Professional Documents
Culture Documents
TOEKOMSTBEELDEN
UIT VIJF EEUWEN
TOEKOMSTBEELDEN
. , UIT VIJE EEUWEN
MORE ' BUNYAN - MANDEVILLE
; |f FICHTE - WELLS
DOOR
DR W. J. AALDERS
HOOGLEERAAR AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT
TE GRONINGEN
BIJ J. B. W O L T E R S '
U I T GEVERS-MAATSCHAPPIJ N.V.
G R O N I N G E N - B A T A V I A - 1939
Als er een goed, of ook maar een dragelijk, boek in onze taal
bestond over het onderwerp, dat ik behandel, zou ik den lust en
den moed niet hebben om den nationalen boekenvoorraad te
vergrooten. Maar terwijl het onderwerp z belangrijk en actueel
is, ontbreekt zijne behandeling ten onzent geheel. Dit is een
tekort, dat deze uitgave moge rechtvaardigen. Elders, bepaaldelijk
in Duitschland, kan men voor studin en overzichten, hoezeer
summier en eenzijdig, terecht.
Ik heb, liever dan een behandeling van de geheele stof te be
proeven, voor eene bepaalde periode, laat ik zeggen voor den
nieuwen tijd, haar willen vastleggen in representatieve figuren en
markante geschriften. Daarbij heb ik getracht zoo breed mogelijk
te zijn en aan elke soort van visie op de toekomst haar kans te
geven, zonder intusschen uitsluitend toeschouwer te blijven. Immers,
indien ooit, dan geldt ten aanzien van de toekomst voor ieder
mensch: tua res agitur.
W. J. AALDERS.
INHOUD
Voorrede
VI
Inhoud
Hoofdstuk
Hoofdstuk
Blz.
I. Inleiding
34
61
83
Hoofdstuk
105
129
I53
. . 165
HOOFDSTUK I - INLEIDING
Wij leven in den tijd en in de ruimte. Dit beteekent ik weet
het niet. Het is alles raadsel en wonder. Maar wl weet ik, dat het
eene dubbele aanduiding bevat. Ons leven is, als in den tijd, in
beweging, n het heeft, als in de ruimte, tegelijk eene bepaalde
vastigheid. Want tijd, hoe ook opgevat, is toch altijd met beweging
n. Als ik den tijd van mijn horloge aflees, beteekent dit, dat ik
rekening houd met het feit, dat de stand van mijn horloge elk
oogenblik verandert. En ik kijk er op, juist om de verandering
te registreeren en bij te houden. Ik wil haar op eene of andere wijze
in haar verband zien, het verband van vroeger of later.
Wanneer ik verder ga dan de dorre aanwijzing van mijn horloge
en in dit feit iets meer zoek, eene aanwijzing van de beweeglijkheid
van het leven, zijn gang, zijn duur, die altijd in ne richting voort
gaat en daarin ver-loopt en af-loopt, dan kan ik, nadenkende,
diep onder den indruk komen van het raadsel van den tijd, waarin
ik leef, waaraan ik deel heb, en waarvan ik toch in zekeren zin
mij onderscheid, in zooverre ik de tijdelijkheid opmerk en beoordeel,
en mij dus in zekeren zin plaats boven den tijd, naar welks zin en
doel ik vermag te vragen.
En dit raadsel wordt wonder, als ik het tijdelijk gebeuren besef
niet als het eenige en het laatste, als het woord eeuwigheid voor mij
gaat leven, als de uitdrukking van een geheel andere orde, de
vaste, duurzame, waarin de beweeglijkheid van den tijd haar achter
grond vindt en die den tijd wel niet herleidt tot iets onwerkelijks,
een schijn, maar tot iets betrekkelijks en afhankelijks, dat alleen
zin en waarde heeft, in zooverre het met de eeuwigheid in aan
raking komt. Ziehier de tijds-opvatting, die wij in den Bijbel
vinden, de religieuze, als er sprake is van den tijd, den dag, de
ure, waarin de eeuwigheid als het ware inbreekt in den tijd en
den mensch tot beslissing en verantwoording roept. x)
Zoo kan het leven in den tijd zeer verschillend worden gewaar
deerd. De vraag rijst daarbij, of de tijd slechts een vorm van
x)
INLEIDING
INLEIDING
INLEIDING
INLEIDING
INLEIDING
2 Petr. 3 : 13.
INLEIDING
INLEIDING
INLEIDING
10
INLEIDING
II
INLEIDING
nieuw-Engeland naar het jaar 2000 verlegt en dat Wells nog veel
verder gaat in de toekomst. Het is dan ook veeleer een zaak van
wensch dan van verwachting. De Utopist profeteert niet, hij schetst.
Hij gelooft niet, hij idealiseert. Daarom is de Utopist in den grond
der zaak pessimist, terwijl de Reformist optimist is. De laatste is
voorzichtig; hij overschat de toekomst evenmin als hij het heden
onderschat. De eerste is geestdriftig; hij laat zich gaan; hij werkt
met licht en schaduw; om de toekomst te kunnen kleuren moet
hij het heden dof maken. Dit wil niet zeggen, dat elke Utopie een
roman zou zijn. Zij kan ook zeer redelijk zijn aangelegd. Ik zou
niet gaarne Plato's Staat uit de galerij der Utopien wegnemen,
omdat hij, uitgaande van de centrale idee der gerechtigheid, een
streng logisch stuk vormt, zooals Doren dit voorstelt. 1) Maar de
Utopie gaat, langs welken weg dan ook, dien der fantasie of der
logica, zeer ver. Wilhelm Wundt onderscheidt tusschen practische
en absolute idealen. Onder de eerste verstaat hij die, welke voor
verwerkelijking vatbaar zijn, onder de tweede die, welke zich aan
de voorwaarden der verwerkelijking onttrekken. Tot de laatste
rekent hij de Utopie, die volmaakte toestanden en volgens
Wundt ook volmaakte menschen schept. 2)
In elk geval grijpt de Utopie verre boven de bestaande werkelijk
heid uit en zij doet dit te gemakkelijker, omdat zij niet in de eerste
plaats rekent met de mogelijkheid, maar met de wenschelijkheid
van hare idealen. Deze liggen in nergens-land en waar niets is kan
alles worden gebracht.
Van geheel andere aard is het toekomstbeeld, dat aan de woorden
Chiliasme of Millennium is verbonden. Wij zijn hier in de sfeer niet
van de ruimte nergens-land , maar van den tijd, de periode
van duizend jaren (Chilioi, Grieksch, mille, Latijn: duizend), die
geacht wordt in de toekomst te zullen dagen. Deze verwachting is
niet uitsluitend Christelijk; zij doet zich in allerlei vormen bij tal
van godsdiensten voor. Maar de uitdrukking duizendjarig rijk is
toch typisch Christelijk. Zij rust in het visioen van Openbaringen 20,
waar de oude slang, welke is de duivel en Satanas, duizend jaren
gebonden wordt door een engel. Het is een tijd, helaas slechts een
tusschen-tijd, van verademing en rust, waarin de martelaren met
Christus leven en heerschen als koningen. Dit is de eenige plaats
*) A. Doren, a. a. O., S. 165 n).
2) Wilhelm Wundt, Ethik4 3r B., Stuttgart 1912, S. 188.
A a l d e r s , Toekomstbeelden.
12
INLEIDING
INLEIDING
13
INLEIDING
14
INLEIDING
15
i6
INLEIDING
INLEIDING
17
Jesaia n : 6 w.
Jesaia 6 : 19 vv.
3)
Danil 2 : 44.
4)
Danil 7 : 13 v.
5)
Matth. 13 : 39.
2)
18
INLEIDING
Matth. 24 : 29 w.
2)
*)
INLEIDING
19
INLEIDING
20
INLEIDING
21
dat dit alles overbodig is, als het Koninkrijk Gods, zooals het
nu onder ons is, het tegenwoordige leven uitbluscht." *) Utopien
hebben op dit standpunt geen zin. Toekomstbeelden van geestelijken
aard heeft men niet noodig. Men heeft aan zijn geloof en zijn
Bijbel genoeg.
Anders de Renaissance, die de wereld, waarin wij leven, als
het ware opnieuw ontdekt, als zij buiten de schemering der Kerk
treedt en zich verlustigt in het licht, dat over land en menschen
valt. Hier is belangstelling voor het hier en nu, voor ontwikkeling
en vooruitgang, voor wenschen en streven. Vandaar dat More
de eerste Utopia van naam schrijft en daarin de Utopirs voor
houdt aan zijn tijdgenooten als menschen, die, zuiver natuurlijk
levende, eene maatschappij hebben gevormd, welke ons, Christenen,
beschaamt, als wij daarbij onze sociale en politieke toestanden
vergelijken.
Veel verder gaan de Anabaptisten, Thomas Mnzer en de zijnen,
die de Christelijk-kerkelijke samenleving niet alleen veroordeelen
met beroep op de natuur, maar op den Geest, niet op de wereld,
maar op het Koninkrijk Gods. Voor deze menschen is datgene,
waarvan zij droomen, niet slechts een droom, maar werkelijkheid.
Het zijn het willen ten minste zijn geen Utopisten, maar
Chiliasten, die gelooven in wat zij wenschen en wenschen wat
zij gelooven en die dus hun droom omzetten in daad. De tragedie
van Munster is eene bloedige illustratie van hetgeen het beteekent,
als menschen de grens tusschen droom en daad niet meer zien
en de rem, die met deze grens gegeven is, missen. Wat wordt er
niet gedroomd, in de gestichten van krankzinnigen, en ook daar
buiten, in de hoofden van z.g. normale menschen. Als slechts een
tiende gedeelte daarvan in daden werd omgezet, zou de wereld
volstrekt ontredderd zijn. In zooverre dienen Utopien dikwijls als
een middel tot ontlading, als de overladen fantasie of het sentiment
op deze wijze uitdrukking geven aan of zich herkennen in wat
ze bezighoudt. Gelukkig. Leiden zij tot de daad van de verwerkelijking
op korten termijn en tot eiken prijs men denke slechts aan Munster
of aan het tegenwoordige Rusland, om zich te realiseeren het groote
verschil tusschen droom en daad, wensch en verwachting ook.
Vandaar, dat als het toekomstbeeld niet slechts eene zaak is van
1)
22
INLEIDING
INLEIDING
23
24
INLEIDING
INLEIDING
25
26
INLEIDING
27
INLEIDING
28
INLEIDING
INLEIDING
29
INLEIDING
INLEIDING
31
geldt alleen, als het woord Utopie in den strengen zin wordt genomen
van nergens-land, dus van wensch zonder werkelijkheid. Het
geldt niet van wat meer is dan Utopie, n.1. toekomst-verwachting,
uitzicht naar eene werkelijkheid. Natuurlijk is het onweersprekelijk,
dat in den tijd, waarin het toekomstbeeld ontstaat, veel ligt wat
het verstaanbaar maakt, de vorm, de inhoud, de motieven, de
strekking; maar het allerbelangrijkste, of het waar is, in dien zin,
dat het tevens boven-tijdelijke werkelijkheid uitdrukt en daaraan
op eenige wijze beantwoordt, is niet uit den tijd te verklaren. Het
behoort tot eene andere orde.
Vandaar dat in verband met de waarheid ook de waarde der
toekomstbeelden zoo verschillend wordt geschat. Voor mijn besef
heeft niet is de waarheid de hoogste waarde, omdat zij de
waarde losmaakt van hare waardeering en haar een zelfstandigheid
en vastigheid geeft, die tijd-loos, in den zin van boven-tijdelijk,
zijn. Als ik, om op een zoo even gebezigd voorbeeld terug te komen,
geloof aan de wederkomst van Christus, maakt het een wezenlijk
verschil, of ik deze figuur enkel houd voor iets wat mij opheft,
afgezien van het feit, of inderdaad deze wederkomst, met haar
crisis, haar scheiding tusschen goed en kwaad, licht en donker,
te wachten is en een eind zal maken aan het ontredderde bestaan
van mensch en wereld in de tegenwoordige bedeeling, dan wel
of zij haar dienst gedaan heeft, als zij helpt om dit bestaan zoo
goed mogelijk door te komen. De waarheids-waarde is inderdaad
de hoogste waarde. Maar dit neemt niet weg, dat Quabbe gelijk
heeft, als hij zich boos maakt over wat hij noemt het huisbakken
en onweerstaanbare argument, dat, als utopien te vergeefsch
zijn, d. w. z. nooit en nergens verwerkelijkt worden, men daaruit
mag concludeeren tot de doelloosheid van en het onzinnige van
verdere pogingen. Natuurlijk hebben toekomstbeelden ook waarde
als beelden, zonder meer. Terecht twijfelt Quabbe er niet aan,
dat juist de grootste utopisten schreven in het volle bewustzijn,
dat zij een troost schuldig waren aan de wereld, en ook aan zich
zeiven en dat zij zich aan de gedachte van een nieuwe orde vast
klemden om het tegenwoordige te kunnen verdragen. Ich wenigstens
mchte auch ber ein Hirngespinst nicht lacheln, wenn ein erlauchtes
Hirn es gesponnen hat". *)
*) G. Quabbe, a. a. O., S. 2.
32
INLEIDING
INLEIDING
33
in de wereld getreden; thans echter is het Christendom, zijnhistorischmenschelijke duur, oud; eene geschiedenis van duizenden jaren
drukt er op en deze geschiedenis is met de zonden der Christenen,
met al hun verraad en al hun afdwalingen bezwaard. Het gericht
over de geschiedenis is derhalve tevens ook een gericht over het
historische Christendom".1)
Het is op deze laatste wending, dat ik den nadruk leg. Het gaat
om de positie van de religie, en bepaaldelijk van het Christendom,
en het verschil tusschen het nog-niet van destijds en het niet-meer
van thans en daarin tusschen hetgeen daarboven uitreikt, de realiteit
van het Koninkrijk Gods. Gevat in den vorm van ons onderwerp
het gaat om de waarheid en de waarde van het toekomstbeeld.
!) N. Berdjajew, De bestemming van den mensch in onzen tijd, Arnhem 1936, bl. 21.
THOMAS MORE
35
36
THOMAS MORE
medesleepen." *) Zoo was hij er afkeerig van als men, in den trant
van Occam, het goed-kerkelijke n-n door het f-f verving:
f rede, f openbaring, f Kerk, f staat. De eerste tegenstelling
was het b.v., die hem afkeerig maakte van Luther. Diens radicalisme
stond hem van meet-aan tegen. Voor More was veeleer de rede
eene wegbereidster tot het geloof, zooals de natuur gepaard ging
met het bovennatuurlijke, de menschelijke vrijheid met de goddelijke
almacht. Daarom kon hij, de geleerde met zijne ascetische neigingen,
tegelijk staatsman zijn, en aarzelde hij niet den sterken arm te
gebruiken ter verdediging van de Kerk tegen de ketterij.
Als men Luther met Erasmus vergelijkt, doet men iets, wat
eigenlijk onmogelijk is. Z ver liepen beiden uiteen. Vandaar
dat Luther Erasmus, als mensch ten minste, minacht. Hetzelfde
geldt ook ten opzichte van More, voor wien hij geen goed woord
over heeft; integendeel. 2) Het was de natuurlijke afkeer van het
soortelijk ongelijke.
Wij moeten ons de Renaissance niet als een zelfstandig ver
schijnsel voorstellen. Zij beteekent veeleer eene richting dan
een bepaalden inhoud. Vandaar dat zij in verschillende landen en
kringen zulk een verschillend karakter kon aannemen. More heeft
haar in Oxford leeren kennen, bij de z.g. Oxford-Reformers als
John Colet. Hier beteekende zij een terugkeer tot het Evangelie
en tot Paulus, gepaard met een kerkelijk conservatisme, en tegelijk
eene openheid voor wetenschap en kunst, die aan de gangbare
scholastiek vreemd was. In dit opzicht is zijne vriendschap met
Erasmus teekenend. Hierbij ging zoowel het hoofd als het hart
van More open. Hij kon naar hartelust de wetenschap, bepaaldelijk
de studie der klassieken en de kunst, beoefenen en tegelijk in zijn
leven een ernstig, zelfs een streng kerkelijk man zijn.
Het leven van More (14781535) was geheel doortrokken van
de reeds genoemde twee-ledigheid met hare paradoxaliteit. Als
jonge man heeft hij ernstig geaarzeld eer hij besloot niet geestelijke
te worden, maar het wereldlijke leven te kiezen. En nog later, te
midden van zijn gezin en ambt, heeft hij zich wel eens laten ont
vallen, dat hij eigenlijk liever de wereld met alles wat zij hem
schonk, zou verlaten om voor God alleen te leven. Man van de
wereld, was hij voor zich zelf asceet. Hij droeg een haren kleed
*) Francis Hackett, Henry the Eighth. Hamburg, Paris, Bologna, 1934, p. 305.
2)
Zie bv. Luther, Tischreden 3887: Thomas Morus tyrannus.
THOMAS MORE
37
op het bloote lichaam, placht lang te bidden en zich bij wijle zelfs
te kastijden. Chambers verhaalt ons van More's leven te Chelsea,
waarvan Erasmus met zooveel bewondering schreef. Hij meent,
dat men uit de verhalen daarover den indruk ontvangt van this
small patriarchal, monastic Utopia" en hij schrijft er van: Dobbel
spel, kaarten en flirten was verboden aan den talrijken stoet van
mannen en vrouwen; tuinieren, studie, muziek en huwelijk werden
aangemoedigd. Er was een gemeenschappelijk gebed eiken avond,
als de meester thuis was, verplichte kerkgang op Zon- en feest-dagen,
en op groote feesten moest iedereen opstaan om den dienst te midder
nacht bij te wonen. More stond gewoonlijk om 2 uur op en gaf
zijn tijd tot 7 uur aan studie en godsdienstoefening. Hij hoorde
eiken morgen de mis en eens, toen een herhaalde en dringende
boodschap van den koning kwam, weigerde hij te vertrekken vr
dat de mis geeindigd was, eene weigering, die de koning goed opnam.
Voor de godsdienstoefening bouwde More in Chelsea het nieuwe
gebouw" met zijn galerij, bibliotheek en kapel. Daar bracht hij
zooveel mogelijk zijne Vrijdagen in gebed en studie door en op den
Goeden Vrijdag was het geheele huisgezin daar verzameld om de
geheele lijdensgeschiedenis te hooren voorlezen, gewoonlijk door
More's secretaris, John Harris. Bij de gewone maaltijden las
een van het gezin, en speciaal Margaret Gigs, uit den bijbel, op
klooster-wijze gentoneerd, met de commentaren van Nicolaas
de Lyra. Nadat het schriftgedeelte was besproken, werd aan Marten
Henry Paterson, More's huisnar, toegestaan het gesprek op een
lager peil te brengen want More, ook in dit punt Utopir, schepte
veel vermaak in narren."1) In dit verband past het verhaal van
den hertog van Norfolk, die, bij een bezoek aan More, hem in eene
kleine kapel vond, vlak bij zijn huis te Chelsea, een koorhemd
op zijn rug, en zingende in het familiekoor. Als zij weggaan zegt
de hertog: Goede hemel, goede hemel, mijn Lord Kanselier, een
parochie-geestelijke, een parochie-geestelijke; gij onteert den koning
en zijn dienst. En More antwoordt glimlachend: Z, door God
te dienen, den Meester van den koning? In dit verband voegt het
koninklijke woord, door More tot de toeschouwers op het schavot
gesproken: dat zij zouden bidden voor hem in deze wereld, en
hoe hij voor hem elders zou bidden, betuigende, dat hij stierf. . .
de goede dienaar van den koning, maar eerst van God (the King's
*)
R. W. Chambers, 1. c. p. 1789.
38
THOMAS MORE
good servant, but God's first. 1))" Als hij in den Tower gevangen
zit en zijne vrouw, die volkomen buiten zijn dieper leven staat,
hem bezoekt, maakt zij hem er een verwijt van, dat hij, die altijd
voor een wijs man is gehouden, nu voor gek speelt door in die enge,
vuile gevangenis te liggen en er tevreden mee is opgesloten te zijn
tusschen muizen en ratten, terwijl hij daarbuiten vrij kon zijn,
en deelen in de gunst en de welwillendheid van den koning en
zijn raad, als hij maar wilde doen wat alle bisschoppen en de ge
leerdste mannen van het koninkrijk hadden gedaan. More luistert
rustig toe en dan, met een vriendelijk gezicht haar aanziende,
zegt hij: Ik bid u, goede Mevrouw Alice, zeg mij n ding. Wat?
zeide zij. Is dit huis, zeide hij, niet even dicht bij den hemel als mijn
eigen huis? Zij spot met deze vraag en als hij blijft vragen, ant
woordt zij: goede hemel, goede hemel, zal dit gedoe dan nooit
ophouden? 2)
Wij vinden hier den auteur van Utopia, zooals hij inderdaad
was, buiten Utopia. Hij was vr alles een idealist, maar een, die
de gewone werkelijkheid van het leven niet voorbijzag. Zoo
leefde More beurtelings en tegelijk op in twee werelden, en als het
noodig was, ook nog in eene denkbeeldige wereld, waaraan hij
in Utopia vorm gaf. Maar als het er op aan kwam, trok hij zich
terug in de wereld der werkelijkheid, niet de gewone, maar de
ideale; als the King's good servant, but God's first." Deze foolishwise man", zooals Chambers hem noemt, speelde, maar niet met
alles. Zijn gevangenschap en dood waren waarlijk geen spel, ook
al onderging More ze spelenderwijs.
Het leven van More heeft eene breede plaats beschreven. Behalve
zijne studie en cultureele ontspanning was hij advocaat, diplomaat
en vooral politicus. Als zoodanig bereikte hij den hoogsten rang,
dien van Lord-kanselier. Hij was daarbij de eenvoud en de onbaat
zuchtigheid zelf. Toen Hendrik VIII in zijne huwelijksaangelegen
heden in strijd kwam met de gangbare moraal en met den paus,
weigerde More hem te volgen. Deze weigering kostte hem het leven.
Hij behoorde tot de groote teleurgestelden: in zijn huwelijk, in zijn
maatschappelijke loopbaan, in wat hij in de wereld rondom zich
heen zag gebeuren.
Toen hij eens met zijn schoonzoon Roper langs de Theems
*)
2)
R. W. Chambers, 1. c. p. 400.
R. W. Chambers 1. c. p. 2526.
THOMAS MORE
39
wandelde, zeide hij op eens, zoo verhaalt deze, dat als drie dingen
goed geregeld waren in het Christendom, hij daarvoor in een zak
zou willen worden gedaan en in de Theems geworpen. Welke
groote dingen zijn dit, Mijnheer, die u zouden bewegen tot zulk
een wensch? Zoudt gij willen weten wat het zijn, zoon Roper?,
zeide More. Ja zeker, mijnheer, als het u belieft, zeide ik. Welnu,
zoon, het zijn deze, zeide hij. Het eerste is, dat terwijl de meeste
Christelijke vorsten in doodelijken strijd zijn, zij allen in een algemeenen vrede leefden. De tweede, dat, terwijl de Kerk van Christus
tegenwoordig bitter bezocht is door allerlei dwalingen en ketterijen,
zij werd gebracht tot eene volkomen uniformiteit van godsdienst.
Het derde, dat waar de zaak van het huwelijk van den koning
in het geding gekomen is, zij tot eer van God en tot rust van alle
partijen tot een goed einde mocht gebracht worden."1)
Hier spreekt zich de geheele More uit, ook de More van de Utopia.
Vrede op elk gebied, is zijn hartewensch. Geen eenzijdigheid, geen
uiterste, nergens. Overal de eenheid van tegendeelen, zoo niet
in de werkelijkheid, dan toch in hoop en streven.
Als men More wil leeren kennen moeten wij meer kennen dan
de Utopia. Dit boek betreft, over het geheel, de buitenzijde van More,
den humanist en den staatsman. Daartegen wordt zijn innerlijk,
en daarmede de Christen in More, gekend uit zijn Treatise upon
the Passion, Four last things, Dialogue of comfort. En de geheele
More treedt te voorschijn uit zijne Letters.
Het boek, dat onze aandacht vraagt, is een jeugd-werk. Als diplo
maat naar Vlaanderen gezonden, heeft More daar het ontwerp
gemaakt en eerst het tweede en daarna het eerste deel geschreven,
onderscheidenlijk in 1515 en 1516. In de bloeiende Z.-Nederlandsche
gewesten zag More de wereld op haar best. Het was, ondanks de
vele burgerlijke en kerkelijke moeilijkheden, een zonnige tijd. Het
geluid van vreugde was in de lucht, zegt Chambers. Het was de tijd
van ontdekkingen op elk gebied. De oudheid met haar cultuur
was weder levend geworden; het N. Testament en de oud-christelijke
overlevering waren opnieuw gaan spreken. Nieuwe landen waren
ontdekt. Nieuwe mogelijkheden, op het gebied van handel en ver
keer, gingen open. De geestelijke leiders drongen op vernieuwing
aan, op elk terrein. Zij openden verrassende perspectieven. Zij
*)
R. W. Chambers, 1. c. p. 2312.
THOMAS MORE
40
THOMAS MORE
41
THOMAS MORE
42
en aan den brief van Giles aan Buslyde *) en van More aan Giles 2).
Het geheel draagt het karakter van eene inkleeding. More laat
zich te Antwerpen het verhaal van Utopia doen door een vreemdeling,
Raphael Hythlodaeus. Dit laatste woord beteekent praatjes-maker
(huthlos: ijdel gepraat, daiein: verspreiden). Het is een kunstwoord,
door More gevormd, zooals meerdere, o. a. Utopia zelf; het duidt on
middellijk het element van spel en scherts aan, dat tot het geheele
boek behoort. More laat zijn zegsman spreken. Hij wil geen partij
kiezen en verzekert uitdrukkelijk, dat hij de instellingen van Utopia
slechts beschrijft, niet verdedigt. 3)
Raphael heeft Utopia bezocht, en hij kan er niet van zwijgen.
Z veel beter is het daar leven dan in de landen der Christenheid.
Van belang is de naam Utopia; geen plaats, nergens-land. De ligging
is onbekend; het is onvindbaar. Het is ook een eiland, van de rest
der wereld gesoleerd. Een en ander is teekenend. Er bestaat geen
verband tusschen Utopia en zijn staatsregeling met de landen van
het Westen. Het is inderdaad een Wunschraum", om met Doren
te spreken, een land, dat losweg in de ruimte door de verbeelding
is geprojecteerd, inderdaad een denkbeeldig land.
Dit wordt vooral in het tweede boek geschetst. Dit deel is dan
ook het oorspronkelijke. Het eerste dient als inleiding en toelichting
daarvan, bepaaldelijk in verband met de slechte maatschappelijke,
politieke en kerkelijke toestanden in Engeland. Hier worden de
menschelijke en de goddelijke wil tegenover elkander gesteld en
weer de onbarmhartige, harde wet van Mozes en de nieuwe wet
der barmhartigheid, waardoor de vader zijn zonen bevelen geeft. 4)
De oorlog wordt verfoeid. Hij wordt alleen van den kleinen kant
gezien: het gaat uitsluitend om het geld en om de macht van den
vorst. De volks-souvereiniteit komt naar voren. Immers de eer niet
alleen, maar ook de veiligheid van den koning ligt meer in den rijkdom
van zijn volk dan van hem zelve; zij kiezen zich een koning om
hunnentwil, niet om hem, immers, opdat zij door zijn arbeid en ijver
zeiven gemakkelijk leven en vrij zijn van onrechtvaardige bejege
ningen; en het behoort meer tot de taak van den koning om er voor
te zorgen, dat zijn volk het goed heeft dan hij zelf; evenzeer als
het de plicht is van den herder veeleer de schapen dan zich zelve te
*)
2)
3)
4)
More,
More,
More,
More,
1.
1.
1.
1.
c.
c.
c.
c.
THOMAS MORE
43
weiden, voor zooveel hij een schaapherder is." *) Maar het groote ge
neesmiddel is gegeven met de afschaffing van het privaat-bezit en
daarmede van de mogelijkheid om de hebzucht te bevredigen. De
Utopirs hebben alle dingen gemeen en volgen daarbij Plato en het
Evangelie zelf. Alles is bij hen ingericht volgens het beginsel der
rechtvaardigheid en ook al zijn de menschen persoonlijk niet beter,
zij worden door de wet gedwongen zich in de gelijkheid te schikken.
In het gesprek, dat op Raphael 's relaas volgt, brengen More en Giles
het bezwaar te berde, dat de prikkel tot den arbeid op deze wijze
den menschen ontnomen wordt, maar Raphal beroept zich op
zijne ervaring te Utopia. Het is daar zoo; het kan dus zoo zijn.
Het tweede deel ontwikkelt dan in bijzonderheden, hoe het op
allerlei levensterrein in Utopia gesteld is. Wij ontvangen den indruk
van eene maatschappij van rustige, nijvere burgers, die hunne
verwachtingen niet te hoog spannen en tevreden zijn met een
gelijkmatig bestaan en dit meer in het groot dan in het klein, meer
in de breedte dan in de diepte, meer gemeenschappelijk dan persoon
lijk. De regeeringsvorm is democratisch. Aan het geheele eiland
is oudtijds door Koning Utopus eene voortreffelijke staatsregeling
toebedeeld. Het telt 54 ruime steden, alle op dezelfde wijze ingericht
en op gelijken afstand van elkander gelegen. De hoofdstad is
Amaurotum de naam is weer teekenend: amauros beteekent:
donker, onbekend. De bevolking is ingedeeld in families van 40
personen, onder leiding van een familie-vader en -moeder. Elk
dertigtal families wordt bestuurd door een hoofd, syphogrant
geheeten, dat zij zelve kiezen. Tien van zulke hoofden staan weder
onder een opperhoofd, den tranibaar. De vorst over allen wordt
gekozen voor zijn leven, bij geheime stemming, door de syphogranten, uit 4 candidaten, die de volksvergadering voorstelt. De
vorst regeert samen met de tranibaren. De wetgeving is voornamelijk
in handen van een senaat.
Landbouw is het hoofd-bedrijf. Ieder is daartoe verplicht. Het
bedrijf wordt uitgeoefend door de genoemde landbouw-families,
waarbij de arbeider geregeld wordt afgelost. Men wil n.1. het leven
der burgers niet te lang achtereen aan zwaren lichamelijken arbeid
binden. Zooveel mogelijk wordt met behulp van eene economische
statistiek de productie z geregeld, dat er voor allen van alles
genoeg is. De leefwijze is sober. De kleeding eenvoudig en een*)
More, J. c. p. 9293.
Aalders, Toekomstbeelden.
THOMAS MORE
44
vormig. De oudste staat aan het hoofd van het gezin. De vrouwen
dienen de mannen en de kinderen de ouders en in het algemeen
de jongeren de ouderen. Elke stad is in vier gelijke deelen verdeeld.
In het midden daarvan is een markt van allerlei zaken. Daar wordt
in bepaalde huizen het werk van elk gezin gebracht en op een
opslagplaats wordt daar alles, soort bij soort, neergelegd. Daarvan
daan haalt ieder huisvader wat hij voor zich en de zijnen noo g
heeft en wel zonder geld en zonder eenig ruilmiddel. Waarom
toch'zou het iemand geweigerd worden? Daar er van alles over
vloedig genoeg is en geenerlei vrees bestaat, dat iemand zal vragen
om meer dan hij noodig heeft. Want waarom zou hij geacht worden
overtollige dingen te vragen, die zeker is, dat hem nooit iets zal
ontbreken? Zeker, de vrees van iets te missen maakt begeeng
en roofziek, bij elke soort van wezens, of bij den mensch de trots,
die het zich tot eene eer rekent door vertoon van overvloed anderen
te overtreffen. *) Maar voor deze soort van ondeugdl is in de in
stellingen van de Utopirs in het geheel geen plaats. ) Men werkt
met mate, men rust met mate. Lediggang, dit euvel van de westersche
maatschappij, bestaat niet. Het zware werk wordt door slaven
verricht. Ieder wordt beurtelings op het land en in de stad tewerk
eesteld Voor de zieken wordt uitmuntend gezorgd. De maaltijden
worden gemeenschappelijk gehouden in groote zalen. Elke maaltijd
begint met de voorlezing van iets wat tot deugd opwekt, maar
kort, om geen tegenzin op te wekken. Daarna beginnen de ouderen
met gepaste gesprekken, echter niet somber en onaangenaam^
Maar zij nemen den maaltijd niet geheel met lange gesprekken
in beslag. Veeleer luisteren zij ook gaarne naar de jongeren ja,
zij lokken hen ook uit, opdat zij ook ieders aard en inborst oor
de vrijheid van spreken leeren kennen." 3)
Enkelen zijn van den arbeid vrij gesteld, omdat zij tot hooge
ambten geroepen zijn. Het onderscheid van standen is opgeheven;
ieder doet van alles en wat daartoe behoort. Alles berust op e
natuur en hare orde en strekt tot gemak, nut en genot der burgers
van Utopia. De staat voorziet in alles. Hij kan dit doen, om
Utopia niet alleen is op de wereld. In bepaalde gevallen, van over
bevolking of gebrek aan werkkrachten, kan e- of im-migratie
noodig zijn. En tegenover het buitenland gelden andere plichten
x)
2)
s)
More, 1. c. p. 9293*
More, 1. c. p. 157More, 1. c. p. 165.
THOMAS MORE
45
46
THOMAS "MORE
THOMAS MORE
47
More, 1. c. p. 267.
48
THOMAS MORE
geloof hun verwant scheen aan die opvatting, welke bij hen als
de beste gold. Dat van Christus gezegd werd, dat hij had ingesteld,
dat onder de zijnen alle dingen gemeen zouden zijn en dit nog
in gebruik was bij de meest echte vereerigingen van Christenen,
werd geacht hiertoe veel te hebben bijgedragen. Er waren dan ook
Utopirs, die Christen werden. De verdraagzaamheid was z
groot, dat men hun niets in den weg legde. Alleen n werd gestraft,
omdat hij niet alleen den Christelijken godsdienst boven andere
stelde, maar de andere veroordeelde, die profaan noemde en de
aanhangers goddeloos en heiligschennig noemde en naar het eeuwige
vuur verwees. Dit kon men niet dulden. Immers, van het begin
aan heerschte in Utopia godsdienstvrijheid en verdraagzaamheid.
Men mag gelooven wat men wil. Men heeft ook het recht om anderen
zacht en bescheiden zijn godsdienst met redenen toe te lichten,
maar niet om scherp andere godsdiensten af te breken. De eerste
koning, Utopus, bepaalde dit in de eerste plaats in het belang van
den vrede, maar ook in het belang van den godsdienst zelf. Hij
durfde hierover niets bepalen: het voor onzeker houdende, of niet
God, een verschillende en menigvuldige godsvereering wenschend,
den een dit, den ander iets anders ingaf. Dwang achte hij on
beschaamd en dom. En zelfs wanneer een godsdienst waar was
en elke andere onwaar, dan voorzag hij toch wel, dat, mits er redelijk
en bescheiden werd gehandeld, het ten slotte zou gebeuren, dat de
kracht van het ware van zelf eens zou bovenkomen en uitschijnen.''
Alleen verbood hij plechtig en streng, dat iemand z ver van de
waardigheid der menschelijke natuur zou afwijken, dat hij meende,
dat de ziel mt het lichaam te loor ging of dat de wereld z maar,
met opheffing van de voorzienigheid, zich beweegt." Zoo iemand
werd uitgesloten uit de samenleving, maar niet gestraft, omdat
de Utopirs overtuigd zijn, dat geen mensch het in de hand heeft
te gelooven wat hij wil."
Hoezeer de gemiddelde Utopir aan het leven gehecht is, dat
immers zoo gelukkig pleegt te verloopen, toch zien zij niet tegen den
dood op, omdat zij gelooven in een gelukzalig voortbestaan. Daarom,
als iemand blijmoedig en vol van goede hoop gestorven is, wordt
hij door niemand betreurd, maar men volgt de baar met gezang en
terwijl men de zielen aan God met groote liefde aanbeveelt, worden
de lichamen met meer eerbied dan smart verbrand en wordt daar
eene zuil, waarin de namen van den overledene zijn gegrift, opgericht.
Men spreekt dan over de dooden en denkt, dat deze herinnering
THOMAS MORE
49
More, 1. c. p. 27275.
More 1. c. p. 282.
More, 1. c. p. 282.
More, 1. c. 290.
50
THOMAS MORE
More, 1. c. p. 293.
More, 1. c. p. 297.
More, 1. c. p. 300.
THOMAS MORE
51
THOMAS MORE
52
')
More, 1. c. p. 30006.
THOMAS MORE
53
THOMAS MORE
54
zooals het mogen boven het moeten, de raad boven het gebod,
en dat dit leven geleid wordt door hen, die vrijwillig eene gemeenschap
vormen, menschen, die geen privaat-bezit hebben, geen gezin
vormen, geen beschikkingsrecht over zich zeiven wenschen te
behouden .Dit leven ligt, althans oppervlakkig, als maatschappelijke
levens-vorm opgevat, dicht bij dat van de Utopirs. Het was, wat
men placht te noemen het evangelische, ook wel het gemeene
leven, en de terugkeer tot het Evangelie was een der leuzen van het
bijbelsche humanisme, zooals dit door Colet, Erasmus en More
werd vertegenwoordigd. In den reeds genoemden brief van den
humanist Lupset heet het, dat Christus, de schepper en regelaar
van alle bezit, een Pythagoresche gemeenschap en liefde onder
zijne volgelingen heeft achtergelaten en deze met een lichtend
voorbeeld heeft gewijd, toen Ananias ter dood veroordeeld werd
wegens schennis van de wet der gemeenschap. Door deze instelling
heeft Christus, zooals het mij toeschijnt, alle inhoudrijke boeken
van het burgerlijke en daarenboven van het latere geestelijke recht,
onder de zijnen ten minste, afgeschaft, welk laatste recht wij zien,
dat heden de hoogste plaats inneemt in de jurisprudentie en ons
lot beheerscht." *)
Wij moeten dus, reeds blijkens deze enkele voorbeelden, de
Utopia zien in verband met More's tijd, en daarin met de deining
tusschen oud en nieuw, natuurlijk en boven-natuurlijk, algemeenmenschelijk en specifiek-christelijk, wenschelijk en mogelijk ook.
Z alleen kunnen wij de vraag behandelen, welk karakter deze
ideaal-staat draagt. Uitdrukkelijk maak ik het voorbehoud, dat
het niet het ideaal van More zelf is. Het is alleen een soort van
ideaal van een staat, die rust op den grondslag van het natuurlijke
leven en opgebouwd met het materiaal, dat dit leven tot zijne be
schikking heeft. In zooverre is deze staat veel meer Grieksch dan
middeleeuwsch en heeft de auteur dan ook meer aan Plato dan
aan Augustinus ontleend. Deze staat wordt dan vergeleken met
de bestaande staten, bepaaldelijk met Engeland, een staat, die
het karakter van Christelijk wil dragen. En de vergelijking valt
uit ten voordeele van den natuurlijken staat. Hiermede is de
Christenheid of de Kerk niet veroordeeld. More denkt er niet aan.
Hij veroordeelt alleen de wijze, waarop trots en hebzucht de
*)
THOMAS MORE
55
56
THOMAS MORE
THOMAS MORE
57
geeft den toon aan. Voor geniale, zelfs voor oorspronkelijke personen
is Utopia niet het gewenschte land. Of More zelf het er lang zou
kunnen uithouden, is de vraag. Deze beweeglijke geest, die zooveel
behoefte heeft aan licht en kleuren, die in zijn brieven het woord
'merry' zoo opvallend dikwijls gebruikt, zou niet passen onder de
matten hemel en in de onbewogen sfeer van Utopia. Hoe goed
de burgers het er ook mogen hebben, wie bewaart hen voor de
verveling van een dergelijk automatisch bestaan, hoe redelijk en
ordelijk het ook moge zijn?
Hooggestemd is het leven in Utopia niet. Wij hebben herhaaldelijk
opgemerkt, hoe zeer het nut, het belang, het geluk en het leven
bepalen en daarmede telkens weer een beroep gedaan wordt op
redelijkheid en gezond verstand. Dit is het geval t. a. van het
wereldlijke leven; maar ook het godsdienstige leven wordt er door
geteekend. De trilogie: deugd, onsterfelijkheid en God komt telkens
naar voren, en de godsdienst is de garantie voor een gelukkig leven.
Daarbij heeft Utopia het groote voordeel, dat het een eiland
is en ten aanzien van de buitenwereld eene volkomen vrije positie
inneemt. Als het daarmede te doen heeft, worden de beginselen,
waardoor men zich binnenslands laat leiden, gereedelijk over
boord geworpen. Het privaat-bezit wordt, in den vorm van geld- en
ruilhandel, erkend. De vreedzame beginselen wijken voor oorlogs
maatregelen van den meest drastischen aard. Hieruit blijkt wel,
dat Utopia eene constructie is, die zich niet dan met groot voor
behoud laat handhaven. Het is dan ook z, dat in de Utopia zelf
de bezwaren, die voor de hand liggen op dit gebied, tegen de ver
werkelijking van den socialistischen staatsvorm met zoovele
woorden te berde worden gebracht.
Het blijkt niet, dat More's geschrift, door zijne vrienden en
geestverwanten zoo geestdriftig ontvangen, aanvankelijk breeden,
laat staan diepen invloed heeft gehad. Het werd veeleer beschouwd
als een wijsgeerige roman dan als een werkplan van politieken
en socialen aard. De staatkundige, en vooral de kerkelijke toestanden
werden in West-Europa z gespannen, dat er geen aandacht was
voor eene papieren proeve van maatschappelijke hervorming,
zooals More deze ontwierp. Luther's stem had een geheel anderen
klank dan die van More en Hendrik de VIII verstond geen scherts,
ook niet die der ironie. De tijden waren dood-ernstig. Chelsea,
waar More in zijne goede dagen, te midden van zijn gezin en
58
THOMAS MORE
THOMAS MORE
59
1)
2)
8)
Aalders, Toekomstbeelden.
6o
THOMAS MORE
More's Utopia is dus eene echte Utopia, in dien zin, dat het een
nergens-land is, dat in de ruimte wordt geprojecteerd, maar niet
in den tijd wordt nagestreefd. Het is van eene andere orde dan
die wij in deze wereld bevinden. More zelf geeft het als een soort
van natuurlijke voorbereiding tot de boven-natuurlijke stof van
wat de Kerk predikt. Wij hebben opgemerkt, hoe de Utopirs, als
Raphal en zijne vrienden hun het Christendom prediken, daarvoor
onmiddellijk open staan en de verwantschap van het een en het
andere, ook op sociaal gebied, gereedelijk erkennen. Maar hierbij
blijft het. De reizigers verlaten het eiland en zien het niet meer
terug. Utopia blijft Utopia, d. i. nergens-land. Het zweeft in de
lucht. En wij begrijpen, hoe More, de ironische Christen-humanist,
als Raphal uitgesproken is, niet met alles wat deze gezegd had
kan instemmen, hoezeer hij erkent, dat er zeer veel is in den staat
der Utopirs, dat ik in onze steden meer wensch dan hoop."
A. Doren a. a. O. S. 184.
62
JOHN BUNYAN
JOHN BUNYAN
63
64
JOHN BUNYAN
Voet en zijne precisiteit zoo nauw verwant is, door hem, op zijn
wijze, krachtig werd voorgestaan.
Dit zal ons nog nader blijken. Vr alles moet het leven van
Bunyan en daarin ons zijn persoon nabij worden gebracht. Hij is
geboren op het platteland van Engeland, te Elstone, in 1628, en
heeft geleefd tot 1688. Het milieu van zijne opvoeding was hoogst
eenvoudig en hij is de eenvoudige man gebleven tot zijn einde.
Reeds als kind van 9 of 10 jaar heeft hij diep zondebesef en wordt
hij vervolgd door vrees. Hij heeft vreeselijke droomen en ver
schrikkelijke visioenen" en de dag des oordeels benauwt hem.
Als jonge man leidt hij een vrij los leven, hoezeer volstrekt niet
z erg als waarvan hij den schijn geeft. Het is hetzelfde wat wij
dikwijls aantreffen in de geschiedenis van bekeerde" menschen;
men denke slechts aan Augustinus en Luther. Langen tijd leeft
Bunyan in tweestrijd. Als hij een ernstige preek gehoord heeft,
is hij sermon smitten" en sermon sick", maar telkens weer
sluit hij zijne oogen voor het licht". Opmerkelijk is, dat hij twee
malen tot bekeering komt. De eerste maal is het de bekeering van
ondeugd tot deugd; zij valt binnen de sfeer van het zedelijke leven.
De tweede maal is het de bekeering van deugd tot God; hier bevindt
hij zich op godsdienstig terrein. Het eerste is iets wat hij zelf doet;
het tweede doet God aan en met hem. Het verdient opmerking,
dat Bunyan zelf verhaalt, hoe hij eerst uitsluitend belang stelde
in de historische stukken van den Bijbel en geen weg wist met de
brieven van Paulus en dergelijke geschriften. Later valt hem een
exemplaar van Luther's commentaar op Paulus' brief aan de
Galatirs in handen en dit grijpt hem aan. Het is duidelijk, wat dit
beteekent. Het is het verschil tusschen wat Paulus noemt de recht
vaardiging door de werken en door het geloof. Na zwaren geestelijken
strijd komt hij tot vrede. Hij begon den Bijbel als een geheel te
lezen, zorgvuldig opmerkende, hoe de verschillende deelen op
elkaar sloegen en elkaar verklaarden, geestelijke dingen met
geestelijke dingen vergelijkend." En nu bleef alleen het laatste
gedeelte van het onweer over, want de donder was voorbij, alleen
enkele druppels bleven nog achter." En toen eens, in het veld,
toen hij vreesde, dat alles toch niet goed was, de woorden: uwe
gerechtigheid is in den hemel" op zijne ziel vielen, toen" zegt
Bunyan dacht ik, zag ik met de oogen van mijne ziel Jezus
Christus aan Gods rechterhand. Daar was mijne gerechtigheid".
JOHN BUNYAN
65
Toen vielen zijne ketenen inderdaad af. Hij was verlost van zijne
smart. Zijne verzoekingen vluchtten weg en hij ging zijn weg
met blijdschap. Evenals zijn eigen Christen; toen hij bevrijd was
van zijn last aan den voet van het kruis, maakte hij drie sprongen
van vreugde en riep met een blij hart: Hij heeft mij rust gegeven
door zijne smart en leven door zijn dood."1)
Deze bekeering van Bunyan maakt hem tot een uitgesproken
vertegenwoordiger van het reformatorische type van Christendom.
De rechtvaardiging door het geloof, waardoor alles wordt afhankelijk
gemaakt van het oordeel en de daad van God, vormt het steunpunt
van zijn geheele bestaan. Zij beheerscht sedert zijn leven en vormt
ook van zijn toekomstbeeld, dat ons zal bezig houden, de ruggegraat.
Hij vindt voor deze geesteshouding geen steun in de Anglicaansche
Kerk, waartoe hij door afkomst en opvoeding behoort. Hij heeft
zich ongemerkt aangesloten bij den kleinen kring van Non-con
formisten in de buurt, te Bedford. Deze groep gaat intusschen
verder dan de zuiver Gereformeerde Non-conformisten. Zij is Baptistisch. In 1653 wordt Bunyan gedoopt, of liever herdoopt. In 1657
wordt hij tot prediker gewijd. Het Baptisme van Bunyan beteekent,
dat hij breekt met de gangbare kerkopvatting, waarbij de nadruk
valt op de gemeenschap, ook die der geslachten, de geestelijke
continuteit, de verbondsgedachte, waarop de Gereformeerden
zoo stonden en die den kinder-doop insloot, op hoop van zegen.
Voor de Baptisten is deze opvatting te weinig persoonlijk, te algemeen.
Ieder moet door persoonlijk, welbewust den doop te ontvangen,
getuigenis geven van zijne geestelijke vernieuwing en gemeenschap
met God. Zoo ontstaat niet slechts eene Kerk, als gemeenschap
van alle gedoopten, maar eene Gemeente, als gemeenschap van
geloovigen. Overigens is het opmerkelijk, dat Bunyan, wat zijne
geheele geloofsopvatting betreft, vasthoudt aan het beginsel der
Reformatie, de rechtvaardiging door het geloof. Het is de vorm
van Baptisme, die later b.v. bij Spurgeon aanwijsbaar is.
Het leven van Bunyan is dat van een reizend prediker, die on
verpoosd predikt en schrijft. Een groot deel van zijn leven, twaalf
en een half jaar, heeft hij in de gevangenis doorgebracht (166072,
75)- Deze, niet al te strenge, afzondering is aan zijn innerlijk
leven en litteraire werkzaamheid ten goede gekomen. Hij was ook
1)
The Pilgrim's Progress by John Bunyan. Biographical introduction by Edmund
Venables. London 1932, p. XX.
66
JOHN BUNYAN
Bunyan, 1. c. p. XXXVIII.
JOHN BUNYAN
67
68
JOHN BUNYAN
JOHN BUNYAN
69
Bunyan, 1. c. p. 7 f.
Bunyan, 1. c. p. 9 .
JOHN BUNYAN
70
Bunyan, 1. c. p. 20.
Lord Macauley, Miscellaneous Writings II 22743.
JOHN BUNYAN
71
Bunyan 1. c. p. 3738.
JOHN BUNYAN
72
Bunyan 1. c. p. 4041.
Bunyan, 1. c. p. 186 ff.
JOHN BUNYAN
73
Bunyan 1. c. p. 100 f.
Bunuan 1. c. p. 117.
Bunyan 1. c. p. 102.
JOHN BUNYAN
74
belijdenis, die begint met wat hij noemt het rechtvaardigend geloof,
dat de ziel (als zich bewust van haar verloren toestand door
de wet) er toe brengt om toevlucht te nemen tot de gerechtigheid
van Christus. Deze gerechtigheid, zeg ik, aanvaardt het ware
geloof, onder den zoom waarvan de ziel bedekt wordt en door welke
zij als vlekkeloos voor God wordt aangeboden en dus aangenomen
wordt en vrijgesproken van veroordeeling."1) Het gaat daarbij
om de ware gevolgen van het zaligmakende geloof in deze gerechtig
heid van Christus, welke is het hart te buigen en te overwinnen
voor God in Christus."
Op gevaar af van den schijn te wekken, alsof ik in plaats van
het toekomstbeeld van Bunyan eene schets geef van zijne geloofsleer,
heb ik deze bladzijden vertaald. Want het een is niet los van het
ander. De toekomst wordt bij Bunyan bepaald door het heden.
Het heil is niet los van den heils-weg, het doel niet van de voor
bereiding er toe. Daarom beschrijft Bunyan, reeds in den titel van
zijn boek, den Progress" van den pelgrim en zijn gevaarlijken
Journey". Het is een weg, een lange weg. Dit ziet Christen pas
laat in. In een gesprek met Hoop beschrijft de laatste de verschillende
tapes, waarlangs zij door God is geleid. Het zijn er zeker tien.
Eerst leeft zij in de wereld. Dan ziet zij het verkeerde hiervan in.
Zij verweert zich tegen God en poogt zich zelve te verbeteren.
Dit pogen is tevergeefs. Alleen de verzoening, door Jezus Christus,
geeft uitkomst. Ten aanzien daarvan wordt twijfel afgewisseld
met gebed. Langzamerhand worden de gebeden verhoord. Eindelijk
breekt het geloof door, waarbij blijkt, dat gelooven en komen
een en het zelfde zijn. En de gevolgen hiervan zijn als het ware
tastbaar. Zij (de openbaring van Christus in de ziel) deed mij
zien, dat de geheele wereld, niettegenstaande al hare gerechtigheid,
in een staat van veroordeeling is. Zij deed mij zien, dat God
de Vader, ofschoon Hij rechtvaardig is, volgens recht kan recht
vaardigen den zondaar, die tot Hem komt. Zij maakte mij grootelijks
beschaamd over de slechtheid van mijn vroeger leven en deed
mij versteld staan door het besef van mijne onwetendheid; want
nimmer kwam te voren eene gedachte in mijn hart, die mij z
de schoonheid van Jezus Christus toonde. Zij deed mij een heilig
leven liefhebben en verlangen om iets te doen ter eere en verheer
lijking van den naam van den Heere Jezus. Ja, ik dacht, dat, had
x)
Bunyan 1. c. p. 177.
JOHN BUNYAN
75
Bunyan, 1. c. p. 166173.
Bunyan, 1. c. p. 171.
Bunyan, 1. c. p. 370.
A a l d e r s , Toekomstbeelden.
JOHN BUNYAN
76
Bunyan, 1. c. p. 294.
Bunyan, 1. c. p. 312.
Bunyan, 1. c. p. 245246.
JOHN BUNYAN
77
Nu was Mr. Fearing iemand, die op deze bas speelde. Hij en zijne
vrienden speelden op de trombone, welks tonen treuriger zijn dan
de tonen van andere muziek. Ofschoon inderdaad sommigen
zeggen, dat de bas de grond is der muziek. En ik voor mij ik geef
niets om die belijdenis, welke niet begint in gedruktheid van geest.
De eerste snaar, die de musicus gewoonlijk aanraakt, is de bas,
als hij bedoelt alles in harmonie te brengen. God bespeelt ook eerst
deze snaar, als hij de ziel in harmonie brengt met Zich zelve. Alleen
hierin bestond de onvolmaaktheid van Mr Fearing, dat hij op geen
ander instrument kon spelen, behalve op het laatst van zijn leven."
Hij was een zeer ijverig man," zegt een van de toehoorders,
zooals men kan zien volgens wat gij van hem verteld hebt. Moeilijk
heden, leeuwen of kermis daar was hij in het geheel niet bang
voor. Alleen zonde, dood en hel dit was hem tot een schrik." *)
En toen het er op aan kwam om te sterven verbaasde hij ieder
door zijn moed.
Zoo trekt het geheele gezelschap voort van zonde tot genade;
anders zouden zij niet hier zijn." 2)
Als wij den geheelen Pilgrim's Progress overzien, blijkt ons in de
eerste plaats, hoe streng hier alles beperkt is tot n ding: de be
trekking van den mensch tot God en deze voor goed. De tegenstelling
tusschen deze wereld en de toekomende is z sterk, dat deze wereld
nauwelijks eenige waarde heeft. Zij is een doorgangs-plaats, waar
bijna alles tegenwerkt, zoodat het zaak is er zoo snel en zoo goed
mogelijk door heen te komen. Van daar weinig positieve waardeering
van de wereld en het leven hier en nu. Van daar ook, dat de enkele
op den voorgrond staat, als mensch-voor-God en dat de sociale,
cultureele en cosmische beteekenis van het leven, in den vorm
van samen-leven met anderen, als mensch-onder-de menschen,
en van dien van leven op deze aarde, in materieel, economisch,
cultureel verband, als mensch-in-de-wereld, krachtig wordt terug
gedrongen. Van den staat is in den Pilgrim's Progress geen sprake,
tenzij dan als een tegenstander en vervolger der pelgrims. Ook
de Kerk komt er nagenoeg niet in voor. Slechts eenmaal, op het
einde, wordt verteld, dat de kinderen van Christin nog in leven
zijn en dezen den bloei van de Kerk ter plaatse waar zij voor een
x)
2)
Bunyan, 1. c. p. 296302.
Bunyan, 1. c. p. 40.
JOHN BUNYAN
78
Bunyan, 1. c. p. 371.
JOHN BUNYAN
79
hiernamaals, in dien zin, dat het een op het ander is gericht en dus
f op eene eeuwige zaligheid f op eene eeuwige rampzaligheid
uitloopt. En dit niet in den zin van een noodlot, maar van eene
bestemming, waarin God en mensch beiden betrokken zijn. Men
denke slechts aan de holiness", waarop wordt aangedrongen
en deze in hare drieledige onderscheiding van heart-, family-,
conversation-holiness", die ons ontmoette. Hiermede wordt op
het geheele leven beslag gelegd.
Intusschen blijft de moeilijkheid, in hoeverre dit leven, ook
z opgevat, met lust en kracht kan worden aanvaard. Het is de
moeilijkheid, die trouwens inhaerent is aan elke levensvisie, die
het tegenwoordige leven ziet op den achtergrond van het toekomende.
Men denke, om in de geestelijke nabijheid van Bunyan te blijven,
aan de wijze, waarop Calvijn het leven in deze wereld beoordeelt.
In zijne ethiek zooals hij deze in de Institutie ontwikkelt*) wordt
het Christelijke leven volgens de H. Schrift samengevat in de zelf
verloochening. Verder wordt gehandeld over het dragen van het
kruis als een gedeelte daarvan, en over de overdenking van het
toekomende leven. Ten slotte geeft hij aanwijzingen ten aanzien
van de vraag, hoe het tegenwoordige leven en zijne hulpmiddelen
gebruikt moeten worden. Men merke op: gebruikt, niet genoten,
als middel dus in dienst van een hooger doel.
In dit licht moet ook de levensopvatting van Bunyan worden
gezien. Het is duidelijk, dat zijne visie eschatologisch is in den
strengen zin des woords. Zij is z onwereldsch, dat zij geen
Chiliasme toelaat, geen duizendjarig rijk, geen hemel op aarde,
zij het al slechts voor een tijd op de wijze van velen zijner tijdgenooten en tot zekere hoogte geestverwanten. Men denke aan het
leger van Cromwell en de groepen van Anabaptistischen huize in
Engeland. Tusschen deze wereld, die aan de doodsrivier eindigt
en de wereld, die als de hemelsche stad of het nieuwe Jeruzalem
wordt aangeduid, ligt niets in. Bunyan ziet in zijn droom, dat deze
twee mannen, (d. i. Christen en Hoopvol) de poort binnen gingen;
,,en zie, toen zij binnentraden, werden zij verheerlijkt, en zij hadden
eene kleeding aan, die glansde als goud. Daar waren er ook, die
hen ontmoetten met harpen en kronen en zij gaven die hun; de
harp, om daarmede lofprijzing te brengen, de kroon als teeken van
eer. En ik hoorde in mijn droom, dat alle klokken in de stad weer
*)
8o
JOHN BUNYAN
Bunyan, 1. c. p. 194.
JOHN BUNYAN
8l
82
JOHN BUNYAN
daartoe leidt. Zulk een beeld eischt, dat de nadruk valt op den
enkele, niet op de gemeenschap; op God, niet op den mensch;
op de toekomst, niet op het heden. Toch is in het beeld van Bunyan
niet de beschrijving van den hemel, maar van den weg tot den
hemel de hoofdzaak. Dit bewijst, hoe zeer het hem ernst is, hoe
het hem niet op de beschouwing, maar op de werkelijkheid aankomt.
Zijn toekomstbeeld is geen Utopia, geen nergens-land. Als voor
Bunyan eenig land ergens is en werkelijkheid heeft, n.1. bij God,
dan is het het land, waarheen zijn pelgrim de reis doet.
Het is dan ook geen wonder, dat de eschatologie van Bunyan
zoo velen meer heeft aangegrepen dan de Utopie van More heeft
kunnen bekoren. Lang heeft zijn boek bijna uitsluitend de aandacht
getrokken van de eenvoudigen in den lande. Eerst veel later is
het erkend als een stuk wereld-litteratuur. Eindelijk daalden
critici er toe af te onderzoeken, waar het geheim lag van zulk eene
uitgebreide en duurzame populariteit. Zij werden gedwongen te
erkennen, dat de onwetenschappelijke menigte juister geoordeeld
had dan de geleerden en dat het verachte boekje waarlijk een
meesterstuk was. Bunyan is inderdaad even beslist de eerste der
allegoristen als Demosthenes de eerste is der redenaars of Shakespeare
de eerste der dramatisten. Andere allegoristen hebben dezelfde
vindingrijkheid getoond, maar geen ander allegorist is ooit bij
machte geweest het hart te raken en abstracties te maken tot voor
werpen van vrees, medelijden en liefde," schreef Macaulay reeds
lang geleden,1) en wat hij schreef is nog niet verouderd.
Maar het voornaamste is hiermede niet gezegd.
x)
Lord Macaulay, The History of England from the Accession of James the Second
Vol. II 1868 p. 33.
Bunyan, 1. c. p. 163.
84
BERNARD MANDEVILLE
BERNARD MANDEVILLE
85
gepaard eene soort van scepsis, niet die van den getrokken degen,
maar van het fluweelen foudraal. Het is wat Montaigne noemt
het Pyrrhonisme, de twijfel, maar niet gesloten, afwerend, doch
open, ontvankelijk. Zij verzekert niet: Je ne sais rien, maar zij
vraagt altijd weer: Que sais je?
Wij kunnen ons den invloed van Montaigne nauwelijks groot
genoeg voorstellen, evenzeer zijn wijsgeerig Pyrrhonisme als zijn
practisch Epicuresme en daarbij de eerbiedige reserve ten aanzien
van de Kerk en hare leer. De geestelijke strooming der Fransche
moralisten met een zeer groot voorbehoud ten opzichte van
Pascal en zijne geestverwanten wordt door hem gevoed. Ik
noem slechts La Rochefoucauld en Bayle. De laatste was van
Protestantschen huize, maar dit maakte eigenlijk geen verschil.
Hij kan gerust de meest radicale leerstellingen aanhangen, die
van de voorbeschikking, de erfzonde, de onmacht van den mensch
dit laat zich immers gereedelijk verbinden met de geesteshouding,
die uitgaat van de natuur van den mensch als zelfzuchtig en die,
gegeven deze werkelijkheid, hierop dan, althans voor nu en hier,
hare philosophie en moraal bouwt.
Mandeville heeft, in zijn tweede vaderland, ook den invloed der
Engelsche empiristen, zooals Hobbes en Locke, ondergaan, maar
dit beteekent niet anders dan dat de houding, die hij, geleid door
de Fransche strooming, had aangenomen, werd versterkt. Hij is
immers empirist in dien zin, dat hij de menschen en de dingen
neemt zooals zij zijn, natuurlijkerwijze, zij het al dat hij, onder
hoogere belichting nu en dan ze on- of beneden-natuurlijk noemt
en meent, dat men ervan maken moet, wat er van te maken is.
Daarom verzet hij zich tegen het idealisme van zijn tijd, tegen
wat men in Duitschland de Aufklarung" noemde en wat ook in
Engeland zooveel aanhang vond, vooral in den vorm van het Desme.
Het is bepaaldelijk Shaftesbury, tegen wien hij zich richt. Diens
rationalisme en optimisme staan hem tegen. De werkelijkheid
is onredelijk, de mensch is slecht. Redeneer en handel niet alsof
het anders ware. Deze toon keert telkens terug. Pride and vanity
have built more hospitals than all the virtues together," ziedaar,
voor de hand weg, eene teekenende uitspraak van dezen opmerker.
De Aufklarung" had hare toekomstverwachtingen en deze
waren zonnig. Leibniz gelooft aan een duizendjarig rijk van geeste
lijken aard, een rijk van humaniteit en vrijheid, en wel typisch
rationalistisch niet door het forsche ingrijpen van een held, door
86
BERNARD MANDEVILLE
A. Doren, a. a. O. S. 194.
BERNARD MANDEVILLE
87
88
BERNARD MANDEVILLE
BERNARD MANDEVILLE
89
90
BERNARD MANDEVILLE
IU
91
BERNARD MANDEVILLE
Aalders, Toekomstbeelden.
92
BERNARD MANDEVILLE
BERNARD MANDEVILLE
93
BERNARD MANDEVILLE
94
Mandeville, 1. c. Vol. I p. 39 f.
Mandeville, 1. c. Vol. I. p. 37-
BERNARD MANDEVILLE
95
BERNARD MANDEVILLE
96
BERNARD MANDEVILLE
97
BERNARD MANDEVILLE
98
zijn van den arbeid, die verricht wordt om het hem gemakkelijk
te maken. Het is onmogelijk, dat eene samenleving lang kan bestaan
en dulden, dat vele van hare leden in ledigheid leven en al het
gemak en genot genieten, dat zij kunnen uitvinden, zonder dat er
ter zelf der tijd groote massa's van menschen zijn, die, om dit te kort
aan te vullen, bereid zijn om geheel het tegenovergestelde te zijn
en door gewoonte en geduld hunne lichamen er aan gewennen om
te waken voor anderen en zich zeiven." *)
Het is nu eenmaal zoo. Als gehoorzaamheid en nederige diensten
worden vereischt, zullen wij steeds opmerken, dat zij nooit z
opgewekt en zoo hartelijk worden bewezen als door lageren aan
hoogeren; ik bedoel lageren niet alleen in rijkdom en hoedanigheid,
maar ook in kennis en verstand. Een dienaar kan geen ongeveinsd
respect hebben voor zijn meester, zoodra hij verstand genoeg heeft
om uit te vinden, dat hij een dwaas dient. Als wij moeten leeren
of gehoorzamen, zullen wij bij ons zeiven de ervaring opdoen,
dat hoe grooter gedachten wij hebben van hen, die ons onderwijzen
of bevelen, wij des te grooter eerbied hebben voor hunne wetten
en bevelen. Geen schepsel onderwerpt zich tevreden aan zijn gelijken
en als een paard evenveel wist als een mensch, zou ik niet gaarne
zijn berijder zijn."
Alles leidt dus tot de gevolgtrekking, die de veronderstelling
van Mandeville ten opzichte van het welzijn der maatschappij van
zelf medebrengt. Er is een groote groep noodig, die, dom en arm,
bereid is om anderen te dienen. Dit is ook niet zoo erg als het
schijnt. Men hoore: Overvloed van hard en vuil werk moet worden
gedaan en met een ruw leven moet worden genoegen genomen.
Waar zullen wij een betere kweekplaats vinden voor deze nood
zakelijkheden dan de kinderen der armen? Geen anderen zijn
daar dichter bij of geschikter voor. Daarenboven, de dingen, die ik
hard noemde, schijnen noch zijn dat voor hen, die er voor op
gebracht zijn en niet beter weten. Er zijn geen tevredener menschen
onder ons dan zij, die het hardst werken en het minst bekend zijn
met de pracht en de verfijningen van de wereld." 2)
Deze essay past geheel bij de Fabel. Alles moet dienstbaar worden
gemaakt aan het belang der maatschappij, die op gemak en genot
is aangelegd als haar voornaamste doel, en het geluk wil, dat zij,
x)
2)
BERNARD MANDEVILLE
99
die daarvan met opzet verstoken blijven, ten slotte nog het meest
van het leven genieten. Als wij Mandeville z hooren redeneeren,
weten wij waaraan wij toe zijn. Dit is meer dan ironie; het is
cynisme.
Wij zouden uit de verschillende werken van Mandeville voor
beelden te over kunnen aanhalen om zijne methode en geest toe
te lichten. Ik denk b.v. aan zijne fijne ontleding van het begrip
eerx), die volgens Mandeville berust op eigenliefde en niet op
eigenlijke liefde, en die daarom zoo veel kan beteekenen onder de
menschen.
Wij zien uit al deze voorbeelden, dat Mandeville het eigenbelang
maakt tot den hefboom van het leven. Bij den primitieven mensch
is dit het instinctieve, bij den beschaafden mensch het welbegrepen
eigenbelang. Hierbij bouwt hij het geheele leven, ook de samenleving
in hare verschillende vormen op. Wordt deze hefboom goed gebruikt,
dan bloeit de samenleving; wordt hij niet gebruikt, dan kwijnt
de samenleving. De Fabel van de bijen geeft van dit laatste het
donker gekleurde beeld. In alle geschriften van Mandeville wordt
dit thema ontwikkeld, in verschillende richting en toepassing.
De Fable of the Bees" doet het wel op de kleurigste, ook op de
brutaalste wijze.
Toch maakt Mandeville altijd weer een groot voorbehoud. Wij
hebben het reeds ontmoet. Hij laat niet na bij tijd en wijle de natuur,
waarop alle leven berust, niet als het laatste, maar als het vr
laatste voor te stellen. Hij breekt dan op eens zijn naturalistisch
kader stuk ter wille van boven-natuurlijke grootheden. De naturalist
spreekt als een streng orthodox kerkelijk man. Hij noemt de natuur
boos en bedorven. Hij grijpt terug naar het paradijs en des menschen
val. Hij maakt, zooals wij reeds lazen, uitdrukkelijk onderscheid
tusschen mere man in the State of nature," en Jews or Christians"
en ziet in de Fabel eene indirecte vingerwijzing naar the necessity
not only of Revelation and Believing, but like wise of the Practice
of Christianity, manifestly seen in Men's Lives."
Wij kunnen deze vingerwijzing niet in ernst aanvaarden. Er
bestaat geen enkel verband tusschen den naturalistischen geest
van Mandeville en datgene wat hij nu en dan uit de boven-natuurlijke
i)
1732.
An Enquiry into the origin of Honour and the usefulness of Christianity in war,
100
BERNARD MANDEVILLE
BERNARD MANDEVILLE
101
102
BERNARD MANDEVILLE
BERNARD MANDEVILLE
103
104
BERNARD MANDEVILLE
io6
durf wijs te zijn, zeggen genoeg. Van belang is, dat daarbij geleidelijk
en soms ongemerkt de bijbelsch-kerkelijke onderstellingen van het
geloof in de toekomst werden losgelaten en in de plaats van de
verlossing de ontwikkeling kwam, dus in plaats van de leiding
van Boven af de vooruitgang van binnen uit.
Lessing houdt voorzichtig het midden, en hij spreekt van opvoeding,
waarbij de verbinding van wat met en door het kind gedaan wordt,
als wij het in paedagogische bewoordingen uitdrukken, of, wijsgeerig geformuleerd, de transscendente en immanente factoren,
of, theologisch gezegd, de werkzaamheid van God en van den
mensch, als harmonie wordt opgevat. Het geschrift van Lessing,
dat ik bedoel, Die Erziehung des Menschengeslechts" (1780)
draagt het karakter van een toekomstbeeld; het bevat althans
de trekken, die zulk een beeld zouden kunnen vormen. Hij maakt,
als hij de drie fazen der opvoeding onderscheidt, in den vorm van
de drie Evangelin, het Joodsche, het Christelijke en het redelijke
der toekomst, gebruik van middeleeuwsche eschatologische motieven
en vormen: de onderscheiding van het rijk van den Vader, den
Zoon en den Heiligen Geest, zooals J oachim van Flores deze gemaakt
heeft.
Herder heeft op dergelijke wijze de toekomst voorzien. Zijne
Ideen" over de philosophie van de geschiedenis der menschheid
zijn geheel afgestemd op de humaniteit, de menschelijkheid, als op
den hoogsten levensvorm, althans voor deze bedeeling. De geheele
wereld volgt n gang van ontwikkeling. Vandaar dat Herder
begint met de aarde, als ster onder de sterren, en haar ziet als de
plaats, waarop zich verschillende rijken van steeds fijner ontwikkelde
organismen verwerkelijken, die in de menschheid hun hoogtepunt
bereiken. Maar de toekomst opent nog wijdere perspectieven. De
tegenwoordige toestand van den mensch is het verbindingslid
tusschen twee werelden. Hij beteekent een overgang, tot zekere
hoogte eene crisis. De humaniteit is slechts eene Vorbung",
de knop voor de bloem der toekomst. Zij wijst heen naar een lichtend
verschiet, als eene vereeuwiging en vergoddelijking. Daar zijn
woningen, werelden en ruimten.
In voller Jugend glanzen sie,
Da schon Jahrtausende vergangen;
Der Zeiten Wechsel raubet sie
Das Licht von ihren Wangen.
107
A a i d e r s , Toekomstbeelden.
io8
Kant, Religion innerhalb der Grenzen der blossen Vernunft, 3 Stuck 2 Abth.
109
IIO
III
112
113
Fichte, a. a. O., S. 4.
"4
"5
n6
117
Ii8
119
120
121
G. Quabbe a. a. O. S. 38 f.
[22
123
124
125
Fichte, zooals elders blijkt, niet vreemd. In zijn Beitrag ber die
franzsische Revolution" (1793) zegt hij o.a.: Fast durch alle
Lander von Europa verbreitet sich ein machtiger, feindselig gesinnter Staat, der init allen brigen im bestandigen Kriege steht, und
der in manchen frchterlich schwer auf die Brger drckt: es ist
das Judentum. Ich glaube nicht .... dass dasselbe dadurch, dass
es einen abgesonderten und so fest verketteten Staat bildet, sondern
dadurch, dass dieser Staat auf dem Hass des ganzen menschlichen
Geschlechts aufgebaut ist, so frchterlich werde.... Ihr redet,
zuckerssse Worte von Toleranz und Menschenrechten und Brgerrechten .... Erinnert ihr euch denn nicht des Staates im Staate ?
Fallt euch denn hier nicht der begreifliche Gedanke ein, dass die
Juden, welche ohne euch Brger eines Staats sind, der fester und
gewaltiger ist, als die eurigen alle, wenn ihr ihnen auch noch das
Brgerrecht in euren Staaten gibt, eure brigen Brger vllig
unter die Fsse treten werden.".1)
Deze uitlooper van Fichte's gedachtengang is teekenend voor zijne
sociologische houding in het algemeen.
Troeltsch noemt hem den profeet en philosoof van een nieuw
sociologisch denken. Wat hij hiervan zegt geldt wel bepaaldelijk
den ouderen Fichte, den schrijver van de Reden an die Deutsche
Nation", maar het is ook, met voorbehoud, van toepassing op
den Geschlossener Handelsstaat". Fichte bezeichnete nunmehr
das Jahrhundert des abstrakten Nationalismus geradezu als das
Zeitalter der vollendeten Sndhaftigkeit und Selbstsucht, entdeckte
die grossen historischen Formationen der Vernunft in den Nationali
teiten als das metaphysische Mittelglied zwischen der Weltvernunft
Gottes und der individuellen Einzelvernunft, vermge dessen
jede grosse Nation auf eine eigentmliche Weise dem in ihr konkretisierten Vernunftgehalt zu offenbaren und auszuwirken habe:
Er erkannte den Zusammenhang dieser ethischen Nationalidee
mit festen politischen Formen, setzte diese wieder in ihr zentrales
Recht ein, und verkndete ein Staatsideal, das in seiner Forderung
der staatlichen Erziehung an den platonischen Staat und in der einer
festen wirtschaftlichen Geschlossenheit an den Sozialismus streifte.
Es ist freilich ein Sozialismus im Platonischen Sinne, desser Bedeutung nicht die Befriedigung der Einzelegoismen aus einem
zweckmassig konstruierten Ganzen heraus, sondern die Darstellung
i)
126
127
deze wereld zelve zich zal ontwikkelen en daarom stelt hij haar aan
den mensch voor en dat als eisch en als roeping, op de wijze, waarop
Kant zijn: du solist" als een langgerekten kreet liet hooren.
Dit is inderdaad het karakter van Fichte's toekomstbeeld.
Fichte is nlijnig. Als wij den boven-natuurlijken achtergrond
bij More wegdenken, staat hij betrekkelijk dicht bij dezen, al is de
natuur" bij More niet geheel gelijk aan die bij Fichte. Maar beiden
hebben dit gemeen, dat zij zich aansluiten bij de klassieken, be
paaldelijk bij Plato, bij wie de natuur en de rede, hoe dan ook met
elkaar in verband gebracht, als laatste grootheden gelden. Wat
More, als Christen, mr aanneemt, blijft in zijn Utopia achterwege.
En dit meer ontbreekt bij Fichte geheel.
Wij hebben hier dus te doen niet met eene Utopie, d. i. met
wenschen, maar met verwachtingen aangaande de toekomst.
En deze vrijwel beperkt tot het economische en sociale, tot zekere
hoogte ook het politieke leven. Ook kan deze wijsgeer zich niet
onthouden van een uitvlucht in de wetenschap, die het door hem
ontworpen kader verbreekt. Toch is de epoche, de terughouding,
die Fichte toepast, wl bewust. Want het economische en het
sociale leven staan niet op zich zelf. Zij hebben te doen met de
natuur, maar deze door een rede geleid en opgeheven. En deze
rede past bij den mensch, die immers een redelijk wezen is. Zij
is ook niet de rede uitsluitend in intellectueelen zin. Zij is ook
zedelijk. Zij heeft te doen met den wil en dus met de vrijheid en
deze vrijheid is niet gebaat met het leven op goed geluk, maar
volgens den eisch der rede, waardoor ook de staat, die den burger
zijne plichten oplegt en rechten verleent, moet worden geleid.
Fichte neemt aan, dat deze toekomst zich geleidelijk zal verwerke
lijken in de wereld. Zij is zuiver immanent; zij komt op uit de
mogelijkheden, die met den mensch en de samenleving gegeven
zijn, en waaraan ook de natuur beantwoordt.
In de reeks van toekomstbeelden, die wij bezig zijn te schetsen,
neemt dus dat van Fichte een bijzondere plaats in. Hij is, ook als
socioloog, philosoof. Hij komt tot zijne constructie van boven af, niet
van onder op, uit het algemeene, niet uit het bijzondere. Het zijn niet
in de eerste plaats treurige toestanden rondom hem die hij trouwens
in zijne jeugd als aan den lijve had gevoeld welke hem drijven;
hij gaat uit van zijne eeuwige idee van recht en van staat en hij
tracht deze in vruchtbaar verband te brengen met de werkelijkheid
128
van het heden. Hij is optimist, omdat hij gelooft aan de heerschappij
der rede en aan de kneedbaarheid der natuur. Hij verwacht de
toekomst niet van Hooger hand, maar uit de onuitputtelijke kracht
der wereld zelve. Hij bepaalt zich, welbewust, tot de samenleving
der menschen, in haar economisch en sociaal verband, en geeft
daarbij de leiding aan het geheel, niet aan den enkele, maar aan
dit geheel, zooals dit natuurlijkerwijze nationaal is gegeven en
zijn karakter moet handhaven. Dat toekomstbeeld is dus socialistisch.
De eeuwige vrede is daar, als elk volk dit karakter autarkisch
heeft ontwikkeld, naast, niet tegenover andere volken en als deze
autarkie op het gebied van het hoogste leven, dat der cultuur, voor
internationaal ruilverkeer heeft plaats gemaakt.
Is dit een constructie uit het brein, een utopie," zooals Quack
het boek van Fichte heeft genoemdx) ? Fichte zelf zou dit niet
hebben toegestemd. Het Duitsche Nationaal-socialisme van nu
zal het zeker niet doen. In elk geval is het een toekomstbeeld van
een eigen type.
i)
aan
130
131
132
133
Oswald Spengler. Der Mensch und die Technik. Beitrag zu einer Philosophie
134
de Utopirs van broedmachines laat gebruik maken. In de toekomst-beelden van Wells, man der negentiende en twintigste eeuw,
beschrijft de machine, vooral de lucht-machine, eene groote plaats.
Henry George Wells, (geboren 1866) is een veelzijdig man.
Hij heeft gestudeerd in de exacte wetenschappen en behaalde in
1888 een graad in de Science". Hij schreef ook in 1893 een
Textbook of Biology". Tegelijk is hij dichter, begaafd met een
rijke verbeelding en een beweeglijk temperament. Hij is ook jour
nalist en ik denk hier aan de Engelsche journalistiek, die in dit
land zveel beteekent en dilettant, geen vakman, op het terrein
van het geestelijke leven. Zijne belangstelling gaat daarbij voorname
lijk in de richting van de sociologie en de geschiedenis. Democratisch
aangelegd, was hij reeds vroeg socialist, lid der anti-Marxistische
Fabien-society en anti-militairist. Reeds in 1915 schreef hij A
modern Utopia". Trouwens, bijna al zijne werken zijn afgestemd
op de toekomst. Van zijne natuur-wetenschappelijke vorming
heeft hij den positivistischen kijk op de werkelijkheid behouden.
Hij ziet deze, zooals zij in hare verschijnselen zich voordoet. Maar
hij ziet er meer in, ook zedelijke, normatieve factoren, die echter
in ne lijn met de natuurlijke, gegevene, worden gezien. Hij gelooft
aan den vooruitgang, die, nu en dan afgebroken, toch voor hem
het karakter draagt van een dogma, waaraan niet wordt getwijfeld.
Voor zijne romans heeft hij een stevigen onderbouw in natuur
wetenschappelijk en historisch onderzoek gelegd. Belangrijk is
zijn Outline of History" (1920), die hij met behulp van een aantal
vakgeleerden heeft geschreven replacing narrow nationalist history
by a general view of the human record". Het is eene wereldge
schiedenis, en meer dan dit. Niet alleen de geschiedenis der menschheid wordt er in beschreven, maar ook de geschiedenis van de aarde
en den cosmos. De categorie geschiedenis wordt dus gelijkelijk
toegepast op den micro-cosmos en op den macro-cosmos, en niet
de geschiedenis, als het terrein, waarop de natuur en de geest,
de noodzakelijkheid en de vrijheid samenwerken en vaker nog
botsen, onderscheiden van het proces, dat door de natuur, hetzij
door de aarde of het zonnestelsel, wordt afgelegd. Deze verbinding
bewijst, hoe zeer voor Wells natuur en geest, wereld en mensch,
n zijn, in den trant van een hooger, vergeestelijkt positivisme
of naturalisme. Wij zullen dezen geest telkens weer bij Wells ont
moeten. Wie de Outline" leest is goed voorbereid voor het toe-
135
136
heid beschrijft. Het laat voor drie mogelijkheden plaats. Het kan
een koelbloedig maak-werk zijn, wat niet is aan te nemen. Het
kan ook een product zijn van den onderbewusten geest, van
inspiratie, zooals onze vaderen zeiden, dat te voorschijn komt
tusschen slapen en waken. Het kan ook eene universeele geschiedenis
zijn, als leerboek voor studenten in het jaar 2106. In elk geval
is het een boek, dat op de ontwikkeling van studenten is ingesteld.
Het boek behandelt zijne stof in vijf perioden. Eerst handelt
het over het heden en de naaste toekomst. De tijd van vele teleur
stellingen, the age of frustration", breekt aan. Eenerzijds wordt
het besef trouwens, reeds in de negentiende eeuw was dit het
geval wakker van de geschiedenis als eene eenheid, met geleidelijke
ontwikkeling; maar men kan er niet toe komen de toepassing
hiervan te maken. Men hield er van te zeggen, dat geestelijke
vooruitgang want de naieve oorspronkelijke tegenstelling van
geest en stof werd in die dagen nog aangenomen geen gelijken
tred had gehouden met stoffelijken vooruitgang. Dit werd ge
woonlijk gezegd met een air van moreele meerderheid ten opzichte
van de wereld in haar geheel. Meestal was er een vage, stilzwijgende
onderstelling, dat als de andere menschen zich alleen onthielden
van het zoo vlugge gebruik van nieuwe uitvindingen, of meer
naar de kerk gingen, of vroeger en meer eenvoudig trouwden,
of een meer geestelijke" type van litteratuur lazen, of zich ont
hielden van gemengde baden, of harder werkten en minder loon
ontvingen, of meer eerbiedig en gehoorzaam waren aan de ge
stelde overheid, alles nog wel in orde zou komen." x) Het groote
gebrek was, dat men, in dien tijd van stoffelijken vooruitgang, er
niet toe kwam dit beginsel met vrucht toe te passen in de vorm van
eene sociale, economische. of paedagogische generalisatie. De
menschen hadden nog niet geleerd zeiven hunne bestemming in
handen te nemen. Men bleef staan bij de dingen zooals ze zijn.
Zoo gaat Wells voort. Ik behoef niet meer aan te halen. Men beseft
onmiddellijk, uit den geest en den toon der woorden, waar Wells
staat en waar hij heen wil.
Het is," laat hij zijn zegsman redeneeren, na anderhalve
eeuw alleen door een behoorlijke geestelijke inspanning en na eene
zorgvuldige studie van de geleidelijke evolutie der beschaafde
geestesgesteldheid uit de chaotische impulsen en den naijver van
l)
1935
p. 37-
137
Wells,
Wells,
Wells,
Wells,
1.
1.
1.
1.
c.
c.
c.
c.
p. 43p. 71.
p. 97p. 1 1 0 .
138
van de jeugd voor het leven. De Kerk had nog grooten invloed op
de opvoeding, al begon zij haar invloed te verliezen, vooral door
de opening van geologische en biologische horizonten. Men kon
niet meer gelooven, dat de wereld geschapen was 4000 jaar vr
Christus. De val en de verzoening moesten symbolisch" worden
opgevat. Het is waar, de Kerken hadden een ruw, maar vrij
effectief zedelijk gebod. De hel was de ultima ratio van goed
gedrag." x) Maar dit hield geen stand meer. Zoo gingen de Kerken
moreel en intellectueel achteruit. Ook economisch; de Kerk kon
hare dienaren niet meer onderhouden. Zoo verdwenen de geor
ganiseerde Christelijke Kerken uit de geschiedenis ten slotte bijna
even snel als de priesterschap van Baal verdween na de Perzische
verovering.''
Met dit al, men was in verlegenheid. Het was een tijd van vreeselijke oorlogen. Het was onmogelijk voor de wereld om uit deze
moeilijkheden te komen, omdat zij geen volledige gedachte had
van wat noodig was om er uit te komen." Men had gedachten
genoeg, veel te veel zelfs en tegenstrijdige. Het te kort was niet
moreel of materieel, maar intellectueel. De wil was er om gered te
worden en het materiaal voor redding was er, maar er was geen
plan van redding." 2)
Eindelijk, in 1949, komt er een einde aan het vechten. In plaats
van een verdrag vindt men uit: eene opschorting van vijandelijk
heden". Elke macht bleef in het bezit van wat zij op dat oogenblik
in bezit hield. Een conferentie zou de zaken nader regelen, maar
influenza, cholera en ten slotte vlektyphus, de voortdurende ver
zwakking van het economische leven en nieuwe ontwikkeling van
menschelijke betrekkingen, maakte, dat deze conferentie nooit
is gehouden. En de voorloopige opschorting van vijandelijkheden
werd zoo eene permanente opschorting.
Behalve oorlogen, en meer nog dan deze, lagen de onmiddellijke
oorzaken van de ineenstorting van de wereld in de twintigste eeuw
in het gemis aan monetaire aanpassing, in de desorganisatie van
de maatschappij door vermeerderde productiviteit en de groote
epidemie. De bevolking der wereld was gehalveerd. Heele landstre
ken lagen verlaten. Maar er zal verandering ten goede komen,
van boven, d. w. z. door de vliegmachine. Het luchtverkeer kent
!) Wells, l. c. p. 113.
2) Wells, 1. c. p. 145.
139
geen grenzen van volken en staten. Het vereenigt al wat mensch is.
Het derde boek beschrijft de herleving der wereld en de geboorte
van den modernen staat.
Deze staat is een wereld-staat. Hij was eene ontdekking van de
sociale en politieke wetenschap. Want, nog eens, de menschen
wilden wel, maar zij zagen den weg niet. The psychology of
association, group psychology, was a side of social biology that
had bien disregarded almost entirely before the time of which
we are writing. People had still only the vaguest ideas about the
origin and working processes of the social structure in and by
which they lived." *) In dit opzicht is een werk: Social Nucleation"
(1942) eene openbaring. Het geeft eene nauwkeurige beschrijving
van de psychologische wetten. Het komt er op neer, dat zeer streng
wordt betoogd, hoe de inhoud van de sociale zijde van een menschelijk wezen volstrekt kunstmatig is. Men are born, but citizens are
made". Een kind neemt tot zich wat het wordt bijgebracht. Het
aanvaardt voorbeeld, traditie en algemeene ideen. Alle vormen
van zijne sociale reacties en de meeste van zijne emotioneele
verklaringen daarvan worden door zijne opvoeding bijgebracht.
Vroeger meende men, dat zedelijke waarden, vooringenomenheid
en vooroordeelen, haat en zoo voorts kwamen van nature".
Dit boek stelt weder, met Plato, vast, dat het, hoe moeilijk het
moge zijn, toch mogelijk is weer te beginnen bij het begin met
onbesmette geesten.'' 2)
Hiervan uitgaande bepleit De Windt, de schrijver van Social
Nucleation", eene nieuwe kern-vorming. Society is an educational
product". En dit product moet gaan zoover als de menschheid
gaat, als de georganiseerde wereld-gemeenschap en de moderne
staat. Dit is de onbekende God, dien Paulus den Atheners predikte.
Om dezen staat te bouwen zijn twee typen van menschen noodig.
Eerst de intellectueelen, die vrij zijn van verantwoordelijkheid
en die dikwijls de eigenschappen van leiderschap en practische
organisatie missen. Zij zijn het, die eene gezonde diagnose der feiten
leveren. Daarna komt het intelligente uitvoerende type aan de
beurt, dat vatbaar is voor concentratie op eene samengestelde
idee, als zij eens gegrepen is, en dat weerstand biedt aan discursie
als een rem voor efficiency". Hunne begrensdheid van verbeelding
*)
*)
Wells, 1. c. p. 195.
Wells, 1. c. p. 199-
A a l d e r s , Toekomstbeelden.
140
Wells, 1. c. p. 209.
Wells, 1. c. p. 212.
Wells, 1. c. p. 332-
141
Wells, 1. c. p. 260.
Wells, 1. c. p. 269.
142
Wells, 1. c. p. 287.
143
den enkeling. De mensch leeft voor den staat om te leven door en met
en ten spijt van den staat. Het leven is de slinger, die zich heen en
weer beweegt tusschen dienst en zelfhandhaving. Weersta, gehoor
zaam, weersta, gehoorzaam. Orde, tucht, gezondheid zijn nergens
anders voor, dan om de wereld vrij te maken voor een mooi leven.
Wij zijn Stoicijnen en wij kunnen Epicuriers zijn. Oefening en tucht
zijn het koken, maar niet de spijs van het leven. Hier, zooals altijd
proportie. Maar hoe kan proportie bepaald worden anders dan
esthetisch ? Het hart van het leven is de wil. Zoo dacht men in 2046.
Zijn wij tegenwoordig veel verder?"1)
Dit is de vraag, die ons leidt naar het vijfde boek, waarin de
moderne staat wordt beschreven, met de controle van het leven.
Het evenwicht is bereikt. Het nieuwe Puritanisme, de militante
houding is niet meer noodig. Het martelaarschap van den mensch
is ten einde. Van pool tot pool blijft nu geen enkel menschelijk
wezen meer over op de planeet zonder een fraai vooruitzicht van
zelf-vervulling, van gezondheid, voordeel en vrijheid. Er zijn geen
slaven meer of armen; niemand, die door zijne geboorte gedoemd
is tot een ondergeschikten levenstoestand; niemand veroordeeld tot
een langen hulpeloozen tijd van gevangenisstraf; niemand geestelijk
of lichamelijk beproefd, die niet wordt geholpen met alle krachten
van wetenschap en de diensten van belangstellende en bekwame
verzorgers. De wereld ligt geheel vr ons om mede te doen wat
wij willen, binnen de grenzen van onze kracht en verbeelding.
De strijd om het stoffelijke bestaan heeft zijn tijd gehad. Hij is
gewonnen. De behoefte aan dwangmiddelen en tuchtmaatregelen
is voorbij. De strijd om waarheid en om die onbeschrijfelijke nood
zakelijkheid, die schoonheid is, begint nu, onbelemmerd door een
der eischen van het lagere leven. Niemand behoeft thans te leven
of te zijn lager dan allerbest. Wij moeten veel zorg hebben voor
het menschenras en voor elkander, maar dit is gemakkelijk voor
ons geworden door onze opvoeding. Wij moeten loyaal zijn tegenover
de overeenkomsten van geldelijken aard, van open getuigenis,
van verantwoordelijkheid voor den openbaren vrede en gezondheid
en welvoegelijkheid; dit zijn de gemeenschappelijke verplichtingen
van den burger, waardoor het algemeene welzijn wordt in stand
gehouden. Wij moeten ons deel werk bijdragen om te voldoen
aan de behoeften van de wereld. En, voor de rest, thans kunnen
l)
Wells, 1. c. p. 291.
144
wij leven. Geen deel van de wereld, geen werk in de wereld, geen
genot, behalve zulk een genot als dat anderen zou kunnen krenken,
is ons ontzegd. Dank u, herosche Raad, onbegrensde dank aan u." *)
Zoo luidt de z.g. verklaring van Mgn in 2059 en dit is het
program van het laatste tijdperk, waarin de wereld-eenheid vol
komen wordt. Er zijn geen nationale tradities meer; er is een wereld
taal; de z.g. onderscheidene quasi-universeele religieuze en cultureele systemen, Christendom, Jodendom, Islam, Boeddhisme
en zoo voorts zijn opgeruimd, of liever, hebben zich zelve opgeruimd.
Het Christendom b.v., waar het priesterlijk en onhandelbaar bleef,
werd onderdrukt, maar in vele deelen van de wereld was het niet
zoozeer afgeschaft als wel doorgevloeid in de moderniteit. Overal
waren zijne inkomsten verdwenen in de algemeene daling van
prijzen; het kon geen steun krijgen van beschaafde menschen
om zijne geestelijkheid in stand te houden; de meeste kerken
stonden verwaarloosd en leeg en toen de groote herbouw der wereld
begon, verdwenen bijna alle met alle overige gebouwen, die schoon
heid of belangrijkheid misten. Zij werden opgeruimd als doode
bladeren. Ook het taaie Jodendom volgt dezen weg.
Op elk gebied wordt het leven in hooger toonaard gebracht.
De genetica speelt eene groote rol. De geboorten worden zorgvuldig
geregeld. De menschheid wordt niet langer benauwd en gedreven
tot wreedheid door overtalrijkheid, ondervoeding, infecties, geestelijk
en stoffelijk vergif van allerlei aard. Het menschelijk leven biedt
oneindig vele mogelijkheden. Er bestaat groote vrijheid, maar
zij leidt niet tot verkeerdheden: Wij kunnen nu naakt loopen,
liefhebben zooals wij willen, eten, drinken en ons zeiven vermaken
met ons werk zooals wij willen, slechts onderworpen aan een gepast
respect voor ongevormde geesten. En er is in het geheel geen schade
geleden. Toen de Puriteinsche tyrannie begon, hadden de leiders
het gevoel, dat zij een tijger hadden gevangen gezet, die anders
al den overvloed en de veiligheid, die zij verkregen hadden, zou
vernietigen. Met zeer veel tegenstand inderdaad, stuk voor stuk
en na eindelooze twistgesprekken, werden hunne verboden verzacht.
En geen tijger verscheen. Behoorlijk gevoede menschen hebben
geene neiging tot gulzigheid, behoorlijk genteresseerde menschen
worden niet overweldigd door sexueele prikkels. In plaats van een
tijger verscheen een onschadelijk, rustig, ongevaarlijk en niet on1)
Wells, 1. c. p. 293.
145
146
Wells, 1. c. p. 332.
Wells, 1. c. p. 333.
147
148
149
natuur. Maar de invloed der oudheid is, althans direct, gering, ver
geleken bij dien van den modernen tijd, met zijne evolutieleer
en deze over de geheele linie doorgetrokken; met zijn positivisme
en naturalisme ook, waaraan deze leer haar rugsteun ontleent;
met zijne democratische en socialistische stroomingen; met zijn
gedachte van volkenbond en wereldvrede; vr alles met zijn
nadruk op de techniek, niet alleen wat de stof, maar ook wat de
methode betreft.
Dit laatste blijkt wel zeer duidelijk, als wij letten op de plaats,
die de opvoeding bij Wells inneemt. Zij duurt het geheele leven
lang. Zij staat geheel in het teeken der techniek; zij is techniek,
toegepast op den mensch. Verwijd zijn horizont, scherp zijn inzicht,
vorm zijne gewoonten, en hij zal komen waar gij hem hebben wilt;
op de plaats, die hij in de wereldgemeenschap moet innemen. Zoo
draagt de opvoeding een technisch, zoo niet een mechanisch karakter.
Zij is eene soort van hoogere dressuur. Dit is mogelijk, ook omdat
voor Wells vrijheid eigenlijk niet bestaat. De mensch is een natuur
lijk wezen, in dien zin, dat hij het product is van natuurlijke factoren
zonder iets eigens te zijn, iets van hoogere, zedelijke of godsdienstige
orde. De zedelijkheid is niet anders dan social behaviour"; de
godsdienst dan misduid cosmisch gevoel.
Vandaar dat Wells, bij al zijn optimisme, ten slotte pessimist
is wat betreft den mensch. De mensch wordt door de gemeenschap
niet anders; hij gedraagt zich alleen anders. Zijn egosme is niet
overwonnen; het is in hooger verband opgenomen, het is, als men
wil, collectief menschelijk egosme, maar het is niet weg. Wij
herinneren ons, hoe Wells erkent, dat man almost to the present
day has remained at heart still the early savage." In de maat
schappij der toekomst komen dan ook wonderlijke dingen voor.
Men denke aan het melodramatische interludium en aan de mis
daden, die ook in den geluks-staat nog altijd worden geregistreerd.
En in den mensch, hoe zorgvuldig ook opgevoed, huist toch altijd
nog het oorspronkelijke wilde dier. De onsterfelijke mensch, Man
the Undying", is bijna altijd nog the early savage", ook in den
modernen staat. La bte humaine" verloochent zich dus niet.
De geheele opvoeding is niet anders dan een beschaafde dressuur.
De moderne staat lijkt meer op een dierenpark dan op een paradijs.
Dit ligt voor de hand, als inderdaad het natuurlijke, in den zin
van het gegevene, het een en al is en slechts op ontwikkeling,
redelijke en technische, wacht. Wells blijft in gebreke om aan te
IS
Wells, 1. c. p. 333.
151
152
gelijkenis met dat van Wells. Bij Fichte ontbreekt deze achtergrond.
Bij hem is alles natuurlijk, maar deze natuur is eene andere dan
bij Wells. Fichte maakt, als zeer belangrijk, een onderscheid
tusschen de werkelijkheid, die veelszins door impulsen en instincten
wordt geleid, en den redelijken staat, die zich schikt in wat de rede
den mensch voorschrijft. Hier bestaat wel verband, overgang
zelfs, maar geene eenheid, ook al beroept Fichte zich bij wijle op
de natuur als bondgenoot van den geest. Maar dit is iets geheel
anders dan wat Troeltsch noemt: einen ins Geistige und Ethische
umgebogenen Positivismus, der freilich sein geistiges Naturgesetz
nirgends begrndet und im Grund in ihm nur gewisse liberalangelsachsische Ideale hypostasiert."
Wij worden dus ten slotte naar idealen verwezen, in dit geval
angel-saksisch geteekend. Dit laatste is bijzaak. Hoofdzaak is, dat
het gaat om idealen, hetzij dan van algemeen-menschelijken aard
of van bepaald-christelijk karakter. Deze idealen vinden wij bij
alle toekomst-beeldenaars, die wij hebben ontmoet, behalve bij
Mandeville, wiens toekomstbeeld dan ook geen kleur heeft, hetzij
humanistisch, hetzij Christelijk, hetzij idealistisch, hetzij positivis
tisch, maar dat dan ook uit den toon valt en alleen eene negatieve
bijdrage levert tot het onderwerp, dat ons bezighoudt.
E. Troeltsch, Ges. Schriften, 4r B., Aufsatze zur Geistesgeschichte und Religionssoziologie 2 H. Tiibingen 1925. S. 704.
Jesaia 8 : 20.
154
BESLUIT
155
BESLUIT
11
156
BESLUIT
157
BESLUIT
IX*
158
BESLUIT
BESLUIT
159
en een toekomst. Zij kan betreffen den staat, de cultuur, de menschheid. Zij kan ook zijn die van het Koninkrijk Gods als, eene groot
heid van volstrekt andere dimensies. Het is ons gebleken, hoe
telkens het een het ander afstoot of aantrekt, in zich opneemt
of als vreemd, en zelfs als onwerkelijk, van zich afscheidt. Wells
doet het laatste, welbewust. De gods-dienst, niet wat hij er van
maakt als een soort van primitief, niet als zoodanig onderkend
monisme, maar elke concrete godsdienst, als dienst van God,
bepaaldelijk het Christendom, is voor hem verwerpelijk en wordt
dan ook in zijn toekomst-staat met geweld uitgeroeid. Daartegenover
staat Bunyan, wien het niet gelukken kan aan de tegenwoordige
wereld en aan de aarde in het algemeen eenige positieve waarde
te verbinden, ten spijt van de traditie van het klassieke Christendom.
In verband hiermede staat het verschil tusschen eene toekomst,
die geleidelijk uit het heden opbloeit, bij wijze van de ontwikkeling
van hare mogelijkheden, en eene, die plotseling, als door eene
crisis, te voorschijn schiet. De Utopia van More is af, sedert Utopus
haar in de oudheid heeft ingesteld. Zij leidt, op haar eiland, haar
eigengereid, natuurlijk bestaan. Daartegenover is de Handelsstaat
van Fichte als het ware een compromis tusschen werkelijkheid
en redelijkheid, waarmede de proef moet worden genomen. Wells
beschikt over zeer wijde perspectieven. Hij gaat om met eeuwen.
Zooals in de natuur veranderingen ongemerkt tot stand komen,
gaat het ook in de menschheid, behalve dan de momenten, die
een revolutionnair karakter dragen, als met geweld het oude
wordt afgeschaft en het nieuwe ingevoerd.
Langs lijnen van geleidelijkheid zal allicht datgene komen wat
beantwoordt aan de categorien van leven en denken, waarbinnen
het bestaande zich beweegt, terwijl plotseling inbreekt datgene,
wat van eene andere, hoogere orde is. Wells' nieuwe wereld ligt
in de oude, als mogelijkheid, ingewikkeld, opgesloten. Zij is slechts
de ontwikkeling van wat als kiem gegeven is, volgens de wet van
evolutie en sublimatie. Wat Bunyan van de toekomst verwacht,
druist tegen het heden in. Het wordt als onmogelijk en ergerlijk
afgewezen en bespot door hen, die weigeren het te erkennen, terwijl
het als een wonder, eene hemelgave, wordt aanvaard door wie zich
er voor opent.
Dit laatste is volstrekt het geval, als de toekomst verwacht wordt
niet als gevolg van het inzicht, de keus, de daad van den mensch,
maar van Gods wege, als nieuwe schepping. Hier worden de lijnen
i6o
BESLUIT
BESLUIT
161
BESLUIT
I2
G. Quabbe, a. a. O. S. 118.
BESLUIT
163
Vgl. W. J. Aalders, Toekomstmuziek. Stemmen des Tijds. Afl. 1 (Jan.) Zutphen, 1939
E. Brunner, Der Mensch im Widerspruch. Berlin 1937, S. 479.
I4
BESLUIT
wat Dr van der Leeuw z uitdrukt, dat voor den geloovige, die het
doel der wereld in God zoekt, de loop der wereld inderdaad heils
geschiedenis is, van haar aanvang in Gods schepping tot haar
einde in zijne voleinding."1)
Het zijn dus niet de deelen, die het geheel bepalen en beoordeelen;
het is het geheel, dat de deelen bepaalt en oordeelt. En dit geheel
wordt slechts openbaar, als het voltooid is. Daarom heeft de toekomst
zulk eene macht over de menschen en worden zij nooit moede haar
uit te beelden. Als het waar is, dat hoop doet leven, is het ook waar,
dat het beeld van de toekomst, waarop de hoop is gericht, aan het
leven kleur en bezieling schenkt. Zoo is het bij More en Bunyan,
ook bij Fichte en Wells, hoe zeer dezen onderling verschillen.
Alleen bij Mandeville is het anders. Zijn beeld is een Zerr-bild",
om de Duitsche uitdrukking te bezigen, een caricatuur, omdat
het te doen heeft met eene toekomst zonder hoop en het dus het
leven dreigt te smoren.
Als ik het waag ten slotte nog n getuige op te roepen voor
de waarde van het toekomst-beeld, begeef ik mij ver buiten den
kring, waartoe ik mij heb beperkt, en geef ik het woord aan
Augustinus, den man, die, indien een, van en voor de toekomst
heeft geleefd. Hij is veelszins verwant aan Bunyan, maar van veel
grooter formaat en breeder allure. Deze kerkvader leefde voor
de toekomst, maar dit beteekende voor hem, dat ook het verleden
en het heden waarde hadden. Zijne visie is even wijd als diep.
Zijne religie opent niet slechts ethische, maar ook cosmische en
metaphysische perspectieven. Daarom is voor hem de Kerk van
zooveel belang. Ook de staat. Maar bovenal de Stad Gods, het Konink
rijk der hemelen, dat voor hem de groote vervulling is van alles
wat menschen kunnen gelooven en hopen en liefhebben. Civitas
Dei. Vraagt gij van waar zij is? God heeft haar gesticht. Van waar
zij wijs is? Zij wordt door God verlicht. Van waar zij gelukkig is?
Zij geniet God. Bestaande wordt zij gevormd, beschouwend wordt
zij verlicht, God aanhangend wordt zij verblijd. Zij is, zij ziet, zij
bemint. In de eeuwigheid Gods is zij sterk; in de waarheid Gods
glanst zij, in de goedheid Gods is zij blijde." 2)
Ziedaar een toekomstbeeld, dat voor alle eeuwen zin heeft.
!)
2)
58
Barth, K
155
Bayle, P
85
Bellamy, Edw. ... 24. 131 v .
Bengel, J. A
22
Berdjajew, N
32
Bhme, J
Brunner, E
163
Buber, M
16
Bud, G
41
Bunyan, John 6, 26 v., 60 v.v.,
103, 157 v.v.
Calvijn
Campanella, Th
Chambers, R. W
Colet, John
Dante
Doren, A.
Eliot, T. S
Erasmus
Fichte, J. G.
Freyer, H
Goethe
Hall, J
Hackett, Fr
Heer, Joh. de
Heidegger, M
Herder, J. G
Hertzka, Th
Hobbes, Th
Jesaia
Joachim van Flores
Johannes
Blz.
58
36
22
2, 147
22, 106 v.
22
85
16
9>
v.
19
*8
Kant
22, 105 v.v
Kaye, F. B
88
Kierkegaard, S. . . 6. 13, 154 v.
La Rochefoucauld
Law, W
Leeuw, G. van der
Leibniz
Lessing, G. E
Locke, J
Lupset, Th
Lupton, J. H
Luther
85
102
164
105
106
85
54
41
20, 36
Macauley, Th. B
70, 82
Macchiavelli
47
Mandeville, B. 27, 83 v.v., 157 v.v.
Marx, K
22, 131
Milton, John
156
Montaigne, Michel de .... 84
More, Th. 9, 26, 34 v.v., 103, 157 v.v.
Morris, W
131
Mnzer Th
21
i66
Blz.
68
Nes, H. M. van
Nietzsche, Fr
Si
J32
Plato
6'
15
Quabbe, G
>, 30 v., 121
Quack, H. P. G.. . 59. 63, "8
Roland Holst-van der Schalk, H. 158
I55
Ruttenbeck,
Shaftesbury,
Sidgwick,
85
101
Blz.
Smith, Adam
Spengler, O
86, 102
x47
62 .
Taylor, Jeremy
Troeltsch, E. 34, 56 127, i47> I52
24
Verne,
1*7
W
VVct.Clll.ig,> **
'
HO
MMS!
'itAMiSwititS