Professional Documents
Culture Documents
Diagnostische toets
DOELSTELLING 1
1
2
3
4
5
DOELSTELLING 5
Ja.
Nee, een geslachtscel (zaadcel) bevat de helft van
het aantal allelen van een lichaamscel (zenuwcel).
Ja, want het is een verandering van het fenotype die
wordt veroorzaakt door milieufactoren. Voedsel is
een milieufactor.
Nee, het verschil wordt veroorzaakt door erfelijke
factoren (verschil in genotype).
De lengte, want het onderling verschil in lengte is bij
eeneiige tweelingen zeer klein, zelfs als ze gescheiden werden grootgebracht. De invloed van het milieu
is dus klein.
Alleen de groepen I en II.
2
3
DOELSTELLING 2
2
3
4
5
DOELSTELLING 3
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
DOELSTELLING 6
Onjuist.
Juist.
Juist.
Onjuist.
Onjuist.
Juist.
Juist.
Onjuist.
Juist.
Juist.
2
3
DOELSTELLING 4
AA
A
geslachtscellen
F1
Aa
geslachtscellen
F2
Aa
A of a
AA
Aa
Aa
aa
2
3
aa
a
Aa
A of a
AA : Aa : aa = 1 : 2 : 1.
Brede bladeren : smalle bladeren = 3 : 1.
1
DOELSTELLING 7
DOELSTELLING 10
1
2
DOELSTELLING 8
P
geslachtscellen
F1
RRGG
RG
rrgg
rg
RrGg
RrGg
RG, Rg, rG, rg
en RG, Rg, rG, rg
RrGg
geslachtscellen
F2
RG
Rg
rG
rg
RG
RRGG
RRGg
RrGG
RrGg
Rg
RRGg
RRgg
RrGg
Rrgg
rG
RrGG
RrGg
rrGG
rrGg
rg
RrGg
Rrgg
rrGg
rrgg
7
8
9
DOELSTELLING 9
1
2
E.
C. (Elk van de ouders kan 23 = 8 verschillende
gameten produceren, bijvoorbeeld de vader:
15/16/19 15/16/24 15/18/19 15/18/24
18/16/19 18/16/26 18/18/19 18/18/24.
8 8 = 64 verschillende genotypen in de F1. Bij elk
van deze 64 verschillende mogelijkheden een kans
van 1/64 dat het tweede kind gelijk is.)
B. (Het kind erft van beide ouders een allel. Alleen
bij het haplotype A 3,24 / B 7,18 / DR 10,80 is dit het
geval.)
D. (De genen A, B en DR zijn gekoppeld. Beide ouders
zijn heterozygoot en kunnen elk twee verschillende
haplotypen doorgeven aan hun kind. De kans dat een
kind haplotype A 9,24 / B 8,18 / DR 10,80 heeft is
dan = .)
C. (Appaloosapaarden kunnen niet homozygoot zijn
voor gen A. Twee appaloosapaarden (Aa) die met
elkaar paren, hebben dan een kans van 1/3 op het
genotype aa. Het genotype AA komt niet voor in de
nakomelingschap.)
C. (De F1 bestaat uit Ee1, Ee2 en ee. EE komt door de
temperatuur niet tot ontwikkeling. De dieren uit de
F1 paren onderling. Stel het aantal nakomeling per
paring steeds op vier. Dit levert de volgende F2 op:
Ee1 Ee1: EE, 2Ee, ee;
Ee1 Ee2: EE, 2Ee, ee;
Ee1 ee: 2Ee, 2ee;
Ee2 Ee2: EE, 2Ee, ee;
Ee2 Ee1: EE, 2Ee, ee;
Ee2 ee: 2Ee, 2ee;
ee Ee1: 2Ee, 2ee;
ee Ee2: 2Ee, 2ee;
ee ee: 4ee.
Van deze eieren komen er vier (EE) niet uit.)
B.
D. (Het genotype van beide zwarte honden is EeFf.)
A.
DOELSTELLING 11
1
2
3
7
8
DOELSTELLING 12
1
2
3