You are on page 1of 29

Deel 1 BELGIE - Deel 2 NEDERLAND

Armoede: een gekende realiteit?


Even de dingen neutraal bekijken in plaats van dagelijks de blaffende en steeds maar extremer wordende populist te spelen op de www
sites verlaagt drastisch het risico om na verloop van tijd (door gewenning) een absoluut extreem individu te worden.

Met fragmenten uit het eindwerk van Sofie Kerkaert Sociaal cultureel werkster, ex-stagiaire
Welzijnsschakels (werd gellustreerd met veel citaten uit de roman Ik ben iemand/niemand).

Inhoudsopgave

ARMOEDE: EEN GEKENDE REALITEIT?...................................................................5


1.1 DE BUITENKANT: ARMOEDE IS VEEL MEER DAN GEEN GELD HEBBEN.......................................5
1.1.1 Banksaldo in het rood....................................................................................6
1.1.2 Een huis op instorten.....................................................................................6
1.1.3 Geld over voor voeding?................................................................................7
1.1.4 Arm maakt ziek..........................................................................................7
1.1.5 Gezinnen in moeilijkheden..............................................................................8
1.1.6 Gelijke kansenonderwijs?...............................................................................9
1.1.7 Moeten/kunnen/willen werken!?....................................................................10
1.1.8 Conclusie: armoede is meer dan een laag inkomen........................................10
1.2 DE VERBORGEN BINNENKANT..................................................................................10
1.2.1 Uitsluiting...................................................................................................11
1.2.2 Niet verworven vaardigheden en kennis.........................................................11
1.2.3 Laag zelfbeeld (zelfvertrouwen).....................................................................12
1.2.4 Schuldgevoelens.........................................................................................13
1.2.5 Schaamte...................................................................................................13
1.2.6 Verlamd door moedeloosheid........................................................................13
1.3 OORZAKEN VAN ARMOEDE......................................................................................15
1.3.1 Individueel model........................................................................................15
1.3.1.1 Het individueel schuldmodel..................................................................................15
1.3.1.2 Het individueel ongevalmodel................................................................................15

1.3.2

Samenleving als oorzaak..............................................................................15

1.3.2.1 Maatschappelijk ongevalmodel...............................................................................15


1.3.2.2 Structurele benadering.........................................................................................16

1.4

KRACHTEN..........................................................................................................16
1.5 Uitdagingen

1 Armoede: een gekende realiteit?


Heel wat jongeren en kinderen groeien op in een context van kansarmoede. 1In 2006 ging het
over 12% van de kinderen in Belgi en dit percentage blijft stijgen.
Er werd al heel wat geschreven over armoede en vaak ziet men dezelfde definities terug
opduiken. De definitie van professor Vrancken omschrijft armoede als volgt: 2armoede is een
netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele
en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de
samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen.
Graag zou ik deze definitie willen verduidelijken aan de hand van wat men noemt de
buitenkant en binnenkant van armoede. Men spreekt ook wel eens van de multidimensionaliteit van armoede3: veel elementen komen samen in n mensenleven en vormen
samen vicieuze cirkels.

1.1De buitenkant: armoede is veel meer dan geen geld hebben

1 Avondactueel. Brussel, n, 22 mei 2009. (journaal)


2 Vranken, J., Is armoede van alle (leef) tijden? In: CAMPAERT, G., DE BOYSER, K., DEWILDE,
C., DIERCKX, D. en VRANKEN, J., Armoede en sociale uitsluiting Jaarboek 2008. Leuven,
Uitgevrij Acco, 2008, p.32.
3 www.armoede-in-zicht.be, visietekst
4 Welzijnsschakels vzw, 7 gevoelighedenkrachtuitdagingen. De buitenkant van armoede.
Brussel, Welzijnsschakels vzw, z.j. (powerpoint)
2

1.1.1
6

Banksaldo in het rood5

Meteen zat ik tot over mijn oren in de problemen. Ik had nog altijd geen inkomen.

Audry zou stilaan op flessenvoeding moeten overschakelen en ze kostte nu al een klein


fortuin. Bovendien had Nico de voorbije weken de meubels op mijn naam gekocht. Hoe
moest dat straks verder als de deurwaarder weer kwam aankloppen?
In Belgi leeft 14,7% van de inwoners, anderhalf miljoen mensen, onder de armoedegrens. In
Walloni loopt dit percentage op tot 17%. Dit risicopercentage wordt berekend door het
inkomen van de betrokkene te vergelijken met het nationaal mediaan equivalent inkomen 7.
Voor een alleenstaande ligt deze armoedegrens op 878 per maand. Wie moet rondkomen
met een inkomen lager of gelijk aan dit bedrag, loopt het risico in armoede terecht te komen.
Wanneer men dit cijfer naast dat van het leefloon voor een alleenstaande legt, nl. 711, 56
kan het niet verbazen dat er van die 14,7%, 700.000 mensen permanent in armoede leven.
Tegelijk heeft de economische crisis ook een duidelijke invloed op de financile toestand van de
bevolking. De koopkracht daalt en de voedselprijzen stijgen. Deze ontwikkelingen hebben
dramatisch gevolgen voor iedereen, maar toch weegt de crisis zwaarder door voor mensen met
een laag inkomen, omwille van hun beperktere draagkracht.
Het vergt niet veel inlevingsvermogen om te beseffen dat een beperkt inkomen onmiddellijk
het aantal keuzes en kansen vermindert die jongeren krijgen binnen hun vrije tijd, waar we in
het volgende hoofdstuk dieper op ingaan.
1.1.2
8

Een huis op instorten

maar in een oud beschimmeld krot dat niet gesoleerd was en waar de wind door

alle kieren floot. Over Audrys gewone kleren deed ik haar een skipakje aan. Zelf kroop
ik in een dikke slaapzak. Ik voelde me ellendig en ziek, maar ik had geen geld om naar
de dokter te gaan. Bovendien bleven de rekeningen maar binnenstromen.
Mensen hebben recht op een woning. In Vlaanderen merkt men echter dat dit recht niet
gemakkelijk te verwezenlijken is. De kosten van huisvesting stijgen jaar na jaar. Mensen in
armoede hebben het dan ook erg moeilijk op dit domein. Door een onvoldoend aanbod in de
sociale huisvesting moeten velen op zoek naar een huis op de private huurmarkt. Het risico om
5 Deze paragraaf is gebaseerd op CAMPAERT, G., De onderkant van de inkomensladder zakt
weg. In: CAMPAERT, G., DE BOYSER, K., DEWILDE, C., DIERCKX, D. en VRANKEN, J., Armoede
en sociale uitsluiting Jaarboek 2008. Leuven, Uitgevrij Acco, 2008, p. 61-73.
6 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik
Manteau/standaard uitgeverij,2009, p.261.

ben

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij

7 www.armoedebestrijding.be, De maatstaf die wordt gehanteerd voor armoede is de grens


van 60% van het mediaan nationaal equivalent inkomen. Wanneer het totale inkomen van een
huishouden zich onder deze grens situeert, is er sprake van een verhoogd armoederisico.
8 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik
Manteau/standaard uitgeverij,2009, p.262.

ben

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij
3

terecht te komen in een minder kwaliteitsvolle woning is zeer groot. Kwaliteit gekoppeld aan
betaalbaarheid is voor velen onhaalbaar9.
10

In Vlaanderen zijn er om en bij 200.000 woningen die bewoond en in slechte staat zijn. In

Belgi leeft 24 % van de bevolking in een woning die n of meer gebreken kent (gebrek aan
klein comfort, twee of meer huisvestingsproblemen en/of gebrek aan ruimte).
1.1.3
11

Geld over voor voeding?

De elektriciteit in de keuken is al een tijdje uitgevallen, legde ik wat overbodig uit.

Hilde keek naar het elektrische fornuis. Hoe kookt men dan? We zijn de voorbije
dagen een paar keer frieten gaan halen. En voor de rest? Ik maak ik mezelf wijs dat
ik op dieet ben. Je hebt vrouwen die geld betalen om af te vallen.
Voor mensen die moeten rond komen met een laag inkomen, schiet er na het betalen van de
huishuur en de energierekeningen vaak niet meer veel over om te voorzien in basisbehoeften
zoals voedsel. In 2006 deden er 107.000 mensen beroep op de voedselbank, en dat cijfer blijft
stijgen. Gezond voedsel is dan minder belangrijker dan goedkoop voedsel.
De reclame toont ons dagelijks slanke, gezonde mensen die sporten en iedere dag verse
groenten en fruit eten. Aan dat ideaal kan vaak niet worden voldaan. Ze krijgen het verwijt zelf
verantwoordelijk te zijn voor hun ongezonde levensstijl. Het probleem zit veel dieper: door de
stress en de continue problemen waar mensen in armoede mee leven, kunnen ze vaak de
energie niet meer opbrengen om veel tijd te steken in koken. Daarnaast hebben ze soms geen
uitgeruste keuken, wat de mogelijkheden beperkt.
1.1.4
12

Arm maakt ziek

Op een dag waren alle meisjes heel ziek. Griep. Negenendertig graden koorts. We

lagen snuivend, snotterend en bibberend bij de kachel. Zo kunnen we ze niet naar


boven sturen! jammerde mama. Toch niet naar die vochtige, koude kamer? Papa
knikte.
Gezondheidsenqutes leggen een pijnlijke realiteit bloot: mensen die in armoede leven hebben
vaker een slechte gezondheid. Door een slechte leef- en werkomgeving worden mensen vaker
ziek. De dagelijkse stress en de materile beperkingen van een leven in armoede wegen door
op iemands lichamelijke en geestelijke gezondheid

9 Waar kan een arme nog wonen?. Themadossier 2008. Heusden-zolder, z.u., 2008, p. 8-12.
10 Waar kan een arme nog wonen?. Themadossier 2008. Heusden-zolder, z.u., 2008, p. 9
11 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik ben
Manteau/standaard uitgeverij, 2009,p.320-321.

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij

12 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik


Manteau/standaard uitgeverij,2009, p. 32.

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij

ben

Arm maakt ziek, ziek maakt arm. Mensen met een laag inkomen hebben vaker last van
suikerziekte, rugproblemen, hartziektes, reuma, .

13

Daarom moeten ze veel meer naar de

dokter en hebben ze grote gezondheidskosten, maar het inkomen is vaak te beperkt, waardoor
zorgen noodgedwongen uitgesteld moeten worden. Ook de toegang tot gezondheidszorg blijft
een knelpunt voor wie in armoede leeft. De afstand tussen patint en hulpverlener is soms
letterlijk, soms figuurlijk enorm groot.
14

De cijfers zijn betekenisvol. Mannen met een lagere opleiding sterven gemiddeld 5 jaar

vroeger dan mannen met een hogere opleiding. Mensen met een laag opleidingsniveau, die
dus al minder lang leven, verkeren gemiddeld ook nog eens 15 jaar in minder goede
gezondheid dan mensen met een hoog opleidingsniveau.
15

Maar gezond zijn betekent niet alleen niet ziek zijn, het gaat ook om zich goed voelen in zijn

vel. Mensen in armoede voelen zich minder goed, kampen meer met depressies, angsten en
slaapproblemen. De mentale kostprijs van armoede is enorm.
Door deze ongezonde situatie waarin kinderen opgroeien, komen er vaak een groot aantal
huishoudelijke taken op hun schouders terecht tijdens hun jonge levensjaren. Naast school,
blijft er op die manier niet veel tijd over om de vrije tijd anders te gaan invullen.
1.1.5
16

Gezinnen in moeilijkheden

De agent negeerde hem en keek strak in mijn gezwollen gezicht. Denk goed na wat

je doet. zei hij. Geen enkele vrouw verdient het om door haar man te worden
geslagen
17

De stress van een leven in armoede, weegt zwaar door op een gezin. Stress omwille van de

deurwaarder die komt aankloppen, zorgen over de schoolrekeningen, onzekerheid over de


kinderen die misschien geplaatst zullen worden, Vaak krijgen mensen in armoede het gevoel
dat het geluk nooit eens aan hun kant staat.
Schijnbaar kleine aanleidingen zorgen soms tot extreme reacties: geschreeuw, bedreigingen,
slaan en schoppen, ... .
Daarnaast loert ook het gevaar van de verslaving om de hoek. Als de dagelijkse werkelijkheid
zeer zwaar weegt, groeit de verleiding eraan te ontsnappen via roesmiddelen en kicks.
13 Gezondheid voor iedereen in Erpe-Mere? Mensen in armoede aan het woord! Armoede
schaadt de gezondheid. Erpe Mere, Welzijnsschakels ommekeer vzw, 2009, P. 10.
14 DHONDT, B., Armoede
welzijnszorg vzw, 2008.

schaadt

de

gezondheid.

Achtergronddosier

2008.

Brussel,

15 Gezondheid voor iedereen in Erpe-Mere? Mensen in armoede aan het woord! Armoede
schaadt de gezondheid. Erpe Mere, Welzijnsschakels ommekeer vzw, 2009, P. 10.
16 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik
Manteau/standaard uitgeverij,2009, p. 259.

ben

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij

17 VAN DER WILT, A.? Samen armoede uitsluiten. Achtergronddosier campagne 2006
Welzijnszorg. Brussel, Welzijnszorg vzw, 2006, p.34.
5

Verslavingen aan alcohol, tabak, drugs, eten, seks, gokken doen de ellende even vergeten.
Daaraan weerstaan is moeilijk als het leven weinig te bieden heeft. De gevolgen van dit alles
zijn niet min. Echtscheiding, contacten met het crimineel milieu, financile gevolgen,

En op drie alleenstaande moeders leeft in armoede. Kinderen voelen deze stress en spanning
enorm goed aan. Hun gedrag buitenshuis spreekt soms boekdelen: ze zoeken een uitlaatklep
om te ontsnappen aan de ellende.
1.1.6
18

Gelijke kansenonderwijs?

Omdat ik me in de nieuwe school nog rotter voelde dan in de vorige, begon ik al snel

opnieuw te brossen (spijbelen). Ik doolde door de stad en hing doelloos in de cafs


rond.

19

Toegegeven, ik was inderdaad geen voorbeeldige leerling. Als er thuis weer

eens ruzie was met Frank en Dave en wanneer was er geen ruzie? - hadden papa en
mama het veel te druk om mijn lessen te overhoren. Dan keerde ik naar school terug
zonder dat een van hen zelfs maar mijn agenda had ingekeken.
Het Vlaams onderwijs behoort tot de Internationale top. Positief zou je zeggen maar nergens is
de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen zo groot.
20

Uit onderzoek weten we dat kinderen in armoede achterstand oplopen op volgende gebieden:

sociaal - emotionele ontwikkeling, taalontwikkeling en motoriek. Deze sociale ongelijkheid zet


zich door in het lager en secundair onderwijs. Veel kinderen uit kansarme gezinnen worden
doorverwezen naar het buitengewoon onderwijs, wat uiteraard gevolgen heeft voor later. De
kans om in het regulier arbeidscircuit terecht te komen, neemt af.
21

Het is hard om vast te stellen, dat de ongelijkheid al in de kleuterschool begint. In het boek

In Vrije Val stelt Bart Demyttenaere dat er ondanks de goede wil van leerkrachten, toch
dringend werk moet gemaakt worden van een andere kijk op kansarme gezinnen. Het
onderwijs richt zich nog te vaak tot modale kinderen begrijpelijk, want leerkrachten zijn zelf
hoger opgeleide middenklassers - maar men realiseert zich echter niet dat het organiseren van
bepaalde activiteiten kinderen in kansarmoede extra in de problemen brengt. Zoek dat eens
op, op internet?: het lijkt vanzelfsprekend, maar de kinderen worden opnieuw geconfronteerd
met wat ze niet hebben, een computer.
18 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik
Manteau/standaard uitgeverij,2009, p. 83.

ben

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij

19 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik


Manteau/standaard uitgeverij,2009, p. 57.

ben

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij

20 CAMPAERT, G., ongelijke kansen in het onderwijs. In: CAMPAERT, G., DE BOYSER, K.,
DEWILDE, C., DIERCKX, D. en VRANKEN, J., Armoede en sociale uitsluiting Jaarboek 2008.
Leuven, Uitgevrij Acco, 2008, p.90-91.
21 DEMYTTENAERE, B., In vrije val. Armoede in Belgi. Antwerpen, uitgeverij Manteau/standaard uitgeverij, 2006, p.
190-192.

Vaak zijn het ook de kinderen die opgroeien in een kansarm gezin die op school uitsluiting
ervaren. De kinderen moeten zich aanpassen aan de gangbare normen en regels, die meestal
vreemd zijn aan deze van hun eigen leefwereld. Daarbij worden ze ook zelden uitgenodigd op
verjaardagsfeestjes van hun klasgenoten.

1.1.7
22

Moeten/kunnen/willen werken!?

Ten einde raad besloot Nico opnieuw als chauffeur te gaan werken. Weer hele dagen

op de weg. Dat werkte snel op zijn humeur.


23

In Belgi groeit 13,5 % kinderen op in een huishouden waar niemand aan de slag is. Het

armoederisico van werkloze huishoudens met kinderen is onrustwekkend hoog. Maar liefst
zeven op tien gezinnen met kinderen, waar van de ouders werkloos zijn, hebben kans om in
armoede terecht te komen.
Omwille van bovenstaande cijfers hoort men vaak zeggen: het is hun eigen schuld, ze moeten
maar gaan werken. Toch wijst onderzoek uit dat 4% van de werkende Belgen in armoede leeft
en dat 20% van de mensen in armoede werk heeft. Werk hebben is dus niet d garantie om
uit de armoede raken.
1.1.8

Conclusie: armoede is meer dan een laag inkomen

Bovenstaande analyse maakt duidelijk dat armoede gezien kan worden als netwerk van
uitsluiting op verschillende levensdomeinen. Armoede tast een aantal grondrechten aan: recht
op inkomen, recht op wonen, recht op onderwijs, recht op gezondheidszorg, recht op
maatschappelijke dienstverlening,
Het fundament waarop mensen in armoede hun toekomst moeten bouwen is niet stevig en
vertoont gaten, waardoor de problemen op elk domein elkaar blijvend benvloeden.
Maar wat zijn de gevolgen van deze vicieuze cirkel? Wat betekent deze uitzichtloosheid voor de
gevoelswereld/de binnenkant van mensen armoede?

1.2De verborgen binnenkant


Als we over de binnenkant van mensen spreken, gaat het over de gevoelens, het welzijn van
mensen.
22 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik
Manteau/standaard uitgeverij, 2009,p. 248.

ben

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij

23 Deze paragraaf is gebaseerd op BOYSER , K., armoede en deprivatie in de rand van de


arbeidsmarkt. In: CAMPAERT, G., DE BOYSER, K., DEWILDE, C., DIERCKX, D. en VRANKEN, J.,
Armoede en sociale uitsluiting Jaarboek 2008. Leuven, Uitgevrij Acco, 2008, p.75-84.
7

24

Welzijn is het welbevinden van mensen in lichamelijk en geestelijk opzicht. Welzijn is iets

dat mensen individueel beleven. Welzijn staat los van welvaart. Ook zonder welvaart kunnen
mensen zich lichamelijk en geestelijk goed voelen. Omgekeerd kunnen bepaalde gevolgen van
welvaart een bedreiging zijn voor het welzijn. Welzijn wordt meer bepaald door sociale
stabiliteit en culturele bloei dan door economische vooruitgang
De subjectieve beleving van mensen, valt moeilijk te achterhalen. Bij mensen in armoede
staan echter

volgende

woorden centraal:

uitsluiting, schuldgevoelens, schaamte, niet

verworven vaardigheden, niet verworven kennis, laag zelfbeeld, moedeloosheid.


1.2.1
25

Uitsluiting

Ik was een welgestelde vrouw. Door een pijnlijke scheiding ben ik heel wat

kwijtgeraakt. Op n maand tijd, veranderde ik van een welgestelde vrouw waar


iedereen vriendelijk en gehoorzaam een hand aan gaf tot een vrouw die het moeilijk
had en andere mensen in moeilijkheden wilde helpen. Het aanzien vermindert
onmiddellijk.
Door de vele problemen, trekken mensen in armoede zich vaak terug in een eigen wereld.
Door alles wat ze hebben meegemaakt, zijn ze bang opnieuw iets te verliezen. In elke
nieuwe relatie duikt meteen de angst op om opnieuw met verlies te worden geconfronteerd.
Op die manier ontstaat het gevoel er alleen voor te staan, ze voelen zich afgesloten van de
samenleving. De vaardigheden die noodzakelijk zijn om adequaat met de buitenwereld te
communiceren, worden niet verder ontwikkeld, wat nog tot verder uitsluiting leidt.26
Het gevoel van permanente uitsluiting wordt versterkt door de vele pogingen om aansluiting
te zoeken bij de samenleving. Om er ook bij te horen, richten armen zich op de uiterlijk
waarneembare kenmerken van zogenaamd "geslaagde" middenklassers.
Maar daardoor worden mensen in armoede nog extra beschuldigd en dus verder van de
samenleving weggeduwd.

27

Men ervaart dagelijks dat men geen toegang heeft tot het

reguliere circuit. Voor jongeren vertaalt zich dat vaak in het gevoel een hopeloos
probleemgeval te zijn.
1.2.2
28

Niet verworven vaardigheden en kennis

Hilde maakte me vooral wegwijs. Ze kende veel beter de weg in de doolhof van

paperassen waarin Nico en ik vaak verdwaalden. Ze slaagde erin dingen te forceren die
24 Internet, 4 april 2009. (http://www.encyclo.nl/begrip/welzijn
25 Vrijwilligster Kruishoutem, Mondelinge mededeling. Getuigenis, 20 april 2009.
26 Intern document: Een school voor ieder kind
27 DEMYTTENAERE, B., In vrije val. Armoede
Manteau/standaard uitgeverij, 2006, p. 135-156
28 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik
Manteau/standaard uitgeverij,2009, p. 321.

ben

in

Belgi.

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij

Antwerpen,

uitgeverij
8

ons niet lukten. Als wij de een of andere officile instantie een brief schreven om ons
beklag te maken, stonden er ongetwijfeld zulke stomme taalfouten in dat iedereen zich
er vrolijk om maakte.
Op school, thuis, in de jeugdbeweging, leer je als kind heel wat vaardigheden. Mensen in
armoede hebben bepaalde vaardigheden echter niet meegekregen. Deze zijn echter nodig om
in onze samenleving aanvaard te worden en normaal te functioneren.29
Er gaapt een grote kennis- en vaardigheidskloof tussen beide werelden. Armen kennen bijna
niets van de wereld van de niet-armen. Meestal zijn ze zich daarvan niet eens bewust. Als ze
met een bepaald probleem zitten, zoeken ze hulp in hun eigen netwerken van familieleden en
vrienden die vaak met dezelfde problemen worstelen. De basiskennis die ieder mens nodig
heeft om probleemloos zijn weg te vinden in het gecompliceerde leven, blijft voor armen
onbereikbaar.30Ze kregen ook niet de vaardigheden mee die noodzakelijk zijn om zich in de
samenleving te kunnen handhaven. Bv. de minimale basis om met papieren en administratie
om te gaan is hen totaal vreemd.
Kinderen zijn er vaak de dupe van: vaardigheden die ouders nooit geleerd hebben, kunnen ze
ook niet doorgeven, waardoor hun kinderen in bepaalde situaties op een negatieve manier
opvallen.
1.2.3
31

Laag zelfbeeld (zelfvertrouwen)

Allemaal nullen, herhaalde ik toonloos en ik dacht onvermijdelijk aan pa, die zo vaak

had gezegd dat ik een nul was en altijd een nul zou blijven.
Men legt de schuld van de armoede dikwijls bij de mensen zelf. Daardoor voelen ze zich
verworpen en vernederd. Mensen dromen over zaken die in hun leefwereld onmogelijk zijn.
Fantasien en soms grootheidswaan moeten het onzekerheidsgevoel onderdrukken. Ze zijn de
laatste strohalm om zichzelf voor de buitenwereld te bewijzen. Dat deze strategie gemakkelijk
leidt tot probleemgedrag spreekt voor zich. Sommige mensen proberen dit negatieve
zelfwaardegevoel te compenseren door zich op materieel vlak gelijk te stellen met wat voor
hen de maatschappelijke norm lijkt.
Daarbij kennen mensen in armoede weinig zekerheden in het leven. Alles lijkt tijdelijk. Ze
hebben nauwelijks greep op hun leven, hun gezin. Dit heeft te maken met regelmatig
verhuizen, onregelmatig, wisselend inkomen (interim, klusjes, slecht betaald zwart werk),

angst voor plaatsing van de kinderen, bepalende interventies van hulpverleners


De jeugdrechter, de raad van het OCMW, de maatschappelijke assistent, de schooldirecteur, de
instellingsverantwoordelijke, beslissen wat voor hen het beste is.
29 Intern document: Een school voor ieder kind
30 DEMYTTENAERE, B., In vrije val. Armoede
Manteau/standaard uitgeverij, 2006, p. 135-156
31 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik
Manteau/standaard uitgeverij,2009, p. 207.

ben

in

Belgi.

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij

Antwerpen,

uitgeverij
9

Het verdriet en de pijn die deze mensen vanuit hun kinderjaren meeslepen is groot. Het
basisgevoel er te mogen zijn ontbreekt. Zij voelen zich integendeel voortdurend afgeschreven
en tekort gedaan. Zij leven met een leeg gevoel.
Jongeren die opgroeien in zon onstabiele omgeving, leren een gedrag aan dat vaak een
extreem laag en negatief zelfbeeld camoufleert. Om toch een eigen identiteit te verwerven valt
men terug op de klassieke rolpatronen: machogedrag, stoerdoenerij, en stereotiep rolgedrag.
Beter een slecht imago en een negatieve identiteit dan helemaal niets betekenen32.
1.2.4
33

Schuldgevoelens

Ik zeg altijd dingen die hem kwaad maken. Het is mijn schuld. Het is mijn verdomde

schuld.
Mensen praten zichzelf op verschillende manieren een schuldgevoel aan. Ofwel voelen ze zich
met de vinger gewezen door buitenstaanders. Niet onlogisch, want er bestaan veel
vooroordelen over mensen in armoede: Ze zijn lui, willen niet werken. Ze hebben geen geld
voor eten, maar kopen wel een flatscreen. Ze komen zogezegd niet rond, maar kopen wel
dagelijks sigaretten, .
Tegelijk nemen ze de schuld voor hun situatie op zich, door de weinige steun/veiligheid die ze
ondervinden in hun eigen leefomgeving.
1.2.5
34

Schaamte

Ik deed er alles aan om te verbergen dat ik eigenlijk in een krot leefde. De

vochtplekken die toch nog door het behang kwamen, werden zorgvuldig verborgen
achter schilderijtjes die ik op de rommelmarkt had gekocht, en als klap op de vuurpijl
spaarde ik voor een aquarium met zoetwatervissen. Op den duur zou je nog denken dat
ik echt in een minirijkeluishuisje woonde!
Mensen in armoede verstoppen zich. We spreken over verdoken armoede. Men gaat bv. niet
naar het cultureel centrum omdat men denkt dat anderen gaan zien dat ze anders zijn en
omdat men niet weet, hoe, zich te gedragen in een voor hen onbekende wereld. (naast het
feit dat er misschien geen geld is, geen mogelijkheid om er geraken met het vervoer waarover
mens beschikt,)
Van buitenaf merk je soms niets. Hun kinderen hebben een gsm, spelen op de playstation,
allemaal zaken die we als buitenstaander in vraag stellen, maar die ze alleen maar kopen om
erbij te horen en om hun kinderen te plezieren.

32 Intern document: Een school voor ieder kind


33 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik
Manteau/standaard uitgeverij,2009, p. 99.

ben

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij

34 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik


Manteau/standaard uitgeverij,2009, p. 280.

ben

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij
10

1.2.6
35

Verlamd door moedeloosheid

Ik huilde en wilde dood. Als ik daar dan lag te snotteren, kwam de lieve verpleegster

langs. Ze gaf me altijd wel een pilletje, waarna ik snel in slaap viel. Af en toe kwam er
eens bezoek. (pg. 127)
Langdurig leven in armoede en uitsluiting ondergaan, creert kwetsuren, die slechts heel
langzaam genezen. Het zorgt ervoor dat mensen de greep verliezen op het eigen leven. Ze
hebben beperkte mogelijkheden om zich te ontwikkelen en raken zo verstrikt in een web van
problemen. Afhankelijk van de fysieke en psychische draagkracht, kunnen sommige mensen
zware klappen relatief goed verwerken, anderen geraken er alleen nooit bovenop. Op die
manier krijgen ze het gevoel het leven niet meer onder controle te hebben, waardoor
moedeloosheid ontstaat.
Hier hebben we te maken met een tweede vicieuze cirkel:

36

35 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G.,


Manteau/standaard uitgeverij, p. 127.

Ik

ben

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij

36 Welzijnsschakels vzw,7 gevoelighedenkrachtuitdagingen. De binnenkant van armoede.


Brussel, Welzijnsschakels vzw, z.j. (powerpoint)
11

1.3 37Oorzaken van armoede


Jan Vranken ontwikkelde op het einde van de jaren '70 een ideaaltypisch verklaringsschema,
waarin vier armoedemodellen onderscheiden worden. Elk model geeft zijn eigen visie weer op de
oorzaken van armoede. Aangezien die visie het handelen van mensen bepaalt, is het belangrijk om
deze modellen hieronder te schetsen.
1.3.1 Individueel model
In de volgende twee modellen wordt armoede als een individueel probleem benaderd. Anderen
of de samenleving hebben met andere woorden geen invloed op het individuele leven van
mensen in armoede.
1.3.1.1 Het individueel schuldmodel
Armen zijn lui. Ze verkwisten hun geld en weigeren zich behoorlijk te gedragen.
Deze vooroordelen geven weer dat men de schuld in dit model bij de mensen zelf legt. Mensen die
in dit model geloven, gaan ofwel de persoon aan zijn lot overlaten ofwel gaat men regels opleggen
om te laten zien hoe men wel moet leven. Mensen in armoede zijn een hinder voor de
samenleving, die geen schuld treft.
1.3.1.2 Het individueel ongevalmodel
Hij kan er niets aan doen. Hij is vorig jaar ziek geworden. Ik breng hem elke maandag een
maaltijd zodat hij toch iets kan eten.
In dit model kijkt men duidelijk anders naar armoede dan in het vorige. Men legt de schuld niet
zozeer bij de persoon zelf, maar wijt de armoede aan tegenslag. De samenleving of individuen
hebben de plicht om mensen te helpen. Dit vertaalt zich in caritatieve hulp en in het sociaal
zekerheidsstelsel.
1.3.2 Samenleving als oorzaak
Bij de vorige benaderingen wordt voorbijgegaan aan de maatschappelijke context waarbinnen
armoede zich situeert. Wat volgens de volgende twee verklaringsmodellen niet correct is. Armoede
wordt immers voor een groot deel bepaald door economische en sociale ontwikkelingen in de
samenleving.
1.3.2.1 Maatschappelijk ongevalmodel
De werkloosheid is nog nooit zo hoog geweest door de economische crisis
Plotse veranderingen in de maatschappij maken slachtoffers. Economische crisissen, oorlogen,
migratie, bedrijven die naar het buitenland verhuizen; het zijn slechts enkele maatschappelijke
voorbeelden die een grote invloed hebben op individuele situaties. Wie op die manier naar
armoede kijkt veronderstelt dat zodra de maatschappelijke situatie terug "normaal" wordt, de
armoede zal verdwijnen.

37 Dit hoofdstuk is gebaseerd op Uit Een kijk op armoede en beleid. Adventscampagne


Welzijnszorg 1995. Brussel, Welzijnszorg vzw, 1995, p.17-18.
12

1.3.2.2 Structurele benadering


De maatschappij werkt armoede in de hand.
Volgens dit structureel model zit armoede ingebakken in de maatschappelijke ordening. Zo zou een
gebrek aan armoede een verlies voor de samenleving betekenen, want armoede vervult ook
positieve functie. Armen vormen bij voorbeeld een afzetmarkt voor tweedehands kleren, ze voeren
onaantrekkelijk en vuil werk uit, ze tonen aan anderen hoe het niet moet,
Voor individuen is het echter wel negatief! Het is belangrijk om de armoede structureel aan te
pakken, toevallige bijsturingen en individuele benaderingen zullen aan deze ongelijkheid niets
veranderen.
Deze vier modellen bieden een kader om percepties van mensen, organisaties en
maatschappelijke actoren te duiden. Zoals we bij de inleiding van deze paragraaf vermeld hebben,
zijn dit typologien en dient men ze niet eenduidig op te vatten.

1.4Krachten38
Ondanks alle problemen kunnen we bij mensen in armoede veel krachten terug vinden.
Solidariteit is er n van. Hoe moeilijk mensen het soms zelf hebben, staan ze toch open om
anderen te helpen. Zo kon Emilie uit het boek ik ben iemand/niemand telkens bij haar broer
Dave die zelf in armoede leeft, terecht. Ook hebben mensen in armoede heel wat
overlevingsvaardigheden. We kunnen het omschrijven als de vaardigheid die iemand
ontwikkeld om zich recht te houden in een moeilijke situatie. Felix Timmermans illustreert het
met volgend citaat onze gebreken zijn een deel van onze kracht. In het verhaal wordt Emilie
verschillende keren geslagen door haar man, maar blijft ze toch steeds assertief reageren. Wat
een overlevingsvaardigheid is, aangezien sommige mensen eerder onderdanig zouden
reageren.
Wanneer Nico, de man van Emilie, opgenomen wordt in de Therapeutische Gemeenschap, mist
ze hem erg en verkeert ze bovendien in armoede. Het schrijven van brieven biedt haar kracht
om verder te gaan. Die kracht omschrijven we als draagkracht. Het is dat waar mensen op
terugvallen om zich ondanks alles recht te houden. Soms zijn er daar hulpmiddelen bij nodig
zoals de brieven en gedichten die Emilie naar Nico schrijft.
Mensen in armoede zijn ook rechtuit wat een sterkte is. Zo voelde Emilie zich niet goed bij de
nieuwe thuisbegeleidster die op bezoek kwam. Daarom besprak ze dit delicaat onderwerp met
haar: op een dag hield ik het niet meer uit. Ik vertelde haar dat al het zelfvertrouwen dat ik
onder Antje had opgebouwd verdwenen was. Ik had geen kritiek nodig, maar aanmoedigingen.
Dan pas kon ik mijn problemen te lijf. De vrouw schrok heel erg van wat ik zei. Ze was zich
niet bewust van de afstand die ze schiep. 39
Ook zijn er in het boek en in het leven van mensen in armoede heel wat situaties waarin
humor centraal staat. Een andere kracht is creativiteit. Zo ontwerpt Emilie haar kleren. Tot
slot is moed een rode draad doorheen het verhaal. Telkens opnieuw doorgaan, nadat er elke
dag een deurwaarder aan de deur staat. Telkens opnieuw mensen vergeven, vraagt heel wat
moed waar we als buitenstaander soms niet bij kunnen.
38 Deze paragraaf is gebaseerd op DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik ben iemand/niemand.
Antwerpen, uitgeverij Manteau/standaard uitgeverij, 2009.
39 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G., Ik
Manteau/standaard uitgeverij, 2009, p.320.

ben

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij
13

De krachten: solidariteit, overlevingsvaardigheden, draagkracht, recht uit zijn, humor,


creativiteit en moed zijn belangrijke sterktes in het leven van mensen in armoede. Zo wordt op
het einde van het boek volgend gevoel beschreven 40had ik even het gevoel dat mijn leven al
met al nog zo kwaad niets was en dat ik, ondanks alles wat ik te weinig had gekregen, toch
ook heel wat had om dankbaar te zijn. Ondanks alles put Emilie nog kracht uit de positieve
elementen van haar leven. Als we als buitenstaander deze krachten zien en hierop
inspelen, verhoogt dit de kans om de cirkel van armoede te doorbreken.

1.5 uitdagingen voor hulpverleners, vrijwilligers en de man of vrouw in


de straat. (Bron: Welzijnsschakels, website www.ikbeniemandnieamand.be)
1.5.1 De kracht van mensen zien.
Je kan alleen het negatieve en het falen zien van mensen in armoede. Je kan echter ook het
positieve zien en erkennen, de stappen die ze zetten.
Stel jezelf de vraag: hoe zou ik het doen in die situatie? Dan zie je nog beter hun krachten, de
positieve elementen in hun leven.
Bevestig het positieve. Benoem wat er wl is. Blijf echter jezelf. Mensen voelen zeer goed aan
als je iets niet meent of als je overdrijft.
Voor mij was de ervaring van een vrijwilliger die op huisbezoek kwam en echt naar me
luisterde en me het gevoel gaf echt in me te geloven, heel belangrijk. Ik ben stilletjes
beginnen groeien.
1.5.2 hun verhaal beluisteren
Luisteren is interesse hebben, is mensen au serieus nemen en belangrijk vinden.
Je kan de leefwereld van mensen verkennen door deze vragen te stellen. Hoe reageren
buren? Hoe doen andere mensen het die in dezelfde situatie zitten? Kennen jullie nog
mensen die dat meemaken? Hoe liep het toen jij kind was?.Forceer echter niets, laat het
ritme van het gesprek bepalen door de mensen zelf.
Door te luisteren help je mensen hun levensverhaal te structureren. Voor henzelf is het vaak
ook niet meer duidelijk hoe hun leven liep omdat ze al te veel hebben meegemaakt.
Door tijd te maken om te luisteren probeer je mensen te verstaan. Interpreteer niet te vlug,
want heel dikwijls schuilt iets heel anders achter wat ze doen, dan wat we op het eerste zicht
zouden denken.
Het gesprek hoeft niet altijd over problemen te gaan. Hun leefwereld leren kennen en
verkennen helpt je om beter te begrijpen van waaruit mensen handelen. Er is tijd nodig om
wat vertrouwen op te bouwen. Zoek positieve aanknopingspunten voor een gesprek zoals de
kinderen of gemeenschappelijke interesses en durf ook over jouw eigen leven vertellen.

40 DE PRIL, D. en DIDELEZ, G.,


Manteau/standaard uitgeverij, p. p. 386

Ik

ben

iemand/niemand.

Antwerpen,

uitgeverij
14

Langs twee kanten kennen we elkaars leefwereld niet. We hebben door het contact recht om
elkaars leefwereld te leren kennen. Elkaar leren kennen, dat is waar het op aan komt.
Hulpverlening heeft een opdracht, ook in het gesprek. Maar een gesprek dat we voeren om
elkaar te leren kennen, heeft geen opdracht.
1.5.3 niet veroordelen
Laat hen echt aanvoelen dat je niet komt om hen te controleren of om hun leven te
veranderen, en dat je hen niet beoordeelt of veroordeelt. Laat hen ervaren dat je hen wilt leren
kennen als persoon, niet omdat ze arm zijn of problemen hebben. Het doet hen deugd als ze
merken dat je niet bang of beschaamd bent om met hen contact te hebben en dat je het niet
hun schuld vindt dat ze problemen hebben. Ze kunnen in jou een bondgenoot vinden die
verontwaardigd is over toestanden die niet mogen bestaan, over onrecht dat mensen wordt
aangedaan.
Als je de dingen begint te zien en te verstaan, kom je dicht bij de pijn, het verdriet, de angst
waarmee ze leven. Daaruit groeit respect voor hen omdat ze ondanks zoveel ellende niet
kopje onder gaan.
Bij contacten met gezinnen die anders (moeten) leven, is het belangrijk dat we onze eigen kijk
durven loslaten om hun situatie, hun manier van leven en hun keuzes te verstaan.
Heel vaak wordt wat gezinnen in armoede doen verkeerd begrepen. Ze worden veroordeeld, er
zijn vooroordelen.
1.5.4 Gedeelde verantwoordelijkheid
We willen mensen die het niet makkelijk hebben, direct helpen. We willen van alles doen voor
hen. Armen zijn mondige mensen en zullen je hulp wel vragen als het nodig is. Niets doen
geeft je misschien een gevoel van onmacht. Maar een invulling door jou van wat verkeerd is
aan hun situatie kan zeer kwetsend en vernederend zijn.
Door te luisteren en niet in te grijpen, geef je hen veel meer: een stuk zelfwaarde gevoel!
Concrete solidariteit is de dialoog met maatschappelijk kwetsbare mensen aangaan. Niet
zozeer omdat die mensen kwetsbaar zijn, niet in de eerste plaats omdat ze problemen hebben,
maar wel omdat ze mens zijn en daarom alleen al minstens n mens naast hen verdienen als
supporter in lief en leed (Luc Vandenabeele - vrijwilliger)
Het is goed om de verantwoordelijkheid ook bij mensen in armoede te laten. Het helpt soms
om in plaats van zelf een oplossing aan te reiken, een vraag terug te stellen: Heb je daar al
met iemand anders over gesproken? of Zie je andere mensen aan wie je het kunt vragen? Je
kunt dan eventueel helpen zoeken, suggesties doen. Maar laat de verantwoordelijkheid ook bij
hen en schiet niet te vlug in actie!
Wij kunnen niets oplossen, of iets aan hun situatie veranderen, als ze het zelf niet willen. Dat
is vaak lastig. We kunnen hen enkel aanmoedigen en ondersteunen. Vrijwilligers, leerkrachten,
buren kunnen proberen om een tussenschakel te zijn naar de hulpverlening toe. Met vallen en
opstaan. De hulpverlening moet op zijn beurt met grote verantwoordelijkheid zijn taken
opnemen.
Vrijwilligers kunnen model staan voor dingen die we niet geleerd hebben, bijvoorbeeld
vertrouwen hebben, vriendelijk zijn Zonder dat jullie iets zeggen, zonder te zeggen hoe we
het moeten doen, leren we veel van jullie. Als we eerst zelf vertrouwen krijgen, kunnen we
ook gaan vertrouwen.
15

Als jullie laten blijken ook al eens problemen te hebben, neem je ons in vertrouwen. We
voelen iets van gelijkwaardigheid. Ik ben opgegroeid in alle negativiteit.
Ik heb nooit iets positiefs gezien. Ik leer positieve dingen zien door jullie. We hebben nooit
keuzes gehad. Dus kunnen we ze ook niet maken.
We moeten dat leren. Daarom is het belangrijk dat je ons vraagt: wat denk je erover? Wat zou
je willen (kiezen)?
Je mag niet te veel verwachten. Het gaat met kleine stapjes! Je moeten tegen jezelf zeggen:
ik ga als vriend en ik verwacht niets.
1.5.5 Iedereen is evenveel waard
De hulpverleners waarmee armen te maken hebben, staan altijd een stukje boven hen, hoe
goed ze het ook bedoelen. Gewoon al omdat mensen in armoede met hun problemen naar hen
toe moeten komen. Ze zijn voor een aantal zaken afhankelijk van hen. Ze moeten aan
afspraken en verwachtingen voldoen,...
Vrijwilligers, leerkrachten, buren kunnen gewoon naast mensen in armoede staan, van mens
tot mens, vriendschappelijk, omdat niets moet!
We zijn niet gelijk aan mensen in armoede omdat iedere mensen anders is, maar ze kunnen
wel gelijkwaardig zijn. Die gelijkwaardigheid zorgt dat het minderwaardigheidsgevoel dat veel
mensen in armoede hebben, kan verminderen.

Je moest eens weten hoeveel nood er is aan gewone menselijkheid. Vrijwilligers betekenen
heel wat, vooral als ze zichzelf blijven, als mens, en zich bewust zijn dat ze in hun
vrijwilligerswerk ook heel wat krijgen dat hun verlangens of noden invult.
Er is vooral nood aan mensen die ons laten zien en voelen wie ze zijn, en die de openheid
hebben om ook ons die ruimte te geven
(de citaten in deel 1.5 komen uit de brochure Schakels die bruggen slaan van vzw.
Welzijnsschakels.)
1.5.6 een relatie aangaan.
Al vele jaren worden grote inspanningen geleverd om armoede te bestrijden. Toch stellen we
vast dat de kloof tussen arm en rijk niet gedicht wordt. Naast de hulpverlening en de
beleidsmaatregelen om armoede te bestrijden is er nog iets anders nodig.
Mensen raken maar uit de armoede als ze ook vrienden, kennissen, sociale netwerken
hebben. Het sociaal welbevinden is belangrijk.
Met liefde en aandacht omgaan met mensen. Zorgzaam aanwezig zijn, een relatie aangaan die
op vertrouwen gebaseerd is dat kan alleen maar door naar mensen toe te gaan. Dat lukt niet
van achter een bureau. Een langdurig contact opbouwen is nodig. Trouw en hartelijkheid,
omgaan met mensen in armoede zoals je zou omgaan met een vriend of familielid. Als je zo
met mensen omgaat, doe je het anders dan wanneer je zakelijk en juridisch dingen bekijkt.
Zo een relatie kan opgebouwd worden door een vrijwilliger, een buur, een leerkracht. Elk
gezin in armoede zou minstens ook n hulpverlener over de vloer moeten krijgen die dicht bij
16

hen staat en een bruggenbouwer is naar de andere diensten. Daardoor zal het aantal
hulpverleners dat bij n gezin betrokken is alvast verminderen.
Mensen met en zonder armoede-ervaring samenbrengen en groep laten vormen zorgt er ook
voor dat mensen zich beter voelen.
Mensen kunnen ervaringen uitwisselen, leren van elkaar, samen genieten van ontspannende of
culturele activiteiten en samen strijden tegen het onrecht dat armoede is.
1.5.7 bewaak je grenzen
Als je contacten aangaat met mensen in armoede, moet je ook aan je zelf denken. Anders
worden op een bepaald moment grenzen overtreden waar je niet zo gelukkig mee bent.
Wat vertel je over je eigen situatie? Je komt dichter bij elkaar door aan te sluiten met gelijke
ervaringen. Maar je moet ook niet alles vertellen. Dat doe je ook bij andere mensen niet.
Je moet niet bang zijn om te zeggen wanneer iets niet past of wanneer je niet kunt ingaan op
wat ze vragen. Niet denken dat je hen daarmee in de steek laat. Eerder waakzaam zijn dat het
voor jou haalbaar blijft. Want als jij het niet meer aankan, stel je de mensen teleur omdat ook
jij afhaakt. Voor mensen die al zo veel teleurstellingen meemaakten in hun leven is dat zwaar.
Je neemt veel indrukken mee als je echte contacten opbouwt met gezinnen in armoede. Die
moet je kunnen verwerken! Het kan nodig zijn om een klankbord te hebben, om uit te wisselen
met anderen over wat je meemaakt.
Discretie is daarbij heel belangrijk. Zeg het tegen de mensen in armoede als je over hen wil
praten met iemand anders. Als je over hen uitwisselt doe het dan op zon manier alsof ze er
zelf bij zijn en alles mogen horen wat je over hen vertelt.

17

NEDERLAND
Sociale zekerheid en verzorgingsstaat in Nederland
Inleiding.

Eind 19e eeuw:


- veel mensen in Nederland waren erg arm
- er bestonden nog geen uitkeringen of sociale wetten om deze mensen bij te staan.
- arme mensen waren afhankelijk van de liefdadigheid van rijke mensen.

1e helft 20e eeuw:


toestand van arme mensen verbeterde langzaam
er kwamen sociale wetten
nog niet iedereen had recht op een uitkering

Jaren '30: er vond een economische crisis plaats die veel mensen werkloos maakte. Veel van
deze mensen kregen geen uitkering.

Na de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) ging het economisch veel beter met Nederland.
Nederland groeide uit tot een verzorgingsstaat. Iedereen die niet voor zichzelf kon zorgen,
kreeg een uitkering. Daar zorgde de staat voor. In de jaren '70 kwam de verzorgingstaat in de
problemen omdat er zoveel mensen een uitkering kregen. Het werd voor de staat
onbetaalbaar.

Verzorgingsstaat:
De staat zorgt voor uitkeringen en financile bijstand voor de mensen die dit nodig hebben.
Het zorgt ervoor dat de Nederlander van wieg tot graf verzorgt en bijgestaan kan worden. De
verzorgingsstaat lijkt een prima systeem, maar is wel erg duur voor de staat.

Hoofdstuk 1. Armoede rond 1900

1. Welke groepen konden niet voor zichzelf zorgen?


18

De industrialisatie die in 1870 voor een modernisatie van de economie had gezorgd, maakte
niet iedereen rijk. Veel mensen hadden bijna geen geld voor de eerste levensbehoeften (=
voedsel, kleding en brandstof). Grote groepen in Nederland leefden begin 1900 in grote
armoede. Zij moesten werken en leven onder zeer slechte omstandigheden.

Groepen armen:
- arbeiders: werkten in de stad in fabrieken. Daar was het smerig en ongezond, net als in de
huizen waar zij, dicht op elkaar moesten wonen. Zij woonden in de steden onder de rook van
de fabrieken. Alles was zwart van het roet die uit de fabrieksschoorstenen kwam.
- landarbeiders & boeren: moesten hard werken voor heel weinig loon. Veel boeren trokken
naar de stad in de hoop daar een beter leven te krijgen. Zij gingen werken in de fabrieken. Ze
kregen het dus niet veel beter.
- kleine zelfstandigen: ambachtslieden als slager, smid, kruidenier etc. Zij konden de
concurrentie van de fabrieken niet aan en leefden daardoor in armoede.

Bij een economische crisis waren er geen wetten die hen beschermden tegen nog meer
armoede.

In de 19e eeuw had de rijke burgerij (o.a. fabriekseigenaren) de meeste macht. Zij waren
aanhangers van de liberalen. De liberalen waren niet van plan de arme mensen te helpen. Die
moesten hun problemen zelf maar oplossen. Het ging hen er om dat er geld verdiend werd. De
arbeiders waren voor hen een middel om winst te maken en rijk te worden.

Liberalisme:
Politiek en economisch stelsel, ontstaan in de 18e eeuw, waarbij de vrijheid en de rechten van
het individu voorop staan. Liberalen pleiten voor een terughoudende rol van de overheid. Voor
liberalen is het kapitalisme het beste economische stelsel.

Kapitalisme:
Economisch stelsel waarin de productiemiddelen in handen zijn van particulieren, die alleen
produceren als er winst te maken is.

In de 2e helft van de 19e eeuw komt het socialisme op. Zij nemen het op voor de onderdrukte
arbeider. Ze geven het kapitalisme en de rijke burgerij er de schuld van dat er zoveel armoede
is. Er moet iets aan gedaan worden.

19

Er ontstond nog een politieke stroming: de confessionelen. Zij zeiden dat God de armoede van
veel mensen zo had gewild. Ze moesten er maar mee leren leven. In de hemel zouden ze er
voor beloond worden.

Socialisme:
Politieke stroming die opheffing van het priv-bezit van de productiemiddelen nastreeft om zo
te kunnen komen tot een klasseloze samenleving. Ze komen vooral op voor de arbeiders.
Inspirators zijn Karl Marx en Friedrich Engels.

Confessionelen:
Katholieken en protestanten. Zij baseren hen denken en handelen op basis van de
geloofsbelijdenis. Confessionele politieke partijen willen hun politiek handelen baseren op de
Bijbel.

PARAGRAAFVRAAG: Welke groepen konden niet voor zichzelf zorgen?


Dit waren de arme mensen: arbeiders, landarbeiders, boeren en kleine zelfstandigen.

2: Hoe was de armenzorg geregeld?

Als je niemand had die voor je zorgde, had je een groot probleem en was je afhankelijk van
liefdadigheidsinstellingen (= plaatsen waar je hulp kreeg):
- Particuliere liefdadigheid: een fabrikant die zich de armoede van zijn personeel wel aantrok
en hen hulp gaf.
- Kerkelijke liefdadigheid: de kerk gebruikte het geld dat ze kregen van de rijke mensen voor
hulp aan de armen.
- Gemeentelijk armenfonds: het fonds besliste per geval wie er geld kreeg. Veel geld zat er
niet in het fonds.

In 1854 nam het parlement een Armenwet aan. In deze wet stond dat de gemeenten de
armen meer hulp moesten geven, want de armenbesturen van de kerk konden het niet meer
aan. Het hielp echter niets, want de gemeente gaf pas geld als je eerst bij andere
liefdadigheidsinstellingen of familie hulp had gevraagd. De hulp die er gegeven was bestond
vooral uit gratis voedsel en woonruimte.

20

De overheid begon zich steeds meer te bemoeien met de armenzorg. Aan het einde van 19e
eeuw namen de gemeenten het grootste deel van de zorg op zich.

PARAGRAAFVRAAG: Hoe was de armenzorg geregeld?


Er waren drie soorten liefdadigheidsinstellingen waar de armen terechtkonden: particuliere of
kerkelijke instellingen of het gemeentelijke armenfonds. Een Armenwet moest voor verbetering
zorgen, maar hielp niet veel. Uiteindelijk ging de overheid zich meer bemoeien met de armen
en gingen gemeenten de armenzorg op zich nemen.

3: Veranderende opvattingen rond 1900?

Vanaf 1870 begon Nederland te moderniseren. Er kwamen overal fabrieken en machines voor.
Dit zorgde ervoor dat er overal steden uit de grond werden gestampt die zich vormden rond
deze fabrieken. Het was erg smerig in deze steden. Iedereen woonde dicht op elkaar De woonen werkomstandigheden in de stad waren erg slecht. Toch trokken veel mensen naar de stad.
Ze hoopten daar werk te vinden. Ze dachten dat het leven in de stad beter was dan op het
platteland, maar dat was niet altijd zo.

De armoede in de steden werd een sociale kwestie. Er moest iets aan gedaan worden. In de 2e
helft van de 19e eeuw begonnen er vakbonden te ontstaan die het opnamen voor de arbeiders.
Ook de rijke burgerij zag dat er iets moest gebeuren aan de ellende van de arbeiders en wel
omdat:
- ze medelijden hadden met de arbeiders
- de groep van arbeiders was heel groot en men was bang dat er grote problemen zouden
komen als er een opstand onder hen zou uitbreken.
- in de smerige onhyginische arbeiderswijken heersten allerlei ziekten. Deze waaiden over
naar de wijken van rijke burgers.

Men ging inzien dat de armen recht hadden op steun en dat het niet om liefdadigheid ging. In
het begin zorgden gemeenten, bedrijven en vakverenigingen zelf voor verzekeringen tegen
bedrijfsongevallen en werkloosheid, maar die stelden weinig voor. In 1919 kwam de overheid
met een wet die de gevolgen van invaliditeit en ouderdom bestreed. Een verplichte verzekering
voor iedereen was er echter niet. In 1930 kwam er een soort ziekteverzekering voor iedereen.

Rond 1900 vond men ook in de politiek dat er iets moest veranderen.
- Confessionelen: armoede en andere problemen moesten door werkgever en werknemer
samen worden opgelost. Ze waren het nog niet eens over de rol van de overheid.
21

- Liberalen: ook hier was men het niet met elkaar eens. De conservatieve liberalen vonden dat
de overheid zich nergens mee moest bemoeien, terwijl de jong-liberalen vonden dat er via de
wetgeving steun moest worden gegeven.
- Socialisten: in theorie wilden zij dat alle verschillen tussen arm en rijk moesten verdwijnen.
Een revolutie moest hier voor zorgen. In de praktijk probeerden ze via de wetgeving de armen
te helpen.

Conservatief:
Behoudend, vasthoudend aan bestaande politieke en maatschappelijke denkbeelden en
situaties. Iemand die conservatief is, ziet niet graag dat de huidige situatie verandert.

PARAGRAAFVRAAG: Veranderende opvattingen rond 1900?


Men begon in te zien dat het zo niet langer kon en er kwamen verzekeringen om de armen te
helpen. Ook de politiek wilde iets voor de armen doen, maar ze waren er nog niet uit of dat via
de wetgeving moest of niet.

HOOFDSTUKVRAAG: Wat veranderde rond 1900 in de armenzorg?


Voor 1900 was men aangewezen op familie of liefdadigheidsinstellingen. Als je daar niet meer
terechtkon, kon je terecht bij de gemeente. Er kwamen ook vakbewegingen die het voor de
arbeiders opgingen nemen en ook de politiek ging zich bemoeien met de armenzorg.
Uiteindelijk zag men in dat er iets moest gebeuren aan de situatie waarin in de armen leefden.
Er kwamen ziekteverzekeringen en de politiek vroeg zich af of er niet iets in de wetgeving
geregeld kon worden om de armen te helpen.

Hoofdstuk 2: De economische crisis in de jaren '30

1. Hoe was de steunverlening rond 1930 geregeld?

De Nederlandse handel bestond uit het exporteren (= uitvoeren) en importeren (= invoeren)


van goederen. Toen in 1929 in Amerika een grote economische crisis uitbrak, kwam Nederland
ook in de problemen. Veel mensen werden werkloos.

Hoe was de steun in die tijd geregeld:


- de overheid neemt sociale wetten aan.
22

1913: wet die steun biedt aan mensen die echt niet voor zichzelf kunnen zorgen.
1917: werkloosheidbesluit: overheid vult de werkloosheidskas van de vakbond aan. Alleen als
je lid was van een vakbond kreeg je een uitkering. Nadeel: Deze uitkering was voor zeer korte
tijd en hielp eigenlijk niet echt.
- Werkverschaffing: werklozen konden tegen betaling kanalen graven, woeste grond bouwklaar
maken en mee doen aan andere overheidsprojecten. Nadeel: De werkverschaffing kon de
grote stroom werklozen niet aan.
- Steunverlening: de meeste mensen kwamen terecht in de steunverlening. Deze ontstond in
1931. Nadeel: Niet iedereen kwam hiervoor in aanmerking. Alleen mensen tussen 21-60 jaar
die buiten hun schuld werkloos waren geworden. Viel je daar buiten, dan moest je familie je
maar helpen. Vrouwen hadden meestal geen recht op hulp.

Werklozen moesten iedere dag stempelen zodat er gecontroleerd kon worden of ze niet
stiekem bijklusten. Wie dat wel deed, kreeg geen uitkering meer.
De strenge regels zorgden ervoor dat niet iedereen een uitkering kreeg. Zij moesten hulp
vragen aan familie en andere instellingen.

PARAGRAAFVRAAG: Hoe was de steunverlening rond 1930 geregeld?


Er waren verschillende sociale wetten aangenomen om de mensen te steunen. De in de jaren
'20 opgerichte werkverschaffing zorgde voor werk in de verschillende overheidsprojecten.
Daarnaast kon men ook terecht bij de steunverlening, maar ook daar waren regels voor. Al die
strenge regels maakten dat nog heel veel mensen afhankelijk waren van de
liefdadigheidsinstellingen en familie.

2. Welke maatregelen nam de overheid?

De economische crisis van 1930 maakte dat ook de politiek zich moest aanpassen. Er kon
minder worden uitgegeven. In 1934 verlaagde de regering de steun aan werklozen. Dat was
precies in een tijd waarin de werkloosheid begon te stijgen.

Aanpassingspolitiek:
Vanwege de economische crisis past de politiek haar beleid aan de dalende welvaart aan en
gaat minder uitgeven.

De uitkering die een werkloze kreeg was niet hoog. Eerste levensbehoeften konden er net van
gekocht worden. Je kon een aanvulling krijgen, maar veel mensen deden dat liever niet.
23

Kleding, die als aanvulling werd gegeven, werd bijvoorbeeld gemerkt zodat iedereen kon zien
dat je een steuntrekker was. Dat vonden de mensen erg vernederend.

1931: oprichting Nationaal Crisis Comit.


Bij dit comit kon men aanvullende steun voor kleding, dekens en dergelijke aanvragen. Na
een aanvraag kwam een controleur kijken of de steun wel echt nodig was. Het geld kwam
vooral van particuliere giften.

Ondanks de stempelplicht voor werklozen, werd er zwart heel wat bijverdiend. Dit was nodig
om het hoofd boven water te kunnen houden, maar daar hadden de controleurs geen
boodschap aan. Zij moesten deze steunfraude (= misbruik van de steun) voorkomen. Dag en
nacht speurden zij naar zwartwerkers, verborgen bezittingen en spaargeld. Wie betrapt werd,
verloor zijn uitkering en moest soms zelfs naar een werkkamp.

Kwartje van Romme:


Ingevoerd in 1937. Minister Romme van Sociale Zaken nam deze maatregeling om werklozen
aan te moedigen om te sparen. Werklozen met kinderen mochten een kwartje per week
sparen. De overheid legde er dan een kwartje bij.

Tot de Tweede Wereldoorlog hadden de werklozen het erg zwaar. De steun waar ze afhankelijk
van waren werd steeds minder, maar de prijzen werden wel steeds hoger.

PARAGRAAFVRAAG: Welke maatregelen nam de overheid?


Omdat Nederland in een economische crisis zat besloot de regering tot een
aanpassingspolitiek. De werklozen werden hier het slachtoffer van, want de steun werd
verminderd. Dankzij allerlei steuninstellingen kon men wel aanvullende hulp krijgen, maar dat
hielp niet echt. De positie van de werkloze bleef zeer moeilijk. Wel kregen werklozen met
kinderen door het kwartje van Romme de mogelijkheid om te sparen.

3: Hoe reageerde de samenleving op het crisisbeleid?

De bezuinigingen van de overheid op uitkeringen, verlaging van lonen en de steunverlaging


van 1934 zorgden voor veel onrust. De mensen wilden de regering laten weten dat ze het niet
met de maatregelen eens waren. Hier en daar braken relletjes uit. In Amsterdam brak er een
opstand uit: het Jordaanoproer. Deze werd hard neergeslagen door de politie en er vielen
doden en gewonden onder de demonstranten. De regering wilde niets van de protesten horen
en voerde hun besluiten gewoon door. De steun ging omlaag.
24

Door al deze besluiten konden veel mensen de huur van hun woning niet meer betalen. In de
jaren '30 vonden er regelmatig huurstakingen plaats, maar deze hadden weinig succes.
De situatie van de arbeiders begon er door de werkloosheid steeds moedelozer en machtelozer
uit te zien.

Omdat de economische crisis maar voortduurde moest de politiek ingrijpen, al waren niet alle
politieke partijen het daarmee eens. De liberalen wilden nog steeds dat de overheid zo weinig
mogelijk ingreep, terwijl de socialistische SDAP juist wilde dat er wel iets gedaan werd. In de
confessionele partijen wilden steeds meer mensen dat de overheid meer ging ingrijpen. Zij
wilden dat er overheidsmaatregelen genomen zouden worden om er voor te zorgen dat er
meer werkgelegenheid kwam en minder jeugdwerkloosheid. Het leek erop of de socialistische
en confessionele partijen met hun meningen steeds meer bij elkaar in de buurt kwamen,
terwijl ze elkaar eerst helemaal niet mochten.

1935: Plan van de Arbeid


De SDAP komt met het Plan van de Arbeid om de werkgelegenheid te bevorderen. Het plan
kreeg wel veel aandacht, maar omdat de SDAP niet in de regering zat, werd er niets
meegedaan.

In 1939 waren de socialisten en de confessionelen het zo ver met elkaar eens geworden, dat
ze besloten om samen een regering te vormen. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog
gooide echter roet in het eten. De nieuwe regering moest nog even wachten.

PARAGRAAFVRAAG: Hoe reageerde de samenleving op het crisisbeleid?


De arbeiders waren natuurlijk niet blij met de bezuinigingsmaatregelen en de daling van de
lonen. Het was dan wel nodig om de economie te redden, maar ze moesten ook kunnen leven
en dat kon bijna niet met het kleine beetje loon of uitkering dat ze kregen. Ze kwamen in
opstand tegen de regering door middel van stakingen en relletjes. Het hielp echter niets, de
bezuinigingen werden gewoon doorgevoerd.

HOOFDSTUKVRAAG: Welke gevolgen had de economische crisis voor mensen die werkloos
raakten?
De economische crisis had voor werklozen grote gevolgen. De regering stapte namelijk juist in
die tijd over op een aanpassingspolitiek waardoor er bezuinigd ging worden, ook op steun. Die
steun was juist zo hard nodig. De werklozen kregen het erg moeilijk, ondanks de nog
aanwezige steun. Deze was echter niet voor iedereen bestemd. Veel mensen waren nog altijd
afhankelijk van familie en liefdadigheidsinstellingen.

25

Hoofdstuk 3. De verzorgingsstaat.

1. Waarom een verzorgingsstaat?

Jaren 50:
- het huishouden werd geregeld via het huishoudboekje
- met het geld dat binnenkwam kwam men maar net rond.
- niets werd verspild. Eten werd niet weggegooid. Kleding werd versteld.

Na de oorlog herstelde de economie zich weer. Sinds de oorlog waren goederen op de bon
onder andere om alles zo eerlijk mogelijk te verdelen. Nu de welvaart weer steeg, kon men
stoppen met de bonnen. In 1952 ging koffie als laatste van de bon.

De mensen waren erg zuinig. Gespaard werd er bij de bank, via het spaarbankboekje en niet
meer in een oude sok of koektrommel.

Dankzij de stijgende welvaart kon de overheid beginnen met de wederopbouw van Nederland
dat na de oorlog in puin lag. De overheid komt ook met een nieuw systeem: de
verzorgingsstaat.

Redenen om een verzorgingsstaat op te bouwen:


- men wilde iets doen aan de situatie van de werklozen en andere hulpbehoevenden. Zij
mochten niet meer aan hun lot overgelaten worden.
- men was bang voor antidemocratische stromingen als het communisme en fascisme. Als men
ontevreden is, kan er onrust komen en kan men eerder kiezen voor een antidemocratische
stroming dan voor democratie. Dat wilde de overheid voorkomen. Daarom probeerden ze de
mensen tevreden te houden, zodat ze voor democratie zouden kiezen.
- harmoniemodel: Nederland moest snel worden opgebouwd. Om dit te bereiken moest er
goed worden samengewerkt tussen werkgever en werknemer. Men moest in alle harmonie
samenwerken om Nederland er weer bovenop te helpen. De regering beloofde sociale wetten
in te voeren als de arbeiders voor een laag loon wilden werken. Dat wilden de arbeiders wel.
Zo werd het harmoniemodel een succes en de economie groeide snel. Halverwege de jaren 50
was de wederopbouw voltooid. Veel sneller dan men had verwacht.

26

Ondertussen werkte de overheid aan de verzorgingsstaat. Voor de oorlog was een algemene
ziekenfondswet aangenomen en deze werd in 1952 gevolgd door een nieuwe werkloosheidwet.
Deze was verplicht voor alle arbeiders.

Door de invoering van een aantal volksverzekeringen kwam er op de andere sociale gebieden
ook zekerheid:
- AOW (Algemene Ouderen Wet): voor mensen boven de 65 jaar
- Kinderbijslag
- AWW (Algemene Weduwen en Wezenwet)

Alle belastingbetalers betaalden mee aan deze verzekeringen. Vanaf nu had iedere Nederlander
recht op een uitkering, ook als diegene geen verzekeringspremie betaalde.

De komst van de verzorgingsstaat maakte de armenzorg van de liefdadigheidsinstellingen


eigenlijk overbodig.

PARAGRAAFVRAAG: Waarom een verzorgingsstaat?


Na de oorlog moest alles weer snel worden opgebouwd. Dat kon alleen als er goed werd
samengewerkt. Als de arbeiders beloofden voor lage lonen te werken, dan zou de overheid hen
belonen met sociale wetten. Bovendien had men ingezien dat hulpbehoevenden niet aan hun
lot over gelaten konden worden, maar moesten worden geholpen. De belangrijkste reden is
echter dat de overheid Nederland wilde beschermen tegen het communisme en fascisme.
Eigenlijk wilde ze het volk met een verzorgingstaat tevreden houden zodat zij voor democratie
zouden kiezen. Dit deed het volk ook.

2: Hoe ver ging de verzorgingsstaat?

1960: er waren maar weinig werklozen.


1970: de werkloosheid begon weer te stijgen.

Na de oorlog begon Nederland door de stijgende welvaart erg te veranderen. Er werden


nieuwbouwwijken uit de grond gestampt en er kwamen autos, dus meer wegen. Dit gebeurde
vooral in de Randstad. De haven van Rotterdam werd de grootste ter wereld. In Groningen
werd gas gevonden. Nederland werd een welvarend land en er leek geen einde aan de rijkdom
te komen.
27

In 1960 werd de verzorgingsstaat voltooid. Door de welvaart kon alles en iedereen had het
goed. De staat beloofde voor iedereen sociale zekerheid. Deze bestond uit:
Sociale verzekeringen:
Dit zijn werknemersverzekeringen en volksverzekeringen. Ze worden betaald door de
werkgevers en werknemers. Rond 1960 waren alle werknemersverzekeringen geregeld. Daar
kwam in 1967 de WAO (Arbeidsongeschiktheidswet) bij. Door de volksverzekeringen had
iedereen recht op een basisuitkering.
Sociale voorzieningen:
- uitkering voor mensen die buiten hun schuld niet kunnen rondkomen.
- regeling voor kunstenaars en zelfstandigen
- aanvullende uitkering voor mensen die het niet redden met een gewone uitkering
ABW (Algemene Bijstandswet): deze wet werd in 1965 ingevoerd en was de kroon op de
sociale wetgeving. Wie niet in aanmerking kwam voor andere regelingen (bv. gescheiden
vrouwen met kinderen, mensen die langer dan 5 jaar werkloos zijn), kon een beroep doen op
de ABW.

Vanaf 1965 is de staat verantwoordelijk voor al haar burgers.


Tot de jaren 70 waren er lage uitkeringen. Ze waren bedoeld om minimaal een minimum
bestaan te garanderen. Na de jaren 70 stijgen de uitkeringen en het aantal
uitkeringaanvragers. Dit leverde grote problemen op.

PARAGRAAFVRAAG: Hoe ver ging de verzorgingsstaat?


De verzorgingsstaat ging erg ver in de verzorging van haar burgers. In 1965 was de staat
volledig verantwoordelijk voor haar burgers. Door de sociale wetgeving had iedereen de
zekerheid verzorgd te worden van wieg tot graf. Niemand hoefde nog aan te kloppen bij familie
of kerk voor ondersteuning. Alles werd door de staat geregeld.

3. Welke problemen ontstonden er na 1970?


Zwart werken: werken zonder belasting of premies over het loon te betalen.
(de meeste zwartwerkers hadden ook nog eens een uitkering, dit had voor gevolg dat er
miljarden verloren gingen aan niet betaalde premies of dramatische - vaak ongrondwettelijke
maatregelen zie volgende paragrafen: )
Illegale buitenlanders komen op de welvaart van Nederland af en worden stiekem door het
bedrijfsleven aangetrokken. Wanneer er iets met hen gebeurt, hebben ze nergens recht op. Ze
staan buiten de verzorgingsstaat en leven vaak in huurkazernes. Het overgrote gedeelte van
28

1ste en 2de generaties Nederlanders uit de voormalige kolonin werden gewoon uit het
arbeidsproces gehouden en werden vaak naar de uitkeringsinstanties geloosd.
In de jaren 70 en 80 begon het dus fout te gaan met de verzorgingsstaat. Het ging erg slecht
met de economie. De verzorgingsstaat was erg duur. Het begon onbetaalbaar te worden voor
de staat. De oorzaken hiervan waren:
- de economische crisis met veel werkloosheid. Veel mensen kwamen in de WW terecht. De
verzorgingsstaat moest dit allemaal betalen. Een betrekkelijk grote groep leefde aldus in een
tijdelijke en schijnbare welstand en er ontstond een parallel economie van kleine criminaliteit
en drugs die zich zou ontwikkelen tot een groot nationaal probleem en het verschijnen van de
georganiseerde zware misdaad en corruptie. Men maakte misbruik van de sociale
voorzieningen. Er waren zoveel regeltjes, die erg moeilijk te controleren waren, dat het
makkelijk was om fraude (= misbruik) te plegen.
- veel mensen werden arbeidsongeschikt verklaard. Werkgevers lieten overbodige werknemers
afkeuren. Dan waren ze snel van hen af, zonder moeilijke procedures. De WAO was hoger dan
de WW. Er werd dus misbruik gemaakt van de sociale zekerheid.
- de uitkeringen waren gestegen. Soms leverde een uitkering meer op dan loon. Veel mensen
kozen er voor om lekker thuis te blijven met een uitkering in plaats van te gaan werken.
Begin jaren 90 nam de regering maatregelen om de verzorgingsstaat te redden:
- minder mensen kregen een uitkering
- de uitkeringen gingen omlaag
Mensen moesten leren om weer voor zichzelf te gaan zorgen. De ingreep had succes mede
omdat de economie in het midden van de jaren 90 weer steeg. Er waren echter nog wel
gevaren voor de verzorgingsstaat:
- het aantal arbeidsongeschikten bleef te hoog
- vergrijzing van de bevolking. Een steeds kleiner wordende groep van jongeren die aan het
werk is moet nu betalen voor een steeds groter wordende groep ouderen en bejaarden.

29

You might also like