Professional Documents
Culture Documents
TE UTRECHT
CATAL O G US
DER
EU R OP EESCH EN
OORSPRONG
VOOR
GESCHIEDKUNDIGE AANTEEKENINGEN
BETREFFENDE
in het Archief van 's Rijks Munt !), verhalen, dat die ,,muntslach
,,van 16o1 maar eenige weinige uyren geduyrt zoude hebben.
Dit verhaal wordt intusschen weersproken door de Bewindhebbers
der Oost-Indische Compagnie in eene missive aan de Staten
S.
2) Zie Gen. Register n". 19 bladz. 13 in het Archief van 's Rijks Munt; missive
van Bewindhebbers der O. I. Comp. aan de Staten-Generaal, geteekend A. WEs
TERVEEN.
van Kunsten en Wetenschappen dl. IV bl. 397, geen Javasche dukaten genoemd
worden, terwijl eindelijk ook het besluit van 18 Juni 1751, waarbij de muntslag
werd gestaakt, alleen van ropijen spreekt. (Zie Realia, Register op de generale
resolutin van het Kasteel Batavia, uitgegeven door het Bataviaasch Genootschap
van Kunsten en Wetenschappen p. 244.
IO
3) De Bengaalsche ropijen werden gedurende het leven van den Vorst, onder
wiens regeering zij geslagen waren, in het eerste jaar Sicca ropijen genoemd,
daarna Sonnewat ropijen, en na zijn dood Hersenna ropijen. Zie Verhandelingen
van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen , dl. IV bladz. 441.
II
begrepen dit anders, namelijk in dezen zin, dat het woord ,,die
beteekende ,,die penningen van negotie, en zij verklaarden
derhalve, dat het verbod van uitvoer algemeen, en ook tegen
over de Compagnie van kracht was, zoodat de aangehaalde
woorden alleen den uitvoer van negotie-penningen veroorloofden,
zoowel 's Lands negotie-penningen als die welke voor Indi werden
geslagen. Een besluit der Staten-Generaal van 21 December 1785
had dan ook die strekking; daarbij werd echter ook de uitvoer
van pijlstuivers aan de Compagnie toegestaan ).
1) Zie Archief van 's Rijks Munt, Gen. Register van de Generaliteits muntkamer
n9.
I2
1) Dit merk is in den loop der tijden een bij den Inlander goed bekende en
daarom doelmatige figuur voor den beeldenaar der inzonderheid voor hem belang
rijke koperen munt geworden. Het pleit echter niet voor het goede inzicht der
Compagnie, dat zij niet terstond bij den aanvang harer aanmuntingen een bij de
bevolking verstaanbaren beeldenaar heeft ingevoerd. Ook de uitvoering van den
muntslag der koperen specin is, zelfs op den duur en nog tijdens de Bataafsche
Republiek en het Britsch Bestuur, steeds slecht geweest; eene slordige stempeling
op slechte plaatjes (cf. MILLIEs. De munten der Engelschen voor den O. 1. Archipel,
bladz. 112).
2) Zie Realia bladz. 431, waar men op het woord geldspecin eerst vindt aange
teekend dat er tangen waren ter waarde van een oortje, en later het volgende:
,,Koperen tangen ofte omgebogen koperdraat te doen toestellen, welke 5 maal de
,,waarde van een stuyver zullen halen tot gerief van de burgers en tot voorkoming
,,van brabbelingen (9 November 1658).
3) Voor het eerst in 164o. (Zie Realia bladz. 43o).
Pities zijn geelkoperen muntjes met een middellijn van + 2 cm., een breeden
platten rand, een vierkant gat in het midden, vertoonende aan de voorzijde vier
Chineesche karakters, de tegenzijde in den eersten tijd vlak, later ook wel voorzien
van karakters. Deze en dergelijke stukken van Chineeschen oorsprong waren door
den geheelen Archipel verspreid en gedurende tal van jaren de eenige munt op Java.
13
. . . . . .
die daar tegen vier per stuiver gangbaar gesteld werden. Maar
ook dit bleek ondoelmatig te zijn; dit zag de Regeering zelve in,
toen zij, uit vrees voor clandestienen invoer van deze munt in
groote menigte, reeds in 1725 zich gedwongen zag dien maat
regel weer in te trekken. Het volgende jaar liet zij daarom in
de Hollandsche Munt voor Indi bestemde duiten slaan, voorzien
Kasjes of Cashes zijn een dergelijke koperen munt (zie MILLIES Recherches sur
les Monnaies des Indignes de l'archipel Indien bl. 38) Maleisch cas, Javaansch pitis.
1) Zelfs in 1793 nog werd aan den kapitein ter zee JURGENs vergund zekere
14
munten, die aan de eene zijde den Hollandschen leeuw zouden vertoonen, en aan
de andere het wapen van Batavia met het omschrift Batavia Colonia Belgica,"
(zie Generaal Register no. 19 bladz. 16). Waarschijnlijk is van deze vergunning
nooit gebruik gemaakt.
1) Toch was de aanvoer niet gering, bijv. van 1771 tot 178o werden jaarlijks
1o,4oo.ooo stuks uitgezonden. (Zie MEES bladz. 19).
2) Zie Realia bladz. 372 in voce duyten.
15
mij bekend, wegen + 23.5 en 46.5 gram of 1'/2 en 3 lood (oud Holl.).
Deze
stukken zijn derhalve zwaarder dan 1 en 2 stuiver in duiten; het wettige gewicht
der duiten was 16o op 1 Amst. pond, d. i. '/, oud Holl. lood per stuk of % lood
per Ind. stuiver van 4 duiten. Het schijnt dus dat alleen de vermijding der zeer
hooge muntkosten voor duiten aan deze bonken de voorkeur deed geven.
1) Alle zijn, ingevolge resolutie van Thesaurier-Generaal en Raden van Financin
van 26 April 18o2 en besluit van het Wetgevend Lichaam van 4 Mei d. v. n". 7o ,
geslagen op de West-Friesche Munt te Enkhuizen, welke sedert 1776 was verklaard
tot munt van Holland. Bij genoemde resolutie, (zie Archief van het Muntbestuur
18oI , 18o2) is deze muntslag opgedragen aan den Muntmeester SLIJPER, en wel
16
voor een bedrag van hoogstens f 1ooooo.- met inbegrip van de door den Raad
der Aziatische Bezittingen ook verlangde heele en halve duiten. Deze Muntmeester
had een anderen beeldenaar voorgesteld, welke echter niet werd goedgekeurd. De
stempels zijn gesneden door den graveur GERRIT KONS, aan wien hiervoor eene
, douceur" van tien dukaten is verleend, (zie Resolutie van Thesaurier-Gen. en
Raden van Financin van 29 Juli 18o2, in het Archief van het Muntbestuur 18o1/2).
Gelijke muntstukken zijn ook geslagen voor de Kaap de Goede Hoop, ingevolge
besluit van het Staatsbewind van 6 Mei 18o2, waarbij het Nederlandsche wapen
voor de eene zijde is voorgeschreven en het zeilende schip voor de andere, ter
vervanging van het bij resolutie van Hunne Hoogmogenden van 31 December 1793
bepaalde gewone merk der Compagnie. Toen was deze namelijk gemachtigd tot
de aanmunting ook van '/2 , '/, en '/a guldens voor genoemde Kolonie, evenals in
1785 tot het slaan van heele guldens, mits voorzien van dat merk en onder
voorwaarde dat de vervaardiging der stempels werd opgedragen aan Raden en
Generaal-Meesteren, tot wier werkkring zulks behoorde.
17
1) Van daar op sommige duiten het Nederlandsche wapen zooals het ook op de
standpenningen voorkwam, op andere het Overijsselsche wapen. De oude Munt
meester WoNNEMAN toch, die sedert 1763 aan de Overijsselsche Munt te Kampen
fungeerde, had geen last bekomen om het Provinciale wapen door het Neder
landsche te vervangen ! (Zie zijne missive van Io Sept. 18o3. Muntarchief 18o3).
De Muntmeester van Dordrecht heeft steeds geweigerd deze duiten te slaan, omdat
hij niet voor het lage loon wilde werken en slecht werk leveren. (Missive van
9 September 18o3 Muntarchief 18o3).
2) Sub n". 61 op bladz. 112 van het meermalen aangehaalde werk van de
Heeren NETSCHER en VAN DER CHIJs worden de hier beschreven duiten met de
jaartallen 18o7 en 18o9 ook vermeld onder de specin op Java geslagen, in welke
jaren zij ook in Aederland werden aangemunt. Ik kan de juistheid daarvan niet
2
18
4) Vergelijk bladz. 1o8 van het werk van NETsCHER en VAN DER CHIJs, waar
gezegd wordt dat het niet is gelukt de beteekenis dier cijfers te ontdekken.
19
1) Zie Realia bladz. 432 in voce Geldzaken, waar eene publicatie van 19 April
18o3 wordt genoemd, waarbij die specin op Java gangbaar verklaard zijn.
2) Zij werden gemaakt van 1.ooo pikols Japansch staafkoper, de aannemers
waren WIEGERMAN en MACAR, die daarvoor 5 rijksdaalders per pikol genoten.
Zie Realia bladz. 249.
3) Van deze stukken vindt men ook met de jaartallen 18o8 en 181o.
2O
zeer bevorderde, dat het tot op een vijftiende van zijne oorspron
kelijke waarde verminderde ). Het Britsche Bestuur, dat thans
de Kolonin beheerde, haastte zich dan ook het papier en tevens
de bonken in te trekken; deze laatsten evenwel eerst in 1815,
tot welk jaar de wichtige stukken tegen een verlaagd tarief in
1) MEEs.
2I
den spoedig gevolgden vrede een groot deel der Westkust aan
Nederland teruggegeven, maar van uit Benkoelen, dat Engeland
behield, overstroomde het Engelsche geld het geheele eiland.
Eerst waren het zilveren specin te Calcutta geslagen, en later
koperen stukken, geslagen naar de ontwerpen van een hoofd
ambtenaar der Compagnie, W. MARSDEN. Deze had ook zilveren
specin voorgesteld, maar deze schijnen niet vervaardigd te zijn.
De koperen stukken van 4, 3, 2 en 1 kepeng werden eerst te
Soho bij Birmingham geslagen, in de fabriek van BOULTON, en
later te Schwerin. Dit voorbeeld der Engelsche Compagnie werd
eerlang op nog veel grooter schaal door particuliere speculanten
gevolgd; zij hebben voor vele millioenen ropijen aan kepengs uit
Birmingham op Sumatra aangevoerd.
Naar hetgeen hiervoren gezegd is, had het Engelsche Bestuur
zich, afgescheiden van menig verkeerd inzicht omtrent de koper
circulatie, gekenmerkt door den wijzen maatregel, die het papier
en de bonken uit den omloop weerde, zoodat in zooverre bij het
herstel van onze macht op Java de gelegenheid schoon was tot
verdere verbetering van het muntwezen. Maar hiervan werd geen
gebruik gemaakt. Wel verre van een deugdelijk muntstelsel in
te voeren, bleef men, bij de publicatie van 1817 (Indisch Staats
blad n. 4), gegrond op Z. M. besluit van 8 Nov. 1815, vast
houden aan de ropij als rekenmunt, nu gulden genoemd, van
3o stuivers of 12o duiten, met bepaling dat ten spoedigste een
nationale Indische standpenning zou worden in omloop gebracht,
in waarde gelijk aan den gewonen Nederlandschen Generaliteits
gulden, derhalve 2o Nederlandsche of 25 Indische stuivers, en
welke desniettemin even als de Nederlandsche gulden in de cir
culatie 3o stuivers zou gelden. Het schijnt dat deze nationale
standpenning, welke op de eene zijde de Nederlandsche Maagd
(Pallas) zou vertoonen, met de letters N.-O. ter weerszijden, het
jaartal daaronder, en het omschrift HANC TVEMVR HAC
22
Daarentegen werd
4) Het geheime Koninklijk besluit van 11 Februari 1826 La U* (tot heden niet
openbaar gemaakt), waarbij gehalte, gewicht en beeldenaar van deze zilveren
pasmuntstukken zijn geregeld, luidt als volgt:
Art. 1. De zilveren stukken van tien en vijf stuivers, voor den omloop in
23
no. 5o, en in gewigt naar advenant, en de stukken van vijf stuivers ten allooije
W.
568
Van rooo en ten gewigte van 4.o61.
Art. 2.
het randschrift Willem Koning der Nederlanden Groot Hertog van Luxemburg,
op dezelfde wijze verkort als op de Nederlandsche munt, terwijl op de keerzijde
voorbereidende maatregelen nemen tot uitvoering van het bepaalde bij art. 1 en 2
van dit besluit, en ons eene nadere voordragt doen, zoodra er een aanvang zal
kunnen worden gemaakt met het aan munten van bovengemelde stukken.
Van deze halve guldens zijn geslagen in 1826, 1827 en 1834 te zamen 597476
stuks, en van de vijf-stuiverstukken in 1826, 1827, 1834 en 184o 3523684 stuks.
1) MEEs bladz. 28 en volgende.
"
2) Te Batavia en te Soerabaya zijn van 1833 tot 1844 2 en 1 centstukken
geslagen, die weldra koers hadden als dubbele en enkele duiten, ofschoon uitge
geven ter waarde van 1oo cents op den gulden. In die jaren werd aan genoemde
specin op Java geslagen voor een totaal bedrag van f 3o.o71.215,93. (zie Munt
archief 186o , notulen n". 11oo) MEEs, op bladz. 29 zegt, dat te Utrecht en te
Soerabaya van 1816 tot 1843 het vervaardigde bedrag is gestegen tot 4.7oooooooo
duiten, ongerekend de groote hoeveelheden nagemaakte stukken, waarvan o. a. te
Birmingham eene geregeld werkende fabriek bestond. Er wordt niet bijgevoegd van
24
waar hem dit cijfer is bekend geworden. Eene missive van den Minister van
Kolonin, (zie het aangehaalde notulennummer) vermeldt dat de muntslag te
Soerabaya in 1844 nog voor f 621.29o 42 aan koperen pasmunt heeft opgeleverd;
van vr 1833 is het Z. E. niet gelukt het gemunte bedrag te doen opsporen.
De Heer STEIJN PARv Geschiedenis van het Munt- en Bankwezen in Ned. Indi
zegt dat van 1818 tot 1842 f 41.527.237,18 aan duiten is in omloop gebracht.
1) Zie STEIJN PARv , Geschiedenis van het Munt- en Bankwezen in Ned. Indi.
2) Bij de Wet van 28 Maart 1877 (Staatsblad n". 42) werd ook het Nederlandsche
gouden tien guldenstuk in Nederlandsch Indi gangbaar verklaard als standpenning.
Hiervan zijn, voor zooveel bekend en na aftrek der teruggevoerde stukken tot
1 Januari 1886, zeker geen 4oooooo stuks naar Indi verzonden. Aan zilveren
standpenningen is, tot op denzelfden datum en na aftrek van wat is teruggekeerd,
voor ruim f3oooooooo verzonden. Tot 1 Januari 1881 bestond de uitgezonden hoe
veelheid uit 937395II rijksdaalders, 63o91881 guldens, 46548ooo halve guldens.
25
1855 (Staatsblad n". 12) werd hieraan nog een koperen 2 1/2 cent
stuk toegevoegd. De rol der pasmunt werd beperkt tot eene
verplichte aanneming van hoogstens f 1o, in zilver en f 2,
in koper, terwijl het verbod van invoer van kopermunt uit de
Buitenbezittingen naar Java en Madura werd gehandhaafd 1). De
overige voorschriften der Wet betreffen hoofdzakelijk overgangs
bepalingen. Door aanmunting en uitzending kon aan deze Wet
gemakkelijk uitvoering gegeven worden ten aanzien van negotie
en van standpenningen. Anders was het met de pasmunt gesteld;
het was geen gemakkelijke zaak om tot den muntslag hiervan te
geraken. Men begreep dat pasmuntstukken eene bijzondere type
moesten vertoonen, die terugkeer der uitgezonden hoeveelheden
naar Nederland zou voorkomen, en de Wet bevat dan ook, nevens
26
heeft.
slag van den tegenwoordigen tijd het stempelen van dunne plaatjes
bezwaarlijk maakt. Daarom stelde hij voor koperen stuivers te
maken, maar daarnevens wenschte hij stukken van zeer geringe
waarde, minder dan een halve cent, om de rol te vervullen van de
1) Zie Notice sur les nouvelles Monnaies pour les Colonies Orientales Neerlan
daises van H. C. MILLIEs, in de Revue de la Numismatique Belge 3e serie II, p. 58
2) Zie zijne aangehaalde Notice p. 68, waar hij zegt: ,,J'indiquais aussi diff
rentes raisons, qui ont t approuves, pour lesquelles je pensais qu'il serait
, mieux de mettre l'avers les armes des Pays-Bas, que la tte royale, comme
sur les monnaies Nerlandaises.
3) Ook voor de standpenningen verdedigde hij het denkbeeld van een Hollandsch
27
Indisch type, en raadde daartoe aan de voorstelling van eene ster of van eene
lotusbloem, waarvan ten slotte nog iets is overgebleven in den beeldenaar der
kwartguldenstukken.
nauwkeurigheid
Weer te geven. Aan 's Rijks Stempelsnijders is voor elke speciesoort eene som van
/ 2ooo- uitbetaald, als belooning voor het graveeren der primitieve stempels.
28
werkt 1). Anders was het met de koperen pasmunt. Nadat was
uitgesproken dat behoorde vastgehouden te worden aan het be
ginsel, dat de muntslag onder toezicht van het Munt-College door
den Rijks-Muntmeester moest uitgevoerd worden, nam het werk
in 1855 een aanvang. Daar de muntgebouwen geen ruimte
aanboden tot plaatsing van de 2o nieuwe persen, waarvan de
aanschaffing gebiedend noodzakelijk was in het belang eener
spoedige uitvoering van het werk, moest tot de oprichting van
eene Hulp-Munt besloten worden. Daar is door den Muntmeester
vAN DEN WALL BAKE binnen den tijd van 6 jaren een totaal van
niet minder dan 8oo29886 21/2-centstukken, 4o79o6245 1-cent
stukken en 42791 193o 1/2-centstukken, gemunt op koperen plaatjes,
geleverd eerst door de firma P. vAN VLISSINGEN en Co., te Am
sterdam, later door den fabrikant L. J. ENTHovEN, te 's Gra
venhage, en gedeeltelijk door de Heeren HoLZMAN en VAN HEEL,
te Amsterdam.
L. W. A. BESIER,
CA T A L O G U S.
I.
II.
Met geparelde
buitenranden.
vz. Als van n". 1, behalve dat ter weerszijden van het wapen
gevonden wordt E E (4 schellingen).
tz.
Netscher en v. d. Chijs, n. 2.
Met geparelde
buitenranden.
vz. Als van n. 1, behalve dat ter weerszijden van het wapen
gevonden wordt - - - (2 schellingen).
tz.
Met geparelde
buitenranden.
vz. Als van n". 1, behalve dat ter weerszijden van het wapen
31
lz.
III.
Zz.
32
BELG' AD-LEG
IMP.
tz.
Als van n. 3.
CUNT 17 + 38.
33
Geen binnenranden.
9.
34
lz.
tz.
Geen muntteeken.
35
boek, en dat aan de zijde van de speer zal zijn hanc tuemur, en dat aan de
, zijde daar de Pallas het wapen van de Provincie voert, het wapen zal worden
, weggenomen en in de plaats gesteld een kolom, komende tot omtrent de hand
van de voorschreven Pallas, en boven op deze kolom een boek, en dat de Pallas
, zal worden gefigureerd de hand houdende of steunende op het voorschreven boek,
, liggende op de kolom, met de inscriptie aan de zijde der kolom hac mitimur.
36
Omschrift: MON: ARG: ORD: - FOED: BELG: ZEL: Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 14.
gissing is. Nijmegen 1844. Hij betoogt dat die vergissing ontstaan is uit het
woord, waarmede de Vlamingen eertijds hunne spies aanduidden nl. Godendak of
Godenhoe (hoede), waaruit een onkundige schilder of beeldhouwer, meenende dat
hoe niet anders beteekende dan hoed (hoofddeksel), het eerst op het denkbeeld zou
gekomen zijn om dien hoed, die op het gehelmde hoofd geen plaats kon vinden ,
op de speer af te beelden.
37
Omschrift: Mo: ARG: ORD: FOED: BELG: TRAI: Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 14.
I9.
GULDEN (Gelderland).
1786,
tz.
tz.
23
Als van n". 15, maar met het jaartal boven de kroon,
ander lofwerk en X ST.
Cf. Netscher en v. d. Chijs, n". 16.
24.
tz.
Als van n". 16, maar met X ST, en met het jaartal
achter het omschrift.
25.
HALVE GULDEN
gekarteld).
(Zeeland).
1791,
1791.
(beiden
26.
27.
tz.
39
Zie
wetenschappen ,
4O
tz.
tz. Als van n". 3o, maar met een kruis in plaats van de
rOSet.
41
42
tz.
randen.
tz.
44
43
tz.
45
46.
47.
48.
44
tz.
51.
vz. Als van n. 48, maar het wapen is weder van een
anderen vorm, zonder omschrift.
die meende dat de muntslag daarmede in netheid zou winnen; het was dus, zoo als
de Heeren NETSCHER en v. D. CHIJs, bladz. 212, zeggen, eene kwestie van
smaak.
tz.
45
Als van n". 5o, maar boven het merk der Oost
Indische Compagnie is een halve krans aange
bracht.
De zilveren en sommige
tz.
Geen omschrift.
het jaartal,
een
53.
tz.
1) Er bestaan duiten, geheel aan deze gelijk, ook dubbele en halve, met het
jaartal 179o, maar voorzien van een ander muntteeken; zij zijn geslagen in de
jaren 1817, 1827 en 184o. Zie n". 1o van afdeeling VIII Koninkrijk der Neder
Zanden van dezen Catalogus.
46
54.
57.
tz.
47
tz.
48
van het slaan daarvan te Batavia; de muntslag werd toen voor 6 maanden aan
Chineezen verpacht. Zie Realia I, bladz. 43o. Zie ook MILLIEs. Recherches sur
les monnaies des Indignes de l'archipel Indien. La Haye 1871, bladz. 37 en volgende.
1) Ik heb gemeend dit stuk te mogen rangschikken onder de stukken van den
Indischen Archipel, omdat NEUMANN bladz. 61 een dergelijk stuk van 8 stuivers
ook daaronder rekent, even als het Kabinet van het Bat. Gen. v. K. en W.,
terwijl geen van beiden een zes- of achtstuivers-bonk onder de munten van
Ceilon vermeldt, dan waarop de letter C voorkomt. Ook VERKADE Muntboek
bladz. 2o5, n. III4, noemt dit stuk.
2) NETsCHER en v. D. CHIJs zijn niet zeker dat dit stuk behoort tot de munten
van den Indischen Archipel, omdat zij omtrent den muntslag daarvan geen
bescheiden hebben gevonden, zoowel als omdat het type overeenkomt met munten
geslagen te Palliacatte. Men heeft de onderstelling gemaakt, dat dit stuk eene
munt voor Ceilon is, meenende in de G der v2. een C te zien, welke dan Ceilon
zou beteekenen, terwijl NETscHER en v. D. CHIJs de G verklaren als beteekenende
Generale of Geoctroyeerde (V. O. C.). Een onderzoek in de archieven van de
Oost-Indische Compagnie zou dit misschien tot klaarheid kunnen brengen. Op
het hier beschreven stuk is de letter G duidelijk herkenbaar en verschillende van
49
w"
tz.
tz.
5o
51
tz.
Als van n". 72, maar met een parelrand buiten den
gestreepten rand.
Niet bij Netscher en v. d. Chijs.
74.
75.
77.
78. NOODMUNT. z. j.
tz.
52
IV.
randen.
Ter weerszijden
53
BATAAFSCHE REPUBLIEK.
. KWART GULDEN.
geribde buitenranden.
vz.
18O2, 18O2.
Gekarteld en met
Als van n. 2.
Gekarteld
Als van n. 2.
Gekarteld
-
Gekarteld.
Als van n. 6.
54
BATAAFSCHE REPUBLIEK.
Op 23 daaraanvolgende
munt zijn geslagen. Toch is op het hier beschreven exemplaar het muntteeken
duidelijk
eene ster,
BATAAFSCHE REPUBLIEK.
55
BATAAFSCHE REPUBLIEK.
56
I9.
STUIVER (bonk). 1804. Lang 2 cM. breed 1,5 cM. dik o,5 cM.
vz. I: S: in een vierkant van punten.
tz. Het jaartal in een dergelijk vierkant.
Netscher en v. d. Chijs, n. 47.
2 I.
57
V.
58
KONINKRIJK HOLLAND.
tz.
tz.
KONINKRIJK HOLLAND.
59
(verkeerd: 1181).
wz. JAVA-181o (11) op twee regels, daarboven eene ster,
daaronder Z (Muntmeester J. A. Zwekkert).
DUIT. I8IO
vz. en tz. Als van n". 11, maar beiden met een dunnen
krans als buitenrand.
tz.
6o
VI.
Britsch Bestuur,
1811-1816,
BRITSCH BESTUUR.
61
tz. Als van n". 2, maar met het jaartal 1232 *), en met
M op de breede streep van eene der letters, zijnde
het initiaal van den inlandschen muntmeester Maimin.
62
BRITSCH BESTUUR.
vz. Als van n". 5, maar met 1/2-St. ter weerszijden van
het schild.
tz.
1o. DUIT. 1814, 1814 (beiden tin.) Middellijn 2,3 en 2,4 cM.
vz. Eene groote V, ter weerszijden E-C, daarboven I,
daaronder 1814.
India Company.
tz. .I.-DOIT-JAVA, op drie regels.
Netscher en v. d. Chijs, n". 69.
Millies, n". 34, bladz. 1 14.
11
BRITSCH BESTUUR.
tz.
63
tz.
tz.
VII.
Koperen stukken.
2. VIER KEPENG. 1804, 1804. Getande buitenranden. Mid
dellijn 3 cM. (Sumatra.)
vz. Het met een helm gedekte wapen der Engelsche Oost
Indische Compagnie met twee leeuwen als schildhouders,
dragende elk een Britsche vlag, alles staande op een
band met de woorden AUSP. REGIs ET SENAT: ANGLIAE;
daaronder het jaartal.
in omloop geweest,
65
tz.
Als van n". 3, behalve dat onder eene der letters van
het tweede woord een klankteeken voorkomt, en het
jaartal is 1213.
Netscher en van Chijs, n". Ioob.
5. TWEE
KEPENG.
1783,
1783.
Geribde buitenranden.
tz.
cijfer 2.
Netscher en v. d. Chijs, n". Io2.
Millies, n". 2, bladz. 85 .
66
tz.
67
tz.
Als van n. 6.
tz.
1) Het is opmerkelijk dat dit jaartal der Mohammedaansche jaartelling niet over
eenstemt met 1787 op de vz., het is 1785/6.
2) De rosetten, door NETsCHER en v. D. CHIJs en ook door MILLIEs op de
vz. afgeteekend ter weerszijden van het jaartal, ontbreken op dit exemplaar.
3) Dit stuk behoort tot een stel kopermunten, waarvan het 4 kepengstuk is
vermeld sub no. 2, het 1 kepengstuk sub no. 12.
4) Voornamelijk door dat boven het woord kepeng hier 2 maal 3 punten voor
komen ( - ".
- - ) terwijl op het stuk van n". 7 de punten zijn . - .
5) Zie de noot bij no. 6.
68
1) Deze stukken schijnen te behooren tot een stel kopermunten, waarvan het
3 kepengstuk is vermeld sub no. 3. Het is mij niet bekend of er ook een 2
kepengstuk van dit type bestaat.
2) Zie de noot bij no. 9.
69
tz.
Als van n". 13, behalve dat van de letter K van het
woord Kepeng het bovenstuk is afgebroken, dat er
slechts n klankteeken onder dat woord voorkomt,
stukken met haar wapen de inlanders nog wilde doen gelooven dat Sumatra aan
Engeland behoorde.
7o
/z.
I9.
22.
71
tz.
72
25. PAI. 1787. Middellijn 1,9 cM. Geslagen voor Poeloe Pinang.
Z7%.
lz.
VIII.
l2.
1) De guldens van 1821 hebben een gehalte van o,893, die van 1839 en 184o,
een gehalte van o,945 naar de wetten van 1816 en van 1839.
73
vz.
tz.
1)
Geslagen
naar aanleiding van het Koninklijk besluit van 26 Mei 1821, no. 3o,
in welk stuk zij dubbele duiten worden genoemd. Zij hebben een middellijn van
2,5 cM., behalve een van 1826 die een middellijn heeft van 2,7 cM.
74
halve duiten en werden ook zoo genoemd, zij hebben ook de gewone middel
lijnen der heele en halve duiten , 2 en 1,8 cM. ofschoon onderling nog al afwijkende.
tz.
75
1) Bij het Koninklijk besluit van 26 Mei 1821, no. 3o, is vastgesteld dat,
behalve de heele duiten ,,tot de grootte en het gewigt als tot hiertoe gebruikelijk
is geweest, ook dubbele en halve duiten zouden vervaardigd worden (zie de
Nederlandsche wapen
halve duiten werd aangenomen (met 5-'/a2 G.), zoodat die stukken geheel gelijk
waren aan die der Bataafsche Republiek vermeld sub nos. 13 en 17, daaren
tegen voor de dubbele duiten de waarde-aanduiding van '/2-ST. op de vz. is
vermeld sub n". 52 en waren op Java zeer gewild. AIleen verschilt het muntmeester
teeken, gebakerd kind. Dit teeken is in 1817 door eene ander vervangen; er zijn dan
ook geheel gelijke duiten met het jaartal 179o maar zonder het gebakerde kind,
deze zijn in 1827 geslagen ingevolge het Koninklijk besluit van 16 April n". Io5
(zie de notulen van dat jaar n". 543). Zelfs in 184o zijn nog dergelijke duiten, ook
dubbele en halve, geslagen, evenwel niet te Utrecht maar te Soerabaija, waarvoor
de stempels uit Nederland werden toegezonden.
76
tz.
tz.
15. STUIVER (bonk). 1818, 1818. Lang 1,75 cM. breed 1,5 cM.
dik o,6 cM.
77
17. TWEECENTSTUK.
78
I9.
Middellijn 2 cM.
vz. Het gekroonde Nederlandsche wapen zonder de blokken
op het veld; ter weerszijden de waarde-aanduiding
5-'/, o, en onder het wapen G.
tz. INDIAE-BATAv: op twee regels, daarboven eene ster
tusschen twee punten, daaronder het jaartal.
Netscher en v. d. Chijs, n". 93.
2O,
1) Deze stukken zijn van 184o tot 1843 te Soerabaija geslagen, ingevolge de
Koninklijke besluiten van 27 Januarij en 18 September 1838 nos. 96 en 77 (zie
de noot op no. 11), en wel op stempels welke uit de Utrechtsche munt werden
verstrekt.
vz.
tz.
79 .
tz.
tz.
IX.
van
eene ver
8o
vz. Als van n. 3, maar die van 1882, 1883, 1885 hebben
8I
82
83
14, 21/, CENT. 1855. Teekening der vz. en tz. Het eerste
door den Minister van Kolonin goedgekeurde en voor
gestelde, maar later gewijzigde ontwerp (zie n". 15,
23 en 39).
vz. Het gekroonde Nederlandsche wapen met de blokken
op het veld, ter weerszijden 18-55, binnen een
parelrand.
Omschrift, boven het wapen: NEDERL: INDIE; onder het
wapen: 2% CENT. Daartusschen in den rand links
het muntmeesterteeken (zwaard), rechts het muntteeken
(Mercuriusstaf).
tz. De Maleische waarde-aanduiding als van n". 12, met
zwaardere letters, binnen een parelrand.
Omschrift. Als van n. 13, kleinere en dikkere letters,
de vierbladige bloem is kleiner.
15. 2 1/2 CENT. 1856, 1856, 1856. Eerste proefstukken, naar
een ontwerp van het Munt-College, waarbij in de teekening
met het
muntmeester-
en
muntteeken
aan
den
84
85
23. CENT. Teekening. Het eerste door den Minister van Kolo
nin goedgekeurde en voorgestelde ontwerp der vz. en tz.;
tz.
86
26.
27.
tz.
28.
29.
3O.
87
tz.
In het midden
k
CENT
Van Gen
88
37.
tz.
39
4O.
89
het wapen.
Omschrift: NEDERLANDSCH INDIE boven, en '/2 CENT onder.
tz. De Maleische waarde-aanduiding als van n". 39 binnen
een grooteren parelrand.
Omschrift: De Javaansche waarde-aanduiding als op n". 39,
maar de letters verder uit elkaar, de vierbladige bloem
kleiner; voorts met eene fout in het laatste woord.
-
4 I.
42
43
44