Professional Documents
Culture Documents
Limburg 2020
A. aLGEMEEN deel
1 Inleiding 9
1.1 Aanleiding 9
1.2 Het belang van het regionale schaalniveau 10
1.3 Het effect van de internationale ligging 10
1.4 De keuze voor een procesmatige insteek 10
1.5 De gehanteerde regio-indeling 11
1.6 Status van dit programma 12
2 uitgangspunten 13
2.1 Uitgangspunten bij de behoefteraming 13
2.2 Uitgangspunten bij de (her)ontwikkeling van terreinen 15
2.3 Uitgangspunten bij de uitgifte van terreinen 17
2.4 Naar een nieuwe segmentatie 19
b. regio delen
4 KOP VAN LIMBURG 35
4.1 Huidige situatie 35
4.1.1 Inleiding 35
4.1.2 Bestaande werklocaties 35
4.1.3 Uitgifte 37
4.1.4 Restcapaciteit en plannen 39
4.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen 40
4.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015 40
4.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020 40
4.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020 41
4.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen 41
4.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen 42
4.3.1 De herstructureringsopgave 42
4.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen 42
5 greenport plus 45
5.1 Huidige situatie 45
5.1.1 Inleiding 45
5.1.2 Bestaande werklocaties 45
5.1.3 Uitgifte 48
5.1.4 Restcapaciteit en plannen 50
6 Weerterkwartier 59
6.1 Huidige situatie 59
6.1.1 Inleiding 59
6.1.2 Bestaande werklocaties 59
6.1.3 Uitgifte 61
6.1.4 Restcapaciteit en plannen 63
6.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen 64
6.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015 64
6.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020 64
6.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020 65
6.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen 65
6.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen 66
6.3.1 De herstructureringsopgave 66
6.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen 66
7 Midden-limburg 71
7.1 Huidige situatie 71
7.1.1 Inleiding 71
7.1.2 Bestaande werklocaties 71
7.1.3 Uitgifte 74
7.1.4 Restcapaciteit en plannen 76
7.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen 78
7.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015 78
7.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020 79
7.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020 79
7.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen 79
7.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen 80
7.3.1 De herstructureringsopgave 80
7.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen 80
9 Parkstad limburg 99
9.1 Huidige situatie 99
9.1.1 Inleiding 99
9.1.2 Bestaande werklocaties 99
9.1.3 Uitgifte 102
9.1.4 Restcapaciteit en plannen 104
9.2 De kwantitatieve opgave voor nieuwe terreinen 106
9.2.1 Herijking bestaande behoefteraming tot en met 2015 106
9.2.2 Behoefteraming 2016 tot en met 2020 106
9.2.3 Planningsopgave regio tot en met 2020 107
9.2.4 Regiospecifieke ontwikkelingen 107
9.3 De kwalitatieve opgave voor bestaande terreinen 108
9.3.1 De herstructureringsopgave 108
9.3.2 De segmentatie van de bedrijventerreinen 108
A.
ALGEMEEN DEEL
Provincie Limburg
in afstemming met de Limburgse gemeenten
1.1 Aanleiding
De beschikbaarheid van ruimte is een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven en diensten.
Voor een voorspoedige ontwikkeling van de Limburgse economie is het dan ook belangrijk dat er voldoende
werklocaties zijn, van de kwaliteit waar het bedrijfsleven om vraagt en met voldoende variatie in vestigings-
milieus.
Het rijk heeft in de Nota Ruimte aangegeven dat de zorg voor een marktgericht aanbod aan werklocaties ligt
bij provincie en gemeenten. Wel zal het rijk nadere afspraken met iedere provincie maken over behoefte
raming en herstructureringsopgaven. Scenario’s die het rijk daarbij hanteert zijn referentiekaders voor zo’n
afsprakenkader en de doorvertaling naar een provinciale programma zoals in dit document en de bijbehoren-
de regiodelen is gebeurd.
In het POL2006 geeft de provincie de kaders hiervoor aan: ambitie, rolverdeling, uitgangspunten en aanpak.
De feitelijke planningsopgave, die zowel de herstructurering van bestaande locaties en de ontwikkeling van
nieuwe locaties kan omvatten, wordt per regio bepaald, in samenspraak met de gemeenten en is vastgelegd
in dit Programma Werklocaties.
Anders ligt het bij de dienstverlening, in het bijzonder de consumentgerichte dienstverlening. Consumen-
ten bewegen zich vrij over de landsgrenzen heen en detailhandelsontwikkelingen in de Belgische of Duitse
grensstreek zullen zeker van invloed zijn op het ruimtelijk gedrag van Limburgse consumenten. Omgekeerd
kunnen ontwikkelingen in Limburg het consumentengedrag in België en Duitsland beïnvloeden. Hier lijkt een
incidentele afstemming met de Duitse en Belgische buurregio’s gewenst.
Anders dan in het verleden wordt de planningsopgave nu in nauwe regionale samenspraak met de gemeen-
ten bepaald. Die aanpak past helemaal binnen de lijn die het kabinet in de “Agenda Bedrijventerreinen 2008-
2009” en de “Samenwerkingsagenda Mooi Nederland” voorstaat.
Anders dan in het verleden wordt de opgave vastgelegd in een apart document, het Programma Werk
locaties. Dat maakt een flexibelere programmering mogelijk. In het eerste POL uit 2001 maakte de plannings-
opgave nog deel uit van het plan zelf.
Anders dan voorheen wordt de opgave bepaald op basis van een eenvoudige kwantitatieve methode,
optimaal gebruik makend van de gegevens uit het provinciale monitoringsysteem voor bedrijventerreinen
(REBIS). Voordeel van deze methode is dat een snelle jaarlijkse actualisatie mogelijk is. Kwalitatieve over-
wegingen worden hierbij nadrukkelijk meegenomen, zoals de economische ambities uit de Versnellingsagen-
da, en de vraag welke vestigingsfactoren kunnen bijdragen aan de realisatie daarvan. Afgestapt is van de
Wat blijft is dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de vertaling naar concrete locaties plus de ontwikke-
ling, inrichting en beheer daarvan. Bij een voortdurende krapte aan terreinen in een regio en bij nieuwe groot-
schalige terreinen die de regionale reikwijdte overstijgen, kan de provincie het voortouw nemen bij de ontwik-
keling van nieuw aanbod. Daarbij gebruik makend van de mogelijkheden die de nieuwe Wet op de Ruimtelijke
Ordening (nWro) en de Grondexploitatiewet (Grex) bieden. Deze mogelijkheden kunnen ook worden ingezet
door de provincie als de voortgang in een regio hapert en eventueel bij een gemeentelijk verzoek. Gemeen-
ten en bedrijfsleven zijn verantwoordelijk voor behoud van kwaliteit via parkmanagement. Hierbij dient men
ook uitdrukkelijk te kijken naar de mogelijkheden die de Experimentenwet Bedrijfsgerichte Gebiedsverbete-
ring (BGV) biedt.
Posities en rollen van gemeenten per regionaal overleg zijn verschillend in te vullen binnen het oogmerk van
de centrale doelstelling: ruimte creëren voor voldoende, gevarieerde vestigingslocaties. Het accent ligt op de
opgaven voor de stedelijke gebieden, betrokkenheid van de stedelijke gemeenten is dan ook een absolute
voorwaarde. Maar ook het belang van gemeenten met minder of geen bedrijventerreinen is wezenlijk. Juist
om de in die gemeente gevestigde bedrijven ook op de lange termijn voldoende ontwikkelingsperspectief te
kunnen bieden en eventuele optredende planologische knelpunten bij individuele bedrijfsvestigingen regio-
naal op te kunnen lossen.
Voor de drie zuidelijke regio’s geldt bovendien dat in sterkere mate dan in de andere regio’s naar elkaar moet
worden gekeken. We hebben te maken met een sterk verstedelijkt gebied en diverse bedrijventerreinen en
dienstenlocaties liggen in de nabijheid van regiogrenzen. De effecten daarvan houden niet bij die grenzen op.
De juridische status van het programma is een beleidsregel. Het vormt een kader voor de beoordeling door
Gedeputeerde Staten van initiatieven voor de ontwikkeling van nieuwe terreinen en de herstructurering van
bestaande terreinen. Als POL-uitwerking kan worden volstaan met vaststelling van het programma door GS,
na raadpleging van de Statencommissie. Wanneer in het programma evenwel keuzes worden gemaakt die
leiden tot aanpassing van het POL2006 of begrotingsconsequenties hebben, is dat aanleiding voor vaststel-
ling door Provinciale Staten.
Het voorliggende programma kent een looptijd van 2008 t/m 2020.
1 Daarnaast is er in deze regio’s de behoefte om op de schaal van Zuid-Limburg met elkaar tot samenwerking te komen. Daar-
bij gaat het vooral om de acquisitie en aanverwante activiteiten. Daar waar het gaat om de planning van werklocaties wordt
voor de indeling van Zuid-Limburg vastgehouden aan de drie onderscheiden regio’s, omdat deze het beste aansluiten bij de
markt en de vestigingsdynamiek van bedrijven.
We gaan voor het vaststellen van vraagramingen en eventueel daaraan gekoppelde planningsopgaven
primair uit van de ervaringsgegevens in het provinciaal monitoringsysteem voor bedrijventerreinen (REBIS).
Dit systeem bevat ontwikkelingen en cijfers over bedrijventerreinen sinds 1980 en vanaf 1997 is door de om-
bouw naar een geografisch informatiebestand een bijna perfect sluitend totaalbeeld opgebouwd van alle
werklocaties in onze provincie.
Via langjarig voortschrijdende gemiddelde uitgiftepatronen worden trendmatige ontwikkelingen in beeld
gebracht en incidentele ontwikkelingen uitgefilterd. Ervaringsgegevens uit REBIS leren dat een 10-jarig voort-
schrijdende gemiddelde van jaarlijkse uitgiftewaarden een goede basis opleveren voor extrapolatie.
Uiteraard zullen die extrapolaties worden verfijnd door trendmatige ontwikkelingen (zoals een afnemende
groei c.q. geleidelijk teruglopende vraag naar nieuwe ruimte voor bedrijven) in de toekomstige vraagraming
mee te nemen. Door jaarlijkse de vraagramingen te herijken wordt vanzelf duidelijk of trends versterkt, dan
wel afgezwakt doorzetten in de toekomstige uitgiftecijfers.
Het is wellicht goed om op dit punt even stil te staan bij de afnemende bevolkingsgroei in (delen van) de
provincie en de mogelijke effecten daarvan op de vraag naar werklocaties. Allereerst kan worden gesteld dat
eventuele effecten daarvan door ons monitoringsysteem in beeld zullen worden gebracht.
Daarnaast kan worden gesteld dat de ruimtevraag van bedrijven geen directe koppeling heeft met de ont-
wikkeling van de bevolking. Automatiseringsprocessen en de introductie van nieuwe technologieën zullen in
bedrijfssectoren leiden tot een geringer aantal werkzame personen per hectare, maar zullen niet per se een
2 Om misverstanden te voorkomen: de uitgangspunten hebben niet de status van afzonderlijke beleidsregels.
Daarnaast zullen een aantal beleidsmatige uitgangspunten over werklocaties (aangaande kwaliteit en nood-
zaak, zie POL 2006, par. 5.3.1) worden vertaald in operationele uitgangspunten en, voor zover ze kwantita-
tief van betekenis zijn, als ambities worden doorvertaald in de vraagramingen. Ook hier geldt: door jaarlijkse
herijking van die vraagramingen blijkt vanzelf of die ambities reëel zijn.
Terugloop van de vraag naar ruimte op de langere termijn en intensivering van het ruimtegebruik zullen in de
berekeningsmodellen behoefteraming voor iedere regio worden verwerkt. Zie daarvoor de kwantitatieve op-
gave voor nieuwe terreinen in de zeven bijbehorende regionale programma’s.
Voorbeelden van beleidsmatige uitgangspunten die een afnemend effect beogen op de ruimtevraag (en dus
kwantitatief van betekenis) zijn:
- zorgvuldig ruimtegebruik directe invloed op aantal uit te geven meters;
- accent op behoud en verbetering kwaliteit bestaande werklocaties indirect effect op het aantal uit te
geven meters via afname van de verhuisdynamiek.
Deze ambitie van intensivering van het ruimtegebruik door bedrijven maken we operationeel door het toepas-
sen van de SER-ladder 3 op twee niveaus. Ten eerste op het niveau van de werklocaties door:
- eerst te bezien welke mogelijkheden er zijn op de bestaande terreinen (restcapaciteit en herstructure-
ring);
- vervolgens te bezien welke bestaande terreinen uitgebreid kunnen worden;
- alvorens te kijken naar aanleg van nieuwe werklocaties.
Daarmee sluiten we aan op de plannen die op dit moment op rijksniveau worden ontwikkeld.
Ten tweede willen we de regio’s en gemeenten adviseren en stimuleren om de SER-ladder ook operationeel
te maken op het niveau van de individuele kavel. Indien een bedrijf wenst uit te breiden of te verplaatsen dan
zouden de volgende stappen moeten worden ondernomen:
- in samenspraak met dat bedrijf bezien wat de mogelijkheden zijn op de huidige kavel (intensivering,
stapelen, herbouw);
- indien die mogelijkheden niet adequaat zijn, bekijken of er elders op dezelfde werklocatie restcapaciteit
beschikbaar is, dan wel beschikbaar kan komen;
- het bedrijf een verplaatsingsmogelijkheid aanbieden naar een andere werklocatie als voornoemde op-
lossingen niet mogelijk zijn, maar daarbij wel duidelijke eisen stellen ten aanzien van een zorgvuldig ge-
bruik van de ruimte en het achterlaten van de huidige bedrijfsbebouwing.
Op regionaal niveau kunnen afspraken worden gemaakt over de begeleiding van individuele bedrijven bij
hun locatievraag. Uiteraard gelden de “1e en 2e sport van deze ladder” niet voor de bovenregionale acquisi-
ties waarmee een regio te maken krijgt. In Limburg betreft dit laatste echter slechts zo’n 10% van alle kavel-
verkopen.
3 SER-ladder = een voorstel van de SER uit 1999 waarbij de verschillende ruimtelijke mogelijkheden zorgvuldiger worden af-
gewogen. Dit houdt in dat ten eerste aandacht wordt besteed aan een optimaal gebruik van de beschikbare (of door her-
structurering beschikbaar te maken) ruimte, ten tweede aan de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik en ten derde
aan uitbreiding van het bestaande areaal voor bedrijven.
Onderstaande beleidsmatige uitgangspunten zijn een uitwerking van bestaande uitgangspunten in POL2006,
dan wel een nadere aanvulling hierop. Voor zover er concrete operationalisering van uitgangspunten nood
zakelijk/zinvol is, zullen die worden opgenomen in de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling van de provin-
cie.
4 Het spreekt voor zich dat wanneer een regio zijn herstructureringsopgave al heeft vervult, dit niet (meer) aan de orde is.
Zorgvuldig ruimtegebruik wordt niet afgedwongen, maar wel sterk en actief door de gemeenten
gestimuleerd
Om een zorgvuldiger gebruik van de ruimte te stimuleren is het haast noodzakelijk dit van geval tot geval te
bekijken. Begonnen moet echter worden met het geven van goede voorlichting aan ondernemers.
Reserverings- en optietermijnen
De lokale overheden wordt gevraagd goed te kijken naar de reserverings- en optietermijnen om te voor
komen dat langdurig claims op de beschikbare ruimte worden gelegd. Aan gemeenten wordt ten aanzien van
dit punt het volgende advies meegegeven.
Aan de periode vanaf de reservering tot en met de optiefase wordt een termijn van maximaal één jaar
gesteld.
Om te voorkomen dat een kavel wel wordt gekocht, maar dat er niets wordt gebouwd, moet binnen één jaar
een bouwaanvraag worden ingediend.
Dat biedt nog geen garanties voor een daadwerkelijke ontwikkeling. Daarom moet als aanvullende eis worden
gesteld dat binnen zes maanden na verlening van de bouwvergunning moet worden gestart met de feitelijke
bouw. Volledigheidshalve kan aan de bouwperiode eveneens een grens worden gesteld.
Aan voornoemde eisen dient een financiële boeteclausule te worden verbonden of een eis tot terugleveren
Tegelijkertijd zien we ook bij de overheid de aandacht voor kwaliteit van en op bedrijventerreinen toenemen.
Dat houdt verband met de inzet op het vlak van duurzame ontwikkeling die onder andere leidt tot een ver-
antwoorde opzet en inpassing van werklocaties en een goed management van die terreinen. Bovendien zijn
veel van de nieuwe bedrijventerreinen langs snelwegen of invalswegen gelegen en bepalen ze door hun uit-
straling mede het imago van een gemeente. Recent hebben de verschillende overheden afspraken gemaakt
over een “Samenwerkingsagenda Mooi Nederland”.
Na de ondernemers en de overheid komt op wat meer afstand nog een derde groep in beeld: de vastgoed-
sector. In Nederland is deze sector nog nauwelijks geïnteresseerd in het onderwerp bedrijventerreinen. Als
echter de kwaliteit naar een hoger niveau kan worden getild en als er garanties zijn ten aanzien van het
beheer (wat weer garanties biedt voor de vastgoedwaarde en voor de te behalen rendementen) zou dat wel
eens kunnen gaan veranderen 5.
In het Limburgs werklocatiebeleid willen we naar een segmentatie toe die primair loopt langs de lijn van ruim-
telijke kwaliteit, gegeven de hiervoor genoemde ontwikkelingen. Daarbij gaan we uit van het volgende gebrui-
kelijke onderscheid in drie dimensies:
5 Er zullen echter ook andere voorwaarden moeten zijn vervuld. Wil het voor beleggers interessant zijn, dan zal de markt zich
ook verder moeten ontwikkelen naar een huurmarkt, moeten verhandelbare huurcontracten mogelijk zijn, enzovoorts.
Daarnaast komen andere aspecten in beeld die de ontwerpkwaliteit en de duurzame economische kwaliteit
van het terrein raken. Deze zijn integraal onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit.
Bij de ontwerpkwaliteit hebben we het over aspecten van belevingswaarde:
- inpassing van het terrein in zijn omgeving en de ruimtelijke kwaliteit van die omgeving;
- de representativiteit van het terrein (geheel van gebouwen, groen, water en landscaping);
- de lay-out van het terrein (situering van gebouwen, breedte van de wegen wel of niet voetgangers- en
fietspaden);
- de representativiteit van de eigen huisvesting.
De economische kwaliteit refereert aan de toekomstwaarde. Dat betekent behoud van ontwerp- en functio-
nele kwaliteit van het terrein, maar ook van gedane investeringen en – in het geval van de vastgoedsector –
waardeontwikkeling en behoud van rendementen. Om de toekomstwaarde veilig te stellen zal in ieder geval
aandacht moeten uitgaan naar:
- het beheer van het terrein en eventueel de gebouwen (afhankelijk van de opzet);
- de aanwezigheid van voorzieningen op het terrein.
Gesteld kan worden dat – hoewel voor iedere ondernemer weer verschillend – er sprake moet zijn van een
basiskwaliteit in de gebruikswaarde. In termen van belang is dat voor iedereen van een zelfde grootteorde,
maar de aspecten die het betreft kunnen per type bedrijf duidelijk verschillen. De twee andere dimensies
nemen in belang toe naarmate de ondernemer een hoogwaardiger terrein wil. Verder dient sprake te zijn van
een minimum kwaliteitsniveau op elk terrein. Als een werklocatie door dat minimumniveau ‘heen zakt’ is her-
structurering direct aan de orde. In figuur 2.1 is dit in een schema weergegeven.
Met figuur 2.1 als uitgangspunt verlaten we de tot nu toe gangbare indeling op basis van alleen type activiteit
en stappen over op een andere segmentering op basis van het bredere begrip ruimtelijke kwaliteit.
Hoe dat schematisch uitziet voor die drie te onderscheiden typen bedrijventerreinen qua verschillen in ruim-
telijke kwaliteit zien we in figuur 2.2. Het basisniveau voor ieder segment apart, ligt aan de linkerzijde van de
betreffende rechthoek. Dat is de ondergrens van de ruimtelijke kwaliteit voor dat segment.
In de praktijk zullen er werklocaties zijn die het BT1 niveau of het SD1 niveau niet halen. In die gevallen
is feitelijk sprake van een herstructureringsopgave. In de regionale uitwerkingen worden de terreinen die
de ondergrens van ruimtelijke kwaliteit niet halen aangeduid met BT0 en SD0. In principe kan en mag een
dergelijke kwalificatie slechts een tijdelijk karakter hebben.
Daar waar sprake is van een herstructureringsopgave zal zeker ook moeten worden bezien hoe de (experi-
mentele) mogelijkheden van de Wet Bedrijfsgerichte gebiedsverbetering (Wet BGV) kunnen worden benut.
Figuur 2.2: Segmentatie van bedrijventerreinen op basis van verschillen in ruimtelijke kwaliteit
Deze segmentering naar ruimtelijke kwaliteit leidt er,toe dat de landelijke indeling (gemengd plus, transport &
distributieterreinen, modern gemengd en bedrijvenparken) niet meer wordt gehanteerd. Het betekent tevens
een verbreding van de in het kader van het POL opgestelde functionele segmentatie met ontwerp- en eco-
nomische kwaliteiten.
De indeling heeft de volgende voordelen:
- een eenduidige indeling op grond van een beperkt aantal voor alle terreinen eenduidige kenmerken;
- de mogelijkheid deze indeling te gebruiken voor bestaande terreinen;
- een instrument om bij verouderde terreinen samen met betrokkenen vast te stellen wat het gewenste
kwaliteitsniveau is na herstructurering;
- de mogelijkheid een directe koppeling te maken met prijsniveaus.
Nemen we alle terreinen samen, bestaand en te ontwikkelen, dan moet in een regio een breed scala aan
kwaliteitsniveaus worden aangeboden. Regionale samenwerking is onder meer nodig om zorg te kunnen
dragen voor een gevarieerd aanbod aan werklocaties. Regionale samenwerking maakt het ook mogelijk dat
gemeenten kiezen voor een duidelijk profilering van de werklocaties. Dat kan betekenen dat ook een keer
“nee” moet worden verkocht en een ondernemer naar een andere regiogemeente moet worden verwezen.
Daar staat tegenover dat ook het omgekeerde zich zal voordoen. Dat de betreffende gemeente een kandi-
daat ontvangt die door een andere gemeente is doorverwezen.
Gezien het gebrek aan kwaliteit op veel van de bestaande terreinen lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat
de nog te ontwikkelen terreinen in het hogere segment moeten worden ontwikkeld. Maar ook zal gekeken
moeten worden naar de herprofileringsmogelijkheden van bestaande terreinen om kwaliteit toe te voegen.
Vanwege de optredende veranderingen in onze economie (zoals hiervoor even geschetst) wordt door on-
dernemers namelijk een hogere kwaliteit gevraagd die nu nog (te) sporadisch voor handen is. Aan meer
functionele terreinen ontbreekt het daarentegen meestal niet. Wel dient bij dergelijke terreinen gewaakt te
worden voor NIMBY-achtige regiodiscussies als nieuwaanleg of uitbreiding nodig is voor m.n. grond-, bouw-
en afvalstoffenverwerkende bedrijven.
Als al deze keuzes helder zijn, kan duidelijk worden omschreven wat het betreffende ‘product’ is (de werklo-
catie) en welke doelgroep men daarmee aanspreekt.
Inrichtingsprincipes
Per terrein kan dus worden bezien hoe te variëren met schaalgrootte en milieucategorieën. Als leidende prin-
cipes worden daarbij gehanteerd:
- het gedeelte nabij de hoofdwegen dient de hoogste ruimtelijke kwaliteit te hebben binnen de grenzen van
het betreffende segment. Naar ‘achteren’ toe neemt deze af;
- op het gedeelte bij de hoofdwegen komen de (relatief) kleinste bedrijven. Naar ‘achteren’ toe neemt de
schaalgrootte toe;
- de lichtste milieucategorieën worden daar gesitueerd waar de aangrenzende gebieden (bijvoorbeeld een
woonwijk) het kwetsbaarst zijn.
Dergelijke inrichtingsprincipes kunnen variëren naar aanleiding van de ruimtelijke inpassingmogelijkheden,
echter alleen als dit de structurele kwaliteit van een terrein ten goede komt.
Verder zal het duidelijk zijn dat keuzes voor bepaalde economische doelgroepen ook een wederkerige rela-
tie heeft met inrichtingseisen, schaalniveau en milieucategorisering. Als bijvoorbeeld wordt gekozen voor een
BT2-terrein dat zich specifiek richt op grootschalige bedrijven in de transport- en distributiesector is er weinig
fantasie voor nodig om te weten dat dit consequenties gaat hebben voor de eisen die aan de interne en ex-
terne ontsluiting gesteld gaan worden.
Op de volgende pagina zijn in figuur 2.5 zijn per type terrein de minimum-eisen weergegeven.
Gebruikswaarde
Bereikbaarheid Vrachtauto / Vrachtauto / Auto / OV-haltes op Auto / OV-haltes
auto auto / OV-halte bij het terrein / op het terrein
terreingrens vrachtauto (bij voorkeur bij
voorstadshalte NS) /
vrachtauto / fiets
Breedte wegen 2 x 4 / 1 x 8 meter 2 x 3,5 / 1 x 7 meter 1 x 7 meter voor de 1 x 7 meter voor de
voor de wegen voor de wegen. wegen. Enkelzijdig wegen.
Fiets(suggestie)- / dubbelzijdig Dubbelzijdig
strook van 1,5 meter vrijliggend fietspad vrijliggend fietspad
en enkelzijdig trottoir van 2 / 2,5 meter en (2,5 m),
(dubbelzijdig) trottoir dubbelzijdig trottoir,
wandelpaden
Parkeren Vrachtauto’s: op Vrachtauto’s en Personenauto’s: op Personenauto’s: in
eigen terrein en personenauto’s: eigen terrein aan eigen gebouwen of in
speciale opstelplaats op eigen terrein achterzijde gebouwen gestapelde collectieve
vrachtwagens in of collectief. garages
openbaar gebied. Vrachtauto’s: op eigen Vrachtauto’s: op eigen
Personenauto’s op terrein aan achterzijde terrein aan achterzijde
eigen terrein gebouwen gebouwen
Floor-space-index minimaal 0,6 minimaal 0,8 minimaal 1,0 minimaal 1,0
(FSI)1
Veiligheid Sociaal redelijk veilig Collectieve Collectieve Collectieve
beveiliging; beveiliging; sociaal beveiliging; sociaal
sociaal veilig; veilig; verkeersveilig; veilig; verkeersveilig;
verkeersveilig(er) milieuveilig (EV) milieuveilig (EV)
Belevingswaarde
Coördine-rend Nee Ja Ja Ja
stedenbouw-kundige
Inpassing Zorgvuldig, harde Zorgvuldig, harde Zorgvuldig, zachte Zorgvuldig, zachte
randen randen overgangen, overgangen,
landschappelijke landschappelijke
inpassing / inpassing inpassing / inpassing
stedelijk weefsel stedelijk weefsel
Lay out Grid- of Stroken- of Campus- of Campus- of
strokenstructuur campusstructuur eilandenstructuur eilandenstructuur
Representativiteit Functioneel Gemiddeld Hoog Zeer hoog
gebouwen
Materiaal-gebruik Divers Hoogwaardig en Hoogwaardig (beton, Zeer hoogwaardig
eenduidiger (beton, stenen, hout), onder (natuurlijke materialen,
stenen, hout) architectuur gebouwd geen zichtbaar beton),
onder architectuur
gebouwd
Hekwerken Toegestaan, Geen hekwerken Geen hekwerken. Collectieve
maar eenduidige Groen op kavels buitenruimte
vormgeving gaat in elkaar over
(eventueel collectieve
buitenruimte)
1 Floor Space Index = verhouding benutbaar inpandig vloeroppervlak ten opzichte van de kavelgrootte; gezien de benodigde
ruimte voor manoeuvreren en beperkingen in meerdere lagen te bouwen voor de logistieke bedrijven, is een FSI van mini-
maal 0,5 acceptabel voor logistieke terreinen of het logistieke deel van een werklocatie.
Dit Programma Werklocaties Limburg 2020 is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen gemeenten,
vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en provincie. Voor het volgen van de voortgang van het programma
stellen wij een vergelijkbare aanpak voor. Daartoe zal per regio een programmeringsoverleg worden in
gericht. Dit overleg krijgt een jaarlijks karakter, waarvoor de provincie Limburg het initiatief zal nemen vóór de
zomer van ieder kalenderjaar. Het moment is afhankelijk van de beschikbaarheid van de nieuwste REBIS-
data voor alle regio’s.
De trekkersrol voor dit regionaal programmeringsoverleg hoort echter in de regio zelf thuis. Bij voorkeur
“trekt” de centrumgemeente dit overleg, gezien hun omvangrijke aandeel in het geheel van werklocaties in
de regio. Ook een regionaal functionerend samenwerkingsverband zou die trekkersrol kunnen vervullen, als
de gezamenlijke regiogemeenten het daarover eens zijn.
Het programmeringsoverleg kan vaker plaatsvinden dan één keer per jaar. Dat is aan de gemeenten om te
bepalen. De provincie beveelt een frequenter overleg van harte aan zodat tot een goede afstemming kan
worden gekomen, juist ook bij zaken als ruimte zoekende en verplaatsende bedrijven. Als voor frequenter
overleg in een regio eventueel extra input van de provincie nodig is, bovenop de voorgestelde regievoering
en kennisinbreng, is dat altijd bespreekbaar;
Verder is het essentieel dat alle gemeenten in de regio, grotere en kleinere, (blijven) participeren in dit
programmeringsoverleg. Een regionaal programma uitvoeren vereist breed gedragen regionale oplossin
gen.
In het programmeringsoverleg waar in bijzijn van de provincie de voortgang van het regionale programma
wordt besproken, zal de provincie ook steeds een nieuwe trendextrapolatie tot 2020 aanreiken. Dit op basis
van de ontwikkelingen op de regionale bedrijventerreinenmarkt in het afgelopen jaar. Deze worden gezamen-
lijk met de regiogemeenten geëvalueerd. Indien de resultaten aanleiding geven het Programma Werkloca-
ties 2020 van een regio aan te passen, zullen de betrokken ambtenaren van de gemeenten het aangepaste
programmavoorstel ter consultatie voorleggen aan de eigen bestuurder. Mochten daaruit nadere discus-
siepunten naar voren komen, dan bestaat de mogelijkheid hierover een bestuurlijk overleg te hebben in
dezelfde setting van partijen. Regie van een dergelijk bestuurlijk overleg zal in handen zijn van de provincie.
Als vervolgens, of al primair, binnen de regio èn met de provincie overeenstemming is over een aangepast
programmavoorstel, zullen Gedeputeerde Staten het nieuwe Programma Werklocaties voor de desbetreffen-
de regio vaststellen en zal de uitwerking van het provinciaal omgevingsplan c.q. de provinciale structuurvisie
op dat onderdeel voor de betreffende regio worden aangepast.
De gekozen regio-indeling is een werkbare indeling, die gezien het functioneren van de regionale bedrij-
venterreinenmarkten grotendeels passend is. Uiteraard houdt het “denken” bij grenzen niet op. Bij de inter
pretatie van de geregistreerde ontwikkelingen zal altijd “buiten de regiogrens” worden gekeken. Effecten van
aanpalende Limburgse regio’s zullen worden meegewogen en, wanneer nodig, ook worden afgestemd. Dat-
zelfde geldt ook voor aangrenzende Brabantse gemeenten, waarbij eventuele afstemming tussen gemeen-
ten van provinciezijde wordt ondersteund met inachtneming van de geldende bevoegdheden. De concrete
regiogrensoverschrijdende elementen per regio zullen als regiospecifieke ontwikkelingen in ieder regionaal
programma worden benoemd. Als er op termijn meer landsgrensoverschrijdende interactie in bedrijfsvestiging
gaat optreden, geldt uiteraard hetzelfde voor de internationale afstemming.
Specifiek voor de drie Zuidlimburgse regio’s (Westelijke Mijnstreek, Parkstad Limburg en Maastricht & Mer-
gelland) is geconstateerd dat er, voor wat betreft de terreinen met een bovenregionale uitstraling, afstem-
ming gewenst is. Deze afstemming is vooral beleidsmatig relevant voor de signatuur van de “bovenregiona-
le” terreinen in relatie tot grotere nieuwvestigingen (getalsmatig is de interregionale bedrijvendynamiek [nog]
beperkt). Zeker als een dergelijk terrein (in geval van de Luchthaven MAA) ook nog gelegen is op de grens
van twee stadsregio’s. Om deze afstemming op Zuidlimburgse schaal mogelijk te maken, biedt de provincie
aan na afronding van de programmeringsoverleggen in de Westelijke Mijnstreek, Parkstad Limburg en Maas-
tricht & Mergelland, op uitnodiging van het Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg, de regioresultaten plus totaal-
beeld in dit gremium toe te lichten en te bespreken.
De hier gehanteerde werkwijze bij de planning van werklocaties en herstructurering van bestaande terrei-
nen is het uitgangspunt van handelen voor de komende jaren. In de tweede helft van 2011 zal de werkwijze
worden geëvalueerd. Op grond daarvan zullen conclusies worden getrokken over de continuering van deze
aanpak.
B.
REGIO DELEN
Limburgse gemeenten
onder regie van de provincie Limburg
Bergen
Gennep
Mook en Middelaar
4.1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Kop van Limburg weergegeven.
Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.
De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informatie
Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van in-
formatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) wordt aangele-
verd.
De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In de
Kop van Limburg is nog ongeveer 6,5 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. Een
groot gedeelte daarvan is gelegen op bedrijventerrein Korendal in de gemeente Mook en Middelaar. Het is
op dit moment echter de vraag of deze 4,5 hectare beschikbaar blijft met het oog op eventuele andere ont-
wikkelingen.
De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel
Programma Werklocaties Limburg). BT0 tot en met BT3 zijn de kwaliteitslabels voor de bedrijventerreinen,
SD1 en SD2 die voor de stedelijke dienstenterreinen.
In de regio Kop van Limburg is 11% van de bedrijvigheid gevestigd op werklocaties (bedrijventerreinen of
stedelijke dienstenterreinen). Deze bedrijven zijn samen goed voor 32% van de totale werkgelegenheid in de
regio. Tabel 1.2 geeft per sector aan welk aandeel van bedrijven en werkgelegenheid gevestigd is op werk-
locaties resp. daarbuiten op andere locaties. Vooral binnen de sectoren industrie en vervoer en transport is
een relatief groot aantal bedrijven (36% resp. 31%) gevestigd op werklocaties.
Dienstverlenende bedrijven maken 19% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. Dergelijke
bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel
verkeer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig opgelet te worden.
4.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in de Kop van Limburg 16 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3). Dit is een
gemiddelde van 1,6 ha per jaar. In de gemeente Gennep is veruit de meeste grond uitgegeven, ongeveer 13
ha. De meerderheid daarvan is in de periode 1997 – 2001 op de markt gebracht. De uitgifte in de gemeente
Bergen is gedateerd van de vorige eeuw.
Tabel 1.3 Uitgifte in de regio naar gemeente in de periode 1997 – 2006 (in ha)
Een verdeling naar sector laat zien dat bedrijven uit de industrie, bouwnijverheid en transport de meeste
bedrijfskavels in gebruik hebben genomen, zowel in het aantal bedrijfsvestigingen als kaveloppervlak (tabel
1.4). De transportsector neemt met 5,3 ha een derde van de uitgegeven kavels voor haar rekening, terwijl de
handel de meeste nieuwe bedrijfsvestigingen heeft gerealiseerd.
De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in de Kop van Limburg hebben gekocht, zijn
veelal uit de eigen gemeente afkomstig. Alleen in de gemeente Gennep is ongeveer 2,5 ha uitgegeven aan
bedrijven van buiten de regio (tabel 1.5 en 1.6). In de laatste tien jaar is 16% van de bedrijfskavels, die op de
markt zijn gekomen, opgenomen door bedrijven die niet uit Limburg afkomstig zijn.
Tabel 1.5 Uitgifte regiototaal naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha) 6
Tabel 1.6 Uitgifte in de regio per gemeente naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha)
6 Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.
Tabel 1.7 Werklocaties met restcapaciteiten in de regio naar segment (per 31-12-2006)
De plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties blijft in deze regio beperkt tot één terrein (tabel 1.8).
In de gemeente Gennep zal de het regionaal verzorgende terrein De Brem gaan worden ontwikkeld met een
oppervlakte van 38,5 ha bruto. De eerste uitgifte zal plaatsen gaan vinden in de loop van 2008.
Voor de gemeenten in de Kop van Limburg is ook de afstemming met het gebied Venlo-Venray relevant. De
gemeente Gennep maakt deel uit van de Regio Venlo NV, een samenwerkingsverband die de economische
ontwikkeling van heel Noord-Limburg nastreeft. Voor wat betreft het Programma Werklocaties kan men zich
op termijn voorstellen aansluiting te zoeken bij de regio Greenport Plus.
Voor de invulling van de bedrijventerreinen in de regio zoekt men ook provinciegrensoverschrijdend afstem-
ming met de Brabantse gemeenten Cuijk en Boxmeer.
Er spelen een aantal specifieke ontwikkelingen in de regio die relevant zijn, dan wel kunnen worden voor dit
regionale programma:
- mogelijk een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein De Flammert in de gemeente Bergen;
- een beoogde beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Ovenberg in de gemeente Gennep;
- op termijn mogelijk een gedeeltelijke onttrekking van uitgeefbare gronden op bedrijventerrein Korendal
in de gemeente Mook en Middelaar;
- op termijn een transformatie naar niet-bedrijfsmatige functies van bedrijventerrein Moutstraat in de
gemeente Gennep;
- op termijn een mogelijke onttrekking van de bedrijfsbestemming op het bedrijventerrein IT Milsbeek.
Tot slot heeft de gemeente Gennep nadrukkelijk aangegeven te willen fungeren als trekker van het program-
meringsoverleg in de Kop van Limburg.
4.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto ruim 200 ha aan werklocaties in de Kop van Limburg is 50% van voldoende functionele kwali-
teit. Van die andere helft zijn voor een viertal terreinen (De Groote Heeze, De Heij, Hoogveld en Ovenberg)
van gezamenlijk ca. 80 ha herstructureringsplannen in uitvoering. Indien die plannen gereed zijn resten nog
twee terreinen van onvoldoende kwaliteit, beide in de gemeente Gennep:
Drie Kronen (23 ha);
Moutstraat (1 ha).
Gezien het feit dat voor het terrein Moutstraat mogelijk transformatie naar een andere functie overwogen
wordt, beperkt zich - na afronding van de huidige plannen - de herstructureringsopgave zich tot het terrein
Drie Kronen.
In de regio Kop van Limburg zijn er 6 bedrijventerreinen, die het minimale kwaliteitslabel BT1 (nog) niet halen.
Dit geeft een beeld van de revitalisering- en herstructureringsopgave in de regio. Van de overige terreinen die
wel van voldoende kwaliteit zijn, is het niet de bedoeling dat elk terrein naar een hoogste label moet streven.
Het niveau van ruimtelijke kwaliteit moet passen bij het type (gewenste) bedrijvigheid. Wel is het zo, gezien
de eisen van bedrijven aan hun omgeving vandaag de dag, dat het aantal BT2/3 bedrijventerreinen en SD2
dienstenterreinen moet toenemen. Dus nieuwe terreinen zouden in de regel minimaal moeten streven naar
een BT2-niveau en voor bestaande terreinen geldt - los van de revitalisering- en herstructureringsopgave -
dat als ze BT1 hebben, te bezien is of er potentie is om door te groeien naar een BT2-niveau.
BT0 6 50 104,35 42
BT1 5 42 105,60 42
BT2 1 8 38,52 16
BT3 - - - -
SD0 - - - -
SD1 - - - -
SD2 - - - -
Totaal 12 100 248,7 100
Arcen en Velden
Beesel
Helden
Horst aan de Maas
Kessel
Maasbree
Meerlo-Wanssum
Meijel
Sevenum
Venlo
Venray
5.1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Greenport Plus weergegeven.
Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar en;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.
De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informa-
tie Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van
informatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) wordt aan
geleverd.
De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In deze
regio is nog ongeveer 186 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. In de gemeen-
ten Helden en Horst aan de Maas is nog relatief veel restcapaciteit aanwezig. In Venlo en Venray zijn er en-
kele grote terreinen die nog veel ongebruikte bedrijfskavels hebben (Trade Port Oost, ZON Fresh Park, De
Blakt en de Hulst II)
De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel
Dienstverlenende bedrijven maken 16% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. Dergelijke
bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel ver-
keer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig opgelet te worden.
5.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in deze regio 353,8 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3). Dit is een gemiddelde
van 35,4 ha per jaar. In de gemeente Venlo is veruit de meeste grond uitgegeven, ongeveer 168,5 ha. Dit is
bijna de helft van de totale uitgifte in de regio. Venlo wordt gevolgd door Venray (81,3 ha), Helden (44,9 ha)
en Horst aan de Maas (30,9 ha).
Tabel 1.3 Uitgifte in de regio naar gemeente in de periode 1997 – 2006 (in ha)
Tabel 1.4 Uitgifte in de regio naar sector 1997 – 2006 (in ha)
De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in Greenport Plus hebben gekocht, zijn veel-
al uit de eigen gemeente afkomstig (tabel 1.5). Bedrijfsverplaatsingen vanuit de ene regio gemeente naar de
andere gemeente vinden procentueel gezien weinig plaats. Ten opzichte van de andere Limburgse regio’s is
het aantal bedrijven dat uit het buitenland afkomstig is, relatief hoog met 10,2% van de uitgegeven bedrijfs
kavels. Deze buitenlandse bedrijven hebben zich in Venlo (25 ha) of Venray (5 ha) gevestigd (tabel 1.6). Deze
twee gemeenten hebben ook bijna alle uitgiften aan bedrijven uit overig Nederland voor hun rekening geno-
men.
Tabel 1.5 Uitgifte regiototaal naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha) 7
7 Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.
De plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties blijft in deze regio beperkt tot twee terreinen (tabel
1.8). In de gemeente Venlo zullen de functiespecifieke terreinen Bedrijvenpark Venlo Greenpark en Trade
Port Noord ontwikkeld gaan worden. De werklocaties zijn samen goed voor een oppervlakte van 275 ha
bruto.
Voor de economische ontwikkeling van deze regio en de invulling van de bedrijventerreinen in de regio is ook
provinciegrensoverschrijdend afstemming met een aantal Brabantse gemeenten relevant.
Er spelen een aantal specifieke ontwikkelingen in de regio die relevant zijn, dan wel kunnen worden voor dit
regionale programma:
- mogelijk een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Spikweien in de gemeente Arcen & Velden;
- onderzoek naar eventuele beperkte uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijventerrein Berghem in de
gemeente Sevenum;
- verkenning van de mogelijkheden om het bedrijventerrein Roversheide in de gemeente Beesel uit te
breiden;
- mogelijkheden voor verdere ontwikkelingen ten aanzien van de werklocaties in het kader van Klavertje 4
vergen nadere verkenning;
- een revitaliseringvisie voor het dienstenterrein De Brier in de gemeente Venray is in ontwikkeling.
Vanuit de Regio Venlo NV zal worden bezien welke gemeente zal fungeren als trekker van het programme-
ringsoverleg in de Greenport Plus regio.
5.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto ruim 2000 ha aan werklocaties in de regio Greenport Plus is 54% van voldoende functionele
kwaliteit. Van die andere kleine helft zijn slechts een tweetal terreinen (Roversheide in Beesel en Veegtes in
Venlo) van gezamenlijk ca. 110 ha herstructureringsplannen in uitvoering. Daarnaast resten nog veel terrei-
nen (22) die functioneel van onvoldoende kwaliteit zijn. Het betreft ruim 800 ha aan werklocaties, waarvan
meer dan de helft zich in de gemeente Venlo concentreert. Maar ook de gemeente Helden, met 2 grotere ter-
reinen, en de gemeente Meerlo-Wanssum met de beide aanwezige terreinen op hun grondgebied, hebben
een relatief forse herstructureringsproblematiek.
De lange lijst van 22 terreinen (zie bijgevoegd factsheet) noopt tot een keuze om te prioriteiten te stellen. Een
eerste verkenning van de aard en breedte van de problematiek leidt tot de volgende aan te pakken projec-
ten:
IT Beringe (78 ha), gemeente Helden;
HIT Wanssum (57 ha), gemeente Meerlo-Wanssum;
Hoogveld (43 ha), gemeente Horst aan de Maas;
Keulse Barierre (40 ha), gemeente Venlo;
Windhond (31 ha), gemeente Venlo;
Kaldenkerkerweg (30 ha), gemeente Venlo;
Tienray (21 ha), gemeente Meerlo-Wanssum;
De Hulst I (19 ha), gemeente Venray;
Kruisberg & Karreweg 2 aaneengesloten terreinen (12 ha), gemeente Kessel; en
Maasveld (12 ha), gemeente Beesel.
Gezien het aantal terreinen (22) en de breedte van de problematiek op bovengenoemde bestaande terreinen
(9) is het zaak de aandacht de komende jaren in deze regio vooral te richten op plannen van voor aanpak
voor verbetering van kwaliteit op de bestaande werklocaties. Zeker gezien het feit dat via de ontwikkeling van
Trade Port Noord en Bedrijvenpark Greenpark de planningsopgave tot 2020 grotendeels al wordt ingevuld.
Het wil overigens niet zeggen dat de bovenstaande negen werklocaties volledig dienen te worden geher-
structureerd. Het kan ook om een gedeelte van het terrein gaan.
BT0 24 43 924,76 39
BT1 19 34 622,97 27
BT2 8 15 680,28 29
BT3 1 2 76,33 3
SD0 1 2 10,85 1
SD1 2 4 18,75 1
SD2 - - - -
Totaal 55 100 2333,94 100
Nederweert
Weert
6.1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Weerterkwartier weergegeven.
Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar en;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.
De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informatie
Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van in-
formatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) wordt aangele-
verd.
De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In deze
regio is nog ongeveer 60 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. Bedrijvenpark Pan-
nenweg (45% van de restcapaciteit oppervlakte) en De Kempen (34% van de restcapaciteit oppervlakte)
leveren de grootste bijdrage aan de restcapaciteit.
De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel
Programma Werklocaties Limburg). BT0 tot en met BT3 zijn de kwaliteitslabels voor de bedrijventerreinen,
SD1 en SD2 die voor de stedelijke dienstenterreinen.
Dienstverlenende bedrijven maken 22% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. Dergelijke
bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel ver-
keer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig opgelet te worden.
6.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in de regio Weerterkwartier 73,2 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3). Dit is een
gemiddelde van 7,3 ha per jaar. In de gemeente Weert is veruit de meeste grond uitgegeven, ongeveer 65,1
ha. Dit is bijna 89% van de totale uitgifte in de regio.
Tabel 1.3 Uitgifte in de regio naar gemeente in de periode 1997 – 2006 (in ha)
Een verdeling naar sector laat zien dat bedrijven uit de industrie en handel de meeste bedrijfskavels in
gebruik hebben genomen, zowel in het aantal bedrijfsvestigingen als kaveloppervlak (tabel 1.4). De zakelijke
dienstverlening is opvallend genoeg de derde sector als het gaat om de uitgifte naar het aantal bedrijfsvesti-
gingen en oppervlakte van de bedrijfskavels.
De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in het Weerterkwartier hebben gekocht, zijn
veelal uit de eigen gemeente afkomstig (tabel 1.5 en 1.6). Bedrijfsverplaatsingen vanuit Weert naar Neder-
weert en andersom nemen verhoudingsgewijs niet veel ruimte in beslag (12,7% van het totaal). Het percen-
tage bedrijfsoppervlak dat in genomen is door bedrijven uit overig Nederland is met 18,2% redelijke hoog.
Tabel 1.5 Uitgifte regiototaal naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha) 8
8 Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.
Tabel 1.7 Werklocaties met restcapaciteiten in de regio naar segment (per 31-12-2006)
De plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties blijft in deze regio beperkt tot één terrein (tabel 1.8).
In de gemeente Weert zal het stedelijk terrein Kampershoek-Noord ontwikkeld gaan worden. Deze werkloca-
tie is goed voor een oppervlakte van ongeveer 71 ha bruto.
6.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto 600 ha aan werklocaties in de het Weerterkwartier is ruim 80% van voldoende functionele
kwaliteit. Van de overige kleine 20% zijn voor twee van de drie kwalitatief ontoereikende terreinen (Kanaal
zone I en Savelveld in de gemeente Weert) van gezamenlijk ca. 50 ha herstructureringsplannen in uitvoering.
Indien die plannen gereed zijn rest nog één terrein van onvoldoende kwaliteit (op basis van bestaande inven-
tarisatiemethodiek veroudering terreinen provincie Limburg):
Kanaalzone II (49ha), gemeente Weert.
Vraag is nog of dit terrein voor (gedeeltelijke) transformatie naar een andere functie in aanmerking komt.
Indien dat een substantieel aantal hectares zou gaan betreffen is compensatie aan de orde. Dan is het de
vraag of die met een volledige ontwikkelde werklocatie Kampershoek-Noord voldoende afgedekt kan zijn.
Echt-Susteren
Leudal
Maasgouw
Roerdalen
Roermond
7.1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Midden Limburg weergegeven.
Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.
De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informa-
tie Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van
informatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) wordt aan
geleverd.
De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In deze
regio is nog ongeveer 104 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. Het terrein Ze-
venellen in de gemeente Leudal kent de grootste restcapaciteit met 24 ha. Absoluut gezien is de meeste rest-
capaciteit op de werklocaties in de gemeente Roermond terug te vinden met 38 ha van het totaal.
De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel
Programma Werklocaties Limburg). BT0 tot en met BT3 zijn de kwaliteitslabels voor de bedrijventerreinen,
SD1 en SD2 die voor de stedelijke dienstenterreinen.
Dienstverlenende bedrijven maken 17% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. Dergelij-
ke bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel
verkeer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig op gelet te worden.
7.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in Midden Limburg 141,5 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3). Dit is een
gemiddelde van 14,2 ha per jaar. In de gemeente Roermond is de meeste grond uitgegeven, ongeveer 64,3
ha, gevolgd door Echt-Susteren (36,6 ha) en Leudal (28,9 ha).
Tabel 1.3 Uitgifte in de regio naar gemeente in de periode 1997 – 2006 (in ha)
Een verdeling naar sector laat zien dat bedrijven uit de industrie en handel de meeste bedrijfskavels in
gebruik hebben genomen, zowel in het aantal bedrijfsvestigingen als kaveloppervlak (tabel 1.4). Het aantal
bedrijven in de bouwnijverheid dat een bedrijfskavel in bezit heeft genomen is hoger dan het aantal vestigin-
gen in de sector transport (18 bedrijven meer). Maar als naar het oppervlak wordt gekeken, nemen de trans-
portbedrijven twee keer zoveel ruimte in dan de bouwbedrijven.
De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in Midden-Limburg hebben gekocht, zijn veel-
al uit de eigen gemeente afkomstig (tabel 1.5). Bedrijfsverplaatsingen vanuit de ene regiogemeente naar
de andere nemen meer ruimte in beslag dan de vestigingen van bedrijven uit overig Limburg en Nederland
samen. De bedrijven die uit overig Nederland komen, vestigen zich vooral in de gemeente Roermond (tabel
1.6).
Tabel 1.5 Uitgifte regiototaal naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha) 9
9 Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.
Het aantal plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties in deze regio is groot ten opzichte van de
andere Limburgse regio’s (tabel. 1.8). De meeste van de plannen voor de ontwikkeling van nieuwe werk
locaties hebben betrekking op de gemeente Roermond. Twee daarvan hebben de status ‘hard’, dat wil zeg-
gen dat deze binnenkort beschikbaar komen. Dit betreft beide stedelijke dienstenterreinen. De zes ‘zachte’
plannen zijn planologische reserveringen waarvan nog niet (volledig) zeker is of en in welke mate ze daad-
werkelijk worden geëffectueerd.
In de gemeente Echt-Susteren wordt het grootste terrein ontwikkeld. Dit logistiek-/industrieel terrein Sint-
Joost is 46,3 ha groot. De harde plannen zijn samen goed voor een oppervlakte van 62,1 ha bruto. Worden
de zachte plannen daarbij opgeteld dan is het totaal aan nieuw te ontwikkelen werklocaties 126,1 ha groot.
7.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto ruim 1100 ha aan werklocaties in Midden-Limburg is ruim 60% van voldoende functionele
kwaliteit. Van de overige kleine 40% zijn echter voor de drie grootste terreinen (Zevenellen, Willem-Alexan-
der en Roerstreek-Noord; gezamenlijk zo’n 330 ha) herstructureringsplannen in uitvoering. Indien die plan-
nen gereed zijn rest nog slechts een kleine 10% die van onvoldoende kwaliteit is. Veelal betreft het zeer
kleine terreinen (8) tussen de 1 en 7ha netto, waarvan voor een deel transformatie eerder een optie is dan
een opknapbeurt. De werklocaties van enige substantiële omvang die dan nog resten en voor (beperkte) her-
structurering in aanmerking komen, zijn:
de gekoppelde terreinen Ellerweg & Kelperheide (26 ha) – gemeente Leudal;
de terreinen Wolfskoul (19 ha) en Dieterderweg (21 ha) – gemeente Echt-Susteren.
In de regio Midden Limburg zijn er 14 bedrijventerreinen, die het minimale kwaliteitslabel BT1 (nog) niet halen.
Dit geeft een beeld van de revitalisering- en herstructureringsopgave in de regio. Van de overige terreinen die
wel van voldoende kwaliteit zijn, is het niet de bedoeling dat elk terrein naar een hoogste label moet streven.
Het niveau van ruimtelijke kwaliteit moet passen bij het type (gewenste) bedrijvigheid. Wel is het zo, gezien
de eisen van bedrijven aan hun omgeving vandaag de dag, dat het aantal BT2/3 bedrijventerreinen en SD2
Beek
Schinnen
Sittard-Geleen
Stein
onder regie van de provincie Limburg
8.1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Westelijke Mijnstreek weer
gegeven. Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar en;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.
De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informatie
Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van in-
formatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) wordt aangele-
verd.
De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In
deze regio is nog ongeveer 255 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. Een groot
gedeelte (53%) van deze restcapaciteit is te vinden op het terrein Chemelot in de gemeente Sittard-Geleen
dat gericht is op een specifieke doelgroep (chemie gerelateerde bedrijvigheid).
De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel
Programma Werklocaties Limburg). BT0 tot en met BT3 zijn de kwaliteitslabels voor de bedrijventerreinen,
SD1 en SD2 die voor de stedelijke dienstenterreinen.
Dienstverlenende bedrijven maken 27% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. Dergelijke
bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel ver-
keer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig opgelet te worden.
8.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in de Westelijke Mijnstreek 155,5 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3). Dit is een
gemiddelde van 15,6 ha per jaar. In de gemeente Sittard-Geleen is veruit de meeste grond uitgegeven, on-
geveer 74,1 ha, gevolgd door de gemeente Stein (42,4 ha) en Beek (36,1 ha).
Een verdeling naar sector laat zien dat bedrijven uit de handel de meeste bedrijfskavels in gebruik hebben
genomen (62), maar dat bedrijven uit de transport en opslagsector het meeste oppervlak tot hun beschikking
hebben gekregen (tabel 1.4). De zakelijke dienstverlening heeft, op de handel na, in tien jaar tijd de meeste
bedrijfsvestigingen gerealiseerd.
Tabel 1.4 Uitgifte in de regio naar sector 1997 – 2006 (in ha)
De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in de Westelijke Mijnstreek hebben gekocht,
zijn veelal uit de eigen gemeente afkomstig (tabel 1.5). Bedrijfsverplaatsingen van andere gemeenten uit de
regio of overig Limburg nemen met 13,6% en 14,3% een redelijke deel van de uitgegeven bedrijfskavels voor
hun rekening. Bedrijven uit overig Nederland en het buitenland hebben een beperkt aandeel in de totale uit-
gifte (tabel 1.6).
Tabel 1.6 Uitgifte in de regio per gemeente naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha)
10 Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.
Tabel 1.7 Werklocaties met restcapaciteiten in de regio naar segment (per 31-12-2006)
* minus restcapaciteit op Chemelot-terrein (135 ha) die “dedicated” is voor chemie(gerelateerde) bedrijven
Voor de invulling van de bedrijventerreinen in de regio is ook afstemming gewenst met de overige Zuidlim-
burgse regio’s, zeker als een grootschalig terrein met een opvangfunctie voor twee regio’s (BMAA-Oost)
zich aan de regiogrens bevindt. Die interregionale afstemming is ook wenselijk in zake verplaatsingen van
grootschaligere vestigingen en bovenregionale acquisities. Om deze aspecten te kunnen invullen zullen we,
naast de regionale programmeringsoverleggen die aansluiten bij de drie grotendeels separaat functioneren-
de bedrijventerreinmarkten, daarnaast afstemming inrichten op het niveau van het stedelijk netwerk Zuid-
Limburg.
Voor de invulling van de planningsopgave wil de regio nadrukkelijk de ruimte-opties op bestaande terrei-
nen benutten, conform de 1e stap in de SER-ladder. De gemeente Sittard-Geleen ziet de uitdaging de plan-
ningsopgave van de regio zo veel als mogelijk “areaal-neutraal” vorm te geven. Naast de bijna definitieve uit-
breiding van het terrein rond de luchthaven (BMAA-Oost) en een tweede nieuwontwikkeling Holtum-Noord
III, zijn verder de “areaal-neutrale” oplossingen te verkennen rond IndustriePark Swentibold, Nedcar Yard
en Chemelot in de gemeente Sittard-Geleen. Op deze locaties zijn reeds specifieke bedrijfsbestemmingen
geregeld. Indien op de eerste twee genoemde locaties de specifieke automotive-bestemming er af kan en als
ditzelfde zou kunnen gelden voor delen aan de randen van de Chemelot-terrein voor de specifieke chemie-
bestemming, dan zou dit een mogelijke invulling van de planningsopgave van de regio voor 2020 kunnen
zijn.
Er spelen daarnaast nog een aantal specifieke ontwikkelingen in de regio die relevant zijn, dan wel kunnen
worden voor dit regionale programma:
- vraag is of delen van het bedrijventerrein Beeker Hoek op termijn aan het gewenste kwaliteitsniveau
kunnen beantwoorden; of een herontwikkeling of transformatie naar een dienstenterrein perspectief
biedt vereist nadere studie;
- een mogelijk beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Business Park Stein in de gemeente Stein is
op termijn een optie om te onderzoeken;
- mogelijk is op termijn een verbetering/opwaardering van de haveninfrastructuur op Holtum-Noord in de
gemeente Sittard-Geleen nodig;
- extra heruitgeefbare gronden op het bedrijventerrein Borrekuil als gevolg van de lopende revitalisering.
Tot slot heeft de gemeente Sittard-Geleen nadrukkelijk aangegeven te willen fungeren als trekker van het
programmeringsoverleg in de Westelijke Mijnstreek
8.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto bijna 1800 ha aan werklocaties in Westelijke Mijnstreek is 51% van voldoende functionele kwa-
liteit. Van de overige 49% zijn echter voor één heel groot terrein (Chemelot, 725 ha) en drie kleinere terreinen
(Sluisweg, Borrekuil en De Breinder; gezamenlijk zo’n 70 ha) herstructureringsplannen in uitvoering. Indien
die plannen gereed zijn rest nog slechts 5% die van onvoldoende kwaliteit is. Een enkel klein terrein komt op
termijn voor transformatie (IJzeren Brug) in aanmerking en een ander (diensten)terrein (Gardenz) is steden-
bouwkundig goed geoutilleerd en via een functionele verruiming van het bestemmingsplan lijken voldoende
perspectieven voorhanden. De werklocaties van enige substantiële omvang die dan nog resten en voor (be-
perkte) herstructurering in aanmerking komen (op basis van bestaande inventarisatiemethodiek veroudering
terreinen provincie Limburg), zijn:
Handelscentrum Bergerweg (56 ha) en
Kampstraat (9 ha)
beide in de gemeente Sittard-Geleen.
In de regio Westelijke Mijnstreek zijn er 7 bedrijventerreinen, die het minimale kwaliteitslabel BT1 (nog) niet
halen. Dit geeft een beeld van de revitalisering- en herstructureringsopgave in de regio. Van de overige terrei-
nen die wel van voldoende kwaliteit zijn, is het niet de bedoeling dat elk terrein naar een hoogste label moet
streven. Het niveau van ruimtelijke kwaliteit moet passen bij het type (gewenste) bedrijvigheid. Wel is het zo,
gezien de eisen van bedrijven aan hun omgeving vandaag de dag, dat het aantal BT2/3 bedrijventerreinen en
SD2 dienstenterreinen moet toenemen. Dus nieuwe terreinen zouden in de regel minimaal moeten streven
naar een BT2-niveau en voor bestaande terreinen geldt - los van de revitalisering- en herstructureringsopga-
ve - dat als ze BT1 hebben, te bezien is of er potentie is om door te groeien naar een BT2-niveau.
BT0 7 19 336,36 17
BT1 24 65 1490,14 73
BT2 3 8 172,67 8
BT3 - - - -
SD0 - - - -
SD1 3 8 45,55 2
SD2 - - - -
Totaal 37 100 2044,72 100
Brunssum
Heerlen
Kerkrade
Landgraaf
Nuth
Onderbanken
Simpelveld
Voerendaal
9.1.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Parkstad Limburg weergegeven.
Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar en;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.
De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informa-
tie Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van
informatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) wordt aan
geleverd.
De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In deze
regio is nog ongeveer 125 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. De Euregionale
werklocaties Avantis (26 ha) en Trilandis (31 ha) kennen de grootste restcapaciteit.
De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel
Programma Werklocaties Limburg). BT0 tot en met BT3 zijn de kwaliteitslabels voor de bedrijventerreinen,
SD1 en SD2 die voor de stedelijke dienstenterreinen.
Dienstverlenende bedrijven maken 23% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. Dergelijke
bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel ver-
keer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig opgelet te worden.
9.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in Parkstad Limburg 158 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3). Dit is een ge-
middelde van 15,8 ha per jaar. In de gemeente Kerkrade is de meeste grond uitgegeven, ongeveer 65,3 ha,
gevolgd door Heerlen met 55,1 ha. De laatste twee jaar heeft er, op de gemeente Heerlen in 2006 na, weinig
uitgifte in de regio plaats gevonden.
Tabel 1.3 Uitgifte in de regio naar gemeente in de periode 1997 – 2006 (in ha)
Tabel 1.4 Uitgifte in de regio naar sector 1997 – 2006 (in ha)
De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in Parkstad Limburg hebben gekocht, zijn het
vaakst uit de eigen gemeente afkomstig (tabel 1.5). De oppervlakte aan bedrijfskavels die uitgegeven zijn
aan bedrijven uit overig Limburg en bedrijven uit het buitenland zijn relatief gezien hoog ten opzichte van
het totaal in Parkstad Limburg. In Kerkrade zijn absoluut gezien aan bedrijven met deze afkomst de meeste
bedrijfskavels uitgegeven (tabel 1.6).
Tabel 1.5 Uitgifte regiototaal naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha) 11
11 Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.
Het aantal plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties is in deze regio niet groot (tabel 1.8). Zelfs van
het noodzakelijke grootschalige logistiek-industriële terrein voor de regio (BT Hendrik uitbreiding) is nog niet
bekend hoe het precies ruimtelijk wordt ingepast en ontwikkeld. Dit hangt mede samen met de uiteindelijke
keuze voor het tracé van de Buitenring in Parkstad. Vooralsnog is dit terrein gesitueerd op de locatie van de
qua titel direct herontwikkelbare Groeve Hendrik; deze is gelegen in de gemeente Brunssum en heeft een
bruto te ontwikkelen capaciteit van 54 ha.
De twee ‘zachte’ plannen zijn planologische reserveringen waarvan nog niet (volledig) zeker is of en in wel-
ke mate ze daadwerkelijk worden geëffectueerd. Het gaat in deze regio om twee stedelijke terreinen, één in
Kerkrade en één in Landgraaf, die samen 31,2 hectare groot zijn. Dit brengt het totaal van de terreinen waar-
voor plannen ontwikkeld zijn op 85 ha.
Voor de invulling van de bedrijventerreinen in de regio is ook afstemming gewenst met de overige Zuidlim-
burgse regio’s, zeker als een grootschalig terrein met een opvangfunctie voor twee regio’s (BMAA-Oost)
zich aan de regiogrens bevindt. Die interregionale afstemming is ook wenselijk in zake verplaatsingen van
grootschaligere vestigingen en bovenregionale acquisities. Om deze aspecten te kunnen invullen zullen we,
naast de regionale programmeringsoverleggen die aansluiten bij de drie grotendeels separaat functioneren-
de bedrijventerreinmarkten, daarnaast afstemming inrichten op het niveau van het stedelijk netwerk Zuid-
Limburg.
Er spelen daarnaast nog een aantal specifieke ontwikkelingen in de regio die relevant zijn, dan wel kunnen
worden voor dit regionale programma:
- de regio wil de opties verkennen of er alternatieve locaties zijn voor een grootschalig logistiek-industrieel
terrein voor de locatie groeve Hendrik;
- een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein De Horsel in de gemeente Nuth, na afronding van de
ontgrondinglocatie op het terrein;
Tot slot heeft het samenwerkingsverband Parkstad Limburg, na overleg met de betrokken gemeenten, aan-
gegeven te willen fungeren als trekker van het programmeringsoverleg in Parkstad. De gemeente Nuth,
die formeel niet participeert in dit samenwerkingsverband, geeft aan voor dit onderwerp werklocaties zich
nadrukkelijk te zien als deeluitmakend van die regio.
9.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto 1350 ha aan werklocaties in Parkstad Limburg is slechts 30% van voldoende functionele kwali-
teit. Van de overige 70% zijn er wel op een zestal kleinere tot middelgrote terreinen (De Kissel, De Koumen,
Speckholzerheide, Strijthagen, De Horsel en Lindelaufer Gewande; gezamenlijk zo’n 235 ha) herstructure-
ringsplannen in uitvoering. Indien die plannen gereed zijn, is echter nog steeds ruim de helft (53%) van de
werklocaties van onvoldoende kwaliteit. Het betreft vooral kleine (8), enkele middelgrote (5) en enkele gro-
te terreinen (4) vanaf 70 ha netto. De werklocaties met substantiële problematiek die dan als eerste voor
herstructurering in aanmerking komen (op basis van bestaande inventarisatiemethodiek veroudering terrei-
nen provincie Limburg), zijn:
Hendrik e.o. (99 ha), gemeente Brunssum;
Julia (82 ha), gemeente Kerkrade;
Ora et Labora (42 ha), gemeente Brunssum;
Bouwberg (39 ha), gemeente Brunssum;
Willem Sophia (33 ha), gemeente Kerkrade;
Haanrade Worm (17 ha), gemeente Kerkrade;
In de Cramer (17 ha), gemeente Heerlen;
Bocholtzerweg (11 ha), gemeente Simpelveld; en
De Steeg (10 ha), gemeente Nuth.
Eijsden
Gulpen-Wittem
Maastricht
Margraten
Meerssen
Vaals
Valkenburg aan de Geul
10.1.2 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie omtrent de werklocaties in de regio Maastricht en Mergelland weer-
gegeven. Er wordt daarbij aandacht besteed aan drie thema’s;
1. bestaande werklocaties;
2. het uitgiftepatroon van de laatste tien jaar en;
3. restcapaciteit en plannen voor nieuwe werklocaties.
De gegevens die worden gebruikt zijn afkomstig uit het Regionaal Economisch Bedrijventerrein Informa-
tie Systeem (REBIS) van de Provincie Limburg. Dit systeem wordt jaarlijks geactualiseerd aan de hand van
informatie die door de terreinbeheerders (gemeente, private partijen en projectontwikkelaars) door middel
van een enquête aangeleverd worden.
De derde kolom in de tabel geeft aan hoeveel restcapaciteit er nog op de werklocaties aanwezig is. In deze
regio is nog ongeveer 60 ha bedrijventerrein beschikbaar voor nieuwe bedrijfsactiviteiten. De werklocatie
Maastricht-Eijsden heeft daarin het grootse aandeel met bijna 40 ha vrije capaciteit. Samen met de rest
capaciteit op de Beatrixhaven is veruit het grootste deel van de restcapaciteit binnen de gemeentegrenzen
van Maastricht gelegen.
De laatste kolom geeft weer binnen welk segment op basis van ruimtelijke kwaliteit elk bedrijventerrein valt
(zie voor uitgebreide beschrijving van de segmentering op basis van ruimtelijk kwaliteit het Algemene deel
Programma Werklocaties Limburg). BT0 tot en met BT3 zijn de kwaliteitslabels voor de bedrijventerreinen,
SD1 en SD2 die voor de stedelijke dienstenterreinen.
Dienstverlenende bedrijven maken 17% uit van het totaal aantal bedrijven op bedrijventerreinen. Dergelij-
ke bedrijven, vaak milieucategorie 1 en 2, horen in principe niet thuis op een bedrijventerrein, tenzij ze veel
verkeer aantrekken of grootschalig zijn. In de toekomst dient hier zorgvuldig op gelet te worden.
10.1.3 Uitgifte
In de laatste tien jaar is er in de regio Maastricht en Mergelland 40,5 ha bedrijventerrein uitgeven (tabel 1.3).
Dit is een gemiddelde van 4,1 ha per jaar. In de gemeente Maastricht is de meeste grond uitgegeven, onge-
veer 20,9 ha, gevolgd door Margraten met 12 ha. In Valkenburg, Eijsden en Meerssen is er de laatste vier
jaar in totaal nog geen hectare uitgegeven.
Een verdeling naar sector laat zien dat bedrijven uit de handel en bouwnijverheid de meeste bedrijfskavels in
gebruik hebben genomen, als gekeken wordt naar het aantal bedrijfsvestigingen (tabel 1.4). De handel heeft
de laatste tien jaar ook het grootste oppervlak aan bedrijfskavels ingenomen. De zakelijke dienstverlening is
met 26% van het totale uitgegeven oppervlak een grote afnemer geweest.
Tabel 1.4 Uitgifte in de regio naar sector 1997 – 2006 (in ha)
De bedrijven, die een bedrijfskavel op één van de werklocaties in de regio Maastricht en Mergelland hebben
gekocht, zijn het vaakst uit de eigen gemeente afkomstig (tabel 1.5). Een klein gedeelte van de totale op-
pervlakte aan bedrijfskavels is uitgegeven aan bedrijven die binnen de regio van de ene gemeente naar de
andere gemeente zijn verhuisd. Het aandeel van de bedrijven uit overig Limburg en Nederland zijn bijna ver-
waarloosbaar (tabel 1.6).
Tabel 1.6 Uitgifte in de regio per gemeente naar herkomst in de periode 1997 – 2006 (in ha)
12 Op te merken is dat de uitgifte in de bovenstaande tabellen slechts een deel van de totale uitgifte betreft. Een deel van de
uitgifte betreft namelijk nieuwe vestigingen oftewel oprichtingen en geen verplaatsingen. Daarnaast was in de afgelopen ja-
ren van een deel van de uitgifte de herkomstplaats niet bekend.
Het aantal plannen voor de realisatie van nieuwe werklocaties in deze regio is groot ten opzichte van de
andere Limburgse regio’s (tabel1.8). De meeste van de plannen voor de ontwikkeling van nieuwe werklo-
caties hebben betrekking op de gemeente Maastricht. Drie daarvan hebben de status ‘hard’, dat wil zeggen
dat deze binnenkort beschikbaar komen. Het stedelijke dienstenterrein Sphinx in Maastricht en de twee ste-
delijke bedrijventerreinen Bamfordweg en Lanakerveld zijn samen goed voor ongeveer 27 ha nieuw opper-
vlak aan werklocaties. De vier ‘zachte’ plannen zijn planologische reserveringen waarvan nog niet (volledig)
zeker is of en in welke mate ze daadwerkelijk worden geëffectueerd. Het gaat in deze regio om drie stedelij-
ke bedrijventerreinen en één lokaal bedrijventerrein die samen 62,4 ha groot zijn. Dit brengt het totaal van de
terreinen waarvoor plannen ontwikkeld zijn op 89,2 ha.
Voor de invulling van de bedrijventerreinen in de regio is ook afstemming gewenst met de overige Zuidlim-
burgse regio’s, zeker als een grootschalig terrein met een opvangfunctie voor twee regio’s (BMAA-Oost)
zich aan de regiogrens bevindt. Die interregionale afstemming is ook wenselijk in zake verplaatsingen van
grootschaligere vestigingen en bovenregionale acquisities. Om deze aspecten te kunnen invullen zullen we,
naast de regionale programmeringsoverleggen die aansluiten bij de drie grotendeels separaat functioneren-
de bedrijventerreinmarkten, daarnaast afstemming inrichten op het niveau van het stedelijk netwerk Zuid-
Limburg.
Er spelen daarnaast nog een aantal specifieke ontwikkelingen in de regio die relevant zijn, dan wel kunnen
worden voor dit regionale programma:
- mogelijk een beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Aan de Fremme als gevolg van een logische
afronding van dit terrein in de gemeente Margraten;
- mogelijke functiewijzigingen/transformatie van een gedeelte van het bedrijventerrein Gronsveld in de
gemeente Eijsden naar een dienstenterrein;
- gemeente Eijsden start een onderzoek naar de mogelijkheden voor revitalisering/herstructurering van
het bedrijventerrein Gronsveld;
- convenant Panneslager, waarvan nog te bezien is of en hoe de monitoring van dit convenant te integre-
ren in dit regionale programma werklocaties.
10.3.1 De herstructureringsopgave
Van de bruto ruim 750 ha aan werklocaties in Maastricht & Mergelland is 55% van voldoende functionele
kwaliteit. Van de overige 45% wordt zowel op verreweg het grootste terrein in de regio (Beatrixhaven, 266
ha) als op twee kleine terreinen (Geusselt en Malberg) herstructurering uitgevoerd. Indien die plannen gereed
zijn rest nog slechts 17% die van onvoldoende kwaliteit is. Het betreft een drietal kleinere terreinen van 5 tot
10 ha netto en twee grotere terrein:
Bosscherveld (65 ha), gemeente Maastricht;
BT Gronsveld (41 ha), gemeente Eijsden;
Meerstraat (11 ha), Bamfordweg (8 ha) en Kruisberg (5 ha), alle in de gemeente Meerssen.
In de regio Maastricht en Mergelland zijn er 10 bedrijventerreinen, die het minimale kwaliteitslabel BT1 (nog)
niet halen. Dit geeft een beeld van de revitalisering- en herstructureringsopgave in de regio. Van de overige
terreinen die wel van voldoende kwaliteit zijn, is het niet de bedoeling dat elk terrein naar een hoogste
label moet streven. Het niveau van ruimtelijke kwaliteit moet passen bij het type (gewenste) bedrijvigheid.
Wel is het zo, gezien de eisen van bedrijven aan hun omgeving vandaag de dag, dat het aantal BT2/3
bedrijventerreinen en SD2 dienstenterreinen moet toenemen. Dus nieuwe terreinen zouden in de regel mini-
maal moeten streven naar een BT2-niveau en voor bestaande terreinen geldt - los van de revitalisering- en
herstructureringsopgave - dat als ze BT1 hebben, te bezien is of er potentie is om door te groeien naar een
BT2-niveau.
BT0 10 35 407,43 53
BT1 15 52 258,81 33
BT2 1 3 15,00 2
BT3 - - - -
SD0 - - - -
SD1 2 7 69,82 9
SD2 1 3 23,94 3
Totaal 29 100 775,00 100