You are on page 1of 41

BELANGRIJK: BEWAAR DIT DOCUMENT TER REFERENTIE

In deze handleiding vind je informatie


over een veilig gebruik van deze nieuwe
fiets. Het maakt niet uit hoeveel

fietservaring je hebt, LEES EERST


hoofdstuk 1 voordat je de nieuwe
fiets in gebruik neemt.
Ouders moeten hun kinderen of andere
personen die de inhoud mogelijk niet
begrijpen, de inhoud van hoofdstuk 1
uitleggen.
Ook vind je in deze handleiding informatie
over algemeen onderhoud. Bepaalde
werkzaamheden kunnen het beste alleen
worden uitgevoerd door de dealer. In de
handleiding wordt vermeld om welke
werkzaamheden het gaat.
Deze handleiding voldoet aan de volgende
standaarden:
ANSI Z535.6
CPSC CFR 1512
BS 6102 : deel 1: 1992
CEN 14764, 14765, 14766, 14872

Registreer je fiets
Alleen als je de fiets registreert kunnen
wij nagaan wie de eigenaar van de fiets is.
Als we nieuwe instructies voor je hebben,
is het belangrijk dat je geregistreerd bent.
Registratie en een bewijs van aankoop
zijn noodzakelijk om aanspraak te kunnen
maken op de garantie.
Er zijn twee eenvoudige procedures om je
te registreren:
Klik op de koppeling De fiets
registreren op de cd.
Ga naar de website op de achterzijde
van deze handleiding en volg de
koppelingen.
Op de website vind je ook een koppeling
naar nieuwe instructies. Als je ervoor kiest
je fiets niet te registreren, kun je het beste
de website regelmatig bezoeken.

Informatie over de cd
Bij deze handleiding is een cd geleverd
waarop je specifieke instructies voor jouw
type fiets vindt. Op deze manier krijg je
specifieke instructies voor je fiets, terwijl er
minder papier wordt gebruikt, wat beter is
voor het milieu.
Als je thuis niet over een computer
beschikt, kun je de cd afspelen op een
computer op school, op het werk of in de
openbare bibliotheek. Als je de cd niet kunt
afspelen, ga je naar onze website voor meer
informatie. Het adres van de website vind je
op de omslag van deze handleiding.

Betekenis van speciale symbolen en


veiligheidsberichten

WAARSCHUWING
Het woord WAARSCHUWING duidt
in deze handleiding op een gevaarlijke situatie die fatale gevolgen
kan hebben of kan leiden tot
ernstig letsel.

Let OP

Bewaar deze gegevens


ter administratie

Het woord LET OP duidt in deze


handleiding op een gevaarlijke
situatie die kan leiden tot verwondingen.

Mijn model fiets:


Mijn serienummer: Sleutelnummer:
Mijn dealer:
Het telefoonnummer van mijn dealer:

Montage van je nieuwe fiets


Voor het monteren en het afstellen van je
fiets zijn speciaal gereedschap en specialistische kennis nodig. Dit kan het beste alleen
worden uitgevoerd door je dealer.

Bij vragen
Aangezien er verschillende modellen
fietsen met verschillende onderdelen zijn,
bevat deze handleiding mogelijk informatie
die niet op jouw fiets van toepassing is.
Sommige afbeeldingen kunnen afwijken
van jouw fiets.
Mocht je nog vragen hebben na het lezen
van deze handleiding, neem dan contact
op met je dealer. Als je vragen hebt of
problemen ondervindt waar de dealer ook
geen oplossing voor heeft, kun je contact
met ons opnemen:
T.a.v.: Customer Service
801 W. Madison Street
Waterloo, Wisconsin 53594, V.S.
920.478.4678

Enkele opmerkingen over fietsen


en veiligheid
Een fiets kan worden gebruikt als
speelgoed, voor vervoer, ter ontspanning,
om de natuur in te gaan of voor competitie.
Maar elke fiets heeft zijn beperkingen. Deze
beperkingen verschillen per fiets vanwege
de verschillende eigenschappen:
Ontwerp van de fiets
Materiaal van de fiets
Gebruik van de fiets
Onderhoud van de fiets
Soort wegdek
enzovoort
Als je teveel kracht op de fiets uitoefent,
kan de fiets beschadigd raken. Wanneer de
fiets beschadigd is, kan gemakkelijk een
defect ontstaan wat leidt tot een ongeluk.
Als je een ongeluk krijgt met de fiets, ben
je niet beschermd tegen verwondingen.
Zelfs een klein ongeluk met lage snelheid
kan grote krachten veroorzaken, leiden
tot ernstig letsel of zelfs fatale gevolgen
hebben. Neem dus geen risicos en stel
veiligheid altijd voorop.
Je kunt de meeste gevaarlijke situaties
voorkomen door gewoon goed op te letten.
Je weet bijvoorbeeld dat er ongelukken
kunnen gebeuren wanneer een voorwerp
tussen de spaken van je wiel terechtkomt.
Maar niet alle gevaarlijke situaties zijn zo
voor de hand liggend. Dergelijke situaties
worden in deze handleiding besproken.
Het ontwerp van een fiets kan ertoe
leiden dat de fiets op een onveilige manier
wordt gebruikt (of misbruikt). Bekende
voorbeelden hiervan zijn de gevaarlijke
stunts en sprongen in tijdschriften of
films. Je neemt meer risicos wanneer je je
fiets op een ongebruikelijke of gevaarlijke
manier gebruikt, op een ongewone locatie
fietst of aparte aanpassingen aan je fiets
doet.

InhoudsOPGAVE
Type fiets en
gebruikstoepassing 1

Hoofdstuk 2: Onderhoud
Onderhoudsgereedschap voor
je fiets............................................. 13
Onderhoudsschema.......................... 13

Voor de eerste rit


Zorg ervoor dat de fiets het
juiste formaat heeft......................... 3
Weet hoe de fiets werkt...................... 3

Voor elke rit


Controlelijst voor elke rit.................. 4
Controleer het frame en de vork....... 4
Carbonvezeltest.................................. 5
Controleer de wielen.......................... 6
Controleer de bandenspanning......... 6
Controleer de remmen....................... 6
Controleer het stuur en
de stuurpen...................................... 7
Controleer het zadel en
de zadelpen...................................... 7
Controleer de vering.......................... 7
Controleer de verlichting
en reflectoren................................... 7

Regels voor veilig fietsen


Houd je aan de geldende
regelgeving voor fietsers................. 8
Pas op voor autos, voetgangers
en andere obstakels......................... 8
Draag een helm en fietskleding......... 8
Fiets veilig in gevaarlijke
omstandigheden.............................. 8
Stel veiligheid voorop........................ 9

Instructies voor het fietsen


Gebruik de remmen voorzichtig...... 10
Wissel op de juiste manier
van versnelling.............................. 10

Zorg goed voor je fiets


Neem reparatiemateriaal mee.......... 11
Installeer en gebruik alleen
geschikte accessoires..................... 11
Maak de fiets schoon....................... 12
Zet geen klem op het frame tijdens
transport of reparatie.................... 12
Voorkom schade aan je fiets
wanneer je deze verzendt.............. 12

Hoofdstuk 3: Afstelling
Stuur................................................ 15
Stuurpen.......................................... 15
Zadel................................................. 17
Balhoofdbuis.................................... 18
Crankarmen..................................... 18
Brackethuls...................................... 18
Pedalen............................................. 19
Ketting............................................. 19
Kabels............................................... 19
Versnellingshendels......................... 19
Voorderailleur.................................. 20
Achterderailleur............................... 21
Nexus-systemen met 4, 7
of 8 versnellingen.......................... 22
Systemen met 3 versnellingen......... 22
Remhendels...................................... 23
Remmen........................................... 24
Wielen............................................... 26
Wielmontage.................................... 26
Vering............................................... 31
Accessoires....................................... 31
Vouwfiets.......................................... 32

Hoofdstuk 4: Smeren
Stuurpen.......................................... 33
Zadelpen........................................... 33
Brackethuls...................................... 33
Pedalen............................................. 33
Derailleurs........................................ 34
Balhoofdbuis.................................... 34
Remmen en remhendels.................. 34
Wielen............................................... 34
Verende vorken................................ 34
Achtervering.................................... 34
Kabels............................................... 34

Voor meer informatie 36


Beperkte garantie 37

Type fiets en gebruikstoepassing


Er zijn veel verschillende typen fietsen.
Elk type fiets is speciaal gemaakt voor een
bepaalde gebruikstoepassing. Als je een
fiets te zwaar belast, kan de fiets (of een
onderdeel van de fiets) beschadigd raken.
In dit gedeelte worden de gebruikstoepassingen van de verschillende typen
fietsen besproken. Als je niet zeker weet
wat voor type fiets je hebt, raadpleeg je je
dealer.

Deze fietsen zijn speciaal


gemaakt voor kinderen.
Als ouder kun je je kind
het beste niet zonder
toezicht laten fietsen. Je
kunt kinderen beter niet
laten fietsen in de buurt
van steile hellingen,
stoepranden, trappen,
slootkanten of autos.

Hybride fietsen met 700c wielen, banden


dikker dan 28c en vlakke sturen
Stadsfietsen: speciaal uitgeruste hybride
fietsen
Cyclocrossfietsen: gebogen stuur, 700c
banden met noppen en cantilever- of
schijfremmen
Maximumgewicht van berijder: 136 kg

Gebruikstoepassing 3

Kinderfietsen
Maximum zadelhoogte 680 mm,
doorgaans fietsen met 12, 16 of 20
wielen, en driewielers voor kinderen
Geen bevestigingssystemen voor wielen
met snelkoppelingen
Maximumgewicht van berijder: 36 kg

Gebruikstoepassing 1
Fietsen op een verharde
ondergrond waarbij
de wielen het contact
met de grond niet
verliezen.

Fietsen voor gebruikstoepassing 1


Fietsen met gebogen stuur
Fietsen voor triatlon, tijdrijden en racen
Tandems
Cruisers met brede 26 banden en
achteruit versteld stuur
Vouwfietsen
Maximumgewicht van berijder: 125 kg;
Tandems: 250 kg

Fietsen voor gebruikstoepassing 1, plus vlakke


grindpaden en bewerkte
paden met lage hellingen
waarbij de wielen het
contact met de grond niet
verliezen.

Fietsen voor gebruikstoepassing 2

Kinderfietsen

Gebruikstoepassing 2

Fietsen voor gebruikstoepassingen 1 en 2,


plus onverharde paden,
kleine obstakels en gladde
technische gebieden, en
gebieden waarbij de wielen
het contact met de grond
tijdelijk kunnen verliezen;
NIET voor sprongen.
Alle mountainbikes
zonder achtervering vallen onder gebruikstoepassing 3. Bepaalde fietsen met
achtervering met een korte veerweg vallen
ook onder gebruikstoepassing 3.

Fietsen voor gebruikstoepassing 3


Standaard, race en cross-country
mountainbikes met brede 24, 26 of
29 banden met noppen
Achtervering met korte veerweg (75 mm
of minder)
Maximumgewicht van berijder: 136 kg

Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

Gebruikstoepassing 4
Fietsen voor gebruikstoepassingen 1, 2 en
3, plus ruwe, technische
ondergronden, obstakels
van gemiddelde hoogte en
kleine sprongen.

Fietsen voor gebruikstoepassing 4


Heavy-duty, trail of all-mountain
mountainbikes met brede 24, 26 of
29 banden met noppen
Achtervering met gemiddelde veerweg
(100 mm of meer)
Maximumgewicht van berijder: 136 kg

WAARSCHUWING
Als je een fiets zwaarder belast
dan de gebruikstoepassing van
de fiets toestaat, kan de fiets of
onderdelen van de fiets breken of
beschadigd raken. Wanneer een
fiets beschadigd is, heb je minder
controle over de fiets en kun je
ten val raken. Gebruik een fiets
niet voor gebruikstoepassingen die
de fiets te zwaar belasten. Als je
niet zeker weet waarvoor je fiets
geschikt is, raadpleeg je je dealer.

Gebruikstoepassing 5
Fietsen voor sprongen,
rijden met hoge snelheid,
agressief rijden op ruwe
ondergronden of volledige
sprongen op vlakke
ondergronden.
Dit type gebruik is zeer
gevaarlijk en kan een fiets
zeer zwaar belasten. Een
zware belasting zorgt voor
een grote druk op het
frame, de vork of andere onderdelen. Als
gebruikstoepassing 5 op jou van toepassing
is, moet je passende veiligheidsmaatregelen nemen, zoals regelmatige inspectie
van de fiets en regelmatige vervanging
van onderdelen. Daarnaast moet je een
uitgebreide veiligheidsuitrusting dragen,
zoals een integraalhelm, padding en
lichaamsbescherming.

Fietsen voor gebruikstoepassing 5


Freeride of jumping fietsen
met heavy-duty frames, vorken en
onderdelen
Achtervering met lange veerweg (178
mm of meer)
Maximumgewicht van berijder: 136 kg

Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

Voor de eerste rit


Zorg ervoor dat de fiets het
juiste formaat heeft
Je dealer helpt je bij het vinden van een
fiets met de juiste afmetingen. Wanneer
je met beide voeten plat op de grond over
de fiets staat, moet de afstand tussen de
bovenbuis en jezelf minimaal 25 mm zijn
(afbeelding 1). Voor een mountainbike
wordt een afstand van 50-75 mm aanbevolen.
Je kunt het zadel en stuur aanpassen voor
een optimaal comfort en optimale prestaties. Lees hoofdstuk 3 voordat je het zadel
en stuur afstelt.

Weet hoe de fiets werkt


Wanneer je je fiets niet op de juiste manier
gebruikt, kun je de controle over de fiets
verliezen. Leer dus eerst de werking en
prestaties van alle onderdelen van de fiets
kennen voordat je gaat fietsen met hoge
snelheid of in lastige omstandigheden.
Oefen eerst met je fiets op een vlak en leeg
stuk parkeerterrein.
Als de fiets niet op de juiste manier werkt,
of als er andere onderdelen nodig zijn voor
een veilig gebruik van de fiets, raadpleeg je
je dealer.

Ken de kracht van je remmen


De kracht van de remmen verandert

WAARSCHUWING
Als je de remmen op een onjuiste
manier gebruikt, of als je de
voorrem te krachtig gebruikt, heb
je minder controle over de fiets
en kun je ten val raken. Gebruik
de remmen op de juiste manier
zoals in deze handleiding wordt
besproken.

Afbeelding 1. Minimale
afstand wanneer de bestuurder over de fiets staat
1. 25 mm voor de meeste
fietsen, 50-75 mm voor
mountainbikes

afhankelijk van de gebruikstoepassing


van de fiets. Als je denkt dat jouw fiets
meer - of minder - remkracht nodig heeft
om te stoppen, raadpleeg je je dealer over
eventuele aanpassingen aan de remmen of
andere remopties voor jouw fiets.

Voorkom overlapping van de toeclips


Wanneer je het stuur draait bij een zeer
lage snelheid, komt je voet of de toeclip
mogelijk in aanraking met het voorwiel
of het voorspatbord (afbeelding 2). Bij
gewone snelheden draait het stuur minder
ver zodat zich geen overlapping voordoet.
Trap bij een langzame snelheid niet mee
wanneer het stuur is gedraaid.

WAARSCHUWING
Als je voet of de toeclip in
aanraking komt met het voorwiel
of voorspatbord, heb je minder
controle en kun je ten val raken.
Trap bij lage snelheden niet mee
wanneer het stuur is gedraaid.

Als zich een probleem voordoet met


het frame of de vork, stop je met
fietsen.
Het komt slechts zelden voor, maar bij
bepaalde snelheden kan het voorkomen dat
het voorwiel begint te zwabberen, of dat de
fietser harmonische trillingen of framevibraties ondervindt. Minder onmiddellijk
vaart wanneer je merkt dat je voorwiel
begint te zwabberen. Breng je fiets meteen
ter inspectie en reparatie naar de dealer.

WAARSCHUWING
Als het voorwiel begint te
zwabberen, heb je minder controle
en kun je ten val raken. Minder
onmiddellijk vaart wanneer je
merkt dat je voorwiel begint te
zwabberen. Breng je fiets ter
inspectie en reparatie naar de
dealer.

Afbeelding 2. Overlapping
van toeclips

Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

Voor elke rit


Controleer je fiets voor elke rit. In de
onderstaande controlelijst worden de
belangrijkste onderdelen genoemd. Als
een onderdeel van de fiets niet juist
functioneert, gebruik je de instructies in
deze handleiding om de fiets te repareren
of breng je de fiets naar de dealer voor
reparatie. Wanneer je fiets beschadigde
onderdelen bevat, kun je deze beter niet
gebruiken. Vervang eerst de beschadigde
onderdelen.
Dit is geen volledig onderhoudsprogramma.

Controlelijst voor elke rit


Frame en vork
Wielen
Bandenspanning
Remmen
Stuur en stuurpen
Zadel en zadelpen
Vering
Verlichting en reflectoren

Let OP
Wanneer een fiets niet op de
juiste manier werkt, heb je minder
controle over de fiets en kun je
ten val raken. Controleer alle
onderdelen van de fiets voor elke
rit en gebruik de fiets niet totdat
je eventuele problemen hebt
verholpen.

Controleer het frame en de


vork
Controleer de gehele fiets voor en na elke
rit op vermoeiingsverschijnselen:
Deukjes
Scheurtjes
Krassen
Vervormingen
Verkleuringen
Ongebruikelijke geluiden
Als je fiets is blootgesteld aan extreme
krachten, moet je eerst alle onderdelen
van je fiets controleren voordat je deze
gebruikt. Onder extreme krachten worden
bijvoorbeeld valpartijen en andere zware
schokken verstaan. Als je bijvoorbeeld
te hard over een spoorweg rijdt, kan dit
extreme krachten veroorzaken.
Fietsen en fietsonderdelen zijn niet
onverwoestbaar. Als jij je fiets zo gebruikt
dat deze zwaar belast wordt, moet je de
fiets of onderdelen ervan vaker vervangen
dan een fietser die rustig en voorzichtig
rijdt. De levensduur van de fiets is
afhankelijk van het ontwerp, de materialen,
het gebruik en het onderhoud; gewicht van
de fietser, snelheid, terrein, onderhoud,
omgeving (vochtigheid, zoutgehalte,
temperatuur, enzovoort) en het frame of
onderdeel zelf. Het is dus niet mogelijk om
precies aan te geven hoe lang het duurt
voor iets aan vervanging toe is. Als je niet
zeker bent wanneer een onderdeel moet
worden vervangen, raadpleeg je de dealer.
In sommige gevallen gaat een lichter
frame of onderdeel langer mee dan een
zwaar frame of onderdeel. Maar lichtgewichte fietsen en onderdelen van hoge
kwaliteit vergen meer onderhoud en
moeten vaker worden gecontroleerd.

Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

Carboncomposiet

Controleren op delaminatie (kloptest)

Fietsen of onderdelen die zijn gemaakt


van carboncomposiet, of carbonvezel,
verschillen van metalen fietsen of
onderdelen. Carbon is steviger dan staal
of aluminium, maar reageert anders in
het geval van een ongeluk of botsing. Een
onderdeel van carbon zal bij een ongeluk of
botsing niet buigen of vervormen zoals een
metalen onderdeel. Wanneer een klap een te
grote kracht veroorzaakt op een onderdeel
van carbon, zal carbon niet buigen, maar
breken.
Wanneer carbon niet wordt gebroken
tijdens een ongeluk of botsing, kan het
wel intern zijn beschadigd, wat niet
direct zichtbaar is. Wanneer dit gebeurt,
lees je deze instructies en controleer je
de onderdelen van carbon. Deze tests

1. Maak het onderdeel grondig schoon


met een vochtige doek.
2. Tik met een munt vlak bij de mogelijke
beschadiging op het onderdeel.
3. Let goed op eventuele veranderingen
in het geluid; een hol geluid duidt erop
dat het onderdeel niet meer in orde is.
Tik op een onbeschadigd stuk van het
onderdeel (of een onderdeel dat hier op
lijkt). Vergelijk het geluid.

bieden geen garanties: als je niet


zeker bent van een onderdeel, kun je
dit het beste vervangen.

Carbonvezeltest
In dit gedeelte vind je meer informatie
over het controleren van onderdelen van
carbon. De kloptest wordt beschreven aan
de hand van een filmpje op de cd met de
gebruikershandleiding (dit filmpje is ook te
bekijken op onze website).

Controleren op oppervlakteproblemen
1. Maak het onderdeel grondig schoon
met een vochtige doek.
2. Kijk goed of je iets bijzonders ziet:
Krassen Groeven
Scheurtjes Losse vezels
Andere oneffenheden

Controleren op een verandering van


stijfheid (flextest)
Rijd niet op de fiets, maar gebruik het
onderdeel zoals dit normaal gesproken
werkt, en vraag iemand anders goed op
ongewone bewegingen of geluiden te letten.
Ga bijvoorbeeld op het zadel zitten
en vraag iemand anders de zadelpen
van carbon te controleren op eventuele
vervormingen.

WAARSCHUWING
Een beschadigd onderdeel van
carbon kan plotseling kapot gaan.
Controleer een fiets of onderdelen
van carbon regelmatig op beschadigingen. Als je een zware val of
botsing met de fiets hebt gehad
of vermoedt dat een onderdeel
van carbon beschadigd is, moet
je meteen stoppen met fietsen.
Breng de fiets naar de dealer voor
inspectie en service in het kader
van de vervangingsgarantie.

Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

Controleer de wielen
Controleer of de wielen recht zijn. Draai
de wielen en bekijk de velg waar deze
tussen de remblokjes of het frame door
gaat. Als er een knik in de velg zit, moet
het wiel worden gerepareerd.
Controleer of de wielen juist zijn
bevestigd. Til de fiets op en geef een korte,
harde klap boven op de band (afbeelding
3). Het wiel mag niet losraken, loszitten of
zijwaartse speling bevatten. Meer controles
vind je in hoofdstuk 3.
Fietswielen kunnen op verschillende
manieren aan het frame zijn bevestigd:
door middel van schroefbouten op de as,
een wielkoppelingsmechanisme dat met
een hendel wordt geactiveerd (afbeelding
4) of een steekas. Meer informatie over het
afstellen en vastzetten van de wielbevestiging op de fiets vind je in hoofdstuk 3.

WAARSCHUWING
Wanneer een bevestigingsmechanisme voor een wiel niet goed is
afgesteld en gesloten, kan het
wiel losraken, waardoor je minder
controle over de fiets hebt en ten
val kunt raken. Controleer of de
wielen goed vastzitten voordat je
de fiets gebruikt.

WAARSCHUWING
Als de rem niet goed werkt, moet
je de fiets niet gebruiken. Met een
beschadigd of onjuist afgesteld
remsysteem heb je minder controle
over de fiets en kun je ten val
raken. Voer een grondige controle
van de remmen uit voor elke rit.
Als je remmen niet goed werken,
stel je de remmen bij of breng je de
fiets naar je dealer ter reparatie.
Velgremmen: remmen met een hefboomsysteem via een kabel. De remblokjes
worden door middel van de remhendels
tegen de velg gedrukt.
Knijp de remhendels in om te controleren
of de rem vrijelijk beweegt en de fiets
stopt. Als een remhendel helemaal tot aan
het stuur kan worden ingeknepen, is deze
te ruim afgesteld. Wanneer de rem niet
wordt gebruikt, moet de afstand van de
remblokjes tot de velg ongeveer 1 tot 2 mm
zijn. Als de remblokjes zich te dicht op de
velg bevinden, is de rem te krap afgesteld.
De remblokjes moeten met de velg zijn
uigelijnd (afbeelding 5).
Schijfremmen: remmen met een
hefboomsysteem via een kabel of hydraulische leiding. Door middel van de remhendels wordt druk uitgeoefend op een schijf
die aan de wielnaaf is bevestigd.

Controleer de bandenspanning
Pomp de banden op tot de aanbevolen
bandenspanning op de zijkant van de
banden.

Controleer de remmen
Volg de inspectie-instructies voor het type
rem op jouw fiets..

Let OP
Schijfremmen en schijven worden
tijdens het gebruik erg heet en
kunnen brandwonden veroorzaken. De
randen van de schijven kunnen scherp
zijn en snijwonden veroorzaken.
Raak de schijf of schijfrem niet aan
wanneer deze draait of wanneer deze
heet is.

2
3
1

Afbeelding 3. Bevestiging
controleren

Afbeelding 4. Wiel met


snelkoppeling

Afbeelding 5. Uitlijning van de remblokjes


1. Remblokje is uitgelijnd met velgoppervlak
2. Blokje en velg moeten parallel zijn
3. Draairichting van de velg
4. 0,5 tot 1,0 mm toespoor

Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

Knijp de remhendels in om te controleren


of de rem vrijelijk beweegt en de fiets
stopt. Als een remhendel helemaal tot aan
het stuur kan worden ingeknepen, is deze
te ruim afgesteld. Wanneer de rem niet
wordt gebruikt, moet de afstand van de
remblokjes tot de schijf ongeveer 0,25 tot
0,75 mm zijn. Als de remblokjes zich te
dicht op de schijf bevinden, is de rem niet
goed uitgelijnd of te krap afgesteld.
Interne naafrem: remmen met een
hefboomsysteem waarbij een mechanisme
in de naaf via een kabel wordt geactiveerd.

Let OP
Interne naafremmen worden tijdens
het gebruik erg heet en kunnen
brandwonden veroorzaken. Raak
de naaf of de koelribben niet aan
wanneer deze heet zijn.
Als de remhendels meer dan 15 mm
moeten worden ingeknepen om de fiets tot
stilstand te brengen, zijn de remmen te
ruim afgesteld. Als de remhendels minder
dan 7 mm hoeven worden ingeknepen, zijn
de remmen te krap afgesteld.
Terugtraprem: wanneer je de
pedalen naar achteren trapt, wordt de
rem geactiveerd. De rem moet worden
geactiveerd voordat de crankarmen 60
graden (1/6 draai) gedraaid zijn.
Zorg ervoor dat de ketting niet kan
ontsporen. Wanneer de ketting ontspoort,
kan er niet worden geremd. De ketting
moet ongeveer 6 tot 12 mm verticale
speling hebben (afbeelding 6).

Controleer het stuur en de


stuurpen
Zorg ervoor dat de stuurpen is uitgelijnd
met het voorwiel en op de juiste manier
aan de voorvork en het stuur is bevestigd.

Om de verbinding van de stuurpen met


de voorvork te controleren, draai je het
stuur naar links en rechts terwijl je het
voorwiel tussen je knien geklemd houdt
(afbeelding 7). Als je de verbinding van het
stuur wilt controleren, draai je het stuur in
de stuurpen. Het stuur mag niet bewegen
of losraken. Zorg ervoor dat er geen kabels
beklemd raken of worden losgetrokken
wanneer je aan het stuur draait.
Controleer of de stuurdoppen op de juiste
manier in de uiteinden van het stuur zijn
gestoken.

Controleer het zadel en de


zadelpen
Controleer of het zadel op de juiste
manier is bevestigd. Probeer het zadel en
de zadelpen in het frame te draaien en
probeer de voorkant van het zadel omhoog
en omlaag te bewegen. Het zadel mag niet
bewegen of losraken.

WAARSCHUWING
Sommige zadels hebben
onbeschermde springveren. Als er
een kinderzitje wordt bevestigd
aan de achterzijde van de fiets,
kunnen onbeschermde springveren
letsel toebrengen aan de vingers
van een kind. Bedek de springveren
of gebruik een ander zadel zonder
springveren.

Controleer de vering
Stem de vering af op jouw rijgedrag en
zorg ervoor dat de veringsonderdelen niet
volledig worden ingedrukt.

Controleer de verlichting
en reflectoren
Controleer of de verlichting goed functioneert en of de batterijen niet leeg zijn. Als je
een dynamo gebruikt, moet je controleren
of deze op de juiste manier is bevestigd
en of alle bevestigingspunten stevig zijn
aangedraaid. Zorg ervoor dat alle reflectoren schoon zijn en op de juiste plaats
zitten.

Afbeelding 6. Kettingspanning controleren

Afbeelding 7. Stuur en stuurpen testen

Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

REGELS VOOR veilig fietsen


Houd je aan de geldende
regelgeving voor fietsers
In de meeste landen gelden speciale regels
voor fietsers, waaraan fietsers zich dienen
te houden. De vereisten met betrekking tot
verlichting en reflectoren kunnen per land
verschillen. Neem voor meer informatie
contact op met plaatselijke fietsverenigingen of Veilig Verkeer Nederland.
Hieronder volgende de belangrijkste
regels:
Gebruik de juiste handsignalen.
Ga achter elkaar fietsen wanneer je met
meerdere fietsers bent.
Rijd aan de juiste kant van de weg; fiets
niet tegen het verkeer in.
Rijd defensief; wees voorbereid op alle
omstandigheden.
Fietsers zijn slecht zichtbaar en veel
automobilisten houden geen rekening
met fietsers.

Kijk uit voor autos, voetgangers


en andere obstakels
Pas op voor gaten, rioolroosters, een
zachte of lage berm en andere oneffenheden die een belasting vormen voor de
wielen of de wielen kunnen laten slippen.
Als je een spoorweg oversteekt of over een
rioolrooster rijdt, doe dit dan voorzichtig
en onder een hoek van 90 (afbeelding
8). Als je de ondergrond niet helemaal
vertrouwt, neem je de fiets aan de hand.
Als een auto zich plotseling op jouw
weghelft begeeft of iemand de deur van een
geparkeerde auto opent, kun je betrokken
raken bij een ernstig ongeval. Monteer een
bel op je fiets. Gebruik de bel om anderen
te laten weten dat je in de buurt bent.

Draag een helm en fietskleding


Draag een helm die voldoet aan de CPSCof CE-veiligheidsnormen (afbeelding 9);
hiermee kan letsel worden voorkomen.
Doe je helm af wanneer je niet op de fiets
zit. Als de helm ergens achter blijft haken,
kun je stikken.
Draag fietskleding, een beschermende
bril en handschoenen. Draag geen losse
kleding; deze kan verstrikt raken in de
ketting of de wielen.
Draag lichte, heldere en reflecterende
kleding, met name s avonds, zodat je goed
zichtbaar bent.

Fiets veilig in gevaarlijke


omstandigheden
Rijd voorzichtig in natte weersomstandigheden
Er is geen enkele rem die net zo effectief
stopt bij nat weer als bij droog weer.
Zelfs bij remmen die goed zijn afgesteld
en onderhouden, moet je bij nat weer de
remhendels harder inknijpen en heb je een
langere remweg voordat je stilstaat.
Bij nat weer heb je minder grip. Wanneer
je minder grip hebt, zoals wanneer je over
natte bladeren, een geschilderd zebrabad
of een putdeksel rijdt, moet je niet te hard
door de bocht gaan.
Wanneer een natte ondergrond bevriest,
heb je nog minder grip. Je remkracht
is sterk verminderd. Pas je snelheid aan
of gebruik een andere manier om je te
verplaatsen.
Een krachtige wind kan de fiets moeilijk
bestuurbaar maken. Bij winderige omstandigheden moet je je snelheid aanpassen of
een andere vorm van vervoer zoeken.
Wanneer je rijdt in natte weersomstandigheden, kan een natte band een defecte
dynamo veroorzaken (lichtgenerator). Rijd
niet in natte weeromstandigheden wanneer
je weinig zicht hebt.

90

45

Afbeelding 8. Hoek waarmee je veilig over een


spoorweg rijdt

Afbeelding 9. Draag een


fietshelm

Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

Zorg ervoor dat anderen je zien


Je fiets is uitgerust met een volledige set
reflectoren. Zorg ervoor dat alle reflectoren schoon zijn en op de juiste plaats
zitten. Hoe nuttig deze reflectoren ook zijn,
je eigen zicht wordt er niet beter van. Je
bent pas beter zichtbaar wanneer licht op
de reflectoren valt. Gebruik een voor- en
achterlicht wanneer je in het donker of bij
slecht zicht fietst. Zorg ervoor dat je ziet en
gezien wordt. Als vaak s avonds, s nachts
of bij slecht zicht fietst, vraag je je dealer
om materialen voor beter zicht en betere
zichtbaarheid.

WAARSCHUWING
Zonder goede verlichting en
reflectoren zie je zelf niet goed
en kunnen anderen jou ook niet
goed zien. Als je weinig ziet, of
als anderen jou slecht zien, kan
dit leiden tot ongelukken. Gebruik
een voorlicht, een achterlicht en
reflectoren wanneer je fietst bij
slecht zicht.

Stel veiligheid voorop


Je kunt veel ongelukken voorkomen door
gewoon goed op te letten. Hier volgen
enkele voorbeelden:
Rijd niet met losse handen.
Hang geen losse voorwerpen aan het
stuur of aan andere delen van de fiets.
Rijd niet onder invloed van alcohol of
medicijnen die je suf maken.
Ga niet met zijn tween op n fiets.
Wees voorzichtig op onverhard terrein.
Rijd alleen op de daartoe bestemde paden.
Vermijd stenen, takken of kuilen in de weg.
Wanneer je een heuvel afdaalt, verminder je
je snelheid, houd je je gewicht laag
en achter op het zadel en gebruik je de
achterrem in plaats van de voorrem.
Rijd niet onvoorzichtig. Gebruik je fiets
alleen voor de gebruikstoepassingen voor
jouw type fiets.

WAARSCHUWING
Je loopt een groter risico op
ongelukken wanneer je je fiets op
een verkeerde manier gebruikt:
Sprongen maken met de fiets
Stunts uitvoeren met de fiets
De fiets gebruiken op onverhard
terrein
Hard fietsen, tijdens een
wedstrijd
of een afdaling
Fietsen op een ongebruikelijke
manier
Elk van deze toepassingen zorgt
voor extra belasting van alle
onderdelen van de fiets. Een
zware belasting kan defecten in
het frame of andere onderdelen
veroorzaken en verhoogt je risico
op ongelukken. Gebruik je fiets op
de juiste manier om het risico op
letsel te beperken.
Rijd niet te hard. Bij hoge snelheden
loop je meer risico. Bij hoge snelheden
bestaat een grotere kans op slippen en kan
een kleine oneffenheid al een aanzienlijke
impact hebben op het frame en de vork. En
dus komen bij hogere snelheden grotere
krachten vrij bij ongelukken. Houd altijd
controle over je fiets. Voor kinderen ligt de
veilige snelheid veel lager.

WAARSCHUWING
Met zijwieltjes kan de fiets bij
het insturen van een bocht niet
zoals gebruikelijk naar binnen
leunen. Als het kind een bocht te
snel neemt, kan de fiets omslaan.
Zorg ervoor dat kinderen niet te
hard fietsen of plotseling draaien
wanneer zijwieltjes op de fiets zijn
gemonteerd.

Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

Instructies voor het fietsen


Gebruik de remmen voorzichtig
Laat altijd een veilige afstand
tussen jezelf en andere voertuigen of
voorwerpen; gebruik je remmen. Pas de
afstand en remkracht aan, afhankelijk van
de omstandigheden.
Als de fiets twee handremmen heeft,
gebruik je beide remmen tegelijkertijd. Een onjuist of overmatig gebruik
van de voorrem kan ervoor zorgen dat
het achterwiel loskomt van de grond,
waardoor je minder controle over de fiets
hebt (afbeelding 10).
De remmen worden op zon manier
gemonteerd dat met de linkerremhendel
de voorrem wordt bediend. Als je de
voorrem liever met de rechterhendel wilt
bedienen, raadpleeg je hoofdstuk 3.
Moderne remmen zijn zeer krachtig.
Deze zijn speciaal ontworpen om een
fiets tot stilstand te brengen bij nat weer
of modderige omstandigheden. Als je je
remmen te krachtig vindt, breng je de
fiets naar de dealer voor het afstellen of
vervangen van het remsysteem.

WAARSCHUWING
Als je de voorrem te plotseling
of te krachtig gebruikt, kan het
achterwiel loskomen van de grond
of kan het voorwiel gaan slippen.
Wanneer dit gebeurt, heb je minder
controle en kun je ten val raken.
Gebruik de twee remmen tegelijkertijd en schuif naar achteren op het
zadel.

Wissel op de juiste manier van


versnelling
Je kunt een versnelling kiezen die
het beste bij de omstandigheden past,
zodat je een constante trapsnelheid kunt
aanhouden. Er zijn twee typen versnellingssystemen: derailleur (extern) en naaf
(intern).

Wisselen van versnelling met een


derailleur
Met de linkerhendel regel je de voorderailleur en met de rechterhendel de achterderailleur. Gebruik de hendels niet tegelijk.
Schakel alleen wanneer de pedalen en
ketting voorwaarts worden bewogen.
Verminder tijdens het wisselen van de
versnelling de druk op de pedalen om het
schakelen snel en soepel te laten verlopen,
slijtage van de ketting en tandwielen te
voorkomen en verbuiging van de ketting,
derailleurs of kettingbladen te vermijden.
Schakel niet wanneer je over oneffenheden
rijdt, hierdoor kan de ketting een tandwiel
overslaan of helemaal ontsporen.
Bij moderne schakelsystemen met index
is een eenvoudige beweging van de hendel
van de ene positie naar de andere (of naar
de stand schakelen) voldoende om de
ketting naar het volgende tandwiel te laten
gaan.
Fietsen die zijn uitgerust met een STIwegschakelsysteem en drie kettingbladen,
schakelen beter wanneer je de hendel even
vasthoudt voordat je deze weer loslaat.
Dit is vooral belangrijk wanneer je schakelt
tussen het kleinste kettingblad en het
middelste kettingblad.

Wisselen van versnelling met interne


versnelling
Houd de pedalen stil of beweeg de pedalen
naar achteren om te schakelen. Als je van
versnelling moet wisselen tijdens het trappen,
verminder je de druk op de pedalen. Een te
hoge kettingspanning zorgt ervoor dat het
versnellingsysteem niet goed werkt.

Afbeelding 10. Overmatig


gebruik van de voorrem

Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

10

Zorg goed voor je fiets


Voorkom dat je fiets wordt gestolen

Neem reparatiemateriaal mee

Koop en gebruik een slot dat bestand is


tegen knipscharen en zagen. Stal je fiets
niet zonder deze op slot te zetten.

Wanneer je onderweg bent, zorg je ervoor


dat je een fietspomp, reservebinnenband,
bandenplaksetje en gereedschap bij je hebt,
zodat je je fiets kunt repareren wanneer
je een lekke band hebt of een mechanisch
probleem ondervindt. Als je s avonds fietst,
neem je een reservelampje en batterijen
mee voor de fietsverlichting.

Noteer het serienummer van de fiets


Noteer het serienummer van je fiets voor
in deze handleiding en bewaar de handleiding op een veilige plaats. Voltooi daarnaast
onze online registratie; we bewaren het
serienummer dan voor je.
Laat eventueel je postcode en huisnummer
in de fiets graveren.

Stal je fiets op een veilige plaats


Wanneer je je fiets even niet gebruikt, stal
je je fiets op een plek waar deze niet in de
weg staat. Zorg ervoor dat de fiets niet kan
vallen. Leg de fiets niet op de derailleurs.
De achterderailleur kan worden verbogen
of er kan zich vuil verzamelen op het
schakelsysteem. Laat de fiets niet vallen.
Dit kan het stuur of het zadel beschadigen.
Onjuist gebruik van een fietsenrek kan
leiden tot een slag in het wiel.

Stal je fiets voorzichtig


Wanneer je je fiets even niet gebruikt,
stal je de fiets op een plaats waar deze
beschermd is tegen onveilige omstandigheden. Stal je fiets niet naast elektrische
motoren; de ozon van motoren tast
namelijk rubber en lak aan. Regen en
sneeuw kunnen ertoe leiden dat het metaal
aan de fiets gaat roesten. Ultraviolette
straling van de zon kan ertoe leiden dat
de lak dof wordt of dat scheurtjes in de
rubbers of plastic onderdelen van de fiets
ontstaan.
Voordat je de fiets ergens voor langere
tijd stalt, maak je de fiets schoon, repareer
je eventuele beschadigingen en breng je
framepolish aan. Hang de fiets op en zorg
dat de bandenspanning ongeveer de helft
van de aanbevolen bandenspanning is.
Controleer of de fiets goed werkt voordat je
deze weer gebruikt.

11

Installeer en gebruik alleen


geschikte accessoires
Niet alle accessoires zijn compatibel en
veilig. Gebruik daarom alleen accessoires
die zijn goedgekeurd door de fabrikant.
Een kinderzitje plaatst bijvoorbeeld gewicht
hoog op de fiets. Hierdoor kan de fiets
minder stabiel worden. Hoewel je op de
meeste van onze fietsen een kinderzitje
kunt monteren, moet je er rekening mee
houden dat de fiets minder stabiel kan zijn.
Als je niet zeker weet of een bepaald
onderdeel op de fiets kan worden
gemonteerd, raadpleeg je je dealer.

WAARSCHUWING
Maak geen aanpassingen aan
het frame, de vork of andere
onderdelen. Schuur en vijl niet
aan het frame, verwijder geen
overbodige borginrichtingen en
installeer geen incompatibele
vorken. Een onderdeel dat niet
is goedgekeurd of een onjuiste
assemblage kan je fiets of
onderdelen van de fiets zwaar
belasten. Wanneer je het frame,
de vork of andere onderdelen hebt
aangepast, heb je minder controle
en kun je ten val raken. Voordat
je een accessoire aan je fiets
toevoegt of een onderdeel van je
fiets aanpast, kun je het beste de
dealer raadplegen.

Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

Maak de fiets schoon


Als het frame of een onderdeel vuil is,
reinig je dit met een zachte, vochtige
doek en fietsreiniger of een oplossing van
zeep en water. Gebruik geen industrile
oplosmiddelen of chemicalin. Deze kunnen
de lak beschadigen.

Zet geen klem op het frame


tijdens transport of reparatie
Zet geen klem op het frame of andere
gelakte of afgewerkte oppervlakken van
de fiets. Dit kan de lak beschadigen, en de
lichtgewicht buizen die worden gebruikt bij
hoogwaardige frames kunnen zelfs worden
ingedeukt, gebroken of verbrijzeld.

Kennisgeving
De klemmen van een montagestandaard
of fietsendrager op een auto kunnen de
afwerking van de fiets of zelfs de buizen
van het frame beschadigen. Wanneer je
je fiets in een montagestandaard plaatst,
kun je deze het beste vastklemmen aan
de zadelpen. Wanneer je de fiets vervoert
op een fietsendrager, kun je het beste
de wielen en het uiteinde van de vorken
gebruiken voor de bevestiging.

Voorkom schade aan je fiets


wanneer je deze verzendt
Als je je fiets wilt verzenden, wikkel je het
frame en andere onderdelen in beschermend materiaal om schade te voorkomen.
Vraag je dealer naar artikelen die worden
gebruikt bij het verzenden van een nieuwe
fiets, zoals een vorkblok.

Hoofdstuk 1: Veilig gebruik op verharde en onverharde ondergrond

12

Hoofdstuk 2: Onderhoud
Dit onderhoudsschema is gebaseerd op
normaal gebruik. Wanneer je meer dan
gemiddeld fietst of wanneer je veel in de
regen, de sneeuw of op onverhard terrein
fietst, moet je vaker onderhoud plegen
dan in het schema wordt aanbevolen.
Controleer en repareer onjuist functionerende onderdelen, of raadpleeg je dealer. Als
een onderdeel is beschadigd, vervang je het
betreffende onderdeel voordat je de fiets
weer gebruikt.
Wanneer je een fiets voor het eerst hebt
gebruikt, controleer je deze op uitgerekte
kabels en andere normale afwijkingen.
Laat je fiets ongeveer twee maanden nadat
je deze hebt gekocht, volledig inspecteren
door de dealer.
Breng je fiets elk jaar naar de dealer
voor een volledige onderhoudsbeurt, zelfs
wanneer je de fiets niet veel hebt gebruikt.

Onderhoudsgereedschap voor je
fiets
Momentsleutel met Nm- of lbinaanduidingen
Inbussleutels van 2, 4, 5, 6 en 8 mm
Steeksleutels van 9, 10 en 15 mm
15 mm ringsleutel
Dopsleutels van 14, 15 en 19 mm
T25 torxsleutel
Kruiskopschroevendraaier nr.1
Bandenplaksetje, fietspomp met meter en
bandenlichters
Speciale hogedrukpomp voor de
achtervering of een geveerde voorvork
Niet al deze gereedschappen zijn nodig voor alle fietsen

13

Onderhoudsschema
Elke rit
Controleer het frame en de vork....... 4
Controleer de wielen.......................... 5
Controleer de bandenspanning......... 6
Controleer de remmen....................... 6
Controleer het stuur
en de stuurpen................................. 7
Controleer het zadel
en de zadelpen................................. 7
Controleer de vering . ....................... 7
Controleer de verlichting
en reflectoren................................... 7

Elke week
Maak de fiets schoon met
een vochtige doek.......................... 11
Controleer op loszittende spaken.... 23
Smeer de verende voorvorken......... 31
Controleer de bouten van
de geveerde voorvork.................... 28
Controleer de bouten van
de achtervering.............................. 28

Elke maand
Controleer de bevestiging van het
stuur en de stuurpen..................... 14
Controleer de bevestiging van het
zadel en de zadelpen...................... 15
Controleer de ketting....................... 17
Controleer de kettingkast
(accessoires)................................... 28
Controleer de kabels op slijtage...... 18
Controleer de werking van
de versnellingshendels.................. 18
Controleer de derailleurs................. 18
Smeer de derailleurs........................ 31
Controleer de interne versnelling... 20
Controleer de afstelling van
de balhoofdlagers........................... 17
Controleer de remblokjes................. 21
Controleer de rembouten................. 21
Controleer de kettingspanning......... 6
Controleer de accessoirebouten....... 28
Controleer de afstelling van
de wiellagers.................................. 23
Controleer de velgen op slijtage...... 23

Hoofdstuk 2: Onderhoud

Elke drie maanden


Reinig en poets het lakwerk............ 11
Controleer de crankarmen en de
brackethuls.................................... 17
Smeer de remhendels ..................... 31

Elk jaar
Smeer de stuurpen........................... 30
Smeer de zadelpen........................... 30
Smeer het pedaalschroefdraad
en de lagers opnieuw..................... 30
Smeer de bracketlagers opnieuw..... 30
Smeer de wiellagers opnieuw.......... 31
Smeer de balhoofdlagers opnieuw... 31
Smeer de snelkoppeling van
het wiel.......................................... 31
Smeer en olie de verende
voorvorken opnieuw...................... 31

Hoofdstuk 2: Onderhoud

14

Hoofdstuk 3: Afstelling
Dit hoofdstuk bevat instructies voor het
afstellen van de onderdelen van een fiets.
Controleer de fiets na elke reparatie zoals in
Controlelijst voor elke rit in hoofdstuk 1
wordt besproken.

Enkele opmerkingen over de torsiespecificaties


Het aanhaalmoment is de mate waarin een
schroefdraadbevestiging, zoals een schroef
of bout, moet worden aangedraaid. Gebruik
een momentsleutel zodat je de schroef of
bout niet te ver aandraait. Wanneer je de
schroef of bout te ver aandraait, kun je een
onderdeel beschadigen.
Nadat je de momentsleutel hebt gebruikt,
controleer je de functie van het onderdeel
met behulp van de tests in dit hoofdstuk.
Wanneer een onderdeel niet meer goed
functioneert nadat je dit hebt aangedraaid,
breng je de fiets naar de dealer ter
reparatie.

WAARSCHUWING
Wanneer een fiets niet goed
functioneert, heb je minder
controle over de fiets en kun je
ten val raken. Controleer alle
onderdelen van de fiets grondig
voor elke rit. Als zich een probleem
voordoet, moet je de fiets niet
gebruiken. Repareer de fiets of
breng deze naar de dealer voor
onderhoud.

Stuur

WAARSCHUWING
Wanneer het stuur of de
stuurpen niet juist is afgesteld
of aangedraaid, heb je minder
controle over de fiets en kun je ten
val raken. Zorg dat het stuur en
de stuurpen goed zijn afgesteld en
aangedraaid voordat je de fiets in
gebruik neemt.

De hoek van het stuur afstellen


1. Draai de stuurklembouten op de
stuurpen los (afbeelding 11 en
afbeelding 12).
2. Pas de positie van het stuur aan. Zorg
ervoor dat het stuur zich in het midden
van de stuurpen bevindt.
3. Draai de stuurklembouten aan in
overeenstemming met het juiste type
stuurpen:
Gelaste pen: 11,3-13,6 Nm.
Gesmede pen: 17-20,3 Nm.

Stuurpen
Er zijn twee typen stuurpennen:
Voorbouw (afbeelding 11)
Uit n stuk (afbeelding 12)

Een voorbouw afstellen


Als je de hoogte van het stuur met een
voorbouw wilt aanpassen, moeten de
balhoofdlagers worden afgesteld. Voor het
afstellen van de balhoofdlagers is speciaal
gereedschap en specialistische kennis
nodig, dus ga hiervoor naar je dealer.
1

2
3

2
Afbeelding 11. Voorbouw
1. Stuurklembouten
2. Stuurpenklembouten

15

Afbeelding 12. Verstelbare


stuurpen uit n stuk
1. Stuurklembouten
2. Expanderbout
3. Stelbout voor hoek

Hoofdstuk 3: Afstelling

Een voorbouw uitlijnen


1. Draai de stuurpenklembouten twee of
drie slagen los.
2. Zorg dat de voorbouw parallel loopt aan
het voorwiel.
3. Draai de stuurpenklembouten vast tot
11,3-13,6 Nm.

Een stuurpen uit n stuk uitlijnen


Als je de hoogte van de stuurpen met verstelbare hoogte
wilt wijzigen (afbeelding 12), moet je eerst de hoek van
de stuurpen verstellen (zie het volgende gedeelte) om de
expanderbout te kunnen bereiken.

1. Draai de expanderbout twee of drie


slagen los.
2. De stuurpen wordt op zijn plaats
gehouden door de stuurpenwig. Geef
een tik boven op de expanderbout met
een houten of kunststof hamer om de
stuurpenwig losser te maken.
3. Stel het stuur af op de gewenste
hoogte, maar zorg ervoor dat de
markering voor de maximale hoogte
niet boven het frame uitkomt
(afbeelding 13). Minimaal 70 mm van
de stuurpen moet in het frame blijven.
4. Draai de expanderbout vast tot 13,6
Nm.

WAARSCHUWING
Wanneer de stuurpen te ver boven
het frame uitsteekt, kan de fiets
beschadigd raken, waardoor je
minder controle over de fiets hebt
en je ten val kunt raken. Zorg
ervoor dat de markering voor de
maximale hoogte (afbeelding 13)
niet boven het frame uitkomt.

De hoek van een verstelbare stuurpen


aanpassen
1. Draai de stelbout voor de hoek los
(afbeelding 12) totdat de hoek van de
stuurpen kan worden versteld.
2. Zet de stuurpen in de gewenste stand.
3. Draai de stelbout voor de hoek vast tot
17-20,3 Nm.

De hoek van een verstelbare stuurpen


van Bontrager aanpassen
1. Schuif de vergrendelingspal naar voren
(afbeelding 14) en zet de hendel van de
snelkoppeling omhoog.
2. Zet de stuurpen en het stuur in de
gewenste stand.
3. Sluit de hendel van de snelkoppeling.
Zorg ervoor dat de hendel van de snelkoppeling is vastgezet en de vergrendelingspal
in de vergrendelde stand is gezet.

De klemkracht van de snelkoppelingshendel van een verstelbare


Bontrager-stuurpen aanpassen
1. Open de hendel van de snelkoppeling.
2. Draai de stelschroef voor de klemkracht
(afbeelding 14).
3. Zorg ervoor dat je halverwege de
beweging enige weerstand voelt.
Als de klemkracht te hoog of te laag is, moet je de stelschroef
opnieuw aanpassen.

Afbeelding 13 Markering maximale hoogte op


stuurpen
1. Deze lijn mag niet zichtbaar zijn boven het frame
van de fiets

Hoofdstuk 3: Afstelling

Afbeelding 14 Verstelbare
Bontrager-stuurpen
1. Stelschroef voor klemkracht
2. Hendel van de snelkoppeling
3. Vergrendelingspal

16

Zadel
Stel de hoek van het zadel in volgens jouw
voorkeur. Probeer eerst te fietsen met het
zadel parallel aan de grond. Voor fietsen
met achtervering zet je de voorkant van
het zadel iets naar beneden. Wanneer dan
de achtervering wordt ingedrukt door het
gewicht van de berijder, is het zadel parallel
aan de grond.
Het zadel kan ook naar voor of naar
achter worden verplaatst voor extra
comfort en om de afstand tot het stuur aan
te passen.
Bij de juiste afstelling is het zadel van
je fiets zeer comfortabel, zelfs voor lange
ritten.
Zet de zadelpenklem niet vast wanneer de
zadelpen niet in het frame steekt.

WAARSCHUWING
Als je zadel onjuist is afgesteld
of als het zadel je bekken niet
ondersteunt, kan dit leiden
tot letsel aan de zenuwen en
bloedvaten. Als je gevoelloosheid
of pijn ondervindt, moet je de
zadelpositie opnieuw afstellen.
Als je vervolgens nog steeds pijn
of gevoelloosheid ondervindt,
raadpleeg je je dealer over het
veranderen van de zadelpositie of
een comfortabeler zadel.

3. Pas het zadel aan en draai de klembout


van het zadel vast volgens jouw type
zadelpen:
Enkele bout met een steeksleutel van 13
of 14 mm: 20,3-24,9 Nm.
Enkele bout door de zadelpenknop met
een inbussleutel van 5 mm (afbeelding
17): 13,6-14,7 Nm.
Enkele bout met een inbussleutel van 6
mm: 17-28,3 Nm.
Dubbele bout met een inbussleutel van 4
mm: 5-6,8 Nm.
Dubbele bout met een inbussleutel van 5
mm: 9,6-14,1 Nm.

De hoogte van het zadel aanpassen


1. Vraag iemand anders de fiets vast te
houden en ga zonder schoenen op het
zadel zitten.
2. Zet de crankarmen parallel met de
zadelbuis.
3. Draai de klembout van de zadelpen of
de snelkoppeling los.
4. Plaats je hiel op de onderste pedaal.
Houd je been gestrekt en stel de juiste
hoogte van de zadelpen in (afbeelding
18).
Wanneer je schoenen draagt en je de bal van je voet op het
pedaal plaatst, moet het been bij de knie licht gebogen zijn.

De hoek van het zadel aanpassen


1. Draai de zadelklembout los (afbeelding
16) totdat het zadel kan worden
versteld.

Sommige zadelpennen bevatten twee bouten. Als je deze wilt


aanpassen, draai je de ene bout los en draai je de andere
vast.

2. Leg een richtliniaal, waterpas of


meetlat op het zadel om de hoek van
het zadel beter te kunnen beoordelen.

WAARSCHUWING
Wanneer de zadelpen te ver boven
het frame uitsteekt, kan de fiets
beschadigd raken, waardoor je
minder controle over de fiets hebt
en je ten val kunt raken. Zorg
ervoor dat de markering voor de
maximale hoogte (afbeelding 19)
niet boven het frame uitkomt.

1
2
1
3

Afbeelding 16. Onderdelen


van de zadelpen
1. Zadelklembouten
2. Zadelpen
3. Zadelpenklembout

17

Afbeelding 17. Bontragerzadelpen


1. Zadelklembout

Afbeelding 18. Strekking


van het been bij de juiste
zadelhoogte

Hoofdstuk 3: Afstelling

Afbeelding 19. Markering


voor de maximale hoogte
van de zadelpen
1. Deze lijn mag niet zichtbaar zijn boven het frame
van de fiets

5. Zorg ervoor dat de markering voor de


maximale hoogte van de zadelpen niet
boven het frame van de fiets uitkomt
(afbeelding 19).
Minimaal 64 mm van de zadelpen moet
in het frame blijven.
6. Vergrendel de snelkoppeling van de
zadelpen of draai de zadelpenklemboutvast tot 9,6-14.1 Nm.

De zadelhoogte verstellen op een


driewieler
1. Draai de klembouten los (afbeelding 20)
en verwijder deze.
2. Zet de zadelpen in de gewenste stand.
3. Plaats de klembouten en draai deze vast
tot 9,6-14,1 Nm.

Balhoofdbuis
De afstelling van de balhoofdbuis
controleren
1. Beweeg de fiets naar voren en achteren
en knijp de voorrem in.
2. Til het voorwiel van de grond af. Draai
langzaam de voorvork en het stuur
naar rechts en naar links.
Als de balhoofdlagers loszitten in het
frame of niet soepel draaien, moet je de
fiets niet gebruiken. Breng de fiets naar de
dealer ter reparatie.
Voor het afstellen van de balhoofdlagers
is speciaal gereedschap en specialistische
kennis nodig. Het afstellen van de balhoofdlagers kun je beste alleen laten doen door
je dealer.

Crankarmen
De lengte van de crankarmen kan
worden aangepast. Als je de lengte van de
crankarmen wilt aanpassen, verwijder je
de pedalen en monteer je de pedalen in de
gewenste positie. Zie het gedeelte Pedalen
voor meer informatie over het monteren
van de pedalen.

Brackethuls
De afstelling van de balhoofdlagers
controleren

1. Licht de ketting van de kettingbladen.


2. Draai de crankarmen zo dat een van
de crankarmen parallel loopt met de
zadelbuis.
3. Pak met de ene hand de crankarm vast
en met de andere de zadelbuis. Probeer
de crankarm naar de zadelbuis toe en
van de zadelbuis af te bewegen.
4. Draai de crankarmen.
Als de crank los aanvoelt of klinkt, de
beweging abrupt stopt of de lagers een
schurend geluid maken, moeten deze
opnieuw worden afgesteld. Voor het
afstellen van de bracketlagers is speciaal
gereedschap en specialistische kennis
nodig, dus ga hiervoor naar je dealer.

Afbeelding 20. Zadelpen


van driewieler
1. Zadelpen
2. Klembouten
Hoofdstuk 3: Afstelling

18

Pedalen

Versnellingshendels

Het rechterpedaal bevat gebruikelijk


schroefdraad, maar het linkerpedaal heeft
linksomdraaiend schroefdraad. Draai de
pedalen in de crankarmen vast tot 40,242,9 Nm.
Voor het afstellen van de pedaallagers is
speciaal gereedschap en specialistische
kennis nodig, dus ga hiervoor naar je
dealer.
Voor het afstellen van de losdraaikracht
van pedalen zonder clips, raadpleeg je de
cd die bij de fiets is geleverd of neem je
contact op met de dealer.

De positie van de versnellingshendels op


het stuur kan worden versteld.

De positie van een hendel afstellen


1. Zoek de klembout voor de hendel
(afbeelding 25 en 26).
2. Draai de klembout twee of drie slagen
los.
3. Zet de hendel in de juiste positie.
4. Draai de klembout vast tot 6,0-7,8 Nm.

Ketting
De kettingspanning aanpassen op een
fiets met n versnelling
1. Draai eerst de moer van de achteras
aan de ene kant van het wiel wat losser
en vervolgens de moer aan de andere
kant van het wiel.
Als je de moer aan de ene kant helemaal losdraait voordat
je de moer aan de andere kant losdraait, moeten de lagers
mogelijk opnieuw worden afgesteld.

2. Schuif het wiel naar achteren om de


ketting te spannen. Plaats het wiel in
het midden van het frame.

Sommige modellen beschikken over een mechanisme om het


wiel in de juiste positie te plaatsen.

3. Bevestig het wiel (zie Wielen).

Kabels
Controleer de kabels op knikken, roest,
gebroken draden of rafelige uiteinden.
Controleer ook de behuizing van de kabel
op losse draden, gebogen uiteinden,
breuken en slijtage. Als je het vermoeden
hebt dat er een probleem met de kabel
of de behuizing is, moet je de fiets niet
gebruiken. Raadpleeg de instructies voor
het vervangen van een kabel of breng je
fiets naar de dealer ter reparatie.

19

Hoofdstuk 3: Afstelling

5. Draai de stelschroef voor de hoge


versnelling totdat je weerstand voelt.

Voorderailleur
De positie van het kleine kettingblad
verstellen
1. Zet de ketting op het kleinste tandwiel
voor en het grootste tandwiel achter.
2. Draai de klembout van de kabel
(afbeelding 21) los totdat de kabel vrij
komt.
3. Draai de stelschroef voor de lage
versnelling (gemarkeerd met een L)
totdat de binnenste
kettinggeleider van de derailleur
ongeveer 0,5 mm van de ketting is
verwijderd.
4. Trek het uiteinde van de kabel aan en
zet de linkerversnellingshendel in de
stand van het kleinste kettingblad.
5. Draai het stelbusje van de derailleurkabel op de versnellingshendel of
de onderbuis van het frame volledig
rechtsom.
6. Plaats de kabel in de groef naast de
klembout van de derailleurkabel, trek
de kabel aan en draai de klembout vast
tot 5,0-6,8 Nm.

Als je de schroef te ver draait, schuift de voorderailleur naar


het kleine kettingblad.

6. Schakel naar de verschillende tandwielcombinaties. Zorg ervoor dat de


ketting niet kan ontsporen wanneer je
de versnellingshendel beweegt. Zorg
ervoor dat de derailleurkooi niet tegen
een onderdeel van de crankarmen
schuurt.

De positie van het middelste tandwiel


verstellen bij drie kettingbladen
1. Zet de ketting op het grootste tandwiel
voor en het kleinste tandwiel achter.
2. Draai het stelbusje van de kabel (op de
onderbuis of op de hendel) linksom om
de kabelspanning te verhogen en de
binnenkant van de derailleurkooi zo uit
te lijnen dat deze de ketting net raakt.
3. Schakel naar de verschillende tandwielcombinaties om te controleren of
de ketting goed is uitgelijnd met de
kettingbladen.
Sommige voorversnellingshendels bevatten een greepje.
Wanneer je de hendel dan naar een lagere versnelling
beweegt, wordt de derailleur een stukje naar binnen
verplaatst zodat deze de ketting niet raakt.

De positie van het grote kettingblad


verstellen
1. Schakel de achterderailleur naar het
kleinste tandwiel.
2. Draai de stelschroef voor de hoge
versnelling (gemarkeerd met een H)
zo ver linksom dat de beweging van de
derailleur niet wordt belemmerd.
3. Draai de crankarmen met je handen.
Gebruik de versnellingshendel om de
ketting voorzichtig op het buitenste
kettingblad te plaatsen.
4. Plaats de buitenste kettinggeleider
ongeveer 0,5 mm van de ketting.

Afbeelding 21. Voorderailleur


1. Kabel
2. Stelschroeven
3. Kabelklembout
Hoofdstuk 3: Afstelling

20

Achterderailleur
De positie van het kleinste tandwiel
verstellen
1. Zet de ketting op het kleinste tandwiel
achter en het grootste tandwiel voor.
2. Draai de klembout van de kabel
(afbeelding 22) los totdat de kabel vrij
komt.
3. Ga achter de fiets staan om te
controleren of het kleinste tandwiel
achter is uitgelijnd met de ketting en
de twee derailleurwielen.
4. Als deze niet zijn uitgelijnd, draai je de
stelschroef voor de hoge versnelling
(doorgaans gemarkeerd met een H),
totdat deze zijn uitgelijnd.
5. Trek aan de kabel en beweeg de
versnellingshendel naar de positie van
het kleinste tandwiel.
6. Draai het stelbusje op de versnellingshendel of de onderbuis volledig
rechtsom. Draai het stelbusje op de
achterderailleur volledig rechtsom.
Draai vervolgens het stelbusje n slag
linksom.
7. Plaats de kabel in de groef van de
klembout op de achterderailleur, trek
de kabel van de derailleur strak en
draai de kabelklembout vast tot 5,0-6,8
Nm.

De positie van het grootste tandwiel


verstellen

4. Draai de stelschroef voor de lage


versnelling rechtsom totdat deze
niet meer gemakkelijk kan worden
bewogen.

Als je deze te ver draait, schuift de derailleur naar de buitenkant van de fiets.

5. Schakel naar de verschillende tandwielcombinaties. Zorg ervoor dat de


ketting niet kan ontsporen tijdens het
schakelen.

Het indexeringssysteem uitlijnen


1. Zet de ketting op het grootste tandwiel
voor en het kleinste tandwiel achter.
2. Schakel de versnellingshendel achter
n klik.
3. Controleer of de ketting soepel naar het
op een na kleinste tandwiel beweegt.
Als de ketting veel geluid maakt of als
de versnelling niet schakelt, draai je
het stelbusje een klein stukje. Schakel
de versnelling opnieuw en zorg ervoor
dat dit soepel gebeurt.
Als de ketting naar het op twee na
kleinste tandwiel loopt, draai je het
stelbusje rechtsom totdat de wielen van
de derailleur zijn uitgelijnd met het op
een na kleinste tandwiel.
4. Schakel naar de verschillende tandwielcombinaties om te controleren of
de ketting goed is uitgelijnd met de
achterste tandwielen.
Als de derailleur niet goed kan worden
afgesteld, is het derailleuroog mogelijk
onjuist uitgelijnd. Breng de fiets naar de
dealer ter reparatie.

1. Draai de stelschroef voor de lage


versnelling op de achterderailleur
(doorgaans gemarkeerd met een L)
linksom totdat de derailleur vrij kan
worden bewogen.
2. Zet de ketting voorzichtig op het
kleinste tandwiel voor en het grootste
tandwiel achter.
Beweeg de achterderailleur niet te ver. De ketting kan vast
komen te zitten tussen het grootste tandwiel en de spaken.

3. Lijn de wielen van de achterderailleur


uit met het grootste tandwiel.

1
2

Afbeelding 22. Achterderailleur


1. Stelschroeven
2. Stelbusje
3. Kabelklembout
4. Kabel

21

Hoofdstuk 3: Afstelling

Nexus-systemen met 4, 7 of 8
versnellingen
Met dit systeem wissel je van versnelling
door middel van een mechanisme in de
achternaaf.

Systemen met 3 versnellingen


Met dit systeem wissel je van versnelling
door middel van een mechanisme in de
achternaaf.

Het versnellingsmechanisme
aanpassen

Het versnellingsmechanisme
aanpassen
1. Zet de versnellingshendel in de positie
voor de vierde versnelling.
2. Lijn de markering op het wiel van de
achternaaf (afbeelding 23) uit met de
tandwielkoppeling.
3. Als de rode streepjes niet samenvallen,
draai je het stelbusje totdat dit wel het
geval is.
4. Beweeg de versnellingshendel naar de
eerste versnelling. Beweeg de hendel
vervolgens naar de vierde versnelling.
Controleer de afstelling.

1. Zet de versnellingshendel in de positie


voor de tweede versnelling.
2. Lijn de markering op het venster
van de belcrank uit met de lijn op de
duwarm (afbeelding 24).
3. Als de markeringen niet juist zijn
uitgelijnd, draai je het stelbusje totdat
deze samenvallen.
4. Beweeg de versnellingshendel naar de
eerste versnelling. Beweeg de hendel
vervolgens naar de tweede versnelling.
Controleer de afstelling.

3
Afbeelding 23. Wiel en tandwielkoppeling
1. Wiel
2. Tandwielkoppeling
3. Kabelklembout

Hoofdstuk 3: Afstelling

1
Afbeelding 24. Belcrank met
3 versnellingen
1. Venster van de belcrank

22

Remhendels

De afstand tot de remhendel afstellen

Met het remsysteem minder je vaart of


breng je de fiets tot stilstand. Dit is een
essentile functie met betrekking tot je
veiligheid.
Voor het afstellen van het remsysteem
is speciaal gereedschap en specialistische
kennis nodig. Je kunt dit dus het beste
alleen door je dealer laten doen. Voor
verdere ondersteuning raadpleeg je je
dealer.

Voor bepaalde remhendels kun je de


afstand van het stuur tot de remhendel
aanpassen.
1. Zoek de stelschroef voor het aanpassen
van de afstand (afbeelding 26) en draai
deze.

De positie van een hendel afstellen

De voorrem en achterrem omwisselen

1. Zoek de klembout voor de hendel


(afbeelding 25, 26 en 27).
2. Draai de klembout twee of drie slagen
los.
3. Zet de hendel in de juiste positie.
4. Draai de klembout aan:
Standaard remhendels: 6,0-7,8 Nm.
Hendels in het midden van het stuur
(afbeelding 27): 2,3-3,3 Nm.

Draai de schroef rechtsom om de afstand te verkleinen.


Draai de schroef linksom om de afstand te vergroten.

2. Nadat je de afstand hebt aangepast, lijn


je indien nodig de remblokjes uit.

Zie het gedeelte Remmen voor de aanpassingsprocedure.


1. Open de rem.
2. Haal bij een wegfiets de remkabel los
en verwijder deze van de hendel.
Haal bij een mountainbike het uiteinde
van de kabel met het loodje uit de
hendel.
3. Monteer de kabels in de tegenovergestelde hendels.
4. Sluit de remmen.
5. Controleer de remmen zoals beschreven
in hoofdstuk 1 en stel ze indien nodig
opnieuw af.

2
1

3
4

Afbeelding 25. Klembout


remhendel, hendel wegfiets
1. Klembout remhendel

23

Afbeelding 26. Klembout


remhendel, hendel mountainbike
1. Klembout remhendel
2. Stelschroef voor afstand
3. Kabel
4. Stelbusje

Hoofdstuk 3: Afstelling

Afbeelding 27. Remhendel


in het midden van het
stuur
1. Klembout remhendel

Remmen
Controleer de remblokjes elke maand op
slijtage. Als de groeven in het remoppervlak minder dan 2 mm diep zijn, of 1
mm bij direct-pull-remmen, moeten de
remblokjes worden vervangen. Vervang
schijfremblokjes als deze dunner zijn dan
1,0 mm.
Sommige V-remmen hebben een
modulator, ook wel krachtmodulator
genoemd. Dit apparaat bevat een kleine
veer in de pijp (Afbeelding 28) die de
werking van de rem verandert tijdens het
eerste contact tussen de remblokken en de
velg. Terwijl u in de remhendel knijpt, moet
u de veer via de remhendel samendrukken
voordat u volledige remkracht op de velg
kunt uitoefenen. De rem voelt hierdoor
anders aan en de afstelling wordt iets
gevoeliger: laat uw remmen door uw dealer
afstellen als deze niet door de keuring
komen.

De afstand tussen de remblokjes en


de velg aanpassen
1. Draai het stelbusje.

Bij de meeste direct-pull- (afbeelding 28) en cantileversystemen (afbeelding 30) bevindt het stelbusje zich op de hendel.
Bij de meeste caliper-systemen (afbeelding 29) bevindt het
stelbusje zich op de rem zelf.

Als je de afstand tot de velg wilt


vergroten, draai je het stelbusje
rechtsom. Als je de afstand tot de velg
wilt verkleinen, draai je het stelbusje
linksom.
2. Als de remblokjes niet goed kunnen
worden uitgelijnd, draai je de klembout
van de kabel wat losser en bevestig je
de kabel opnieuw.

Een V-type-rem, cantileverrem of


wegrem centreren
1. Draai de centreerschroef (afbeelding 28
en 30) steeds een klein stukje.
2. Als de rem is uitgerust met twee
centreerschroeven, moet je tijdens het
centreren van de rem de veerspanning
aanpassen.

De uitlijning van de remblokjes van


een velgrem afstellen
1. Draai de klembouten van de remblokjes
los.
2. Lijn de remblokjes uit zoals in
afbeelding 5 wordt weergegeven. Draai
de klembouten van de remblokjes
opnieuw vast:
Caliper: 4,5-6,8 Nm.
Direct-pull of cantilever: 7,9-9 Nm.
3. Controleer de remmen nadat je deze
hebt afgesteld. Knijp de hendels in. Let
erop dat de kabel niet door de klem
slipt, dat de remblokjes onder een hoek
van 90 graden op de velg staan en dat
de remblokjes de band niet aanraken.

Een hydraulische schijfrem uitlijnen


1. Draai de bevestigingsbouten van de
rem los.
2. Knijp de hendel volledig in en draai de
bouten vast tot 11,3-12,4 Nm.

Een kabelgestuurde schijfrem uitlijnen


Deze procedure bestaat uit drie
onderdelen:

De afstand tussen de remblokjes


aan de rechterkant en de schijf
aanpassen
1

2
4
3

4
3

5
Afbeelding 28. Direct-pullrem
1. Kabelklembout
2. Geen contact
3. Klembout van remblokje
4. Centreerschroef
5. Klembout van arm

Afbeelding 29. Caliper-rem


1. Stelbusje
2. Centreerschroef
3. Klembout van remblokje
4. Ontkoppelingshendel
rem

Afbeelding 30. Cantileverrem


1. Verbindingskabel
2. Klembout van remblokje
3. Klembout van arm
4. Centreerschroef

Hoofdstuk 3: Afstelling

3
Afbeelding 31. Schijfrem
1. Bevestigingsbouten
2. Afstelling vaste blokjes
3. Kabelklembout

24

1. Draai de verstelling van de vaste


blokjes (afbeelding 31).
2. Als de remblokjes op deze manier
niet goed kunnen worden aangepast,
raadpleeg je de instructies bij De
afstand tussen de remblokjes aan de
linkerkant en de schijf aanpassen en
pas je vervolgens de remblokjes aan de
rechterkant aan.

De afstand tussen de remblokjes


aan de linkerkant en de schijf
aanpassen
1. Draai het stelbusje van de kabel:
rechtsom om de afstand te vergroten,
linksom om de afstand te verkleinen.
2. Als de remblokjes niet goed kunnen
worden uitgelijnd, draai je de klembout
van de kabel wat losser en bevestig je de
kabel opnieuw. Draai de kabelklembout
vast tot 5,7-7,9 Nm.
3. Nadat je de afstand hebt aangepast,
draai je de borgmoer rechtsom zodat de
afstand niet kan verschuiven.

De rem uitlijnen met de schijf


1. Draai de bevestigingsbouten van de
rem los.
2. Schuif een visitekaartje of vergelijkbaar
dun voorwerp tussen het remblokje aan
de rechterkant en de schijf.
3. Knijp de hendel volledig in en draai de
bouten vast tot 11,3-12,4 Nm.

De schijfremblokjes verwijderen
1. Verwijder het wiel.
2. Pak met je vingers of met een tang het
installatielipje van het remblokje vast
en trek het remblokje naar buiten.

25

De rem losmaken om het wiel te


verwijderen
Voor de meeste caliper-remmen: zet
eerst de ontkoppelingshendel van de
rem OMHOOG. Je kunt de rem weer
koppelen door de hendel OMLAAG te
zetten.
Voor Campagnolo-hendels: druk op
de ontgrendelknop boven op de hendel.
Knijp de hendel enigszins in en druk
de knop in totdat deze gelijk is met de
hendel zelf. Laat de hendel los.
Als je de rem weer wilt koppelen,
voer je de instructies in omgekeerde
volgorde uit.
Voor cantileverremmen: maak de
verbindingskabel los. Druk met de
ene hand de remblokjes stevig tegen
de velg. Trek met de andere hand het
uiteinde van de verbindingskabel met
het loodje van de vork op de remarm.
Laat de remblokjes los.
Als je de rem weer wilt koppelen,
voer je de instructies in omgekeerde
volgorde uit.
Voor direct-pull-remmen: koppel
de leiding los. Druk met de ene hand
de remblokjes stevig tegen de velg.
Trek met de andere hand de leiding
van de koppelingsarm en til de leiding
omhoog. Laat de remblokjes los.
Als je de rem weer wilt koppelen,
voer je de instructies in omgekeerde
volgorde uit.
Voor interne of trommelremmen:
maak eerst de versnellingskabel en
remkabel los om het achterwiel te
verwijderen.
-Om de remkabel los te maken, duw
je de kabeldrager naar voren en de
klembout van de kabel naar achteren,
zodat de bout samenvalt met de grotere
opening in de kabeldrager.
Trek de klembout van de kabel naar
buiten om deze los te maken van de
drager. Schuif de stop van de remkabel
naar voren om deze los te maken van
de remarm. Draai de bevestigingsbout
van de rem los.
-Om de versnellingskabel los te maken,
zet je de versnellingshendel in de
eerste versnelling. Trek de kabelbehuizing uit de stop van de versnellingskabel. Draai de klembout van de versnellingskabel totdat de ringetjes zijn
uitgelijnd met de kerf in de tandwielkoppeling. Verwijder de kabel.

Hoofdstuk 3: Afstelling

Wielen

Wielmontage

Controleer de banden op slijtage en


beschadigingen. Zorg ervoor dat de velgen
schoon zijn. Als de markeringen op het
remoppervlak van de velg zijn weggesleten,
moet je de velg vervangen.

Er zijn verschillende bevestigingsmechanismen voor de wielen. Lees de instructies


zorgvuldig door voor het mechanisme van
jouw fiets.

WAARSCHUWING
Wanneer je remt, wordt velgmateriaal weggesleten door de
remblokjes. Als de remmen na
verloop van tijd te veel materiaal
hebben weggesleten, kan de velg
verzwakt raken, waardoor je minder
controle over de fiets hebt en je ten
val kan raken. Controleer de velgen
regelmatig. Vervang de velgen
wanneer deze zijn versleten.
Controleer of er losse of beschadigde
spaken zijn. Controleer of het velglint op
de juiste positie is aangebracht en of alle
spaakgaten zijn bedekt.
Controleer of de naaflagers juist zijn
afgesteld.

WAARSCHUWING
Wanneer een bevestigingsmechanisme voor een wiel niet goed is
afgesteld en gesloten, kan het wiel
loszitten of losraken, waardoor
je de controle verliest en ten val
komt. Controleer of de wielen
goed vastzitten voordat je de fiets
gebruikt.
Bevestigingsmechanismen (afbeelding
32):

Traditionele snelkoppeling
Clix-snelkoppeling
Schroefbouten op de as
Steekas

De afstelling van de naaflagers


controleren
1. Til met een hand de voorkant van de
fiets van de grond en probeer de velg
van links naar rechts te bewegen. Kijk,
voel en luister of de lagers bewegen.
2. Draai het wiel en luister of je een
schurend geluid of andere ongewone
geluiden hoort.
3. Herhaal deze procedure voor het andere
wiel.
Als de naaf los aanvoelt of een schurend
geluid maakt, moet deze worden
gerepareerd. Voor het repareren van
de lagers is speciaal gereedschap en
specialistische kennis nodig. Dit kun
je het beste alleen door de dealer laten
doen.

Afbeelding 32. Bevestigingsmechanismen


1- Traditionele snelkoppeling
2- Clix (de pijlen geven de onderdelen aan die je niet op een
traditionele snelkoppeling vindt)
3- Schroefbouten op de as

Hoofdstuk 3: Afstelling

26

Een wiel met een traditionele snelkoppeling installeren


1. Zet de hendel van de snelkoppeling
in de stand OPEN (afbeelding 33) en
plaats het wiel zo dat het stevig tegen
de binnenkant van de uiteinden van de
vork aankomt.
2. Houd de hendel in de afstelpositie
en draai de stelmoer (afbeelding 34)
enigszins vast.
3. Sluit de snelkoppeling door de hendel in
de palm van je
hand te houden en de hendel vervolgens zoals in afbeelding 35 naar de
stand DICHT te bewegen (afbeeldingen
36 en 37). Wanneer je de hendel naar
de afstelpositie beweegt, voel je wat
weerstand.
Zet de hendel niet vast door deze als een
vleugelmoer te draaien (afbeelding 36);
dit is niet
voldoende om het wiel vast te zetten.
4. Als je weinig of geen weerstand voelt
bij het vastzetten van de hendel, is de
klemkracht onvoldoende. Ga terug naar
stap 2 en draai de stelmoer verder aan.
Zie ook afbeelding 39.
5. Plaats de hendels zo dat deze niet in
aanraking komen met een onderdeel
van de fiets of een accessoire (zoals de
bagagedrager of een spatbord) en dat
deze niet onderweg achter obstakels
kunnen blijven steken.

6. Controleer of de snelkoppeling goed is


afgesteld en vastgezet. Als de snelkoppeling onjuist is afgesteld, stel je de
snelkoppeling opnieuw af of breng je
de fiets naar de dealer ter reparatie.
Controleer de fiets opnieuw voordat je
deze gebruikt.
7. Controleer of de snelkoppeling juist is
afgesteld:
Til de fiets op en geef een korte, harde
klap boven op de band (afbeelding 40).
Het wiel mag niet losraken, loszitten of
zijwaartse speling bevatten.
Controleer of de hendel van de snelkoppeling is vastgezet en niet kan worden
gedraaid (afbeelding 41).
Wanneer de snelkoppeling juist is
vastgezet, is de klemkracht voldoende
om afdrukken in het metaal te
veroorzaken van de uitvaleinden.
Zie afbeelding 39.

Als meer dan 20 kg (200 Newton) nodig is om de hendel te


sluiten, draai je de stelmoer wat losser.
Als minder dan 5 kg (53,4 Newton) nodig is om de hendel te
openen, draai je de stelmoer wat vaster.
Pas de indien nodig de moer opnieuw aan.
Afbeelding 39. Juiste krachten voor het openen en sluiten
van de snelkoppeling

1
1

3
Afbeelding 33. Stand van de
hendel
1- Open
2- Afstelpositie
3- Dicht

Afbeelding 34. Moer vastdraaien


1. Stelmoer

Afbeelding 38. Stand


hendel achterzijde

Afbeelding 40. Bevestiging


controleren

Afbeelding 41. Controleren


op draaien hendel

EN

OP

Afbeelding 37. Stand hendel


voorzijde

OP

EN

OP

EN

OPE

Afbeelding 35. Juiste beweging hendel

27

Afbeelding 36. Hendel niet


draaien

Hoofdstuk 3: Afstelling

Een wiel met een traditionele snelkoppeling verwijderen


1. Koppel de hendel van de snelkoppeling
los door deze in de stand OPEN te
zetten (afbeelding 33).
2. Draai de stelmoer drie slagen los.
3. Haal het wiel uit de vork of het frame.

Een wiel met een Clix-snelkoppeling


installeren
Een traditionele snelkoppeling en een
Clix-snelkoppeling verschillen. Bij een
traditionele snelkoppeling moet je de
klemkracht steeds opnieuw afstellen
wanneer je het wiel installeert. Bij een
Clix-systeem wordt de klemkracht echter
specifiek afgesteld op n vork; op de
breedte van de uitvaleinden (de delen van
de vork waar het wiel mee wordt vastgehouden). Op deze manier beschik je over
een gentegreerd systeem dat je niet hoeft
aan te passen wanneer je het wiel installeert.

WAARSCHUWING
Jouw Clix-systeem is afgesteld
op n wiel en vork. Wanneer een
verandering optreedt in de fiets,
het wiel of de vork, kan het wiel
losraken, waardoor je minder
controle hebt en je ten val kan
raken. Monteer het Clix-systeem
niet op een andere fiets, wiel of
vork zonder deze aan te passen.
1. Zet de hendel van het Clix-systeem in
de stand OPEN (afbeelding 43), duw de
hendel tegen de cup (afbeelding 44) en
plaats de vork over het wiel zodat de
binnenkant van de vorkuiteinden tegen
het wiel aankomen.
Sommige vorken bevatten speciale uitvaleinden zodat je
de hendel niet tegen de cup hoeft te duwen, maar de vork
automatisch over het wiel kunt schuiven.

CLOSE

OPEN

Afbeelding 43. Stand van de


hendel
1- Dicht
2- Afstelpositie
3- Open

Afbeelding 44. Duw de


hendel tegen de cup

EN

OP

EN

OP

OPE

Afbeelding 42. Onderdelen van een Clix-snelkoppeling


1- Naaf
5- Cup
2- Borgmoer
6- Veer
3- Stelmoer
7- Nokvolger
4- Snelspanner
8- Hendel

EN
OP

Afbeelding 45. Juiste beweging hendel

Hoofdstuk 3: Afstelling

Afbeelding 46. Hendel niet


draaien

28

2. Zet de Clix-snelkoppeling vast door


de hendel in de palm van je hand
te nemen en de hendel, zoals in
afbeelding 45 wordt weergegeven,
in de stand DICHT (afbeelding 37) te
bewegen.
Zet de hendel niet vast door deze als een
vleugelmoer te draaien (afbeelding 46);
dit is niet voldoende om het wiel vast
te zetten.
3. Plaats de hendel zo dat deze niet in
aanraking komt met een onderdeel
van de fiets of een accessoire (zoals de
bagagedrager of een spatbord) en dat
deze niet onderweg achter obstakels
kan blijven steken.
4. Zet de hendel zo dat deze niet in
aanraking komt met een onderdeel
van de fiets of een accessoire (zoals
de bagagedrager of een spatbord) en
dat deze niet achter voorwerpen kan
blijven steken (afbeelding 37).
Vraag, indien nodig, je dealer naar een
snelkoppeling die goed sluit en niet in
aanraking komt met de fiets.
5. Controleer of de Clix-snelkoppeling
goed is vastgezet. Als de snelkoppeling niet goed is vastgezet, stel je
de snelkoppeling opnieuw af of breng
je de fiets naar de dealer ter reparatie.
Controleer de fiets opnieuw voordat je
deze gebruikt.
6. Controleer of het Clix-systeem is
gesloten:
Til de fiets op en geef een korte, harde
klap boven op de band (afbeelding 40).
Het wiel mag niet
losraken, loszitten of zijwaartse speling
bevatten.
Controleer of de hendel van de snelkoppeling niet kan worden gedraaid
(afbeelding 41).
Als je weinig of geen weerstand voelt
bij het vastzetten van de hendel, is de
klemkracht onvoldoende.
Wanneer de Clix-snelkoppeling is
vastgezet, is de klemkracht voldoende
om afdrukken in het metaal te
veroorzaken van de uitvaleinden.
Zie afbeelding 39.

Een wiel met een Clix-snelkoppeling


verwijderen
1. Maak de Clix-snelkoppeling los door de
hendel naar de stand OPEN te bewegen
(afbeelding 43).
2. Duw de hendel tegen de cup (afbeelding
44) zodat de stelschroef uit de vork kan
worden gehaald.
3. Verwijder het wiel uit de vork.

De klemkracht van een Clix-snelkoppeling aanpassen


1. Zet de hendel in de stand OPEN (afbeelding 43).
2. Je ziet markeringen op de hendel en op
de as (afbeelding 47).
In de afstelpositie zijn de markeringen
uitgelijnd. Houd de hendel in de afstelpositie en draai de stelmoer enigszins
vast.
4. Zet de hendel vast en controleer of de
juiste klemkracht is toegepast (zie stap
6 van Een wiel met een Clix-snelkoppeling installeren.
5. Als de klemkracht goed is, zet je de
hendel vast.
6. Installeer de borgmoer (afbeelding 42)
en draai deze aan totdat deze in aanraking komt met de stelmoer om te
voorkomen dat de afstelling verandert.
7. Controleer de secundaire wielvergrendeling van het Clix-systeem. Beweeg
de hendel naar de stand OPEN. Til
het voorwiel van de grond en geef een
ferme klap boven op de band. Het wiel
mag niet losraken uit de vorkuiteinden.
Als het Clix-systeem de test niet doorstaat, breng je de fiets naar de dealer
ter reparatie.

1
2

Afbeelding 47. Afstelpositie


met uitgelijnde markeringen
1. Hendelmarkering
2. Asmarkering

29

Hoofdstuk 3: Afstelling

Een wiel met schroefbouten op de as


installeren
Sommige wielen zijn bevestigd met
moeren die aan de as worden gedraaid.
Mogelijk moet er een getand ringetje
tussen de moer en het uiteinde van de vork
zijn geplaatst. Sommige fietsen hebben
daarnaast buisjes ter verlenging van de as.
1. Draai de moeren van de as vast:
Standaard voorwiel: 20,3-27,1 Nm.
Standaard achterwiel: 27,1-33,9 Nm.
2. Controleer of het wiel goed is
gemonteerd.
Til de fiets op en geef een korte, harde
klap boven op de band (afbeelding 40).
Het wiel mag niet losraken, loszitten of
zijwaartse speling bevatten.
Als dit toch het geval is, voer je deze
procedure nogmaals uit. Vervolgens voer
je de controles opnieuw uit. Als je het wiel
niet op de juiste manier kunt bevestigen,
breng je de fiets naar de dealer ter
reparatie.

Een wiel met een steekas installeren


1. Maak de snelkoppeling los of draai de
klembouten op de uiteinden van de
vork los.
2. Plaats het wiel op de juiste manier
tussen de uiteinden van de vork.
3. Sluit de snelkoppeling of draai de
klembouten vast tot 5,1-6,2 Nm.
4. Controleer of het wiel goed is
gemonteerd.
Til de fiets op en geef een korte, harde
klap boven op de band (afbeelding 40).
Het wiel mag niet losraken, loszitten of
zijwaartse speling bevatten.
Als dit toch het geval is, voer je deze
procedure nogmaals uit. Vervolgens voer
je de controles opnieuw uit. Als je het wiel
niet op de juiste manier kunt bevestigen,
breng je de fiets naar de dealer ter
reparatie.

Hoofdstuk 3: Afstelling

30

Vering

Accessoires

Als je de vering aanpast, zal de fiets


anders reageren bij het sturen of stoppen.
Wanneer je de vering hebt aangepast,
gebruik je de fiets eerst in een omgeving
met weinig verkeer totdat je aan de
besturing gewend bent.
Inzakking is de mate waarin de vering
wordt ingedrukt wanneer de berijder
in een normale houding op de fiets zit.
Stel in eerste instantie de inzakking van
de voorvork in op ongeveer 15% en de
inzakking van de achtervering op ongeveer
25%. Verander de afstelling met kleine
stapjes totdat je de prettigste afstelling
hebt gevonden. Wanneer de vering volledig
is ingedrukt, worden bewegingen abrupt
gestopt en kun je de controle over de fiets
verliezen.
Controleer elke week de bouten van alle
onderdelen van de vering: bevestigingsbouten en scharnierbouten.
Raadpleeg de cd of website voor meer
informatie over afstelling en onderhoud, of
informeer bij je dealer.

Controleer elke maand of de accessoires


goed vastzitten. Als een onderdeel loszit
of verkeerd is gemonteerd, bevestig je het
onderdeel opnieuw of breng je de fiets naar
de dealer ter reparatie.

De zijwieltjes afstellen
Raadpleeg indien nodig andere gedeeltes van deze handleiding.

1. Zet de fiets op een vlakke, gelijkmatige


ondergrond en zorg ervoor dat de
banden goed zijn opgepompt.
2. Draai de moeren van de achteras los.
Volg de procedure in het gedeelte
Wielen.
3. Houd de fiets rechtop en stel de afstand
tussen de zijwieltjes en de grond in
op ongeveer 6 mm. Zorg ervoor dat de
afstand voor beide kanten van de fiets
gelijk is.
4. Stel de juiste kettingspanning in en
draai de moeren van de as weer vast.

Een lampje vervangen


1. Zoek het stelschroefje van de lens op de
achterzijde van het licht.
2. Draai het schroefje linksom. Verwijder
het schroefje.
3. Draai de lens een kwartslag rechtsom.
Haal de lens van de fitting.
4. Draai het lampje linksom. Verwijder het
lampje.
Pas op dat je het lampje niet kapot knijpt. Zorg ervoor dat je
het draadje in de fitting niet los trekt.

5. Draai een nieuw lampje in de fitting.


6. Plaats de lens terug op de fitting. Draai
de lens een kwartslag linksom.
7. Steek het stelschroefje van de lens in
de achterzijde van het licht. Draai het
schroefje vast.
Controleer of het nieuwe lampje goed
werkt. Als dit niet het geval is, controleer
je of de bedrading goed is aangesloten en of
het nieuwe lampje niet kapot is.

31

Hoofdstuk 3: Afstelling

Vouwfiets
Bepaalde modellen fietsen zijn uitgerust
met een groot scharnier in het midden van
het frame, waarmee de fiets kan worden
gevouwen.

De hoogte van het zadel aanpassen


1. Maak de snelkoppeling van de zadelpen
los en pas de hoogte van het zadel aan.
2. Zet de snelkoppeling weer vast.

De pedalen inklappen
1. Duw het uiteinde van het pedaal naar
de crankarmen.
2. Klap het pedaal in.
3. Doe dit eveneens bij het andere pedaal.

Het stuur inklappen


1. Draai de vergrendelingspal van de
hendel van de onderste snelkoppeling.
2. Houd het stuur zo dat de kabels niet
achter de fiets blijven haken en maak
de hendel van de onderste snelkoppeling los.
3. Klap het stuur in.

Het frame inklappen


1. Maak de vergrendeling los.
2. Trek het uiteinde van de framevergrendeling naar buiten, weg van het frame,
totdat de vergrendeling open gaat.
3. Klap de fiets in.
Pas op dat de kabels niet blijven haken.

Als je het frame weer wilt uitvouwen, voer


je de instructies in omgekeerde volgorde
uit.

WAARSCHUWING
Wanneer een vouwfiets speling heeft
in de onderste snelkoppeling van het
stuur of in het framescharnier, heb je
minder controle over de fiets en kun
je ten val raken. Als het frame van
een vouwfiets speling heeft bij de
stuurpen of bij het framescharnier,
breng je de fiets naar de dealer ter
reparatie.

Hoofdstuk 3: Afstelling

32

Hoofdstuk 4: Smeren
In dit gedeelte wordt besproken welke
onderdelen moeten worden gesmeerd, hoe
vaak dit moet gebeuren en op welke manier
dit moet gebeuren. Informeer bij de dealer
naar aanbevolen smeer of olie. Voor meer
informatie raadpleeg je andere gedeeltes
van deze handleiding of vraag je de dealer.
Voor onderhoud aan de lagers is speciaal
gereedschap en specialistische kennis
nodig, dus ga hiervoor naar je dealer.
Sommige lagers zijn permanent afgedicht
en hoeven niet elk jaar opnieuw te worden
gesmeerd.

Stuurpen
Smeer de stuurpen n keer per jaar.

Voor het smeren van een voorbouw moeten de balhoofdlagers worden afgesteld. Dit kan dus het beste alleen worden
uitgevoerd door je dealer.

1. Haal de stuurpen uit het frame.


2. Maak de stuurpen schoon en verwijder
het oude vet.
3. Breng een dun laagje vet aan op het
gedeelte van de stuurpen dat in het
frame steekt. Breng ook vet aan op de
stuurpenwig.
4. Monteer de stuurpen.

Zadelpen
Smeer de zadelpen n keer per jaar. Kies
de procedure voor jouw type frame en
zadelpen:

Aluminium zadelpen in metalen frame


1. Draai de klembout van de zadelpen los
of open de snelkoppeling, en haal de
zadelpen uit het frame.
2. Verwijder het oude vet van de zadelpen.
3. Breng een dun laagje vet aan op het
gedeelte van de zadelpen dat in het
frame steekt.
4. Steek de zadelpen in het frame.
5. Stel het zadel in op de juiste hoogte en
lijn het zadel uit. Draai de klembout
van de zadelpen vast of zet de snelkoppeling vast.

33

Zadelpen of frame van carbon


1. Draai de klembout van de zadelpen los
of open de snelkoppeling, en haal de
zadelpen uit het frame.
2. Maak de zadelpen en de binnenkant
van de zadelbuis schoon met een zachte
doek en schoon water.
3. Laat de zadelpen drogen. Steek de
zadelpen in het frame.
4. Stel het zadel in op de juiste hoogte en
lijn het zadel uit. Draai de klembout
van de zadelpen los.

Brackethuls
Breng n keer per jaar opnieuw vet aan
op de bracketlagers. Voor onderhoud aan de
lagers is speciaal gereedschap en specialistische kennis nodig, dus ga hiervoor naar je
dealer.

Pedalen
Breng n keer per jaar opnieuw vet aan
op de pedaallagers. Voor onderhoud aan de
lagers is speciaal gereedschap en specialistische kennis nodig, dus ga hiervoor naar je
dealer.
Breng n keer per jaar opnieuw vet
aan op de pedaalassen waar ze in de
crankarmen worden gedraaid.
Er is een rechter- en linkerpedaal. Doorgaans zijn deze
gemarkeerd met een letter op het eind van de pedaalas of op
de moeren.

1. Verwijder de pedalen door de rechterpedaalas linksom en de linkerpedaalas


rechtsom te draaien.
2. Breng een dun laagje vet aan op het
schroefdraad.
3. Monteer de pedalen aan de juiste zijde;
bevestig het rechterpedaal aan de
rechtercrankarm en het linkerpedaal
aan de linkercrankarm.
4. Draai de pedalen vast.

Derailleurs
Breng elke maand kettingvet aan op alle
draaipunten op de voor- en achterderailleurs, inclusief de wieltjes van de achterderailleur.

Hoofdstuk 4: Smeren

Balhoofdbuis

Kabels

Breng n keer per jaar opnieuw vet aan


op de balhoofdlagers. Voor onderhoud
aan de lagers is speciaal gereedschap
en specialistische kennis nodig, dus ga
hiervoor naar je dealer.

Breng vet aan op een kabel wanneer je


deze monteert.

Een kabel installeren


Voor het monteren van een kabel in een cantileverrem is
speciaal gereedschap en specialistische kennis nodig, dus ga
hiervoor naar je dealer.

Remmen en remhendels
Breng elke drie maanden een lichte olie
aan op de draaipunten van de remhendels
en bevestigingspunten voor de remarmen.

Wielen
Breng n keer per jaar opnieuw vet aan
op de wiellagers. Voor onderhoud aan de
lagers is speciaal gereedschap en specialistische kennis nodig, dus ga hiervoor naar je
dealer.
Breng n keer per jaar vet aan op de
snelkoppeling van het wiel. Breng twee of
drie druppels synthetische smeerolie of een
vergelijkbare lichte olie aan op het punt
waar de hendel van de snelkoppeling draait
in het mechanisme.

Verende vorken
Breng elke maand wat lichte olie aan op
de vorkarm waar het onderste gedeelte
overheen schuift. Maak de vork schoon
wanneer deze te veel olie bevat.

Achtervering
De vering van een full-suspension fiets
hoeft niet te worden gesmeerd.

1. Bekijk goed waar de kabel langs het


frame is bevestigd voordat je deze
losmaakt. Draai de klembout van de
kabel los en verwijder de versleten
kabel.
2. Breng vet aan op de nieuwe kabel.
Plaats de nieuwe kabel op dezelfde
manier als de oude kabel.
3. Controleer of het uiteinde van de kabel
met het loodje op de juiste manier in
de hendel is gemonteerd. Controleer of
de behuizing op de juiste manier in de
hendel is gemonteerd.
Mogelijk moet je de rem opnieuw afstellen wanneer je een
remkabel monteert.

4. Draai het stelbusje rechtsom zodat het


schroefdraad op het stelbusje niet meer
zichtbaar is.
Zet voor de achterderailleur de versnellingshendel in de
stand die de minste spanning oplevert voor de kabel.
Houd in het geval van een remkabel de rem ingeknepen
tijdens het uitvoeren van de volgende stap.

5. Draai de klembouten van de kabel vast


tot 6-8 Nm.
6. Knip de kabel af op maximaal 51 mm
voorbij de klembout.
7. Plaats een metalen dopje of een beetje
soldeermetaal op uiteinde van de kabel
om te voorkomen dat de kabel gaat
rafelen.
8. Volg de instructies voor de afstelling.

Hoofdstuk 4: Smeren

34

35

Hoofdstuk 4: Smeren

Voor meer informatie


Voor meer informatie over de fiets of het
onderhoud van de fiets kun je op verschillende plekken in je omgeving terecht.
Ten eerste kun je de dealer vragen. Zij
hebben uitgebreide ervaring met fietsen en
het fietsen in jouw omgeving. Zij kunnen je
vragen beantwoorden en je helpen zoeken
naar routes waar je je nieuwe fiets kunt
uitproberen. Bij de meeste dealers worden
boeken over fietsen en uitgebreide reparatiehandleidingen verkocht.
Daarnaast kun je bij de openbare bibliotheek naar informatie zoeken. De meeste
bibliotheken hebben boeken in hun collectie
op het gebied van fietsen, wielrennen,
veiligheid, onderhoud, enzovoort.
Ten slotte kun je ook online zoeken. De
beste online bron van informatie over je
fiets vindt je op de cd die bij deze handleiding is geleverd. Als je toegang tot internet
hebt, kun je vanaf de cd rechtstreeks een
verbinding maken met onze website. De cd
bevat ook links naar websites van enkele
bedrijven die onderdelen voor onze fietsen
maken.

Hoofdstuk 4: Smeren

36

Beperkte garantie
Alle Trek-fietsen worden uitsluitend
verkocht via ons netwerk van geautoriseerde dealers, die we een professionele
assemblage van en service voor jouw fiets
toevertrouwen.
Trek Bicycle Corporation garandeert
alle nieuwe frames, stijve voorvorken en
oorspronkelijke onderdelen van Trekfietsen tegen productie- en materiaalfouten:

Levenslange garantie voor de


oorspronkelijke eigenaar:
Het frame, behalve de voorvork en het
Session-model

Vijf jaar garantie:


Stijve voorvorken
Alle Bontrager-onderdelen en
accessoires, behalve verbruiksgoederen
zoals banden en binnenbanden

Drie jaar garantie


Het frame van de Session-serie

Een jaar garantie:


Verf en transfers
Alle originele onderdelen, behalve
verende voorvorken en de achtervering
Alle originele onderdelen, behalve
Shimano-onderdelen, verende
voorvorken en de achtervering
Alle Shimano-onderdelen, verende
vorken en achtervering vallen onder
de garantie van de oorspronkelijke
fabrikant

Onder deze garantie vallen niet:





Normale slijtage
Onjuiste montage
Onjuiste onderhoudsbeurten
Gebruik van onderdelen of accessoires
die niet oorspronkelijk zijn bedoeld of
geschikt zijn voor de verkochte fiets
Schade of defect door ongeluk,
misbruik, verkeerd gebruik of onachtzaamheid
Arbeidskosten voor het vervangen of
veranderen van onderdelen

Deze garantie komt volledig te vervallen


zodra het frame, de vork of een onderdeel
wordt aangepast.
Deze garantie is nadrukkelijk beperkt
tot de reparatie of vervanging van een
defect onderdeel en vormt de enige
mogelijkheid tot verhaal. Deze garantie
gaat in op de aankoopdatum, geldt alleen
voor de oorspronkelijke eigenaar en kan
niet worden overgedragen. Trek Bicycle
Corporation is niet aansprakelijk voor
incidentele schade of gevolgschade. In
sommige landen mag incidentele schade
of gevolgschade niet worden uitgesloten,
waardoor bovenstaande uitsluiting mogelijk
niet op jou van toepassing is.
Claims in het kader van deze garantie
moeten worden ingediend bij een geautoriseerde Trek-dealer. Hierbij moet je een
aankoopbewijs kunnen overleggen. Een
claim kan pas in behandeling worden
genomen wanneer de fiets online of door
een registratiekaart te versturen bij Trek
Bicycle Corporation is geregistreerd.
De garantieduur en -details kunnen per
frametype en/of land verschillen.
Deze garantie verleent je specifieke
juridische rechten en deze rechten kunnen
per land verschillen. Deze garantie is niet
van invloed op je wettelijke rechten als
consument.

Carbonvervangingsgarantie
Het beoordelen van schade aan onderdelen
van carbon vereist meer expertise dan is
vereist voor het beoordelen van metalen
onderdelen. Als de fiets is gevallen en de
klap is opgevangen door een onderdeel
van carbon, raden wij je sterk aan het
onderdeel te vervangen, zelfs als er geen
duidelijke tekenen van schade zijn.
Voor dergelijke gevallen biedt Trek een
speciaal carbonvervangingsprogramma,
waardoor de kosten voor eventuele vervanging aanzienlijk worden verlaagd. Als je
ook wilt profiteren van dit programma,
neem je contact met ons op en vraag je
naar de garantieafdeling.

2007 Trek Bicycle Corporation Alle rechten voorbehouden.


Het Trek-logo is een gedeponeerd handelsmerk van Trek
Bicycle Corporation.
Artikelnummer 283691

37

You might also like