Professional Documents
Culture Documents
HERVORMD GEREFORMEERDE
HOOGLEERAREN Dr. J. A. C. VAN
LEEUWEN, DR. H. VISSCHER EN
DR. J. SEVERIJN
BEWERKT DOOR
W. DE ZWART
MET EEN INLEIDING VAN
DS. I. KIEVIT
OVERZICHT
DER WERKEN, BROCHURES,
TIJDSCHRIFTARTIKELEN ENZ.
VAN DE
BEWERKT
DOOR
W. DE ZWART
Ds. I. KIEVIT
WOORD VOORAF
Zooals reeds uit den titel van dit werkje blijkt, wordt den lezer
hier een overzicht geboden van wat de drie Hervormd Gerefor
meerde Hoogleeraren hebben gepubliceerd.
Lang niet alles wat zij schreven is van algemeene bekendheid,
hetwelk zijn oorzaak vindt in het feit, dat hun publicaties zeer
verspreid zijn en zich uitstrekken over een reeks van jaren.
Derhalve leek ons het samenstellen van een overzicht, dat streeft
naar zoo groot mogelijke volledigheid, alleszins gewettigd. In kort
bestek heeft men hier den arbeid van bedoelde Hoogleeraren, die
in groote verscheidenheid uiteen gaat, samengevat.
Een wetenschappelijke pretentie heeft dit boekje niet, wijl een
streng methodische behandeling in een bestek als dit niet mogelijk
is. Voor het doel, dat ons voor oogen stond, was dit ook niet nood
zakelijk. Wanneer dit overzicht, vooral door het Hervormd Ge
reformeerd volk, gelezen wordt, dan zal het ook in dezen vorm
zeker zijn nut doen.
Voor de door hen verleende medewerking mag een woord van
dank aan de Professoren Visscher en Severijn niet achterwege
blijven. Ook Ds. Kievit zijn wij zeer erkentelijk voor de betoonde
belangstelling.
D o r d r e c h t , Januari 1937.
W. DE ZWART.
INLEIDING
L.S.
Met genoegen voldoe ik aan het verzoek van den Schrijver van
dit werkje, het met een aanbevelend woord te willen inleiden bij
ons Hervormd Gereformeerde volk.
Een bibliographie wil dit werkje niet zijn, doch een opsomming
van de werken onzer Professoren, met korte aanwijzing van den
inhoud, waarbij een bepaalde orde is in acht genomen.
De Schrijver heeft geen moeite ontzien om zoo volledig mogelijk
te zijn. Zeker zullen onze Mannen-, Jongelings- en Meisjesvereenigingen gaarne enkele exemplaren aanschaffen. Maar ook onze
predikanten enz. enz. zullen het gaarne bezitten. Laten velen dit
boekje koopen. Het behoudt zijn waarde.
B a a r n , Januari 1937.
Ds. I. KIEVIT.
HOOFDSTUK I.
1.
WERKEN EN BROCHURES.
Literatuur n Schriftuur, Rede bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt aan de Rijksuniversiteit te Utrecht den 7en December
1908, Utrecht 1908, G. }. A. Ruys.
Met een inleiding tot het karakter van den arbeid, die aan te
vangen staat, begint hij. Deze arbeid is drierlei:
1. De Encyclopaedie der godgeleerdheid moet de wetenschap
der godgeleerdheid doen zien als organisme. Onder theologie als
wetenschap moet niet de wetenschap van de christelijke religie,
doch die der kennisse Gods worden verstaan.
2. Na enkele woorden gewijd te hebben aan het terrein der
Oud-christelijke letterkunde, dat ook de literatuur ,,buiten den
kanon" beslaat, wijst de hoogleeraar op het hoog belang van het
Nieuwe Testament, aangezien dit de bron is, waaruit de kennis
van Gods openbaring wordt geput.
3. Inzake de uitlegkunde van het Nieuwe Testament betoogt
de Spr., dat de gemeente niet vraagt naar de behandeling van
inleidingskwesties op den kansel; zij heeft behoefte aan en recht
op de verkondiging van het Woord des Levens. Goede en gezonde
Schriftuurlijke exegese behoedt den Dienaar des Woords voor
fantastische tekstverklaringen, die soms kant noch wal raken. Op
het groot belang van degelijke, ernstige studie wordt tenslotte
gewezen.
*
*
*
Aan den aanvang wordt deze vraag gesteld: Wat leert het
Nieuwe Testament over armoede en rijkdom, over beider beteekenis, over de verhouding van armen en rijken?
Na een breedvoerig onderzoek komt de schrijver tot de con
clusie, dat de prediking des Heeren zich vooral richtte tot de
armen en geringen, en dat Hij voornamelijk onder hen gehoor
vond. Enkele rijken vormen een uitzondering tegenover de groote
scharen, die uit het eenvoudige landvolk van Galilea Hem aan
hingen. Duidelijk wordt ook, dat wij geen recht hebben, in Hem
een sociaal hervormer te zien, die de sociale kwestie zonder meer
stelde, of bedoeld zou hebben haar op te lossen. Dat Hij de armen
en geringen zocht en voor de gevaren en verleiding van den
rijkdom waarschuwt, is uit een religieus motief. Hij pleitte voor
gerechtigheid en barmhartigheid. Met Zijn Woord geeselde Hij
verdrukking, hartelooze zelfzucht en onrecht.
Ook in de jonge gemeente, waarvan sprake is in Handelingen 2 ,
is een sociale beweging evenmin aan de orde. Ook daar beweegt
zich alles om den Christus als het middelpunt; ook daar staat het
religieuse moment op den voorgrond. Wie hier een sociaaloeconomisch beginsel wil zien zonder meer, moet de gegevens van
Handelingen droevig verminken. In dit communisme" ontbreekt
iedere gedachte aan gelijkheid; eveneens aan een gemeenschappe
lijke productie. Met vele argumenten toont de Schrijver aan, dat
er in de Jeruzalemsche gemeente geen communisme" bestond.
Vervuld als zij was met den Heiligen Geest, heerschte er onder
linge liefde. De kennis van dit geheim wortelt in de kennis der
liefde en ontferming Gods, haar in Christus geopenbaard.
Tenslotte wordt ook de vraag gesteld, wat uit de Paulinische
brieven valt te leeren aangaande armoede en rijkdom.
Aan het eind zijner studie constateert de Schrijver, dat het
Nieuwe Testament de sociale kwestie nimmer stelt in den zin,
waarin zij tegenwoordig aan de orde van den dag is. Het beginsel
der liefde wordt in de Heilige Schrift op den voorgrond gesteld.
Hoe meer de Heilige Schrift uit het leven wordt teruggedrongen,
des te meer zal dit beginsel met voeten getreden worden. Te
midden van dit alles hebben echter zij, die voor het Woord des
Heeren buigen, zich rekenschap te geven van hun positie en taak.
Eenerzijds is er voor de Kerk van Christus een blijvende roeping
weggelegd in het getrouwelijk prediken van het Woord der
waarheid. Anderzijds in den dienst en het werk der barmhartig
heid.
*
*
*
Paulus' Zendbrieven aan Efeze, Colosse, Filmon en Thessalonica, Amsterdam 1926, H. A. van Bottenburg. (Kommentaar op
het Nieuwe Testament, dl. X).
De exegese is gegeven in de overtuiging, dat het Gods Woord
is, dat tot ons spreekt ook in deze brieven van Paulus. Daarom
,,is er m.i. geen vrees voor misverstand, wanneer op den menschelijken factor bij de exegese nadruk is gelegd.
Moge deze kommentaar het zijne doen, om onder den zegen
des Heeren het Woord Gods beter te doen verstaan en dichter
bij ons te brengen."
*
ar
13
Aangezien het, met het oog op het bestek van dit boekje, niet
mogelijk is, bij de verschillende onderdeelen min of meer breed
voerig stil te staan, geven wij hier den inhoud aldus weer:
1. De kanon van het N. Testament.
2. De taal van het N. Testament.
3. Handschriften van het N. Testament.
4. Oude vertalingen van het N. Testament.
5. De boeken van het N. Testament.
De Christus op aarde.
6. De evangelin.
7-8. Het evangelie naar Mattheus.
9. Het evangelie naar Markus.
1011. Het evangelie naar Lucas.
12. Het synoptisch vraagstuk.
1317. Het evangelie naar Johannes.
Het werk van den verhoogden Christus.
1. De stichting en uitbreiding van de Kerk.
1819. De Handelingen der Apostelen.
2. De onderwijzing des H. Geestes.
20. De brief aan de Romeinen.
21. De le brief aan de Corinthirs.
22. De 2e brief aan de Corinthirs.
23. De brief aan de Galatirs.
24. De brief aan de Efezirs.
25. De brief aan de Filippenzen.
26. De brief aan de Colossenzen.
27. De brieven aan de Thessalonicensen.
28. De brieven aan Timotheus en Titus.
29. De brief aan Philmon.
30. De brief aan de Hebren.
31. De brief van Jacobus.
32. De le brief van Petrus.
33. II Petrus en Judas.
34. De brieven van Johannes.
De Christus en de toekomst.
35. De openbaring van Johannes.
Tenslotte is een chronologische tabel betreffende het Nieuwe
Testament opgenomen.
Het Evangelie naar Marcus, Opnieuw uit den grondtekst ver14
15
16
*
*
2.
TIJDSCHRIFTARTIKELEN.
17
*
*
*
*
20
te houden niet alleen met het geloof, maar ook met de Heilige
Schrift en de kerk".
*
*
*
3.
DIVERSE PUBLICATIES.
23
*
*
24
HOOFDSTUK II.
1.
WETENSCHAPPELIJKE GESCHRIFTEN.
25T-
*
*
*
*
Religie en Zedelijk Leven, Rede bij den aanvanq van den cursus
19041905, Utrecht 1904, G. J. A. Ruys.
Het cultuurleven van dezen tijd lijdt aan een overspannen in
dividualisme. Alle zedelijke normen wankelen. Het relatieve alleen
is het eenig absolute. Het kwaad eet voort als de kanker.
Dit verschijnsel van onzen tijd is niet toevallig, doch is resultaat
van een proces, dat reeds langen tijd voortwoekert. God werd
niet meer als God gekend; voor de zonde in haar waarachtig wezen
bleef geen plaats meer; niets bleef er over, dat een vasten grondslag
voor het zedelijke kon bieden.
De verhouding tusschen religie en zedelijk leven wordt nagegaan.
Allereerst worden de historische gegevens over beider ver
houding geraadpleegd, waaruit blijkt, dat de historie niet pleit voor
een onafhankelijke moraal, maar haar weerspreekt. Nergens treedt
het zedelijk leven onafhankelijk op.
In het tweede gedeelte van zijn rede gaat de Spr. de empirische
feiten in het zedelijk leven zelf na, welk onderzoek uitloopt op deze
conclusie:
De nauwe verwantschap tusschen religie en zedelijk leven eischt
tot verhooging van het laatste verdieping van het godsdienstig
besef.
"Het licht van Christus moet blinken boven alle nationale en
sociale streven, Christus moet zijn drijfkracht en einddoel beide.
De Kerk heeft hierin hare schuld en hare roeping tevens. Wie
de Kerk zal dienen heeft dit te verstaan, opdat er geestdrift geboren worde voor de vervulling harer taak."
En zijn in wortel religie en zedelijk leven. Dat was zoo in het
verleden, dat is zoo in het heden. Zij zullen n zijn in de toekomst.
Ook hier geldt het schoone woord: de mensch zal niet scheiden,
wat God vereenigd heeft".
*
27
*
*
Feit of Fictie, Een beschouwing over de beteekenis van het heilsfeit voorde Christelijke religie, Baarn 1908, Hollandia-drukkerij.
De bedoeling van dit geschrift is niet een pleidooi te leveren
voor de historische betrouwbaarheid der Heilige Schrift. Ook
wordt hier noch tegen personen, noch tegen richtingen, welke
ook, de strijd aangebonden.
Doel is uitsluitend de demarcatielijn der beginselen te trekken
bij de vastelling der waarde, die het religieuse feit heeft voor het
leven der Christelijke religie. Er zal getracht worden in het licht
te stellen, dat men de zoogenaamde heilsfeiten niet van secundaire
beteekenis kan maken, zonder daarmede het wezen van de Chris
telijke religie, gelijk zij als historisch verschijnsel voor ons staat,
om te smelten in eene philosophie."
De poging om het Evangelie los te maken van de feiten, en die
er dus naar streeft, het heilsfeit te lichten uit de kern der Christe
lijke religie, kan niet slagen, dan alleen ten koste van het wezen
der Christelijke religie, gelijk zij als historisch verschijnsel in het
wereldleven staat.
Dit toont de Schrijver aan, door allereerst een blik te werpen in
de geschiedenis van het religieuse feit; vervolgens staat hij stil bij
de onmisbaarheid van het religieuse feit; tenslotte overweegt hij
wat er van de Christelijke religie wordt zonder het religieuse feit.
*
29
In den tempel van den arbeid hebben duizenden, die zich van
allen godsdienst vrij wanen, zich in aanbidding neergeworpen, zich
wijdend aan dien god, dien de tooverstaf van zondig zelfgevoel
schiep." Heel het streven van de moderne menschheid is er op
gericht, om door arbeid levensrijkdom te verwerven. Arbeid is het
eenige middel om zijn egosme te kunnen botvieren.
In den grond der zaak heeft de menschheid onzer dagen van
werken een grooten afkeer. Door het steeds toenemend mechanisme
stompt hij af, en is zelf machine geworden, waardoor alle persoon
lijkheid wordt gedood.
Nadat de Schrijver heeft laten zien, hoe het moderne leven den
Christus heeft uitgeworpen, stelt hij in het licht welk een zegen
rijken invloed de religie op de arbeidsverhoudingen kan uitoefenen,
hetgeen over het algemeen uit de prestaties van het Gereformeerd
Protestantisme blijken kan.
Niet het materialisme, maar het Evangelie kan medicijn bieden,
omdat de zedelijke idealen beslissend zijn voor de constellatie der
maatschappij."
*
*
*
*
30
*
*
31
,het (lijden) als een probleem staat, dat zich opdringt en dikwijls
het probleem was bij uitnemendheid. Immers, voor het religieus
bewustzijn verschijnt God in Zijne wijsheid en goedheid als de
oneindige Schepper en de vraag moest klemmen, hoe een wereldbleven, waardoor een stroom van smart en lijden kruit, gewrocht
kan zijn door Hem, die als een God der liefde wordt verheerlijkt."
Het lijdensprobleem wordt dus in dit geschrift besproken. En
ook de vraag, of het wereldbestuur Gods door ons menschen kan
en mag worden beoordeeld, zooals Thomas Aquinas dat ver
kondigde.
Aan de hand der historie wordt eerst een inzicht gegeven in de
oude theodicee. Vervolgens worden de hoofdoorzaken harer mis
lukking aangewezen, terwijl ten laatste overwogen wordt in welk
licht de Christelijke religie de wereld met haar zonde en lijden als
schepping Gods kan zien.
*
*
k
Vader- en moederrecht.
De oorsprong van het vader- en moedergezin.
Het primitieve gezin en het huwelijk.
De vormen van het gezin en de huwelijks
plechtigheden.
5. De polyandrie (= Het huwelijk van een vrouw
met meer dan n man).
6. Resultaat van onderzoek.
IV. De godsdienst en het gezin.
1. De natuurmensch en zijn overledenen.
2. De voorvader-cultus; Resultaten van weten
schappelijk onderzoek.
3. De vrees en de godsdienst.
4. De oorsprong van den voorvader-cultus.
5. Sociale functie van den voorvader-cultus.
V. De godsdienst en het grootere sociale verband.
1. Het Totemisme.
2. De politieke organisatie.
3. De godsdienst en de indeeling der maatschap
pij.
VI. De maatschappelijke vereenigingen.
1. Geslachtsvereenigingen.
2. De ouderdomsklassen.
3. Vereenigingen van standgenooten.
4. Geheime vereenigingen.
VII. Het Taboe-verschijnsel.
1. Korte beschrijving van het verschijnsel.
2. De vormen van het Taboe-verschijnsel.
3. Het wezen en de verbreiding van het Taboe
verschijnsel.
33
*
*
35
II.
III.
IV.
V.
*
*
36
Woord. Als medearbeider Gods zich kennend, zou hij zijn levens
roeping weten. Het Woord van God, den mensch in rechtheid ge
openbaard, legt op dienzelfden mensch een ontroerende verant
woordelijkheid.
De verklaring van Gods Woord en de zedelijke ontwaking is de
stof voor het vierde hoofdstuk. De pas geschapen mensch wordt
niet als een vreemdeling in eenzaamheid op de aarde gelaten. De
liefde Gods strekt zich tot hem uit, en Hij leidt den mensch in inzake
zijn taak en eindbestemming. Ook geeft God den mensch een zelf
bewustwording, opdat deze zijn gaven zal kennen.
Breedvoerig bespreekt een vijfde hoofdstuk het historisch para
dijs. De allegorische opvatting, die een verwarrenden invloed op
de exegese van Genesis 2 en 3 heeft geoefend, wordt afgewezen,
wijl deze niet van schriftuurlijken Oud-Testamentischen, noch van
Christelijken oorsprong is.
In hoofdstuk zes zien wij, hoe het verbod Gods eenerzijds de
strekking heeft Gods Wezen klaarder te openbaren in zijn zede
lijke heerlijkheid, anderzijds verklaart het den mensch eigen zedelijk
wezen, waardoor deze van eigen oorsprong zich bewust wordt.
Als beeld Gods heeft de mensch de roeping den lof te verkondigen
Desgenen, die de dingen, die niet waren, roept alsof zij zijn.
Het eerste gedeelte van het werk wordt tenslotte besloten met
een zevende hoofdstuk: De vormen van het paradijs-woord. Eener
zijds is er een kennis van Gods Woord niet door directe openbaring
Gods, maar door ontdekking, door verheldering des bewustzijns,
anderzijds is er de openbaring door middel van het Woord, de
taal, waarvan God Zich bedient om Zich direct te richten tot het
menschelijk bewustzijn.
De Paradijs-nacht behandelt in veertien hoofdstukken achtereen
volgens deze onderwerpen:
De mogelijkheid van dn val; Slangenbeest of slang-symbool:
De sprekende slang; Het slangen-woord; De prooi der slang; Van
God vervreemd; De vloek over het slangenbeest; De straf der
vrouw; Het vonnis van den man; De moeder aller levenden; Door
God bekleed; Niet leven in eeuwigheid; Verbannen; De wacht
der Cherubim.
In een Slotbeschouwing wordt het geloof in de sdiepping gesteld
tegenover het begrip der evolutie, terwijl ook stilgestaan wordt
bij de vraag, of de menschheid aan n enkel menschenpaar haar
oorsprong dankt, dan wel onderscheidene groepen der menschheid
onafhankelijk van elkander ontstaan zijn.
*
*
*
39
*
*
40
42
43
van het Christelijk religieus bewustzijn. Er kan dus slechts van een
specifiek Christelijke wetenschap sprake zijn, in dien zin, dat het
door Christus verlichte bewustzijn alle verschijnselen waardeert
als gewrocht Gods, Exacte wetenschap kan met de religie niet in
conflict komen, doch tusschen wijsbegeerte en religie blijft vijand
schap bestaan. Niet in de philosophie, maar in het leven uit Gods
Woord ligt redding voor onze cultuur.
VII. Tenslotte wordt aan de hand van de geschiedenis der wijs
begeerte aangetoond, dat de wijsbegeerte geen wereldworden
zonder wereldgrond kent, geen wereldgrond zonder zijn verschij
ning in het worden. De Christelijke religie daarentegen kent, krach
tens de psychologische structuur van het religieus bewustzijn, een
God, die existentie heeft absoluut onafhankelijk van al wat is. Er
is geen noodwendig worden, maar een Goddelijke daad. Voor het
Christelijk bewustzijn is het wereldproces realiseering van het
denken Gods.
Slechts de Christelijke religie kan het conflict tusschen haar
wereldbeschouwing en die van den geest des tijds tot een oplossing
brengen.
*
Van de Leer der Praedestinatie bij Calvijn, Rede, bij het nederleggen van het professoraat in de Faculteit van Godgeleerdheid
aan de Rijksuniversiteit te Utrecht op den Hen October 1931, Zeist
1931, Uitgeversbureau J. H. van Lonkhuyzen.
In dit afscheidscollege belicht prof. V. het beginsel, dat hem leidt.
44
Van den geest des tijds en zijne genezing, Uitgave van den
Bondsboekhandel van Ned. Herv. T.V. op G.G. te Utrecht z i
(1932).
'
Aan de hand van een fragment uit Goethe's Faust laat de Schr.
zien, dat de geest des tijds onze eigen geest is. De crisis gaat door
ons eigen leven. Wij zijn dragers van den tijdgeest; hij leeft in ons.
en wij ondergaan zijn invloed.
Het karakter van den tijdgeest openbaart zich in twee verwante
geestesstroomingen: de evolutie en het monistisch wijsgeerig
streven. Het gaat over deze albeheerschende antithese: het koning
schap van den mensch of het koningschap Gods.
45
Van onze Knapen, Eenige beschouwingen over het knapenvraagstuk in verband met het kerkelijk leven, Huizen z. j. (1934),
J. Bout.
In dit werkje, dat ingeleid is door den heer M. Noteboom, vindt
de lezer eenige beschouwingen, die indertijd in het Gereformeerd
Weekblad'' gepubliceerd ?ijn voor de leiders onzer knapen. Tal
46
**"" uMuivuiiHuy,
Uit
C.JL
POLITIEKE GESCHRIFTEN.
Grijpt als t rijpt, Het advies inzake het gravamen tegen Art..
XXXVI der Belijdenis beoordeeld, Utrecht 1905, G. J. A. Ruys.
Deze opmerkingen zijn niet geschreven uit zucht om te critiseeren, maar om de goede zaak te dienen, die de Schrijver met de
Broeders in de Gereformeerde Kerken de eer heeft op zijn wijze
voor te staan, namelijk de gezonde ontwikkeling der Gereformeer
de beginselen onder ons volk.
Het geschrift is aldus ingedeeld:
I. De tijd niet rijp voor wijziging der Belijdenis.
Wij kunnen op de historische ontwikkeling niet vooruit loopen..
47
49
*
*
3.
STICHTELIJKE GESCHRIFTEN.
50
*
*
*
*
*
*
*
*
Het leven van onzen Heere Jezus Christus door C. Brouwer Pz.
Met een inleiding van H. Visscher, 2e druk, Rotterdam, J. M.
Bredee.
4.
In: Ter Conferentie 810 Juni 1920 te Ermelo van wege den
Geref. Bond van Ver. en Stichtingen van Barmhartigheid in
Nederland (Verslag van de daar gehouden voordrachten, toe
spraken en gedachtenwisseling) komt de Rede van Prof. V. voor
over De Godsdienstig-zedelijke vorming der verplegenden.
Ook de discussie over het referaat is opgenomen.
Uitgave: J. H. Kok, Kampen, 1920.
*
54
*
*
*
*
55
*
*
56
57'
HOOFDSTUK III.
1.
WERKEN EN BROCHURES.
58
59
60
61
62
63.
Van Kapelaan van Dorp ontving Spr. een en andermaal het ver
zoek zich uit deze zaak terug te trekken. Hij meent aan zijn drang
om van deze lezing af te zien, kracht bij te zetten, door te dreigen
met de blaam van zijn pen. Dat de Spr. zich aan dit dreigement
niet heeft gestoord, behoeft welhaast geen vermelding. Bij wijze
van Naschrift" neemt Dr. S. de repliek van Kpl. van Dorp uit
de Maasbode" op. Hierin komen ook de aan zijn adres gezonden
brieven voor. De titel van het artikel luidt: Dominee Severijn
op 't antipaapsch tooneel". Schoon dit artikel voor zichzelf spreekt,
laat Dr. S. niet na er nog een enkele opmerking aan toe te voegen.
In de hier in druk verschenen lezing wordt zeer duidelijk aan
getoond, dat vraag 80 van den Catechismus aan de leer der
Roomsche Kerk geen onrecht doet. Zij stelt daartegenover de ge
loofsovertuiging van de Gereformeerde religie omtrent het Avond
maal des Heeren, welke, gelijk aan de hand van verschillende
bewijsplaatsen wordt aangetoond, op het Woord Gods is gefun
deerd. Over de toepassing van de verdiensten van Christus loopt
het groote verschil tusschen het Roomsche geloof en dat der re
formatoren.
Ook in het oordeel van den Catechismus, die het Misoffer een
vervloekte afgoderij" noemt, klinkt de bazuin van den reformatorischen strijd zuiver na.
Uit de geschriften der Roomsche theologen kan blijken, dat zij
het reformatorisch beginsel in zijn diepte niet verstaan. Waar zij
het trachten te benaderen, vereenzelvigen zij het ten onrechte met
den geest van het Humanisme.
*
65
66
'
9Cen
phuden
van
existentie
s, eindigt dit
Messiaansche
u
verwachting" wordt in het vierde hoofdstuk
behandeld. De openbaring van den Zoon des menschen raakt de
idee van den aardschen mensch en zijn bestemming. Zonder de
werkzaamheid van den Messias zou deze idee nimmer verwezen
lijkt worden, laat staan in het infralapsarisch proces der historie.
Door geboorte nam Hij de menschelijke natuur aan.
De wording der Messiaansche verwachting door de werkinq
der profetie wordt thans in haar verschillende stadia nagegaan
Vanmt den val wordt de geschiedenis van het profetisme bezien.
Allereerst komen Adam's oorsprong en wezen aan de orde
welke der wetenschap ontgaan. De historische bewustwording
toch kan aan haar eigen geboorte niet voorafgaan.
Aan de hand van de mededeeling der Heilige Schrift, dat God
den mensch formeerde uit het stof der aarde, komt de idee der
materie volgens de profetische openbaring aan de orde. Genesis
. 20 en 24 en Genesis 2 : 7 worden in dit licht besproken, be
nevens de verwantschap en het principieele onderscheid tusschen
mensch en dier, met name wat hun ziel betreft. Naar het oordeel
van den schrijver is Adam geschapen tot realiseerinq van den
pneumatischen mensch in Christus.
Na een breedvoerige verhandeling over den wil van den mensch
omt de auteur tot den val. De mogelijkheid van een bewuste actie
tegen den gekenden wil lag in 's menschen wilsvrijheid. De aan
leiding van den val des menschen moet wellicht niet ten onrechte
in naijver van Satan, die kennis omtrent de bestemminq van den
mensch zal hebben gedragen, gezocht worden. Niet den minsten
steun vindt in de profetie de meening, dat de satan reeds zou qevallen zijn vr de schepping van den mensch.
Achtereenvolgens worden opmerkingen gemaakt over het wezen
riT M ! j19'
spreken van de slang; de slang in profetischen
zin. Met de verwijzing hiernaar, moet, met weglating van vele
interessante bijzonderheden, worden volstaan. De verschillende
momenten in de geschiedenis van den val worden vervolgens over
zien terwijl die geschiedenis aantoont, dat de val niet slechts mo
menteel plaats vond maar voortgaat in het leven der menschheid
en nog steeds hetzelfde karakter draagt. Nog steeds wordt de
crisis der wereld door geloof en ongeloof bepaald.
Het oordeel van Gods gerechtigheid, dat om de zonde over de
67
wereld komt, komt geenszins in strijd met zichzelf als zij de idee
der schepping voltooit. Nog steeds handelt God met den mensch
als zedelijk en redelijk wezen. Welbewust koos en kiest de mensch
voor de rebellie, in welken strijd Satan als de overste dezer wereld
de leiding neemt. Zijn oordeel vinden we in Genesis 3:15 uit
gesproken, welke tekst de schrijver in profetisch licht exegetiseert,
door in zijn onderzoek de gelijkenissen van den zaaier en het zaad
in den akker te betrekken. In de hier aangekondigde worsteling
van alle eeuwen zal de Messiaansche overwinning echter zeker
zijn.
De verwachting omtrent den Messias is aanvankelijk weinig
gecompliceerd, doch in het volk Isral, dat in deze wereld een
profetische plaats innam, leeft zij krachtig. In een apart onderdeel
van dit hoofdstuk beschouwt de Schrijver de hoofdtrekken van
de Messiaansche dogmatiek der Joodsche Schriftgeleerdheid.
Daarna: Christus en de Joodsche verwachting.
Het vijfde hoofdstuk bepaalt den lezer bij ,,de H. Schrift", haar
autoriteit en goddelijk gezag. Verschillende openbaringsvormen
worden besproken. Het gezag der profetie is in den grond der zaak
het gezag van den Christus, welk gezag echter geen algemeene
erkenning kan vinden, wijl alleen door een levensrelatie met den
Messias de werking van het Woord wordt ervaren.
Met de mechanische inspiratie rekent de auteur af.
Bespreking vindt de vraag, waarom k de z.g. historische
boeken van het Oude Testameftt als Koningen en Esther bij den
canon behooren.
Tenslotte wordt met klem betoogd, dat ook voor het zedelijk
leven van den natuurlijken mensch de Heilige Schrift van groote
beteekenis is.
De komst van het Messiaansche rijk is het onderwerp, dat in
het laatste hoofdstuk aan de orde gesteld wordt. Verschillende
actueele vragen komen hier ter sprake: Het wezen der Kerk, de
pluriformiteit, de eisch van een uniforme openbaring, de Christe
lijke" staat, enz.
*
68
5 toont aan, dat de weg naar herstel niet loopt via het conflict.
Voor doleantievrees, die er bij sommigen in de Ned. Hervormde
Kerk heerscht, is dan ook geen aanleiding.
Dat het geestelijk proces, waaruit afscheiding en doleantie op
kwamen, nog steeds voortschrijdt, wordt door de historie na 1886
aangetoond. Gememoreerd worden de oprichting van den Gerefor
meerden Bond, het modus-vivendi-voorstel der Utrechtsche Facul
teit, het reorganisatie-rapport.
Schaduwen ziet Spr. in het feit, dat 1886 zich niet heeft aan
gesloten bij 1834 (6). Dogmatisch verschil mag als excuus niet
gelden. Verschillende liggingen" zouden elkaar in n organisch
verband aanvullen en corrigeeren. Ook de Dordtsche Synode van
1618/'19 liet het infra- en supralapsarisme (verschilpunt tusschen
Geref. en Chr. Geref.!) uit vreeze voor nieuwe scheuring rusten.
Men moet elkaar ontmoeten van uit de centrale waarheden, die
voor alle gereformeerden vaststaan om elkander te vinden, doch
in practijk blijft men aan den omtrek." (7).
8 spreekt over een Lichtzijde, die er is, wanneer wij zien, hoe
het gereformeerde volk als geheel thans weer over vele organen
beschikt om de geref. levensbeschouwing weer tot het volk te
doen uitgaan, in tegenstelling met den tijd, toen de liberalistische
geest in den aanvang der vorige eeuw hoogtij vierde. Ondanks
alle menschenwerk was de hand des Heeren in de geschiedenis,
welke ons bezighield."
*
*
*
70
*
*
*
*
71
72
*
*
73-
*
*
Gezag en Vrijheid in Onderwijs en Opvoeding, in: Paedagogisch Tijdschrift voor het christelijk onderwijs, tevens orgaan
der Vereeniging voor christelijke Paedagogiek, 14e jaargang,
Amsterdam 19211922, N.V. Dagblad en Drukkerij De Stan
daard". Allereerst handelt de Schrijver over Gezag en vrijheid in het
algemeen. Het gezag, dat een aristocratie van de rede tracht uit
te oefenen, zal geen vrijheid voor allen brengen. In bijzonderheden
wordt aangewezen, hoe de drang om een nieuwe paedagogie
krachtens het beginsel, waaruit die opkomt, niet is te verzoenen
met de positieve christelijke wereldbeschouwing en derhalve in
strijd is met de beginselen eener christelijke paedagogie. Ver
volgens bespreekt de Schr. de taak, de leerstof, de methode en de
organisatie der nieuwere opvoeding.
Hier tegenover worden de eischen eener Christelijke paedagogie
gesteld. De ware vrijheid ligt niet in de redelijke macht van den
mensch, maar in de gerechtigheid, die voor God kan verschijnen.
Vrij is de Christus en vrij zijn allen, die van Christus zijn. De
christelijke paedagogie heeft zich te richten naar het bevel van
het hoogste Gezag. Het christelijk onderwijs mag niet dienstbaar
gemaakt worden aan de verwezenlijking van eenig gezag buiten
dat van God en Zijn Woord.
*
Artikel 36 van de Ned. Geloofsbelijdenis. Overheid en Kerkedienst, Antirevolutionaire Staatkunde, mnd. ed., Ie jrg. Kampen
1924'25. J. H. Kok.
.74
*
*
75
76
*
*
77
*
*
*
*
78
DIVERSE PUBLICATIES.
*
*
79
*
*
Jagende naar het wit, in: Bondsdag 1928, Uitgave van den
Bondsboekhandel, Utrecht. <
Referaat, gehouden op den achttienden Bondsdag van den Bond
van Ned. Hervormde Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden
Grondslag.
Het oude en het moderne heidendom wordt hier gesteld tegen
over de uitnemende kennis van Christus Jezus.
*
50
*
*
jrg.
jrg.
jrg.
jrg.
jrg.
82
83
*
*
*
*
84
In Waarheid en Vrede, Orgaan van de Kerkelijke Kiesvereeniging Waarheid en Vrede" te Dordrecht, gaf Dr. Severijn 7 medi
taties en 25 artikelen, hoofdzakelijk over plaatselijke kerkelijke
aangelegenheden.
85
INHOUD
Woord vooraf" van den Schrijver
Inleiding" van Ds. I. Kievit
blz.
3
5
2557
25
47
50
52
54
5884
58
73
3. Diverse publicaties
79