derde van de uitgegeven kavels voor haar rekening, terwijl de
handel de meeste nieuwe bedrijfsvestigingen heeft gerealiseerd.

Programma Werklocaties Limburg 2020 37


Tabel 1.4 Uitgifte in de regio naar sector 1997 – 2006 (in ha)

De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in de Kop van Limburg hebben gekocht, zijn
veelal uit de eigen gemeente afkomstig. Alleen in de gemeente Gennep is ongeveer 2,5 ha uitgegeven aan
bedrijven van buiten de regio (tabel 1.5 en 1.6). In de laatste tien jaar is 16% van de bedrijfskavels, die op de
markt zijn gekomen, opgenomen door bedrijven die niet uit Limburg afkomstig zijn.

Tabel 1.5 Uitgifte regiototaal naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha) 6

Tabel 1.6 Uitgifte in de regio per gemeente naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha)

6 Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.

38 Programma Werklocaties Limburg 2020


4.1.4 Restcapaciteit en plannen
De totale restcapaciteit op werklocaties in de Kop van Limburg is 6,4 ha. Als er van uitgegaan wordt dat de
gemiddelde jaarlijkse uitgifte van de laatste tien jaar (1,6 ha) de komende jaren op hetzelfde niveau blijft, dan
is er de volgende vier jaar voldoende capaciteit op de bedrijventerreinen beschikbaar om de vraag op te van-
gen. De uitgiftehorizon loopt dan tot 2010.
Wordt een onderscheid aangebracht in het type werklocatie dan blijkt de voorraad op regionaal verzorgende
bedrijventerreinen nog een kleine twee jaar mee te kunnen. Op lokale bedrijventerreinen kan men nog meer
dan 6 jaar vooruit met de voorraad. Tabel 1.7 geeft per sector aan welke terreinen in de regio nog restcapa-
citeit hebben.

Tabel 1.7 Werklocaties met restcapaciteiten in de regio naar segment (per 31-12-2006)

De plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties blijft in deze regio beperkt tot één terrein (tabel 1.8).
In de gemeente Gennep zal de het regionaal verzorgende terrein De Brem gaan worden ontwikkeld met een
oppervlakte van 38,5 ha bruto. De eerste uitgifte zal plaatsen gaan vinden in de loop van 2008.

Tabel 1.8 Plannen in de regio per 31-12-2006

Programma Werklocaties Limburg 2020 39


4.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen

4.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015


Voor de nog resterende periode tot 2015 zullen de extrapolaties worden verminderd met voor intensivering
ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is redelijk beperkt aangezien de ver-
wachte terugloop in de vraag de eerstkomende jaren in Limburg, en ook in deze regio, nog niet erg manifest
zal zijn. Daarnaast zijn de intensiveringmogelijkheden op die termijn beperkt aangezien de plannen om aan
die vraag tot 2015 te kunnen voldoen al gereed, dan wel in een vergevorderd stadium zijn.
Als er in een regio nog een planningsopgave “open staat” die voor 2010 had moeten worden ontwikkeld,
wordt die in deze behoefteraming meegenomen, indien die nog niet actief ter hand is genomen. Dit niet van
uit een rigide redenering “opgave = opgave”. Uit de monitoring blijkt namelijk dat de werkelijke ontwikkeling
van de uitgifte in alle Limburgse regio’s redelijk nauwkeurig de lijn volgt van de prognoses en opgaven, zoals
die indertijd in POL 2001 zijn vastgelegd.
Voor de regio Kop van Limburg geldt dit niet. De planningsopgave uit POL 2001 van 20 ha netto is via de ont-
wikkeling van het terrein De Brem reeds ter hand genomen. Daarom wordt de “resterende planningsopgave”
in navolgend rekenmodel op “nul” gesteld.

Behoefteraming Kop van Limburg 2015


Kop van Limburg ha
Resterende planningsopgave geen 0
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2007 t/m 2015 1,6 ha x 9 jaren 14,4
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 10% - 1,4
Restcapaciteit (=nog uitgeefbare ha) per 31.12.2006 - 6,4
Behoefteraming t/m 2015 in netto ha 6,6

4.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020


Voor de 2016 tot en met 2020 zullen de extrapolaties worden verminderd met zo’n 30% voor intensivering
ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is aanzienlijk hoger aangezien ener-
zijds de verwachte terugloop in de vraag naar formele werklocaties versterkt doorzet (relatieve verschuiving
richting diensteneconomie) Limburg. Anderzijds zijn de intensiveringmogelijkheden groter: zorgvuldig ruimte-
gebruik kan en moet nagestreefd worden op de nog te ontwikkelen nieuwe werklocaties.

Behoefteraming Kop van Limburg 2020


Kop van Limburg ha
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2016 t/m 2020 1,6 ha x 5 jaren 8
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 30% - 2,4
compensatie netto verloren
Onttrekking bestaande terreinen 0
ha +/+
Behoefteraming t/m 2020 in netto ha 5,6

40 Programma Werklocaties Limburg 2020


4.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020
De behoefteraming voor de Kop van Limburg bedraagt tot en met 2015 afgerond 7 ha netto. Voor de periode
tot en met 2020 komen daar nog eens 6 ha netto bij.
Dat betekent dat er in deze regio een totale behoefte is van netto 13 ha is tot en met 2020.
De Gemeente Gennep is momenteel bezig met de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Brem. Een plan
van 32 ha bruto, dat na bij inrichting met infrastructuur, groen- en overige voorzieningen 24 ha netto zal op-
leveren.
De planningsopgave van de Kop van Limburg van 13 ha is daarmee reeds meer dan ingevuld. Dit betekent
dat er mogelijkheden zijn zorgvuldig met de ruimte binnen het plan De Brem om te gaan. Dat zou zowel kun-
nen via fasering als segmentering.

4.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen


In deze paragraaf beschrijven we ontwikkelingen die specifiek zijn voor deze regio die uit de analyse niet
­direct naar voren komen en ontwikkelingen die meer toekomstgericht zijn. Daarbij kan men denken aan
­mogelijke invullingen van het programma van de regio, onderzoeken en verkenningen voor uitbreiding van
bestaande terreinen of nieuwe locaties, studies die een relatie hebben met het thema werklocaties, afstem-
ming/relaties met gemeenten buiten de eigen regio, wensen/ambities tot kwaliteitsverbetering op bestaande
terreinen, bijzondere locale omstandigheden en dergelijke.

Voor de gemeenten in de Kop van Limburg is ook de afstemming met het gebied Venlo-Venray relevant. De
gemeente Gennep maakt deel uit van de Regio Venlo NV, een samenwerkingsverband die de economische
ontwikkeling van heel Noord-Limburg nastreeft. Voor wat betreft het Programma Werklocaties kan men zich
op termijn voorstellen aansluiting te zoeken bij de regio Greenport Plus.
Voor de invulling van de bedrijventerreinen in de regio zoekt men ook provinciegrensoverschrijdend afstem-
ming met de Brabantse gemeenten Cuijk en Boxmeer.
Er spelen een aantal specifieke ontwikkelingen in de regio die relevant zijn, dan wel kunnen worden voor dit
regionale programma:
- mogelijk een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein De Flammert in de gemeente Bergen;
- een beoogde beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Ovenberg in de gemeente Gennep;
- op termijn mogelijk een gedeeltelijke onttrekking van uitgeefbare gronden op bedrijventerrein Korendal
in de gemeente Mook en Middelaar;
- op termijn een transformatie naar niet-bedrijfsmatige functies van bedrijventerrein Moutstraat in de
­gemeente Gennep;
- op termijn een mogelijke onttrekking van de bedrijfsbestemming op het bedrijventerrein IT Milsbeek.

Tot slot heeft de gemeente Gennep nadrukkelijk aangegeven te willen fungeren als trekker van het program-
meringsoverleg in de Kop van Limburg.

Programma Werklocaties Limburg 2020 41


4.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen

4.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto ruim 200 ha aan werklocaties in de Kop van Limburg is 50% van voldoende functionele kwali-
teit. Van die andere helft zijn voor een viertal terreinen (De Groote Heeze, De Heij, Hoogveld en Ovenberg)
van gezamenlijk ca. 80 ha herstructureringsplannen in uitvoering. Indien die plannen gereed zijn resten nog
twee terreinen van onvoldoende kwaliteit, beide in de gemeente Gennep:
„„ Drie Kronen (23 ha);
„„ Moutstraat (1 ha).
Gezien het feit dat voor het terrein Moutstraat mogelijk transformatie naar een andere functie overwogen
wordt, beperkt zich - na afronding van de huidige plannen - de herstructureringsopgave zich tot het terrein
Drie Kronen.

4.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen


In het Limburgs werklocatiebeleid wordt een segmentatie toegepast die primair loopt langs de lijn van ruim-
telijke kwaliteit (zie voor uitgebreide beschrijving het Algemene deel Programma werklocaties Limburg).
De bedrijventerreinen worden daarbij onderverdeeld in vier categorieën, BT0 tot en met BT3, en stedelijke
dienstenterreinen in drie categorieën, SD0 tot SD2. Tot welk segment een terrein behoort is afhankelijk van
drie factoren: de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde. Elk terrein kent daarbij een
minimum kwaliteitsniveau wat betreft gebruikswaarde (o.a. bereikbaarheid, parkeermogelijkheden, voldoen-
de ruimte, functionaliteit van de gebouwen en criminaliteitspreventie). Haalt een terrein dit minimumniveau
niet dan krijgt het terrein het segment BT0 of SD0. Bij terreinen die het minimumniveau wel halen is het ver-
volgens afhankelijk van de toekomstwaarde en belevingswaarde of het tot segment BT1, BT2 en BT3 (of SD
1 of SD2) kan worden gerekend.

In de regio Kop van Limburg zijn er 6 bedrijventerreinen, die het minimale kwaliteitslabel BT1 (nog) niet ­halen.
Dit geeft een beeld van de revitalisering- en herstructureringsopgave in de regio. Van de overige terreinen die
wel van voldoende kwaliteit zijn, is het niet de bedoeling dat elk terrein naar een hoogste label moet streven.
Het niveau van ruimtelijke kwaliteit moet passen bij het type (gewenste) bedrijvigheid. Wel is het zo, gezien
de eisen van bedrijven aan hun omgeving vandaag de dag, dat het aantal BT2/3 bedrijventerreinen en SD2
dienstenterreinen moet toenemen. Dus nieuwe terreinen zouden in de regel minimaal moeten streven naar
een BT2-niveau en voor bestaande terreinen geldt - los van de revitalisering- en herstructureringsopgave -
dat als ze BT1 hebben, te bezien is of er potentie is om door te groeien naar een BT2-niveau.

Tabel 3.1 Verhouding terreinen in de regio onderverdeeld naar ruimtelijke kwaliteit


Segment Aantal (totaal) Aantal (%) Hectaren (totaal) Hectaren (%)

BT0 6 50 104,35 42
BT1 5 42 105,60 42
BT2 1 8 38,52 16
BT3 - - - -
SD0 - - - -
SD1 - - - -
SD2 - - - -
Totaal 12 100 248,7 100

42 Programma Werklocaties Limburg 2020


Regio 2
Greenport Plus

Gezamenlijk vastgesteld programma van de gemeenten:

Arcen en Velden
Beesel
Helden
Horst aan de Maas
Kessel
Maasbree
Meerlo-Wanssum
Meijel
Sevenum
Venlo
Venray

onder regie van de provincie Limburg

Programma Werklocaties Limburg 2020 43


44 Programma Werklocaties Limburg 2020
5 Greenport plus

5.1 Huidige situatie

5.1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Greenport Plus weergegeven.
Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar en;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.

De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informa-
tie Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van
­informatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) wordt aan­
geleverd.

5.1.2 Bestaande werklocaties


In de regio Greenport Plus zijn 53 bedrijventerreinen gelegen, verdeeld over elf gemeenten. De gemeenten
met de meeste werklocaties binnen haar grenzen zijn Venlo (19) en Venray (11). Het totale oppervlak van
deze werklocaties samen is 2.059 ha bruto ofwel 1.655 ha netto groot. Tabel 1.1 geeft een overzicht van alle
terreinen in de regio.
De kleur van de terreinen geeft een indicatie van de kwaliteit. Van de terreinen die een rode kleur gekregen
hebben is de functionele kwaliteit onvoldoende. Voor deze werklocaties geldt een herstructureringsopgave.
De gele terreinen worden momenteel geherstructureerd en zullen uiteindelijk weer de groene status dienen te
krijgen. Deze groene status geeft aan dat de functionele kwaliteit van het terrein voldoende is en dat ­bedrijven
hier goed kunnen functioneren.
Bijna elke gemeente in de regio heeft te maken met terreinen die geherstructureerd dienen te worden. In
­totaal is dit voor de gehele regio 42% van de werklocaties (22 werklocaties). Dit is vergeleken met de an-
dere Limburgse regio’s hoog. Het aantal terreinen dat momenteel wordt geherstructureerd komt uit op twee
­terreinen; 4% van het totaal.

De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In deze
regio is nog ongeveer 186 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. In de gemeen-
ten Helden en Horst aan de Maas is nog relatief veel restcapaciteit aanwezig. In Venlo en Venray zijn er en-
kele grote terreinen die nog veel ongebruikte bedrijfskavels hebben (Trade Port Oost, ZON Fresh Park, De
Blakt en de Hulst II)

De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel

Programma Werklocaties Limburg 2020 45


Programma Werklocaties Limburg). BT0 tot en met BT3 zijn de kwaliteitslabels voor de bedrijventerreinen, SD1
en SD2 die voor de stedelijke dienstenterreinen.

Tabel 1.1 Overzicht bedrijventerreinen in de regio onderverdeeld naar gemeente en herstructureringsopgave

46 Programma Werklocaties Limburg 2020


In de regio Greenport Plus is 14% van de bedrijvigheid gevestigd op werklocaties (bedrijventerreinen of
­stedelijke werklocaties). Deze bedrijven zijn samen goed voor 41% van de totale werkgelegenheid in de re-
gio. Tabel 1.2 geeft per sector aan welk aandeel van bedrijven en werkgelegenheid gevestigd is op werkloca-
ties resp. daarbuiten op andere locaties. Vooral binnen de sectoren industrie en vervoer en transport is een
relatief groot aantal bedrijven (42% resp. 34%) gevestigd op werklocaties.

Dienstverlenende bedrijven maken 16% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. Dergelijke
bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel ver-
keer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig opgelet te worden.

Programma Werklocaties Limburg 2020 47


Tabel 1.2 Locatiepatroon bedrijventerreinen en overige locaties in de regio

5.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in deze regio 353,8 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3). Dit is een gemiddelde
van 35,4 ha per jaar. In de gemeente Venlo is veruit de meeste grond uitgegeven, ongeveer 168,5 ha. Dit is
bijna de helft van de totale uitgifte in de regio. Venlo wordt gevolgd door Venray (81,3 ha), Helden (44,9 ha)
en Horst aan de Maas (30,9 ha).

Tabel 1.3 Uitgifte in de regio naar gemeente in de periode 1997 – 2006 (in ha)

48 Programma Werklocaties Limburg 2020


Een verdeling naar sector laat zien dat bedrijven uit de industrie, handel en transport de meeste bedrijfs­
kavels in gebruik hebben genomen, zowel in het aantal bedrijfsvestigingen als kaveloppervlak (tabel 1.4). De
zakelijke dienstverlening heeft opvallende genoeg bijna drie keer meer ruimte uitgegeven gekregen dan de
bouwnijverheid.

Tabel 1.4 Uitgifte in de regio naar sector 1997 – 2006 (in ha)

De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in Greenport Plus hebben gekocht, zijn veel-
al uit de eigen gemeente afkomstig (tabel 1.5). Bedrijfsverplaatsingen vanuit de ene regio gemeente naar de
andere gemeente vinden procentueel gezien weinig plaats. Ten opzichte van de andere Limburgse regio’s is
het aantal bedrijven dat uit het buitenland afkomstig is, relatief hoog met 10,2% van de uitgegeven bedrijfs­
kavels. Deze buitenlandse bedrijven hebben zich in Venlo (25 ha) of Venray (5 ha) gevestigd (tabel 1.6). Deze
twee gemeenten hebben ook bijna alle uitgiften aan bedrijven uit overig Nederland voor hun ­rekening geno-
men.

Tabel 1.5 Uitgifte regiototaal naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha) 7

7  Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.

Programma Werklocaties Limburg 2020 49


Tabel 1.6 Uitgifte in de regio per gemeente naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha)

5.1.4 Restcapaciteit en plannen


De totale restcapaciteit op werklocaties in deze regio 186 ha (tabel 1.7). Als er van uitgegaan wordt dat de
gemiddelde jaarlijkse uitgifte van de laatste tien jaar de komende jaren (35 ha) op hetzelfde niveau blijft, dan
is er de volgende vijf jaar voldoende capaciteit op de bedrijventerreinen beschikbaar om de vraag op te van-
gen. De uitgiftehorizon loopt dan tot 2011.
Wordt een onderscheid aangebracht in het type werklocatie dan blijkt dat de er op de regionaal verzorgen-
de bedrijventerreinen en stedelijke bedrijventerreinen nog een zeer lange periode voorraad beschikbaar is.
­Logistieke en industriële bedrijventerreinen daarentegen kennen nu al een tekort. De voorraad van bedrijfs-
kavels op deze terreinen is zo goed als nul.

50 Programma Werklocaties Limburg 2020


Tabel 1.7 Werklocaties met restcapaciteiten in de regio naar segment (per 31-12-2006)

De plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties blijft in deze regio beperkt tot twee terreinen ­(tabel
1.8). In de gemeente Venlo zullen de functiespecifieke terreinen Bedrijvenpark Venlo Greenpark en ­Trade
Port Noord ontwikkeld gaan worden. De werklocaties zijn samen goed voor een oppervlakte van 275 ha
­bruto.

Tabel 1.8 Plannen in de regio per 31-12-2006

Programma Werklocaties Limburg 2020 51


5.2 Kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen

5.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015


Voor de nog resterende periode tot 2015 zullen de extrapolaties worden verminderd met voor intensivering
ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is redelijk beperkt aangezien de ver-
wachte terugloop in de vraag de eerstkomende jaren in Limburg, en ook in deze regio, nog niet erg manifest
zal zijn. Daarnaast zijn de intensiveringmogelijkheden op die termijn beperkt aangezien de plannen om aan
die vraag tot 2015 te kunnen voldoen al gereed, dan wel in een vergevorderd stadium zijn.
Als er in een regio nog een planningsopgave “open staat” die voor 2010 had moeten worden ontwikkeld,
wordt die in deze behoefteraming meegenomen, indien die nog niet actief ter hand is genomen. Dit niet van
uit een rigide redenering “opgave = opgave”. Uit de monitoring blijkt namelijk dat de werkelijke ontwikkeling
van de uitgifte in alle Limburgse regio’s redelijk nauwkeurig de lijn volgt van de prognoses en opgaven, zoals
die indertijd in POL 2001 zijn vastgelegd.
Voor deze regio resteren geen planningsopgaven meer uit de periode tot 2010. Voor de omgeving Venray
is via de terreinen Smakterheide II, De Hulst II en De Blakt invulling gegeven aan die opgave. Voor de regio
Venlo was er zelfs geen formele planningsopgave, aangezien toen al duidelijk was dat zo’n 200 ha in aan-
sluiting op bestaande terreinen in ontwikkeling zou worden genomen. Wel is in die planontwikkeling enige
vertraging opgetreden, maar de bestemmingsplannen voor Bedrijvenpark Greenpark en Trade Port Noord
zijn deels gereed, dan wel in een afrondende fase. Deze werklocaties zijn/zullen voor 2010 voor de markt
­beschikbaar komen. Ook de 2001 nog apart aangeduide landelijke regio rond Helden kende geen plannings-
opgave.

Behoefteraming Greenport Plus 2015


Greenport Plus ha
Resterende planningsopgave geen 0
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2007 t/m 2015 35,4 ha x 9 jaren 318,6
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 10% - 31,9
Restcapaciteit (=nog uitgeefbare ha) per 31.12.2006 -186,1
Behoefteraming t/m 2015 in netto ha 100,6

5.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020


Voor de 2016 tot en met 2020 zullen de extrapolaties worden verminderd met zo’n 30% voor intensivering
ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is aanzienlijk hoger aangezien ener-
zijds de verwachte terugloop in de vraag naar formele werklocaties versterkt doorzet (relatieve verschuiving
richting diensteneconomie) Limburg. Anderzijds zijn de intensiveringmogelijkheden groter: zorgvuldig ruimte-
gebruik kan en moet nagestreefd worden op de nog te ontwikkelen nieuwe werklocaties.

Behoefteraming Greenport Plus 2020


Greenport Plus ha
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2016 t/m 2020 35,4 ha x 5 jaren 177,0
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 30% - 53,1
Onttrekking bestaande terreinen compensatie netto verloren ha +/+ 0
Behoefteraming t/m 2020 in netto ha 123,9

52 Programma Werklocaties Limburg 2020


5.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020
De behoefteraming voor de regio Greenport Plus bedraagt tot en met 2015 afgerond 101 ha netto. Voor de
periode tot en met 2020 komen daar nog eens 124 ha netto bij.
Dat betekent dat er in deze regio een totale behoefte is van netto 225 ha is tot en met 2020.
De gemeente Venlo is, zoals gezegd, bezig met de ontwikkeling van Trade Port Noord en Bedrijvenpark
Greenpark. Nog niet met zekerheid is te zeggen hoeveel netto ha werklocaties dit oplevert, aangezien de
ruimtelijke inrichting en verkavelingstructuren nog niet definitief zijn. Echter rekening houdend met een bru-
to-netto verhouding van rond de 0,7 zou dit voor deze werklocaties resulteren in een kleine 200 ha aan net-
to uitgeefbaar terrein.
Voorlopig kan de regio dus volop vooruit met de bestaande restcapaciteit en de ontwikkeling van de werk­
locaties Trade Port Noord en Bedrijvenpark Greenpark betekent dat op korte termijn al een groot gedeelte
van de planningsopgave van 225 ha ingevuld kan worden. Wanneer de uitgifte van deze terreinen enkele
­jaren op streek is zal de regio zich gedachte moeten maken over de resterende 30-40 ha, afhankelijk van de
uiteindelijke netto-capaciteit van genoemde nieuwe terreinen.

5.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen


In deze paragraaf beschrijven we ontwikkelingen die specifiek zijn voor deze regio die uit de analyse niet di-
rect naar voren komen en ontwikkelingen die meer toekomstgericht zijn. Daarbij kan men denken aan mo-
gelijke invullingen van het programma van de regio, onderzoeken en verkenningen voor uitbreiding van be-
staande terreinen of nieuwe locaties, studies die een relatie hebben met het thema werklocaties, afstemming/
relaties met gemeenten buiten de eigen regio, wensen/ambities tot kwaliteitsverbetering op bestaande terrei-
nen, bijzondere locale omstandigheden en dergelijke.

Voor de economische ontwikkeling van deze regio en de invulling van de bedrijventerreinen in de regio is ook
provinciegrensoverschrijdend afstemming met een aantal Brabantse gemeenten relevant.
Er spelen een aantal specifieke ontwikkelingen in de regio die relevant zijn, dan wel kunnen worden voor dit
regionale programma:
- mogelijk een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Spikweien in de gemeente Arcen & Velden;
- onderzoek naar eventuele beperkte uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijventerrein Berghem in de
­gemeente Sevenum;
- verkenning van de mogelijkheden om het bedrijventerrein Roversheide in de gemeente Beesel uit te
breiden;
- mogelijkheden voor verdere ontwikkelingen ten aanzien van de werklocaties in het kader van Klavertje 4
vergen nadere verkenning;
- een revitaliseringvisie voor het dienstenterrein De Brier in de gemeente Venray is in ontwikkeling.

Vanuit de Regio Venlo NV zal worden bezien welke gemeente zal fungeren als trekker van het programme-
ringsoverleg in de Greenport Plus regio.

Programma Werklocaties Limburg 2020 53


5.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen

5.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto ruim 2000 ha aan werklocaties in de regio Greenport Plus is 54% van voldoende functionele
kwaliteit. Van die andere kleine helft zijn slechts een tweetal terreinen (Roversheide in Beesel en Veegtes in
Venlo) van gezamenlijk ca. 110 ha herstructureringsplannen in uitvoering. Daarnaast resten nog veel terrei-
nen (22) die functioneel van onvoldoende kwaliteit zijn. Het betreft ruim 800 ha aan werklocaties, waarvan
meer dan de helft zich in de gemeente Venlo concentreert. Maar ook de gemeente Helden, met 2 grotere ter-
reinen, en de gemeente Meerlo-Wanssum met de beide aanwezige terreinen op hun grondgebied, hebben
een relatief forse herstructureringsproblematiek.
De lange lijst van 22 terreinen (zie bijgevoegd factsheet) noopt tot een keuze om te prioriteiten te stellen. Een
eerste verkenning van de aard en breedte van de problematiek leidt tot de volgende aan te pakken projec-
ten:
„„ IT Beringe (78 ha), gemeente Helden;
„„ HIT Wanssum (57 ha), gemeente Meerlo-Wanssum;
„„ Hoogveld (43 ha), gemeente Horst aan de Maas;
„„ Keulse Barierre (40 ha), gemeente Venlo;
„„ Windhond (31 ha), gemeente Venlo;
„„ Kaldenkerkerweg (30 ha), gemeente Venlo;
„„ Tienray (21 ha), gemeente Meerlo-Wanssum;
„„ De Hulst I (19 ha), gemeente Venray;
„„ Kruisberg & Karreweg 2 aaneengesloten terreinen (12 ha), gemeente Kessel; en
„„ Maasveld (12 ha), gemeente Beesel.
Gezien het aantal terreinen (22) en de breedte van de problematiek op bovengenoemde bestaande terreinen
(9) is het zaak de aandacht de komende jaren in deze regio vooral te richten op plannen van voor aanpak
voor verbetering van kwaliteit op de bestaande werklocaties. Zeker gezien het feit dat via de ontwikkeling van
Trade Port Noord en Bedrijvenpark Greenpark de planningsopgave tot 2020 grotendeels al wordt ingevuld.
Het wil overigens niet zeggen dat de bovenstaande negen werklocaties volledig dienen te worden geher-
structureerd. Het kan ook om een gedeelte van het terrein gaan.

5.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen


In het Limburgs werklocatiebeleid wordt een segmentatie toegepast die primair loopt langs de lijn van ruim-
telijke kwaliteit (zie voor uitgebreide beschrijving het Algemene deel Programma werklocaties Limburg).
De ­bedrijventerreinen worden daarbij onderverdeeld in vier categorieën BT0 tot en met BT3 en stedelij-
ke dienstenterreinen in drie categorieën SD0 tot SD2. Tot welk segment een terrein behoort is afhankelijk
van drie factoren: de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde. Elk terrein kent daarbij
een minimum kwaliteitsniveau wat betreft gebruikswaarde (bereikbaarheid, parkeermogelijkheden, voldoen-
de ruimte, functionaliteit van de gebouwen en criminaliteitspreventie). Haalt een terrein dit minimumniveau
niet dan krijgt het terrein het segment BT0 of SD0. Bij terreinen die het minimumniveau wel halen is het ver-
volgens afhankelijk van de toekomstwaarde en belevingswaarde of het tot segment BT1, BT2 en BT3 (of SD
1 of SD2) kan worden gerekend.

54 Programma Werklocaties Limburg 2020


In de regio Greenport zijn er 24 bedrijventerreinen en 1 dienstenterrein, die het minimale kwaliteitslabel BT1
of SD 1 (nog) niet halen. Dit geeft een beeld van de revitalisering- en herstructureringsopgave in de regio.
Van de overige terreinen die wel van voldoende kwaliteit zijn, is het niet de bedoeling dat elk terrein naar
een hoogste label moet streven. Het niveau van ruimtelijke kwaliteit moet passen bij het type (gewenste)
­bedrijvigheid. Wel is het zo, gezien de eisen van bedrijven aan hun omgeving vandaag de dag, dat het aan-
tal BT2/3 bedrijventerreinen en SD2 dienstenterreinen moet toenemen. Dus nieuwe terreinen zouden in de
regel minimaal moeten streven naar een BT2-niveau en voor bestaande terreinen geldt - los van de revitali-
sering- en herstructureringsopgave - dat als ze BT1 hebben, te bezien is of er potentie is om door te groei-
en naar een BT2-niveau.

Tabel 3.1 Verhouding terrein in de regio onderverdeeld naar ruimtelijke kwaliteit


Segment Aantal (totaal) Aantal (%) Hectaren (totaal) Hectaren (%)

BT0 24 43 924,76 39
BT1 19 34 622,97 27
BT2 8 15 680,28 29
BT3 1 2 76,33 3
SD0 1 2 10,85 1
SD1 2 4 18,75 1
SD2 - - - -
Totaal 55 100 2333,94 100

Programma Werklocaties Limburg 2020 55


56 Programma Werklocaties Limburg 2020
Regio 3
Weerterkwartier

Gezamenlijk vastgesteld programma van de gemeenten:

Nederweert
Weert

onder regie van de provincie Limburg

Programma Werklocaties Limburg 2020 57


58 Programma Werklocaties Limburg 2020
6 Weerterkwartier

6.1 Huidige situatie

6.1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Weerterkwartier weergegeven.
Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar en;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.

De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informatie
Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van in-
formatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) wordt aangele-
verd.

6.1.2 Bestaande werklocaties


In de regio Weerterkwartier zijn zestien bedrijventerreinen gelegen, verdeeld over twee gemeenten. In de ge-
meente Nederweert zijn vijf bedrijventerreinen gelegen in de gemeente Weert elf. Het totale oppervlak van
deze werklocaties samen is 601 ha bruto ofwel 476 ha netto groot. Tabel 1.1 geeft een overzicht van alle ter-
reinen in de regio.
De kleur van de terreinen geeft een indicatie van de kwaliteit. Van de terreinen die een rode kleur gekregen
hebben is de functionele kwaliteit onvoldoende. Voor deze werklocaties geldt een herstructureringsopgave.
De gele terreinen worden momenteel geherstructureerd en zullen uiteindelijk weer de groene status dienen te
krijgen. Deze groene status geeft aan dat de functionele kwaliteit van het terrein voldoende is en dat ­bedrijven
hier goed kunnen functioneren.
In de regio Weerterkwartier is er maar één terrein dat geherstructureerd dient te worden; Kanaalzone II in
Weert. Daarnaast zijn er in de gemeente Weert twee terreinen die op dit moment worden geherstructureerd.
De gemeente Nederweert kent alleen terrein waarvan de functionele kwaliteit voldoende is.

De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In deze
regio is nog ongeveer 60 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. Bedrijvenpark Pan-
nenweg (45% van de restcapaciteit oppervlakte) en De Kempen (34% van de restcapaciteit oppervlakte)
­leveren de grootste bijdrage aan de restcapaciteit.

De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel
Programma Werklocaties Limburg). BT0 tot en met BT3 zijn de kwaliteitslabels voor de bedrijventerreinen,
SD1 en SD2 die voor de stedelijke dienstenterreinen.

Programma Werklocaties Limburg 2020 59


Tabel 1.1 Overzicht bedrijventerreinen in de regio onderverdeeld naar gemeente en herstructureringsopga­
ve

In de regio Weerterkwartier is 18% van de bedrijvigheid gevestigd op werklocaties (bedrijventerreinen en


­stedelijke dienstenterreinen). Deze bedrijven zijn samen goed voor 45% van de totale werkgelegenheid in de
regio. Tabel 1.2 geeft per sector aan welk aandeel van bedrijven en werkgelegenheid gevestigd is op werk-
locaties resp. daarbuiten op andere locaties. Vooral binnen de sectoren industrie en vervoer en transport is
een relatief groot aantal bedrijven (47% resp. 30%) gevestigd op werklocaties.

Dienstverlenende bedrijven maken 22% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. Dergelijke
bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel ver-
keer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig opgelet te worden.

60 Programma Werklocaties Limburg 2020


Tabel 1.2 Locatiepatroon bedrijventerreinen en overige locaties in de regio

6.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in de regio Weerterkwartier 73,2 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3). Dit is een
gemiddelde van 7,3 ha per jaar. In de gemeente Weert is veruit de meeste grond uitgegeven, ongeveer 65,1
ha. Dit is bijna 89% van de totale uitgifte in de regio.

Tabel 1.3 Uitgifte in de regio naar gemeente in de periode 1997 – 2006 (in ha)

Een verdeling naar sector laat zien dat bedrijven uit de industrie en handel de meeste bedrijfskavels in
­gebruik hebben genomen, zowel in het aantal bedrijfsvestigingen als kaveloppervlak (tabel 1.4). De zakelijke
dienstverlening is opvallend genoeg de derde sector als het gaat om de uitgifte naar het aantal bedrijfsvesti-
gingen en oppervlakte van de bedrijfskavels.

Programma Werklocaties Limburg 2020 61


Tabel 1.4 Uitgifte in de regio naar sector 1997 – 2006 (in ha)

De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in het Weerterkwartier hebben gekocht, zijn
veelal uit de eigen gemeente afkomstig (tabel 1.5 en 1.6). Bedrijfsverplaatsingen vanuit Weert naar Neder-
weert en andersom nemen verhoudingsgewijs niet veel ruimte in beslag (12,7% van het totaal). Het percen-
tage bedrijfsoppervlak dat in genomen is door bedrijven uit overig Nederland is met 18,2% redelijke hoog.

Tabel 1.5 Uitgifte regiototaal naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha) 8

8  Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.

62 Programma Werklocaties Limburg 2020


Tabel 1.6 Uitgifte in de regio per gemeente naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha)

6.1.4 Restcapaciteit en plannen


De totale restcapaciteit op werklocaties in deze regio is 60,2 ha (tabel 1.7). Als er van uitgegaan wordt dat
de gemiddelde jaarlijkse uitgifte van de laatste tien jaar (7,3 ha) de komende jaren op hetzelfde niveau blijft,
dan is er de volgende acht jaar voldoende capaciteit op de bedrijventerreinen beschikbaar om de vraag op te
vangen. De uitgiftehorizon loopt dan tot 2014.
Wordt een onderscheid aangebracht in het type werklocatie dan blijkt dat de logistieke en industriële bedrij-
venterreinen de langste uitgiftehorizon kennen. De stedelijke bedrijventerreinen hebben met 6,5 jaar voor-
raad de kortste uitgiftehorizon in de regio. Tabel 2.9 geeft per sector aan welke terreinen in de regio nog rest-
capaciteit hebben.

Tabel 1.7 Werklocaties met restcapaciteiten in de regio naar segment (per 31-12-2006)

De plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties blijft in deze regio beperkt tot één terrein (tabel 1.8).
In de gemeente Weert zal het stedelijk terrein Kampershoek-Noord ontwikkeld gaan worden. Deze werkloca-
tie is goed voor een oppervlakte van ongeveer 71 ha bruto.

Programma Werklocaties Limburg 2020 63


Tabel 1.8 Plannen in de regio per 31-12-2006

6.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen

6.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015


Voor de nog resterende periode tot 2015 zullen de extrapolaties worden verminderd met voor intensivering
ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is redelijk beperkt aangezien de ver-
wachte terugloop in de vraag de eerstkomende jaren in Limburg, en ook in deze regio, nog niet erg manifest
zal zijn. Daarnaast zijn de intensiveringmogelijkheden op die termijn beperkt aangezien de plannen om aan
die vraag tot 2015 te kunnen voldoen al gereed, dan wel in een vergevorderd stadium zijn.
Als er in een regio nog een planningsopgave “open staat” die voor 2010 had moeten worden ontwikkeld,
wordt die in deze behoefteraming meegenomen, indien die nog niet actief ter hand is genomen. Dit niet van
uit een rigide redenering “opgave = opgave”. Uit de monitoring blijkt namelijk dat de werkelijke ontwikkeling
van de uitgifte in alle Limburgse regio’s redelijk nauwkeurig de lijn volgt van de prognoses en opgaven, zoals
die indertijd in POL 2001 zijn vastgelegd.
Voor de regio Weerterkwartier geldt dit niet. De planningsopgave uit POL 2001 van 70 ha netto (55 ha stede-
lijke terreinen en 15 ha logistiek segment) zijn deels al ingevuld (Bedrijvenpark Pannenweg-West, gemeente
Nederweert) of bijna ingevuld via de gestarte ontwikkeling van Kampershoek-Noord in de gemeente Weert.
Gezien de bruto-oppervlakte (70 ha) van deze werklocatie in aanleg zal het geen probleem moeten zijn het
restant aan stedelijke en logistieke opgave van ca. 30 resp. 15 ha netto te kunnen realiseren.

Behoefteraming Weerterkwartier 2015


Weerterkwartier ha
Resterende planningsopgave geen 0
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2007 t/m 2015 7,3 ha x 9 jaren 65,7
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 10% - 6,6
Restcapaciteit (=nog uitgeefbare ha) per 31.12.2006 - 60,2
Behoefteraming t/m 2015 in netto ha - 1,1

6.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020


Voor de 2016 tot en met 2020 zullen de extrapolaties worden verminderd met zo’n 30% voor intensivering
ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is aanzienlijk hoger aangezien ener-
zijds de verwachte terugloop in de vraag naar formele werklocaties versterkt doorzet (relatieve verschuiving
richting diensteneconomie) Limburg. Anderzijds zijn de intensiveringmogelijkheden groter: zorgvuldig ruimte-
gebruik kan en moet nagestreefd worden op de nog te ontwikkelen nieuwe werklocaties.

64 Programma Werklocaties Limburg 2020


Behoefteraming Weerterkwartier 2020
Weerterkwartier ha
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2016 t/m 2020 7,3 ha x 5 jaren 36,5
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 30% - 11,0
Onttrekking bestaande terreinen compensatie netto verloren ha +/+ 0
Behoefteraming t/m 2020 in netto ha 25,5

6.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020


De behoefteraming voor het Weerterkwartier heeft tot en met 2015 een theoretisch overschot van afgerond 1
ha netto. Voor de periode tot en met 2020 komt daar wel een netto behoefteraming bij van 26 ha netto.
Dat betekent dat er in deze regio een totale behoefte van netto 25 ha is tot en met 2020.
De gemeente Weert is, zoals gezegd, momenteel bezig met de ontwikkeling van het bedrijventerrein Kam-
pershoek-Noord. Een plan van zo’n 70 bruto, dat na bij inrichting met infrastructuur, groen- en overige voor-
zieningen minimaal toch zo’n 50 ha netto zal opleveren.
De planningsopgave van het Weerterkwartier van 25 ha is daarmee reeds meer dan ingevuld. Dit betekent
dat er gezien de grootte van het plan nagedacht zou kunnen worden over een fasering. Daarbij dient men
zich te realiseren dat de logistieke sector de laatste jaren nauwelijks aan bod is gekomen, gezien het ontbre-
kende aanbod in dit segment.

6.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen


In deze paragraaf beschrijven we ontwikkelingen die specifiek zijn voor deze regio die uit de analyse niet di-
rect naar voren komen en ontwikkelingen die meer toekomstgericht zijn. Daarbij kan men denken aan mo-
gelijke invullingen van het programma van de regio, onderzoeken en verkenningen voor uitbreiding van be-
staande terreinen of nieuwe locaties, studies die een relatie hebben met het thema werklocaties, afstemming/
relaties met gemeenten buiten de eigen regio, wensen/ambities tot kwaliteitsverbetering op bestaande terrei-
nen, bijzondere locale omstandigheden en dergelijke.

Voor de invulling van de bedrijventerreinen in de regio zoekt men provinciegrensoverschrijdend afstemming


met de Brabantse gemeente Cranendonck. Ook de afstemming met de gemeente Leudal is relevant. Hoewel
die gemeente onderdeel is van de regio Midden-Limburg, liggen er met name ten aanzien van één bedrijven-
terrrein (BT Ittervoort) afstemmingsbehoeften richting het Weerterkwartier. In die regio bestaat een samen-
werkingsverband (Hoge Dunk – Land van Weert en Cranendonck), waarvan als gevolg van een herindeling in
Midden-Limburg, de nieuwe gemeente Leudal (opvolger voormalige gemeente Hunsel) geen deel uitmaakt.
In het kader van de lange termijn gebiedsvisie “Het oog van Midden-Limburg” worden bepaalde overwegin-
gen aangegeven met betrekking tot het thema bedrijventerreinen. Uiteraard zullen dergelijke ideëen gerela-
teerd worden aan dit regionale programma werklocaties. Vooralsnog is dit geen vraagstuk binnen de tijdshori-
zon van dit programma.
Er spelen een aantal specifieke ontwikkelingen in de regio die relevant zijn, dan wel kunnen worden voor dit
regionale programma:
mogelijke functiewijzigingen/transformaties voor (delen van) het bedrijventerrein Kanaalzone II in de ­gemeente
Weert;
er spelen mogelijke leisure-ontwikkeling in de Stadspoort op het grondgebied van zowel de gemeenten Weert
als Nederweert, waarvan te bezien valt of dit consequenties heeft voor de bestaande/geplande bedrijventer-
reinen in dit gebied.

Programma Werklocaties Limburg 2020 65


Tot slot heeft de gemeente Weert nadrukkelijk aangegeven te willen fungeren als trekker van het program-
meringsoverleg in het Weerterkwartier, ook in de afstemming tot de niet-Limburgse gemeente Cranendonck
in relatie tot een mogelijke regionale uitvoeringsorganisatie Hoge Dunk.

6.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen

6.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto 600 ha aan werklocaties in de het Weerterkwartier is ruim 80% van voldoende functionele
­kwaliteit. Van de overige kleine 20% zijn voor twee van de drie kwalitatief ontoereikende terreinen (Kanaal­
zone I en Savelveld in de gemeente Weert) van gezamenlijk ca. 50 ha herstructureringsplannen in uitvoering.
Indien die plannen gereed zijn rest nog één terrein van onvoldoende kwaliteit (op basis van bestaande inven-
tarisatiemethodiek veroudering terreinen provincie Limburg):
Kanaalzone II (49ha), gemeente Weert.
Vraag is nog of dit terrein voor (gedeeltelijke) transformatie naar een andere functie in aanmerking komt.
­Indien dat een substantieel aantal hectares zou gaan betreffen is compensatie aan de orde. Dan is het de
vraag of die met een volledige ontwikkelde werklocatie Kampershoek-Noord voldoende afgedekt kan zijn.

6.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen


In het Limburgs werklocatiebeleid wordt een segmentatie toegepast die primair loopt langs de lijn van ruim-
telijke kwaliteit (zie voor uitgebreide beschrijving het Algemene deel Programma Werklocaties Limburg).
De bedrijventerreinen worden daarbij onderverdeeld in vier categorieën, BT0 tot en met BT3, en stedelijke
dienstenterreinen in drie categorieën, SD0 tot SD2. Tot welk segment een terrein behoort is afhankelijk van
drie factoren: de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde. Elk terrein kent daarbij een
minimum kwaliteitsniveau wat betreft gebruikswaarde (o.a. bereikbaarheid, parkeermogelijkheden, voldoen-
de ruimte, functionaliteit van de gebouwen en criminaliteitspreventie). Haalt een terrein dit minimumniveau
niet dan krijgt het terrein het segment BT0 of SD0. Bij terreinen die het minimumniveau wel halen is het ver-
volgens afhankelijk van de toekomstwaarde en belevingswaarde of het tot segment BT1, BT2 en BT3 (of SD
1 of SD2) kan worden gerekend.

In de regio Weerterkwartier zijn er 3 bedrijventerreinen en 1 dienstenterrein, die het minimale kwaliteitsla-


bel BT1 of SD 1 (nog) niet halen. Dit geeft een beeld van de revitalisering- en herstructureringsopgave in de
­regio. Van de overige terreinen die wel van voldoende kwaliteit zijn, is het niet de bedoeling dat elk terrein
naar een hoogste label moet streven. Het niveau van ruimtelijke kwaliteit moet passen bij het type (gewenste)
bedrijvigheid. Wel is het zo, gezien de eisen van bedrijven aan hun omgeving vandaag de dag, dat het aan-
tal BT2/3 bedrijventerreinen en SD2 dienstenterreinen moet toenemen. Dus nieuwe terreinen zouden in de
regel minimaal moeten streven naar een BT2-niveau en voor bestaande terreinen geldt - los van de revitali-
sering- en herstructureringsopgave - dat als ze BT1 hebben, te bezien is of er potentie is om door te groei-
en naar een BT2-niveau.

66 Programma Werklocaties Limburg 2020


Tabel 3.1 Verhouding terreinen in de regio onderverdeeld naar ruimtelijke kwaliteit
Segment Aantal (totaal) Aantal (%) Hectaren (totaal) Hectaren (%)
BT0 3 17 100,61 15
BT1 9 53 418,54 62
BT2 2 12 117,91 18
BT3 - - - -
SD0 1 6 17,77 3
SD1 2 12 16,74 2
SD2 - - - -
Totaal 17 100 671,57 100

Programma Werklocaties Limburg 2020 67


68 Programma Werklocaties Limburg 2020
Regio 4
Midden-Limburg

Gezamenlijk vastgesteld programma van de gemeenten

Echt-Susteren
Leudal
Maasgouw
Roerdalen
Roermond

onder regie van de provincie Limburg

Programma Werklocaties Limburg 2020 69


70 Programma Werklocaties Limburg 2020
7 Midden-limburg

7.1 Huidige situatie

7.1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Midden Limburg weergegeven.
Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.

De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informa-
tie Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van
­informatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) wordt aan­
geleverd.

7.1.2 Bestaande werklocaties


In de regio Midden Limburg zijn 67 bedrijventerreinen gelegen, verdeeld over vijf gemeenten. De gemeen-
ten met de meeste werklocaties binnen haar grenzen zijn Roermond (24) en Leudal (14). Het totale opper-
vlak van deze werklocaties samen is 1.143 ha bruto ofwel 942 ha netto groot. Tabel 1.1 geeft een overzicht
van alle terreinen in de regio.
De kleur van de terreinen geeft een indicatie van de kwaliteit. Van de terreinen die een rode kleur gekregen
hebben is de functionele kwaliteit onvoldoende. Voor deze werklocaties geldt een herstructureringsopgave.
De gele terreinen worden momenteel geherstructureerd en zullen uiteindelijk weer de groene status dienen te
krijgen. Deze groene status geeft aan dat de functionele kwaliteit van het terrein voldoende is en dat ­bedrijven
hier goed kunnen functioneren.
Voor ongeveer 18% van de bedrijventerreinen in de regio Midden Limburg geldt een herstructureringsopga-
ve. Deze terreinen zijn over de gemeenten Leudal (5), Roermond (5) en Echt-Susteren (2) verdeeld. Van de
drie terreinen die op dit moment geherstructureerd worden ligt er één in de gemeente Leudal en twee in de
gemeente Roermond.

De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In deze
regio is nog ongeveer 104 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. Het terrein Ze-
venellen in de gemeente Leudal kent de grootste restcapaciteit met 24 ha. Absoluut gezien is de meeste rest-
capaciteit op de werklocaties in de gemeente Roermond terug te vinden met 38 ha van het totaal.

De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel
Programma Werklocaties Limburg). BT0 tot en met BT3 zijn de kwaliteitslabels voor de bedrijventerreinen,
SD1 en SD2 die voor de stedelijke dienstenterreinen.

Programma Werklocaties Limburg 2020 71


Tabel 1.1 Overzicht bedrijventerreinen in de regio onderverdeeld naar gemeente en herstructurerings­
opgave

72 Programma Werklocaties Limburg 2020


In de regio Midden Limburg is 13% van de bedrijvigheid gevestigd op werklocaties (bedrijventerreinen of
­stedelijke dienstenterreinen) Deze bedrijven zijn samen goed voor 37% van de totale werkgelegenheid in de
regio. Tabel 1.2 geeft per sector aan welk aandeel van bedrijven en werkgelegenheid gevestigd is op werk­
locaties resp. daarbuiten op andere locaties.
Vooral binnen de sectoren industrie en handel is een relatief groot aantal bedrijven (39% resp. 18%) geves-
tigd op werklocaties.

Dienstverlenende bedrijven maken 17% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. Dergelij-
ke bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel
­verkeer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig op gelet te worden.

Programma Werklocaties Limburg 2020 73


Tabel 1.2 Locatiepatroon bedrijventerreinen en overige locaties in de regio

7.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in Midden Limburg 141,5 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3). Dit is een
­gemiddelde van 14,2 ha per jaar. In de gemeente Roermond is de meeste grond uitgegeven, ongeveer 64,3
ha, ­gevolgd door Echt-Susteren (36,6 ha) en Leudal (28,9 ha).

Tabel 1.3 Uitgifte in de regio naar gemeente in de periode 1997 – 2006 (in ha)

Een verdeling naar sector laat zien dat bedrijven uit de industrie en handel de meeste bedrijfskavels in
­gebruik hebben genomen, zowel in het aantal bedrijfsvestigingen als kaveloppervlak (tabel 1.4). Het aantal
bedrijven in de bouwnijverheid dat een bedrijfskavel in bezit heeft genomen is hoger dan het aantal vestigin-
gen in de sector transport (18 bedrijven meer). Maar als naar het oppervlak wordt gekeken, nemen de trans-
portbedrijven twee keer zoveel ruimte in dan de bouwbedrijven.

74 Programma Werklocaties Limburg 2020


Tabel 1.4 Uitgifte in de regio naar sector 1997 – 2006 (in ha)

De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in Midden-Limburg hebben gekocht, zijn veel-
al uit de eigen gemeente afkomstig (tabel 1.5). Bedrijfsverplaatsingen vanuit de ene regiogemeente naar
de andere nemen meer ruimte in beslag dan de vestigingen van bedrijven uit overig Limburg en Nederland
­samen. De bedrijven die uit overig Nederland komen, vestigen zich vooral in de gemeente Roermond (tabel
1.6).

Tabel 1.5 Uitgifte regiototaal naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha) 9

9  Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.

Programma Werklocaties Limburg 2020 75


Tabel 1.6 Uitgifte in de regio per gemeente naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha)

7.1.4 Restcapaciteit en plannen


De totale restcapaciteit op werklocaties in deze regio is 103,8 ha. Als er van uitgegaan wordt dat de gemid-
delde jaarlijkse uitgifte van de laatste tien jaar (14 ha) de komende jaren op hetzelfde niveau blijft, dan is er
de volgende zeven jaar voldoende capaciteit op de bedrijventerreinen beschikbaar om de vraag op te van-
gen. De uitgiftehorizon loopt dan tot 2013.
Wordt een onderscheid aangebracht in het type werklocatie dan blijkt dat er op de logistieke en industriële
bedrijventerreinen voor een zeer lange periode nog voorraad beschikbaar is. De stedelijke dienstenterreinen
daarentegen kennen nu al een tekort. De voorraad van bedrijfskavels op deze terreinen is zo goed als nul.
Tabel 1.7 geeft per sector aan welke terreinen in de regio nog restcapaciteit hebben.

76 Programma Werklocaties Limburg 2020


Tabel 1.7 Werklocaties met restcapaciteiten in de regio naar segment (per 31-12-2006)

Het aantal plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties in deze regio is groot ten opzichte van de
­andere Limburgse regio’s (tabel. 1.8). De meeste van de plannen voor de ontwikkeling van nieuwe werk­
locaties hebben betrekking op de gemeente Roermond. Twee daarvan hebben de status ‘hard’, dat wil zeg-
gen dat deze binnenkort beschikbaar komen. Dit betreft beide stedelijke dienstenterreinen. De zes ‘zachte’
plannen zijn planologische reserveringen waarvan nog niet (volledig) zeker is of en in welke mate ze daad-
werkelijk worden geëffectueerd.
In de gemeente Echt-Susteren wordt het grootste terrein ontwikkeld. Dit logistiek-/industrieel terrein Sint-
Joost is 46,3 ha groot. De harde plannen zijn samen goed voor een oppervlakte van 62,1 ha bruto. Worden
de zachte plannen daarbij opgeteld dan is het totaal aan nieuw te ontwikkelen werklocaties 126,1 ha groot.

Programma Werklocaties Limburg 2020 77


Tabel 1.8 Plannen in de regio per 31-12-2006

7.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen

7.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015


Voor de nog resterende periode tot 2015 zullen de extrapolaties worden verminderd met zo’n 10% voor in-
tensivering ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is redelijk beperkt aange-
zien de verwachte terugloop in de vraag de eerstkomende jaren in Limburg, en ook in deze regio, nog niet erg
­manifest zal zijn. Daarnaast zijn de intensiveringmogelijkheden op die termijn beperkt aangezien de plannen
om aan die vraag tot 2015 te kunnen voldoen al gereed, dan wel in een vergevorderd stadium zijn.
Als er in een regio nog een planningsopgave “open staat” die voor 2010 had moeten worden ontwikkeld,
wordt die in deze behoefteraming meegenomen, indien die nog niet actief ter hand is genomen. Dit niet van
uit een rigide redenering “opgave = opgave”. Uit de monitoring blijkt namelijk dat de werkelijke ontwikkeling
van de uitgifte in alle Limburgse regio’s redelijk nauwkeurig de lijn volgt van de prognoses en opgaven, zoals
die indertijd in POL 2001 zijn vastgelegd.
Voor de regio Midden-Limburg geldt dit niet. De planningsopgave uit POL 2001, en de uitwerking daarvan via
de POL-aanvulling St. Joost, van 35 ha logistiek en 15 ha stedelijk terreinen netto worden ingevuld via het lo-
gistieke terrein St. Joost en een aantal locaties in de stadsrand van Roermond (Stadsrand Zuid, Oosttangent,
Spickerhoven en uitbreidingsmogelijkheden rond het terrein Broekhin). Daarnaast was het de bedoeling 20
tot 30 ha logistiek terrein als overloop van de regio Westelijke Mijnstreek te accommoderen op de ­locatie St.
Joost. Echter een deel van St. Joost (west) kan niet worden gerealiseerd, waardoor deze resterende plan-
ningsopgave weer terugvalt naar de oorspronkelijke regio Westelijke Mijnstreek.

78 Programma Werklocaties Limburg 2020


Behoefteraming Midden Limburg 2015
Midden-Limburg ha
Resterende planningsopgave geen 0
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2007 t/m 2015 14,2 ha x 9 jaren 127,8
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 10% - 12,8
Restcapaciteit (=nog uitgeefbare ha) per 31.12.2006 - 103,8
Behoefteraming t/m 2015 in netto ha 11,2

7.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020


Voor de 2016 tot en met 2020 zullen de extrapolaties worden verminderd met zo’n 30% voor intensivering
ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is aanzienlijk hoger aangezien ener-
zijds de verwachte terugloop in de vraag naar formele werklocaties versterkt doorzet (relatieve verschuiving
richting diensteneconomie) Limburg. Anderzijds zijn de intensiveringmogelijkheden groter: zorgvuldig ruimte-
gebruik kan en moet nagestreefd worden op de nog te ontwikkelen nieuwe werklocaties.

Behoefteraming Midden Limburg 2020


Midden-Limburg ha
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2016 t/m 2020 14,2 ha x 5 jaren 71
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 30% - 21,3
Onttrekking bestaande terreinen compensatie netto verloren ha +/+ 0
Behoefteraming t/m 2015 in netto ha 49,7

7.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020


De behoefteraming voor de regio Midden-Limburg bedraagt tot en met 2015 afgerond 11 ha netto. Voor de
periode tot en met 2020 komen daar nog eens 50 ha netto bij.
Dat betekent dat er in deze regio een totale behoefte is van netto 61 ha is tot en met 2020.
De behoefte aan terrein voor logistieke ondernemers uit de regio, ingeschat op 35 ha bij de vorige plannings-
opgave, kan ingevuld worden op het terrein St. Joost/De Berk II dat met een bruto-omvang van 46 ha hier-
voor voldoende groot is. Voor de overige ca. 25 ha bestaan in elk geval inmiddels voldoende plannen. Er zijn
een aantal ontwikkellocaties in de stadsrand Roermond. De al genoemde te ontwikkelen bedrijventerreinen
Stadsrand Zuid, Oosttangent, Spickerhoven en uitbreidingsmogelijkheden rond het terrein Broekhin, en de
stedelijke dienstenterreinen Priga- en Retailpark. In totaal gaat het over zo’n 55 ha bruto aan te ontwikkelen
werklocaties. Gezien deze bruto-oppervlakte aan plannen zou dit meer dan voldoende moeten zijn om die
resterende 25 ha netto te kunnen invullen.

7.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen


In deze paragraaf beschrijven we ontwikkelingen die specifiek zijn voor deze regio die uit de analyse niet
­direct naar voren komen en ontwikkelingen die meer toekomstgericht zijn. Daarbij kan men denken aan mo-
gelijke invullingen van het programma van de regio, onderzoeken en verkenningen voor uitbreiding van
­bestaande terreinen of nieuwe locaties, studies die een relatie hebben met het thema werklocaties, afstem-
ming/relaties met gemeenten buiten de eigen regio, wensen/ambities tot kwaliteitsverbetering op bestaande
terreinen, bijzondere locale omstandigheden en dergelijke.

Programma Werklocaties Limburg 2020 79


Voor de invulling van de bedrijventerreinen in de regio is ook afstemming gewenst met het Land van Weert
en Cranendonck. Dit is met name relevant voor één bedrijventerrrein (BT Ittervoort) in de heringedeelde
­gemeente Leudal.
In het kader van de lange termijn gebiedsvisie “Het oog van Midden-Limburg” worden bepaalde overwegin-
gen aangegeven met betrekking tot het thema bedrijventerreinen. Uiteraard zullen dergelijke ideëen gerela-
teerd worden aan dit regionale programma werklocaties. Vooralsnog is dit geen vraagstuk binnen de tijds­
horizon van dit programma.
Er speelt in deze regio ook nog de specifieke ontwikkelingen ten aanzien van het plan St. Joost II, het deel
ten westen van de A2, dat in zijn gedachte omvang planologisch niet haalbaar bleek. Vraag is of op termijn
deze locatie in afgeslankte vorm nog ontwikkelingsperspectief biedt.

7.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen

7.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto ruim 1100 ha aan werklocaties in Midden-Limburg is ruim 60% van voldoende functionele
­kwaliteit. Van de overige kleine 40% zijn echter voor de drie grootste terreinen (Zevenellen, Willem-Alexan-
der en Roerstreek-Noord; gezamenlijk zo’n 330 ha) herstructureringsplannen in uitvoering. Indien die plan-
nen gereed zijn rest nog slechts een kleine 10% die van onvoldoende kwaliteit is. Veelal betreft het zeer
­kleine terreinen (8) tussen de 1 en 7ha netto, waarvan voor een deel transformatie eerder een optie is dan
een ­opknapbeurt. De werklocaties van enige substantiële omvang die dan nog resten en voor (beperkte) her-
structurering in aanmerking komen, zijn:
„„ de gekoppelde terreinen Ellerweg & Kelperheide (26 ha) – gemeente Leudal;
„„ de terreinen Wolfskoul (19 ha) en Dieterderweg (21 ha) – gemeente Echt-Susteren.

7.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen


In het Limburgs werklocatiebeleid wordt een segmentatie toegepast die primair loopt langs de lijn van ruim-
telijke kwaliteit (zie voor uitgebreide beschrijving het Algemene deel Programma werklocaties Limburg).
De bedrijventerreinen worden daarbij onderverdeeld in vier categorieën, BT0 tot en met BT3, en stedelijke
dienstenterreinen in drie categorieën, SD0 tot SD2. Tot welk segment een terrein behoort is afhankelijk van
drie factoren: de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde. Elk terrein kent daarbij een
minimum kwaliteitsniveau wat betreft gebruikswaarde (o.a. bereikbaarheid, parkeermogelijkheden, voldoen-
de ruimte, functionaliteit van de gebouwen en criminaliteitspreventie). Haalt een terrein dit minimumniveau
niet dan krijgt het terrein het segment BT0 of SD0. Bij terreinen die het minimumniveau wel halen is het ver-
volgens afhankelijk van de toekomstwaarde en belevingswaarde of het tot segment BT1, BT2 en BT3 (of SD
1 of SD2) kan worden gerekend.

In de regio Midden Limburg zijn er 14 bedrijventerreinen, die het minimale kwaliteitslabel BT1 (nog) niet ­halen.
Dit geeft een beeld van de revitalisering- en herstructureringsopgave in de regio. Van de overige terreinen die
wel van voldoende kwaliteit zijn, is het niet de bedoeling dat elk terrein naar een hoogste label moet streven.
Het niveau van ruimtelijke kwaliteit moet passen bij het type (gewenste) bedrijvigheid. Wel is het zo, gezien
de eisen van bedrijven aan hun omgeving vandaag de dag, dat het aantal BT2/3 bedrijventerreinen en SD2

80 Programma Werklocaties Limburg 2020


dienstenterreinen moet toenemen. Dus nieuwe terreinen zouden in de regel minimaal moeten ­streven naar
een BT2-niveau en voor bestaande terreinen geldt - los van de revitalisering- en herstructurerings­opgave -
dat als ze BT1 hebben, te bezien is of er potentie is om door te groeien naar een BT2-niveau.

Tabel 3.1 Verhouding terreinen in de regio onderverdeeld naar ruimtelijke kwaliteit


Segment Aantal (totaal) Aantal (%) Hectaren (totaal) Hectaren (%)
BT0 14 22 220.85 18
BT1 34 52 863,27 70
BT2 5 8 75,47 6
BT3 - - - -
SD0 - - - -
SD1 12 18 78,08 6
SD2 - - - -
Totaal 65 100 1237,67 100

Programma Werklocaties Limburg 2020 81


82 Programma Werklocaties Limburg 2020
Regio 5
Westelijke Mijnstreek
Gezamenlijk vastgesteld programma van de gemeenten:

Beek
Schinnen
Sittard-Geleen
Stein
onder regie van de provincie Limburg

Programma Werklocaties Limburg 2020 83


84 Programma Werklocaties Limburg 2020
8 Westelijke Mijnstreek

8.1 Huidige situatie

8.1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Westelijke Mijnstreek weer­
gegeven. Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar en;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.

De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informatie
Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van in-
formatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) wordt aangele-
verd.

8.1.2 Bestaande werklocaties


In de regio Westelijke Mijnstreek zijn 32 bedrijventerreinen gelegen, verdeeld over vier gemeenten. De
­gemeenten met de meeste werklocaties binnen haar grenzen zijn Sittard-Geleen (18) en Stein (7). Het tota-
le oppervlak van deze werklocaties samen is 1.788 ha bruto ofwel 1.310 ha netto groot. Tabel 1.1 geeft een
overzicht van alle terreinen in de regio.
De kleur van de terreinen geeft een indicatie van de kwaliteit. Van de terreinen die een rode kleur gekregen
hebben is de functionele kwaliteit onvoldoende. Voor deze werklocaties geldt een herstructureringsopgave.
De gele terreinen worden momenteel geherstructureerd en zullen uiteindelijk weer de groene status dienen te
krijgen. Deze groene status geeft aan dat de functionele kwaliteit van het terrein voldoende is en dat ­bedrijven
hier goed kunnen functioneren.
Alleen de gemeente Sittard-Geleen heeft te maken met terreinen van onvoldoende functionele kwaliteit die
nog niet geherstructureerd zijn. Bij drie terreinen in deze gemeente vinden momenteel herstructureringen
plaats. Dit is ook het geval voor één terrein in de gemeente Schinnen. De overige 24 terreinen hebben alle-
maal een functionele kwaliteit die voldoende is.

De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In
deze regio is nog ongeveer 255 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. Een groot
­gedeelte (53%) van deze restcapaciteit is te vinden op het terrein Chemelot in de gemeente Sittard-Geleen
dat ­gericht is op een specifieke doelgroep (chemie gerelateerde bedrijvigheid).

De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel
Programma Werklocaties Limburg). BT0 tot en met BT3 zijn de kwaliteitslabels voor de bedrijventerreinen,
SD1 en SD2 die voor de stedelijke dienstenterreinen.

Programma Werklocaties Limburg 2020 85


Tabel 1.1 Overzicht bedrijventerreinen in de regio onderverdeeld naar gemeente en herstructureringsopga­
ve

86 Programma Werklocaties Limburg 2020


In de regio Westelijk Mijnstreek is 15% van de bedrijvigheid gevestigd op werklocaties (bedrijventerreinen en
stedelijke dienstenterreinen). Deze bedrijven zijn samen goed voor 42% van de totale werkgelegenheid in de
regio. Tabel 1.2 geeft per sector aan welk aandeel van bedrijven en werkgelegenheid gevestigd is op werk-
locaties resp. daarbuiten op andere locaties. Vooral binnen de sectoren industrie en vervoer en transport is
een relatief groot aantal bedrijven (40% resp. 39%) gevestigd op werklocaties.

Dienstverlenende bedrijven maken 27% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. Dergelijke
bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel ver-
keer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig opgelet te worden.

Tabel 1.2 Locatiepatroon bedrijventerreinen en overige locaties in de regio

8.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in de Westelijke Mijnstreek 155,5 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3). Dit is een
gemiddelde van 15,6 ha per jaar. In de gemeente Sittard-Geleen is veruit de meeste grond uitgegeven, on-
geveer 74,1 ha, gevolgd door de gemeente Stein (42,4 ha) en Beek (36,1 ha).

Programma Werklocaties Limburg 2020 87


Tabel 1.3 Uitgifte in de regio naar gemeente in de periode 1997 – 2006 (in ha)

Een verdeling naar sector laat zien dat bedrijven uit de handel de meeste bedrijfskavels in gebruik hebben
genomen (62), maar dat bedrijven uit de transport en opslagsector het meeste oppervlak tot hun beschikking
hebben gekregen (tabel 1.4). De zakelijke dienstverlening heeft, op de handel na, in tien jaar tijd de meeste
bedrijfsvestigingen gerealiseerd.

Tabel 1.4 Uitgifte in de regio naar sector 1997 – 2006 (in ha)

De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in de Westelijke Mijnstreek hebben gekocht,
zijn veelal uit de eigen gemeente afkomstig (tabel 1.5). Bedrijfsverplaatsingen van andere gemeenten uit de
regio of overig Limburg nemen met 13,6% en 14,3% een redelijke deel van de uitgegeven bedrijfskavels voor
hun rekening. Bedrijven uit overig Nederland en het buitenland hebben een beperkt aandeel in de totale uit-
gifte (tabel 1.6).

88 Programma Werklocaties Limburg 2020


Tabel 1.5 Uitgifte regiototaal naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha) 10

Tabel 1.6 Uitgifte in de regio per gemeente naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha)

10 Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.

Programma Werklocaties Limburg 2020 89


8.1.4 Restcapaciteit en plannen
De totale restcapaciteit op werklocaties in deze regio is 255,2 ha (tabel 1.7). Als er van uitgegaan wordt dat
de gemiddelde jaarlijkse uitgifte van de laatste tien jaar (15,6 ha) de komende jaren op hetzelfde niveau blijft,
dan is er de volgende zestien jaar voldoende capaciteit op de bedrijventerreinen beschikbaar om de vraag op
te vangen. De uitgiftehorizon loopt dan tot 2022. Dit is echter wel een vertekend cijfer omdat de restcapaci-
teit van het Chemelot terrein hierin wordt meegenomen. Dit terrein is specifiek gericht op chemie gerelateer-
de bedrijvigheid. Zonder het Chemelot terrein beslaat de uitgifte horizon ongeveer zes jaar (tot 2012).
Wordt een onderscheid aangebracht in het type werklocatie dan blijkt dat er op de functiespecifieke terreinen
nog voor een zeer lange periode voorraad beschikbaar is. Bij de logistiek-industriële terreinen, de ­stedelijke
diensten- en bedrijventerreinen en de lokale bedrijventerreinen is de uitgiftehorizon duidelijk minder lang.
­Tabel 1.7 geeft per sector aan welke terreinen in de regio nog restcapaciteit hebben. Daarbij dient wel bij
­Chemelot de opmerking te worden gemaakt dat die restcapaciteit zeer grote kavels betreft, waar nog infra-
structuur in aangebracht dient te worden (in feite dus een bruto-cijfer in afwijking van alle overige restcapaci-
teit; inschatting is dat daarmee de netto-restcapaciteit ca. 25% minder zal zijn).

Tabel 1.7 Werklocaties met restcapaciteiten in de regio naar segment (per 31-12-2006)

90 Programma Werklocaties Limburg 2020


Het aantal plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties is in deze regio niet groot (tabel 1.8). Van de
plannen heeft er één de status ‘hard’, dat wil zeggen dat deze binnenkort beschikbaar komt. Dit terrein is
­gelegen in de gemeente Beek en is een functiespecifiek terrein van ongeveer 104 ha (in bruto ha).
De drie ‘zachte’ plannen zijn planologische reserveringen waarvan nog niet (volledig) zeker is of en in wel-
ke mate ze daadwerkelijk worden geëffectueerd. Het gaat in deze regio om twee functiespecifieke terreinen
en een stedelijk terrein. Deze drie zijn allen gelegen in de gemeente Sittard-Geleen en zijn samen 255,4 ha
groot. Dit brengt het totaal van de terreinen waarvoor plannen ontwikkeld zijn op 359,4 ha.

Tabel 1.8 Plannen in de regio per 31-12-2006

8.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen

8.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015


Voor de nog resterende periode tot 2015 zullen de extrapolaties worden verminderd met voor intensivering
ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is redelijk beperkt aangezien de ver-
wachte terugloop in de vraag de eerstkomende jaren in Limburg, en ook in deze regio, nog niet erg manifest
zal zijn. Daarnaast zijn de intensiveringmogelijkheden op die termijn beperkt aangezien de plannen om aan
die vraag tot 2015 te kunnen voldoen al gereed, dan wel in een vergevorderd stadium zijn.
Als er in een regio nog een planningsopgave “open staat” die voor 2010 had moeten worden ontwikkeld,
wordt die in deze behoefteraming meegenomen, indien die nog niet actief ter hand is genomen. Dit niet van
uit een rigide redenering “opgave = opgave”. Uit de monitoring blijkt namelijk dat de werkelijke ontwikkeling
van de uitgifte in alle Limburgse regio’s redelijk nauwkeurig de lijn volgt van de prognoses en opgaven, zoals
die indertijd in POL 2001 zijn vastgelegd.
Voor de regio Westelijke Mijnstreek gold dat er een planningsopgave was voor transport & distributie van 35
ha, die ingevuld is via de ontwikkeling van de werklocatie aansluitend aan de luchthaven (MAA-Oost).
Daarnaast was het de bedoeling 20 tot 30 ha logistiek terrein als overloop van de regio Westelijke Mijnstreek
te accommoderen op de locatie St. Joost. Echter een deel van St. Joost (west) kan wellicht niet ­worden
­gerealiseerd, waardoor deze resterende planningsopgave weer terugvalt naar de oorspronkelijke regio Wes-
telijke Mijnstreek.

Programma Werklocaties Limburg 2020 91


Behoefteraming Westelijke Mijnstreek 2015
Westelijke Mijnstreek ha
segment logistiek:
Resterende planningsopgave 25
terughalen overloop ML
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2007 t/m 2015 15,6 ha x 9 jaren 140,4
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 10% - 14
Restcapaciteit (=nog uitgeefbare ha) per 31.12.2006 - 119,9*
Behoefteraming t/m 2015 in netto ha 31,5

* minus restcapaciteit op Chemelot-terrein (135 ha) die “dedicated” is voor chemie(gerelateerde) bedrijven

8.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020


Voor de 2016 tot en met 2020 zullen de extrapolaties worden verminderd met zo’n 30% voor intensivering
ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is aanzienlijk hoger aangezien ener-
zijds de verwachte terugloop in de vraag naar formele werklocaties versterkt doorzet (relatieve verschuiving
richting diensteneconomie) Limburg. Anderzijds zijn de intensiveringmogelijkheden groter: zorgvuldig ruimte-
gebruik kan en moet nagestreefd worden op de nog te ontwikkelen nieuwe werklocaties.

Behoefteraming westelijke Mijnstreek 2020


Westelijke Mijnstreek ha
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2016 t/m 2020 15,6 ha x 5 jaren 78
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 30% 23,4
Onttrekking bestaande terreinen compensatie netto verloren ha +/+ 0
Behoefteraming t/m 2020 in netto ha 54,6

8.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020


De behoefteraming voor de regio Westelijke Mijnstreek bedraagt tot en met 2015 afgerond 32 ha netto. Voor
de periode tot en met 2020 komen daar nog eens 55 ha netto bij.
Dat betekent dat er in deze regio een totale behoefte is van netto 87 ha is tot en met 2020.
Tegenover die planningsopgave van 87 ha staat een hard plan BMAA-Oost (uitbreiding bedrijventerrein lucht-
haven) van 100 ha bruto. Op het eerste gezicht lijkt de planningsopgave tot 2020 met BMAA-Oost ingevuld.
Echter dit terrein is minder intensief te bebouwen doordat er veel ruimte op gaat aan voorzieningen voor in-
frastructuur, groenvoorziening en veiligheidsmaatregelen. Zoals de stedenbouwkundige opzet er nu uitziet is
57 ha netto uitgeefbaar terrein haalbaar.
Dat zou betekenen dat er nog, na de uitbreiding BMAA-Oost, nog 25 ha planningsopgave alsnog ingevuld
zou moeten worden. Precies het getal dat qua omvang gelijk is aan het terughalen van de overloop logistiek
die niet haalbaar blijkt in Midden-Limburg. Bij momentele krapte aan een logistiek terrein zou dit idealiter vóór
2015 ingevuld moeten zijn. Een zacht plan als Holtum-Noord III kan daarvoor een optie zijn.
Verder is in deze berekening in de restcapaciteit inbegrepen de vrije hectares bij Nedcar/Yard/IPS. Dat wil
dus zeggen dat die als breed beschikbare uitgeefbare gronden ingezet kunnen worden. Mocht dit niet zo zijn,
indien blijkt dat vanuit Nedcar alsnog die terreinen specifiek voor de automotive-sector moeten worden, leidt
dat ertoe dat er nogmaals maximaal zo’n 50 ha additioneel alsnog toegevoegd moet worden aan de plan-
ningsopgave. Die zou dan in totaal zo’n 137 ha netto bedragen, waartegenover nu alleen (de bijna geregel-
de) 57 ha netto-capaciteit van BMAA-Oost staat. Afhankelijk van de uitkomst van de automotive-discussie
kan de uiteindelijk nog te regelen resterende planningsopgave tot 2020 zich bewegen tussen minimaal 25 en
maximaal 75 ha.

92 Programma Werklocaties Limburg 2020


8.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen
In deze paragraaf beschrijven we ontwikkelingen die specifiek zijn voor deze regio die uit de analyse niet
­direct naar voren komen en ontwikkelingen die meer toekomstgericht zijn. Daarbij kan men denken aan
­mogelijke invullingen van het programma van de regio, onderzoeken en verkenningen voor uitbreiding van
bestaande terreinen of nieuwe locaties, studies die een relatie hebben met het thema werklocaties, afstem-
ming/relaties met gemeenten buiten de eigen regio, wensen/ambities tot kwaliteitsverbetering op bestaande
terreinen, bijzondere locale omstandigheden en dergelijke.

Voor de invulling van de bedrijventerreinen in de regio is ook afstemming gewenst met de overige Zuidlim-
burgse regio’s, zeker als een grootschalig terrein met een opvangfunctie voor twee regio’s (BMAA-Oost)
zich aan de regiogrens bevindt. Die interregionale afstemming is ook wenselijk in zake verplaatsingen van
grootschaligere vestigingen en bovenregionale acquisities. Om deze aspecten te kunnen invullen zullen we,
naast de regionale programmeringsoverleggen die aansluiten bij de drie grotendeels separaat functioneren-
de ­bedrijventerreinmarkten, daarnaast afstemming inrichten op het niveau van het stedelijk netwerk Zuid-
Limburg.
Voor de invulling van de planningsopgave wil de regio nadrukkelijk de ruimte-opties op bestaande terrei-
nen benutten, conform de 1e stap in de SER-ladder. De gemeente Sittard-Geleen ziet de uitdaging de plan-
ningsopgave van de regio zo veel als mogelijk “areaal-neutraal” vorm te geven. Naast de bijna definitieve uit-
breiding van het terrein rond de luchthaven (BMAA-Oost) en een tweede nieuwontwikkeling Holtum-Noord
III, zijn verder de “areaal-neutrale” oplossingen te verkennen rond IndustriePark Swentibold, Nedcar Yard
en ­Chemelot in de gemeente Sittard-Geleen. Op deze locaties zijn reeds specifieke bedrijfsbestemmingen
­geregeld. Indien op de eerste twee genoemde locaties de specifieke automotive-bestemming er af kan en als
ditzelfde zou kunnen gelden voor delen aan de randen van de Chemelot-terrein voor de specifieke chemie-­
bestemming, dan zou dit een mogelijke invulling van de planningsopgave van de regio voor 2020 kunnen
zijn.
Er spelen daarnaast nog een aantal specifieke ontwikkelingen in de regio die relevant zijn, dan wel kunnen
worden voor dit regionale programma:
- vraag is of delen van het bedrijventerrein Beeker Hoek op termijn aan het gewenste kwaliteitsniveau
­kunnen beantwoorden; of een herontwikkeling of transformatie naar een dienstenterrein perspectief
biedt vereist nadere studie;
- een mogelijk beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Business Park Stein in de gemeente Stein is
op termijn een optie om te onderzoeken;
- mogelijk is op termijn een verbetering/opwaardering van de haveninfrastructuur op Holtum-Noord in de
gemeente Sittard-Geleen nodig;
- extra heruitgeefbare gronden op het bedrijventerrein Borrekuil als gevolg van de lopende revitalisering.

Tot slot heeft de gemeente Sittard-Geleen nadrukkelijk aangegeven te willen fungeren als trekker van het
­programmeringsoverleg in de Westelijke Mijnstreek

Programma Werklocaties Limburg 2020 93


8.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen

8.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto bijna 1800 ha aan werklocaties in Westelijke Mijnstreek is 51% van voldoende functionele kwa-
liteit. Van de overige 49% zijn echter voor één heel groot terrein (Chemelot, 725 ha) en drie kleinere terreinen
(Sluisweg, Borrekuil en De Breinder; gezamenlijk zo’n 70 ha) herstructureringsplannen in uitvoering. Indien
die plannen gereed zijn rest nog slechts 5% die van onvoldoende kwaliteit is. Een enkel klein terrein komt op
termijn voor transformatie (IJzeren Brug) in aanmerking en een ander (diensten)terrein (Gardenz) is steden-
bouwkundig goed geoutilleerd en via een functionele verruiming van het bestemmingsplan lijken voldoende
perspectieven voorhanden. De werklocaties van enige substantiële omvang die dan nog resten en voor (be-
perkte) herstructurering in aanmerking komen (op basis van bestaande inventarisatiemethodiek veroudering
terreinen provincie Limburg), zijn:
„„ Handelscentrum Bergerweg (56 ha) en
„„ Kampstraat (9 ha)
beide in de gemeente Sittard-Geleen.

8.3.2 De segmentering van de bedrijventerreinen


In het Limburgs werklocatiebeleid wordt een segmentatie toegepast die primair loopt langs de lijn van ruim-
telijke kwaliteit (zie voor uitgebreide beschrijving het Algemene deel Programma werklocaties Limburg).
De bedrijventerreinen worden daarbij onderverdeeld in vier categorieën, BT0 tot en met BT3, en stedelijke
dienstenterreinen in drie categorieën, SD0 tot SD2. Tot welk segment een terrein behoort is afhankelijk van
drie factoren: de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde. Elk terrein kent daarbij een
minimum kwaliteitsniveau wat betreft gebruikswaarde (o.a. bereikbaarheid, parkeermogelijkheden, voldoen-
de ruimte, functionaliteit van de gebouwen en criminaliteitspreventie). Haalt een terrein dit minimumniveau
niet dan krijgt het terrein het segment BT0 of SD0. Bij terreinen die het minimumniveau wel halen is het ver-
volgens afhankelijk van de toekomstwaarde en belevingswaarde of het tot segment BT1, BT2 en BT3 (of SD
1 of SD2) kan worden gerekend.

In de regio Westelijke Mijnstreek zijn er 7 bedrijventerreinen, die het minimale kwaliteitslabel BT1 (nog) niet
halen. Dit geeft een beeld van de revitalisering- en herstructureringsopgave in de regio. Van de overige terrei-
nen die wel van voldoende kwaliteit zijn, is het niet de bedoeling dat elk terrein naar een hoogste label moet
streven. Het niveau van ruimtelijke kwaliteit moet passen bij het type (gewenste) bedrijvigheid. Wel is het zo,
gezien de eisen van bedrijven aan hun omgeving vandaag de dag, dat het aantal BT2/3 bedrijventerreinen en
SD2 dienstenterreinen moet toenemen. Dus nieuwe terreinen zouden in de regel minimaal moeten ­streven
naar een BT2-niveau en voor bestaande terreinen geldt - los van de revitalisering- en herstructureringsopga-
ve - dat als ze BT1 hebben, te bezien is of er potentie is om door te groeien naar een BT2-niveau.

94 Programma Werklocaties Limburg 2020


Tabel 3.1 Verhouding terreinen in de regio onderverdeeld naar ruimtelijke kwaliteit
Segment Aantal (totaal) Aantal (%) Hectaren (totaal) Hectaren (%)

BT0 7 19 336,36 17
BT1 24 65 1490,14 73
BT2 3 8 172,67 8
BT3 - - - -
SD0 - - - -
SD1 3 8 45,55 2
SD2 - - - -
Totaal 37 100 2044,72 100

Programma Werklocaties Limburg 2020 95


96 Programma Werklocaties Limburg 2020
Regio 6
Parkstad

Gezamenlijk vastgesteld programma van de gemeenten:

Brunssum
Heerlen
Kerkrade
Landgraaf
Nuth
Onderbanken
Simpelveld
Voerendaal

onder regie van de provincie Limburg

Programma Werklocaties Limburg 2020 97


98 Programma Werklocaties Limburg 2020
9 Parkstad limburg

9.1 Huidige situatie

9.1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Parkstad Limburg weergegeven.
Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar en;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.

De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informa-
tie Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van
­informatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) wordt aan­
geleverd.

9.1.2 Bestaande werklocaties


In de regio Parkstad Limburg zijn 50 bedrijventerreinen gelegen, verdeeld over zeven gemeenten. De
­gemeenten met de meeste werklocaties binnen haar grenzen zijn Heerlen (26) en Kerkrade (9). Het totale
oppervlak van deze werklocaties samen is 1.358 ha bruto en 1.185 ha netto groot. Tabel 1.1 geeft een over-
zicht van alle terreinen in de regio.
De kleur van de terreinen geeft een indicatie van de kwaliteit. Van de terreinen die een rode kleur gekregen
hebben is de functionele kwaliteit onvoldoende. Voor deze werklocaties geldt een herstructureringsopgave.
De gele terreinen worden momenteel geherstructureerd en zullen uiteindelijk weer de groene status dienen
te krijgen. Deze groene status geeft aan dat de functionele kwaliteit van het terrein voldoende is en dat be-
drijven hier goed kunnen functioneren.
Voor ongeveer 34% van de bedrijventerrein in de regio Parkstad Limburg geldt een herstructureringsopga-
ve. Dit is op de regio Greenport Plus na de hoogste van de Limburgse regio’s. Elke gemeente heeft te maken
met terreinen die geherstructureerd dienen te worden of waar momenteel een herstructurering plaats vindt.
De ‘rode’ terreinen zijn samen goed voor 53% van de totale oppervlakte van de werklocaties in de regio. Met
name de gemeenten met relatief weinig terreinen hebben te maken met herstructureringsopgaven.

De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In deze
regio is nog ongeveer 125 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. De Euregionale
werklocaties Avantis (26 ha) en Trilandis (31 ha) kennen de grootste restcapaciteit.

De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel
Programma Werklocaties Limburg). BT0 tot en met BT3 zijn de kwaliteitslabels voor de bedrijventerreinen,
SD1 en SD2 die voor de stedelijke dienstenterreinen.

Programma Werklocaties Limburg 2020 99


Tabel 1.1 Overzicht bedrijventerreinen in de regio onderverdeeld naar gemeente en herstructureringsopga­
ve

100 Programma Werklocaties Limburg 2020


In de regio Parkstad Limburg is 12% van de bedrijvigheid gevestigd op werklocaties (bedrijventerreinen en
stedelijke dienstenterreinen). Deze bedrijven zijn samen goed voor 39% van de totale werkgelegenheid in de
regio. Tabel 1.2 geeft per sector aan welk aandeel van bedrijven en werkgelegenheid gevestigd is op werk-
locaties resp. daarbuiten op andere locaties. Vooral binnen de sectoren industrie en vervoer en transport is
een relatief groot aantal bedrijven (37% resp. 31%) gevestigd op werklocaties.

Dienstverlenende bedrijven maken 23% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. Dergelijke
bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel ver-
keer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig opgelet te worden.

Programma Werklocaties Limburg 2020 101


Tabel 1.2 Locatiepatroon bedrijventerreinen en overige locaties in de regio

9.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in Parkstad Limburg 158 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3). Dit is een ge-
middelde van 15,8 ha per jaar. In de gemeente Kerkrade is de meeste grond uitgegeven, ongeveer 65,3 ha,
­gevolgd door Heerlen met 55,1 ha. De laatste twee jaar heeft er, op de gemeente Heerlen in 2006 na, weinig
uitgifte in de regio plaats gevonden.

Tabel 1.3 Uitgifte in de regio naar gemeente in de periode 1997 – 2006 (in ha)

102 Programma Werklocaties Limburg 2020


Een verdeling naar sector laat zien dat bedrijven uit de sector handel de meeste bedrijfskavels in gebruik heb-
ben genomen, zowel in het aantal bedrijfsvestigingen als kaveloppervlak. Het aantal bedrijven in de bouwnij-
verheid dat een bedrijfskavel in bezit hebben genomen is hoger dan het aantal vestigingen in de sector indus-
trie, transport en vervoer en zakelijke dienstverlening (tabel 1.4). Maar als naar het oppervlak wordt gekeken,
nemen de bedrijven uit deze sectoren meer ruimte in dan de bouwbedrijven.

Tabel 1.4 Uitgifte in de regio naar sector 1997 – 2006 (in ha)

De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in Parkstad Limburg hebben gekocht, zijn het
vaakst uit de eigen gemeente afkomstig (tabel 1.5). De oppervlakte aan bedrijfskavels die uitgegeven zijn
aan bedrijven uit overig Limburg en bedrijven uit het buitenland zijn relatief gezien hoog ten opzichte van
het totaal in Parkstad Limburg. In Kerkrade zijn absoluut gezien aan bedrijven met deze afkomst de meeste
­bedrijfskavels uitgegeven (tabel 1.6).

Tabel 1.5 Uitgifte regiototaal naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha) 11

11 Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.

Programma Werklocaties Limburg 2020 103


Tabel 1.6 Uitgifte inde regio per gemeente naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha)

9.1.4 Restcapaciteit en plannen


De totale restcapaciteit op werklocaties in deze regio is 125,5 ha. Als er van uitgegaan wordt dat de gemid-
delde jaarlijkse uitgifte van de laatste tien jaar (15,8 ha) de komende jaren op hetzelfde niveau blijft, dan is er
de volgende acht jaar voldoende capaciteit op de bedrijventerreinen beschikbaar om de vraag op te vangen.
De uitgiftehorizon loopt dan tot 2014.
Wordt een onderscheid aangebracht in het type werklocatie dan blijkt dat er op de stedelijke bedrijventerrei-
nen en de logistieke en industriële bedrijventerreinen nog een ruime uitgiftehorizon is. De lokale bedrijven­
terreinen en stedelijke dienstenterreinen hebben minder voorraad. Tabel 1.7 geeft per sector aan welke
­terreinen in de regio nog restcapaciteit hebben.

104 Programma Werklocaties Limburg 2020


Tabel 1.7 Werklocaties met restcapaciteiten in de regio naar segment (per 31-12-2006)

Het aantal plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties is in deze regio niet groot (tabel 1.8). Zelfs van
het noodzakelijke grootschalige logistiek-industriële terrein voor de regio (BT Hendrik uitbreiding) is nog niet
bekend hoe het precies ruimtelijk wordt ingepast en ontwikkeld. Dit hangt mede samen met de uiteindelijke
keuze voor het tracé van de Buitenring in Parkstad. Vooralsnog is dit terrein gesitueerd op de locatie van de
qua titel direct herontwikkelbare Groeve Hendrik; deze is gelegen in de gemeente Brunssum en heeft een
bruto te ontwikkelen capaciteit van 54 ha.
De twee ‘zachte’ plannen zijn planologische reserveringen waarvan nog niet (volledig) zeker is of en in wel-
ke mate ze daadwerkelijk worden geëffectueerd. Het gaat in deze regio om twee stedelijke terreinen, één in
Kerkrade en één in Landgraaf, die samen 31,2 hectare groot zijn. Dit brengt het totaal van de terreinen waar-
voor plannen ontwikkeld zijn op 85 ha.

Programma Werklocaties Limburg 2020 105


Tabel 1.8 Plannen in de regio per 31-12-2006

9.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen

9.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015


Voor de nog resterende periode tot 2015 zullen de extrapolaties worden verminderd met zo’n 10% voor
­intensivering ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is redelijk beperkt aange-
zien de verwachte terugloop in de vraag de eerstkomende jaren in Limburg, en ook in deze regio, nog niet erg
­manifest zal zijn. Daarnaast zijn de intensiveringmogelijkheden op die termijn beperkt aangezien de plannen
om aan die vraag tot 2015 te kunnen voldoen al gereed, dan wel in een vergevorderd stadium zijn.
Als er in een regio nog een planningsopgave “open staat” die voor 2010 had moeten worden ontwikkeld,
wordt die in deze behoefteraming meegenomen, indien die nog niet actief ter hand is genomen. Dit niet van
uit een rigide redenering “opgave = opgave”. Uit de monitoring blijkt namelijk dat de werkelijke ontwikkeling
van de uitgifte in alle Limburgse regio’s redelijk nauwkeurig de lijn volgt van de prognoses en opgaven, zoals
die indertijd in POL 2001 zijn vastgelegd.
De planningsopgave uit POL 2001 van 45 ha aan stedelijke terreinen is ingevuld. Dat geldt niet voor de
­opgave van 40 ha voor een grootschaliger logistiek-industriële terrein. Zowel monitoring als bijzondere om-
standigheden - aanleg Buitenring Parkstad (waardoor ook bedrijven in de hogere milieucategorieën moeten
verplaatsen) en het zeer beperkte aanbod überhaupt aan dergelijke terreinen in de regio - zijn additionele
­argumenten deze bestaande opgave te handhaven.

Behoefteraming Parkstad 2015


Parkstad ha
Resterende planningsopgave logistiek/HMC 40
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2007 t/m 2015 15,8 ha x 9 jaren 142,2
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 10% - 14,2
Restcapaciteit (=nog uitgeefbare ha) per 31.12.2006 125,5
Behoefteraming t/m 2015 in netto ha 42,5

9.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020


Voor de 2016 tot en met 2020 zullen de extrapolaties worden verminderd met zo’n 30% voor intensive-
ring ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is aanzienlijk hoger aangezien
­enerzijds de verwachte terugloop in de vraag naar formele werklocaties versterkt doorzet (relatieve verschui-
ving richting diensteneconomie) Limburg. Anderzijds zijn de intensiveringmogelijkheden groter: zorgvuldig
ruimtegebruik kan en moet nagestreefd worden op de nog te ontwikkelen nieuwe werklocaties.

106 Programma Werklocaties Limburg 2020


Behoefteraming Parkstad 2020
Parkstad Limburg ha
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2016 t/m 2020 15,8 ha x 5 jaren 79
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 30% - 23,7
Onttrekking bestaande terreinen compensatie netto verloren ha +/+ 0
Behoefteraming t/m 2020 in netto ha 55,3

9.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020


De behoefteraming voor de regio Parkstad Limburg bedraagt tot en met 2015 afgerond 43 ha netto. Voor de
periode tot en met 2020 komen daar nog eens 55 ha netto bij.
Dat betekent dat er in deze regio een totale behoefte is van netto 98 ha is tot en met 2020.
Deels blijkt uit deze behoefteraming nogmaals dat de planningsopgave uit POL 2001/2006 voor het groot-
schaligere industrie/logistiek nodig is. Ervan uitgaande dat dit conform “oude” opgave in een terrein van ca.
40 ha netto zou moeten resulteren, betekent dat daarbovenop nog ca. 60 ha aan ruimte voor andere typen
bedrijvigheid nog moet worden gezocht.
Aangezien er nog geen concrete uitgewerkte plannen zijn in de regio voor de invulling van die ca 40 resp.
60 ha netto, zal op niet al te lange termijn - zeker voor een deel van die opgave - definitieve locatiekeuzes
­moeten worden gemaakt.
Los van deze behoefteraming dient de regio Parkstad er ook rekening mee te houden dat compensatie van
netto hectares verloren terrein bij de aanleg van de Buitenring Parkstad zeer wel denkbaar is. In dat geval
komen er nog additionele hectares nieuw aan te leggen werklocaties bovenop die 98 ha behoefteraming tot
2020.

9.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen


In deze paragraaf beschrijven we ontwikkelingen die specifiek zijn voor deze regio die uit de analyse niet di-
rect naar voren komen en ontwikkelingen die meer toekomstgericht zijn. Daarbij kan men denken aan mo-
gelijke invullingen van het programma van de regio, onderzoeken en verkenningen voor uitbreiding van
­bestaande terreinen of nieuwe locaties, studies die een relatie hebben met het thema werklocaties, afstem-
ming/relaties met gemeenten buiten de eigen regio, wensen/ambities tot kwaliteitsverbetering op bestaande
terreinen, bijzondere locale omstandigheden en dergelijke.

Voor de invulling van de bedrijventerreinen in de regio is ook afstemming gewenst met de overige Zuidlim-
burgse regio’s, zeker als een grootschalig terrein met een opvangfunctie voor twee regio’s (BMAA-Oost)
zich aan de regiogrens bevindt. Die interregionale afstemming is ook wenselijk in zake verplaatsingen van
grootschaligere vestigingen en bovenregionale acquisities. Om deze aspecten te kunnen invullen zullen we,
naast de regionale programmeringsoverleggen die aansluiten bij de drie grotendeels separaat functioneren-
de ­bedrijventerreinmarkten, daarnaast afstemming inrichten op het niveau van het stedelijk netwerk Zuid-
Limburg.
Er spelen daarnaast nog een aantal specifieke ontwikkelingen in de regio die relevant zijn, dan wel kunnen
worden voor dit regionale programma:
- de regio wil de opties verkennen of er alternatieve locaties zijn voor een grootschalig logistiek-industrieel
terrein voor de locatie groeve Hendrik;
- een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein De Horsel in de gemeente Nuth, na afronding van de
ontgrondinglocatie op het terrein;

Programma Werklocaties Limburg 2020 107


- plan van aanpak in voorbereiding voor herstructurering van bedrijventerrein De Steeg in de gemeente
Nuth;
- een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Lindelaufer Gewande in de gemeente Voerendaal.

Tot slot heeft het samenwerkingsverband Parkstad Limburg, na overleg met de betrokken gemeenten, aan-
gegeven te willen fungeren als trekker van het programmeringsoverleg in Parkstad. De gemeente Nuth,
die formeel niet participeert in dit samenwerkingsverband, geeft aan voor dit onderwerp werklocaties zich
­nadrukkelijk te zien als deeluitmakend van die regio.

9.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen

9.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto 1350 ha aan werklocaties in Parkstad Limburg is slechts 30% van voldoende functionele kwali-
teit. Van de overige 70% zijn er wel op een zestal kleinere tot middelgrote terreinen (De Kissel, De Koumen,
Speckholzerheide, Strijthagen, De Horsel en Lindelaufer Gewande; gezamenlijk zo’n 235 ha) herstructure-
ringsplannen in uitvoering. Indien die plannen gereed zijn, is echter nog steeds ruim de helft (53%) van de
werklocaties van onvoldoende kwaliteit. Het betreft vooral kleine (8), enkele middelgrote (5) en enkele gro-
te terreinen (4) vanaf 70 ha netto. De werklocaties met substantiële problematiek die dan als eerste voor
­herstructurering in aanmerking komen (op basis van bestaande inventarisatiemethodiek veroudering terrei-
nen provincie Limburg), zijn:
„„ Hendrik e.o. (99 ha), gemeente Brunssum;
„„ Julia (82 ha), gemeente Kerkrade;
„„ Ora et Labora (42 ha), gemeente Brunssum;
„„ Bouwberg (39 ha), gemeente Brunssum;
„„ Willem Sophia (33 ha), gemeente Kerkrade;
„„ Haanrade Worm (17 ha), gemeente Kerkrade;
„„ In de Cramer (17 ha), gemeente Heerlen;
„„ Bocholtzerweg (11 ha), gemeente Simpelveld; en
„„ De Steeg (10 ha), gemeente Nuth.

9.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen


In het Limburgs werklocatiebeleid wordt een segmentatie toegepast die primair loopt langs de lijn van ruim-
telijke kwaliteit (zie voor uitgebreide beschrijving het Algemene deel Programma werklocaties Limburg).
De bedrijventerreinen worden daarbij onderverdeeld in vier categorieën, BT0 tot en met BT3, en stedelij-
ke dienstenterreinen in drie categorieën, SD0 tot SD2. Tot welk segment een terrein behoort is afhankelijk
van drie factoren: de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde. Elk terrein kent daarbij
een minimum kwaliteitsniveau wat betreft gebruikswaarde (o.a. bereikbaarheid, parkeermogelijkheden, vol-
doende ruimte, functionaliteit van de gebouwen en criminaliteitspreventie). Haalt een terrein dit minimumni-
veau niet dan krijgt het terrein het segment BT0 of SD0. Bij terreinen die het minimumniveau wel halen is het
­vervolgens afhankelijk van de toekomstwaarde en belevingswaarde of het tot segment BT1, BT2 en BT3 (of
SD 1 of SD2) kan worden gerekend.

108 Programma Werklocaties Limburg 2020


In de regio Parkstad zijn er 20 bedrijventerreinen en 1 dienstenterrein, die het minimale kwaliteitslabel BT1
of SD 1 (nog) niet halen. Dit geeft een beeld van de revitalisering- en herstructureringsopgave in de regio.
Van de overige terreinen die wel van voldoende kwaliteit zijn, is het niet de bedoeling dat elk terrein naar
een hoogste label moet streven. Het niveau van ruimtelijke kwaliteit moet passen bij het type (gewenste)
­bedrijvigheid. Wel is het zo, gezien de eisen van bedrijven aan hun omgeving vandaag de dag, dat het aan-
tal BT2/3 bedrijventerreinen en SD2 dienstenterreinen moet toenemen. Dus nieuwe terreinen zouden in de
regel minimaal moeten streven naar een BT2-niveau en voor bestaande terreinen geldt - los van de revitali-
sering- en herstructureringsopgave - dat als ze BT1 hebben, te bezien is of er potentie is om door te ­groeien
naar een BT2-niveau.

Tabel 3.1 Verhouding terreinen in de regio onderverdeeld naar ruimtelijke kwaliteit


Segment Aantal (totaal) Aantal (%) Hectaren (totaal) Hectaren (%)
BT0 20 39 799,16 56
BT1 21 40 403,54 28
BT2 1 2 54,24 4
BT3 1 2 49,78 3
SD0 1 2 10,27 1
SD1 6 11 79,79 6
SD2 2 4 27,95 2
Totaal 52 100 1424,73 100

Programma Werklocaties Limburg 2020 109


110 Programma Werklocaties Limburg 2020
Regio 7
Maastricht en Mergelland

Gezamenlijk vastgesteld programma van de gemeenten:

Eijsden
Gulpen-Wittem
Maastricht
Margraten
Meerssen
Vaals
Valkenburg aan de Geul

onder regie van de provincie Limburg

Programma Werklocaties Limburg 2020 111


112 Programma Werklocaties Limburg 2020
10 Maastricht en Mergelland

10.1 Huidige situatie

10.1.2 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Maastricht en Mergelland weer-
gegeven. Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar en;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.

De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informa-
tie Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van
­informatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) door middel
van een enquête aangeleverd worden.

10.1.2 Bestaande werklocaties


In de regio Maastricht en Mergelland zijn 27 bedrijventerreinen gelegen, verdeeld over zeven gemeenten. De
gemeenten met de meeste werklocaties binnen haar grenzen zijn Maastricht (16) en Meerssen (4). Het tota-
le oppervlak van deze werklocaties samen is 757 ha bruto ofwel 604 ha netto groot. Tabel 1.1 geeft een over-
zicht van alle terreinen in de regio.
De kleur van de terreinen geeft een indicatie van de kwaliteit. Van de terreinen die een rode kleur gekregen
hebben is de functionele kwaliteit onvoldoende. Voor deze werklocaties geldt een herstructureringsopgave.
De gele terreinen worden momenteel geherstructureerd en zullen uiteindelijk weer de groene status dienen
te krijgen. Deze groene status geeft aan dat de functionele kwaliteit van het terrein voldoende is en dat be-
drijven hier goed kunnen functioneren.
De terreinen waarvan de functionele kwaliteit onvoldoende is, zijn vooral terug te vinden in Meerssen waar
drie van de vier terreinen de ‘rode’ status hebben. In Maastricht is ook een terrein gelegen dat functioneel
­gezien onvoldoende kwaliteit heeft en worden drie terreinen momenteel geherstructureerd.

De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In deze
regio is nog ongeveer 60 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. De werklocatie
Maastricht-Eijsden heeft daarin het grootse aandeel met bijna 40 ha vrije capaciteit. Samen met de rest­
capaciteit op de Beatrixhaven is veruit het grootste deel van de restcapaciteit binnen de gemeentegrenzen
van Maastricht gelegen.

De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel
Programma Werklocaties Limburg). BT0 tot en met BT3 zijn de kwaliteitslabels voor de bedrijventerreinen,
SD1 en SD2 die voor de stedelijke dienstenterreinen.

Programma Werklocaties Limburg 2020 113


Tabel 1.1 Overzicht bedrijventerreinen in de regio onderverdeeld naar gemeente en herstructurerings­
opgave

114 Programma Werklocaties Limburg 2020


In de regio Maastricht en Mergelland is 9% van de bedrijvigheid gevestigd op werklocaties (bedrijventerrei-
nen en stedelijke dienstenterreinen). Deze bedrijven zijn samen goed voor 33% van de totale werkgelegen-
heid in de regio. Tabel 1.2 geeft per sector aan welk aandeel van bedrijven en werkgelegenheid gevestigd is
op werklocaties resp. daarbuiten op andere locaties. Vooral binnen de sectoren industrie en vervoer en trans-
port is een relatief groot aantal bedrijven (28% resp. 22%) gevestigd op werklocaties.

Dienstverlenende bedrijven maken 17% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. Dergelij-
ke bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel
­verkeer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig op gelet te worden.

Tabel 1.2 Locatiepatroon bedrijventerreinen en overige locaties in de regio

10.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in de regio Maastricht en Mergelland 40,5 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3).
Dit is een gemiddelde van 4,1 ha per jaar. In de gemeente Maastricht is de meeste grond uitgegeven, onge-
veer 20,9 ha, gevolgd door Margraten met 12 ha. In Valkenburg, Eijsden en Meerssen is er de laatste vier
jaar in totaal nog geen hectare uitgegeven.

Programma Werklocaties Limburg 2020 115


Tabel 1.3 Uitgifte in de regio naar gemeente in de periode 1997 – 2006 (in ha)

Een verdeling naar sector laat zien dat bedrijven uit de handel en bouwnijverheid de meeste bedrijfskavels in
gebruik hebben genomen, als gekeken wordt naar het aantal bedrijfsvestigingen (tabel 1.4). De handel heeft
de laatste tien jaar ook het grootste oppervlak aan bedrijfskavels ingenomen. De zakelijke dienstverlening is
met 26% van het totale uitgegeven oppervlak een grote afnemer geweest.

Tabel 1.4 Uitgifte in de regio naar sector 1997 – 2006 (in ha)

De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in de regio Maastricht en Mergelland hebben
gekocht, zijn het vaakst uit de eigen gemeente afkomstig (tabel 1.5). Een klein gedeelte van de totale op-
pervlakte aan bedrijfskavels is uitgegeven aan bedrijven die binnen de regio van de ene gemeente naar de
­andere gemeente zijn verhuisd. Het aandeel van de bedrijven uit overig Limburg en Nederland zijn bijna ver-
waarloosbaar (tabel 1.6).

116 Programma Werklocaties Limburg 2020


Tabel 1.5 Uitgifte regiototaal naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha) 12

Tabel 1.6 Uitgifte in de regio per gemeente naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha)

10.1.4 Restcapaciteit en plannen


De totale restcapaciteit op werklocaties in deze regio is 59,7 ha (tabel 1.7). Als er van uitgegaan wordt dat
de gemiddelde jaarlijkse uitgifte van de laatste tien jaar (4,1 ha) de komende jaren op hetzelfde niveau blijft,
dan is er de volgende 15 jaar voldoende capaciteit op de bedrijventerreinen beschikbaar om de vraag op te
­vangen. De uitgiftehorizon loopt dan tot 2021.
Wordt een onderscheid aangebracht in het type werklocatie dan blijkt dat er op de stedelijke bedrijventerrei-
nen en de logistieke en industriële bedrijventerreinen nog een ruime uitgiftehorizon is. Deze laatste trekt de
uitgiftehorizon van de gehele regio behoorlijk scheef, zeker wanneer de uitgifte horizon van de overige drie
terreintype wordt bekeken. De lokale bedrijventerreinen, stedelijke dienstenterreinen en regionaal verzorgen-
de bedrijventerreinen kennen namelijk nog nauwelijks voorraad.

12 Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.

Programma Werklocaties Limburg 2020 117


Tabel 1.7 Werklocaties met restcapaciteiten in de regio naar segment (per 31-12-2006)

Het aantal plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties in deze regio is groot ten opzichte van de
­andere Limburgse regio’s (tabel1.8). De meeste van de plannen voor de ontwikkeling van nieuwe werklo-
caties hebben betrekking op de gemeente Maastricht. Drie daarvan hebben de status ‘hard’, dat wil zeggen
dat deze binnenkort beschikbaar komen. Het stedelijke dienstenterrein Sphinx in Maastricht en de twee ste-
delijke bedrijventerreinen Bamfordweg en Lanakerveld zijn samen goed voor ongeveer 27 ha nieuw opper-
vlak aan werklocaties. De vier ‘zachte’ plannen zijn planologische reserveringen waarvan nog niet (volledig)
­zeker is of en in welke mate ze daadwerkelijk worden geëffectueerd. Het gaat in deze regio om drie stedelij-
ke ­bedrijventerreinen en één lokaal bedrijventerrein die samen 62,4 ha groot zijn. Dit brengt het totaal van de
terreinen waarvoor plannen ontwikkeld zijn op 89,2 ha.

Tabel 1.8 Plannen in de regio per 31-12-2006

118 Programma Werklocaties Limburg 2020


10.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen

10.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015


Voor de nog resterende periode tot 2015 zullen de extrapolaties worden verminderd met zo’n 10% voor in-
tensivering ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is redelijk beperkt aange-
zien de verwachte terugloop in de vraag de eerstkomende jaren in Limburg, en ook in deze regio, nog niet erg
­manifest zal zijn. Daarnaast zijn de intensiveringmogelijkheden op die termijn beperkt aangezien de plannen
om aan die vraag tot 2015 te kunnen voldoen al gereed, dan wel in een vergevorderd stadium zijn.
Als er in een regio nog een planningsopgave “open staat” die voor 2010 had moeten worden ontwikkeld,
wordt die in deze behoefteraming meegenomen, indien die nog niet actief ter hand is genomen. Dit niet van
uit een rigide redenering “opgave = opgave”. Uit de monitoring blijkt namelijk dat de werkelijke ontwikkeling
van de uitgifte in alle Limburgse regio’s redelijk nauwkeurig de lijn volgt van de prognoses en opgaven, zoals
die indertijd in POL 2001 zijn vastgelegd.
Dit geldt niet voor de regio Maastricht & Mergelland. de planningsopgave uit POL 2001 van 45 ha aan
­stedelijke terreinen is voor een deel overgeheveld en ingevuld (15 ha) naar de uitbreiding van de luchtha-
ven (BMAA-Oost) die in de Westelijke Mijnstreek is gelegen. Voor het overige is in de POL-aanvulling Zuid-
Limburg afgesproken dat de mogelijke locatie (Panneslager) voor de overige hectares afhankelijke wordt ge-
steld van het uitgiftetempo aan stedelijke terreinen. Voor die monitoring is een speciaal convenant afgesloten
­tussen ­gemeenten Eijsden en Maastricht met de Provinice Limburg. De methodiek die daarin is afgesproken
is als het ware een voorloper van de methodiek die in dit Programma Werklocaties wordt gebruikt.

Behoefteraming Maastricht en Mergelland 2015


Maastricht & Mergelland ha
Resterende planningsopgave 0
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2007 t/m 2015 4,1 ha x 9 jaren 36,9
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 10% - 3,7
Restcapaciteit (=nog uitgeefbare ha) per 31.12.2006 - 59,7
Behoefteraming t/m 2015 in netto ha - 26,5

10.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020


Voor de 2016 tot en met 2020 zullen de extrapolaties worden verminderd met zo’n 30% voor intensivering
ruimtegebruik en trendmatige terugloop van de vraag. Dit percentage is aanzienlijk hoger aangezien ener-
zijds de verwachte terugloop in de vraag naar formele werklocaties versterkt doorzet (relatieve verschuiving
richting diensteneconomie) Limburg. Anderzijds zijn de intensiveringmogelijkheden groter: zorgvuldig ruimte-
gebruik kan en moet nagestreefd worden op de nog te ontwikkelen nieuwe werklocaties.

Behoefteraming Maastricht en Mergelland 2020


Maastricht & Mergelland ha
Jaarlijks te verwachten uitgifte 2016 t/m 2020 4,1 ha x 5 jaren 20,5
Reductie voor terugloop vraag/intensivering -/- 30% - 6,2
Onttrekking bestaande terreinen compensatie netto verloren ha +/+ 0
Behoefteraming t/m 2020 in netto ha 14,3

Programma Werklocaties Limburg 2020 119


10.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020
De behoefteraming voor Maastricht & Mergelland heeft tot en met 2015 een overschot van afgerond 27 ha
netto. Voor de periode tot en met 2020 komen daar slechts een netto behoefteraming bij van 14 ha netto. Dat
betekent dat er in deze regio een theoretisch overschot aan terreincapaciteit is van netto 13 ha tot aan 2020.
Echter moet daarbij wel aangetekend worden dat er rekening moet worden gehouden met een mogelijk in-
haaleffect, omdat er de laatste jaren nauwelijks uitgeefbare kavels in de regio beschikbaar waren. Inmiddels
is het grotere terrein Maastricht-Eijsden uitgeefbaar, waardoor op de korte termijn in elk geval kavelverkopen
mogelijk zijn. Daarnaast is inmiddels de planvorming voor Lanakerveld opgestart. Deze plannen in Maas-
tricht-west, die voor een 1e fase al zeer reëel zijn bieden ook termijn reeds perspectief mocht die inhaalvraag
zich manifesteren. Dit heeft ook zijn effect in de monitoring van het Convenant Panneslager, waarvoor het er
nu uitziet dat dit in elk geval niet voor 2020 plantechnisch in gang hoeft te worden gezet.

10.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen


In deze paragraaf beschrijven we ontwikkelingen die specifiek zijn voor deze regio die uit de analyse niet
­direct naar voren komen en ontwikkelingen die meer toekomstgericht zijn. Daarbij kan men denken aan
­mogelijke invullingen van het programma van de regio, onderzoeken en verkenningen voor uitbreiding van
bestaande terreinen of nieuwe locaties, studies die een relatie hebben met het thema werklocaties, afstem-
ming/relaties met gemeenten buiten de eigen regio, wensen/ambities tot kwaliteitsverbetering op bestaande
terreinen, bijzondere locale omstandigheden en dergelijke.

Voor de invulling van de bedrijventerreinen in de regio is ook afstemming gewenst met de overige Zuidlim-
burgse regio’s, zeker als een grootschalig terrein met een opvangfunctie voor twee regio’s (BMAA-Oost)
zich aan de regiogrens bevindt. Die interregionale afstemming is ook wenselijk in zake verplaatsingen van
grootschaligere vestigingen en bovenregionale acquisities. Om deze aspecten te kunnen invullen zullen we,
naast de regionale programmeringsoverleggen die aansluiten bij de drie grotendeels separaat functioneren-
de bedrijventerreinmarkten, daarnaast afstemming inrichten op het niveau van het stedelijk netwerk Zuid-­
Limburg.
Er spelen daarnaast nog een aantal specifieke ontwikkelingen in de regio die relevant zijn, dan wel kunnen
worden voor dit regionale programma:
- mogelijk een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Aan de Fremme als gevolg van een logische
afronding van dit terrein in de gemeente Margraten;
- mogelijke functiewijzigingen/transformatie van een gedeelte van het bedrijventerrein Gronsveld in de
­gemeente Eijsden naar een dienstenterrein;
- gemeente Eijsden start een onderzoek naar de mogelijkheden voor revitalisering/herstructurering van
het bedrijventerrein Gronsveld;
- convenant Panneslager, waarvan nog te bezien is of en hoe de monitoring van dit convenant te integre-
ren in dit regionale programma werklocaties.

120 Programma Werklocaties Limburg 2020


10.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen

10.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto ruim 750 ha aan werklocaties in Maastricht & Mergelland is 55% van voldoende functionele
­kwaliteit. Van de overige 45% wordt zowel op verreweg het grootste terrein in de regio (Beatrixhaven, 266
ha) als op twee kleine terreinen (Geusselt en Malberg) herstructurering uitgevoerd. Indien die plannen ­gereed
zijn rest nog slechts 17% die van onvoldoende kwaliteit is. Het betreft een drietal kleinere terreinen van 5 tot
10 ha netto en twee grotere terrein:
„„ Bosscherveld (65 ha), gemeente Maastricht;
„„ BT Gronsveld (41 ha), gemeente Eijsden;
„„ Meerstraat (11 ha), Bamfordweg (8 ha) en Kruisberg (5 ha), alle in de gemeente Meerssen.

10.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen


In het Limburgs werklocatiebeleid wordt een segmentatie toegepast die primair loopt langs de lijn van ruim-
telijke kwaliteit (zie voor uitgebreide beschrijving het Algemene deel Programma werklocaties Limburg).
De bedrijventerreinen worden daarbij onderverdeeld in vier categorieën, BT0 tot en met BT3, en stedelijke
dienstenterreinen in drie categorieën, SD0 tot SD2. Tot welk segment een terrein behoort is afhankelijk van
drie factoren: de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde. Elk terrein kent daarbij een
minimum kwaliteitsniveau wat betreft gebruikswaarde (o.a. bereikbaarheid, parkeermogelijkheden, voldoen-
de ruimte, functionaliteit van de gebouwen en criminaliteitspreventie). Haalt een terrein dit minimumniveau
niet dan krijgt het terrein het segment BT0 of SD0. Bij terreinen die het minimumniveau wel halen is het ver-
volgens afhankelijk van de toekomstwaarde en belevingswaarde of het tot segment BT1, BT2 en BT3 (of SD
1 of SD2) kan worden gerekend.

In de regio Maastricht en Mergelland zijn er 10 bedrijventerreinen, die het minimale kwaliteitslabel BT1 (nog)
niet halen. Dit geeft een beeld van de revitalisering- en herstructureringsopgave in de regio. Van de ­overige
terreinen die wel van voldoende kwaliteit zijn, is het niet de bedoeling dat elk terrein naar een hoogste
­label moet streven. Het niveau van ruimtelijke kwaliteit moet passen bij het type (gewenste) bedrijvigheid.
Wel is het zo, gezien de eisen van bedrijven aan hun omgeving vandaag de dag, dat het aantal BT2/3
­bedrijventerreinen en SD2 dienstenterreinen moet toenemen. Dus nieuwe terreinen zouden in de regel mini-
maal moeten streven naar een BT2-niveau en voor bestaande terreinen geldt - los van de revitalisering- en
herstructureringsopgave - dat als ze BT1 hebben, te bezien is of er potentie is om door te groeien naar een
BT2-niveau.

Tabel 3.1 Verhouding terreinen in de regio onderverdeeld naar ruimtelijke kwaliteit


Segment Aantal (totaal) Aantal (%) Hectaren (totaal) Hectaren (%)

BT0 10 35 407,43 53
BT1 15 52 258,81 33
BT2 1 3 15,00 2
BT3 - - - -
SD0 - - - -
SD1 2 7 69,82 9
SD2 1 3 23,94 3
Totaal 29 100 775,00 100

Programma Werklocaties Limburg 2020 121


122 Programma Werklocaties Limburg 2020

You might also like