Professional Documents
Culture Documents
Woord Vooraf
Inleiding: Moslimse & Westerse Geschiedschrijving van de Islam
Noot (a): Pre-islamitisch Arabi;
Noot (b): Islam en (post)tribalisme.
Chronologie
1. 'Kinderen van Abraham'
1.1. Religie en Politiek
1.2. Joden en Christenen
1.3. De Dhimma
2. Muhammad, Gezant en Profeet van God
3. Islm: Overgave aan de ne God
4. Qur'n: Gods Woord als Tekst
4.1. Hedendaagse Koranstudie
4.2. De tijdsdimensie van de 'neerzendingen'
4.3. De Vulgaat
4.4. Periodisering
4.5. De esthetische dimensie van de Koran
5. Moslim-zijn: Geloven en het Schone Doen (mn, islm, ihsn)
6. De Vijf 'Pijlers' (arkn)
6.1. Salt: Plichtgebed
6.1.1. Het gebedsritueel
6.1.2. Rituele reiniging
6.1.3. De moskee
6.1.4. De besnijdenis
6.1.5. Andere gebeden
6.2. Zakt: Armenbelasting
6.3. Ramadn: Vastenmaand
6.4. Hajj: Bedevaart
6.5. Shahda: Geloofsbelijdenis
6.6. Epiloog
7. Jihd als "6de Pijler"
Woo rd Vo or af (200 7)
Op deze en volgende web pagina's publiceren we de herwerkte versie van een
algemene inleiding tot de islam. Ze maakte deel uit van een ruimere syllabus
ten behoeve van het opleidingsonderdeel, "Vergelijkende Godsdienstwetenschap
II", 2de lic. Vergelijkende Cultuurwetenschap, maar tevens ondersteunde ze het
vak, "Islam in de Europese Lekenstaat", in de Morele Begeleiding (voormalige
optie in de Moraalwetenschappen), 1e licentie, alsook het onderdeel "Het
Klassieke Arabische Denken", in de "Geschiedenis van de Oude en Middeleeuwse
Wijsbegeerte", 1e en 2e lic. Wijsbegeerte - alle aan de Universiteit Gent (UG).
Deze syllabus steunt op ouder materiaal maar heeft daarnaast toch ook nieuwe
publicaties verwerkt. Hij beoogt een al bij al beknopte en selectieve,
historische inleiding te geven die in de eerste plaats bestemd is voor de
doorsnee, niet-moslim student van voormelde opleidingen, maar die
tegelijkertijd toch ook 'aanvaardbaar' is voor moslimstudenten en -lezers, of
mensen van moslimafkomst. 'Aanvaardbaar' in de mate dat het hier weliswaar
nit gaat om een inleiding vanuit een gelovig standpunt ten behoeve van
gelovigen - de auteur is noch moslim noch christen noch 'gelovig' tout court -,
maar wel om een beschrijving die (1) de gangbare vooroordelen en stereotypes
inzake islam en moslims op wetenschappelijke gronden wil doorprikken en (2)
kwetsende of ergernis wekkende manieren van voorstellen zoveel mogelijk wil
vermijden. Dat betekent niet dat wij hier een of andere 'orthodoxie' slaafs willen
navolgen, of bestaande meningsverschillen en controversen onder
moslimauteurs uit de weg zouden gaan. Het bestn van die meningsverschillen
en discussies - positief geformuleerd: de rijkdom en diversiteit van het
moslimdenken - is juist een belangrijk gegeven in het doorbreken van het
stereotype, islamofobe beeld over de islam als een starre, onveranderlijke en
monolithische religie.
Bedoeling moet zijn, finaal, om vanuit het oogpunt van godsdienstgeschiedenis
en -sociologie islam op een gelijkaardige manier te beschrijven als andere
godsdiensten. De these meer bepaald van het zgn. 'exceptionalisme' van de
islam, these die zowel door vele westerse als door vele moslimauteurs wordt
gehanteerd, is slechts in betrekkelijke zin aanvaardbaar: nl. dat categorien en
concepten die het product zijn van de particuliere, historische ontwikkelingen in
'christelijk' West-Europa, niet zo maar kunnen 'opgelegd' worden aan de
islamwereld (bv. 'secularisme').
Algemene, theoretisch-filosofische uitgangspunten van de auteur zijn:
(a) de afwijzing van elk essentialisme: 'de islam', als een unieke en
onveranderlijke wezenheid, bestaat niet, althans niet op deze aarde;
(b) het (in oorsprong Marxse) paradigma, zoals dat ook nog door Mohammed
Arkoun geformuleerd is: religies produceren geen maatschappijen, maar
maatschappijen produceren religies;
(c) de overtuiging (vanwege een vrijzinnige) dat de mens een 'homo religiosus'
kan genoemd worden, althans in de zin dat hij of zij een of ander, al dan niet
confessioneel, 'zingevingsverhaal' nodig heeft, alsook het contact (al dan niet
geritualiseerd) met een 'algemene zijnsorde', om ls mens - dus: menswaardig
- te kunnen leven, en
(d) dat godsdienstvrijheid bijgevolg n van de fundamentele mensenrechten is,
waarbij nimand de Waarheid 'in pacht' heeft.
Het gepresenteerde overzicht vertoont vele lacunes. De meest ernstige is
ongetwijfeld dat de mystieke kant van de islam (nog) niet aan bod komt [maar
zie daarover nu op deze site]. De toekomst zal hierin verbetering brengen, hopen
we. Voor de rest hebben we ons ook toegespitst op de majoritaire, soennitische
islam, alsook eerder op de 'schriftuurlijke' dan op de volkse islam (de zgn.
Inl ei din g:
Mo sl i ms e & W es t er s e Ges ch ieds ch ri j vi ng va n de
Is la m
(4)
Op wereldvlak, anderzijds, hebben de aanslagen van 11 september 2001 en de
Amerikaanse oorlogen tegen Afghanistan en Irak (binnen kort ook Iran?) het
westerse onveiligheidsgevoel ten aanzien van alles wat met islam te maken
heeft (of lijkt te hebben) alleen maar exponentieel vergroot, terwijl het gebruik
van excessief geweld t.a.v. "de andere" er voor beide zijden weerom door
gelegitimeerd is.
is dat John Wansbrough (gest. 2002), naar wie de school ook genoemd wordt,
aan de Koran heuristisch het redactiemodel heeft opgelegd dat door de
Nieuwtestamentstudies blootgelegd is voor de christelijke evangelies: namelijk
een lange tijdspanne van orale overlevering van diverse tekstmaterialen
(zogenaamde logia), voorafgaand aan de opschriftstelling van de kanonieke
teksten (Mattheus, Marcus, Lucas, Johannes). Dat resulteerde onvermijdelijk in
een hyperkritische visie op de Koran, als zijnde weinig meer dan een late,
historisch en literair vormloze bundeling van (naar oorsprong n inhoud)
disparate materialen. Daarbij werd zelfs de continuteit geloochend tussen de
eigenlijke Koranredactie, zoals ook wij ze kennen, en de oorspronkelijke
"opzeggingen" van Muhammad: slechts enkele recieten zouden op hemzelf
teruggaan en nadien de kern gevormd hebben waarrond zich andere, ltere
teksten gegroepeerd hebben.
Zoals Pieter Sjoerd van Koningsveld Wansbroughs visie kritisch samenvat,
verwordt de Koran aldus tot een 'boek' dat "pas ongeveer driekwart eeuw na
het begin van de islamitische geschiedenis door samenvoeging van allerlei
kleinere teksten (vooral van sektarisch-joodse oorsprong) tot stand gekomen
zou zijn".(12)
van Muhammads tekst onder vuur te liggen. Zie hierover verder, kap. 4, n. 97 bis,
met verwijzingen.
vertellen. Dat zal per definitie een geloofsgetuigenis zijn, en niet een
wetenschappelijk betoog".(14)
Wijzelf zullen ons bij deze presentatie vooral baseren op de (meest essentile)
gegevens van de moslimse en de standaardvisie. We voelen ons daartoe des te
meer gerechtvaardigd omdat het hyperkritische 'revisionisme' in de meest
recente literatuur geenszins 'het laken naar zich toe heeft weten te trekken';
integendeel, het is zelf sterk onder vuur komen te liggen. Van Koningsveld, bv.,
wijst op de negatieve effecten van het revisionisme, namelijk dat het "de
reputatie van de orintalistiek in belijdende islamitische kringen tot een nieuw
dieptepunt heeft gevoerd" (1997:169), en dat elke discussie tussen wetenschap
en geloof erdoor uitgesloten wordt. Bovenal, echter, zo stipt hij aan, berust de
visie ervan, zeker wat de Koran betreft, niet op ernstige, wetenschappelijke
gronden:
"De visie van de 'revisionistische' school is in tegenspraak met de oudste
bewaarde koran-handschriften en met de stroom van gegevens over de
schriftelijke overlevering van de koran tijdens de eerste eeuw waarvan diverse
betrouwbare Arabische bronnen melding maken" (1997:170).(15)
Ook wat de schriftelijke vastlegging betreft van de Tradities, wordt nu met een
vroegere datum gerekend: blijkbaar waren reeds Muhammads Gezellen en
onmiddellijke opvolgers in het bezit van geschreven verslagen die vervolgens in
de eerste helft van de 8ste eeuw verzameld werden (Gtje, 1997: 16-17).
ca 570
Geboorte van Muhammad ibn Abdallh, als telg van de Ban Hshim, een clan van de
Mekkaanse Quraysh-stam; zijn vader overleed kort voor (of kort na?) zijn geboorte.
ca 610
Muhammad ontvangt rond zijn 40ste zijn eerste openbaringen; zijn prediking onder de
Mekkanen start pas een 3-tal jaar later, dwz rond 612.
622
630
632
Dood van Muhammad. Zijn umma verenigt bijna het gehele Arabische schiereiland.
632-661
632-634
634-644
635
638
641
642
644-656
646
651
656-660
657
660-750
660-680
661
680
Al's aanhangers, aangevoerd door zijn zoon al-Husayn, worden verpletterd door overmacht bij
Kerbal (Irak).
691
710-716
Verovering door Arabisch-Berberse troepen van Visigothisch Spanje: al-Andalus, m.i.v. ZuidFrankrijk (Narbonne). In het Oosten wordt de Indus bereikt.
732
754-775
756-928
762
785
786-809
800
813-833
831
832
849-861
ca 850
873
908-932
909
912-961
929-1031
945-1258
945-1055
Byidische emirs oefenen in Irak en West-Iran de macht uit, in naam van cAbbsidische kaliefen.
969
1010
1032
10361094
10361147
10551157
10611091
Dynastie van Seldjukidensultans (onder nominaal kalifaat) in Iran, Irak, nadien Syri.
1062
1071
1085
10961099
11471223
Eerste zogenaamde kruistocht (Godfried van Bouillon), met inname van Jeruzalem.
1141
1147
Tweede kruistocht.
1171
De Koerdische generaal Salh ad-Dn (Saladin) maakt een einde aan het Ftimidische kalifaat:
Ayyubidische dynastie.
1187
1212
Slag bij Las Navas de Tolosa (Spanje), met nederlaag van de Almohaden.
12301492
Dynastie van de Nasridenemirs van Granada (als vazal van Ferdinand III van Kastili).
1235
1258-
Verovering van Irak en Syri, en plundering van Baghdd door de Mongolen (onder Hoelagoe,
1260
kleinzoon van Djengis Khn); einde van het cAbbsidisch kalifaat; vestiging door Hoelagoe van
de dynastie der Ielkhanen, in Azerbeidjn.
12601277
c13261923
13361405
1453
Verwoestende krijgstochten van Timoer Lang, uit Transoxani, in N-India, Iran en Klein-Azi.
De Osmaanse Turken (onder Mehmet II) veroveren Constantinopel; einde van het Byzantijnse of
Oost-Romeinse rijk.
1482
Januari: lancering van "kruistocht" tegen koninkrijk Granada door Ferdinand V en Isabella
1492
Januari: inname van Granada; maart: verdrijvingsedict tegen alle Joden in de "Spanjes".
1502-
Verplichte massa-bekering van alle Spaanse moslims; de "bekeerlingen" krijgen de naam van ?
1526
Moriscos? ("Moortjes").
1517
1517-
Bloeiperiode van het Osmaanse rijk, van het Iraanse Safawidenrijk (twaalver-sj citen) en van het
1700
Mogolrijk in India.
1520-
1566
Osmaanse civilisatie.
1529
1609-
1614
katholiek Spanje.
1683
1744
17981801
18051848
1821
Expeditie van Napoleon in Egypte; nederlaag en einde van het bewind van de Mamlukken.
Begin van de Griekse opstand, onder Russische en westerse impuls, met moordpartijen tegen
diverse lokale moslimgemeenschappen.
1839-
De Tanzimt: (mislukte) hervormingspoging van het Osmaanse rijk naar centralistisch Frans
1856
model; met verzaking aan het islamitisch karakter van het rijk.
19081909
1923
Opheffing van het Sultanaat en uitroeping van de Turkse republiek door Mustafa Kemal Pasha
(een muhacir, geboren in Thessaloniki), nadien bijgenaamd "Atatrk" (1881-1938).
1924
1974
NOTEN
1. "Au lieu de ce mystre sous lequel les autres religions enveloppent leurs
origines, (la religion musulmane) nat en pleine histoire; ses racines sont
fleur de sol. La vie de son fondateur nous est aussi bien connue que celle de
tel rformateur du XVe sicle". Zie Ernest Renan (1823-92), Mahomet et les
origines de l'islamisme', verschenen in Revue des deux Mondes, 1851/4, p.
1065; vermeld bij B.Lewis, The Arabs in History (1960), p. 36; voluit
geciteerd bij Claude Gilliot, Muhammad, le Coran et les "Contraintes de
l'Histoire", in: Stefan Wild (ed.), The Qur'an as Text (1996), p. 4.
2. P.S.van Koningsveld, "Mohammed", in: H.L.Beck (red.), Grondleggers van
het Geloof (1997), p. 159.
3. Maxime Rodinson, in het artikel 'Muhammad', in: Dictionnaire de l'Islam,
religion et civilisation (1997), p. 608, spreekt van "une illusion ne du
caractre trs dtaill de la biographie traditionnelle".
4. Het zal o.i. een smet blijven op het blazoen van VLD-politicus Marc
Verwilghen, dat hij in 1999 dit populistische thema in volle
verkiezingscampagne heeft aangebracht (via een interview in De Morgen). In
de Franstalig-Belgische academische wereld is hiertegen heel scherp en
omstandig gereageerd [cf.het boek van F. Brion, A.Rea, C. Schaut, A. Tixhon
(coord.), Mon dlit? Mon origine. Criminalit et criminalisation de
l'immigration, Bruxelles 2000, d. De Boeck-Universit, coll. Pol-His:"crit en
raction la commande du Ministre de la Justice M. Verwilghen Marion Van
San, le livre dsire opposer une analyse scientifique aux prsupposs
idologiques liant l'immigration et la dlinquance".] In Vlaanderen,
daarentegen, is ook ter linkerzijde veeleer de houding aangenomen dat er
geen bezwaar kon ('mocht') zijn tegen 'wetenschappelijk onderzoek'. Het
"academisch commentaar" inzake de "criminogene natuur" van de islam werd
genoteerd door Knack-journalisten. - Wat de ontstaansgeschiedenis betreft
van het Europese stereotype islambeeld (in werkelijkheid een - omgekeerd Europees zelfbeeld), kan verwezen worden naar de klassieke studie van
Norman Daniel, Islam and the West. The Making of an Image (Edinburgh
1960; revised ed. Oxford 1993). In het Nederlands beschikken we omtrent
deze thematiek over het meer beknopte, maar schitterend geschreven boek
van P.S. van Koningsveld, Sprekend over de islam en de moderne tijd
(Utrecht/Amsterdam 1993). Zie nu ook de bijdrage van W.A.R. Shadid & P.S.
van Koningsveld, Moslims als minderheid: vergruizeling van het westerse
islambeeld, op deze site.
islamitische traditie. In tegenstelling tot het N-W en het zuiden van Arabi,
hebben we (buiten die traditie) gn gegevens omtrent de Hidjz of meer
bepaald Mekka: "It is difficult not to suspect that the tradition places the
prophet's career in Mecca for the same reason that it insists that he was
illiterate: the only way he could have acquired his knowledge of all the things
that God had previously told the Jews and the Christians was by revelation
from God himself. Mecca was virgin territory; it had neither Jewish nor
Christian communities". [Maar wat betekent dat voor Yathrib, of Medina? en
de hijra?]
14. W.Raven, "Ontstaan en Verbreiding", in: H.Driessen (red.), In het huis
van de islam (1997), p. 35.
15. Zie ook de kritiek op Wansbrough door de Nederlandse islamoloog Harald
Motzki (1993), met als slotconclusie, p. 26: "De westerse islamologen
hebben in het verleden de moslimse overleveringen die hen als tegenstrijdig
of historisch ongeloofwaardig overkwamen te snel als onhistorische
fantasieprodukten verworpen. Het is wenselijk een nieuwe benadering te
ontwikkelen". Emilio Platti (2000), pp. 195-196, sluit zich bij Motzki aan: "
dfaut de pouvoir trouver une hypothse plus fonde, la version
traditionnelle reste valable". In dezelfde zin betoogt ook de (thematische)
Koranstudie van David Marshall,God, Muhammad and the Unbelievers
(1999), p.17 n.6. Betekenis- en beloftevol voor de hedendaagse verhouding
tussen westerse en moslimse experten is het commentaar van Stefan Wild
bij het Bonner internationaal symposium, 'The Qur'n as Text', dat in
november 1993 gehouden werd aan de universiteit van Bonn, nl. dat "er (op
het symposium) een omzeggens unanieme afwijzing was van een poging om
in de hedendaagse Koranstudies een onderscheid te maken tussen een nietmoslim- en een moslimgeleerdheid" (Wild, 1996, p. x) (m.v.). Zie hierover
ook verder.
relativeert hij nu het "omvattende karakter" van de islam, namelijk in de zin dat
het om een wereldvisie gaat waarin een menselijke handeling niet kan
gescheiden worden van haar ethische dimensie en haar betekenis t.a.v. het
geloof. Hij voegt er nu, terecht, ook aan toe dat een gelijkaardig discours
ongetwijfeld ook gevoerd wordt in de andere godsdiensten, en met name in het
christendom.
Algemeen moet opgemerkt worden dat ieder van ons, allicht, bij al dan niet
expliciete vergelijkingen tussen de eigen religie (of ideologie) en die van de
'anderen' geneigd is met 'dubbele standaarden' te meten, bijvoorbeeld met een
normatieve standaard versus een descriptieve, of net omgekeerd.(20)
Vanuit historisch oogpunt, hoe dan ook, heeft de islam de (ideologisch) hechte
koppeling tussen religie en politiek of maatschappij niet 'uitgevonden'. Bij de
oude Grieken en Romeinen vielen beide volkomen samen. Met het
monothesme, weliswaar, kwam de dogmatische doctrine centraler te staan. Het
christendom (inclusief een uitgebreid kerkelijk apparaat, de 'clerus') was aldus
in de 4de eeuw 'geadopteerd' door keizer Constantijn precies als een legitimatie
voor de nieuwe, autocratische rijksorde.(21) Bij het (politiek) vastleggen helaas
van de doctrine ervan kwamen belangrijke theologische knelpunten naar voor
(vooral: rond de drievuldigheidsleer en de zgn. christologie).(22) Precies
wegens de nauwe, institutionele verstrengeling tussen 'ware' religie en rijksorde
('En God, n geloof, n rijk'), ging de eenheid van het christelijke rijk vrij
vlug verloren: heterodoxie en 'ketterijen' of scheurkerken, zoals arianisme,
nestorianisme (vandaag: de zgn. 'assyrische' kerk), monophysitisme... (zie
hierover extra noot), waren een onvermijdelijk gevolg van een van bovenaf met
harde hand opgelegde orthodoxie en hadden zware politieke implicaties
(intolerantie, repressie, vervolging, deportatie en erger). Constantijns
wereldrijkproject - de zogeheten 'droom van Constantijn': namelijk de gehele
oikoumn, of "bewoonde wereld", van de Atlantische tot de Indische Oceaan
binnen n rijksorde te brengen - was dus gedoemd te mislukken. Toch was zijn
koppeling van politiek universalisme aan het religieuze universalisme van een
(monothestische) wereldgodsdienst een politieke 'voltreffer': dat wordt
bewezen door het voortbestaan, voor nog eens 1000 jaar (1453: val van
Constantinopel), van het zgn. Oost-Romeinse of Byzantijnse rijk.
Het islamrijk was de erfgenaam van dat laat-antieke, politiek-religieuze
programma. Nochtans, hoewel evenzeer gebaseerd op het geloof in n
absolute Waarheid, heeft de jonge islam dank zij een historisch en sociocultureel minder 'belast' ontstaansmilieu het probleem van de religieuze
diversiteit - intern zowel als extern (t.a.v. andere religieuze gemeenschappen) op een meer soepele en tolerante manier weten aan te pakken (cf. de dhimma).
Precies daardoor slaagde het islamrijk waar de oude rijken gefaald hadden:
namelijk in de creatie van een uitgestrekt, multicultureel en multireligieus
wereldrijk. Het vond zijn bekroning onder de cAbbasidenkalief Harn ar-Rashd,
tijdgenoot van Karel de Grote, met Baghdd - madnat as-salm, "de stad van
de vrede" - als wereldhoofdstad.
Reeds in mekkaanse sura's echter komt er een aanzet tot leerstellige kritiek, zo
bv. op de christelijke drievuldigheid en christologie (zie verder, 3), alsook op
de intern-christelijke onenigheid daaromtrent (bv.: "Maar zij splitsten zich
onderling op in groepen; elke partij was blij over wat zij hadden", s. 23:53;
e.a.).
Vooral echter in Medina zou o.m. ook op het vlak van de religieuze symboliek
als maar duidelijker afstand worden genomen van joden en christenen. De
figuur van aartsvader A braham ging nu bijzondere aandacht genieten, als
'vader' van alle profeten, maar met een aantal Arabische variaties wat de
bijbelse traditie betreft. Ook Abraham had de strijd moeten aanbinden tegen de
afgodenaanbidderij van zijn eigen volk en ook hij was gemigreerd, niet enkel
naar Palestina maar later ook naar Mekka. Wat zijn vaderschap betreft, wordt
niet langer Ishaak in de schijnwerpers geplaatst (zoals in de mekkaanse sura's),
maar veeleer de zoon die Abraham had bij Hagar, Ismcl, stamvader van de
Arabieren (maar dat element komt in de Koran nergens ter sprake).
Vermoedelijk was het deze zoon die Abraham, in zijn onvoorwaardelijke
gehoorzaamheid aan God, bereid was geweest te offeren (in de Koran zelf
wordt in de betreffende passus, s. 37:101 e.v., geen naam vermeld; pas
nadien, v. 112, komt de geboorte van Ishaak ter sprake), n het was samen
met Ismcl dat hij in Mekka al-bayt al-muharram, "het Heilige Huis" met de
Kacba, had (herop)gebouwd (s. 2:124-7).(29) Tegen de aanspraken van joden
en christenen in, wordt in de verkondiging nu het "muslim"-zijn van Abraham
beklemtoond, s. 3:65-68 (L):
"Mensen van het Boek! Waarom twisten jullie over Ibrahiem?... Ibrahiem was
noch jood [yahd] noch christen [nasrn], maar hij was een aanhanger van
het zuivere geloof, die zich [aan God] overgaf [dus een 'muslim'] en hij
behoorde niet tot de veelgodendienaars. De mensen die Ibrahiem het meest
waardig zijn zijn zeker zij die hem en deze profeet navolgen en die geloven".
Als een onderdeel van deze 'islamitische' ontwikkeling werd de gebedsrichting
(qibla) voor de moslimgemeenschap weerom gewijzigd: van Jeruzalem weer
naar Mekka, i.e. de Kacba(30). Dat alles legde de grondslag voor (of:
bevestigde) de "abrahamitische" integratie van de Kacba en de bestaande hajjrituelen, binnen en buiten Mekka, in het islamitische ritueel, met inbegrip van
het Offerfeest, het cd al-adh (zie verder). Dat wordt duidelijk geformuleerd in s.
22 (genaamd "al-hajj"), 26-29.
Onder druk van de overlevingsstrijd tegen de mekkaanse doodsvijand kwam het
ook tot een po li tie ke breuk met de medinensische joden: nadat de twee
andere joodse clans reeds eerder verbannen waren, werden in 627 - na een
bijna fatale belegering door de Mekkanen (de "strijd om de gracht") -
leven bestrijkt; in beide gevallen is er sprake van een geschreven en een orale
Wet (cf. in het judasme: Bijbel of Thora versus Talmoed, als de "mondelinge
thora"; in islam: Qur'n versus Hadth);
(2) een religieus 'personeel' dat bestaat uit wet- of rechtsgeleerden, en nit uit
priesters: de zogenaamde fatw's, of adviezen, van de moslimse
rechtsgeleerden komen in vorm, inhoud en gezag sterk overeen met de
antwoorden en de halachische uitspraken van de rabbijnen;
(3) een analoge, veeleer positieve houding t.a.v. seksualiteit, echtscheiding,
enz.
Hoewel in veel mindere mate dan in het paulinische christendom, kan er
nochtans k inzake de islam gesproken worden van een trend tot
'liberalisering' van de strenge joodse Wet. Ter illustratie: in de literatuur wordt
er een zeker parallellisme genoteerd tussen de bijbelse 'Tien geboden' en sura
17:22-39 in de Koran: de uitspraken hebben een gelijkaardige morele
gerichtheid: bijvoorbeeld het eren van je ouders, geen overspel plegen, enz.
Toch is noch in de Koranpassus noch in Muhammads carrire in het algemeen er
sprake van dat de "Wet" de spil of centrale kern van de verkondiging zou
vormen; het gaat integendeel om een integraal onderdeel van de tekst, zonder
dat het echt wordt afgebakend van de rest van Gods woord.(32tris)
De vraag kan tenslotte gesteld worden of, vanuit historisch-religieus oogpunt,
de islam mag beschouwd worden als een "dochter-" of "zusterreligie" van
judasme en christendom; of beter nog, misschien,
"als een Arabische vorm van het judasme van na de Ballingschap, verrijkt met
christelijke en heidense elementen"? (33)
We mogen alleszins niet in de val trappen om - zoals doorheen de eeuwen in
het Westen gangbaar was (bijvoorbeeld bij Martin Luther, die daarom
waarschuwde voor de "verleiding" die van de islam uitging) - de islam te
herleiden tot hetzij een joodse sekte of een soort van 'judasme voor de
Arabieren', hetzij tot een "christelijke sekte". (33bis) De islam is een volwaardige
en aan judasme en christianisme gelijkwaardige, "abrahamitische religie". Ook
de Koran, de openbaringstekst waarop hij gebaseerd is, mag niet herleid
worden tot de bijbelse en christelijke thema's en motieven (die er
ontegensprekelijk in verweven zijn). ls openbaringstekst moet de Koran in zijn
originaliteit gewaardeerd worden als het "literaire levenswerk" van Muhammad
(Van Koningsveld, 1988:69). En dat wil ook zeggen als het product, niet van
een willekeurig "oppikken" door Muhammad van ideen en voorstellingen die
opgang maakten in de discussies binnen de (monothestische) wereld rondom
hem, maar van zijn ac tie ve be tro k kenhe id bij die discussies (zo nu ook
Crone, 2006).
1.3. De dhimma.
1.3.1. In contrast met de wetgeving in het christelijke Romeinse keizerrijk, dat
de kwalificatie "religio" reserveerde voor het eigen christendom en
daartegenover het judasme als "superstitio" ("bijgeloof") brandmerkte, erkent
de Koran een vee lhe id van r e ligie s ( dn ), waarvan de islam er n is.
Weliswaar wordt regelmatig gewaarschuwd voor (te) nauwe betrekkingen met
andersgelovigen.(34) Toch zouden zowel joden (de ban Isr'l of al-yahd) als
christenen (al-nasr, d.w.z. 'de nazarers', of al-mashiyyn, 'de Messiasvolgelingen') eeuwenlang binnen het "huis van de islam" (dr al-islm) genieten
van een (alle historische verhoudingen in acht genomen) erg gunstig regime,
namelijk dat van de dhimma, of "bescherming" [een simpele transpositie van de
'dhimmitude' naar een hedendaagse context bezondigt zich onvermijdelijk aan
anachronisme]. Van een bekeringsijver vanwege moslims was er niet veel te
merken, te meer omdat de Koran een Ar abische verkondiging was: joden en
christenen, zo was lange tijd de mening van vele moslimschriftgeleerden,
hadden zich te houden aan hun igen Schriften, het zij dan (idealiter) aan de
verondersteld niet-gecorrumpeerde versie ervan. Sura 5:44-50, en meer in het
bijzonder v. 48, leek dat te bevestigen:
... Voor een ieder van jullie hebben Wij een norm en een weg bepaald. En als
God het gewild had, zou Hij jullie tot n gemeenschap gemaakt hebben, maar
Hij heeft jullie in wat jullie gegeven is op de proef willen stellen. Wedijvert dus
in goede daden. Tot God is jullie terugkeer, gezamenlijk.(35)
De bliksemverovering daarom van de Byzantijnse provincies Syri en Egypte waar vanwege de christelijk-orthodoxe rijksorde al eeuwenlang
godsdienstvervolging en onderdrukking troef waren - werd door grote delen van
de bevolking zeker niet als een verslechtering ervaren:
"Voor vele oosterse christenen was de centrale regering in Byzantium immers
een tiranniek bestuur dat hun jacobitische [of: monophysitische] en
nestoriaanse leer voor ketters hield. Het nieuwe islamitische bestuur met zijn
tolerante houding tegenover andersdenkenden werd door hen dan ook als
bevrijdend ervaren".(36)
En veruit hetzelfde gold voor het Perzische rijk, waar bijvoorbeeld de
belangrijkste nestoriaanse kerk gevestigd was (maar daarnaast ook jacobieten
achtten, mochten ze zich ook tot een islamitische rechtbank wenden). Die
religieuze leiders genoten vaak ook bij de moslims groot prestige. Bv. de joodse
Exilarch - een zogenaamde afstammeling van koning David - bekleedde, in
navolging van de situatie die reeds aan het Perzische hof bestond, een heel
prominente plaats aan het hof van de Abbassieden, in Baghdd, en voerde het
gezag over meer dan 90% van de joodse diaspora, met een pracht en praal die
enkel moest onderdoen voor die van de kalief.
In de praktijk werd het statuut ongetwijfeld soms met voeten getreden (en
konden de betrokkenen zich minder of meer constant "onveilig" voelen). Vooral
in crisismomenten moest het wijken voor de druk van politieke en sociale
omstandigheden: de kruistochten bijvoorbeeld lokten felle reacties uit tegen de
christenen in Syri; ook in het Egypte van de Mamlukken was vaak sprake van
geweld en repressie tegen dhimm-s. Toch, en ondanks de bijhorende
discriminatie (zie ook verder), was in vergelijking met de rechteloze situatie van
religieuze minderheden in de christenheid, de dhimma wel degelijk een 'haven'
van tolerantie en vrijheid, die het leven voor miljoenen mensen draaglijk heeft
gemaakt. De joodse cultuur met name heeft in de geschiedenis binnen een
dergelijk kader haar absolute hoogtepunten gekend: onder de Fatimieden, in
Egypte, in de bloeiperiode van al-Andalus (8ste tot 11de eeuw - maar met een
bloedige uitzondering in 1066, in Granada, wanneer een opgejutte moslimse
"mob" a.h.w. "de rekening presenteerde" aan de joodse aristocratie) en
vervolgens, na de verdrijving van alle joden uit katholiek Spanje (in 1492) en
nadien Portugal, in het Osmaanse rijk. Over de dagelijkse leven, in die context,
voor joodse onderdanen in de periode van de zogenaamde Hoge Middeleeuwen
van de islam zijn we bijzonder goed gedocumenteerd dank zij de vondst (op het
einde van de 19de eeuw) van de zogenaamde Geniza (bewaarplaats van joodse
heilige boeken en alle mogelijke documenten waarin God vermeld wordt) van de
Palestijnse synagoge van Fustt (Oud Caro). Gedurende eeuwen onaangeroerd,
bevatte zij vele tienduizenden documenten, brieven, enz. van de periode tussen
de 8ste en de 15de eeuw. Op het persoonlijke vlak blijkt, aldus L.Gubbay
(1999:69):
"Jews in all walks of life appear to have been well integrated with their
neighbours. They lived and worked together with very little conflict; and this is
confirmed by the many accounts in the Geniza of small loans, commercial
partnerships and Jewish and Muslim doctors studying under each other. In the
heartland of Islam, there were no restrictions on where Jews lived or the
profession they followed - but Jews did tend to live together by choice, as did
Christians. However, Jews and Muslims were often neighbours; and members of
one faith did not hesitate to rent rooms in the houses of the other. Islamic
restrictions on the dress of dhimms, their eligibility to hold public office and
their ability to convert slaves seem to have been mostly ignored during this
period". (39bis)
Wat het belang van de dhimma voor de christenen betreft, kan ter illustratie
gewezen worden op de effecten ervan in datzelfde Osmaanse rijk, onder de
vorm van het systeem van de millet-s, of "(religieuze) naties" (cf. het Arabisch
woord milla, "religie"; meervoud in het Turks: milletler). Precies dit
milletsysteem maakte dat het Europese hartland van het rijk toch overwegend
christelijk bleef. Wat Anatoli betreft: in de 11de eeuw was de overgrote
meerderheid in Anatoli nog altijd christelijk (op een bevolkingstotaal van 7 8
miljoen), maar rond de val van Constantinopel was dat aantal teruggevallen op
amper 400.000. Met de vestiging, evenwel, van het Osmaanse bestuur en een
consequent toegepast milletsysteem werd die trend omgebogen (met een
spectaculaire daling van het aantal bekeringen als gevolg): van ca 8%, in de
16de eeuw, was tegen het einde van de 19de eeuw (1881) het aantal
christenen weerom gestegen tot 16%. Met de installatie, trouwens, van de
Grieks-orthodoxe patriarch in Constantinopel/Istanbul als het zowel ?
wereldlijke? als ?geestelijke? hoofd van de voornaamste christelijke millet (de
tweede was de monophysitische, Armeense kerk), en met de verregaande
integratie en participatie van de Grieks-christelijke aristocratie in het bestuur,
kon het Osmaanse rijk, althans tot aan de Griekse opstand (1821-1830), de
facto zelfs een ?Grieks-Turkse diarchie? worden genoemd.
De algemene - wij zouden nu zeggen: "politiek-correcte" - houding tegenover
religieuze minderheden wordt treffend gellustreerd door een decreet ('ferman')
van Sultan Mehmet III. Zoals Bernhard Lewis aanstipt, "toont het duidelijk
aan, welke de verplichtingen zijn van de moslimstaat tegenover de dhimmi's".
Het document dateert van 1602. (40)
'In overeenstemming met wat de Almachtige God, de Heer der Werelden,
bevolen heeft betreffende de gemeenschappen der Christenen en Joden, die de
mensen van de dhimma zijn, in het duidelijke Boek, zijn hun bescherming en
behoud en de veiligheid van hun leven en bezittingen een eeuwige collectieve
plicht van het geheel der Moslims, en een noodzakelijke verplichting opgelegd
aan alle regeerders en eerbare bestuurders in de Islam. Bijgevolg is het nodig
en belangrijk dat mijn verheven en religieus genspireerde bezorgdheid erop
gericht is dat ik verzeker dat overeenkomstig de edele Shari'a elk van die
gemeenschappen, die takse aan mij betalen, in de dagen van mijn imperiale
staat en de periode van gelukzaligheid in dit Kalifaat in vrede en gemoedsrust
leven en hun eigen zaken kunnen beredderen; dat niemand hen daarin hindert,
of een onderzoek zou uitlokken naar hun persoon of bezittingen, wat het gebod
van God zou schenden en een overtreding zou zijn van de Heilige Wet van de
Profeet'.
konden ze zich enkel bekeren tot de islam (hun "bescherming" gold enkel zo
lang ze trouw bleven aan het geloof dat ze van hun ouders hadden
meegekregen: cf. ieder mens wordt "onschuldig" geboren). Wat
maatschappelijke restricties betreft, mochten dhimm-s geen wapens dragen,
geen paard rijden (wel een ezel, maar niet schrijlings); konden zij niet erven
van moslims, geen moslimvrouw huwen en ze dienden zich, als "natie",
vestimentair duidelijk te onderscheiden van de moslims - eventueel, wanneer
later de Arabische klederdracht algemene "mode" was geworden, bij middel van
een speciaal kenmerk: bv. de zgn. zunnr (een gordel in een bijzondere kleur)
of de ghiyr (een geel insigne dat op de kledij moest bevestigd worden). Let
wel, met zulk vestimentaire onderscheid hadden de betrokkenen doorgaans
geen probleem: cf. nog de hedendaagse kledingregels van orthodoxe joodse
gemeenschappen(41bis). In principe mochten dhimm's ook geen openbare
functies bekleden, enz.
In de religieus-juridische regelgeving - die naar gelang van de rechtsschool
meer of minder rigide was (het meest strikt was de malikitische) - werd dit alles
ook gekoppeld aan vormen van publieke vernedering ter bescherming van de
superioriteit van moslims (bv. nog in een reglement van 1892, in Hamadan,
werd het dhimm's verboden op straat... een moslim voorbij te steken).
Tegelijkertijd kon gebrek aan respect voor de islam (bv. voor de Profeet) zeer
zwaar gestraft worden.
De regels en principes van het 'pact', weliswaar, werden zelden systematisch
toegepast, zeker niet in tijden van voorspoed en zelfvertrouwen (cf. de
belangrijke maatschappelijke bijdrage aan de moslimcivilisatie, geleverd door
de dhimm-s). Vooral het 'politieke' verbod werd door de heersers bijna
systematisch terzijde geschoven, omwille van de intellectuele competenties van
joden en christenen n hun politiek-religieuze 'neutraliteit', als nit-moslim. Zo
droeg hun kennis van meer in het bijzonder wiskunde en financiewezen vanaf
de vroege cUmayyaden in belangrijke mate bij tot het succes van christenen als
bestuurders en secretarissen. Heel typisch is bijvoorbeeld de legendarische
repliek van de gouverneur van Kfa, die een christen als secretaris had. Toen
kalief cUmar I hem sura 5:51, van de Koran voor de voeten wierp ( Neemt de
joden en de christenen niet als medestanders!), zou hij hebben geantwoord: ?
Zijn religie behoort aan hem toe, maar zijn secretariaat aan mij!?.
De maatschappelijke segregatie, daarom, die het 'Pact van Omar' beoogde,
was in de praktijk zelden of nooit een feit; behalve in uitzonderlijke
omstandigheden, waren heersers zeker niet geneigd een belangrijk deel van
hun onderdanen te vernederen of "koeioneren" (cf. supra). (42) Wel kunnen we
ervan uitgaan dat het "conjuncturele" karakter van het rele regime waaronder
ze moesten leven, de dhimm-s een groter gevoel van onveiligheid gaf dan
courant (in de mate dat iedereen in een premoderne samenleving met een
minder of meer acute onveiligheid geconfronteerd werd). Omgekeerd, bevat de
geschiedenis tal van voorbeelden waar een volledig (of: te goed)
"gentegreerde" joodse gemeenschap de grote welstand en superieure
maatschappelijke positie van de eigen leidende klasse moest bekopen met de
moorddadige wraakzucht van de opgezweepte (vaak sociaal onderdrukte en
verarmde) moslimmassa's.
Een treffend voorbeeld van een dergelijke sociale "backlash" werd al even
vermeld voor het het Berberkoninkrijkje van Granada, midden 11de eeuw, dus
in de periode na de val het kalifaat (1030), en vr de tussenkomst van de
Almohaden, uit Noord-Afrika (1146): in de literatuur wordt ze de periode van de
"Partijkoningen" genoemd (d.w.z. van onafhankelijke stadstaatjes, geregeerd
door een Arabische, Berber- of Slavenvorst). Samen met het kalifaat ook
bevrijd van de strenge principes van de malikitische rechtsschool, maakten die
heersers maar al te graag gebruik van de talenten van joodse geleerden,
kunstenaars en vooraanstaanden. Zoals Gubbay (1999:80) hierover schrijft:
"This was the golden age of the Jews of al-Andalus, a time when they managed
to combine significant advances in religious learning with broad secular culture
and real political powers".
In Granada, aldus, dat onder Berbers bewind stond, verwierf de leider ("Nagd")
van de joodse gemeenschap, Samuel ibn Nagrla, de hoogst denkbare
maatschappelijke positie en status, als vizier van het koninkrijk (hij voerde zelfs
de troepen aan van de koning, in veldslagen). De joden, die vooral in de drie
steden van het koninkrijk woonden (Granada, Lucena en Jan), deelden ten
volle in de spectaculaire, economische boom die het land kende en de joodse
notabelen maakten deel uit van de moslimaristocratie. Samuel zelf trok een
hele schare aan van joodse geleerden, kunstenaars en studenten en zou zelf
een heel kritisch traktaat over de Qur'n hebben geschreven; hij had hierbij als
te duchten theologisch opponent, Ibn ?Hazm, die het judasme op de korrel
nam (zie over deze polemiek uitgebreid, Stroumsa, 1999:201-212). Na zijn
dood, echter, in 1056, zou het arrogante optreden van zijn zoon en opvolger,
Joseph, en van andere joodse prominenten hoe langer hoe meer weerstand
hebben uitgelokt. Dat leidde, in 1066, eerst tot de moord op Joseph en,
onmiddellijk daarbij aansluitend, tot een volksuitbarsting waarvan de gehele
joodse wijk in de stad het slachtoffer werd. Deze slachtpartij was het eerste
geval van jodenvervolging in al-Andalus. Gummay (1999:80) heeft het over een
eraan voorafgaande periode van 350 jaar, tijdens dewelke de joden "had
enjoyed an almost unblemished record of tolerance".
N OTEN
17bis. Nog herhaald door Mohammed Arkoun, tijdens een openbare les in Gent,
33bis.Cf. Akhtar (1990), p. 237 n.13 (kritisch). Voor de christelijke variant zie
nog H.Dethier, in zijn De Beet van de Adder. Deel 1: de leerstoelen der deugd
(1994), p. 170: "De islam is een christelijke sekte uit de laat-hellenistische
tijd". Voor Luthers visie, zie bijvoorbeeld H.Bobzin (1996), p. 168.
34. Bijvoorbeeld s. 3, 28, en s. 5, 51.
35. Zie F.Leemhuis (1993), p. 93.
36. K.Versteegh, in: Driessen (1997), p. 278. Vergelijk dit islamitisch pluralisme
met het West-Europese, na de godsdienstoorlogen: in navolging van de vrede
van Augsburg (1555) voorzag de vrede van Mnster (1648) dat de religie van
de vorst de religie van de streek was ("cuius regio, eius religio").
37. S. 10, 99-100 (L); zie ook 2, 256: Er is geen dwang in de godsdienst. De
rechtgerichtheid is duidelijk onderscheiden van de verdoling. Wie dan nit
gelooft in de afgoden en gelooft in God, die grijpt het stevige handvat aan, dat
onverbrekelijk is. En God is horend en wetend" (K). In Medina, echter, werd de
godsdienstvrijheid wat meer 'genuanceerd': vooral t.a.v. de heidenen
(mushrikn) werd geist dat ze zich zouden bekeren, cf. het bekende
'zwaardvers', s. 9, 5. Hoe dan ook, wil hier niet gezegd zijn dat gewapend
optreden gn rol zou gespeeld hebben in het historische succesverhaal van
Muhammad en de zijnen. Het tegendeel is waar, ongetwijfeld. Maar dat geldt
natuurlijk voor lle 'historische succesverhalen', de christelijke niet in de laatste
plaats (cf. al geciteerde Mt 10:34). Zie hieromtrent ook nog verder, bij jihd.
38. Cf. het verdrag van Najrn, 631/2, ten gunste van de christenen van Najrn
(in het zuiden); zij hadden zich onderworpen zonder gewapende weerstand te
bieden. In ruil voor een bijzondere takse (cf. de jizya), kwamen zij onder "de
bescherming van God en de waarborg van de Profeet Muhammad... Geen
enkele bisschop zal uit zijn bisschopszetel verwijderd worden, geen enkele
monnik uit zijn klooster, geen enkele priester uit zijn parochie. Geen enkele
vorm van vernedering zal hen worden opgelegd". Voor de volledige (Franse)
vertaling van dit verdrag, zie Gardet (1976), pp. 344-345. Voor de Koran, zie
sura 9:29, neergezonden in 630, n.a.v. Muhammads (laatste) veldtocht tegen
het noordelijke Tabuk, waar christenen en joden woonden.
39. Over de "religies van het boek", zie nu algemeen C.Adang, in: Driessen
(1997), pp. 221-239. De uitdrukking ahl al-kitb, "mensen van het boek",
verwijst naar "het Boek" in het enkelvoud, omdat hiermee niet zozeer verwezen
wil worden naar de concrete Schriften van joden, christenen en moslims, als wel
naar het ene, eeuwige, bron- of "moederboek" (umm al-kitb), dat eeuwig
geschreven staat "op een welbewaarde Tafel" (s. 85:22) in de hemel (zie
verder).
In de
41bis. "To this day observant Jews may be seen on the streets of New York,
London and Jerusalem, clad in the fashions of the Polisch nobility of hundreds
of years ago. The mode of dress adopted is incidental: what is important is that
they dress in a distinctive manner, different from other people on the street",
L.Gubbay, 1999:35.
42. Er circuleren verschillende versies van het "Pact"; voor de Engelse vertaling
van n ervan, zie URL: http://www.fordham.edu/halsall/source/pact-umar.html . Voor een
uitvoerige bespreking van de dhimma zie: B.Lewis (1986), pp. 17-85; ook
Gardet (1976), pp. 87-89 (eigendomsrecht van niet-moslims), en Annexe II,
pp. 344-349 (met ook de vertaling van het zgn. 'Statuut van Omar'). In 1856
werd deze islamitische institutie onder westerse druk door de Osmaanse Sultan
formeel afgeschaft; alle onderdanen van de Sultan werden gelijk verklaard
onder de wet. Een eeuw later erkenden de meeste moslimstaten officieel de
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, zoals opgenomen in het
UNO-handvest (1948). Nochtans, zo schrijft Gubbay (1999:38), blijft het
dhimma-begrip "diep ingeprent in moslimdenken en -attitudes". Ook in het
kader van de moslimminderhedenproblematiek in het Westen komt het begrip
nog regelmatig ter sprake in de literatuur.
43. De (pejoratieve) benaming van "ghult" voor de minderheden stamt uit de
dominante heresiografie (letterlijk: studie van 'ketterijen'); zij gaat uit van n,
'ware' orthodoxie; vanuit historisch oogpunt echter moeten die 'heterodoxe'
minderheden gesitueerd worden binnen de vormingseeuwen van de islam:
vanuit de creatieve wisselwerking met (lokale) oudere religieuze stromingen
(christelijke, dualistische, e.a.) hebben zich vrijelijk tal van 'varianten'
ontwikkeld. Pas in verbinding met politieke machtscentra werden sommige
ervan verheven tot 'orthodoxie' en vandaar maatschappelijk opgelegd (zie
bijvoorbeeld de belangrijke rol van de rationalistische muctazila-theologie, in
samenwerking met het cAbbsidische kalifaat in Baghdd). - Wat anderzijds
mul?hid betreft, de term werd ook gebruikt voor apostaten of ketters die
radicaal tegenstander waren van het toenmalig idee van religiositeit als zodanig.
Daarnaast echter ook ruimer voor andere soorten van religieuze afwijkingen of
als een synoniem voor zindq. De oorspronkelijke betekenis ervan, en dus van
het woord il?hd, was "afwijking van het pad" (vgl. de oorspronkelijke
betekenis van sharca, zie verder). Zie Stroumsa, 1999:5 en p. 125.
44. "For the ordinary Muslim, meeting an apostate is a far more dramatically
disturbing experience than meeting a Jew or a Christian", Akhtar (1989), p. 76.
Voor een systematische bespreking van het islamitisch recht hieromtrent, op
EX TRA N OOT:
De christelijke doctrines presenteerden zich in de late oudheid in drie,
tegelijkertijd religieuze n politieke, hoofdstrekkingen, nl. van
1) de "orthodoxen", of "melkieten" - die de belangen van Byzantium
behartigden en Syri, Palestina en Egypte als voornaamste uitvalsbasis hadden;
2) de "monophysieten": vnl. in het Abessijnse of Ethiopische rijk van de Negus
(en, van daar uit, ook in Zuid-Arabi of Jemen) (1);
3) de "nestorianen", die dominant waren bij de christenen in het Perzische rijk
(2).
Zoals bekend, waren deze drie richtingen, of kerken, een product van de zgn.
"christologische" disputen. Die disputen zelf vloeiden voort uit de toepassing
van begrippen uit de Griekse filosofie - vnl. "natuur" (phusis), of "substantie"
(ousia), en "hypostase" of "persoon" (prsopon) - op het nieuwe, in principe
monothestische godsbegrip: nl. onder de vorm van de doctrines van de
goddelijke Drievuldigheid (God de Vader, God de Zoon en de Heilige Geest: drie
"personen" maar n "natuur") en van Jezus Christus (twee "naturen", nl. mens
n god, maar n "persoon"). Vrij vlug reeds na de erkenning van het
christendom door Constantijn de Grote had de Alexandrijnse priester Areios (of
Arius) het drievuldigheidsconcept in vraag gesteld door de geschapenheid, en
dus inferioriteit, van "de Zoon" te beklemtonen. Op het eerste katholieke
concilie, van Nikaia (Nicaea) in 325, was Arius' visie veroordeeld (op keizerlijk
bevel was het dogma van de zgn. "consubstantialiteit" van de Zoon
geproclameerd) (3). Een halve eeuw later ongeveer was dan door Nestorios
(385-450) de tweevoudige natuur van "Christus" beklemtoond, nl. als God n
mens, en was vandaar de mnselijke natuur van Jezus van Nazareth in het licht
gesteld (een ander gevolg was dat het statuut van Maria als "Theotokos", of
"Moeder Gods", werd ontkend). Daarop was een scherpe reactie gekomen, o.m.
vanwege Eutuches (ca 378-454): "natuur" en "persoon" moesten z.i. met elkaar
worden vereenzelvigd - wat dan weer de ne "natuur" (4) impliceerde van de
gencarneerde Christus, en, vandaar, het go dde li jke statuut van Jezus (5).
Onder nestorianen en monophysieten traden er, onvermijdelijk, nog verdere
differentiaties en splitsingen op (6).
Vooral vanuit het noorden (Syri), dus, drongen christelijke ideen en
voorstellingen steeds meer de Arabische wereld binnen. Mogelijk leefden er in
Mekka zelf, ten tijde van Muhammad, een aantal joodse en christelijke families
(met inbegrip van een aantal Arabische christenen) (7). Op het Arabische
schiereiland, daarom, was er ten gevolge van de activiteiten van de
verschillende religieuze strekkingen een religieus-culturele ambiance tot stand
gekomen, die we schematisch kunnen aanduiden als een syncretisme van
Semitische religies. Normalerwijze had men bijgevolg kunnen verwachten dat
het schiereiland op termijn grotendeels zou gejudaseerd, of eerder nog: zou
"gekerstend" zijn, zij het dan in een of andere van de oppositionele varianten
van het christendom (8). Van een aantal "voorlopers" van Muhammad,
aanhangers van een monothesme, wordt inderdaad verteld dat ze zich
uiteindelijk tot n van die godsdiensten bekeerd hebben. Een veralgemening
echter werd allicht bemoeilijkt door het feit dat de bestaande godsdiensten en
kerken gelieerd waren aan buitenlandse, "koloniale" machten die streden om de
controle over Arabi (9). Elke religieuze keuze had dus politieke implicaties - wat
met name gold voor de verschillende kerken binnen het christendom (cf.
supra). Wat de joden betreft, de vooraanstaande, economische positie die zij in
Arabi hadden verworven - met een toenemende controle over gronden,
financies en handel -, maakte wellicht dat zij door de Arabische stammen (zoals
de Quraysh) als een bedreiging ervaren werden. Tegelijkertijd zijn er
aanwijzingen dat er precies onder de joodse stammen, zowel in Palestina als op
het schiereiland, sterke apocalyptische en messianistische verwachtingen
leefden (10).
N OTEN :
1. Vanuit de behoefte om zichzelf voldoende af te zetten van het sterke,
Byzantijnse centrum, opteerde ook het Armeense koninkrijk, bij zijn
"kerstening", voor de monophysitische oppositiekerk.
2. Gevoed door ballingen uit Syri (waar de monophysieten een tijdje de
overhand haalden), was de Perzische kerk in het midden van de 5de eeuw
"nestoriaans" geworden (cf. de oorspronkelijke, theologische school van Nisibis;
ook al-Hra, op de grens met Arabi, werd een belangrijk nestoriaans centrum);
ze had weliswaar regelmatig te lijden van vervolgingen vanwege het mazdesme
(de nationale godsdienst in het Perzische rijk). Maar tegelijkertijd was er in
Perzi ook een hardnekkige monophysitische kerk (naar Jacobus Barada, die in
559 in Tikrit aan de Tigris een opperste zetel instelde, werden de aanhangers
ervan ook "jacobieten" genoemd). Voor een goed historisch overzicht van de
verschillende christelijke kerken die uit de zgn. christologische twisten ontstaan
zijn, zie bv. de Geschiedenis van de Kerk, van H.I.Marrou, deel II (HilversumAntwerpen 1964, p. 127v. Voor een algemene bespreking van de verschillende
posities inzake de natuur van "Jezus Christus", zie ook J. Ferguson, Jezus in the
Tide of Time: An Historical Study (London 1980).
3. Maar het zgn. arianisme (men spreekt nadien ook van Unitarirs) bleef
belangrijk, vooral omdat de de Germaanse buurvolkeren van het rijk, bij hun
kerstening, het adopteerden. Dat gold bv. voor de Vandalen en de Visigothen
(die het Iberische schiereiland veroverden). Het meer strikte monothesme
ervan heeft wellicht de latere overstap naar de islam vergemakkelijkt. Zie De
Ley, Van Cordoba tot Mostar (1998), pp. 2-3, op deze site.
been) that despite the persistence of paganism and the presence of Judaism, it
was only a matter of time before Arabia became more or less Christian". Zoals
hoger al terloops opgemerkt, had Perzi in het begin van de 7de eeuw
(kortstondig) een hegemonische positie verworven in het Midden-Oosten, met
name ook op het Arabische schiereiland.
9. In 590 was er nog een poging geweest van Byzantium om Mekka onder haar
controle te krijgen. In de beginjaren van de 7de eeuw, anderzijds, kwam er een
groot Perzisch offensief tegen het Byzantijnse rijk (in 619 werd Egypte
veroverd), dat een groot deel van het Arabische schiereiland onder Perzische
politieke hegemonie bracht. De heerser van Jemen, tenslotte, had zich tot het
judasme bekeerd (wat een militaire interventie uitlokte van de Ethiopische
Negus).
10. De joodse apocalyptiek was bij haar ontstaan, in de oudheid, nauw
verbonden geweest met de strijd tegen, eerst de (hellenistische) Seleucieden
en vervolgens de Romeinen. Zoals de gnostische strekkingen, was zij de
uitdrukking van politieke "ontmachting", maar in onderscheid met de
soteriologische bewegingen die gericht waren op individuele "Weltflucht",
streefden de apocalyptische stromingen de transformatie na van de bestnde
wereld. Ook in latere eeuwen bleef het joodse messianisme politiek actief,
d.w.z. bleef het occasionele opstanden inspireren tegen een door heidenen
gedomineerde wereld; het toekomstig optreden van de Messias werd daarin
begrepen naar het model van Mozes, met als cruciale gebeurtenis een exodus,
of vlucht, in de woestijn; van daaruit zou de Messias dan een heilige oorlog
aanvoeren ter herovering van Palestina. Cf. Cook (1996), p. 82, met als
conclusie: "Given the early evidence connecting Muhammad with Jews and
Jewish messianism at the time when the conquest of Palestine was initiated, it
is natural to see in Jewish apocalyptic thought a point of departure for his
political ideas".
2.1. Muhammad ibn cAbdallh (zijn moeders naam was mina) was een telg
van de Hshim-clan en dus lid van de in Mekka dominante Quraysh-stam. Toen
hij 40 jaar oud was, aldus de biografische traditie (volgens diezelfde traditie was
hij toen al vijftien jaar gelukkig getrouwd met de vijftien jaar oudere
koopmansweduwe Khadja), (45bis) kende hij bij n van zijn geregelde
meditatiestonden, buiten de stad, (46) een overweldigende religieuze ervaring
die zijn gehele verdere leven ingrijpend zou veranderen. In een visioen (47) werd
hem bevolen een tekst "op te lezen" of "verkondigen" (iqraa'!: "lees op!" of
"verkondig!").(48) Die allereerste keer betrof het wellicht sura 96, 1-5 (K): (49)
In de naam van God, de Barmhartige Erbarmer.
Lees op, in de naam van uw Heer [al-Rabb], die geschapen heeft,
Geschapen heeft de mens uit een bloedklomp.
Lees op! En uw Heer is de eerwaardigste,
Die onderwezen heeft door het schrijfriet,
Onderwezen heeft de mens wat hij niet wist .
Met deze en latere "opzeggingen" zou Muhammads roeping van start gaan als
rasl Allh, "boodschapper van God".(50) De verzen van de korte sura 96
bevatten reeds wezenlijke elementen van zijn (later) profetisch zelfbegrip
(Falaturi, 1988:43).
-- opening van de boodschap in de naam van God, met beklemtoning van diens
barmhartigheid (rahma); (51)
-- benadrukking van Gods activiteit als schepper;
-- schepping van de mens door God;
-- Gods onderrichting van die mens ("door het schrijfriet"), als een uiting van
Zijn goedheid (karam).
Binnen dat brede kader was Muhammads publieke verkondiging - zeg maar
"het basiskerygma van de koranieke boodschap" (Platti, 2000: 76), tijdens zijn
eerste mekkaanse periode - inhoudelijk vooral gecentreerd rond drie
tegelijkertijd maatschappelijke en religieuze strijdpunten, die even zovele
natie'. Nog wel op het beslissende ogenblik van de universele ontknoping ervan
- Muhammad, zoals gezegd, is "het zegel der profeten" en is gezonden naar de
gehle mensheid -, werd die Arabische natie verbonden met het grootse drama
van Gods manifestaties in de heilsgeschiedenis. Samen met haar taal werd zij
tot het uitverkoren werktuig van God gemaakt in de finale verkondiging van een
in haar volheid en authenticiteit herstelde, eeuwige Waarheid.
Samenvattend, kunnen we stellen dat, welke ook de aanvankelijke beperkingen
en bedoelingen ervan mogen geweest zijn, aan Muhammads optreden a
posteriori een unieke wereldhistorische betekenis moet worden toegewezen. Die
betekenis situeert zich op verschillende maatschappelijke niveaus tegelijkertijd,
zoals:
1) politiek-maatschappelijk: overgang van een tribale samenleving, gebaseerd
op en gefragmenteerd door clan- en verwantschapsverhoudingen, naar een
eengemaakte, territoriale staa t gebaseerd op politiek(-religieuz)e
organisatieprincipes; als zodanig, weliswaar, mag de verwezenlijking van
Muhammad (en zijn onmiddellijke opvolgers: in de eerste plaats Ab Bakr en
c
Umar, die dank zij veroveringsoorlogen belet hebben dat het prille rijk weerom
spelen.
Wat jullie in plaats van God dienen zijn alleen maar namen
die jullie en jullie vaderen gegeven hebben
waarvoor God geen enkele machtiging had neergezonden.
De bevelvoering [hukm] komt alleen God toe.
Hij beveelt dat jullie alleen Hem dienen.
Dat is de juiste godsdienst,
maar de meeste mensen weten het niet
(s. 12, 40).
Muhammads verkondiging, zoals zij voorligt in de Koran, munt uit door haar
positieve ingesteldheid en (theologische) eenvoud en klaarheid; tegelijkertijd
wordt constant het menselijke redeneer- en begripsvermogen aangesproken:
het gaat erom, met de "Arabische verkondiging" mensen "verstandig" te
maken, en aldus een einde te stellen aan de jhiliyya, of (heidense en
immorele) "onwetendheid". Ongetwijfeld ligt hier n van de redenen waarom
islam zoveel succes heeft gehad, en nog altijd heeft, ook bij christenen.(67)
Hoewel het om een goddelijke openbaring gaat, worden er geen onbegrijpelijke
'mysteries' verkondigd van een bovennatuurlijke orde, zoals het geval is in de
katholieke leer, met de Drievuldigheid, de Incarnatie, de Verlossing, het
mysterie van de 'Kerk', de sacramentenleer, enz. (68)
Islam herleidt zich bovenal tot een hartstochtelijk en radicaal monothesme:
(69) er is slechts n, absoluut partnerloze, transcendente god, nl. Allh: "(de)
God".(70) Zoals het geformuleerd wordt in het bekende Troonvers, s. 2:255 (L):
God, er is geen god dan Hij, de levende, de standvastige. Sluimer noch slaap
overmant Hem. Hem behoort wat in de hemelen en op de aarde is. Wie is het
die zonder Zijn toestemming bij Hem zou kunnen bemiddelen? Hij weet wat
vor hen is en wat achter hen is en zij bevatten niets van Zijn kennis, behalve
dan wat Hij wil. Zijn troon strekt zich uit over de hemelen en de aarde en het
valt Hem niet zwaar beide in stand te houden. Hij is de verhevene, de
geweldige.
De enigheid van God wordt in het vers uitdrukkelijk gekoppeld aan zijn niet te
evenaren almacht en alwetendheid. Dat hij zich als gevolg daarvan met niets
laat vergelijken dat de mens vertrouwd is, wordt ook beklemtoond in s. 42:11
(L):
... Niets is aan Hem gelijk. Hij is de horende, de doorziende.
Het antropomorfische taalgebruik nochtans in deze verzen ("levend", "weet",
"zijn troon", "de horende"...; vgl. ook uitdrukkingen als "het aangezicht van
God", 30:38; "Gods handen", 5:64, e.a.) geeft aan dat er van een absolute
transcendentie van deze God niet echt sprake kan zijn. Hij wordt, anders
gezegd, niet enkel als transcendent maar ook als immanent beschreven. Dat
laatste komt bv. in alle duidelijkheid naar voren in het bekende vers, 50:16 (K):
En Wij hebben toch de mens geschapen, en Wij weten wat zijn ziel hem
influistert. En Wij zijn (hem) nader dan het koord van de halsslagader".
Met die ne God richtte Muhammad zich in de allereerste plaats tegen het
heidense polythesme van de Mekkanen. Hij was er zelf in grootgebracht en het
had op het Arabische schiereiland als het ware zijn laatste toevluchtsoord
gevonden, tegen het oprukkende monothesme.(71) Naast een aantal astrale
goden, hadden ook allerlei stam- en clangoden er hun plaats binnen n grote
familie of 'partneriaat' (shirk), onder het oppergezag van de "Heer van de
Kacba", of Allh (72). Zoals te lezen is bv. in s. 6, 100-101 (L):
En zij hebben Hem zonen en dochters toegedicht, zonder enige kennis. Hij zij
geprezen en Hij is verheven boven wat zij toeschrijven. De schepper van de
hemelen en de aarde; hoe zou Hij een kind kunnen hebben, terwijl Hij niet eens
een metgezellin heeft en ook alles geschapen heeft?
Het mekkaanse pantheon - volgens de latere, islamitische traditie bevonden
zich binnen de Kacba niet minder dan 360 afbeeldingen, toen Muhammad de
stad in 630 in bezit nam en ze allemaal stuk sloeg - symboliseerde de religieuze
hegemonie van de Mekkanen. De hirarchie eronder kwam volgens Van
Koningsveld overeen "met de heersende hirarchie van stammen". Door zijn
verkondiging, bijgevolg, van een strikt monothesme en het ridiculiseren van
het gevestigde polythesme (bv. in s. 53, 19-23), zo vervolgt Van Koningsveld
(1988: 76),
"(viel M.) het bestaande standsverschil krachtens stamafkomst aan. De
goddelijke verontwaardiging waarmee deze eenvoudige mekkaanse Hashimiet
het aristocratisch polythesme attaqueerde, leidde tot een godsdienstleer
waarbinnen 'geen verschil bestaat tussen Arabier en niet-Arabier, behalve in
godsvrucht'".
Maar Muhammads verkondiging hield ook een afwijzing in van het dualisme van
de Perzische religies (mazdesme en manichesme). Tenslotte werden na verloop
van tijd ook de christelijke triniteitsleer - met haar drie, al dan niet
'wezensgelijke' hypostasen of 'personen' (Vader, Zoon en Heilige Geest) binnen
n goddelijke 'natuur', in combinatie nog eens met Maria als "moeder Gods"
(theotokos, in het Grieks) -, alsook de christologie radicaal verworpen, als een
vervalsing van de oorspronkelijke "religie van Abraham", vgl. s. 112:
Zeg: Hij, God, is n.
God, de Eeuwige.
Niet heeft Hij verwekt noch is Hij verwekt.
En niet is n aan Hem gelijkwaardig.(73)
Jezus, "zoon van Maryam", was bijgevolg niet mr - maar ook niet mnder dan n der begenadigde "boodschappers" van het eeuwige en onveranderlijke
Woord van God (zie bv. de medinensische s. 3, 42-58). Als zodanig geniet hij in
de islam ook vandaag nog een hoge achting.
'I sl m ', dus, betekent in zijn koerante gebruikswijze zoveel als: "(exclusieve
en volledige) overgave, sc. aan de ene God".(74) Van de 'muslim' - d.w.z. van
degene die zich aldus "toevertrouwt" aan God - vergt Muhammad bovendien
dat hij of zij gelooft in de verrijzenis van de doden en het Eindgericht, als een
laatste "afrekening" waarop iedere mens zijn/haar "(kas)boeken" op tafel zal
moeten leggen (zie verder over het geloof). Toetreding tot de gemeenschap vergt
tevens de erkenning van Muhammad als "de boodschapper (rasl) van God".
Dat laatste dient allereerst in restrictieve zin begrepen te worden: zoals de
vroegere profeten, was ook Muhammad zelf in zijn profetisch zelfbesef niet
mr dan een 'spreekbuis' van God; een mens die door God gebruikt werd voor
datgene waar het cht op aankwam: de verkondiging van Gods Wet. Hij was
weliswaar uitverkoren, maar hij blf een mens, met zijn zwakheden. (75) Hij
kon dus nit, la 'Jezus Christus', fungeren als een metafysisch 'middelaar'
tussen God en de mensen, cf. s. 41, 6 (God spreekt):
Zeg: Ik ben slechts een mensenkind (bashar) zoals gijlieden, aan wie
geopenbaard wordt, dat uw God is een enige god. Richt u dus recht tot Hem,
vraagt Hem om vergeving. (K)(76)
De Waarheid die God via hem verkondigde, zoals gezegd, maakte ook geen
aanspraak op originaliteit (wel op authenticiteit): ze was wezenlijk dezelfde als
degene die God in vroegere neerzendingen via andere profeten had laten
verkondigen. (77) Uit zichzelve beschikte Muhammad over generlei bijzondere
kennis omtrent Gods beschikkingen, zelfs niet omtrent zichzelve, vgl. s. 46,9
(K):
Zeg: Niet ben ik een nieuwlichter onder de boodschappers en niet weet ik wat
met mij zal worden gedaan, noch met ulieden. Niet volg ik anders dan wat mij
geopenbaard wordt, en niet anders ben ik dan een duidelijk sprekend
waarschuwer. (K)
Evenmin kon hij wonderen verrichten (vgl. s. 17,90-93).
Muhammad wordt wl in de Koran aan de andere gelovigen voorgehouden als
een na te volgen menselijk "model". (78) Na zijn dood (en dus "na" de Koran), is
er onvermijdelijk en natuurlijkerwijze al vrij snel een proces van verering en
verheerlijking van de Profeet op gang gekomen, en werden ook hem allerlei
mirakels toegeschreven. Ter illustratie kan hier bv. verwezen worden naar de
legende van Muhammads "hemelvaart" (micrj), in Jerusalem (aansluitend bij
de sura, "de Nachtreis", 17, 1), en naar de klassieke leer dat op het Eindgericht
Muhammad zal tussenkomen bij God, ten gunste van zijn gemeenschap.(79)
Ook vandaag - misschien: vandaag meer dan ooit, in de geopolitieke context
van het westerse imperialisme - is hij voor ruim n miljard gelovigen "een
onuitputtelijke bron van troost, bemoediging en inspiratie" (Van Koningsveld,
1997:157). De mate van volkse verering waarvan Muhammad het voorwerp is,
blijkt ook uit het groeiend aantal landen (nu al minstens 47) waar de verjaardag
van de Profeet (mawlud an-nab, zoveel als: "Thanksgiving for the
Messenger") gevierd wordt als een nationale feestdag, vaak in de volkstaal ondanks de tegenstand vanuit kringen van de schriftgeleerden.(80) Het reciteren
van het zgn. mevld gedicht, anderzijds, d.w.z. het verhaal van de geboorte en
het leven van de Profeet, vormt alvast in de Turkse islam een vast onderdeel bij
zeer uiteenlopende plechtigheden: bv. bij besnijdenis- en huwelijksceremonies,
thuis; bij officile religieuze festivals, in de moskee; maar ook en vooral als
onderdeel van begrafenis- en rouwrituelen, waar het dan door vrouwen wordt
gereciteerd.
Toch blijft er op dit punt althans doctrinaal en theologisch een wezenlijk
onderscheid tussen islam en christendom: vergoddelijking van Muhammad is
principieel uitgesloten.(81) In contrast inderdaad met de christen, geldt de
primordiale, religieuze orintatie en spiritualiteit van de moslim niet een
goddelijke persoon maar een goddelijk boek, de Koran, zols neergezonden aan
Muhammad. Sdert Muhammad heeft God nit meer via een profeet gesproken:
Muhammad is, zoals gezegd, het "zegel der profeten".(82) Evenmin laat het
radicale monothesme de blijvende werking toe van zoiets als een 'Heilige
Geest', als een steeds nieuwe goddelijke bron van traditie, en dus doctrine.(83)
Dat wil nochtans nit zeggen dat moslims zich vandaag zouden afgesneden
voelen van hun God: bij elke recitatie van teksten uit de Koran reproduceert en
ervaart de gelovige Gods actueel gesproken woorden.(84) Alds beschouwd,
heeft God nooit opgehouden te spreken tot de gelovigen, en blijft hij spreken, in
diverse historisch-maatschappelijke en persoonlijke omstandigheden.
Onverbrekelijk verbonden met dit 'spreken' is - hoeft het gezegd? - ook het
telkens (op)nieuw aanhoren ervan door de 'toegesprokene', in zijn of haar
concrete situatie. Vergelijkbaar met de christen, die zijn of haar meest intieme
godservaring heeft in de eucharistieviering (de 'communie', sc. van en met
Christus)(85), heeft de moslim aldus het meest directe contact met zijn of haar
Schepper in het (gewoonlijk collectief en liturgisch) reciteren en aanhoren van
de Koran. In die Arabische Qur'n is het Woord Gods (kalm Allh) "boek"
geworden (kitb - het woord komt meer dan 250 maal voor in de Koran). Het
(op de correcte en voorgeschreven wijze) reciteren van de Koran heeft een zeer
belangrijke waarde vanwege de baraka of zegenende kracht ervan. Het
daadwerkelijk verstaan van de tekst is daartegenover eerder van secundaire
betekenis.
Om dit gegeven ten gerieve van christenen te verduidelijken wordt de Koran
niet volledig correct (86) wel eens de "Christus van de Islam" genoemd, nl. in de
mate dat het christelijke concept van de "vleeswording" (incarnatie, cf.
Johannes, 1:14) zijn tegenhanger vindt in wat men de "boekwording"
('illibratie', a.h.w.) in de islam zou kunnen noemen. Het gaat in beide gevallen
inderdaad om een 'aardse' manifestatie van het transcendente. Anders gezegd:
de koranieke tekst vormt gn document, kroniek of 'blijde boodschap' ver
Muhammads missie en prediking (zoals de Evangelies over Jezus). Zoals Akhtar
aangeeft,
"(de Koran) is veeleer zlf de geopenbaarde werkelijkheid die wijst naar haar
openbaarder, God, die spreekt doorheen het heilige boek... Het moslimse
openbaringsbegrip zou kunnen gekarakteriseerd worden als kerygmatisch;(87)
de geschreven openbaring, in een heilige taal, vormt de spil waarrond het
geloof is georganiseerd. De gelovigen moeten zich laten leiden door het boek".
(88)
's Mensen heil (nit 'verlossing', want geen 'erfzonde') ligt dus in het Boek en
alln in het Boek. In de Koran maakt God Zijn bedoelingen met de mens
bekend: "daarmee geeft de Koran aan het leven zin en betekenis";
tegelijkertijd is de Koran een gids of "goede leiding" (hud) op de weg die de
mens, overeenkomstig Gods beschikking (qadar), moet volgen naar zijn/haar
heil (Platti, 1998:37-38). In onderscheid, dus, met judasme en christendom is
het menselijke heil in de islam "nit afhankelijk gemaakt van de komst van een
Messiaanse figuur die zelf als redder zal optreden" (Van Koningsveld
1997:182).
Die kapitale rol van de Schriftuur, aldus nog Akhtar, maakt islam in zekere zin
tot "een intellectuele religie par excellence". In de rele sociale context,
vanzelfsprekend, en in de praktijk van het dagdagelijkse bestaan kwam en
komt dat erop neer dat we met betrekking tot de (schriftuurlijke) islam ook van
een "intellectuelenreligie" zouden kunnen gewagen: religieuze autoriteit is er
voorbehouden aan wie de nodige kennis heeft, d.w.z. aan de clim
('godgeleerde', meervoud ulam') - zulks in contrast met de priester (clericus)
in het christendom (priester die magisch-religieus gewijd is door een speciaal
sacrament en om die reden als een metafysische bemiddelaar kan en moet
fungeren - bv. in de biecht - tussen God en de lekengelovige). In het leven van
de 'gewone' moslimgelovige, zeker wanneer hij van eenvoudige en weinig
geletterde komaf is, speelt de Koran veeleer een symbolische rol. Anders
gezegd, hij fungeert wel degelijk als universele richtsnoer en kennisbron voor
'islamitisch' handelen en oordelen en ook wordt er voortdurend justifirend naar
gerefereerd, maar die betekenis is meestal nit gebaseerd op een gedegen
persoonlijke kennis van de koranteksten. Zoals Marjo Buitelaar het formuleert
in een bijdrage over de rol van de Koran in het leven van vrouwen in een
volksbuurt van Marrakech, De koran in het dagelijks leven in Marokko (1993),
p. 113:
"Het boek fungeert als een summarizing symbol: het representeert en vat op
relatief ongedifferentieerde en emotioneel overtuigende wijze samen wat het
islamitisch systeem voor moslims betekent. (Dagelijkse) verwijzingen naar de
koran (hebben) dan ook vooral de symbolische functie te refereren aan zuivere
islamitische handelswijzen en kennis".
In die context wordt het effectief consulteren en zo ook het reciteren van de
Koran overgelaten aan (bijna altijd mannelijke) experten. Algemeen vinden
Koranrecitaties voornamelijk plaats in groepsverband en bij bijzondere
gelegenheden, zoals tijdens de ramadanmaand (Buitelaar, 1993:114). In de
eigenlijke liturgie of cultus, tenslotte, met name in het dagelijkse gebedsritueel,
is de rol van de Koran eerder beperkt te noemen (zie verder, 4 en 6).
N OTEN
met bv. het boek Daniel in de joodse Bijbel of met de christelijke zgn.
Apokalyps van Johannes (niet te verwarren met het Johannes-evangelie), de
Koran daarop veel minder sterk de nadruk legt: "Het apokalyptisch gevoelen,
hoewel aanwezig...., is niet sterk in de Koran" (contrasteer ook met Augustinus:
wij leven "in het laatste uur"). Een mogelijke verklaring daarvoor is wellicht de
afwezigheid van de notie van de erfzonde en de (ermee verbonden) nood aan
verlossing: "Bijgevolg, is in de Koran de dag van het laatste oordeel nit het
doel van de schepping als zodanig: hij blijft een niet nader bepaalde tijd in de
toekomst" (mijn vertaling).
54. Deze bezweringsformules (muqsam), afkomstig uit de traditie van
waarzeggers en zieners (zgn. khin), spelen een belangrijke, functionele rol in
de betreffende sura's: zij zorgen vooraf a.h.w. voor de instemming en de juiste
psychische ingesteldheid van de toehoorders met betrekking tot de (meestal
eschatologische) inhoud die erop volgt en die betrekking heeft op de
maatschappelijke werkelijkheid; ze helpen dus de dialectische verhouding
tussen openbaring en realiteit te overbruggen. Zie de bijdrage over dit
onderwerp van Lamya Kandil (1996).
55. In Kramers wat meer archasche taal: Voor de vrezenden is er een plaats
van gelukzaligheid; Tuinen en wijnranken, En gezellinnen met zwellende
borsten, En welgevulde bekers....Zie ook s. 37, 40-49; 56, 27-40. Uit deze
beelden blijkt de positieve waardering van de islam voor seksueel genot,
weliswaar in de eerste plaats voor mannen. "Wat vrouwen in de hemel als
beloning vinden, behalve hun liefhebbende echtgenoot, is (veel minder)
duidelijk", aldus Willy Jansen, Islam en seksualiteit, in: Driessen (1997), p. 142.
56. Dat gold daarom niet voor zijn volgelingen (zeker niet voor de slaven), die
niet konden rekenen op die clansolidariteit (cf. overgeleverde verhalen over
vervolging, marteling, e.d.). Reeds rond 615, daarom, zou Muhammad enkele
tientallen van zijn volgelingen hebben doen uitwijken naar Ethiopi; ze zouden
er erg gastvrij ontvangen zijn door de Negus (volgens sommige bronnen
zouden zij zich nadien bekeerd hebben tot het monophysitische christendom;
volgens andere zouden zij jaren later teruggekeerd zijn). Zie nu, over deze
eerste hijra, Jansen, 2005:131-135.
57. Yathrib - in feite een complex van oases - was oorspronkelijk een joodse
vestiging. Behalve drie joodse clans, leefden er bij Muhammads komst twee
'heidense' clans. Later alvast kreeg de vestiging de naam van Madnat an-Nab,
"Stad van de Profeet", of kortweg Madna ("madna", zo leert ons Jansen,
Niets is aan Hem gelijk (s. 42, 11). Vandaar een sterke voorkeur in de
islamitische theologie voor een vorm van zgn. "via negativa". Het bestaan van
God, daarentegen (dus: dt hij is, nit: wt hij is), wordt als rationeel
aantoonbaar beschouwd. Evenzo verschaffen de "tekens" (yt) in de schepping
en de openbaring aan de mensen een (verstandelijke) mogelijkheid om God
voldoende naderbij te komen om zich te kunnen "overgeven" aan de goddelijke
zingeving.
69. Opvallend genoeg, komt het nomen actionis, "islm", als zodanig slechts
achtmaal voor in de Koran, waarvan zesmaal in een medinensische sura (Platti,
2000: 217); maar als we ook de afgeleide vormen erbij rekenen, gaat het om 'n
70-tal verzen. In enkele ervan kn het woord begrepen worden als naam, i.e.
voor Muhammads historische verkondiging (bv. s. 5, 3). Van Koningsveld
(1988), pp. 73-74, betoogt dat in de Koran (bv. s. 39, 29) het gebruik van het
woord "islm" zo goed als de betekenis heeft van "monothesme", d.w.z. het
tegengestelde van "shirk" (het "associren" aan God van partners die zelf ook
recht hebben op verering): "muslim" is dan wie "volledig en exclusief God
dient"; zie ook Van Koningsveld (1997), pp. 196-197. De technische term die
nadien vooral gebruikt werd, is tawhd, "de bevestiging van Gods
een(igh)heid" (het cijfer 'n' luidt in het Arabisch whid). De termen 'islm' en
'muslim' hebben in feite tw betekenissen, een brede en een enge: idere
mens die zich "toevertrouwt" aan de ene God (en dat geldt voor idere mens bij
zijn of haar geboorte), dus ook znder kennis omtrent de Profeet of de Koran
(bv. omdat hij of zij te vroeg leefde), is 'muslim' in de brede zin van het woord;
pas in de enge zin ervan, geldt het voor iemand die zich, na kennisname,
bekend heeft tot de umma van Muhammad. Terwijl een niet-moslim de woorden
"islm" en "muslim" gewoonlijk zal verstaan als verwijzend naar de specifieke
religie van Muhammad, zal voor een moslim de bredere betekenis steeds
meeklinken (zie Murata & Chittick, 1994, p. 4 e.v.; ook infra, in verband met de
twee onderdelen van de shahda, kap. 6.5).
70. Het Arabische woord, Allh, bestaat eigenlijk uit het lidwoord al, "de", en
het substantief ilh, "god". Klaarblijkelijk werd de naam ook al vr
Muhammad gebruikt in een soort van algemene betekenis (cf. de naam van zijn
vader, cAbdallh, "dienaar van Allah"). Mede omdat de islam zich uitdrukkelijk
tot dezlfde 'God' bekent als judasme en christendom en Arabisch sprekende
joden en christenen hetzelfde woord gebruiken, bestaat er geen reden om,
zoals dat soms nog gebruikelijk is, het woord "Allh" als een soort van wat
exotische eigennaam te hanteren. Zie Falaturi (1988), p.31; Van Koningsveld
(1988), pp. 9-10; Leemhuis (1993), p. 102. -- Behalve "Allh" komt met name
in de sura's van de tweede mekkaanse periode ook de naam "al-Rahmn", "de
Erbarmer", frequent voor: bv. s. 55, die "al-Rahmn" als titel draagt; ook s. 2,
"al-ftiha", en in de basmal-formules die alle sura's (met uitzondering van s.
9) inleiden. Betekenisvol is hier wellicht het feit dat blijkens inscripties
"Rahmanan" vanaf de 5de eeuw de naam was van God voor joden en christenen
in Jemen. Zie Platti (2000), pp. 71-73. Zijns inziens worden in de basmal
("bismi Allh al-Rahmn, al-Rahm", "in de naam van...") tw 'eigennamen'
van God naast elkaar geplaatst, gevolgd door diens belangrijkste attribuut, alrahm, "de genadevolle".
71. Muhammads radicale monothesme (dat het geloof aan engelen en geesten
nochtans niet uitsluit) heeft wellicht pas in de loop van zijn prediking een
duidelijker vorm aangenomen (vgl. met de ontwikkelingen binnen het
jodendom). Mogelijk om tot een (voorlopig?) compromis te komen met de
Mekkanen, zou hij in een openbaring (na de verzen 19-20 van s. 53), de drie
mekkaanse godinnen, al-Lt, al-'Uzza en Mant, "dochters van Allah" (bant
Allh), erkend hebben als middelaressen voor de goddelijke genade ("zij zijn de
verheven kraanvogels, op wier bede men waarlijk mag hopen"). Die toegeving
aan de oude opvattingen zou hij later ingetrokken hebben, met het argument
dat God hem middels Gabriel duidelijk had gemaakt dat voornoemde verzen
hem door de Satan waren ingefluisterd (cf. s. 53, vv. 21-23, waarin de
opvatting dat God dochters heeft, uitdrukkelijk wordt afgewezen). Dat de mens
Muhammad, evenals vorige profeten, inderdaad vatbaar was voor manipulatie
vanwege de Duivel, wordt uitdrukkelijk erkend in s. 22, 52: "En Wij hebben
voor jouw tijd geen gezant of profeet gezonden zonder dat de satan hem,
wanneer hij iets wenste, iets (om) volgens zijn wens (voor te lezen) had
ingegeven. Maar God schaft af wat de satan ingeeft en dan stelt God Zijn
tekenen eenduidig vast". De titel van Salman Rushdie's roman, The Satanic
Verses, is zoals bekend een allusie op die goed betuigde traditie (zie o.m. de
historiograaf, al-Tabar, ca 939-923); door moderne moslimcommentatoren
wordt ze weliswaar verworpen. Zie Platti (2000), pp. 73-75.
72. Dergelijke vorm van polythesme onder n oppergod wordt wel eens
"henothesme" genoemd; volgens Crone 2006 moet zelfs van monothesme
worden gesproken. Sommige historici, echter, menen dat de naam "Allh"
gebruikt werd in een brede, vage betekenis, voor "godheid" in het algemeen
(vgl. met thes, in het Oud-Grieks). Naast de drie hoger genoemde godinnen,
werd tot aan Muhammad in Mekka alvast ook de eigen stamgod Hubal vereerd.
Algemeen nochtans moet worden vastgesteld dat we weinig of niets weten over
de details van de religieuze presentaties en vormen die golden in de jhiliyya.
Zie ook Platti (2000), Ch. 3: "Le polythisme de la Mecque". - Wat de Kacba
(letterlijk: "kubus") zelf betreft, Muhammad zou actief betrokken geweest zijn
bij een herbouwing ervan, ergens rond 605, dus vr zijn roeping (n van de
twee deuren ervan werd gesloten; de overblijvende werd een eind boven de
grond verplaatst); zie Peters (2003), pp. 38-39.
73. Vert. van Kramers; in Leemhuis' vertaling: Zeg: Hij is God als enige
(ahad), God de bestendige. Hij heeft niet verwekt en is niet verwekt En niet n
is er aan Hem gelijkwaardig. Jansen, 2005:122, die Kramers volgt, acht hier
een verwijzing mogelijk naar de bijbel, Deuteronomium, 6:4 ("Hoor Isral: De
Here is onze God. De Here is n"). - Zie ook het manende s. 4:171, dat ook op
de Koepel van de Rots in Jeruzalem is weergegeven. Vreemd genoeg wordt in een
Koranpassus, 9:30-31, ook aan het judasme verweten aan God "een zoon" te
hebben toegewezen: En de joden zeggen: 'Uzair [Ezra] is Gods zoon' en de
christenen zeggen: 'De masieh is Gods zoon'. Dat is wat zij met hun monden
zeggen. Zij benaderen zo wat zij die vroeger ongelovig waren zeiden. God
bestrijde hen, hoe kunnen zij zo afwijken! Zij namen hun schriftgeleerden en
hun monniken tot heren in plaats van God en ook de masieh, de zoon van
Marjam. En hun werd slechts bevolen n God te dienen... (L) Aansluitend,
blijkbaar, bij een aantal zgn. apocriefe christelijke teksten, kan in de Koran een
tendens tot vereenzelviging worden vastgesteld van de Heilige Geest met de
Moeder van Jezus, zie s. 5:116: O 'Isa, zoon van Marjam, heb jij tot de
mensen gezegd: 'Neemt mij en mijn moeder tot goden naast God?'. Zie
hierover Platti (2000), pp. 174-175. De christelijke triniteitsleer werd vandaar
begrepen "als zou het gaan om een soort goddelijk gezin, bestaande uit God,
Maria en hun zoon Jezus", Adang (1997), p. 228. De 'onbevlekte ontvangenis',
nochtans, middels Gods "Geest" (rh), wordt bevestigd, maar zonder dat dat
Gods vaderschap impliceert (s. 19, "Srat Maryam", vv. 16-26, 35 en 88-91).
De kruisiging van Jezus, tenslotte, wordt ontkend - een beetje vreemd, want
dat gebeurt vanuit de zgn. "docetische" positie (die precies gebaseerd was op
de goddelijkheid van Jezus Christus): niet Jezus zelf, maar slechts een
schijnbeeld (letterlijk: iets "wat hen zodanig leek") van hem werd aan het kruis
genageld, s. 4:157 [zie Platti (2000), p. 174; mogelijk speelde hier
manichesche invloed mee: reeds Mani nam dergelijke positie in]; wel werd
Jezus na zijn dood door God ten hemel opgenomen, zie s. 3:55.
74. Falaturi, l.c., tekent verzet aan tegen de ingeburgerde vertaling van "islm"
als "onderwerping aan de Wil van God". Die vertaling strookt niet met de
begripsinhoud van het Arabische woord (de 4de stam van de wortel s-l-m
betekent "heel-", ongedeerd-zijn"; cf. salm, "vrede"). Dergelijke vertaling
heeft z.i. geleid tot (islamofobe) theologische en antropologische interpretaties,
die niet beantwoorden aan het wezen van de islm in de koranieke zin. [Voor
een beknopt overzicht van de verschillende interpretaties van "islam" in de
Profeet, de mld (in het Marokkaans), gevierd als een belangrijke religieuze
gelegenheid (op de 12de dag van de maand rabc al-awwal). De nachtelijke
wake in de moskee die erop volgt, is de gelegenheid voor een groepsrecitatie
van de Koran. Zie Marjo Buitelaar, De koran in het dagelijks leven in Marokko
(1993), p. 115.
81. Ook al beschouwen zij zich als "de gemeenschap van Muhammad" (alumma al-Muhammadiyya), dan maken de moslims toch terecht bezwaar tegen
de benaming "Mohammedanen" die hen eeuwenlang door westerlingen, naar
het model: Christus=christendom=christenen, werd opgelegd (ze duikt nog
altijd regelmatig op). Van een met de christelijke situatie vergelijkbare relatie,
Muhammad=islam, is helemaal geen sprake. Zie Akhtar (1990), p. 222 n. 1
(met o.m. als commentaar: "It is unfortunate that some Christian and nonMuslim critics resolutely refuse to see the excellent reasons for this rejection").
82. De uitsluiting als 'niet-islamitisch' van de Ahmadiyya-beweging door het
Pakistaanse parlement in 1974 berustte op de claim dat de stichter ervan, Mrz
Ghulm Ahmad (ca 1839-1908), een soort van 'profeet' was (in onderscheid
met de zgn. Qadiani-tak ervan, heeft de meer gematigde Lahore-tak afstand
gedaan van die claim). De Ahmadiyya is ook vandaag nog n van de meest
actieve missionaire bewegingen (o.m. in Nederland), met een enorme productie
aan publicaties in alle mogelijke talen (ook vertalingen van de Koran), maar ze
wordt in de rest van de moslimwereld vrij algemeen als 'niet-moslim'
beschouwd (zie ook op deze site).
83. Aartsengel Gabril, zou je kunnen zeggen, vervult althans een aantal
functies die in het christendom door de H.Geest worden waargenomen, maar hij
blijft een louter 'functionaris' van God. - In de sh citische strekkingen, nochtans,
is de islam ook n Muhammad een 'profetische religie' gebleven, nl. in de
gedaante van de opeenvolgende imms, afstammend van cAl. De cyclus van de
profetie is weliswaar afgesloten met Muhammad, maar deze laatste vormde de
start van een nieuwe cyclus: die van het 'imamaat', of de walyat, d.w.z. de
"spirituele initiatie". Het shcisme vormt een kleine minderheid, in vergelijking
met het soennisme (amper een 15%).
84. Over het belang van het koranieke taalgebruik, in dit verband, zie verder .
85. In het christendom, zo zouden we kunnen zeggen, gaat het niet om de
boodschap maar om de boodschapper (cf. Akhtar, o.c., p. 228 n. 63, over deze
'shift', in vergelijking met judasme en islam).
86. Falaturi (1988), p. 39, waarschuwt voor dit soort van vergelijkingen tussen
Koran en Jezus: God is gn 'boek' (of 'papier') geworden!
87. Het Griekse woord 'krugma' betekent "verkondiging, proclamatie, oproep".
Op basis van het gebruik van de woordgroep in de brieven van Paulus (bv. 1Cor
1:23: "wij verkondigen Christus, de Gekruisigde"), geldt het als een technische
term in de evangeliestudies: nl. in de zin van initile verkondiging-n-oproep
om zich te bekeren, in onderscheid met 'onderrichting' ('didach') in de leer,
volgend op de bekering. Voor toepassing ervan op de islam, zie ook Jacques
Berque (1985), p. 21: "L'Islam... ce sera un message dogmatique le ramenant
de proche en proche un appel initial, un ' Krygme'...". -- Volledigheidshalve
moet er hier reeds even op gewezen worden dat de notie van 'openbaring' (Fr.
rvlation, Latijn revelatio), in de zin van onthulling van de goddelijke natuur
(vgl. met het Griekse 'epiphanie', "zichtbaar wording"), strikt genomen een
christelijk begrip is (eigenlijk een metafoor, cf. ook de Griekse woorden
apokalypse en theophanie). In de Koran en het Arabisch komt zij als zodanig
nit voor (Gods ware, transcendente natuur blijft "verborgen", zie hoger). De
analoge (maar niet identieke!) koranieke noties daarentegen zijn vormen
van "nederdalen/-zenden": de woordstam n-z-l,
, d.w.z. "neerdaling"
(infinitief nuzl, maar dat woord komt zelf niet voor in de Koran), sc. van Gods
Woord, en "neerzending" (tanzl, inzl), sc. door God van het Boek, de Koran,
"op" Muhammad, enz. De metaforiek is er hier dus een van ruimtelijke,
vertikale beweging, van 'boven' (het verborgene, de 'hemelen') naar 'beneden'
(de aarde). Vgl. de religieuze wetenschap van de zgn. asbb an-nuzl, de
"aanleidingen van de neerdaling". Zie Wild (1996), p. 137 e.v. Zie ook verder.
88. Akhtar (1990), p. 40, die de vergelijking met Christus eveneens als
"somewhat inappropriate" bestempelt. Over de belangrijke esthetische
dimensie van de verhouding tussen gelovige en Koran, zie verder.
Dit is een neerzending van de Heer van de wereldbewoners daarmee is de betrouwbare geest neergedaald tot jouw hart,
opdat jij tot de waarschuwers zou behoren in duidelijke Arabische taal
ik net citeerde en die ik ook in wat onmiddellijk volgt, verder samenvat) bij zijn
uitgave van de bijdragen op het Koransymposium van Bonn 1993 (met deelname van
vooraanstaande zowel moslim- als niet-moslimonderzoekers). Dat besef van een
trendbreuk of fundamentele verschuiving van de aandacht in de Koranstudie
was, aldus Wild, op die samenkomst voelbaar aanwezig.
Wild gewaagt van een nieuw paradigma. De vragen over joodse, christelijke e.a.
"invloeden" op de Koran alsook het probleem van de tekstredactie worden
voortaan verwezen naar de vrgeschiedenis van de Koran. De
hoofdbelangstelling gaat naar de Koran ls tekstcorpus, ls van die
voorgeschiedenis. Het is immers die koranieke tekst zoals hij tot vandaag
voorligt, die de religieuze overtuigingen van moslims gedurende eeuwen vorm
heeft gegeven en nog altijd vorm geeft; en die bovendien de cu ltur e le
k er nte k st was en nog is in de vele moslimculturen. De Koran moet bijgevolg
gezien worden als een tekstdocument met een eigen structuur - hoewel de
naam ervan zelf, 'qur'n', erop wijst dat dat literaire aspect k intiem
verbonden is met de l itur g ische functie ervan als "reciet" of "opzegging", in
de cultus. Mondelinge en schriftuurlijke aspecten kunnen van elkaar
onderscheiden worden maar ze zijn beide aspecten van n en dezlfde entiteit.
Een intertextuele benadering, vanuit de hedendaagse literatuur- en
tekstwetenschappen, ligt dus voor de hand. Bovendien is de Koran op een
opmerkelijke en in de geschiedenis van de wereldreligies mogelijk unieke wijze
een tekst die voortdurend naar zichzelf verwijst: "Er is gn heilige tekst die z
vaak verwijst naar zijn eigen natuur als tekst en die zo aanhoudend en
indringend reflecteert over zijn eigen goddelijke oorsprong" (Wild, 1996, p.
140). De Koran beschikt met andere woorden ook over "een ruime mate aan
me ta te xtua lite i t" (Wild, 1996:viii). Veeleer dan naar de voorgeschiedenis
(genese) ervan, gaat de belangstelling n naar de geschiedenis van de receptie
van de tekst bij latere lezers en toehoorders. De wre bedoelingen of betekenis
van de tekst zoals verwoord door de profeet, kunnen we dikwijls nit meer
achterhalen, maar wat wl toegankelijk is, is de wijze waarop hij nadien in
latere generaties be gre pe n w erd. De geschiedenis van de int er pr et a t ie
van de Koran, van zijn receptie en van zijn esthetische werking komen dus
centraal te staan.
En van de grote pluspunten van deze ontwikkeling is ongetwijfeld dat zij de
traditionele kloof tussen moslimexegeten en westerse specialisten helpt te
overbruggen (ik verwijs nogmaals naar Bonn). Sedert vele decennia inderdaad
(vanaf de jaren 1930 zelfs) zijn er precies in de moslimlanden belangrijke
aanzetten gekomen tot een diepgaande vernieuwing van Koranstudie en
-exegese, gebaseerd op een meer 'literaire' benadering van de exegese.
Vermeldenswaard in dit verband is onder meer Shaykh Mahmud Shaltut
4.2. De Koran ligt ons voor als een boek, als een codex (in het Arabisch spreekt
men van al-mushaf, of vollediger, al-mushaf al-karm, "de eerbiedwaardige" of
"heilige codex"). Ten grondslag echter aan dat boek lag een lange (van te voren
klaarblijkelijk onbepaalde) reeks van al dan niet verbonden "oplezingen" (cf. de
betekenis van qur'n), "ingevingen" (cf. wahy) of "neerdalingen" (cf. nuzl),
"op het hart" (bi'l-qalb) van Muhammad. Gn openbaring dus in-n-geut of
"als n geheel", maar een in schui fje s. Dat wordt door de Koran zlf
uitdrukkelijk bevestigd - in reactie op kritische vragen die over Muhammad
gesteld werden door zijn opponenten, zie s. 25,32 (L):
En zij die ongelovig zijn zeggen: 'Had de Koran niet als n geheel tot hem
neergezonden kunnen worden?' - Het is zoals het is, opdat Wij jouw hart
versterken en Wij hebben hem achtereenvolgens voorgedragen (m.o.).
Daarmee vestigde de koranieke tekst zelf de notie van 'eerdere' en 'latere'
neerdalingen, en de Korangeleerden hielden zich nadien bezig met de vraag
naar het waarm van die spr e idi ng- in- de -tij d, in contrast met de vroegere
heilige boeken; ze spanden zich ook in om precies te weten welke de rste en
welke de ltste tanzl was geweest. Wat de laatste vraag betreft, n van de
antwoorden luidde: s. 9, 128:
Tot jullie is een gezant uit jullie eigen midden gekomen. Iemand die het zwaar
valt als jullie het moeilijk hebben, die met jullie begaan is, en jegens de
gelovigen vol mededogen en barmhartig.
Andere kandidaten: het korte s. 100 (cf. supra); alsook s. 5, 3 (slot), een vers
dat volgens een overlevering neergedaald is tijdens een oponthoud op de
terugweg van Muhammads afscheidsbedevaart, in 632, enkele maanden voor
zijn dood (tevens zou hij Ali daarbij als zijn opvolger hebben aangesteld); het
vers heeft een opvallend afsluitende strekking:
Heden heb Ik jullie godsdienst [dn] voor jullie voltooid, Mijn genade aan jullie
volledig bewezen en de Islaam als godsdienst voor jullie goedgevonden.
Wat daar ook van zij, het eeuwige, goddelijke Woord, zoals neergezonden in de
Koran, kreeg daarmee een d ime nsie - in- de -ti jd toegewezen; het volgde als
het ware de geschiedenis van een mens, namelijk de levensloop van
Muhammad. Koranexegese (tafsr) en historiografie werden daardoor alvast
nauw met elkaar verweven.(92)
De neerdalingen werden door Muhammad ontvangen tot het eind van zijn
leven, en ze bevestigden in de allereerste plaats zijn profetische authenticiteit
en autoriteit. Die "recieten" waren van erg ongelijke lengte en van diverse en
composiete inhoud: waarschuwingen, strafverhalen, rituelen, geloofspunten,
geboden en richtlijnen, vertogen en polemieken. Ze werden niet enkel op
uiteenlopende tijdstippen "neergezonden" maar vaak ook o ccasio ne e l, d .w.z .
naar aanleiding van particuliere - biografische en/of historische omstandigheden, gebeurtenissen, of ervaringen. Die contingente "redenen voor
de neerdaling" (asbb an-nuzl) lieten een handeling van God dus afhangen van
een 'aardse' aanleiding in de tijd.(93) De studie van die asbb zou nadien een
belangrijk en erkend onderdeel vormen van de moslimse Koranexegese.
In modern taalgebruik gesteld, kan geconcludeerd worden dat de Koran zelf niet
enkel zijn dimensie-in-de-tijd bevestigt, maar k zijn historische e n
pragmatische co nte xtua lite i t . Ltere opzeggingen, trouwens, konden precies
omwille van die contextualiteit rdere tanzl-s " o phe ffe n" , d.w.z. afschaffen
of verbeteren. De Koran zelf, nogmaals, bevestigt dat, zie s. 2, 106 (L):
Welk teken Wij ook afschaffen of doen vergeten, Wij komen met iets beters of
overeenkomstig.
Dat gegeven lag ten grondslag aan de latere theorie van de " abro ga tie " (annsikh wa-l-manskh). Als vast principe gold dan dat een medinensisch vers per
definitie het "afschaffende" vers (nsikh) was, en het eventuele eerdere,
mekkaanse het "afgeschafte" vers (manskh).(94) Op die manier "ontstond een
zorgvuldig opgebouwde hirarchie van Koran-verzen, die bepalend was voor de
latere uitwerking van de Sharia" (Berger, 2006:16).
Vanuit gelovig standpunt bekeken, speelt die chronologie van de neerdalingen
een belangrijke rol in wat de pe dago gie k van de Kor an kan worden
genoemd:
"Veel geboden vielen de jonge moslimgemeenschap zwaar en werden
gedurende een gewenningsproces geopenbaard. Om die reden treffen we in de
koran herhaaldelijk voorbeelden aan van het pedagogisch proces van
stapsgewijs toestemming geven of verbieden als de moslimgemeenschap moest
worden aangemoedigd of gecorrigeerd" (Van Bommel, 2003:33-34, mijn
onderstreping).
Een bekend voorbeeld hiervan betreft het drinken van wijn (khamr): van een
wat ambivalente vermelding (in verband met dadels en druiven) in de
mekkaanse sura, "De Bijen", s. 16, 67:
"jullie nemen ervan een bedwelmende drank en goede voeding. Daarin is
zeker een teken voor mensen die verstandig zijn";
over een afkeurende verwijzing in de medinensische s. 2, 219, en s. 4, 43:
"Nadert niet tot de salaat, terwijl jullie dronken zijn"; naar een duidelijke
veroordeling ervan in de latere s. 5, 90-91:
"De wijn... (is) een gruwel van satans makelij. Vermijdt die dus; misschien zal
het jullie welgaan".
Een meer complex soort van "abrogatie" betreft de bestraffing van over spe l:
het principe van de "abrogatie" werd daaromtrent in de traditie doorgetrokken
voorbij het koranieke kader, tot in de Sunna. Meer concreet: het eerdere vers,
s. 4, 15-16, wordt "geabrogeerd" door s. 24, 2-3, met de bepaling dat man en
vrouw moeten gestraft worden met honderd zweepslagen. In de hadth-s,
vervolgens, zoals bewaard bij Bukhr en Muslim, werd die koranieke straf
vervangen door de al eeuwenoude, traditionele ste nigi ng (cf. de Bijbel,
Deuteronomium, 22:20 e.v.; Ezechiel, 16:40). Dat gebeurde o.m. op gezag van
Umar, de tweede kalief, die zou verwezen hebben naar een " ve r lo re n"
Koranvers, dat s. 24, 2-3 alsnog zou "geabrogeerd" hebben (zie Platti,
2000:182-184).
Gelet op dat (ook religieuze) belang van de chronologie tussen de neerdalingen,
lijkt het op het eerste gezicht wat vreemd dat zij niet als grondslag werd
genomen voor de ordening van de sura's in de canonieke Korancodex. Het dient
natuurlijk gezegd dat, op het eind van Muhammads leven, de pedagogische rol
van de oorspronkelijke volgorde in feite uitgespeeld was. Praktische
overwegingen konden dan doorwegen (vanuit het oogpunt van het gebruik van
deelteksten binnen de cultus is de chronologische volgorde hoe dan ook van
secundair belang).
(althans vanaf een bepaald ogenblik) inderdaad als zijn opdracht beschouwde
de opzeggingen 'te boek' te stellen. Dat wordt ook bevestigd door regelmatige
verwijzingen in de Koran naar een al bestaand, maar nog onvoltooid "boek"
(kitb - het Arabische woord verwijst lexicaal naar geschrift), waarin bepaalde
zaken alsnog moesten worden opgenomen.(95) Tenslotte, wordt de
richtinggevende rol van het boek-als-concept bevestigd door andere passages
verwijzend naar een hemels Boek dat, zoals bij de vorige profeten, ook aan de
basis lag van Muhammads neerzendingssessies. Hier gaat het dus om "ht
Boek" (al-kitb), of in koraniek taalgebruik: het "oorspronkelijke","bron-",
"archetypische" of "moederboek" (umm al-kitb), s. 43, 1-4 (ook s. 13, 36-39):
Bij het duidelijke boek! Wij hebben het tot een Arabische Koran gemaakt;
misschien zullen jullie verstandig worden. En het is in het oorspronkelijke boek
bij Ons, verheven en wijs.(96)
Van dat 'bronboek' wordt nog gezegd dat het (eeuwig) neergeschreven is op de
"welbewaarde tafel" (lawha, ook: 'tablet, plank') in de hemel (s. 85, 22). Alle
door God aan de volkeren geopenbaarde Schriften waren er zovele versies van;
maar terwijl joden en christenen met hun openbaringen op een of andere wijze
'geknoeid' hadden, werd met Muhammads Koran de ware en definitieve (zij het
Arabische) versie verkondigd en hersteld; de "tekens" (yt) van God - in de
natuur en in de (heils)geschiedenis - werden er conform aan het Bronboek
uitgelegd. Het zij dan dat de chronologische volgorde van de (contextgebonden)
oplezingen niet conform was aan die van dat Bronboek.
Wat daar ook van zij, de Korancodex is het resultaat van een activiteit van
" ve rz ame li ng" ( jam c ) of assemblage van losse opzeggingen. Vermoedelijk
waren vele ervan al eerder, door Muhammad zelf, in cahiers verenigd.
Vermoedelijk ook circuleerden er nog tijdens Muhammads leven enkele, in
onderdelen en qua volledigheid van elkaar verschillende verzamelingen. Na zijn
dood dan werden, "van staatswege", stappen gezet ten einde tot een zo volledig
mogelijke en canonieke reeks te komen.(97) Een essentieel aspect van dit proces
van conservering en canonisering, waaraan in de oudere Koranstudie weinig of
geen aandacht werd geschonken, is de oorspronkelijke, lit ur gisc he context
waarin dat gebeurde: d.w.z. het gegeven dat de teksten werden opgesteld,
aangewend (en dus ook mondeling gememoriseerd) in functie of in het kader
van een cu ltus pr ak tijk , vooral dan die van het centrale gebedsritueel (de
salt). Als groepsgebeuren voedden en ontwikkelden de openbaringsteksten
aldus de creatie van een collectieve identiteit van de nieuwsoortige
cultusgemeenschap (i.e. de latere 'moslimidentiteit', die zich zou afgrenzen ten
aanzien van de zgn. 'heidense', voor-islamitische identiteit van de jhiliyya).
Angelika Neuwirth, in haar boeiende studie over die ontwikkeling, "van
recitatietekst over liturgie tot canon" (1996), stipt aan dat reeds in de vroeg-
tot wortels bestaande uit drie medeklinkers), kon de individuele lectuur ervan,
d.w.z. met uitspraak van de nodige klanken of klinkers die pas elke groep van
tekens tot een concreet woord maakten, hoe minimaal ook, nog altijd
verschillen. We kunnen dat echter ook positief formuleren, namelijk dat het
notatiesysteem zelf het mogelijk bleef maken min of meer 'diverse' tradities
toch binnen n tekstbeeld verenigd te houden.
Een belangrijke rol in het verdere uniformiseringsproces werd gespeeld door de
schriftgeleerde Ibn Mujhid (Baghdd, 859-935, dus meer dan twee eeuwen
na de Vulgaat): met instemming van de overheid verklaarde hij zeven
leeswijzen (qir't) als 'canoniek', namelijk die van even zovele gezaghebbende
"lezers" (het getal zeven was 'geheiligd' door s. 15,87, en de overgeleverde
uitspraak van de Profeet, dat de Koran "in 7 letters" was neergedaald).
Weliswaar was elk van die zeven ng eens opgesplitst in twee lichtjes van elkaar
afwijkende subversies; dus in totaal veertien. Zij vertegenwoordigden leeswijzen
die gezaghebbend waren in Medina, Mekka, Damascus, Basra en Kfa. Vandaag
zijn nog slechts tw versies in algemeen gebruik: de ene (die teruggaat op
Nfic) is in gebruik in niet-Egyptisch Afrika (dus vaak ook in Marokko); de
andere (teruggaande op csim) is de zgn. E gypt ische (cf. de standaarduitgave
van Caro 1923), die in de rest van de moslimwereld verspreid is. De
betekenisverschillen tussen beide zijn "betrekkelijk klein maar wel degelijk
aanwezig" (Leemhuis 1993:100). De nduidigheid van elk van beide wordt
verzekerd door een systeem van e xtra klinkeraandu idin ge n, boven of
onder de consonantentekens (namelijk ten behoeve van de korte a/e, de korte i
en korte u/o). (102)
Sedert de 10de eeuw, in alle geval, bestond er onder de moslims een algemene
consensus dat de oplezingen zoals verzameld in de Vulgaat van cUthmn
inderdaad de totaliteit van de Openbaring vormden. (103) Naargelang van de
wijze van nummeren van de verzen (yt), gaat het om een totaal van tussen
de 6204 en 6236 verzen, georganiseerd in 114 sra's of "hoofdstukken". Die
sra's hebben in de islamitische traditie geen nummer maar een titel of naam gekregen, op basis van
het thema ervan (bv. Srat Ysuf, d.w.z. s. 12, handelt over de bijbelse Josef), of
van een belangrijke gebeurtenis in de sra (bv. Srat az-zalzala, d.w.z. "de
Aardbeving", i.e. s. 99), of van een betekenisvol woord erin (bv. Srat albaraqa, "de Koe", i.e. s. 2, zie v. 67), of van de functie ervan (bv. de eerste
sra, al-Ftiha, "de Openende").
4.4. Hebben we met de Koran zoals hij voorligt, een geschrift waaromtrent
moslims tercht geloven dat de inhoud ervan teruggaat op Muhammad, zodat
ook niet-moslims de Koran minstens historisch als authentiek mogen of moeten
beschouwen? (104) Het meest redelijke antwoord op die vraag, althans naar de
overtuiging van de schrijver dezes, is: ja. Merkwaardig genoeg, kunnen
gelovigen zowel als niet-gelovigen zich daartoe beroepen op hetzlfde
argument, namelijk dat van de bijz o nde r e vor m waarin het boek tot ons is
gekomen - het zij dan dat het literaire waardeoordeel waartoe die vorm
aanleiding geeft, erg uiteenlopend kan zijn.
Kort samengevat en vooreerst vanuit niet-gelovig oogpunt: de vorm van de
Koran is literair hoogst ongewoon, want ongelijk en, op het eerste gezicht, erg
onsystematisch en disparaat; de inhoud is regelmatig erg heterogeen of divers.
(105) Elk literair-compositorisch criterium, althans voor het geheel, lijkt afwezig
(met uitzondering dan van de plaatsing van de eerste sura, "de Openende", die
onmiskenbaar als inleiding bedoeld is).(106) Ook de taal is regelmatig
eigenzinnig, en zelfs, aldus Safr (2000:106) 'in strijd' met elementaire
grammaticale regels... Precies om die en andere redenen is het moeilijk
denkbaar dat de Koran als boek het resultaat zou zijn van een lte (d.w.z. een
eeuw of meer na Muhammads dood), doelbewuste (her)compositie of redactie,
verre nog van een herschrijving van oudere materialen. De allereerste
bekommernis van de "redacteur(s)" was duidelijk het louter schriftelijk
vastleggen, en dus be war e n, van de verzamelde verkondigingen.
Wat die uiterlijke "vormgeving" meer in concreto betreft, mag hier volstaan
worden met de volgende lange nota uit Kramers' inleiding, bij zijn vertaling (p.
XVI):
"Over de algemene vorm van de Koran schijnt van zeer vroege tijden af weinig
verschil van mening te hebben bestaan. Allah's Schrift is ingedeeld in 114
hoofdstukken of Sura's, die weer zijn onderverdeeld in verzen, die 'tekenen'
worden genoemd in verband met het spraakgebruik van de Koran zelf. De
lengte van de Sura's is zeer verschillend; de langste heeft 286 verzen en de
kortste 3. Zij zijn zodanig gerangschikt, dat de langste Sura's het eerst komen,
waarna ze in lengte geleidelijk afnemen. Alleen de eerste Sura, genaamd AlFtiha, 'de Openende', heeft maar zeven verzen. Het is een gebed tot Allah om
rechte leiding, waarvan het opzeggen een vast bestanddeel uitmaakt van ieder
'plichtgebed'. Alle Sura's hebben een naam, gewoonlijk naar een karakteristieke
uitdrukking of een eigennaam, die in de tekst voorkomt. Verder wordt bij elke
Sura aangegeven of zij in Mekka dan wel in Medina is 'neergezonden', en
modern onderzoek daarover heeft geleerd, dat de traditie daarover vrij
betrouwbaar is. De [in de codex] latere, korte Sura's bevatten vooral de
'profetische' waarschuwingen uit de eerste tijd van Muhammed's optreden. Zeer
96 (vv. 1-5); 74 (vv. 1-7);106; 93; 94; 103; 91; 107; 86; 95; 99; 101;
100; 92; 82; 87; 80; 81; 84; 79; 88; 52; 56; 69; 77; 78; 75; 55; 97;
53; 102; 96 (vv.6-19); 70; 73; 76; 83; 74 (vv.8-55); 111; 108; 104;
90; 105; 89; 85; 112; 109; 1; 113; 114:
meestal korte sura's, met opvallend passioneel lan en een meeslepende
'potisch-oraculaire' stijl: korte, elliptische en formulaire verzen die
dikwijls een geheel vormen, met zelfde prozarijm. Overeenkomstig zijn
opdracht roept Muhammad op tot zuivering, naastenliefde, gerechtigheid
en volharding, en hij koppelt dat aan apocalyptische en eschatologische
beschrijvingen (Eindtijd; Eindgericht: Paradijs of Hel); de waarheid ervan
wordt onderstreept door karakteristieke, inleidende eedformules (aqsm
al-qur'n). Nadien is er een overgang van overreding en verzoening naar
een frontale aanval tegen het heidendom, met onder meer zgn.
'strafgeschiedenissen'. Tegelijkertijd wordt reeds in de vroege sura's aan
de (rituele) uitbouw van een cultusgemeenschap gewerkt, met
liturgische voordracht of recitatie van de openbaringen en grondlijnen
van een gebeds- of salt-ritueel.
51; 54; 68; 37; 71; 44; 50; 20; 26; 15; 19; 38; 36; 43; 72; 67; 23; 21;
25; 27; 18:
Overgang naar langere, formeel meer complex gecomponeerde,
historisch-verhalende sura's. Integratie van de heilsgeschiedenis van
Isral, in het bijzonder de rol van Mozes maar ook die van andere
profeten (s. 19 is wellicht de oudste waarin personages uit het Nieuwe
Testament vermeld worden), en (vaak uitdrukkelijke) verwijzing naar het
(hemelse) 'Boek'. Rond die heilshistorische kern van (meestal erg
beknopte en stereotype) narratio worden dan telkens hymnische,
polemische en/of apologetische stukken gegroepeerd. De nieuwe
orintatie (ook ruimtelijk: nu Jeruzalem als qibla) dient volgens Neuwirth
gekoppeld te worden aan een nieuwe faze in de ontwikkeling van de
cultus. Zo wordt in s. 15:87 (?) een nieuwe gebedsformule
gentroduceerd, de Ftiha ("de Openende"), zie s. 1 (L):
In naam van God, de erbarmer, de barmhartige.
Lof zij God, de Heer van de wereldbewoners,
de erbarmer, de barmhartige,
de heerser op de oordeelsdag.
U dienen wij en U vragen wij om hulp.
Leid ons op de juiste weg,
de weg van hen aan wie u genade geschonken hebt, op wie geen
toorn rust en die niet dwalen.
De beslissende vooruitgang hier is die van een "Gij-Zij" naar een
collectief "Wij": hiermee wordt een ommekeer uitgedrukt in de
verhouding tussen Spreker en Ontvanger, d.w.z. wordt voortaan een
rele gemnschap van biddenden, een nieuwe cultusgemeenschap
ingesteld (Neuwirth 1996:94). Er ontstaat aldus een structuur voor de
mondelinge recitatie (volgens Neuwirth een 'reprise' van de joodse, resp.
christelijke liturgie waarin de herinnering aan de heilsgeschiedenis ook
centraal staat, Neuwirth 1996:91). De toegenomen en fellere
confrontatie met het heidendom leidt tevens tot de precisering van
doctrinale basispunten van de nieuwe prediking (essentieel thema:
dogma van de enigheid, tawhd, van God). Ook de stijl is duidelijk
verschillend van de vorige; rijm monotoner, minder gepassioneerd;
minder sacramentele of clich-matige formules.
32; 41; 45; 17; 16; 30; 11;14; 12; 40; 28; 39; 29; 31; 42; 10; 34; 35;
7; 46; 6; 13:
sterker polemisch en zonder narratief middendeel. Overgang naar de
medinensische sura's; de vorm van de (3-delige) homilie, die reeds
voorkomt in de vorige, wordt hier bijna constant toegepast; de doelgroep
wordt ruimer gezien, d.w.z. niet langer beperkt tot de ongelovigen van
Mekka; verzen worden langer en minder geritmeerd; Gods aanspreking,
ar-Rahmn, "de Weldoener" of "Erbarmer", wordt vervangen door Allh,
"God".
2; 98; 64; 62; 8; 47; 3; 61; 57; 4; 65; 59; 33; 63; 24; 58; 22; 48; 66;
60; 110; 49; 9; 5:
van een 'roepende in de woestijn', wordt Muhammad de leider van een
'theocratische' gemeenschap; de meer 'prozasche' sura's van Medina
zijn "les annales de l'apostolat de Mahomet, entre 622 et 632" (Blachre
1999:19). De sura's worden qua structuur erg homogeen: een bijna
stereotypische hymnische inleiding wordt bijna onmiddellijk gevolgd door
het exposee van n thema. Deze retorische sura's (Duits: Reden-Suren)
komen dicht bij het genre van de stichtende preek (cf. de latere praktijk
van de vrijdagpreek); de klemtoon valt op de verkondiger die a.h.w.
naast de tekst treedt, als degene die voor het heden en de toekomst
belangrijke sociale, politieke e.a. goddelijke onderrichtingen moet
implementeren. Neuwirth vindt het opmerkelijk dat het verleden, vooral
de eigen islamitische geschiedenis, hoogstens nog aangestipt maar
nergens narratief ontwikkeld wordt. De heilsgeschiedenis, in het
bijzonder de islamitische, vormt daarmee niet langer de ruggengraat van
de eredienst (vgl. daarmee in contrast de mythologische narratio als
centrum van de christelijke eredienst). Tegenover de sterk formulaire
inleiding valt de afwezigheid op van markante afsluitingen van de sura's;
wellicht werden zij gevolgd door een apart gebedsritueel. Teksten van
juridische of cultusdraagwijdte vormen een aanzet van codex, maar zijn
er geen. Tegelijkertijd bevatten deze sura's, ten einde de gelovigen te
motiveren, ook hymnen die getuigen van "un lyrisme et (...) une
harmonie de style galant ce qu'on trouve ailleurs, dans le Coran"
(Blachre 1999:21). Uiteindelijk komt het tot compositieloze, louter
accumulatief aangegroeide sura's; zij dienen als open 'verzamelkorven'
(Neuwirth 1996:98) voor gesoleerde versgroepen. Deze lange,
heterogene sura's hebben als zodanig geen cultische functie meer:
Chaque fois que je prononce un verset, j'accomplis ipso facto l'acte vis par
mon nonc, soit parce que je ractualise le Je du locuteur-auteur, soit parce
que j'engage mon propre je. En d'autres termes, les destinataires du message
peuvent devenir eux-mmes des locuteurs qui participent des degrs divers
au Je du locuteur-auteur".(115)
Een ander belangrijk stijlkenmerk van de Koran is dat er, op een klein aantal
uitzonderingen na (zoals profeten en engelen), geen individuen met name
genoemd worden. De Koran gebruikt stelselmatig technieken van
ge ne ralisat ie , die aangeven wat eigenlijk een stellingname rechtvaardigt. En
manier om dat te realiseren is het gebruik van uitdrukkingen die een algemene
toepasbaarheid hebben, zoals: "hen die", "zij die", "al wie"..., dus aan de
boodschap een universele toepassing geven. Bv. wanneer het erom gaat aan de
moslims toestemming te verlenen zich te verdedigen, geeft de Koran die
toestemming algemeen aan "hen die bestreden worden..., die zonder recht uit
hun woningen verdreven zijn..." (s. 22, 39-40) - wat toepasselijk is op elke tijd
en plaats.
Het is bekend dat reeds Muhammads tijdgenoten getroffen werden door de
ongewone vorm van het Woord dat hen in naam van God verkondigd werd. In
antwoord op twijfels aangaande zijn profeetschap, en met name de
verdachtmakingen dat hijzlf de bedenker was van de oplezingen, en dat hij dus
slechts een "dichter" (shcir) was (vgl. s. 21, 5: Maar nee, zij zeggen: 'Een
wirwar van dromen. Hij heeft ze zeker verzonnen. Hij is zeker een dichter'), of
een waarzegger (khin), enz., diende hij zijn tegenstanders ui t te dage n ,
namelijk met een tekst te komen die zijn verkondiging kon evenaren. De Koran
geeft dienaangaande blijk van een groot zelfbewustzijn, cf. s. 17, 88:
Zeg: indien het mensen- en het djinngeslacht zich verenigden om iets te
brengen, dat gelijk is aan deze Oplezing, dan zouden zij toch niet iets daaraan
gelijks kunnen brengen, ook al zouden zij elkaar bijstaan. (116)
Door de latere theologie werden alle hulpmiddelen o.m. van de literaire kritiek
aangewend om het "dogma" te onderbouwen van de o nnavo lg baar he id e n
w o nde r baar li jk he id van de Koran: de icjz al-qur'n. Met dat uitzonderlijke
belang dat door de latere Koranexegeten gehecht werd aan de huns inziens
unieke, 'literaire' en vormkwaliteiten van schoonheid, taalvirtuositeit,
welluidendheid, retorische perfectie, enz. van de openbaringstekst, neemt de
islam een gans bijzondere plaats in onder de openbaringsgodsdiensten.
Vergelijkbaar met de (fysieke) wonderen en mirakels van de vorige profeten,
geldt de Koran a.h.w. als het nige, of in elk geval beslissende, 'mirakel' dat
Muhammads profeetschap n het goddelijke auteurschap ervan bewijst (117).
Los van de vraag of de icjz al dan niet reeds in de Koran geargumenteerd
niet het eigen Latijn maar de taal van de overwonnenen, namelijk het Grieks,
als cultuurtaal overnam).
Weliswaar is de Koran ook binnen de islamwereld al heel vroeg in andere talen
omgezet (de oudste omzetting was waarschijnlijk in het Perzisch), maar zulke
versies kunnen enkel als hulpmiddel dienen voor wie het Arabisch niet goed
machtig is. Een letterlijke vertaling, of tarjama, of wat zich als zodanig
presenteerde, was per definitie strijdig met het dogma van de onnavolgbaarheid
(zoals, in de traditionele interpretatie, bv. geformuleerd in s. 17:88, supra).
Zoals Fred Leemhuis, in zijn bijdrage, Het vertalen van de koran: onbegonnen
werk? (1993), hierbij opmerkt: "Het kon niet en dus mocht het niet" (1993:
93).
Dat belet niet dat het nut van een inhoudelijke weergave in andere talen
vandaag de dag vrij algemeen aanvaard wordt door de gezaghebbende
geleerden (bv. van de al-Azhar, in Caro). Wel wordt gevraagd dat een dergelijke
vertaling gepubliceerd wordt smen met een goedgekeurde Arabische tekst
(zoals in de vertaling van F.Leemhuis). Een vertaling kan ook nooit een bron van
(religieuze) regel- of wetgeving zijn. En religieuze betekenis en liturgische
werking (bv. in het gebed) heeft enkel het reciteren van het Arabische origineel:
vergelijk bv. vandaag de religieuze praktijk bij de - voor de rest toch erg
taalbewuste - Turkse moslims. (119) Dat gegeven vormt nogmaals een
interessant verschil met het (Latijnse) christendom: de (Hebreeuwse en
Griekse) zgn. canonieke geschriften ervan werden al heel vroeg vertaald in het
Latijn, en het was die zgn. Vulgaat (in de vertaling van Hironymus, 4de eeuw)
die het Westen daadwerkelijk heeft 'gekerstend' (en geromaniseerd). Het Latijn
werd daarmee ook de liturgische taal in de Roomse kerk. De overschakeling,
echter, in de jaren '60 van de 20ste eeuw naar de verschillende volkstalen was
een praktische, geen echt religieuze ingreep (hoewel ze op heel wat verzet
stuitte, en nog altijd stuit, vanuit conservatieve, katholiek-fundamentalistische
kringen). Daarmee vergeleken, lijkt (althans voor een buitenstaander) de
religieuze band tussen islam en Arabisch vandaag, in een tijd van 'nationale'
talen en culturen, een handicap te vormen voor een snelle(re) verbreiding ervan
in niet-moslimlanden. Omgekeerd, natuurlijk, wordt het inspirerende besef, deel
uit te maken van een mondiale umma, erdoor versterkt (nog gezwegen van de
al vermelde esthetische aantrekkingskracht ervan).
Een laatste opmerking: de visie op de Koran als een Arabische versie van het
hemelse Bronboek - vergelijkbaar met de Hebreeuwse versie van de Torah
(taura), en andere in andere talen - laat in principe een ndere optie toe. Zeer
opmerkelijk stelde reeds de ashcaritische theoloog, al-Bqillni (gest. 1013),
dat noch letters of klanken noch de Arabische vorm van de Koran tot dat
eeuwige model konden behoren. Wagtendonk(1994:121) geeft hierbij als
commentaar:
"Vrij genterpreteerd zegt deze ashcaritische theoloog: wat de Profeet heeft
doorgegeven, is Gods Woord, zij het Zijn geschapen woord, een versie van het
oorspronkelijke Woord. Zelfs het Arabisch is geen sine qua non. Strikt genomen
zou het gebruik van vertalingen van de koran in het licht van deze opvatting op
minder bezwaren moeten stuiten dan nog steeds het geval is".
En de universele aanspraken van Muhammads verkondiging, namelijk dat hij in
onderscheid met de vroegere, 'nationale' profeten fungeert als "het zegel der
profeten", en bijgevolg als profeet "voor lle mensen" (zie ook verder), lijken die
alternatieve optie te ondersteunen, bv. s. 34, 28 (L):
En wij hebben jou naar alle mensen gezamenlijk slechts gezonden als
verkondiger van goed nieuws [Grieks: 'evangelie'] en als waarschuwer, maar
de meeste mensen weten het niet.
NOTEN
89. Aboe Zaid (1996), p. 52: "Als het waar is dat we een beschaving, weliswaar
sterk vereenvoudigd, tot n van haar dimensies kunnen herleiden, dan kunnen
we met recht zeggen dat de oud-Egyptische beschaving de beschaving van het
hiernamaals en de Griekse beschaving die van de rede was. De Arabischislamitische beschaving is dan de beschaving van de Tekst". Een vergelijkbare
typering, zij het vanuit een meer filosofisch-kritische invalshoek, wordt ook
geargumenteerd door de hedendaagse Marokkaanse filosoof, Muhammad
Abed al-Jab(i)ri, in het kadervan zijn magnum opus, De Kritiek van de
90. Vergelijk bv. met de Ilias, het epos op naam van Homeros, dat begint met
"Godin, zing mij...". Weliswaar met de middelen van een 'archasche' taal en
stijl, vormt het in zijn geheel wel degelijk een architectonische, samenhangende
compositie. - In de Koran zelf wordt het woord sra gebruikt in een betekenis
die gedeeltelijk gelijk loopt met die van qur'n, namelijk als openbaringseenheid
(Radscheit, 1996:122).
91. Ook de bekende Egyptische filosoof, Hasan Hanaf (Universiteit van Caro),
in zijn pleidooi voor een thematische, sociaal-politieke interpretatie van de
Koran, stelt als premisse van die methode dat de kwestie van de goddelijke
oorsprong van de Koran, wegens onbewijsbaar, 'tussen haakjes' moet worden
geplaatst en de Koran moet beschouwd worden als een tekst zoals alle andere
(Hanafi, 1996:202). Voor een Nederlandse inleiding in Hanaf's werk, zie
Marinus van den Boom, De denker als profeet: Hasan Hanaf, in: R.Peters &
R.Meijer (1992), Moslimse intellectuelen over de islam. -- Wegens de
heksenjacht uitgaande van het theologisch-academische establishment en de
dubbelzinnige houding van de Egyptische overheid, heeft Ab Zayd niet alleen
zijn academische loopbaan afgebroken gezien. Samen met zijn vrouw (die ook
wetenschapster is), werd hij finaal verplicht, wegens een rechterlijke vervolging
voor apostasie, in ballingschap te gaan naar Europa. Hij leeft en doceert nu al
een tiental jaren in Nederlan. Bloemlezingen van zijn bijdragen zijn in
verschillende Europese talen vertaald. In het Nederlands is dat gedaan door
Fred en Rob Leemhuis (1996); Franstalig: Nasr Abou Zeid, Critique du discours
religieux (essais traduits de l'arabe par M.Chairet), Sindbad, Actes Sud, 1999;
Duitstalig: Nasr Hamid Abu Zaid, Islam und Politik. Kritik des religisen
Diskurses, Ff/Main 1996). Wat Ab Zayds strijd en vervolging betreft, verwijzen
we naar de uitvoerige inleiding, door F.Leemhuis. Voor de complexe factoren die
ten grondslag liggen aan de moeilijkheden (en erger) die intellectuelen in
moslimlanden ervaren, bij het ontwikkelen van vernieuwende aanzetten tot de
Koran- en religiestudie, zie omstandig Rotraud Wielandt (1996).
92. Wild, 1996:146-150. De Arabische uitdrukking voor het spreiden van de
openbaring over de tijd: tanjm as-suwar, impliceert volgens Wild een spreiding
in regelmatige, temporeel geordende secties (1996:146n. 34). - Qur'n
verwijst naar qir'a (mv. qir't ),"opzegging, reciet", en betekent zelf zoveel als
'wat gereciteerd, opgezegd wordt'. Het was "aanvankelijk een tamelijk
algemene term... waarmee de vorm werd aangeduid waarin Gods Woord aan
een bepaalde cultuur werd geopenbaard", Leemhuis (1994), p. 68. Het ermee
verbonden werkwoord, qara'a, is pas nadien ook "lezen" gaan betekenen, aldus
A.Abel, Le Coran (1951), p. 66n. Neuwirth (1996), p. 91, verwijst naar het
verspreiden van de islam werden verkondigd - werd erin afgezwakt tot een
compromis om rekening te houden met de eisen van de medinensische
samenleving. Voor deze leer van de "Tweede Boodschap van de Islam" werd
Th (die aan het hoofd stond van een 'republikeinse broederschap') in 1985
gexecuteerd. Zie Wild (1996), pp. 149-150.
95. Eerste citaat Van Koningsveld (1997), p. 175, die eraan toevoegt: "Het is
zelfs waarschijnlijk dat deze bladen al in de tijd van Muhammad een bepaalde
volgorde hadden, hoewel van een afgesloten corpus nog geen sprake kon zijn".
Voor de verwijzingen naar een 'boek', Leemhuis (1994), p. 73, met verwijzing
naar de Maryam (Maria) sura, s. 19, vv.16, 41 en 51 (telkens:"En vermeld in
het boek...").
96. Vert. Leemhuis; in Kramers vert.: "de Moeder der Schrift". Zie Leemhuis
(1994), p. 71. Cf. Arkoun (1977), p. 33:"Les rvlations successives sont
comme les ditions terrestres du Livre cleste archtypique" .
97. Cf. Van Koningsveld, l.c.: "Ook staat het volgens vele overleveringen wel
vast dat in deze bladen niet alle openbaringen die Muhammad ooit ontvangen
had, opgetekend stonden. Om Muhammads eigen archief te completeren
stelden zijn opvolgers Ab Bakr en Omar dan ook de redactiecommissies in".
Volgens de overlevering zou Omars vrome zoon gezegd hebben: "Laat niemand
van jullie beweren dat hij de gehele Koran in zijn bezit heeft. Hoe weet hij wat
het geheel ervan is? Een groot deel ervan is verloren gegaan" (uit: M.Cook,
2000, p. 125).
97bis. Enkele recente auteurs hebben dit idee doorgetrokken tot de hypothese
dat we in verband met de Koran in oorsprong te doen hebben met oude, nietArabische, d.w.z. Arame e s -Syr ische , chr iste li jke teksten, zoals hymnen,
gebeden, recieten, enz., die via vertaling in Muhammads mekkaans milieu in
zwang waren. Zo Gnter Lling: "ber den Urkoran : Anstze zur
Rekonstruktion der vorislamisch-christlichen Strophenlieder im Koran", Erlangen
1993; Christoph Luxenberg, "Die Syro-Aramische Lesart des Koran. Ein
Beitrag zur Entschlsselung der Koransprache", Berlin 2000. Vooral Luxenberg
(de naam is een pseudoniem), die de Koran wou herleiden tot... een vertaling
uit het Syrisch, kwam hiermee in het nieuws (zelf verwijst hij niet naar Lling).
De wetenschappelijke reactie echter op de aanpak in beide publicaties was
eerder negatief (Crone 2006 heeft het over "amateurisme" bij Luxenberg;
Angelika Neuwirth, in een recensie van Luxenbergs boek, van 2003, over
lingustische "obsessie", zie URL: http://www.islamicawareness.org/Quran/Text/luxreview1.html ). Zie op het internet een samenvatting van
eenzelfde teken bv. voor zowel 'b', 't' als 'th' staan (nadien onderscheiden
als:
wordt dit gegeven geheel verschillend, want positief, gewaardeerd. Zie bv.
Haleem (1999), p. 6: "The Qur'an is not like a legal textbook that treats each
subject in a separate chapter. It may deal with matters of belief, morals, ritual
and legislation within one and the same sra. This gives its teachings more
power and persuasion...", en p. 10: "Those who do not understand how the
Qur'an presents its material for its own ends, criticise this as being jumbled".
106. In onderscheid met het gehanteerde puur mechanische principe - dat van
lengte/korte - dat weinig verband houdt met de inhoud (de langste sura, s. 2,
van "De Koe", al-baqara, alleen al is even lang als de laatste 75 sura's samen).
Zoals gezegd, vanuit 'liturgisch' oogpunt (waar het gaat om het lezen van
uittreksels) is er vanzelfsprekend geen bezwaar dat stukken van uiteenlopende
periodes op elkaar volgen in de codex (cf. Van Koningsveld, 1997, p. 188).
107. De indeling werd geconsacreerd door Theodor Nldeke (1919). Wild
(1996), p. 149, drukt grote scepsis uit omtrent deze indeling, vooral omdat ze
nooit gebruikt of zelfs maar besproken werd door moslimgeleerden. Neuwirth
(1996), pp. 82-99, echter, maakt er vruchtbaar gebruik van. Voor een
opsomming van de sura's per groep en korte bespreking, zie Rgis Blachre's
inleiding bij zijn Franse vertaling (1956/1999), pp. 11-23; voor een meer
uitvoerige en kritische bespreking zie van dezelfde auteur: Introduction au
Coran, 1991, pp. 240-263.
108. Arkoun (1975), p. 7. Cf. het collectief reciteren en uit het hoofd leren door
kinderen van (onderdelen van) de Koran als hoofdbestanddeel van het lager
onderwijs in traditionele islamgemeenschappen, of in de zgn. Koranscholen. In
de traditionele opleiding van korangeleerden in Marokko golden de eerste twee
fazen het memoriseren en reciteren van de gehele Koran; pas in het derde
stadium (aan formele centra, zoals de Qarwyn in Fes, of de Ysufa in
Marrakech) werd het leren gericht op begrip en exegese. Zie Buitelaar (1993),
pp. 116-117. Het daadwerkelijk uit het hoofd kunnen reciteren van (gelijk welk
onderdeel van) de Koran geldt ook vandaag nog als een "bekroning" van de
studie ervan (geeft de eretitel van hafz).
109. Zie N.Kermani, Revelation in its Aesthetic Dimension (1996), p. 216 n.
(verwijzing naar een artikel van H.H.Touma, van 1975) en pp. 214-215 (met
verwijzingen). Vandaag de dag zijn cassettes natuurlijk het middel bij uitstek
om in de meest uiteenlopende omstandigheden geroemde recitaties continu te
kunnen beluisteren (Kermani, o.c., pp. 215-216, verwijst bv. naar taxichauffeurs midden het chaotische verkeer in Caro).
moeten deze verzen begrepen worden in verbinding met het koranieke 'teken'of ya-begrip (het woord komt 400 maal voor in de Koran). Daarmee wordt
verwezen naar zowel de natuurfenomenen als naar Gods tussenkomsten
(straffen) in de geschiedenis; beide vormen zij dwingende "tekens" voor de
almacht van de enige, transcendente God. In de Koran worden die tekens
overeenkomstig het Bronboek geduid; de tahadd- verzen bewijzen dus niet de
onnavolgbaarheid of wonderbaarlijkheid van de Koran, maar "de
onweerlegbaarheid van de profetische boodschap van het Verbond van God met
de mens" - niet de uniciteit van Muhammad wordt er dus door bewezen, maar
zijn aanspraken op de rang van volwaardig profeet (Radscheit, 1996:123).
117. Voor een uitvoerige, filosofische reflectie hierover, zie bv. Akhtar (1990),
ch. 3, "Poetry from Heaven". Voor uitvoerige verwijzingen naar de literatuur
omtrent de icjz, zie Kermani (1996), p. 215 n. 5.
118. Volgens de ashcaritische interpretatie, die 'dogma' werd in de soennitische
orthodoxie, is de Koran als zodanig 'ongeschapen'; maar het schrijven, het
lezen/reciteren en het horen ervan zijn wl 'geschapen'. De eerste theologische
school, daarentegen, de rationalistische Muctazila, had de Koran als 'geschapen',
en dus als (ook inhoudelijk) historisch-contingent beschouwd. Hedendaagse
pogingen om de islam te moderniseren (o.m. door de Koran te
'hercontextualiseren') zoeken op een kritische manier opnieuw aansluiting bij de
muctazilitische visie. Zie bv. Ab Zayd (hoger).
119. In de 20ste eeuw is de gehele discussie vooral terug opgelaaid met de
creatie, in de jaren '20, van de nieuwe, "Turkse" natie-staat, met ook
afschaffing van het Arabische schrift (Kemals pogingen om zowel voor gebed en
oproep tot het gebed, als voor de Koran een Turkse versie op te leggen, zijn
finaal mislukt).
De Erbarmer,
Hij onderwees de Koran,
Hij schiep de mens,
Hij onderwees hem de uiteenzetting.
5.1. Zin en (weg naar het) heil van het menselijke leven, zoals hoger
beklemtoond werd ( 3, slot), liggen in de Openbaring, en slechts in de
Openbaring. Om het citaat van Akthar (1990: 40) nog even te herhalen:
"de geschreven openbaring, in een heilige taal, vormt de spil waarrond het
geloof is georganiseerd. De gelovigen moeten zich laten leiden door het boek".
Dat geldt, met de nodige nuances, vanzelfsprekend ook voor joden en
christenen. Joodse Bijbel, christelijk Oud en Nieuw Testament en Koran zijn
bovendien ook inhoudelijk nauw met elkaar verbonden.(1) Vanuit een objectief,
godsdienst-historisch oogpunt - en ik volg hier graag Mohammed Arkoun
(1992:18) -, kunnen, of misschien beter: moeten judasme, christendom en
islam beschouwd worden als de historische modaliteiten waaronder nzel fde
sym bo lie k, het 'symbolische kapitaal' dat ze alle drie met elkaar delen, zich in
de geschiedenis heeft gerealiseerd. Dat heeft zich aanvankelijk voltrokken
binnen dezelfde geografische ruimte: die van de Middellandse zee.(2) De
uitdrukking 'symbolisch kapitaal' wordt hierbij door Arkoun begrepen in de
betekenis van: de voorraad aan tekens en symbolen waaruit etno-culturele
groepen putten "bij de vorming van systemen van geloof en ongeloof". In het
geval van de drie genoemde, abrahamitische religies is dat dus: de
'Openbaring'. Zij gedrien vormen aldus de eigenlijke "volkeren van het Boek"
(ahl al-kitb).
Van "openbaring", aldus nog Arkoun (1992: 51), spreken we
"telkens... een nieuwe taal de kijk van de mens op zijn omstandigheden, zijn
aards bestaan, zijn verhouding tot de geschiedenis en de wijze waarop hij
inhoud geeft aan zijn bestaan, radicaal verandert. Openbaring is de intrede in
de innerlijke ruimte van de mens - in het hart, bi'l qalb zoals de koran zegt van een volkomen nieuwe geest die onbegrensde of opnieuw ontdekte
mogelijkheden schept voor de betekenisgeving aan het menselijk bestaan"...
Vanuit een strikt historisch perspectief alvast moet de symbolisch-religieuze
zingevings- en wervingskracht, en dus k: de (historische) "waarheid", erkend
worden van deze "openbaring(en)". Arkoun (1992: 51) pleit al vele jaren voor
een multidisciplinaire benadering ervan als een "cultureel" - onder meer
"lingustisch" - fenomeen, m.a.w. als een discours. In het "Naschrift" van zijn
boek (1992: 199), stelt hij in dat verband vast dat
"de Openbaring... nog altijd niet bestudeerd (wordt) als lingustisch, cultureel,
ideologisch en maatschappelijk fenomeen, dat onderzocht kan worden door de
mens- en maatschappijwetenschappen. Elke religieuze gemeenschap gebruikt
tegenwoordig nog altijd de Openbaring als een apologetisch thema om haar
aanspraken op het monopolie op de Waarheid te versterken".
Die ideologisch-apologetische benadering vanuit de verschillende religieuze
gemeenschappen is ongetwijfeld grotendeels onvermijdelijk, want gekoppeld
aan de sociaal-psychologische constructie van een eigen 'identiteit' - d.w.z. de
wijze waarop lke historische religie op zowel een persoonlijk als een
maatschappelijk niveau functioneert ten einde voor de gelovigen te voorzien in
een "stabiele 'niche' in een voorspelbare omgeving".(3)
Merken we hierbij op dat, in islamitische context, het "hart" (qalb) niet zozeer
fungeert als plaats van de gevoelens maar als een sp ir itue e l orgaan, dat
mensen onderscheidt van niet-menselijke wezens. De rijke connotatie,
vervolgens, van "mn" wordt verhelderd vanuit zijn tegengestelde, " kufr " . Dit
laatste staat ook in oppositie met " shukr " , of "dankbaarheid". Zijn
oorspronkelijke betekenis luidt daarom: het o ndank ba ar verbergen,
loochenen of vergeten van bewezen weldaden - wat bij de "ongelovige" derhalve
be w ustz ij n o f kennis van die weldaden, i.c. van de Waarheid impliceert, en
dus ook bewustzijn van zijn/haar handelen in strijd ermee (cf. bijv. s. 3:75:
... En zij zeggen over God willens en wetens een leugen").
De kfir is vandaar degene die moedwillig en ondankbaar "de waarheid
verbergt" (wat muctazila theologen alvast deed concluderen dat zolang iemand
nit in contact was gebracht of gekomen met de Waarheid, hij of zij niet
verdoemd kon worden - ondanks de "tekens").
Het rste, daarom, wat mensen aan hun Schepper verplicht zijn, is
dan kbaar he id e n er ke nte lijk he id - in voor- n in tegenspoed.
Overeenkomstig de connotaties van het verbaal nomen, "islm", "zich
toevertrouwen aan", wordt de houding van de gelovige bovenal gekenmerkt
door het diepe besef niet aan zichzelf toe te behoren maar aan zijn of haar
Schepper. Zijn of haar leven krijgt zijn zin en betekenis slechts van God.
Omgekeerd en tegelijkertijd, is "islm" voor de gelovige ook synoniem voor
Gods leiding (hud): "islm" s "recht geleid te worden sc. door God" (ihtid').
De moslim is dus tr o uw aan een relatie van erkenning van God, van
vertrouwen in God en van aanvaarding van het Decreet van God en van diens
intenties betreffende de schepping van de wereld en van de mens, zelfs indien
die voorzienigheid verborgen blijft in het mysterie van God. Zoals we in de
Koran kunnen lezen, s. 2, 155-156 (L):
... verkondig het goede nieuws aan hen die geduldig volharden, die, als onheil
hen treft, zeggen: 'Wij behoren aan God toe en tot Hem zullen wij terugkeren'.
Voor het vereenzelvigen van (geloof en dankbaarheid, en van) ongeloof en
ondankbaarheid, zie bv. s. 14, 7:
En toen jullie Heer aankondigde: 'Als jullie dankbaar zijn zal Ik jullie nog meer
geven, maar als jullie in ondankbaarheid ongelovig zijn, dan is Mijn bestraffing
streng'.
Emilio Platti merkt daarom terecht op (ik vertaal uit het Frans):
"de islam is n van de positiefste religieuze filosofien: 'God zij dank!' [shukr
li-llh] De moslim beleeft aldus de diepe zin van zijn leven. De islam is het
In principe zijn die openbaringen alle van gelijke strekking, als versies van het
hemelse Bronboek; inhoudelijke of doctrinale verschillen zijn te wijten aan
eigenmachtige wijzigingen, weglatingen of toevoegingen vanwege de
ontvangers of bezitters van een schriftuur.(10) De superioriteit van de Arabische
Koran is niet enkel het gevolg van zijn volledigheid en integriteit, maar, zoals
gezegd, ook van zijn literaire of esthetische volmaaktheid: hij is "de schoonste
bekendmaking" (s. 39, 23, K). In de orthodoxe theologie wordt de Koran zelf als
goddelijk en (dus) "ongeschapen" beschouwd.
5) Het geloof in de Laatste Dag, de Wederopstanding van de doden en het
Eindgericht.
In de Koran spreekt men over: de Dag des Oordeels, de Dag der Opstanding,
Het Uur (of: de Ure), de Dag der Scheiding (nl. tussen de goeden en kwaden) of
de Dag der Ontmoeting (van de mensen met God). Het Uur komt plotseling,
aangekondigd door een schreeuw, een donderslag of een (dubbele)
trompetstoot. De dramatische beschrijvingen in de Koran (vooral in de korte
sura's uit de vroeg-mekkaanse periode, aan het einde van de Koran qua
nummering) van de kosmische catastrofe die ermee gepaard gaat, vaak in rijm
en ritmisch, spreken ook vandaag nog tot de verbeelding. (11) Ook voor de leer
van de heropstanding (als een herschepping) levert de schepping de nodige
"tekens" ter bevestiging (zie s. 22, 5-7; 75, 36-40). De transcendentie van het
Oordeel gaat samen met de transcendentie van God: "het oordeel komt enkel
God toe". Monothesme en eschatologie zijn dus onafscheidbaar (Platti, 2000:
248).
6) Het geloof en vertrouwen in het goddelijk Decreet of Voorbeschikking (alqada wa 'l-qadar),
letterlijk: in wat, "zoals het God behaagt" (in sh' Allh!), aan elk mens of
schepsel is "toegemeten", namelijk van het goede en het kwade. Dit wordt vaak
als zesde geloofspunt toegevoegd. Zoals de Koran stelt, s. 15, 21 (L):
Er bestaat niets of er zijn bij Ons voorraden van en Wij laten het slechts in
vastgestelde mate (qadar) neerdalen.
De dagelijkse bevestiging van dit vertrouwen en deze overgave blijkt uit het
courante (niet altijd strikt religieus genspireerde) gebruik, telkens je een
uitspraak over de toekomst doet (bv. "we zien elkaar morgen"), van de
uitdrukking "insh' allh" of "inshallh", "als God het wil". Vergelijk ook de
verwante uitdrukking, "mshallh", "met Gods wil", die men bv. in Turkije op
alle mogelijke plekken kan aantreffen - bv. in de minibusjes, of dolmu?, op de
feestkledij van pas besneden jongetjes, enz.; ze verwijst veeleer naar het
actuele, in plaats van naar het toekomstige (NB in het mediterrane, volkse
bijgeloof ook verplicht bij het geven van complimentjes, om beheksing door het
"boze oog" te vermijden).
De centrale ge lo o fsle er ( a l- c a qda ) van de islam bevat bijgevolg slechts
een beperkt aantal punten. Ze zijn steeds met grote zorgvuldigheid
geformuleerd, omwille van hun fundamenteel belang voor de islamitische
gemeenschap: zij bepalen, immers, iemands statuut als moslim, en dus zijn of
haar lidmaatschap van de umma. In de latere theologie werden de zes artikels
en hun bespreking gegroepeerd onder drie brede categorien, die dan bekend
werden als de drie " w o r te ls van de re ligie " ( usl a d-dn ) , namelijk:
de Tawhd: als een basisprincipe van het geloof, legt tawhd de natuur uit
van God en hoe de verschillende andere schepselen, met inbegrip van de
engelen, met God verbonden zijn;
Door shcitische theologen werden daar nog twee "wortels" of principes aan
toegevoegd:
het Imamaat (imma): legt uit hoe sommige dimensies van de profetie
een verlengstuk krijgen in de (shcitische) Imms. [Murata & Chittick,
2000:43]
5.3. Behalve geloof - in de enge zin van: het (verstandelijk) vatten, voor-waarhouden en belijden van een aantal geloofswaarheden - is islam natuurlijk k
een devotionele en maatschappelijke (mo r e le e n so ciale ) pr a x is, d.w.z .
" isl m " in de meer enge zin van dat woord.(12) "Ok": Van Koningsveld
(1988: 133-135) waarschuwt inderdaad voor de traditionele westerse
misvatting als zou de islam in contrast met het christendom aan de gedragsleer
of orthopraxie (de 'werken', dus) zelfs prioriteit geven ten nadele van de
geloofsleer. Die misvatting is z.i. gebaseerd op het traditionele (negatieve)
christelijke beeld van de islam als een 'wettische' godsdienst, "zonder
theologische diepgang", beeld dat zelf product was van de visie op de islam als
dimensie van de islamitische religie ter sprake worden gebracht, namelijk " a lih s n" , d.w.z. te "doen wat schoon is".(13bis) Sura 53, 31:
En van God is wat er in de hemelen en wat er op de aarde is om aan hen die
lelijks doen te vergelden wat zij gedaan hebben en de allerschoonste beloning
te geven aan hen die doen wat schoon is".
Terwijl het bij "mn" vooral gaat om het (verstandelijk) vatten-en-(er)kennen
en bij "islm" om het doen, focust "ihsn" op de in te ntio nal ite it van het
handelen. "Schone(-en-goede) handelingen" (enkv. hasana; het tegengestelde
is sayyi'a, een "lelijke" daad of zaak) zijn handelingen die je stelt "als zag je
God" (cf. de hadth, n. 13bis). Anders gezegd, waar het om gaat, is niet louter
dat je handelt zoals God het wil, maar vooral dat je je handeling stelt ter wille
van God alln - en dus nit omdat ze jou nuttig of voordelig lijkt, althans in dit
leven (cf. de notie van ajr, als een onbaatzuchtige daad, voor dewelke men
enkel op het Eindgericht zal beloond worden). Analoog aan mu'min en muslim,
slaat het participium muhsin op degene die aldus, d.w.z. met die morele
ingesteldheid, doet wat " schoo n" is.
Omwille van die nodige, innerlijke "oprechtheid" (ikhls) van het geloof - die
nauw samenhangt met de zuiverheid van de niyya - wordt in de Koran scherp
van leer getrokken tegen de zogenaamde "hypocrieten" of "huichelaars"
(munafiqn, van nifq, "hypocrisie") in Medina, d.w.z. degenen die zich louter
uiterlijk conformeerden aan de islam, uit eigenbelang, bv. s. 4, 142 (L):
De huichelaars proberen God te misleiden, maar Hij misleidt hen. Wanneer
zij zich opstellen voor de salaat, staan zij daar achteloos om door de mensen
gezien te worden en zij gedenken God slechts weinig (voor het onderscheid met
taqiyya, "verdoezeling", zie verder).
De "schoonheid(-en-goedheid)" (Arabisch: husn) waar het bij ihsn om gaat,
verwijst in de eerste plaats naar God zelf. "Al-muhsin", "die schoonheid maakt",
is daarom n van de "Schoonste Namen" (al-asm al-husn), van God, en het
verwijst vooreerst naar de schoonheid van de schepping (khalq). Van die
schepping is de mens dan de bekroning:
alles wat Hij geschapen heeft, heeft hij mooi gemaakt (s. 32, 6); en
God is het die voor jullie de aarde tot een vaste grond heeft gemaakt en de
hemel tot een gebouw, die jullie gevormd heeft - een mooie vorm heeft hij jullie
gegeven... (s. 40, 64 L).
Zoals een hadth het stelt: "God is mooi en hij bemint schoonheid". Vandaar de
koranieke oproep: "Doe het schone! God bemint hen die het schone doen" (s.
2, 195; Leemhuis vertaalt, zoals ook elders, het woord met "goed").
zodanig vormen de vier bronnen de zogeheten usl al-fiqh, de "wortels van het
recht" (zie hierover ook verder, 7). De eerste twee ervan betreffen de
zogenaamde "ontvangen kennis", en zijn dus in principe "objectief" gegeven. De
laatste twee betreffen de methodiek van (menselijke) kennisverwerving van de
Wet, met name na de dood van de Profeet, en ze zijn om die reden "subjectief"
Dat veelvoud van bronnen is een gevolg van het feit dat de Koran zelf (a)
slechts een heel beperkt aantal rechtsregels formuleert;(17) (b) die weinige
regels zelden gedetailleerd worden; (c) zij vaak multi-interpretabel zijn; (d) zij
uiteraard niet bedoeld of geschikt waren voor de complexe maatschappelijke
werkelijkheid waarmee moslims in het latere wereldrijk geconfronteerd werden.
We zullen het hier vooreerst hebben over het eerste onderdeel van de sharca:
de strikt devotionele of cultushandelingen. De "e r e die nst" o f c ib da het woord is verwant met cabd, "dienaar" en heeft dus ook de connotatie van
'gehoorzaamheid' en 'dienstbaarheid' - is dan het geheel van al dergelijke
handelingen (meervoud van die handelingen: cibdt). Die cibda is al even
'rechtlijnig' als de geloofsleer, d.w.z. vrij van zeg maar halsbrekende
spitsvondigheden.(18) Zij heeft bovenal de bedoeling om middels de door de tijd
geritmeerde frequentie van de cultushandelingen 's mensen orintatie op de ene
God (dus zijn of haar "islm") tot een duurzame, innerlijke habitus te maken.
(19)
De centrale en verplichte cultushandelingen voor de moslim herleiden zich tot
de vijf zogenaamde "pijlers" of "zuilen" (arkn, enkv. rukn) die de islamitische
6.1. Van een liturgisch offer of van een omstandige liturgische viering waarin de
Koran als Woord Gods centraal zou staan, is er in de islam geen sprake. Net
zoals in het rabbijnse jodendom (het judasme van na de definitieve verwoesting
van de tempel van Jeruzalem door de Romeinen), vormt het gebedsr it ue el
( sa l t ; Turks: namaz), vergezeld door de geigende gebaren en gevoelens,
het 'hart' van de islamitische cultus. Tijdens het vrijdagmiddaggebed wordt het
voorafgegaan door een preek (de khu?tba). Dit (plicht)gebed bestaat uit vaste
formules of teksten - alle, vanzelfsprekend, in het Arabisch. Ze worden
uitgesproken in de loop van een rituele sequentie van (een 8-tal) vastgelegde
gebaren en bewegingen (n zulke, volledige sequentie vormt een raqca, of
"knieling"); tussen de rechtsscholen kunnen er daaromtrent kleine verschillen
bestaan (bv. de wijze waarop de handen worden opgehouden, de afstand tussen
de voeten...). De korte beschrijving hieronder stemt overeen met de rituele
praktijk van de hanafitische rechtsschool (kenmerkend voor de Turkse islam).
6.1.1. Het gebed opent met de zogenaamde t a kbr formule: terwijl men
rechtop staat en beide, open gespreide handen achter de oren worden geheven
(bij mannen), zegt de gelovige: "Allhu akbar" ("God is de allergrootste"). (21)
Door het uitspreken van deze takbr gaat de gelovige over in een gewijde staat
(ihrm). Nadien, nog altijd rechtop staand, met de handen samengevouwen ter
hoogte van de buik, wordt de Ftiha, of openingssura van de Koran, opgezegd:
(22)
(1) In de naam van God, de erbarmer, de barmhartige. (2) Lof zij God, de
Heer van de wereldbewoners, (3) de erbarmer, de barmhartige, (4) de heerser
op de oordeelsdag. (5) U dienen wij en U vragen wij om hulp. (6) Leid ons op
de juiste weg, (7) de weg van hen aan wie U genade geschonken hebt, op wie
geen toorn rust en die niet dwalen (L).
Hierna wordt (in een rechte hoek) voorover gebogen, met de handen op je
knien, terwijl enkele vaste formules worden herhaald (in vertaling: "Geprezen
zij mijn Heer, de Almachtige"...). Weer recht, volgt de eigenlijke prosternatie
(sajda of sujd), waarbij eerst de knien, vervolgens de handen en tenslotte het
voorhoofd de grond raken; ook hier worden enkele vaste formules herhaald
("Geprezen zij mijn Heer, de Allerhoogste!..."). Na even rechtop zitten, volgt
een identieke, tweede prosternatie. Tenslotte, sta je opnieuw recht. Daarmee is
6.1.2. Met dit alles, kunnen we zeggen dat in elk geval in moslimsamenlevingen
het dagelijkse leven van de mensen grotendeels ge r itme e r d (en
gestructureerd) wordt door de vijf dagelijkse gebeden.
Behalve de intentionele, psychische en spirituele gerichtheid (bi'l-qalb, "in het
hart"), is de r e inhe id (t a hr a ) van de gelovige een absolute voorwaarde
voor het correct vervullen van de gebedsplicht (evenzo trouwens voor alle
andere cultushandelingen), zie s. 4, 43. Hij/zij zal zich dus telkens vooraf ritueel
reinigen.
Dat gebeurt (a) door de k le i ne wassing of ablutie (wud': het Arabisch
suggereert blinken en glanzen, vooral van het gelaat): handen, gezicht - m.i.v.
6.1.3. Ook de r uimte waarin en de vloer waarop het gebed plaats vindt,
moeten vanzelfsprekend rein zijn (schoenen uit!). Die voorwaarden zijn per
definitie vervuld in de m a sjid (uitspraak: [masdjid]); letterlijk: plaats (cf.
prefix "ma-") waar de sajda of sujd - "prosternatie" - gebeurt; van dat
Arabische woord komt ons woordje " mo sk e e " voort.(27) Dank zij deze
religieuze infrastructuur is het collectieve gebed pas cht onder optimale
omstandigheden mogelijk. Het spreekt voor zich dat de betekenis daarvan nog
eens zo groot is - d.w.z. niet langer louter van praktische aard is -, wanneer
mensen deel uitmaken van een gemeenschap die als minderheid leeft in een
niet-moslimland.
Elke moskee die naam waardig - in onderscheid met kleine, bescheiden
gebedsruimtes - beschikt in principe over een aantal min of meer vaste
elementen: een minaret; een fontein of wasplaats, met zuiver, stromend water;
n of meer gebedsruimtes; rekken voor de schoenen, aan de ingang van de
gebedsruimte; wijzerplaten die de op elke dag lokaal geldende vijf gebedstijden
aangeven... In de gebedsruimte zelf: een (minder of meer kalligrafisch
versierde) mihrab, of gebedsnis, die de gebedsrichting (qibla) aangeeft; een
minbar, of preekgestoelte (kleine, afzonderlijke trapconstructie, eigenlijk); een
Koranstandaard; aan de muur (in kalligrafie en verdeeld over de ruimte) de
naam van de vier "rechtgeaarde kaliefen" (althans voor een soennitische
moskee) en andere religieuze kalligrafie; op de grond een vasttapijt, met de
gebedsrijen ingeweven; Koranexemplaren, gebedskralen; achteraan, eventueel,
een tribune voor de vrouwen...
Het gebouw telt verder ook een of meer vertrekken voor de imm; een of meer
leslokalen (in de eerste plaats voor Arabisch en/of Turks en voor het
Koranonderricht) en/of vergaderlokalen, een bureel, een bibliotheek, een
kantine en/of keuken; eventueel een coiffeur, winkeltjes... Dat alles althans in
het geval van Turkse moskeen. Zie, als klassiek, architecturaal voorbeeld voor
een dergelijk uitgebreid, Osmaans complex (klliye), met aangehechte scholen
(medreses), bibliotheek, ziekenhuis en farmacie, armengaarkeuken (nu: een
restaurant!), karavanserays, winkels, baden, enkele grafmonumenten...: de
S le ymani ye- mo skee , in Istanbul, gebouwd tussen 1550 en 1557, op last
van Sleyman de Prachtlievende, door de beroemde architect Sinan (op het
internet is een schitterende, gegidste en interactieve, "virtuele rondwandeling"
beschikbaar voor deze prachtige moskee, URL:
http://www.saudiaramcoworld.com/issue/200605/# ). Marokkaanse moskeen daarentegen
zijn (of waren) traditioneel meer toegespitst op de religieuze praktijk (cf. in
Marokko zijn moskeen vandaag niet toegankelijk voor niet-moslims).
Traditionele 'Marokkaanse' moskeen in Vlaanderen beschikken vandaar
gewoonlijk niet over een aparte ontmoetingsruimte naast de gebedsruimte (wel
een keuken), zulks in contrast met de 'Turkse' (kantine, met mogelijkheid tot
thee drinken, TV, kranten, biljart, tafelvoetbal, e.d.; zo mogelijk ook apart voor
respectievelijk jongeren en vrouwen).
6.1.4. Buiten de gebedsruimte van een moskee of van je eigen (steeds rein
gehouden) woning, is een persoonlijk gebedsmatje (een sajjada) een praktische
vereiste. Het o nde r ho ude n van de r einhe i d is hoe dan ook een dagelijkse
zorg voor belijdende moslims, met alles wat zulks impliceert ook aan
lichaamshygine, zoals na de ontlasting; of bij het in aanraking komen met
zaken die als onrein worden beschouwd, bv. bloed, en bepaalde dieren, zoals
varkens en honden (sommige vormen van externe verontreiniging moeten
worden verwijderd en plaatselijk gereinigd, maar hebben geen gevolg voor de
staat van symbolische reinheid waarin men zich bevindt).
Ook een vaste rite als de (man ne lij ke) be snij de nis wordt binnen de context
geplaatst van de reinheid: wie onbesneden is, is 'onrein'. De rechtsscholen
nemen dienaangaande weliswaar verschillende posities in (in de Koran komt de
besnijdenis nit ter sprake): voor de shaf'ieten gaat het om een individuele
verplichting (naar het voorbeeld van Abraham), voor de malikieten en
hanafieten geldt ze als "aanbevolen". Toch is ze zo goed als algemeen. In de
gangbare visie is besnijdenis n van de vijf zogenaamde "sunnt al-fitra", of
overgeleverde gebruiken van de "natuurlijke toestand", sc. van de man, die aan
elke moslim aangeraden worden (de andere vier zijn: het knippen van de
nagels, het trimmen van de snor, het laten groeien van de baard en het scheren
van lichaamshaar onder de oksels en in de schaamstreek). Het Turkse woord
voor besnijdenis is, niet toevallig, snnet.
Besnijdenis was van oudsher, ook al in de voorislamitische tijd, een gebruik dat
voorkwam in grote delen van Afrika en Azi, en vanzelfsprekend bij de joden. In
de gehele islamitische wereld is de besnijdenis (van jongens, vr hun
puberteit) een zeer belangrijke 'rite de passage', die gepaard gaat met
festiviteiten, vergelijkbaar met het katholieke communiefeest; ze heeft de
betekenis van het volwaardig toetreden tot de gemeenschap. Aan de besnijdenis
van jongens wordt ook een belangrijke hygi nische f unctie toegewezen. In dit
aidstijdperk wordt ze tevens heel vaak als een voorbehoedsmiddel of alleszins
beschermingsmiddel aangeprezen tegen besmetting met het HIV-virus
[PS Volgens wetenschappelijke rapporten, gebaseerd op onderzoek in Afrika,
zou het risico op besmetting alleszins sterk verminderen, zonder dat besnijdenis
daarom een volledige bescherming zou bieden, zie op UNAIDS, bv. URL
http://www.unaids.org/en/MediaCentre/PressMaterials/FeatureStory/20070228_MC_pt2.asp ].
Dergelijke hyginische functie geldt alvast niet voor de besnijdenis, of ge nitale
ver minkin g (in verschillende gradaties), van meisjes en jonge vrouwen.
Eveneens afkomstig uit pre-islamitische tijden (bv. het Egypte onder de farao's),
komt deze praktijk vooral voor, met een pseudo-islamitische rechtvaardiging, in
Afrikaanse landen als Egypte, Soedan, Somali, Kenia, Nigeria, en... de
Europese emigratie. Zij lijkt veeleer genspireerd door angst voor de vrouwelijke
seksualiteit, maar wordt bovenal in stand gehouden door... vrouwen. De
meningen van de islamitische schriftgeleerden daaromtrent zijn verdeeld.
Volgens de huidige shaykh van de al-Azhar, in Caro, zijn er gn religieuze,
sociale of medische gronden die de besnijdenis van meisjes rechtvaardigen of
6.1.5. Om nog even terug te keren naar het gebed: naast het dagelijkse rituele
of 'plichtgebed', kent de islam natuurlijk ook het gewone (smeek)gebed (duc),
bv. om God een gunst te vragen, genezing af te smeken, enz., maar ook als
spontane en vrijwillige uitdrukking van liefde (hubb) voor en vertrouwen in God.
Zo zijn er in de hadth heel wat persoonlijke gebeden bewaard van Muhammad,
en worden ook vandaag nog zulke gebeden gecomponeerd en verspreid.
Ook te vermelden, en dan vooral in het kader van de mystiek (soefisme), is de
dhikr (Turks: zikr) of rituele gebedsmeditatie. Individueel of in groepsverband,
met het herhaaldelijk - luidop of in stilte - reciteren van steeds dezelfde
koranieke formules, Schone Namen of religieuze spreuken, al dan niet begeleid
door muziek, gezang, dans, kan zij de gelovigen, naar gelang van de
betreffende broederschap, in trance of extase brengen.
Tenslotte zijn er ook de rituele gebedsdiensten bij speciale gelegenheden: de
feestgebeden, zoals bij het Eid al-fitr (einde van de vasten feest) en het
Offerfeest, ook tijdens de gehele ramadanmaand ('s avonds en 's nachts), de
verjaardag van de Profeet, e.a. Belangrijk is ook het dodengebed bij
begrafenissen (de salt al-janza). Het ritueel van deze gebeden wijkt af van
dat van de vijf dagelijkse gebeden van het plichtgebed. In de emigratie alvast
worden zij gewoonlijk in de moskee georganiseerd.
6.3. Van de gelovige wordt tevens verwacht dat hij of zij zich de gehele
(negende maan)maand ramadn houdt aan de va st en (sawm, Turks: oru):
(33) van zonsopgang tot zonsondergang mag noch gegeten noch gedronken
(zelfs geen glas water) noch gerookt noch gevreen worden. Bij het invallen van
de duisternis (in principe: wanneer een woldraad niet meer kan onderscheiden
worden; in de praktijk: op basis van de gegevens van de religieuze kalender)
wordt het vasten voor die dag "gebroken" (iftr). Shicieten wachten met het
eten tot de zon volledig is ondergegaan.
Dit verplicht, collectief vasten moet onderscheiden worden van het vrijwillige,
individuele vasten. Wie zonder voorafgaande niyya - inhoudend dat men hem
nadien zal "inhalen" - een dag "overslaat", bv., moet nadien twee maand extra
vasten. Het vasten heeft in de islam, nogmaals in contrast met het christendom,
nit de betekenis van een boetedoening of offer; het is ook geen uiting van
lichaamsvijandige ascese, maar het is een doel op zich, nl. als een overwinning
van de mens op zichzelf.
De ramadnmaand is de drukste maand van de islamitische religieuze kalender,
en de moskee vormt dan echt het centrum van het gemeenschapsleven. In de
eerste plaats is het houden van de vasten een ritueel-religieuze prestatie, van
dezelfde orde als de salt (de gelovige krijgt er a.h.w. 'punten' voor, met het
oog op het Eindgericht); daarom vraagt ook het vasten rituele reinheid.(34).
Tegelijkertijd gaat de vastenmaand gepaard met een veel intensere religiositeit:
toegenomen moskeebezoek - ook aan andere moskeen, die men gewoonlijk
niet frequenteert - met (ook nachtelijke) tarawh (Turks: teravih), d.w.z.
gebeden en koranrecitaties (elke dag 1/30 van de Koran), eventueel religieus
gezang; gastsprekers en predikers uit binnen- en buitenland houden lezingen
over ethisch-religieuze onderwerpen, enz. De vastenmaand helpt met dat alles
het spirituele n het morele leven van de gelovige (man en vrouw) te
verdiepen. "Vasten" is inderdaad ruimer dan niet-eten, enz. De Profeet heeft
gezegd: "Vijf zaken verbreken de vasten: liegen, achterklap, laster, vloeken en
passionele blikken".
Ten slotte heeft de ramadn belangrijke maatschappelijke of sociale effecten:
(a) de gelovige leert wat het betekent 'tekort' te hebben, en krijgt dus een
grotere empathie en solidariteit met de armen en behoeftigen, die dagelijks en
6.4. Tenminste eenmaal in zijn leven, ten vierde, dient de gelovige - althans
indien hij of zij daartoe de nodige middelen heeft (en dat wil zeggen: gn
tekort doet aan zijn verplichtingen t.a.v. zichzelf en zijn of haar naasten); in
goede gezondheid verkeert, enz. - deel te nemen aan de jaarlijkse
pelgrimstocht naar Mekka (hajj, spreek uit: [hadj]; Turks: hac), namelijk
tijdens de (twaalfde) islamitische maand Dhul-Hijja.(37) De zgn.
"afscheidsbedevaart" die Muhammad kort voor zijn dood naar Mekka maakte,
stond model voor het (later in alle details uitgewerkte) islamitische hajj-ritueel.
Terwijl de hajj ongetwijfeld een pre-islamitische oorsprong heeft, wordt de
islamitische grondslag ervoor geleverd door het Koranverhaal over de
(her)oprichting van de Kacba door Abraham en zijn zoon, Ism'l (de eerste
bouwer ervan was Adam).(38)
De pelgrim (hajj, vr. hajja) start de bedevaart gewoonlijk onmiddellijk bij
zijn/haar aankomst, d.w.z. het verlaten van het vliegtuig, met het zich-reinigen
en het aantrekken van de voorgeschreven eenvoudige pelgrimskledij (voor 'n
man: twee witte, ongezoomde of ongenaaide doeken; voor 'n vrouw: schone,
witte kleding, met hoofddoek, maar zonder gezichtssluier; aan de voeten
sandalen). Als muhrim(a) bevindt hij/zij zich vanaf dat ogenblik in gewijde
staat, de ihrm (dit is ook de benaming van de pelgrimskledij); tegelijkertijd
valt elk zichtbaar onderscheid in rang of stand in principe weg.
Het complexe hajj-ritueel (volgorde en timing verschillen naargelang van de
rechtsschool) spreidt zich uit, vanaf de aankomst, over een aantal dagen en
omvat volgende fazen (zoals gezegd, niet noodzakelijk in dezelfde volgorde of
lengte; gelovigen kunnen 'hoppen'):
(a) de zgn. tawf, d.w.z. een rituele, 7-malige ommegang rond de Kacba,
waarbij voortdurend een vaste formule wordt uitgesproken ("Heer, hier ben ik!
Heer, hier ben ik! Aan u de lof, de dank en de heerlijkheid! Gij hebt geen
partner!"), telkenmale groeten met de takbr ("God is de allergrootste") en, zo
mogelijk, aanraken of kussen van de Zwarte Steen (van basalt of lava, in een
zilveren band ingebouwd in de oostelijke hoek); tevens moeten aan de "statie
van Abraham" (maqm brhm), een klein gebouwtje gelegen tegenover de N-
O zijde van de Kacba, twee raqcat-s worden gebeden; voor een panoramische
foto van dit massa-gebeuren, vanop grotere hoogte, zie op deze site;
(b) de zgn. scy, d.w.z. de (zevenmalige) snelle ren of mars tussen de twee
staties, (de heuvels) Saf en Marwa, en, na de zevende keer, het drinken van
water uit de heilige bron Zamzam (naar het voorbeeld van Hagar, op zoek naar
redding voor haarzelf en haar zoontje, Ismcl); tawf en scy vormen samen de
c
die niyya heeft geuit) van de hajj. De bedevaarder kan de staat van ihrm nu
afleggen en zich het hoofdhaar laten scheren;
(c) bij het prille begin van de dag vertrekt men naar Min (buiten Mekka), waar
een immens tentenkamp staat opgesteld, om er vier gebeden te verrichten (vanaf
het middaggebed, telkens slechts 2 'knielingen'); hij/zij brengt er de nacht door
(in een tent);
(d) op de volgende dag, en zulks vast op de 9de dag van de bedevaartmaand,
na het ochtendgebed, vertrekt men naar de vlakte bij de berg cAraft (een 20-tal
km van Mekka), voor de zgn. wuqf, letterlijk: het "staan (bij Arafat)".
Gelovigen beklimmen hierbij ook de zgn. Berg van de Barmhartigheid;
Muhammad zou hier zijn Afscheidssermoen hebben gegeven. Strikt religieus, is
dit het belangrijkste onderdeel van de hajj ("de hajj is Arafat", zou de Profeet
gezegd hebben); de vlakte vormt dan een witte mensenzee (zoals het geval zal
zijn op het Eindgericht: cf. de ihrm als een soort van lijkwade); gebeden en
aanroepingen, alsook massapreken (in het Arabisch) volgen elkaar op tot
zonsondergang;
(e) dan vertrekt men, in een soort van massa-wedloop, naar de vallei
Muzdalifa (tussen Arafat en Min) waar gebeden wordt en zeven keien worden
opgeraapt; men brengt daar de nacht door;
(f) bij zonsopgang, wordt opnieuw vertrokken naar Min, waar, vanaf een brug
(de Jamaratbrug), de zeven keien worden geworpen naar drie zgn. Pilaren
(jamrat - om het gedrang enigszins onder controle te houden, zijn de pilaren
sedert vorig jaar vervangen door drie lange muren); zij symboliseren de plaats
waar de Duivel Abraham zou hebben proberen afbrengen van zijn geloof in de
ene God;
(g) daarna, dus nog altijd op de 10de dag van de bedevaartmaand wordt, nog
steeds in de vallei van Min, een schaap geslacht voor het Offerfeest. Hiermee is
de cyclus van verplichtingen ten einde: men mag zich wassen, de haren
knippen, zich kammen, parfumeren, enz. (maar seksueel verkeer blijft
verboden). De feestelijke bekroning dus van het ritueel is het Offer f eest ( c d
al -adh , spreek uit [ad al-adh])(39). Dat feest, met het slachten van een
schaap of geit (het mag ook een rund zijn, of een kameel), is ongetwijfeld het
meest heilige islamitische feest. Het wordt daarom ook het Grote Feest, cd alkabr, genoemd, in onderscheid met het Suikerfeest, of het Kleine Feest, na de
vastenmaand. Samen met de bedevaarders, wordt het gevierd door de moslims
over de hele wereld.
(h) Na het Offerfeest keert de bedevaarder terug naar de Kacba, voor een
nieuwe 7-malige rondgang (cf. s. 22:29), en vervolgens weerom naar Min (met
steniging van drie pilaren), voor een verblijf van nog eens drie dagen, in het
tentenkamp. Pas met een laatste, afscheidstawf rond de Kacba is de eigenlijke
hajj ten einde en kan men huiswaarts vertrekken. Weliswaar beveelt de Sunna
nog aan, vr of n de hajj een bezoek te brengen aan de heilige moskee van
de Profeet in Medina (alsook nog aan enkele andere heilige plaatsen aldaar).
Shi'iten zullen ook een bezoek brengen aan de graven van enkele Imams en,
niet te vergeten, van Fatima (dochter van Muhammad en vrouw van 'Ali).
De organisatie van de jaarlijkse hajj gaat gepaard met grote praktische
problemen: door de toegenomen reismogelijkheden gaat het telkens om enkele
miljoenen gelovigen tegelijkertijd, ondanks de quota die aan vele landen zijn
toegewezen (nu, januari 2006, wordt gesproken van 2 miljoen "legale", en nog
eens 1 miljoen "illegale" bedevaartgangers); bijna onvermijdelijk gebeuren er
vaak ongelukken (bv. in 2004 en nu opnieuw in - januari - 2006 vielen enkele
honderden slachtoffers en een 1000-tal gewonden, bij het gedrang rond de
Jamaratbrug). Ook is er regelmatig ongenoegen zowel om de commercile
exploitatie ervan als om het optreden van de Saoedische overheid.(40)
Desalniettemin blijft de hajj voor moslims over de hele wereld "een ultieme
religieuze ervaring" (Bartels, 1997: 130). Het is meer dan ooit d gelegenheid
om de realiteit van de universele en solidaire umma der moslims concreet en
aan den lijve te ervaren. De emotionele betekenis ervan is daarom vaak
overweldigend. De hajj werd altijd al als een soort van "sterven" beschouwd (de
ihrm lijkt niet toevallig op een lijkwade) - alle "aardse" beslommeringen
werden vooraf door de bedevaarder afgelegd - en als een ontmoeting met God.
De terugkeer ervan is dan een "wedergeboorte", en de hajj of hajja geniet in
zijn of haar omgeving traditioneel een groot prestige en gezag - "niet zozeer
wat betreft religieuze kennis als wel wat religieus gevoel, beleving en verdienste
betreft" (Bartels, 1997: 132). Traditioneel werd vaak ook "Haci" aan de
eigennaam toegevoegd.
6.5. De publieke gelo o fsb elijde nis (sha h da , Turks: ?ahadet; de shahd
de " ee r ste shah da " : d.w.z. "er is gn god dan God", i.e. de
tawhd, ofte de woordelijke erkenning van Gods enigheid (het is de
kalimat al-tawhd). Ze geeft uitdrukking aan "islm" in de ruimste zin
van dat woord: zoals eerder al gezegd, worden alle mensen ermee
geboren, als een aangeboren fitra of "natuurreligie". In een meer enge
zin, vervolgens, verwijst "islm" naar het geloof in alle profeten:
allemaal, inderdaad, hebben ze de tawhd verkondigd, cf. s. 21, 25 (het
is de sura van "de Profeten")(L): "En Wij hebben vr jouw tijd geen
gezant gezonden zonder dat Wij hem geopenbaard hebben dat er geen
god is dan Ik, dient Mij dus".
Zoals gezegd, het vereren van n of meer ndere entiteiten, goden of
afgoden (ilh) is een vorm van ontoelaatbare shirk, of "associatie".
Hierbij dient opgemerkt dat het niet per se om externe krachten hoeft te
gaan. Mensen kunnen ook het eigen ego, hun eigen, innerlijke passie,
inclinaties of stemmingen "vergoddelijken" (zoals - vanuit islamitisch
oogpunt beschouwd - in het hedendaagse humanisme). Het Arabische
woord voor "neiging, gril", hawa, betekent oorspronkelijk "wind": de
mens wordt door zijn neigingen nu eens in de ene, dan weer in de
andere richting "geblazen". Vgl. bv. s. 28,50: "Wie dwaalt er mr dan
hij die zonder een leidraad van God zijn neiging volgt?" Ook s. 25, 43:
"Heb jij hem gemaakt die zijn grillen tot god maakt?" Het woord hawa
werd van hieruit later gebruikt voor "ketterijen" of "sekten".
In theorie dient een moslim slechts nmaal in zijn leven de shahda uit te
spreken. In de praktijk, echter, doet hij of zij dat heel dikwijls: cf. zij is
gencorporeerd in de dagelijkse plichtgebeden (aan het slot van de slotknieling);
de vader fluistert ze in het oor van zijn pas geboren kind (gewoonlijk weliswaar
als onderdeel van de adhn, of oproep tot het gebed); ze word in het oor
gesproken van de stervende en van de dode in het graf, enz.
6.6. Epiloog.
6.6.1. De " vi jf p ij ler s" , dus, die op een symbolische manier uitdrukking
geven aan 's mensen "islm", zijn:
1) de geloofsbelijdenis (shahda);
2) het gebed (salt);
3) de armenbelasting (zakt);
4) het vasten tijdens de (9de) maand Ramadn (sawm);
5) de pelgrimstocht (hajj) naar Mekka.
De mildheid n het "realisme" van de islam tonen zich in het feit dat er voor de
geboden en verboden tal van modaliteiten, uitzonderingsgevallen en
verzachtende omstandigheden worden voorzien: bv. voor zieken, reizigers,
zwangere vrouwen, noodlijdenden en ouden van dagen. Zo is de salt weliswaar
voor iedereen verplicht, maar ze kan eventueel worden verricht met weglating
van de rituele lichaamshoudingen. Wel dient de gelovige, indien dat mogelijk is,
eventuele tekorten nadien 'in te halen'. Een ander voorbeeld is dat van de
voe dingsr e ge ls. In de Koran kunnen we hierover lezen, s. 5:3:
Verboden is voor jullie wat vanzelf is doodgedaan, bloed, varkenvlees, (...).
Maar als iemand door honger gedwongen wordt zonder tot zonde geneigd te
zijn, dan is God vergevend en barmhartig.
Het belangrijke beginsel uit de fiqh, dat bij dit alles speelt, is dat van de
verschonende dar r a , letterlijk "noodzakelijkheid" of dwang. Een ander
principe van het typisch islamitisch pragmatisme, dat hier verdient vermeld te
worden, is dat van de t a qiyya , "verdoezeling" (letterlijk: "voorzichtigheid,
vrees", cf. taqw). Het geeft de gelovige het recht (eventueel: de plicht),
wanneer hij of zij onder dwang staat of gediscrimineerd of vervolgd wordt, en
dus lichamelijk of materieel leed riskeert, aan zijn of haar religieuze
verplichtingen te verzaken, en op die manier zijn of haar ware geloof voor
anderen te "verdoezelen". Geloof dient normalerwijze beleden te worden met
het hart (qalb), de tong en de hand. Het belangrijkste echter is het hart - d.w.z.
de niyya, of intentie, en dus de innerlijke oprechtheid van het geloof (in
6.6.2. Het zal de lezer(es) misschien opgevallen zijn dat bij de beschrijving van
deze centrale cultushandelingen de Koran, als neergezonden Woord Gods,
respectievelijk de liturgische recitatie ervan, geen echt prominente rol speelt.
Het uitgangspunt van dit kapittel, dat de openbaring "de spil" is waarrond het
islamitisch geloof georganiseerd is, lijkt dus wat te moeten gerelativeerd
worden.
Wijzen we er nochtans op dat de Koranteksten zelf, doorheen de opeenvolgende
periodes van nuzl, het grondplan hebben ontwikkeld voor liturgie en cultus het zij dan dat tal van concrete details pas later, door de Sunna zijn uitgewerkt.
Wat anderzijds het (minder of meer volledig) reciteren-en-beluisteren van
het Boek betreft (in onderscheid met het gebruik van gememoriseerde korte
teksten in het kader van het gebedsritueel, en de regelmatige exegese van
Koranpassussen in het kader van de vrijdagpreek), van de vijf pijlers is het
vooral de jaarlijkse Ramadan die daartoe de gelegenheid biedt: precies met
het oog op het reciteren tijdens de dertig ramadannachten, in de moskee, werd
de Koran al vrij vroeg verdeeld in dertig min of meer gelijke delen. Meer in het
N OTEN
1. Voor het onderscheid in dit opzicht tussen christendom en islam, zie
nogmaals hoger. Voor de verwantschap tussen joodse Bijbel en Koran, zie bv.
Roger Arnaldez, Les lments bibliques du Coran comme sources de la thologie
et de la mystique musulmanes (1985). Zie ook Heribert Busse, Die
theologischen Beziehungen des Islams zu Judentum und Christentum (1988).
NB We gebruiken de van oorsprong christelijke term van "openbaring" hier in
zijn brede betekenis.
2. "L' espace mditerranen" - in de ruime zin, i.e. met inbegrip van het zgn.
Nabije Oosten tot en met het Iraanse plateau. Zie natuurlijk het bekende werk
van Fernand Braudel, La Mditerrane et le Monde Mditerranen l'poque de
Philippe II (Nederlandse vertaling: 1992; Engelse vert. en verkorte uitg.: 1992),
maar ook de reeds omvangrijke literatuur inzake de Mediterrane antropologie en
sociologie. Studies over lokale gemeenschappen (in Portugal, Spanje, ZFrankrijk, Itali, Griekenland en Kreta, Turkije, Libanon, Cyprus, Malta, Egypte,
Algeri, Kabyli, Tunesi, Marokko...) van de hand van gereputeerde sociologen
en anthropologen, zoals Bourdieu, Herzfeld, Peristiany, Pitt-Rivers en anderen,
hebben aangetoond dat deze - zowel 'christelijke' als 'islamitische' - ruimte,
ondanks rele verschillen, toch een significante eenheid vormt op het vlak van
maatschappelijke praktijken: familiale structuren, man-vrouwverhoudingen
(gendersysteem), eer, machismo, e.d.; ook in de 'volkscultuur': op het
religieuze vlak bv., tussen het 'volkskatholicisme' en de 'volkse islam', met bv.
de heiligenverering (het zgn. 'maraboetisme'). Voor een overzicht, zie M.Arkoun,
Islam in Discussie. 24 vragen over de islam (1992),"24. Wat is de actualiteit
van de Mediterrane cultuur?", pp. 176-200.
3. A.Rippin, Muslims. Their Religious Beliefs and Practices (2001), p. 3, met
verwijzing naar Hans Mol, Identity and the Sacred: A Sketch for a New Socialscientific Theory of Religion (New York, The Free Press, 1976, p. 55).
4. In de latere islamitische literatuur zouden enerzijds contrast en discontinuteit
met die heidense periode zoveel mogelijk aangedikt worden; anderzijds bood de
koranieke ontwikkeling over de 'mekkaanse periode' van Abraham en diens zoon
de schriftuurlijke mogelijkheid om dat verleden, en vooral de sporen ervan in de
islamitische cultus, toch religieus positief te integreren: de riten i.v.m. de
bedevaart, de Kacba, enz., konden bv. geduid worden als restanten van het
oorspronkelijke, abrahamitische monothesme (Abraham als de 'eerste moslim'),
dat nadien overwoekerd was door het paganisme. Zie Andrew Rippin (2001),
pp. 13-18.
4bis. Zie Murata & Chittik (1994), pp. 37-42, en Platti (2000) pp. 17-22. Zie ook
Shabbir Akhtar (1996), pp. 159-161 en n. 32: de afwezigheid binnen de
(soennitische) islam van een theorie van de tragedie is geen toeval, maar is
integendeel een bewuste karaktertrek van een typisch islamitische religieuze
visie.
5. Voor wat volgt, baseer ik me in eerste instantie op Van Koningsveld (1988);
vervolgens ook op Murata & Chittik (1994); E.Bartels, in: Driessen (1997), p.
107v.; Tariq Ramadan (1998) en (1999); Platti (2000).
6. S. 16:5v.; 23:21; 36:73; 40:80; 45:12-13, e.a. Het universum is al-kitb almanshr, het "getoonde boek". Cf. de regelmatige Koran-verzen waarin
opgeroepen wordt de hemel- en natuurverschijnselen te bestuderen, bv. s.
3:190: "In de schepping van de hemelen en de aarde en het verschil van dag
en nacht zijn tekenen voor mensen die verstand hebben". Zie T.Ramadan
(1999), pp. 16-17. Over het gebruik van yt in de Koran, zie M.Radscheit
(1996: 116-118). - Dit symbolische wereld- of natuurbegrip vinden we ook bij
de middeleeuwse christelijke auteurs (cf. het "boek van de natuur").
7. Cf. bv. s. 20:8: "God, er is geen god dan Hij, Hem komen de mooiste
namen toe". Die 99 "Schone Namen van God" (Asmaa'-ul Husnaa') worden in
een litanie door de gelovige opgeroepen b.m.v. het manipuleren van de sub ha
(letterlijk "lofprijzing), of rozenkrans, met 99 (eventueel 33) kralen + 1 grote
(voor Gods eenheid). Rond die namen - in feite is er slechts n chte
eigennaam, nl. Allh / God (eventueel ar-Rahmn als tweede), en verwijzen de
andere naar goddelijke attributen - ontwikkelden zich ook tal van andere
(devotionele, mystieke en magische) cultuspraktijken. Zie o.m. Platti (2000),
pp. 231-241, met een volledige, traditionele lijst (waaronder 'n 8-tal "namen"
die nit uit de Koran afleidbaar zijn, terwijl 24 die dat wl zijn, in de traditie nit
weerhouden werden); voor een (islamitische) bespreking en presentatie van de
Namen op het internet, zie bv. URL http://www.artislamic.com/esma/01.html . Platti nog
stipt de afwezigheid aan, in alle lijsten, van (het christelijke begrip) "Vader" een notie die strijdig is met "le concept d'incompatibilit entre Dieu et l'
homme" (p. 240). Ook "Liefde" als zodanig ontbreekt z.i. om diezelfde
theologische reden; wel wordt God onder meer in s. 85, 14, "de Liefdevolle" (alwadd) genoemd en zijn er 22 verzen geteld in de Koran, waarin met het
werkwoord habba, "liefhebben", gealludeerd wordt op Gods liefde voor de mens.
- Voor een religieus-spirituele bespreking van alle 99 "namen" (met de termen
zowel in Arabisch schrift als in transcriptie), zie het devote boekje van Zahurul
Hassan Sharib, De 99 Schone Namen van Allah, uitg. Moslim Informatie
Centrum, Den Haag, 1992 (vert. uit het Engels). In zijn inleiding schrijft de
auteur (p. 8): "De Asmaa' oel Hoesnaa ofwel de 'schone namen' bezitten een
krachtige spirituele uitwerking. Zij vertegenwoordigen een belofte voor wat
voldoende levensonderhoud, genade, rechtvaardigheid, welwillendheid, macht,
wijsheid, bescherming en kennis betreft. Er is een unieke bekoring en
aantrekkingskracht in de namen aanwezig. Zij helpen je. Zij steunen je. Zij
troosten je en ze heffen je op. Zij leiden je. Zij vormen een gids voor je en zij
inspireren je. Zij bezitten een genezende aanraking als je geestelijk gebroken
bent. Zij geven je hoop op verlossing". - Terwijl de woorden als zodanig niet
mogen gebruikt worden ter benoeming van mensen, werden en worden ze wl
vaak gebruikt in same nste llin ge n, vooral met cAbd ("dienaar"), bv. cAbd el-
Rahmn, of "dienaar van de Barmhartige", cAbdullh,"dienaar van God", cAbd alQdir, "dienaar van de Machtige", cAbd el-Razaq, of "dienaar van degene die
Onderhoud schenkt", enz.
7bis. De volledige tekst van deze Open Brief, samen met een commentaar erop
en een dossier over het beleid van het Vaticaan, kan gevonden worden in het
Islamica Magazine, nr. 18, 2006, pp. 26-32; zie ook op de internetpagina van dit
tijdschrift, URL: http://www.islamicamagazine.com/ Voor de 'betrekkelijkheid' van Gods
transcendentie zie natuurlijk ook het bekende vers, s. 50:16: "Wij hebben de
mens toch geschapen en Wij weten wat hij zichzelf influistert. Wij zijn namelijk
dichter bij hem dan de halsslagader".
8. Vgl. s. 32:11: "Zeg: de engel van de dood, die met u belast is, zal u doen
sterven; daarna zult ge teruggebracht worden naar uw Heer". Zij tekenen 's
mensen daden op in een boek. Ook zgn. jinns, d.w.z. demonen of geesten,
worden in de Koran vermeld, maar ze vallen niet onder de eigenlijke geloofsleer
(sommigen ervan zijn slecht, en zullen zelf geoordeeld worden op het
Eindgericht).
9. Zie ook s. 7:158: "Zeg: O mensen, ik ben de gezant van God tot jullie
allen, van Hem die de heerschappij over de hemelen en de aarde heeft" (L).
10. Bv. de joden, s. 2:75: "... onder hen (is) er een groep die Gods woord
gehoord had. Toen verdraaiden zij het, nadat ze het begrepen hadden en terwijl
zij beter wisten" (L). Zie Leemhuis, o.c., pp. 71-72. De algemeen verspreide
islamitische theorie van de vervalsing (tahrf) - in de tekst zelf of in de
interpretatie ervan - van de joodse en christelijke openbaringsteksten was in
eerste instantie een reactie op het veelgehoorde christelijke verwijt dat
Muhammad niet kon aanvaard worden als profeet omdat hij, in tegenstelling tot
Jezus Christus, niet aangekondigd was in de Bijbel. Aldus Herman Teule,
"Oosters christendom en islam. Enkele hoofdstukken uit de geschiedenis van de
dialoog", in: P.van Tongeren & G.Steunebrink (red.), Vreemde verwanten.
Overeenkomsten en verschillen tussen islam en christendom (Nijmegen 2003),
p. 34.
11. Van Koningsveld (1988), p. 20. Zie ook hoger ( 2). Een ander voorbeeld, s.
22:1 (genaamd "De Bedevaart"), e.v. (in de 'archasche' vertaling van
Kramers): "O gij mensen, vreest uw Heer. De beving van de Ure is een
verschrikkelijk ding. Op de dag, waarop gij haar ziet, zal iedere zogende
vergeten wat zij zoogt, en zal iedere zwangere haar last afwerpen en zult gij
menen dat de mensen dronken zijn; maar zij zijn niet dronken, doch de
grote traditieverzamelingen die vanaf ongeveer 800 tot stand zijn gekomen. Zie
Raven (1995), pp. 16-17.
16. Cf. de bekende hadth waarin de Profeet zegt: "Mijn volk zal het nooit eens
zijn over een vergissing". Over de extensie van die consensus
(overeenstemming tussen wie?) werden door de schrift- en wetgeleerden
uiteenlopende opvattingen ontwikkeld. Zie een bespreking in Abdel-Magid Turki
(1985). Zie ook verder.
17. Voor de gehele Koran gaat het slechts om een 3%, d.w.z. hoop en al een
200 'verzen' op een totaal van ruim 6.200.
18. Zoals bv. de "transsubstantiatie", of het "vlees"-worden van het brood en
"bloed"-worden van de wijn (mt behoud van hun uiterlijke kenmerken als
brood en als wijn) in de christelijke eucharistieviering.
19. Het gaat dus nit om louter formele, uitwendige handelingen: zij moeten
integendeel gepaard gaan met een innerlijk engagement dat je bovendien als
intentie (niyya) daadwerkelijk (in jezelf) dient uit te spreken ("ik ga vandaag
vasten", enz.), zo niet is de handeling ongeldig. Evenmin volstaan die rituele
handelingen voor de cibda: ze worden door God slechts aanvaard als de
gelovige zich tvens houdt aan de moreel- maatschappelijke plichten van de
sharca. Zie Falaturi (1988), pp. 58-59; voor een bespreking van de
verschillende geloofspunten, zie ook Gibb (1981), pp. 55-69, en vooral
Wagtendonk (1994), pp. 116-124.
20. Zie ook Bartels (1997), pp. 125-140.
21. De letterlijke betekenis ervan is: "God is groter (dan gelijk wat)". De takbr
(takbr en akbar zijn met elkaar verwant) wordt nadien herhaald bij elke
verandering van houding. Merken we nog op dat vrouwen bij de aanvang de
handen slechts tot op schouderhoogte heffen.
22. In de literatuur wordt vaak gewezen op de grote affiniteit van de Ftiha met
Psalm 1 in de Bijbel; zie Safr (2000), pp. 107-109; of met het christelijke Onze
Vader. Door latere theologen werd ze als een "troonvers" bestempeld, d.w.z. als
neergezonden "uit een schat onder Gods troon" (zo ook s. 2:255, en s. 108).
Zie Wild (1996), p. 145 n. 31. Voor de details van het gebed, zie Van
Koningsveld (1988), p.29v.
23. De qibla,of gebedsrichting, wordt in de gebedsruimte van de moskee
van de Turkse "centrale" moskee in Gent: de Eyp Sultan Camii), is afgeleid van
het Arabische quasi synoniem voor masjid, namelijk j m i c (spreek uit:
[djmi'a]. Afgeleid van het werkwoord voor 'verzamelen', wordt hierin veeleer
het so ciale gebeuren uitgedrukt van de " same nko ms t" , meer in het
bijzonder t.g.v. het collectieve vrijdagmiddaggebed (cf. de Arabische naam voor
'vrijdag' is... "jumca", of 'dag van de samenkomst'); vgl. met het ermee nauw
verwante woord jamca (Turks: cemaat) voor de "congregatie" van gelovigen
die tot een bepaalde mo s kee ge mee nscha p behoren, enz.
27bis. Voor een uitvoerige, kritische bespreking van vrouwelijke n mannelijke
besnijdenis in de drie monothestische religies, zie de tekst van (de christelijke
Palestijn, levend in Zwitserland) dr.Samir Aldeeb, op deze site. In Nederland is er
een niet-islamitisch, medisch centrum voor besnijdenis beschikbaar, met een
eigen website: http://www.besnijdeniscentrum.nl/index.php ; voor een bijzonder kritisch
commentaar bij de in de VS vrij algemene praktijk van mannelijke besnijdenis
om hyginische redenen, zie URL http://www.xyonline.net/Cut.shtml .
28. Het woord is volgens Cook vermoedelijk een leenwoord uit het Hebreeuws
(cf. het Hebreeuwse werkwoord zakki betekent "aalmoezen geven"; de
overeenkomstige Hebreeuwse vorm van zakt komt in Palestijnse teksten voor
met de betekenis van religieuze verdienste die voortkomt uit goede werken).
Het vormt bijgevolg een element in het dossier van de joodse invloed op de
islam. Zie Cook (1996), pp. 78-79. Andere commentatoren, echter, verwijzen
naar de wortelbetekenis van zakt, namelijk "zuiverheid", zie bv. S.Murata &
W.C.Chittick, The Vision of Islam (1994), p. 16.
29. De zakt komt in de Koran regelmatig ter sprake, maar de koranieke
aanwijzingen (s. 2.219 en 9.34) over de hoogte ervan zijn te vaag voor concrete
toepassing; zij moesten dus nadien geconcretiseerd worden in precieze
percentages voor verschillende soorten van rijkdom.
30. De zakt mag niet verward worden met de sadqa (aalmoes), als een vrije
gift uit naastenliefde: het gaat in dit laatste geval om een vrijgevigheid die sterk
wordt aanbevolen aan de gelovigen, zie bv. s. 2, 177, supra. PS De term 'sadaqa'
wordt ook gebruikt voor bv. maaltijden die gratis worden aangeboden, bv. in de
moskee, als dank voor een genezing, de goede uitkomst van een dreigend
ongeluk, e.d.
31. T.Ramadan (1998), p. 79 n. 18 en p. 85 (mijn vertaling).
32. Ik vat hier nog altijd T.Ramadan, o.c., p. 86, samen. De islamitische zakt
al-mal staat in dit opzicht dicht bij de leitourga waartoe de rijken gehouden
waren bij de oude Grieken (in klassiek Athene, met name).
33. Zie omstandig s. 2:183-187. Volgens de Koran zelf is de maand ramadn de
maand waarin de Koran werd neergezonden (s. 2, 185); ze is daardoor
bijzonder geheiligd. N.B. de islamitische kalender is een maankalender zodat de
plaats van de maand ramadn op de zonnekalender elk jaar met circa 11 dagen
verschuift: in 2000 is de ramadan gestart op 27 november; in 2001 op 17, in
2002 op 6 november, in 2003 op 26 oktober. Het exacte tijdstip weliswaar
waarop de ramadan in een gegeven jaar begint, is moeilijk van tevoren vast te
stellen: de start ervan hangt in principe af van de waarneming van de eerste
maansikkel (van de "nieuwe maan") en het einde evenzo (wanneer de
maansikkel van de volgende maand Shawwal gezien wordt). Is in een van beide
gevallen de waarneming van de maan door bewolking of andere
omstandigheden niet mogelijk dan hanteert men de regel dat een
kalendermaand nooit langer dan 30 dagen mag zijn. In ons land volgen moslims
nog vaak het land van herkomst (mensen van Marokkaanse afkomst starten
gewoonlijk een dag eerder dan mensen van Turkse afkomst), ofwel richten zij
zich op Saoedi-Arabi, als 'bewaarder van de heilige plaatsen'. In 2003 echter is
het begin van de vasten afgekondigd door het Executief van Moslims van Belgi
(op basis van gegevens van het KMI). Voor een overzicht van de islamitische
"jaarkalender" (feestdagen), zie bv. Chris Horrie & Peter Chippindale (1993),
What is Islam?, p. 48. Op het internet:
http://www.islamicfinder.org/Hcal/special_days.php .
34. Als voorbereiding, daarom, op het vasten wordt het huis schoongemaakt en
het badhuis bezocht. Zie Bartels (1997), p. 128.
35. In het Turks: het feest van Kadir Gecesi. PS Volgens een aantal recente
commentatoren zou deze sura oorspronkelijk naar het... christelijk kerstfeest
hebben verwezen, zie Jansen, 2005:185-189.
36. Het wordt daarom in de volksmond ook "Suikerfeest" genoemd (in het
Turks: ?eker Bayram?, naast de meer plechtige benaming 'Ramazan Bayram?').
37. De precieze begindatum van de hajj wordt bepaald door de Saoedische
autoriteiten (na enige verwarring is de start van de bedevaartmaand in 2005 op
11 januari geplaatst; eind december 2006 gaf de datum van het Offerfeest in
ons land op het laatste ogenblik aanleiding tot organisatorische verwarring,
omdat de Executieve zich finaal alsnog aansloot bij Saoedi-Arabi). - De cumra,
of kleine bedevaart, daartegenover, die zich concentreert op de "ommegang"
rond de Kacba, kan het hele jaar door gemaakt worden (in de pre-islamitische
periode was de cumra een lentefeest, de hajj een herfstfeest). Zie s. 2, 196.
38. Cf. s. 2:124 e.v. De ceremonin van de hajj worden in de Koran weliswaar
niet in alle details uitgewerkt; zij zijn bijgevolg een product van de latere
Sunna. Zie Van Koningsveld (1988), pp. 39-42; Bartels, o.c., pp. 129-132. Voor
een historisch-kritische beschouwing, op basis van de onderdelen ervan, over de
rol van Mekka in de pre-islamitische hajj, zie P.Crone (1987), pp. 172-180. Voor
een overzichtelijke presentatie van de verschillende rituele handelingen vanuit
gelovig standpunt, zie bv. de bijdrage van Tahar Mahdi, Plerinage: le guide
pratique, in La Medina, le magazine des cultures musulmanes, N 6, janvierfvrier 2001, pp. 60-61. [dit magazine is ondertussen ter ziele gegaan]
39. In het Turks: Kurban Bayram?. Het zou dus onjuist zijn, te stellen dat het
offerritueel, als een typische weg om in contact te treden met God (d.m.v. het
offermodel wordt het goddelijke binnen het aardse leven gebracht), afwezig zou
zijn in de islam. Het Offerfeest is juist het belangrijkste feest in de islamitische
jaarkalender. Het feest zelf is, zoals bekend, een gedachtenis aan Abrahams
bereidheid om, op vraag van God, zijn zoon Ismcl te offeren, en de beloning
door God van Abrahams bereidheid met een schapen(- of geiten)offer (s. 37:83107). Volgens de islamitische traditie vond die gebeurtenis plaats in de vallei
van Min (volgens de joodse: op de zgn. Tempelberg, in Jerusalem). In (januari)
2005 en (december) 2006, zoals gezegd, was er verwarring in hoofde van de
Saoedische autoriteiten, wat de start betreft van de hajj (vandaar kritiek
vanwege de Turkse gemeenschap, voor wie de data vooraf worden vastgelegd
op basis van astronomische gegevens). P.S. Het zlf (doen) slachten van een
dier behoort nit tot de individuele verplichtingen van de gelovigen (wl het
verrichten van het bijzondere gebed waarmee het feest start); het slachten is
slechts "aanbevolen". De sociale druk, echter, maakt het vaak tot een quasiverplichting, die zwaar kan wegen voor onbemiddelde personen (vandaar dat
verschillende families kunnen samen leggen voor de aankoop van een dier). In
westerse landen, waar er zich praktische problemen stellen bij de organisatie
(cf. de piekvraag naar schapen, nood aan slachtvloeren, enz.), is er een zekere
tendens merkbaar, vooral bij intellectuelen (maar ook onder druk van de lokale
overheden), om een symbolische vorm te geven aan het offer (het uitgespaarde
geld kan dan besteed worden aan een goed werk, ofwel opgestuurd naar armen
in het land van oorsprong, Palestina, e.a., om daar een schaap te laten
slachten). Ook bij een normaal offerfeest wordt slechts 1/3 van het slachtvlees
voor het eigen gezin gebruikt; de overige 2/3 worden ge- en uitgedeeld.
40. Dank zij hun verovering van Mekka (en Medina), eind van de jaren '20 van
(s. 9:24)
'Jihd' wordt geregeld als "zesde pijler" aan de klassieke vijf toegevoegd. Als
algemeen gangbaar begrip werd (en wordt) het in de geschiedenis van de
moslimwereld regelmatig legitimerend en mobiliserend gebruikt met het oog
op militaire of gewapende strijd tegen derden (qua functie goed
vergelijkbaar met uitdrukkingen als "in de naam van God!", "voor God en
Vaderland", "Gott mit uns", enz., in de militaire geschiedenis van het
christendom). In het Westen wordt het Arabische woord steevast vertaald
met "heilige oorlog".
Er moet al direct opgemerkt worden dat, voor zover onder 'jihd' inderdaad
een (ver)plicht(ing) verstaan wordt voor de gelovige, het nit gaat behoudens in defensieve of noodsituaties, d.w.z. wanneer het voortbestaan
van de moslimgemeenschap op het spel staat of lijkt te staan - om een
'individuele plicht' (fard al-cayn) maar om een " plic ht van vo ldo e nde
aan tal" (fard al-kifya), vergelijkbaar met de regel dat bv. een 'voldoende
aantal' gelovigen de vrijdagmiddag gebedsdienst in de moskee moeten
bijwonen. Anders gezegd: volgens het traditionele moslimrecht, volstond het
dat nderen die taak op zich namen.
Voor een goed begrip, in alle geval, dient de notie van jihd in een ruimer,
historisch, sociologisch en theologisch kader te worden geplaatst.
7.1. Krijg of oorlogvoering was (naast handel) zeer zeker een belangrijk
aspect van de historische expansie van de dr al-islam, eerst binnen Arabi
en vervolgens ook daarbuiten; en militair succes was een voorwaarde voor
de realisatie van een Arabisch-islamitisch rijk(46). De initile verwevenheid
van 'religie' en 'politiek' toont zich hier in alle duidelijkheid. Het zou nochtans
verkeerd zijn, daarin een uiting in te zien van een specifiek islamitische
geloofsijver of missioneringsdrang.
Wat vooreerst de sociologische oorsprong ervan betreft, moet gewezen
worden op de nomadische "way of life", die gekenmerkt werd door een
door geweld. Geen enkele oorlog kon gelden als 'jihd', tenzij hij
ondernomen werd met de juis te inte n tie e n als ee n laat ste ui twe g ,
en indien afgekondigd door de le gi tie me auto r ite it . Tenslotte legde het
begrip ook strikte beperkingen op wat toegelaten doelwitten van de oorlog
betrof en vereiste het van de oorlogvoerenden dat slechts het minimum aan
geweld werd gebruikt, dat nodig was om een snelle beindiging van de
vijandelijkheden te bereiken.
Ook hedendaagse Korangeleerden veroordelen de manipulatie van de
Koranteksten door extremisten of terroristen la Qutb of... Ossama bin
Laden. Zij kunnen daartoe bv. een beroep doen op een basisregel van de
traditionele Koraninterpretatie, nl. dat een interpretatie niet strijdig mag zijn
met de inhoud van een ander vers. Dat is bijvoorbeeld het geval met s.
4:74, dat gebruikt wordt als justificatie voor zelfmoordenaars:
Laten zij die het tegenwoordige leven verkopen voor het hiernamaals dan
strijden op Gods weg en wie op Gods weg strijdt en gedood wordt of de
overwinning behaalt, hem zullen Wij een geweldig loon geven.
De interpretatie ervan, dat zelfmoord een gerechtvaardigde vorm van jihd
zou zijn - zodanig dat sneuvelen in het gevecht geen accidenteel effect is,
maar bewust gebruikt wordt om vijanden te doden -, is strijdig met s. 2,
195, waar zelfmoord expliciet veroordeeld wordt ( "stort jullie niet met
eigen handen in de ondergang"), en s. 17, 33, en 4, 29, waar dat impliciet
gebeurt. Een vers mag dus niet uit de koranieke context gerukt worden. Een
ander belangrijk onderscheid in de Koranexegese is dat tussen zogenaamde
voorwaardelijke en onvoorwaardelijke verzen: het hermeneutische principe
hier luidt dat wanneer een voorschrift op de ene plaats onvoorwaardelijk is,
maar op een andere plaats een voorwaarde toegevoegd krijgt, het
onvoorwaardelijke vers moet genterpreteerd worden in het licht van het
voorwaardelijke. Zo worden onvoorwaardelijke verzen over het bestrijden en
doden van ongelovigen (s. 4:89; 9:73...) gekwalificeerd door het gebod dat
vechten slechts toegelaten is tegen wie als eerste geweld pleegt,
bijvoorbeeld s. 4:90:
Als zij zich van jullie afzijdig houden, niet tegen jullie strijden en jullie
vrede aanbieden, dan verschaft God jullie geen weg om tegen hen op te
treden",
of s. 22:39:
Aan hen die bestreden worden is (de strijd) toegestaan omdat hun onrecht
is aangedaan. (51)
7.2. Op het vlak van de Arabische te r mino lo gie dient aangestipt dat het
woordje " j ihd" - waarmee dus de religieuze (misschien beter: legale, of
legitieme) hoedanigheid van die oorlogvoering kan worden uitgedrukt(52) - in
werkelijkheid de brde betekenis heeft van "ijver, inzet, inspanning,
engagement", religieus: het "zich beijveren 'op de weg van God'" (jihd f
sabl Allh), en nit die van "oorlog".(53) Vandaar dat we de term (of
werkwoordelijke vormen ervan) ook al ontmoeten in de mekkaanse sura's
van de Koran, op een ogenblik dat er van krijg of geweld absoluut geen
sprake was. Vergelijk bijvoorbeeld s. 29:69 (K):
Maar zij, die zich beijveren (jhad) om Onzentwille, hen zullen Wij recht
leiden langs Onze wegen. En God is waarlijk met de wlhandelenden.
In de zin van een vastbesloten geesteshouding, werd de term vervolgens in
de medinensische periode gebruikt voor een onvoorwaardelijke "inzet" voor
het geloof zonder meer, in het bijzonder de inzet van de eigen bezittingen en
de eigen persoon, vergelijk bijvoorbeeld s. 8:72 (L) (God spreekt):
Zij, die geloven en uitgeweken zijn en zich met hun bezittingen en hun
eigen persoon op Gods weg inspannen,(54) en zij, die onderkomen en hulp
gegeven hebben,(55) dat zijn zij die elkaars medestanders zijn... (75) En zij
die later gelovig zijn geworden en uitgeweken zijn en die zich samen met
jullie inspannen, die behoren bij jullie.
Inzet "vr" iets, namelijk het 'bevorderen van het goede', impliceert
natuurlijk ook: inzet "tgen" wat daarmee in strijd is, namelijk het kwade (cf.
s. 9:73, geciteerd hoger). Zo wordt Muhammads moslimgemeenschap door
God aldus toegesproken, s. 3:110 (L):
Jullie zijn de beste gemeenschap [umma] die er voor [het goed van] de
mensen is voortgebracht; jullie gebieden het behoorlijke, verbieden het
verwerpelijke en geloven in God.
Als zodanig heeft (de vreedzame) jihd verscheidene toepassingen op het
morele, spirituele en maatschappelijke vlak. Muhammad zelf, volgens een
overlevering (die graag door soefi's of mystici geciteerd wordt), zou de
inne r lij ke "jihd" tegen de eigen zielsdriften, en dus voor morele en
spirituele vervolmaking, als de "grote jihd" hebben bestempeld, en de
gewelddadige, tegen externe vijanden als "de kleine jihd". (56) Voor die
"grote", innerlijke jihd werd later ook het afgeleide woord 'mujahada'
gebruikt.
[Een actueel voorbeeld van een "maatschappelijke" jihd in het Brusselse: in
zijn vrijdagpreek, op 14/11/03, dus in volle ramadan, riep de imam van de
al-Khalil moskee, in Molenbeek, de gelovigen op voor een "jihd voor de
openbare properheid":
"Allah est pur et propre. Il aime ceux qui sont purs et propres. Il
recommande le respect de l?hygine et de la propret tant spirituelles que
matrielles. Il rappelle le respect de l?environnement comme marque de
respect de soi et d?autrui. La propret fait partie de la foi, c?est un devoir
religieux. Faites donc un bon accueil aux recommandations des 'dlgus
environnement'".
Bij het verlaten van de moskee ontvingen de gelovigen (mannen en
vrouwen) van milieuambtenaren een driedelige set voor... selectieve
huisvuilophaling.]
Jihd heeft dus "primair en direct"(57) niets met agressie, oorlog of doodslag
van doen. Moslims vandaag beperken daarom de reikwijdte van de (militaire)
jihd-verplichting tot die van (wettige) zelfverdediging vanwege de
moslimgemeenschap. Weliswaar kan, zoals gezegd, niet ontkend worden dat
dit begrip, binnen de sociologische context die daarnet werd aangegeven,
(offensieve) expansie- en veroveringsoorlogen religieus hft helpen
legitimeren(58). Hedendaagse "islamistische" kringen (d.w.z. die van de
islmiyyn), anderzijds, en met name de zgn. "jihadisten" (of mujahidn)
hebben zich de term in een politiek-ideologische zin toegeigend - het zij dan
dat het bij hen in de eerste plaats om de overtuiging (of althans motivering)
gaat dat men zich moet verdedigen tegen de corruptie en onderdrukking
uitgaande van de eigen, 'anti-islamitische' heersers (die in Egypte
bijvoorbeeld vereenzelvigd worden met de heidense "farao's" uit de Koran)
n van het Westen dat hen ondersteunt.(59) Jihd wordt door hen daarom
wl als een dwingende, individuele plicht gepropageerd (zie hierover ook nog
op deze site, deley30_3, kap. 6.5.1. en 6.6.1.4.).
Tenslotte, ook al hft de jihd in de praktijk tot (vaak succesvolle)
veroveringsoorlogen geleid, dan kan in de geschiedenis van de islam toch
moeilijk gesproken worden van miss io ner in gso or lo ge n; (60) evenmin
heeft er, althans tot aan de 20ste eeuw, in de (soennitische) islam ooit zoiets
als een islamitische "Missie" (dacwa) gefunctioneerd (wel in de shi'itische).
Noch in het geval van "vrijwillige" onderwerpingen of toetredingen tot de
8.1. Hoger, 6, kwam reeds het luik ter sprake van de belangrijkste
devotionele of cultusvoorschriften (ibdt). Hoewel ze in eerste instantie de
individuele relatie betreffen tussen de gelovige en zijn/haar God, hebben ook
zij, zoals we zagen, opvallende sociale of gemeenschapsaspecten. De
eigenlijk intermenselijke principes, gedragsregels en voorschriften, dan,
d.w.z. de zogenaamde m u c m a lt , vormen het tweede grote luik van de
islamitische "Wet". Smen met de ibdt, beogen zij bovenal een ver
doorgedreven " mo r alise r ing van he t me nse li jke (same n) le ve n" , in
al zijn onderdelen en domeinen (Platti, 2000: 251). Morele basisprincipes
vinden we bv. omstandig geformuleerd in de laat-mekkaanse s. 17, vv. 2239 (L):
En jouw Heer heeft bepaald dat jullie alleen Hem zullen dienen en dat men
goed moet zijn voor de ouders; of nu een van tween of allebei bij jou de
ouderdom bereiken, zeg dan niet: 'Foei' tegen hen, bejegen hen niet onheus
en spreek op een hoffelijke manier tot hen. En wees uit barmhartigheid voor
hen nederig en ontvankelijk en zeg: 'Mijn Heer, erbarm U over hen, zoals zij
mij grootbrachten toen ik klein was'. Jullie Heer weet het best wat in jullie
binnenste is; als jullie rechtschapen zijn, dan is Hij voor de schuldbewusten
vergevend. En geef de verwant wat hem toekomt en ook de behoeftige en
wie onderweg is en wees niet verspillend. De verspillers zijn broeders van de
satans en de satan is jegens zijn Heer ondankbaar. En als jij je van hen
afwendt in jouw streven naar barmhartigheid van jouw Heer waarop jij
hoopt, spreek dan tot hen op een vriendelijke manier. Houd je hand niet aan
de hals gebonden [uit gierigheid] en strek haar ook niet helemaal uit, want
dan zul je met verwijten overladen beschaamd terneerzitten. God voorziet
ruimschoots in het levensonderhoud van wie Hij wil en ook met mate. Hij is
over Zijn dienaren goed ingelicht en doorziet hen. En jullie mogen jullie
kinderen niet doden uit vrees voor armoe. Wij voorzien in hun en jullie
levensonderhoud. Hen doden is een grote zonde. En jullie mogen geen
ontucht benaderen. Dat is iets gruwelijks en een slechte manier van doen.
En jullie mogen niemand doden - wat God verboden heeft - behalve volgens
het recht. En als iemand onrechtmatig gedood is dan geven Wij zijn naaste
verwant machtiging, maar hij moet in het doden niet te ver gaan; hij wordt
immers geholpen [door de wet]. En jullie mogen niet aan het bezit van de
wees komen, tenzij dat op de beste manier gebeurt, totdat hij volgroeid is.
moslims regelen, als naar instellingen die dit recht ontwikkelen en beheren?.
(65)
8.2. Bij de bespreking zullen wij ons toespitsen op een toelichting bij de
belangrijkste concepties en ontwikkelingen. Laten we vooreerst uitvoeriger
stilstaan bij de centrale noties van sharca ("wet") en fiqh ("recht"). In een
volgend hoofdstukje ( 9) besteden we dan aandacht aan de historische
ontwikkeling.
God, zo luidt het in het islamitisch recht, is als Schepper de nige, ware en
legitieme shr i c , of "wetgever" (maar zie verder). De goddelijke sharca,
bijgevolg, als uitdrukking van de goddelijke bevelvoering, kan niet veranderd
of aangepast worden door de mensen; zij is, ls goddelijk directief of
leidraad, eeuwig en universeel. Binnen het "verbond" (mthq) of "verdrag"
(cahd), dat God met de mens gesloten heeft (zie ook verder, kap. 10.4),
bestaat het aandeel van de mens erin: (a) die "Wet" te leren kennen en
begrijpen, en (b) haar toe te passen. Het correlaat van sharca, daarom, is
dn , " re l igie " - maar het woord betekent letterlijk: het "zich
onderwerpen", "navolgen". Terwijl sharca staat voor het verordenen van de
Weg, en als onderwerp van de handeling God heeft (het ermee verbonden
werkwoord, sharaca, betekent letterlijk: het "uitzetten of uittekenen van een
duidelijke weg"), staat dn voor het daadwerkelijk (na)volgen van die Weg,
met als onderwerp de mens (Fazlur Rahman, 1979:100). Weliswaar moet het
hiermee misschien opgeroepen beeld van een strakke "zum Befehl"
structuur, waarin geen rekening wordt gehouden met de mens als het
'lijdend voorwerp' ervan, wat worden bijgesteld. Op meer dan n plaats in
de Koran wordt benadrukt dat iedere mens niet zwaarder belast wordt dan
hij of zij in staat is te dragen, bv. s. 23:62:
Maar Wij leggen niemand meer op dan hij kan dragen en Wij hebben een
boek dat de waarheid spreekt; en hun zal geen onrecht worden gedaan.
Door sommige exegeten wordt hieruit geconcludeerd dat geboden en
verboden in zekere zin betrekkelijk zijn, d.w.z. slechts gelden in de mate dat
een concrete gelovige ze effectief aankan.
Zoals de oorspronkelijke betekenis ervan aangeeft, vormt de sharca een
"weg" of een "(breed) pad", namelijk naar het ultieme heil - letterlijk: naar
de drenkplaats, naar het water, als levensbron voor mens en dier.(66) Zij is
bijgevolg naar haar wezen ni t te herleiden tot een soort van codex of
wetboek, maar ze vormt de algemene, moreel-religieuze grondslag voor de
moslimse levensvisie, de moslimse 'w ay o f life ' . Althans tot aan de
moderniteit, trouwens, was er in de moslimwereld geen sprake van enig
wetboek, met zo iets als een uniforme codificatie van alle mogelijke en
nodige wetsartikelen die door iedereen dienden te worden nageleefd. (67) De
kwalificatie, daarom, van God als (de enige) "Wetgever" en de traditionele
vertaling van sharca door "Wet" zijn dus eigenlijk anachronistisch, en dienen
gerelativeerd te worden.
Helaas, dus (of misschien: gelukkig maar?), is Gods eeuwige "Wet" nooit als
een uitgeschreven codex 'neergedaald'. Dat geldt uitdrukkelijk ook voor de
Koran: in onderscheid met de joodse Thora, is het aantal concrete,
zogenaamde wetsverzen ervan eerder beperkt te noemen:
?Ten hoogste 80 van de meer dan 6000 verzen hebben betrekking op het
samenleven van de mensen, op recht in de nauwere betekenis van het
woord. Het grootste deel daarvan en de meest uitgebreide regels hebben te
maken met het huwelijks- en erfrecht. De Koran is om die reden eigenlijk
geen of slechts voor een klein gedeelte een wetboek te noemen?.(68).
Toch, voor alle duidelijkheid: ze mogen dan al schaars zijn en literair weinig
of niet gemarkeerd worden te midden van de rest van het Woord Gods,
voorschriften knnen in de Koran bij gelegenheid wel degelijk in alle details
gestipuleerd staan, precies zoals in de joodse Bijbel: zie bv. de hoger
geciteerde passus, s. 17, 22-39, die volgens sommigen sterke gelijkenissen
vertoont met de joodse Tien Geboden (Deuteronomium 5, 6-21). Of in
verband met de exogame huwelijksregels, s. 4, 23 (L):
Verboden [om mee te trouwen] zijn voor jullie je moeders, dochters,
zusters, tantes van vaders- en moederskant, dochters van broers en zusters,
zoogmoeders en zoogzusters, de moeders van jullie vrouwen en jullie
stiefdochters die onder jullie hoede staan en die geboren zijn uit jullie
vrouwen met wie jullie daadwerkelijk gemeenschap hebben gehad - ... - en
de echtgenotes van jullie lijfelijke zonen en dat jullie twee zusters samen als
vrouw hebben, behalve als het al is gebeurd.
betrekking tot het leven van de Profeet. Voor het daadwerkelijk kennen en
begrijpen van de "Wet", zodanig dat we haar ook effectief kunnen
to e passe n - met name in nieuwe of onvoorziene, concrete situaties -, kan
je, als moslim, bijgevolg niet volstaan met het nalezen van de neergezonden
openbaringstekst en de hadith-verzamelingen.
Waar Gods sharca het omvattende, morele be ginse l is voor de enig
zaligmakende, menselijke way of life, stelde zich - en stelt zich nog altijd een hermeneutisch probleem: indien als 'evident' uitgangspunt gegeven is
dat Gods Wet be slo te n ligt in de Koran (en de Soenna), ho is zij dan te
vinden, en dus te "knnen", voor de mens? Het antwoord dat althans de
klassieke (nu: traditionele) schriftgeleerdheid op die vraag heeft gegeven,
luidt, kort gezegd: door middel van de 'fiqh' - en dat wil dus zeggen: door
de schriftgeleerden zelf, in hun specialisatie van "rechtsgeleerden" (fuqah';
enkv. fqih).
Met de term 'fiqh' - het woordje had oorspronkelijk de brede betekenis van
'begrip van, inzicht in iets dat moeilijk te vatten is' - wordt in de eerste
plaats de studie bedoeld, middels de menselijke ijtihd ofte "intellectuele
inspanning" (het woord is afgeleid van jihd), van de overgeleverde
bronnen: d.w.z.
(1) van de eigenlijke "wortels" (de usl al-fiqh, zie hoger, 6) n hun
uitwerkingen of regels: al-fur' (enkv.: farc), letterlijk "takken", sc. die
groeien uit de "wortels" dank zij de goede zorg van de "tuiniers", sc. de
schriftgeleerden (voor deze metafoor, zie Berger, 2006:20); en
(2) van de me tho do lo gie door middel waarvan, geval per geval, concrete
adviezen kunnen/moeten afgeleid worden (regels van interpretatie gebaseerd op de qiyas of analogieredenering, en de ijm', of consensus -,
verplichting en verbod).
Anders gezegd: de fiqh (volledig: de cilm al-fiqh) is de "wetenschap van de
sharca" - met alles wat zulks impliceert aan hermeneutiek en interpretatie,
verklaring of uitleg, n casustische toepassing (onder de vorm van fatwa-s)
op concrete en individuele situaties, van zowel de 'primaire' als de
'secundaire' bronnen en principes ('secundaire', zoals: het "algemeen
belang", de "billijkheid", e.a.).(69) De term duidt anders gezegd ook het
r e sultaa t aan van de intellectuele arbeid: i.e. het '(moslim)recht'.
Als een door mnselijke expertise afgeleid of geconstrueerd recht, met
regels die hun neerslag hebben gevonden in honderden boeken en
commentaren, is de fiqh (in onderscheid met de goddelijke sharca)
Ten derde deelt de sharca, omdat zij door God zelve is ingesteld,
diens universaliteit; in de ogen van de moslims heeft zij daarom
vanzelfsprekend een hogere rechtsgeldigheid dan de menselijke
wetten in het kader van het zogenaamd 'positief recht' (een analoog
onderscheid wordt door christelijke theologen gemaakt). Hierbij dient
nochtans te worden opgemerkt:
o
Na het voorgaande kan het dus ook geen verwondering wekken dat
de traditionele fiqh-traktaten of -handboeken nit te vergelijken zijn
met de ons vertrouwde, westerse handboeken, bestemd voor de
rechtspraktijk (met hun opbouw in "artikelen" en door de
praktijkjurist gemakkelijk terug te vinden regels). Om nogmaals
Berger (2006:32) te citeren:
"De fiqh kan het beste beschreven worden als rechtsgeleerd recht,
N OTEN
46. Hoewel de verantwoordelijkheid voor de militaire confrontaties zeker niet
alleen bij de moslimgemeenschap moet gelegd worden. Zoals hoger al
opgemerkt, vormde het Arabische schiereiland sedert jaar en dag het
"jachtterrein" van de toenmalige grootmachten, Byzantium, Perzi en
Abessyni, die een tijd lang ook een aantal Arabische 'bufferstaatjes' in
stand hielden. De militaire expedities, bijgevolg, die reeds onder Muhammad
werden gelanceerd tegen het Byzantijnse (in 628; werd teruggeslagen) en
(na zijn dood) het Perzische rijk, zijn althans gedeeltelijk te verklaren als
preventieve acties vanwege de jonge moslimnatie tegen de externe dreiging.
Zie Falaturi (1988), p. 69 (ook n. 73 p. 79). Falaturi erkent dat in zoverre het
k om veroveringsoorlogen ging, die praktijk in tegenspraak was met de
koranieke conceptie van de jihd en zich goed laat vergelijken met de
veroveringsoorlogen die in naam van het christendom gevoerd werden.
Anderzijds hebben de grootschalige militaire expedities die na Muhammads
dood georganiseerd werden door Ab Bakr (gestorven 22 augustus 634) en
c
50tris. Vergelijk Thomas, Summa Theologiae, 2a2ae, qu. 40 ("de bello"), art.
1 ("de voorwaarden voor een rechtvaardige oorlog"): "Opdat een oorlog
rechtvaardig zij, zijn er drie vereisten: vooreerst het gezag (auctoritas) van
de heerser, op wiens bevel de oorlog moet gevoerd worden... Vervolgens is
er een rechtvaardige zaak (causa) vereist... Ten derde is vereist dat de
intentie van de oorlogvoerenden de juiste is, hetzij om het goede te
bevorderen hetzij om het kwade te vermijden".
51. L.C.Brown (2000), pp. 26-27, met citaat uit: S.H.Hashmi, "Interpreting
the Islamic Ethics of War and Peace", in: T.Nardin (ed.), The Ethics of War
and Peace: Religious and Secular Perspectives (Princeton, 1996), pp. 164165. Verhelderend is ook het artikel, "The Jihd Question", van de hand van
Esther Sakina Quinlan, in het (joods-Amerikaanse) tijdschrift, Tikkun, SeptOct 2002, pp. 55-59. De auteur verwijst daartoe naar het boek van de
hedendaagse Iraanse schriftgeleerde, Ayatollah Morteza Mutaharri, "Jihad.
The Holy War of Islam and Its Legitimacy in the Quran" (te vinden op het
internet: http://www.al-islam.org/short/jihad).
52. Sourdel (1979), p. 33, verkiest de uitdrukking van "guerre lgale" boven
die van "guerre sainte". Cf. het onderscheid tussen "dr al-islm" en "dr alharb".
53. Het woord is verwant met ijtihd, dat gebruikt wordt voor de
persoonlijke, intellectuele "inspanning", met name geleverd door de
rechtsgeleerden met het oog op het afleiden van religieuze rechtsregels uit
de (algemene) geloofsbronnen. - "Oorlog", of gewapende "strijd", is in het
Arabisch qitl, en als zodanig wordt o.m. in de medinensische s. 2
opgeroepen tot de "(gewapende) strijd op de weg van God" (qitl f sabli
llhi): zie hoger vv. 190-193 e.a. Zoals gezegd, wordt zulke gewapende
strijd in de klassieke doctrine onderworpen aan een aantal erg restrictieve
morele regels, zowel wat de gebruikte wapens betreft, als de methodes van
oorlogvoering en de toegelaten doelstellingen. De Koran onderscheidt
(gerechtvaardigde) krijg uitdrukkelijk van cidwan, "agressie", en roept de
moslims op gn agressoren te zijn, cf. s. 2,190. Voor een uitvoerige
bespreking van de jihd-leer, zie Tibi (1996), pp. 83-99.
54. I.e. de immigranten uit Mekka.
55. I.e. de gelovigen van Medina.
56. Teruggekeerd naar Medina, na een gevecht met de vijand, zei hij: "We
zijn teruggekeerd van de kleine jihd naar de grote". Het volk reageerde
met: "Gezant van God, welke jihd kan groter zijn dan met het zwaard te
vechten tegen de ongelovigen?" Waarop hij antwoordde: "Te vechten tegen
de vijand in je eigen borst". Zie Murata & Chittick (1994), p. 21. Zie ook
Falaturi (1988), n. 74 p. 80, met verwijzing naar een stellingname van de
theologische faculteit, al-Azhar, in Karo, van 1985. Andere voorbeelden die
daarin gegeven worden, zijn: "jihd" tegen de duivel, tegen de armoede,
tegen maatschappelijk onrecht, tegen onwetendheid, enz. Voor de vroege
betaling van een speciale taks), maar dat belette niet dat ganse regio's die
voordien deel uitmaakten van het christelijke Rijk (en als zodanig vaak te
lijden hadden gehad onder de vervolging van "ketterijen" door de christelijke
rijksorde), tot de islam overgingen: bijvoorbeeld de Berbers van NoordAfrika (zie hierover Van Koningsveld, o.c., pp. 101-102). "Heidenen",
daarentegen, zoals de Arabische polythesten en strijders die krijgsgevangen
werden gemaakt aan de Aziatische grenzen (Transoxani, Indi), werden in
eerste instantie en masse tot slaaf gemaakt. In het algemeen, nochtans,
werden zij nogal vlug vrijgelaten en, zodra ze zich bekeerd hadden tot de
islam, gentegreerd in de nieuwe samenleving. Hindoes kregen ook vrij vlug
het statuut van "dhimm".
64. Zie supra, 1.3, i.v.m. de dhimma.
65. Harald Motzki, Het ontstaan van het islamitisch recht, in: Driessen
(1997), p. 240. Ik volg hier in eerste instantie de samenvattende bespreking
in Abdel-Magib Turki (1985); zie ook het artikel "fik", van L.Goldziher en
J.Schacht, EoI. Zie algemeen: de klassieke handboeken, N.J.Coulson, A
History of Islamic Law (Edinburgh 1964, 1994); J.Schacht, An Introduction
to Islamic Law (Oxford 1964; ook vertaald in het Frans). [Voor het
Nederlands taalgebied is er nu gelukkig Maurits Berger, Sharia: Islam tussen
recht en politiek, Den Haag 2006] - Tegen het gebruik van de formulering
"islamitisch recht" ("Islamic Law") worden bezwaren geformuleerd door
Kathleen McNeil, in haar bijdrage, "Shari'a", "Traditional Muslim
Jurisprudence", "Muslim Laws": A Plea for Replacing the term "Islamic Law",
(July, 2004), te lezen op URL: http://www.whrnet.org/fundamentalisms/docs/issuesharia0407.html . Ze stipt aan dat het gebruik van de kwalificatie "islamitisch"
aan de betreffende, historische wetgeving of jurisprudentie ten onrechte de
status verleent van onderwerping aan Gods wil, en dus van onweerlegbaar te
zijn.
66. Voor de grote betekenis van "water", in de Koran, zie mijn tekst op deze
site. - De Andalusir, Ibn Hazm van Cordoba (994-1064), die tot een
minoritaire rechtsschool (de zgn. zhir, of literalisten) behoorde maar
ongetwijfeld n van de grootste intellectuelen was uit de klassieke periode,
maakt van die oorspronkelijke betekenis gebruik om het buiten-de-tijd-staan
van de sharca te verduidelijken: "Etymologisch gesproken gaat het om de
(drenk)plaats aan de stroom, die het de ruiter of voetganger mogelijk maakt
voldoende dichtbij te komen om er water uit te scheppen". Turki, o.c., p. 60,
die dit citaat geeft, merkt hierbij op dat in de optiek van Ibn Hazm de stroom
9. Re ch ts g el eer dh ei d ( c il m a l- f iqh ) en
R ec ht s sc ho len ( ma dh h i b ).
9.1. A lgem ee n.
Op gevaar af, in herhaling te vervallen: de goddelijke sharca is, tijdens het
leven van de Profeet, nit 'neergezonden' als een kant-en-klare
wettencodex. De latere fiqh, anderzijds, als de "wetenschap van de sharca",
en de gemene, historische "sharia's" die er het product van waren, hebben,
kunnen of mogen geen gelijkaardige, universele en eeuwige pretenties
hebben als de goddelijke 'Wet'. Vandaar de li mie te n van de fiqh: als een
door rechtsgeleerden (fuqah', enkv.: faqh) in de dr al-islm uitgewerkt
religieus recht, is zij in haar totaliteit (dus: cibdt n mucmalt) enkel
dwingend voor moslims die in een moslimland of -staat leven (d.w.z. in een
situatie waar de islam hegemonisch is). Voor niet-moslims had zij in het
verleden gn 'kracht van wet', behalve wanneer zij, als dhimm-s, in een
moslimland leefden, en dan nog slechts in hl beperkte mate: christenen en
joden, immers, beschikten, zoals hoger gezegd, in 1.3, over eigen
rechtbanken; wel konden zij, indien ze dat zelf wensten, een beroep doen op
een moslimrechtbank.
In het geval, echter, van moslims die als mi nde r he id in een niet-
moslimland leven (vandaag vormen zij reeds meer dan 1/3 van de
moslimwereldbevolking) en daar gehouden zijn tot loyauteit aan de
wetgeving van dat land, is de toepasbaarheid van de fiqh verre van evident.
De traditionele rechtsgeleerdheid, met haar eertijdse tweedeling van de
wereld in dr al-islm en dr al-harb ("huis van de oorlog"), beschouwde een
dergelijke situatie als uitzonderlijk en tijdelijk, namelijk als die van moslims
die waren "achtergebleven" na de militaire bezetting van hun grondgebied
door niet-moslims (vgl. de zogenaamde mudjares in de katholieke Spaanse
koninkrijkjes, tijdens de middeleeuwen, zie op deze site). Voor de
(gemmigreerde) moslimminderheden in de westerse landen, vandaag,
betekent zulks dat zij, levend in een uitzonderingstoestand van (grotere of
kleinere) darra (zie hoger), slechts in betrekkelijke mate gehouden zijn aan
de religieus-juridische voorschriften (voornamelijk toegespitst op de cibdt).
De laatste jaren, echter, zijn tal van moslimgeleerden en -intellectuelen die
zelf in het Westen leven, gaan pleiten voor de ontwikkeling van een
" mi nde r he de nfiqh" (in het Arabisch: fiqh al-aqalliyt), als een
bijzondere, autonome tak van de islamitische rechtsgeleerdheid. Zij moet
huns inziens op een meer adequate manier recht doen aan de specifieke
situatie van de moslimaanwezigheid in westerse landen, namelijk als een
blijvend en dynamisch gegeven. In de eerste plaats de Amerikaanse
moslims, in het kader van de North American Fiqh Council, hebben hiertoe
de aanzet gegeven. Voor Europa kan verwezen worden naar de European
Council for Fatwa and Research (ECFR), opgericht in 1997 en geleid door (de
van oorsprong Egyptische geleerde) Dr. Yusf al-Qaradw; er bestaat een
Britse en een Franse onderafdeling. In de moslimlanden zelf, weliswaar, stuit
een dergelijke ontwikkeling op verzet. (77)
Religieus-rechterlijke uitspraken of adviezen hebben, zoals rechterlijke
uitspraken in het algemeen, onvermijdelijk een minder of meer casu stisc h
karakter: het gaat veelal om het toepassen van principes en methodes op
particuliere probleemgevallen of vraagstellingen. Voor de islamitische fiqh,
met haar fatwa of fatw-s (ze worden in principe geformuleerd door een
mufti - letterlijk een 'fatwa-gever'), is dat niet anders, of beter: geldt dat
wellicht nog in hogere mate, gelet op haar bijzondere methodologie.
Vertrekkend weliswaar vanuit de algemene 'bronnen' en hun 'toepassingen',
argumenteert zij voornamelijk bij middel van de analogieredenering (qiys);
ze vertrekt dus van het ('gekende' of 'aanwezige') par tic ulie r e
(bijvoorbeeld een concrete richtlijn in de Koran) om uit te komen bij het
kwestieuze ('onbekende' of 'afwezige') par t icul ie re . (78) Toch slaagt de fiqh
erin - en zulks ondanks de heterogeneteit inzake haar bronnen ('objectieve'
9.2. De Vo r m ingsja r en .
In de typische situatie van de (soennitische) islam, werd of wordt de
theoretisch-praktische arbeid van de fuqah' niet centraal georganiseerd of
gestuurd - d.w.z. vanuit enige, hetzij "kerkelijke" hetzij politieke, centrale
autoriteit, vergelijkbaar met zo iets als de katholieke Curie.
In de eerste periode, onder de Umeyyaden, had zich nochtans een vrij
chaotische situatie ontwikkeld. Rechtspleging en beginnende rechtsleer in
het rijk vertoonden grote divergenties, niet enkel tussen de verschillende
grote steden en regio's, maar vaak zelfs tussen de wijken van nzelfde
stad.(80) De nog 'jonge' moslimse culam' (god- of schriftgeleerden, enkv.:
lim, afgeleid van cilm, 'kennis'), in het bijzonder de fuqah? en de
aangestelde rechters (qd-s), lieten zich aanvankelijk vooral leiden door het
soepele en pragmatische begrip van de sunna, of "levende traditie", van e n
in hun re gio (met een belangrijke inbreng van de voor-islamitische
een ide o lo gische behoefte: namelijk het overbruggen van de 'kloof' die
sedert Muhammads dood onvermijdelijk steeds groter was geworden,
tussen, enerzijds, het religieuze ideaal (van gelijkheid en broederlijkheid) en,
anderzijds, de politiek-maatschappelijke realiteit (groeiende ongelijkheid,
schier onbeperkte macht van de kalief op het vlak van oorlog, privilegies,
belastingen, enz.; machtsmisbruik en sociaal onrecht, discriminatie, enz.).
Algemener ook: de definitieve scheiding tussen 'religie' en 'staat'.(83) Reeds
onder de derde kalief, cUthmn, dus amper enkele jaren na de dood van de
Profeet, gaf die divergentie aanleiding tot een opstand in de provincies
(vooral Egypte); en ook de Umayyaden moesten er finaal de prijs voor
betalen. Als ideologie, m.a.w., moest het islamitische systeem (zoals dat
eertijds ook voor de christelijke orthodoxie het geval was geweest) de
feitelijk gegroeide maatschappelijke verhoudingen religieus helpen
le gi ti mer e n . Een belangrijke, zo al niet de belangrijkste pijler hiervan
was... de ide alise r ing van de S tich tings pe r io de . De tijd van de
Profeet en zijn Gezellen, m.a.w., alsook die van de eerste vier "rechtgeleide"
kaliefen nam de gedaante aan van het ?Godsrijk op aarde?: als een
onaantastbaar model strekte dat mythische ideaal ter legitimatie van het
actueel bestaande regime - dat er de legitieme 'erfgename' van
pretendeerde te zijn, maar er zich in werkelijkheid als maar verder van
verwijderde (cf. de onvermijdelijke tegenstrijdigheid van elk maatschappelijk
systeem).
Toch is dat voor de islam niet het volledige verhaal. De verzwakking van het
staatsgezag, die gepaard ging met het 'historische compromis', alsook de
afwezigheid van een genifieerd en hirarchisch, religieus 'instituut' of kerk,
maakten dat de politieke instrumentalisering van de islam al bij al beperkt
bleef.(84) Tevens bood het ideologische ideaalbeeld van de Stichtingsperiode
onvermijdelijk ook de mogelijkheid om de tekortkomingen van het bestaande
regime zichtbaar te maken. Dat verklaart waarom zo goed als lle politieke
regimes in de geschiedenis van de islam, tot op vandaag, te kampen hebben
gehad, respectievelijk nog te kampen hebben, met een probleem van
legitimatie. In de praktijk kon en kan sociaal verzet binnen de
moslimomgeving voor zijn socio-religieuze expressie telkens weer een
beroep doen op het egalitaire ideaal van de koranieke boodschap.
9.4.2. Ib n Han bals hoger vermelde 'overwinning' was ook die van het
traditionisme, met zijn idealisering van de stichtingsperiode. Voortaan, zo
zou men kunnen zeggen, werd elke waarde van het menselijke handelen een
"functie van het geworteld-zijn in de Teksten-Bronnen-Modellen en de ideale
symbolische Figuren (Profeet, Gezellen, Imms)". (85) De fiqh werd ten
gevolge daarvan op een nieuwe, meer gedisciplineerde n meer
conservatieve leest geschoeid. Voor de traditionisten, anders gezegd, was er
"gn heil buiten de traditie".(86)
Reeds onder de eerste cAbbsiedenkaliefen, d.w.z. vanaf het midden van de
8ste eeuw, werden de grondslagen gelegd voor de latere, officile
rechtsscholen: in Irak gebeurde dat door Ab Hanfa (gest. 767), in Medina
door Mlik ibn Anas (gest. 793). Terwijl de eerste eerder speculatief te
werk ging en openstond voor niet-islamitische elementen, gaf de tweede alle
gewicht aan de tradities van de medinensische gemeenschap, vanuit de
overtuiging dat het lokale gewoonterecht aldaar op de Profeet zelf kon
teruggevoerd worden. Allebei hanteerden ze de ra?y en de ijtihd, d.w.z. de
"persoonlijke reflectie", maar dan wel om precieze, methodologische en
interpretatieregels vast te leggen voor het uitwerken van de principes van de
sharca. Hanfa ging daarbij uit van het (secundaire) rationele principe van de
zgn. "istihsn", d.w.z. de "keuze van het beste", Mlik van dat van het
"algemeen belang" (maslaha).
Zo bijvoorbeeld de regel (waarvan het gebruik weliswaar onderworpen was
aan strenge beperkingen) dat een figuurlijke betekenis (tacwl) te verkiezen
is boven de letterlijke betekenis (zhir) van een religieuze tekst, indien of
wanneer de eerstgenoemde (1) normaal aanvaardbaar is voor de betreffende
uitdrukking; (2) vereist is voor het begrijpen van de tekst, en (3)
ondersteund wordt door overtuigend bewijsmateriaal. Ten tweede het
onderscheid tussen termen die nduidig en termen die meerduidig zijn. Ten
derde, dat een tekst die onvoldoende precies is, mag begrepen worden in
een meer precieze en eenduidige betekenis, mits er daartoe de gepaste
aanwijzingen zijn. En natuurlijk is ook de qiys, of analogieredenering,
belangrijk aangezien dergelijke analogieredenering de inductie van het
gekende particuliere naar het problematische particuliere mogelijk maakte.
(87)
Het was hoe dan ook pas in deze periode, met de opstelling van de eerste,
grote traktaten, dat de sharca concreet vorm begon te krijgen. De rationele
uitgangspunten, evenwel, van Hanfa en Mlik lokten een scherpe reactie uit
9.6. Epilo o g.
De islamitische rechtsgeleerden, de fuqah', hoofdzakelijk werkend binnen
n van de zgn. "rechtsscholen", hebben in de klassieke periode een
coherent en omvattend systeem van moslimrecht (en moraal) uitgewerkt.
Ook na de verbrokkeling van het rijk bleef dat systeem - dat vereenzelvigd
werd met de sharca - van toepassing en werd het verder verfijnd in de
verschillende, grotere en kleinere deelgebieden van de moslimwereld (het
Osmaanse rijk, het Perzische van de Savafieden, het Indische Mughulrijk,
kleinere sultanaten...). Daarin kwam pas verandering vanaf de 18de en
vooral 19de eeuw. Wat die ontwikkelingen betreft in de moderne periode,
kunnen we volstaan met een citaat uit Platti (2000), p. 261 en p. 268 (mijn
vertaling):
"In de 19de eeuw, onder de sociaal-economische en culturele druk van het
westers expansionisme, kwam er een diepgaande wijziging. Het domein van
het moslimrecht werd meer en meer gemarginaliseerd ten voordele van een
'secularistische' organisatie van de samenleving. In de loop van de 19de en
20ste eeuw zullen de domeinen die onttrokken werden aan de moslimse
jurisdictie, een dergelijke omvang aannemen dat, in sommige landen, de
toepassing van het moslimrecht beetje bij beetje inkromp om nog enkel het
persoonlijke statuut (van de moslim) te betreffen en dat van de vrome
stichtingen (waqf - habous). In sommige landen, zoals Turkije, werd elke
verwijzing naar de sharca verboden". En: "De huidige discussies binnen de
moslimgemeenschap hebben weinig van doen met de verschillen tussen de
vier traditionele rechtsscholen, maar ze betreffen de meer fundamentele
kwestie van de toepasbaarheid van de systemen van de klassieke shar'a in
de moderne wereld".
Emilio Platti stipt nog aan dat weliswaar in tal van moslimlanden de nationale
grondwet nog naar de sharca als inspiratiebron verwijst, maar dat de mate
waarin het traditionele islamitische recht in concreto nog van toepassing is,
van land tot land enorme verschillen vertoont - gaande van een volledig
geseculariseerd recht, in Turkije; over Marokko [het Marokkaanse
familierecht, gecodificeerd in de Mudawwana, is nog altijd gebaseerd op het
moslimrecht; op initiatief, echter, van koning Mohamed VI, is het, sedert
februari 2004, op tal van punten gemoderniseerd en als familiewetboek
voortaan onderworpen aan de normale wetgevende procedure: voor de
Franstalige versie ervan, in pdf-formaat, zie op deze site]; tot een radicaal,
zogenaamd "islamitisch" bestel, bv. in Saoedi-Arabi, waar het rechtsstelsel
in principe volledig op de (wahhabitische interpretatie van de) "sharca"
berust. Er kan bijgevolg vandaag geen sprake meer van zijn, "een concrete
beschrijving van een uniek systeem van moslimrecht" te presenteren (ibid.,
p. 262).
Ook over de mate waarin een specifiek "islamitische cultuur", of way of life -
N OTEN :
77. Turki (1985), p. 69. Voor de fiqh al-aqalliyt, zie: Muhammad Khalid
Masud, "Islamic Law and Muslim Minorities", in: ISIM-Newsletter, 11/2002,
p. 17; W.Boender, "Islamic Law and Muslim Minorities", en A.Caeiro,
"Adjusting Islamic Law to Migration", beide in: ISIM-Newsletter 12/2003,
resp. p. 13 en 26. Voor de ECFR, zie ook op deze site, 5.5.3.2.
78. Door de hoger al vermelde Ibn Hazm (994-1064), in zijn polemiek tegen
de in het Westen (al-Andalus en Maghrib) heersende malikitische
rechtsschool (zie verder), met haar bijzonder uitgesproken casustiek, werd
het gebruik van de qiys - door hem ten onrechte vereenzelvigd met de
inductieve methode - afgewezen als onwetenschappelijk, ten gunste van het
aristotelische syllogisme. Alleen dit laatste liet z.i. het menselijke verstand
toe het ware van het onware te onderscheiden, znder daarbij iets 'nieuws'
te creren (alles ligt al gempliceerd in de premissen) - wat een privilegie is
van God alleen. Zie Turki, o.c., p. 70.
79. T.Ramadan bijvoorbeeld in zijn publicaties en tussenkomsten pleit voor
de constructie van een Europese moslimidentiteit op basis van de klassieke
methodes en principes van de fiqh en met absoluut respect voor de zgn.
"duidelijke teksten" (het zij in de Koran of in de Sunna), die als zodanig geen
ijtihd vergen (de verwerping van de erop gebaseerde regels maakt iemand
tot kufr, "ongelovige", of apostaat). Zie (1999), p. 83. Lela Babs,
daarentegen, in haar zeer kritische bespreking van de Franse versie van
Ramadans boek, verwijt hem dat op die manier geen 'Europese fiqh' kn
geconstrueerd worden, aangezien de ijtihd gereduceerd blijft tot de
lacunes of interstitin in de klassieke teksten; elke overtreding van wl door
middeleeuwse fuqah' geformuleerde regels (bijvoorbeeld de doodstraf
inzake apostasie; bijvoorbeeld de koranieke straf dat dieven de hand moet
afgehakt worden, enz.) blijft op die manier beschouwd worden als een
afwijzing van de islam. Zie haar bespreking in: Islam de France, 8 (2000),
pp. 8-9.
80. De situatie werd aangeklaagd in het midden van de 8ste eeuw (na de val
van de Omayyaden), door de Perzische bekeerling (oorspronkelijk
manicher), Ibn al-Muqaffac. In aansluiting bij de Perzisch-Sassanidische
politieke traditie, raadde hij de kalief aan, de jurisprudentie te cordineren
en te onderwerpen aan zijn centraal gezag; op basis van Koran en Sunna,
moest n wettencodex verplichtend worden gemaakt voor het gehele rijk.
Zijn voorstellen werden echter niet gevolgd (hij werd zelf, weliswaar om
onduidelijke redenen, in 756 ter dood gebracht op last van de gouverneur
van Basra). Zie Schacht (1970), p. 559; Lambton (1981), pp. 43-55. Over
Ibn al-Muqaffac, n van de briljantste Arabische literatoren (hij heeft
belangrijke Pehlevi-teksten omgezet in het Arabisch: zo bijvoorbeeld de
beroemde verzameling dierenfabels Kalla wa-Dimna) maar ook een notoire
zindq, 'ketter' of 'vrijgeest', zie inleidend De Ley (1995), pp. 117-120 (ook,
in draft, op deze site).
81. De rechts- of wetgeleerden, fuqah', moeten als 'theoretici'
onderscheiden worden van de qd-s, of rechters (aangesteld door de
overheid, en dus functionarissen). Zij moesten, in tegenstelling tot
laatstgenoemden, alle details en interpretaties kennen van de religieusjuridisch voorschriften m.b.t. het maatschappelijke leven en de
cultushandelingen. In de praktijk, weliswaar, konden ook wetgeleerden
worden aangesteld als qd. Een zgn. muft, tenslotte, is een wetgeleerde
wiens fatw-s een officile autoriteit genieten.
82. Zo H.Mikhail, Politics and Revelation. Mward and After (1995), p. 55.
Zie ook de beschouwingen van Ab Zayd, hoger, 4.1.
83. ?The theological transformations of religion into ideology - into an
ordered system of ideas and values that serves as a means of social
cohesion and acts to promote secular power - does not contradict the
process of secularisation?, Azmy Bishara, Islam and Politics in the Middle
East (1995), in: J.Hippler & A.Lueg (1995), The Next Threat. Western
Perceptions of Islam, p. 83.
84. Vergelijk dat nogmaals met het 'cesaropapisme' in het laat-antieke en
nadien Grieks-orthodoxe Byzantijnse rijk, alsook later: via het in het rijk
gentegreerde kerkelijke apparaat heeft de christelijke leer er eeuwenlang
(ook onder communistische regimes), tot op vandaag, ten dienste gestaan
van het staatsbelang.
85. Arkoun (1975), p. 22, die vervolgt: ?Tout cart par rapport ces
Modles est vcu et prsent comme une dchance, une dcadence de la
Communaut. Voil pourquoi tous les Docteurs, dans tous les groupes, ont
prch jusqu' nos jours, le retour la Forme vraie de toute existence
humaine: c'est l'attitude rformiste ou Islh?.
86. Zo de hanbaliet Ansr Haraw (gest. 1059), die eraan toevoegt: "zelfs
zich het hoofd krabben, zou men moeten doen volgens de traditie".
Geciteerd in Anawati (1971), p. 204. De ?wetenschap van de Traditie? (cilm
al-hadth) die zich op deze basis ontwikkelde, leidde tot het verzamelen en
bestuderen van duizenden en duizenden, al dan niet authentieke, orale
overleveringen. Hoewel het de bedoeling was maatschappelijk leven en
praktijk voor eens en altijd te baseren op de volmaaktheid van de
Stichtingsperiode, werden aldus onvermijdelijk ook heel wat niet-islamitische
tradities a.h.w. ongemerkt gencorporeerd in de islam - wat een soort van
verborgen secularisering heeft meegebracht. In de 9de eeuw kwamen, op
basis van een aantal afgesproken regels, vooral twee gezaghebbende
selecties tot stand uit het enorme materiaal, nl. die van al-Bukhr (gest.
870) en die van Muslim (gest. 875); uit een totaal van enkele
honderduizenden (!), vonden daarin slechts een 10.000 overleveringen
"genade". Beide auteurs gaven aan hun compilatie de naam van "Sahh",
letterlijk: "gezond", d.w.z. "authentiek". Niet zozeer omwille van hun
persoonlijk gezag, als wel omdat zij een verzameling hadden gemaakt van
alles wat in orthodoxe kringen reeds als "echt" werd erkend, kregen hun
beider Sahh een plaats in de fiqh die enkel moest onderdoen voor die van de
Koran. Voor een nadere kennismaking, zie J.Burton, An Introduction to the
Hadith, Edinburgh 1994; een selectie werd in het Nederlands vertaald en
ingeleid door W.Raven, Leidraad voor het leven. De tradities van de profeet
Mohammed, Amsterdam-Leuven 1995.
87. Een klassiek voorbeeld hiervan is het alcoholverbod, daar waar in de
Koran (s. 5, 90) expressis verbis enkel sprake is van "wijn". Andere
voorbeelden, vermeld in Leaman (1985), p. 6, zijn: slaan teksten die het
hebben over "moslims" en "gelovigen", ook op vrouwen en slaven? Geeft de
dreiging van de Koran tegen al wie goud en zilver oppot, in plaats van het
aan te wenden "op de weg van God" (s. 9, 34), het recht een taks te heffen
op alle gouden en zilveren voorwerpen? Slaat dat ook op juwelen en
edelstenen? enz., enz.
88. Andere, zoals die van al-Awzc, at-Tabar of Dwud al-Zhir, werden dus
'gelimineerd', cf. Arkoun (1977), p. 34; Hartmann (1978), p. 53; Sourdel
(1979), p. 82. Zie vooral J.Schacht, The Origins of Muhammadan
Jurisprudence (Oxford 1950). Zie ook T.Ramadan (1999), pp. 34-35.
89. De wortelbetekenis van madhhab is "gaan": elke correcte manier van
pratikeren van de islam, zou je kunnen zeggen, is een "manier van gaan"
binnen de sunna ("a way of walking in the Sunna"), Murata & Chittick
(1994), p. 31. Het gaat hoe dan ook niet enkel om een geheel van
theoretische methodes en doctrines maar ook en vooral om juridischreligieuze, praktische gedragsregels inzake het dagelijkse leven van de
moslims. Watt (1979), p. 79, verkiest als vertaling "rite": "The term 'rite' is
preferable to 'school' since matters of practice and not only opinions are
involved; every Sunnite belongs to one of the four rites and has his affairs
judged according to it in the law-courts". Hoe dan ook, "the unity thus
imposed, although it was fictitious, was impressive and Muslims, as a whole,
after some hesitation accepted and endorsed it", Lambton (1981), p. 4.
90. De ijm' [uitspraak: "idjmaa"] gaf aanleiding tot heel wat controverse zoals begrijpelijk: op wie had ze betrekking, en wat was dus haar extensie?
hoe kon ze geverifieerd worden? enz. Omwille van deze praktische bezwaren
beperkte Ibn Hazm dit criterium tot de Gezellen van de Profeet: het was z.i.
de enige consensus die ooit effectief gerealiseerd was (als zodanig kon zijns
inziens de ijm' zelfs de Koran 'abrogeren'). In de algemene orthodoxie gaat
men er pragmatisch vanuit dat wie zich niet verzet (verzet heeft), 'akkoord'
gaat. Zie Turki (1985), pp. 76-81.
91. Vanwege het hanbalisme werd het islamitische tolerantieprincipe vaak
overtreden. Cf. de "fundamentalistische" beweging van de wahhbiten, van
in de 18de eeuw gelieerd met de Saoedi?s: de meest fanatieke fractie ervan
vandaag beschouwt ook andere moslims als ongelovigen; de dhimma wordt
absoluut minimalistisch nageleefd in het Saoedi-Arabische koninkrijk, enz.
Zie hierover ook de cursusnotities, op deze site.
10.3. God.
"Omnis potestas a Deo", "alle macht komt van God", zegt de christelijke leer
al van bij haar ontstaan.(16) Ook de islam neemt dat principe over, maar gaat
tegelijkertijd veel verder - mede omdat er historisch geen sprake was van
rele 'tegenmachten' (zoals de heidense, Romeinse Caesar): niet alleen
komt alle gezag van God, maar bovendien is er in werkelijkheid, hic et nunc
("hier en nu"), geen andere macht dn God.(17)
Het concrete 'bezit' van politieke macht verschijnt hier als de staat of status
(hl), waarmee iemand door God van buitenaf bekleed wordt. God gebruikt
de machthebber als zijn kanaal, zonder hem daarom als mens enige precieze
hoedanigheid te geven (vergelijk daarmee in contrast de "zalving" van
koningen en keizers in het christendom). Anderzijds, wat God iemand
gegven heeft, kan Hij op elk ogenblik weer ntnemen. In het algemeen is
de islam altijd sterk doordrongen geweest van het besef van de gr atu te it
van Gods gaven: lles is als het ware "don gratuit" van de goddelijke
barmhartigheid, en ds per definitie voorlopig en betrekkelijk. Vandaar ook
de overtuiging van de radicale nietigheid, op zich beschouwd, van alle
menselijke waardigheid of functie. De kalief van vandaag kan morgen een
bedelaar zijn (en omgekeerd): in beide gevallen gaat het om uitwendige
'omhulsels' waarmee God zijn schepselen bekleedt.(18) De enige erkende
vorm van maatschappelijke ongelijkheid, anders gezegd, situeert zich op het
vlak van de uitgeoefende func tie s. (19) In tegenstelling tot het christendom
alle mensen) kreeg daardoor de taak om Gods "p laatsve r vange r "
(k ha lfa ) op aarde te zijn (s. 2:30); weliswaar werd dat goddelijke
vertrouwen nadien beschaamd. Aldus, blijkbaar, s. 33:72:
Wij hebben [sc. na het scheppingswerk] de trouwverplichting [amana]
aangeboden aan de hemelen en de aarde en de bergen, doch zij weigerden
haar op zich te nemen en waren beducht voor haar. En de mens heeft haar
op zich genomen. Hij werd een onrecht-doener en een onwetende.(29)
Met de negatieve slotzin van het vers wordt gealludeerd op wat, vanuit de
koranieke mensvisie, de fundamentele tekortkoming is van de mens: wellicht
niet dat hij ooit "gevallen" zou zijn, of in alle geval nog steeds gebukt zou
gaan onder een "erfzonde", zoals in het christendom en het gnosticisme,
maar wel zijn inherente "vergeetachtigheid". Het Arabische woord voor
mens, "insn" (waarvan de wortel naar "sociabiliteit" verwijst) wordt in
verband gebracht met de wortel "n-s-y", die "vergetelheid" betekent. Aan
zijn lot overgelaten, anders gezegd, komt de mens wegens zijn
vergeetachtigheid in een toestand van sociale en moreel-religieuze
"onwetendheid" terecht (zoals het geval was met de Arabieren, in de
Jhiliyya). Het is precies omwille van die vergetelheid dat God een ganse
reeks van profeten en heilige schriften heeft gezonden aan de verschillende
volkeren, als even zovele "indachtigmakingen", met de Koran als "zegel" of
afsluiter: bv. 73:19: "Dit is een indachtigmaking (dhikr); wie dus wil
neemt zich een weg tot de heer", of 68:52: "Niets anders is het dan een
maning aan alle wereldbewoners" (vert. Kramers).
God en Adams geslacht hebben dus in de prehistorie, d.w.z. nog vr de
geschiedenis begon, een "Convenant" of "Verbond" (mthq), of "verdrag"
('ahd), gesloten. Daardoor werd de mens, in plaats van louter "dienaar", een
"gelovige" (mu'min)(30) - en hij/zij verwierf aldus de belofte van het
toekomstige heil. Voorwaarde, echter, althans voor wie kennis heeft
gekregen van Muhammads verkondiging, is het (na)volgen (dn) van de
goddelijke leiding of weg, met onder meer de cibda, of eredienst (de 'vijf
pijlers'): alles wat de mens doet en verwezenlijkt, moet uitdrukking zijn van
zijn of haar erkenning en verering van God - met wat zulks allemaal
impliceert: belijdenis van Gods eenheid en transcendentie, zoals definitief
geopenbaard via Muhammad, uitvoering van de rituele handelingen en het
opnemen van morele en sociale verantwoordelijkheden t.o.v. zichzelf, de
medemens en de natuur.
Bnnen dat "Convenant" kan er dan wel degelijk gesproken worden van een
NOTEN:
1. In zijn Inleiding, in: Henk Driessen, In het huis van de islam (1997), p.
25.
2. Sourdel (1979), p. 130.
3. Wat het algemene verwijt van "opportunisme" betreft, dat vanuit westerse
hoek vaak tot Muhammad gericht werd, zie Sourdel, o.c., pp. 28-30. Terwijl
de Koran aan andere moslims slechts "twee, drie of vier" vrouwen toestaat
(s. 4, 2-3), zou Muhammad zelf negen (volgens sommige bronnen zelfs
dertien) vrouwen (jonge meisjes en weduwen) gehuwd hebben. Voor een
justificatie ervan vanuit moslimoogpunt zie bijvoorbeeld Falaturi (1988), pp.
56-57.
4. Sourdel, l.c. Toegepast nochtans op de islam, wordt onder "theocratie"
nit begrepen: "un gouvernement exerc par une caste sacerdotale" (zoals
de uitbouw van de pauselijke theocratie in de christelijke middeleeuwen), als
wel: "la doctrine d'aprs laquelle Dieu est la vraie source de l'autorit morale
dans la socit humaine" (in de "Lalande", p. 1124). Zoals al enkele malen
werd opgemerkt maakten Muhammad zelf alsook zijn gezellen wel degelijk
onderscheid tussen zijn profetische onfeilbaarheid en zijn menselijke, soms
foutieve, beslissingen in het alledaagse leven (bijvoorbeeld inzake militaire
taktiek). Zie nogmaals T.Ramadan (1999), p. 50 n.1.
5. Marlow (1997), p. xi. Een Koranpassus die in dit opzicht altijd erg populair
is geweest bij commentatoren, is s. 49.13: O mensen, Wij hebben jullie uit
een man en een vrouw geschapen en Wij hebben jullie tot volkeren en
stammen gemaakt opdat jullie elkaar zouden kennen. De voortreffelijkste
van jullie is bij God de godvrezendste" (vert. Leemhuis). D.w.z. het enige
rele verschil is er een inzake religieuze verdienstelijkheid. Vgl. vandaag ook
de Verklaring van Caro over de Rechten van de Mens in de Islam (5
augustus 1990), bijvoorbeeld art. 1: "... Alle mensen, zonder discriminatie
op basis van ras, kleur, taal, geslacht, religie, politieke overtuiging, sociale
status of andere overwegingen, hebben dezelfde menselijke waardigheid,
basisverplichtingen en verantwoordelijkheden"; art. 6: "De vrouw is de
gelijke van de man op het vlak van de menselijke waardigheid...; ze heeft
haar eigen burgerlijke persoonlijkheid, is financieel onafhankelijk en heeft
het recht om haar naam en patroniem te behouden"; art. 11: "Mensen
worden vrij geboren en niemand heeft het recht hen tot slaven te maken...",
enz. (maar art. 24 voegt daar wel aan toe: "Alle rechten en vrijheden die in
deze Verklaring worden opgesomd, zijn onderworpen aan de islamitische
sharia"). Zie ook Fauzaya Talhaoui, De rechten van de mens in een
islamitisch referentiekader (1995). - De gesacraliseerde 'hirarchien' in het
christianisme - de "Wettelijke", de "Kerkelijke" en de "Hemelse Hirarchie" werden in de beginnende Byzantijnse periode (einde 5de, begin 6de eeuw)
15. "In what might seem an astonishing and crucial omission, the Qur'an
does not tell us what happens to the Community of Believers when the
Prophet is no longer there to teach and govern. The Qur'an simply does not
envision a believing community without a prophet at its head", S.Humphreys
(2001). Dat stilzwijgen geldt met name voor het kalifaat als politiek
instituut: noch in de Koran noch in de Traditie is er enige formulering te
vinden die het als regeervorm voorschrijft. Daarop werd in de moderne tijd
kritisch gewezen door de Egyptische geleerde cAl cAbd al-Rzq, in zijn boek
"De Islam en de Grondbeginselen van het Staatsgezag" (al-Islam wa usl alhukm; een Franse vertaling, Ali Abderraziq, "L'islam et les fondements du
pouvoir", Parijs 1994). Het boek verscheen in 1925 (na de ontbinding van
het Osmaanse kalifaat, in 1924, en pleidooien in Egypte om het alsnog te
herstellen). De auteur stelde uitdrukkelijk dat de islam gn specifieke
regeervorm inhoudt; de aanspraken van de kalief, namelijk te regeren als
"stedehouder Gods op aarde en als diens schaduw over zijn dienaren",
moesten z.i. veroordeeld worden als (zelf)idolatrie (shirq), d.w.z. als een van
de grootste zonden. De moslims waren derhalve volkomen vrij "om voor
welke staatsvorm dan ook te kiezen. Hij liet zijn historisch onderbouwd
pleidooi vergezeld gaan van een felle aanval op de rampzalige effecten die
het kalifaat als instituut z.i. op het welzijn van de moslims had uitgeoefend"
(Van Koningsveld, 1993, p. 61). De islam moest bijgevolg 'gedepolitiseerd'
worden om het geloof te behoeden voor politiek misbruik. Hoewel er een
enorme vijandige reactie kwam vanwege de Egyptische religieuze elite,
kreeg Abderraziq ook veel bijval. Zie ook Tibi (1996), p. 27; en Burhan
Ghalioun's "Islam et politique. La modernit trahie" (Paris 1997). Deze
laatste schrijft: "Nulle part il n'est crit dans le Coran que Dieu a promis aux
musulmans un Etat ou une entit politique quelconque; il a promis paradis et
pardon. La construction d'un tat aurait signifi la fin de la religion"
(uittreksels in: Jeune Afrique, nr. 1910-1911, 13 au 26 aot 1997, p. 58).
16. Cf. Paulus, Rom, 13.1 (gecit. supra, n. 14). Zie voor wat volgt, Gardet
(1976), p. 35v.
17. In het christendom wordt die macht zelf door God gedelegeerd aan de
mens als verstandelijk en vrij wezen (eventueel via de "sacramenten"): cf.
de kroningswijdingen zowel van Keizer en Koning als van Paus.
18. Gardet (1976), p. 37. Op filosofisch-theologisch vlak werd dit uitgedrukt
in het atomisme, zie op deze site.
19. Vgl. met Aristoteles' beschrijving van een "politiek" regime (als zodanig
gebaseerd op gelijkheid), in Politica I, 12, 1259b4v.: "In de meeste
politieke regimes, weliswaar, is er een afwisseling tussen regeerder en
geregeerde: de leden ervan pretenderen immers naar natuur op voet van
gelijkheid te staan en niets van elkaar te verschillen. Desalniettemin,
wanneer de ene dan regeert en de andere geregeerd word, is de
eerstgenoemde erop gesteld dat er een onderscheid zou zijn, zowel in
uiterlijke vormen, in aanspreekwijzen als in eretitels...".
20. Althans in de soennitische hoofdstroming. In het shcisme, met zijn
geloof in de bovenmenselijke kwaliteiten, niet alleen van de imms, maar
ook hun biologische afstamming (sc. van de familie van de Profeet), lag dat
anders. Vandaar dat de historische realisatie van de shcitische
maatschappijconceptie, namelijk het kalifaat van de Fatimiden (909-1171),
een sterk religieus-hirarchische maatschappij te zien gaf, gebaseerd op
religieuze waarden: onder de kalief, zgn. afstammeling van Muhammad,
stond de 'aristocratie' van wie genitieerd was in de esoterische doctrine
(maar die in geen geval op geboorte berustte, want ze omvatte zowel nietArabieren, als Arabieren); vervolgens de gewone leden van de ismclitische
beweging, die, omwille van hun beperkte intellectuele capaciteiten, niet
genitieerd waren in de geheimen; de niet-ismclitische moslims; tenslotte
de niet-moslims. Zie Sourdel (1979), p. 164.
21. Cf. Sourdel (1979), p. 170 en 188: "Dans aucun cas il ne s'agissait d'une
aristocratie de naissance, mais seulement d'un ensemble d'hommes,
influents titres divers, qui de ce fait taient indispensables au souverain ou
son reprsentant pour l'aider mener bien ses tches de
gouvernement". Een "shi'itische" uitzondering hierop binnen het soennisme
vormen de afstammelingen van "de familie van de Profeet" (de Hshimclan), i.e. de Hashemieten die de titel van "sharf" (lettl.: "edel"; vandaar:
"sherifaat") mogen voeren (geldt vandaag nog voor de koningshuizen van
Jordani en Marokko).
22. Gardet (1967), p. 39: "Tout est conu comme tant droit positif (divin)
en Islm, alors mme que les rgles donnes recoupent en fait le contenu
objectif de ce que la tradition chrtienne appelle droit naturel". Vgl.
bijvoorbeeld de gelijkheid tussen mensen (zie verder).
23. Ook hier manifesteert zich een belangrijk onderscheid met het
christendom: de "Nieuwe Wet", of het "Niewe Verbond", gebracht door Jezus
van Nazareth, is helemaal niet alomvattend, maar schrijft overtuigingen en
praktijken voor, die de joodse Wet en het Romeinse recht eerder aanvullen
dan vervangen. Bovendien is de christelijke "Wet" overwegend gericht op
een transpolitiek, "hemels" doel - vandaar dat de christelijke gemeenschap,
ls gemeenschap, veeleer geconstitueerd wordt door het voor-waar-houden
van een omstandige, gewijde doctrine of leer; het christendom is dus in
sterkere mate een zgn. "Dass-Glaube" (cf. de eertijdse rol van de zgn.
"catechismus"). Zie hierover De Ley (1985), pp. 5-6.
24. Zie hoger, 9.
25. Zo Gardet, o.c., p. 49 e.v.
26. De principile, "metafysische" gelijkheid onder de mensen is volgens
christelijke leer inderdaad verloren gegaan door de zondeval. De leer van de
erfzonde (zoals zij ontwikkeld werd door Augustinus) maakt(e) het in de
praktijk mogelijk alle concrete ongelijkheid, uitbuiting en onrechtvaardigheid
het 'verbond' waaronder het geboren is, naar het Paradijs gaat (vergelijk
daarentegen met Augustinus: aangezien wij, wegens de erfzonde, allemaal
als 'zondaars' geboren zijn, wordt een ongedoopte boorling die sterft, naar
de eeuwige verdoemenis verwezen).
31. Kor. 3, 31: Zeg: "Indien gijlieden God bemint, zo volgt mij, en dan zal
God u beminnen en u uw boosheden vergeven"; 5,54: "O gij, die gelooft,
zo iemand uwer zich laat terugdrijven van zijn godsdienst, dan zal God
aankomen met lieden, welke Hij bemint en die Hem beminnen..." (vert.
Kramers). Gardet, o.c., p. 54 n. 1, wijst op de aanknopingspunten die
dergelijke teksten nadien boden voor het soefisme, maar geeft toch als
(christelijk) commentaar (p. 54): "L'amour n'est pas ici Vie de Dieu dans l'
me, mais tmoignage de fidlit rciproque entre le Seigneur tout-puissant
et le serviteur habilit traiter avec Lui".
32. Het feit dat, zoals reeds opgemerkt, de islam geen 'erfzonde' kent, en
dus ook geen collectieve culpabilisering, speelt hierin een grote rol.
LITERATUURLIJST
I-Q --- R-Z
Afkortingen:
EoI: Encyclopaedia of Islam, ed. H.A.R.Gibb e.a., 2nd ed., Leiden 1960-.
OEMIW: Oxford Encyclopedia of the Modern Islamic World, ed. J.L.Esposito,
4 vols, New York & Oxford 1995.
GIFFEN, Lois A., Ibn Hazm and the Tawq al-Hamma, in: Jayyusi (1994), pp.
420-442.
GILLIOT, Claude (1996), Muhammad, le Coran et les "Contraintes de
l'Histoire", in: Stefan Wild (1996), 3-26.
GODDARD, Hugh (1998), Christians and Muslims. From Double Standards to
Mutual Understanding. Richmond.
GOLDZIHER, L. & J.SCHACHT (1965), art. fikh, in: EoI, II (1965), p. 886v.
GOSMAN, Martin & Hans BAKKER, edd. (1991), Heilige Oorlogen. Een
onderzoek naar historische en hedendaagse vormen van collectief
religieus geweld. Kampen & Kapellen 1991.
GRABAR, Oleg The Shape of the Holy: Early Islamic Jerusalem (Princeton
1997); cf. de bespreking door Peter Partner, in: The New York Review of
Books, XLV, nr. 2 (February 5, 1998).
GUBBAY, Lucien (1999), Sunlight and Shadow: The Jewish Experience of
Islam. The Sephardi Centre, London.
HALEBER, R. (1992), Islam en humanisme. De wereld van Mohammed
Arkoun. Met medewerking van P.S.van Koningsveld. Amsterdam.
HALEEM, Muhammad Abdel (1999), Understanding the Qur'an. Themes and
Style. London & New York.
HANAFI, Hassan (1996), Method of Thematic Interpretation of the Qur'n, in:
Wild (1996), 195-212.
HARPIGNY, Guy, rd. (1985), Aspects de la foi de l'islam. (Publ. Fac. Univ. StLouis Bruxelles).
HARTMANN, R. (1987), Die Religion des Islam. Eine Einfhrung (1944).
Darmstadt.
HIPPLER, Jochen & Andrea LUEG, edd. (1995), The Next Threat. Western
Perceptions of Islam. Transl. by Laila Friese. London 1995.
HOOGLAND, Richard (1997), Architectuur en kunst [van de islam], in:
Driessen (1997), pp. 297-346.
HORRIE, Chris & Peter CHIPPINDALE (1993), What is Islam? (1990). (The
Observer), London.
HUMPHREYS, Stephen (2001), "Islam as a political system", in: S.H.,
Between Memory and Desire, Berkeley. Te lezen op URL:
http://arabworld.nitle.org/texts.php?module_id=2&reading_id=30
I-Q
IBN HAZM, De ring van de duif. Over minnaars en liefde. Vert. & ingel. door
Remke Kruk & J.J. Witkam. De Oosterse Bibliotheek 6, Meulenhoff,
Amsterdam1977.
IRABI, Abdulkader (1989), Arabische Soziologie. Studien zur Geschichte und
Gesellschaft des Islam. Darmstadt.
JANSEN, Hans (2005), De historische Mohammed: De Mekkaanse verhalen.
Amsterdam/Antwerpen (= Johannes J.G. Jansen!).
JANSEN, Hans (2007), De historische Mohammed: De verhalen uit Medina.
Amsterdam/Antwerpen.
JANSEN, Johannes J.G. (1996), Joden in de wereld van de islam: Inleiding,
in: Cohen & Zwiep (1996), pp. 9-16.
JANSEN, Willy (1997), Islam en seksualiteit, in: Driessen (1997), pp. 141161.
JAYYUSI, Salma Khadra, ed. (1994), The Legacy of Muslim Spain (1992), 2
volumes, Leiden.
KANDIL, Lamya (1996), Schwre in den mekkanischen Suren, in: Wild
(1996), 41-58.
KERMANI, Navid (1996), Revelation in its Aesthetic Dimension: Some notes
about apostles and artists in Islamic and Christian culture, in: Wild
(1996), 213-224.
KRAMERS, J.H. (1976), De Koran, uit het Arabisch vertaald door J.H.
5e druk, Amsterdam/Brussel.
KRAMERS, J.H. (1997), De Koran, uit het Arabisch vertaald door
Prof.Dr.J.H.Kramers. Bewerkt door Drs. Asad Jaber en
Dr.Johannes J.G.Jansen (=Hans Jansen). 17de, herziene druk.
Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen.
LAMBTON, A.K.S. (1974), Islamic Political Thought, in: Schacht & Bosworth,
pp. 404-424.
LAMBTON, Ann K.S. (1981), State and Government in Medieval Islam. An
introduction to the study of islamic political theory: the jurists. Oxford.
NETTON, Ian Richard (1996), Text and Trauma. An East-West Primer, London
1996.
NEUWIRTH, Angelika (1996), Vom Rezitationstext ber die Liturgie zum
Kanon: Zu Entstehung und Wiederauflsung der Surenkomposition im
Verlauf der Entwicklung eines islamischen Kultus, in: Wild (1996), 69106.
PARTNER, Peter (1998), rec. van Grabar, Oleg, The Shape of the Holy: Early
Islamic Jerusalem (Princeton 1997), in: The New York Review of Books,
XLV, nr. 2 (February 5, 1998).
PETERS, F.E. (1984), Children of Abraham: Judaism - Christianity - Islam,
Princeton.
PETERS, F.E. (1994), Muhammad and the Origins of Islam, New York.
PETERS, F.E. (2003), Islam. A Guide for Jews and Christians. Princeton &
Oxford.
PETERS, Ruud (1991), Djihaad tussen wettig gezag en revolutie. De heilige
oorlog in de hedendaagse Islam, in: M.Gosman & H.Bakker, 1991, pp.
176-191.
PETERS, R. & Roel MEIJER, red. (1992), Moslimse intellectuelen over de
islam. Muiderberg.
PINXTEN,R., ed. (1993), Geef aan de Keizer... Omtrent religie en politiek.
Leuven.
PLATTI, Emilio (1998), Moslims onder ons. Averbode.
PLATTI, Emilio (2000), "Islam... trange? Au-del des apparences, au coeur
de l'acte d' "islam", acte de foi. (Histoire vif, Institut dominicain
d'tudes orientales du Caire).
PRAET, Danny (1995), De God der Goden. De christianisering van het
Romeinse Rijk, Kapellen-Kampen.
R-Z
RADSCHEIT, Matthias (1996), 'Icgz al-Qur'n' im Koran? in: Wild (1996), pp.
113-124.
RAHMAN, Fazlur (1979), Islam. Second Edition. Chicago and London.
RAMADAN, Tariq (1998), Les musulmans dans la lacit. Responsabilits et
Aangezien de presentatie hoe dan ook steunt op oudere syllabi (en dus ook
literatuur) heb ik selectief ook uit de literatuurlijsten van die syllabi titels
opgenomen. Voor filosofische en theologische ontwikkelingen binnen de klassieke
islamcivilisatie, zie ook de syllabus, "Het Klassieke Arabische Denken", op deze site.
< a href="http://www.statcounter.com/" target="_blank"><img
src="http://c23.statcounter.com/counter.php?
sc_project=2403474&java=0&security=2312756a&invisible=0" alt="counter hit make"
border="0"></a>
abd: , 8,
madhhab: , 7, 7,
adhn: , 5,
masjid: , 5,
lim: , 3, 7,
maslaha: , 7,
Allh: , 3,
mawld an-nab: , 3,
aqda: 5,
mihna: , 7,
arkn: , 5,
mihrab: , 5,
ya: , 3, 4, 4, 5,
mithq: , 3, 6, 8,
mucmalt: , 6, 6,
muft: , 7,
muhsin: , 5,
mu'min: , 5,
munafiqn: , 5,
mushaf: , 4,
muslim: , 3,
basmal: , 3,
nab: , 3,
nass: , 4,
niyya: , 5,
nuzl: , 4,
dr al-harb: , 6,
qadar: , 5,
dr al-islm: , 6,
qd: , 7,
dr ash-shahda: , 5,
qalb: , 5,
darra: , 5,
qnn: , 6,
da wa: , 5, 6,
qibla: , 5,
dhikr: , 3, 5, 8,
qitl: , 6,
dhimma: , 2,
qiys: 5, 7,
dn: , 6,
Qur'n: ,4,
du : , 5,
c
rabb: 8,
faqh: , 7,
rahma: , 3,
Ftiha: , 4,
rahmn: , 3,
fatw: , 6,
ramadn: , 5,
fiqh: , 5, 6, 7,
raqca: , 5,
fitra: 8,
rasl: , 3,
ray: , 7,
gh'ib: , 3,
sadqat: 5,
ghusl: , 5,
salt: , 5,
sawm:, 5,
shahda: 5,
sharca: , 5, 6,
shirk: , 3,
shur: , 8,
shukr: , 5
siysa: , 6, 6,
sra: 1,
Sunna: 1, 5, 7,
hadth: 1, 7,
tafsr: , 4,
hajj: 5,
tahra: 5, 6,
haqq: , 5,
takbr: , 5,
hawa: , 5,
tanzl: , 4,
hijra: , 3,
taqld: , 7,
hubb: 8,
taqiyya: , 5,
hukm: , 8,
taqw: , 5,
hurriyya: , 6, 8,
tawhd: , 3, 5,
tacwl: , 7,
ibda: , 5, 6,
id al-adh: 5,
umma: , 8,
d al-fitr: 5,
usl ad-dn: , 5,
iftr: 5,
usl al-fiqh: , 5, 6, 7,
ihsn: 5,
icjz al-qur'n: , 4,
ijmc: , 5, 7, 7,
ijtihd: , 5, 6, 7,
ikhls: , 5,
ilm: , 7,
ilm al-hadth: , 7,
ilm al-kalm: , 6,
mn: , 5,
insn: , 8,
islm: , 3,
istihsn: , 7,
jhiliyya: , 3, 5,
wahy: , 4,
jmi : , 5,
wudu': , 5,
janna: , 3,
jihd: , 6,
jinn: , 4,
khalfa: , 8, 8,
kufr, kfir: , 3, 5, 7,
khtam: , 5,
kitb: , 3,
laylat al-qadar: , 5,
zhir: , 7,
zakt: , 5,