You are on page 1of 34

Vocabularium

Nederlands Latijn
(2e druk)

Beste leerling,

december 2005

Latijn is een heel breed vak. In de eerste plaats leer je bij Latijn de taal Latijn, maar je leert er
ook heel veel over de geschiedenis, de cultuur en de mythologie van de Romeinen. Deze
woordenlijst is bedoeld voor het leren van de taal. En daar zullen we het nu even over hebben.
Jij bent een van de weinige leerlingen in Nederland die leert om Latijn te schrijven. Op de
meeste scholen leren de leerlingen alleen Latijnse teksten te lezen. Dat is om verschillende
redenen erg jammer: als mensen horen dat je Latijn hebt, vragen ze vaak onmiddellijk: oh, zeg
eens wat in het Latijn. En dan staan de meeste leerlingen met een mond vol tanden. Jij niet,
want jij bent op het Van Lodenstein College actief bezig om ook Latijn te produceren. We
noemen dit ook wel actieve taalbeheersing. Wat is het doel daarvan? Wel verschillende:
a. het is gewoon leuk om Latijn te kunnen spreken en schrijven
b. je krijgt hierdoor meer inzicht in de taal, waardoor je veel beter Latijn leert lezen
c. wie weet of het je ooit nog eens van pas komt
Omdat veel scholen niet aan actieve taalbeheersing doen, heeft de methode Lingua Latina die
wij gebruiken ook geen woordenlijst Nederlands-Latijn. Daarom hebben we zelf een
woordenlijst gemaakt, waarin vrijwel alle woorden zijn opgenomen uit Lingua Latina (deel 1
en 2) en uit Via Nova (deel 1 en 2). Bovendien zijn er vele woorden aan toegevoegd uit een
andere methode. Het is de bedoeling dat je deze woordenlijst gebruikt:
- als je in het Latijn een verhaaltje moet schrijven
- als je een Nederlandse tekst in het Latijn moet vertalen
- als je met iemand een gesprekje moet voeren in het Latijn
- als je een presentatie in het Latijn moet houden
Veel plezier in het gebruiken van deze woordenlijst!
J.A. Karels en J.M. Pauw

A
aan boord gaan
aan de kant gaan
aan komen rennen
aanbieden
aandacht (zorg)
aandachtig
aandragen
aandringen
aangenaam
aanheffen
aankijken
aanklagen
aankomen
aankondigen
aanraden
aanraken
aanslag
aansporen
aanstichter
aantal
aantonen
aanvallen
aanvallen
aanvoerder
aanvuren
aanwenden
aanwezig zijn
aanwijzen
aanzienlijk
aard
aarde
aardig
aarzelen
achterlaten
adem
advies
adviseren
afbeelding
afbreken
afdalen
afgunst
afhakken
afkeuren
afmaken
afmaken
afstaan
afweren
afwezig zijn

conscendere
cedere
accurrere
offerre
cura
intentus, -a, -um
adferre
instare + dat
dulcis, -e, gratus, -a, -um, iucundus, -a, -um
tollere
aspicere
accusare
accedere, advenire, pervenire
nuntiare
monre
tangere
insidiae mv
incitare, (ad)monre
auctor (auctoris F)
numerus
demonstrare
petere
invadere
dux (ducis - M)
incendere
adhibre
adesse
monstrare
nobilis, -e
natura
terra, orbis terrarum
bellus, -a, -um
dubitare
relinquere
anima
consilium
monre
imago (imaginis F)
destruere
descendere
invidia
decidere
vituperare
finire, perficere
conficere
concedere
arcre
abesse

afwisselend
akker
al (reeds)
algemeen
alle
alle(n)
alleen (bijw.)
alleen maar
alleen
alles
als (voegw.)
als niet
als volgt
als
altaar
altijd (bijw.)
altijd, voor
ander
andere(n)
angst
angstig
antwoord
antwoorden
applaudisseren
arm(oedig)
arrogantie
atrium

varius, -a, -um


ager
iam
communis, -e
omnis, -e
cuncti, -ae, -a mv, omnes
modo
tantum
solus, -a, -um
omnia
cum
nisi
sic
ut, si
ara
semper
aeternus, -a, -um
alius, -a, -um
ceteri
timor (timoris M), metus (-us)
anxius, -a, -um
responsum
respondre
plaudere
pauper, -e
superbia
atrium

terrre
timre
timidus, -a, -um
barbarus
barbarus, -a, -um
gignere
fundamentum
colere
lectus
gratias agere
sternere
fingere, cogitare
dicere
imminre + dat.
dolre (+ abl.)
maestus, -a, -um, tristis, -e
dolus, fraus (fraudis F)
finire, perficere
imago (imaginis F), simulacrum
comparare

B
bang maken
bang zijn (voor)
bang
barbaar
barbaars
baren
basis
bebouwen
bed
bedanken
bedekken
bedenken
bedoelen
bedreigen
bedroefd zijn (over)
bedroefd
bedrog
beindigen
beeld
been brengen, op de

beest
beetje
begeleiden
begeleider
begeren
begin
beginnen
begrijpen
begroeten
begunstigen
behalen
behalve
behoort, het (dat ik) behoud
behouden
beide(n)
benvloeden
bekend zijn
bekend
beker
bekijken
beklimmen
bekommeren om, zichbekritiseren
belangrijk
beledigen
belegeren
belemmmeren
beloven
beminnen
benoemen
beraadslagen
beraadslaging
bereid
berg
berichten
beroemd
beroven van
berucht
beschaafd
beschermen
beschouwen als
beschuldigen
beslist
besluit
besluiten
bespotten
bespreken
best doen, zijn
best
-

bestia
paulum
deducere
comes (comitis M)
cupere (cupio)
initium
incipere
comprehendere, intellegere
salutare
favre + dat.
parere (pario)
nisi
oportet (me)
salus (salutis - F)
servare
ambo
movre
constare
notus, -a, -um, insignis, -e, nobilis, -e
poculum
inspicere
ascendere, conscendere
curare
vituperare
magnus, -a, -um
laedere, offendere
oppugnare
impedire
promittere, vovre
amare
nominare
consulere
consilium
paratus, -a, -um
mons (montis M)
nuntiare
clarus, -a, -um, celeber, -bris, -bre, nobilis, -e
privare + abl., spoliare + abl
infamis, -e, insignis, -e
humanus, -a, -um
protegere
putare + dubb. acc.
accusare
certe
consilium
decernere, constituere, statuere
irridre
disputare
studre
optimus, -a, -um

bestaan
bestijgen
bestormen
bestraffen
besturen
betalen
beter
betrekking hebben op
betrouwbaar
bevallen
bevaren
bevatten
bevel
bevelen
bevelhebber
bevestigen
bevrijden (van)
bewaken
bewaker
bewaren
bewegen
beweren
bewonderen
bewonderenswaardig
bewondering
bezet
bezetten
bezig
bezit hebben, in
bezit houden, in
bezit krijgen, in
bezit nemen, in
bezitten
bezoeken
bezorgd
bidden (tot)
bieden
bij
bijeenbrengen
bijeenkomen
bijeenroepen
bijeenzetten
bijgeloof
bijna
binden
binnen komen
binnenbrengen
binnengaan
binnenvallen
blij zijn

constare
conscendere
oppugnare
punire
administrare, regere
solvere
melior, melius
pertinre ad
certus, -a, -um
placre, delectare
navigare
continre
imperium
iubre
imperator (imperatoris M)
affirmare
liberare (a) (+ abl.)
custodire
custos (custodis M)
servare
movre
affirmare
stupre
mirabilis, -e
admiratio (admirationis F)
occupatus, -a, -um
occupare
occupatus, -a, -um
obtinre
obtinre
obtinre
occupare
possidre
visere
anxius, -a, -um
orare
praebre
ad + acc, apud + acc, in + abl, prope + acc.
comparare, conferre
convenire
convocare
componere
religio (religio M)
fere, paene bw
vincire
intrare
inferre
intrare
invadere
gaudre

blij
blijdschap
blijken
blijven staan
blijven
bloed
bloeien
bloot
blussen
bode
boei
boeien
boek
boer
boete
bondgenoot
boom
boos
bos
bouwen
bouwwerk
boven (bijw.)
boven het hoofd
boven vz
bovendien
brand steken, in
branden
breed
breken
brengen naar
brengen
brief
broer
brutaliteit
buitengewoon
burcht
burger

laetus, -a, -um


gaudium
apparre
stare, consistere
manre
sanguis (sanguinis M)
florre
nudus, -a, -um
exstinguere
nuntius
vinculum
vincire
liber
agricola
poena
socius
arbor (arboris M)
iratus, -a, -um
silva
aedificare, condere, statuere, construere
opus (operis N)
supra
supra caput
super + acc
praeterea
incendere
ardre
latus, -a, -um
frangere, rumpere
adducere, adferre
ducere, ferre
epistula, litterae (mv)
frater (fratris M)
audacia
singularis, -e
arx (arcis - F)
civis (civis M)

Caesar (Caesaris M)
Carthago (Carthaginis F)
centurio (centurionis - M)
circus
consul (consulis M)
corrigere

ibi

C
Caesar
Carthago
centurio
circus
consul
corrigeren
D
daar

daarna
daarom
dader
dag (groet)
dagelijks
dame
dan niet?
dan
dank betuigen
dankbaar
dapper
dapperheid
dat
de ander (van twee)
de een (van twee)
de een de ander
de een de ander
deel vallen, ten
deel
denken
denken (menen)
dergelijk
deze, dit
deze, dit
dichtbij (bijw.)
dichtbij de stad
dichtbij
dichter
dictator
die
die, dat
die, dat
die, dat (betr. vnw)
dienen
diep
dier
dierbaar
dikwijls
discussiren (over)
dit, dat
dochter
doden
doel
doen alsof
doen
dood (bijv.nw.)
dood (zelfst.nw.)
doodslaan
door
door (heen)

postea
itaque, igitur, ideo, ob eam causam, qua de causa
auctor (auctoris F)
ave!, vale!
cotidie bw
matrona
nonne?
tum
gratias agere
gratus, -a, -um
fortis, -e
virtus (virtutis F)
quod, id, illud
alter
alter
alius alius
alter alter
contingere + dat
pars (partis F)
cogitare
putare
talis, -e
hic, haec, hoc
is, ea, id
prope
prope urbem
propinquus, -a, -um
poeta
dictator (dictatoris M)
qui, quae, is, ea, ille, illa
is, ea, id
iste, ista, istud
qui, quae, quod
servire
altus, -a, -um
animal (animalis N)
carus, -a, -um
saepe
disputare (de)
id
filia
caedere, interficere (interficio), necare, occidere, perimere
finis (finis M)
simulare
agere, facere (facio)
mortuus, -a, -um
mors (mortis F), nex (necis F)
occidere
a / ab + abl.
per + acc.

door het huis (heen)


doorbrengen
doorgaan
doven
draaien
dracht
dragen
dreigen
drijven
drinken
druk bezig (met)
drukbezocht
drukken
duidelijk zijn
duidelijk
durven
dus
dwalen
dwingen

per domum
peragere
perseverare
exstinguere
vertere
habitus (-us)
ferre, gerere, portare
imminre + dat.
agitare
bibere
occupatus, -a, -um (+ abl.)
frequens (frequentis), celeber, -bris, -bre
premere
apparre
clarus, -a, -um
audre
ergo, itaque, igitur
errare
cogere

verus, -a, -um


autem (staat op 2e plaats in de zin)
coniunx (coniugis - M)
uxor (uxoris F), coniunx (coniugis F)
nobilis, -e
paulum
pauci
singuli, -ae, -a mv
unus, -a, -um
aliquando, quondam
olim
decus (decoris - N), gloria, honor (honoris M)
honor (honoris M)
antea
prius bw
primo bw
prius bw
primum bw
primus, -a, -um bn
triclinium
aeternus, -a, -um, perpetuus, -a, -um
privatus, -a, -um
insula
finire
finis (finis - M)
tandem
poscere
omnis, -e

E
echt
echter
echtgenoot
echtgenote
edel
een beetje
een paar
een voor een
n
eens
eens (ooit)
eer
eerbewijs
eerder
eerder
eerst
eerst (van twee)
eerst
eerste
eetkamer
eeuwig
eigen
eiland
einde maken aan, een
einde
eindelijk
eisen
elk

elkaar
ellende
ellendig
en
en niet
enige(n)
enkele(n)
enorm
enthousiasme
eraan komen
erbij betrekken
erbij halen
ere-ambt
erfgenaam
erg vinden
ervaren (in)
eten (voedsel)
even (korte tijd)

alter alterum
labor (laboris - M)
miser
et, -que, atque
neque
nonnulli, -ae, -a mv
nonnulli, -ae, -a mv
ingens (ingentis)
studium
appropinquare
adhibre
adhibre
honor (honoris - M)
heres (heredis M/F)
graviter ferre
peritus, -a, -um + gen
cibus
paulum

fabula
acer, -cris, -cre
forum
fundamentum

accumbere
accendere ad, adire, incedere, contendere ad, petere
consistere
visere
considere
ire, vadere
hospes (hospitis M)
donum
votum
accidere, contingere + dat, evenire
fines mv, regio (regionis F)
imperium
aedificium
mos (moris M)
adhibre
efficere
per + acc
nullus, -a, -um
nullus, -a, -um
anima, animus, mens (mentis F)
salve(te), ave
omnis, -e, totus, -a, -um

F
fabel
fel
forum
fundament
G
gaan aanliggen
gaan naar
gaan staan
gaan zien
gaan zitten
gaan
gast
gave
gebed
gebeuren
gebied
gebod
gebouw
gebruik
gebruiken
gedaan krijgen
gedurende
geen
geen enkel
geest
gegroet
geheel

10

geheim, in het
geheugen
gehoorzamen
geld
geleerd
gelegen
gelegenheid
gelijk (aan)
geloven
geluid
geluk
gelukkig
gemakkelijk
gemeenschappelijk
genoeg
gereed
gereedmaken
geroep
geschenk
geschikt
geschreeuw
geslacht
gesprek
gestalte
getal
gevaar
gevaarlijk
gevaarlijke situatie
gevangenis
gevangennemen
gevecht
geven
geweld
gewend zijn
gewoon zijn
gewoonte
gezag
gezant
gezicht
gezond zijn
gezondheid
gieten
gift
gisteren
gladiator
god
goddelijk
godin
godsdienst
goed (bijv. nw)

clam
memoria
obtemperare + dat., parre + dat.
pecunia
doctus, -a, -um
situs, -a, -um
copia, facultas (facultatis F), potestas (potestatis - F)
par (paris) bn, similis, -e (+ dat)
credere + dat.
sonus
fortuna
beatus, -a, -um, felix
facilis, -e
communis, -e
satis bw
paratus, -a, -um
parare
clamor (clamoris M)
donum
aptus, -a, -um, utilis, -e, opportunus, -a, -um
clamor (clamoris M)
gens (gentis F)
sermo (sermonis F)
forma
numerus
periculum
periculosus, -a, -um
discrimen (discriminis N)
carcer (carceris M)
capere (capio)
proelium, pugna
dare, donare, tribuere, concedere
vis (viris F)
solre
solre
mos (moris M)
auctoritas (auctoritatis - F), imperium
legatus
vultus (-us)
valre
salus (salutatis F)
fundere
donum
heri
gladiator (gladiatoris M)
deus
divinus, -a, -um
dea
religio (religionis F)
bonus, -a, -um, diligens

11

goed (bijw.)
goede daad
golf
gooien
goud
gouden
graag
graf
grens
Griek
Griekenland
Grieks
grijpen
groeien
groeten
grof
grond
groot
grootbrengen
grootst
grootvader
groter
gunstig gezind zijn

bene
beneficium
fluctus (-us)
iacere (iacio)
aurum zn
aureus, -a, -um bn
libenter
sepulcrum
finis (finis - M)
Graecus
Graecia
Graecus, -a, -um
comprehendere, capere (capio), capessere
crescere
salutare, salutem dicere + dat.
asper
terra
magnus, -a, -um
educare
maximus, -a, -um, summus
avus
maior, maius
favre + dat.

suus, -a, -um


properare
odium
salve(te), ave
agere
faber
pendre
currere
laborare
asper, acer, -e, durus, -a, -um
anima
habre
aliquot
dominus
imperium, regnum
regnare (+ gen.)
acer, -cris, -cre, vehemens
sacer, -cra, -crum
clarus, -a, -um
haud, minime
adiuvare, iuvare
eum
caelum
eos

H
haar (eigen)
haasten, zich
haat
hallo
handelen
handwerker
hangen
hard lopen
hard werken
hard
hart
hebben
heel wat
heer (des huizes)
heerschappij
heersen (over)
heftig
heilig
helder
helemaal niet
helpen
hem (object)
hemel
hen (object)

12

herder
herhalen
herinner mij, ik
herinneren
herinnering roepen, in herinnering
herkennen
herstellen
het beste!
het bevalt (mij)
het doet me plezier het is (mij) toegestaan het is geoorloofd
het is leuk
het is mogelijk
het is nodig
het is prettig
het meest
het minst
hevig
hielen zitten, op de hier
hierheen
hij, zij, het
hij/zij zegt
hij/zij zei
hij/zij/het
hinderlaag
hoe (in uitroep)
hoe groot
hoe veel
hoe
hoeven
hoewel
hond
hoofd
hoog
hoogmoed
hoogmoedig
hoogst
hooste, grootste
hopen
horen
houden van
houden
huilen
huis
huis, naar
huis, uit
hulp
-

pastor (pastoris M)
repetere
memini + gen prf
(ad)monre
memorare
memoria
cognoscere
reficere
vale!
placet (mihi)
iuvat me
licet (mihi)
licet
iuvat
licet
necesse est
iuvat
maxime
minime
vehemens
instare + dat
hic bw
huc
is, ea, id
inquit
inquit
is, ea, id
insidiae (v. mv.)
quam
quantus, -a, -um
quot, quantus, -a, -um
quomodo
debre
quamquam
canis (canis M/F)
caput (capitis N)
altus, -a, -um
superbia
superbus, -a, -um
summus, -a, -um
summus, -a, -um
sperare
audire
amare
tenre, habre
lacrimare
domus
domum
domo
auxilium

13

hun (eigen)

suus, -a, -um

I
ieder
iemand
iets
ijver
ijzer
ik
ik mag
immers
in
in beweging brengen in bezit nemen
in brand staan
in de smaak vallen
in de steek laten
in het atrium
in het geheim
in het oog houden
in overvloed hebben in plaats van
in verwarring brengen inderdaad
indien
informeren (iemand) innemen
inspannen, zich
inspanning
integendeel
intussen
inzicht
-

omnis, -e
aliquis
aliquid
studium
ferrum
ego
licet mihi
enim, nam
in + abl.
movre
occupare
ardre
placre, delectare
deserere
in atrio
clam
observare
abundare + abl.
pro + abl.
perturbare
profecto
si
docre
capere (capio), expugnare
laborare
labor (laboris - M)
immo
interea
prudentia

J
ja zeker
ja
jaar
jaloezie
jij
jonge vrouw
jongeman
jongen
jou
jouw
juist
jullie (bez. vnw.)
jullie (pers. vnw.)

itavero
ita
annus
invidia
tu
virgo (virginis F), adulescens (adulescentis - F)
iuvenis (iuvenis M), adulescens (adulescentis - M)
puer
te
tuus, -a, -um
modo
vester, -tra, -trum
vos

14

K
karakter
keizer
kennen
kennen, niet
kerel
kerker
kiezen (tot)
kiezen
kijk
kijken naar
kinderen
klaar
klaarmaken
klappen, in zijn handenkleding(stuk)
klein
kleiner
kleinst
kleinzoon
knap (geleerd)
knap (mooi)
kom op!
kom!
komen (naar)
komen aanrennen
koning zijn (over)
koning
koningin
koningschap
koninkrijk
koopman
kopen
kort
korte tijd
kortgeleden
kortom
koude
kracht
krachten
kreet
kring(loop)
kritiek leveren
kunnen
kunst
kust
kwellen
kwetsen
-

mores (mv morum M)


imperator (imperatoris M)
scire
ignorare
vir
carcer (carceris M)
creare
legere
ecce
aspicere, spectare, observare
liberi mv
paratus, -a, -um
parare
plaudere
vestis (vestis F), habitus (-us)
parvus, -a, -um
minor, minus
minimus, -a, -um
nepos (nepotis M)
doctus, -a, -um
pulcher
age!
age!
accedere, venire (ad + acc.)
accurrere
regnare (+ gen.)
rex (regis M)
regina
regnum
regnum
mercator (mercatoris M)
emere
brevis, -e
paulum
nuper
denique
frigus (frigoris - N)
vis (viris F)
vires (virum F)
clamor (clamoris M)
orbis (orbis M)
vituperare
posse
ars (artis F)
litus (litoris N)
vexare
laedere

15

L
laag
laat (bijw.)
laat, te laat
lachen
lagere volk
land
lang (bijv. nw.).
lang (bijw.)
langdurig
lange tijd
lastig
laten zien
later bijw.
later
leeftijd
leefwijze
leeg
leerling
lef
leger
legerkamp
leggen
legioen
leiden tot
leiden
leider
leraar
lerares
leren kennen
leren
letten op
letter
leuk, ik vind het
leven (w.w.)
leven (z.n.w.)
leven leiden, een
leven
levend wezen
lezen
lichaam
licht
lied, gedicht
liefde
liever (bijw.)
liever willen
liggen
liggend
list

humilis, -e
sero
tardus, -a, -um
ridre
plebs (plebis F)
terra
longus, -a, -um
diu
diuturnus, -a, -um
diu
molestus, -a, -um
ostendere
post
postea
aetas (aetatis - F)
mores (mv morum M)
vacuus, -a, -um
dicipulus
audacia
exercitus (-us)
castra (castrorum N) mv
ponere
legio (legionis F)
pertinre ad
ducere
dux (ducis M), princeps (principis M)
grammaticus
magistra
cognoscere
discere
observare
littera
iuvat me
vivere
vita, anima
vitam agere
vita
animal (animalis N)
legere
corpus (corporis N)
lux (lucis F)
carmen (carminis N)
amor (amoris M)
magis
malle
iacre
situs, -a, -um
dolus

16

lof
lof
lopen
losmaken
lot
lot
loven
luid
luisteren

laus (laudis - F)
laus (laudis F)
vadere
solvere
fortuna, sors (sortis F), fatum
sors (sortis - F)
laudare
clarus, -a, -um
audire

cena
sin
neque
autem, sed
imperium, potestas (potestatis - F)
licet mihi
reddere
facere (facio)
vir, homo (hominis M), iuvenis (iuvenis M)
modus
forum
turba
materia
civis (civis M)
misericordia
prodere
crudelis (crudelis)
rapere
magis
magis, plus, plures
plurimus, -a, -um
dominus, magister
magister
domina, magistra
puella, virgo (virginis F)
nuntiare, referre
censre, putare
miscre
turba, multitudo (multitudinis F), numerus
sententia
homo (hominis M), mortalis (mortalis)
humanus, -a, -um
cognoscere, sentire
vix
cum + abl.
statim
comes (comitis M)
medius, -a, -um

M
maaltijd
maar als
maar niet
maar
macht
mag, ik
maken (tot)
maken
man
manier
markt(plein)
massa
materiaal
medeburger
medelijden
meedelen
meedogenloos
meenemen
meer (bijw.)
meer
meest
meester
meester
meesteres
meisje
melden
menen
mengen
menigte
mening
mens
menselijk
merken
met moeite
met
meteen
metgezel
middelste

17

midden
mij
mijn, van mij
militair (bv)
militair
minachten
minder
misdaad
misdrijf
misschien
missen
moed
moeder
moedig
moeilijk
moeilijkheid
moeite
moeten
mogelijkheid
monster
mooi
moord
muren
muur

medius, -a, -um


me
meus, -a, -um
militaris, -e
miles (militis M)
contemnere
minus, -a, -um
scelus (sceleris N)
scelus (sceleris N)
fortasse
carre + abl.
audacia
mater (matris F)
audax
difficilis, -e
difficultas (difficultatis - F)
labor (laboris - M)
debre
facultas (facultatis F)
monstrum
pulcher, -chra, -chrum
nex (necis F)
moenia (moenium N)
murus

post cenam
post + acc.
nomen (nominis N)
descendere
deicere
ad grammaticum
Romam
ad + acc., in + acc.
iuxta + acc
propinquus, -a, -um
propinquus, -a, -um
nox
postquam + perf
deliberare + de + abl., cogitare
accedere, appropinquare, succedere + dat
posteri mv
nam, enim
natura
vix
clades (cladis F)
deicere
deponere, ponere, sternere
caedere

N
na het eten
na
naam
naar beneden gaan
naar beneden gooien
naar de leraar
naar Rome
naar
naast
nabijgelegen
naburig
nacht
nadat
nadenken (over)
naderen
nakomelingen
namelijk
natuur
nauwelijks
nederlaag
neergooien
neerleggen
neerslaan

18

neervallen
neerzetten
nemen
nemen, op zich
nergens
niemand
niet en ook niet
niet alleenmaar ook niet hebben
niet langer
niet meer
niet weten
niet
niet?
nieten ook niet
niets
nieuw
noch noch
nodig zijn
noemen
nog (steeds)
nog in leven zijn
nog niet
noodlot
nooit
nu
nu eens dan weer nuttig
-

decidere
(de)ponere
capere (capio), sumere
subire
nusquam
nemo (neminis M/F)
neque neque
non solum sed etiam
carre + abl., vacare + abl.
non iam
iam non / non iam
ignorare, nescire
non
nonne
neque neque
nihil
novus, -a, -um, recens
neque neque
opus est + abl.
nominare, vocare, appelare, dicere
adhuc
superesse
nondum
fatum
numquam
nunc
modo modo
utilis, -e

O
oefenen
of
offer
offeren
offergave
ofschoon
om raad vragen
ombrengen
omdat
omdraaien
omgeven
omhoog gaan
omhooghouden
omkijken
omkomen
omroeper
omsingelen
onder druk zetten
onder

exercre
aut, vel
sacrificium
sacrificare
votum
quamquam
consulere + acc.
interficere (interficio)
quia, quod, quoniam
vertere
circumdare
ascendere
sustinre
respicere (respicio)
perire
nuntius
circumdare, circumvenire
premere
inter + acc., sub + abl

19

onderdrukken
ondergaan
onderhandelen
onderofficier
onderscheid
onderscheiden
ondervragen
onderwerp
onderwijzen
onderwijzer
onecht
onenigheid
ongedeerd
ongelooflijk
ongelukkig
ongerust maken
ongetwijfeld
ongeveer
onmiddellijk
onrecht
onrechtvaardig
onrechtvaardigheid
ons
ontdekken
onthullen
ontkennen
ontkomen
ontmoeten
ontroeren
ontsnappen
ontvangen
ontvluchten
ontvoeren
ontzien
onze
oog
ooit
ook al
ook niet
ook
oordelen
oorlog voeren tegen
oorlog
oorzaak
op dat moment
op de been brengen
op de vlucht jagen
op dit moment
op weg gaan naar
op weg zijn naar

opprimere
subire
agere
centurio (centurionis M)
discrimen (discriminis N)
cernere
interrogare
materia
docre
magister
falsus, -a, -um
discordia
incolumis, -e
incredibilis, -e
infelix, miser, -ra, -rum
sollicitare
certe
fere bw
statim
iniuria
iniustus, -a, -um
iniuria
noster, -tra, -trum
invenire
prodere
negare
evadere, fugere (fugio)
convenire
movre
evadere
accipere, recipere (recipio)
fugere (fugio) (+ acc.)
abducere
parcere + dat.
noster, -tra, -trum
oculus
aliquando, quondam, umquam
etiamsi
neque, ne quidem
quoque, et, etiam
censre
bellum inferre + dat
bellum
causa
tunc
comparare
fugare
nunc
petere
contendere ad

20

op zich nemen
- suscipere
op zijn hoede zijn (voor)- cavre
op
- in + abl.
opa
- avus
opbergen
- condere
opdracht
- mandatum
opdragen
- mandare
opdrijven
- agitare
openbaar
- publicus, -a, -um
openbare leven, het - publicum
openen
- aperire
openstaan
- patre
opeten
- consumere
opgewassen tegen
- par, pares bn
opheffen
- tollere
ophouden
- desinere, desistere
opmerken
- cognoscere
opnemen
- recipere (recipio)
opnieuw
- iterum
oppassen (voor)
- cavre
oprichten
- aedificare
oproer
- seditio (seditionis F)
opsluiten
- claudere
opstaan
- surgere
opstand
- seditio (seditionis F)
opstellen
- collocare, instruere
optillen
- tollere
opvallend
- insignis, -e
opvangen
- excipere
opvoeden
- educare
opvolgen
- succedere + dat
opwekken
- movre
orakel
- oraculum, sors (sortis - F)
ordenen
- componere
oud
- antiquus, -a, -um, vetus (veteris)
oude man
- senex (senis M)
ouder
- parens (parentis M/F)
over ( heen)
- trans + acc., per + acc., super + acc
over de muur
- trans murum
over
- de + abl.
overal
- ubique
overbrengen
- perferre, transportare
overdragen
- tradere
overeenkomen
- convenire
overgeven
- dedere, tradere
overhandigen
- dedere, tradere
overig
- reliquus, -a, -um
overige(n)
- ceteri
overleg
- consilium
overleggen
- consulere

21

overleven
overleveren
overmoed
overmoedig
overschrijven
oversteken
overtreffen (in)
overtreffen
overvloed
overwegen
overweldigen
overwinnaar
overwinnen
overwinning

superesse
tradere, prodere
audacia
audax
describere
traicere
praestare + dat. (+ abl.)
superare
copia
deliberare, cogitare, consulere
opprimere
victor (victoris - M)
vincere
victoria

equus
capere (capio), capessere
recens
demum
patres
exprimere
privatus, -a, -um
tabula
pro + abl
locus
imponere
collocare, ponere, statuere
consilium
tabula
gaudium
officium
subito
diripere (diripio)
porta
iuvat me
sacerdos (sacerdotis - M)
sacerdos (sacerdotis F)
pretium
laudare
lacessere
temptare
vates (vatis M)
vates (vatis F)
telum
provincia
publicus, -a, -um

P
paard
pakken
pas geleden
pas
patricirs
persen
persoonlijk
plaat
plaats van, in
plaats
plaatsen in/op
plaatsen
plan
plank
plezier
plicht
plotseling
plunderen
poort
prettig, ik vind het
priester
priesteres
prijs
prijzen
prikkelen
proberen
profeet
profetes
projectiel
provincie
publiek
R

22

raad
raadgeven
raadplegen
rapporteren
recht
rechtbank
rechtschapen
rechtsregel
rechtvaardig
redden
redding
reden
reeds
regelen
regeren (over)
reis
renbaan
rennen naar
rennen
rest
reusachtig
ridder
rijk
rijk
rijkdom
rivier
roem
roepen
Romein
Romeins
rondkijken
rondom
rots(blok)
roven
ruig
ruiter
rust
ruw

consilium
admonre
consulere + acc.
referre
ius (iuris F)
iudicium
probus, -a, -um
ius (iuris F)
iustus, -a, -um
servare
salus (salutis F)
causa
iam
administrare, regere
regnare (+ gen.)
iter (itineris N)
circus
accurrere
currere
ceteri (m. mv.)
ingens (ingentis)
pars (partis F)
dives (divitis) bn
imperium, regnum zn
divitiae mv
flumen (fluminis - N), fluvius
gloria, laus (laudis F)
vocare, clamare, appelare
Romanus
Romanus, -a, -um
circumspectare
circum + acc
saxum
rapere
asper
eques (equitis M)
quies, silentium
asper

cum + abl
convenire
componere
coniuratio (coniurationis - F)
pudor (pudoris - M)
nocre + dat
flagitium
agmen (agminis N)

S
samen met
samenkomen
samenstellen
samenzwering
schaamte
schaden
schanddaad
schare

23

schatmeester
schelden (op)
scherp
schiet op
schip
schokken
school
schoonheid
schouwspel
schreeuwen
schrijven
schrijver
schuilhouden, zich
schuld
senaatsgebouw
senator
senatoren
sieraad
slaaf zijn
slaaf
slapen
slavernij
slavin
slecht
slechter
slechts
slechtst
slepen
slimheid
sluiten
smeekbede
smekeling(e)
smeken
snel (bijv. nw.)
snel (bijw.)
snelheid
soldaat
sommige(n)
sommigen anderen soms?
sparen
spel
spelen
spoedig
spreken
staan
staat
staatsstad
stadsmuren
-

quaestor (quaestoris M)
vituperare
acer, -cris, -cre, asper
age
navis (navis F)
tremere
ludus
forma
spectaculum
clamare
scribere
auctor (auctoris F)
latre
culpa
Curia
senator (senatoris M)
patres
decus (decoris - N)
servire
servus
dormire
servitus (servitutis - F)
ancilla, serva
malus, -a, -um
peior, peius
tantum, modo
pessimus, -a, -um
trahere
prudentia
claudere
preces mv
supplex (supplicis M/F)
orare
celer, -ris, -re, citus, -a, -um
celeriter, cito
celeritas (celeritatis F)
miles (militis M)
nonnuli, -ae, -a mv
alii alii
num?
parcere + dat.
ludus
ludere
mox
dicere
stare
civitas (civitatis F)
publicus, -a, -um
civitas (civitatis - F), oppidum, urbs (urbis F)
moenia (moenium N)

24

stam
stamvader
standhouden (tegen) steeds
steeg
steen
stem
sterfelijk
sterk
sterveling
sterven
stevig
stichten
stichter
stiekem (bijw.)
stil
stilte
stoel
stoet
stola
stom
storm
storten (hals over kop)storten
stoten tegen
straat
straatje
straf
straffen
strand
streek
streng
strijd
strijden
strijdkrachten
strijdmacht
studeren
sturen
-

gens (gentis F)
auctor (auctoris F)
sustinre
semper
vicus
lapis (lapidis - M)
vox (vocis - F)
mortalis (mortalis)
firmus, -a, -um, fortis, -e
mortalis (mortalis)
perire, vita cedere
firmus, -a, -um
condere
auctor (auctoris F)
clam
tacitus, -a, -um
silentium
sedes (sedis F)
agmen (agminis N)
stola
stultus, -a, -um
tempestas (tempestatis)
praecipitare
fundere
offendere
via
vicus
poena
punire
litus (litoris N)
regio (regionis F)
asper, acer, -e, severus, -a, -um
certamen (certaminis - N), pugna
dimicare, pugnare
vires (virum F)
vires (virum F)
studre
mittere

T
taak
taal
tafel
talrijk
tand
te gronde richten
te vondeling leggen
te weten komen
tegelijkertijd

officium
lingua
mensa
frequens
dens (dentis M)
perdere
exponere
cognoscere
simul

25

tegemoetkomend
tegen
tegentegenhouden
tegenkomen
tegenover
tegenoverstaand
teken
telkens weer
temidden van
tempel
tenslotte
tentoonstellen
terugbrengen
teruggaan
teruggeven
terugkomen
terugtrekken, zich
terwijl
tevergeefs (bijw.)
tevergeefs
tevreden (met)
thuis
tien
tijd (periode)
tijd
tijdens
toch (bij imperativus)
toch niet?
toch wel?
toch
toen (bijw.)
toen (voegw.)
toeschouwer
toestaan
toeval
toevallig
toevertrouwen
toevoegen
toga
tonen
toorn
toren
tot (in)
tot onder
tot stand brengen
tot
totdat
tragedie
trekken

obvius, -a, -um


ad + acc.
adversus, -a, -um
detinre, retinre
convenire
contra + acc
adversus, -a, -um
signum
iterum atque iterum
inter + acc.
templum
denique, tandem, postremo
exponere
referre, reducere
redire
reddere
revenire
se recipere (recipio)
dum + prs
frustra
nequiquam
contentus, -a, -um (+ abl.)
domi
decem
aetas (aetatis - F)
tempus (temporis N), hora
inter
tandem
num?
nonne?
tamen
tum, tunc
cum, ubi
spectator (spectatoris M)
permittere, concedere
fortuna
forte
committere
addere
toga
monstrare, ostendere
ira
turris (turris F)
in + acc
sub + acc
conciliare
ad + acc.
donec
tragoedia
trahere

26

treuren (om)
treurig
treurspel
tribuun
trillen
triomftocht
troep
troepen
Trojaan
Trojaans
trompet
trots (bijv. nw.)
trots
trouw
trouwen
tuin
tussen de mensen
tussen
twaalf
twee
tweedracht
tweeling
tweemaal
twijfelen

dolre (+ abl.)
maestus, -a, -um, tristis, -e
tragoedia
tribunus
tremere
triumphus
agmen (agminis N)
copiae mv, vires (virum F)
Trojanus
Trojanus, -a, -um
tuba
superbus, -a, -um
superbia zn
fidelis, -e
uxorem ducere
hortus
inter homines
inter + acc.
duodecim
duo
discordia
gemini
bis
dubitare

tu
e triclinio
domo
e, ex + abl.
lacessere
tribuere
exprimere
exponere
tandem
sustinre
cavre
evenire
(ir)ridre
explicare
invitare
exclamare
sternere
exponere
pertinre ad
patre
extrahere
explre
singularis, -e

U
u
uit de eetkamer
uit huis
uit
uitdagen
uitdelen
uitdrukken
uiteenzetten
uiteindelijk
uithouden
uitkijken
uitkomen
uitlachen
uitleggen
uitnodigen
uitroepen
uitspreiden
uitstallen
uitstrekken tot, zich
uitstrekken, zich
uittrekken
uitvoeren
uitzonderlijk

27

uur

hora

V
in verwarring brengen vaak
vaardigheid
vader
vaderland
vallen
vals
van af
van alle kanten
van de muur af
van de staat
van huis
van jullie
van plan zijn
van verre
van
van(af)
vandaag
varen
vast staan
vasthouden
vaststaan
vaststellen
vechten
veel
veilig
veld
veldheer
velen
ver (weg)
verachten
veranderen
verbazingwekkend verbergen
verbeteren
verbieden
verbinden
verbinding
verblijden
verborgen zijn
verbruiken
verdelen
verder gaan
verdienen
verdragen
verdrijven
-

turbare
saepe
ars (artis F)
pater (patris M)
patria
cadere
falsus, -a, -um
de + abl.
undique
de muro
publicus, -a, -um
domo
vester, -tra, -trum
in animo habre
procul
a / ab + abl., e, ex + abl.
de, a/ab + abl.
hodie
navigare
constare
detinre, retinre, tenre
constare, continre
statuere
pugnare
multus, -a, -um
tutus, -a, -um
ager
imperator (imperatoris M), dux (ducis M)
multi, -ae, -a mv
procul
contemnere
mutare
incredibilis, -e
condere
corrigere
vetare
iungere
vinculum
delectare
latre
consumere
tribuere
pergere
merre
perferre, sustinre
depellere, fugare, pellere

28

vereren
vergankelijk
vergeving
vergissen, zich
vergroten
verhaal
verheugen
verheugen, zich
verjaardag
verjagen
verkopen
verlangen
verlangen
verlaten
verlenen
verliefd zijn
verliezen
vermeerderen
vermijden
vernemen
vernietigen
veroveren
verraden
verschaffen
verscheidene(n)
verschijnen
verschillend
verschuldigd zijn
verslaan
verstand
verstandig
versteld staan
versterken
vertellen
vertrouwen op
vertrouwen
vervolgens
vervullen
verwachten
verwekken
verwerven
verwijderen
verwoesten
verwonden
verzamelen
verzekeren
verzorgen
vestingstad
vier
vieren

colere
mortalis, -e
venia
errare
augre
fabula
delectare
gaudre
dies natalis
fugare
vendere
voluntas (voluntatis - F) zn
cupere (cupio) ww
cedere (+ abl.), deserere, relinquere
tribuere
amare
amittere, perdere
augre
vitare
cognoscere
perdere. delre
expugnare
prodere
praebre
complures mv
apparre
varius, -a, -um
debre
pellere
mens (mentis - F) , prudentia
prudens, -e
stupre
munire
memorare, narrare
confidere + dat
credere + dat.
deinde, tum
explre
exspectare, sperare
gignere
parere (pario)
removre
delre, diripere (diripio)
vulnerare
colligere, legere
affirmare, confirmare
curare
oppidum
quattuor
celebrare

29

vijand
vijandig
vijf
vinden (menen)
vinden
vlam
vliegen
vloot
vlucht jagen, op de
vlucht
vluchten (voor)
voelen
voet
voetspoor
vol (met)
vol verlangen (naar)
volbrengen
voldoende (bijw.)
volgende dag
volharden
volhouden
volk
voltooien
vonnis
voor altijd
voor de winkel
voor zeker houden
voor zich winnen
voor
vooral
voorbeeld
voorbereiden
voordat
voordragen
voorhoofd
voorkeur geven aan
voornaamste
voorraad
voorstellen
voorstelling
voortbrengen
voortdrijven
voortdurend
voorteken
voortgaan
voren brengen, naar
vorige dag
vorm
vormen
vorst

inimicus, hostis (hostis M)


inimicus, -a, -um
quinque
putare
invenire
flamma
volare
classis (classis F)
fugare
fuga
confugere (confugio), fugere (fugio) (+ acc.)
sentire
pes, pedes
vestigium
plenus, -a, -um (+ gen.)
cupidus, -a, -um (+ gen.)
perferre
satis
postridie
perseverare
sustinre, perseverare
populus, plebs (plebis F), gens (gentis F)
perficere (perficio)
iudicium
aeternus, -a, -um
ante tabernam
pro certo habre
conciliare sibi
ante + acc, pro + abl
imprimis, maxime, praesertim
exemplum
parare
antequam
recitare
frons (frontis - F)
praeferre
princeps (principis - M)
copia
proponere
ludus, spectaculum
gignere, parere
agitare
perpetuus, -a, -um
omen (ominis - N)
incedere, procedere
proferre
pridie
forma
fingere
princeps (principis - M)

30

vragen
vrede
vrees
vreugde
vrezen
vriend
vriendelijk
vriendin
vrij maken
vrij zijn van
vrij
vrijheid
vroeger
vrolijk
vrouw des huizes
vrouw
vullen
vuur

rogare, quaerere, petere, orare


pax (pacis - F)
timor (timoris M), metus (-us)
gaudium
metuere, timre
amicus
humanus, -a, -um
amica
liberare
vacare + abl., carre + abl.
liber, -era, -erum
libertas (libertatis F)
olim
laetus, -a, -um
matrona
femina, mulier (mulieris F), uxor (uxoris F)
complre
ignis (ignis F)

verus, -a, -um bn


ubi
valre
dignus, -a, -um + abl
dignitas (dignitatis - F)
quo?
cur, quare, qua de causa
(ad)monre
unde
exspectare
excitare
ambulare
desperare
cum
quando
nam, enim
arma
lavare
quam
quantus, -a, -um
paulo post
quot, quantus, -a, -um
quid
aqua
certamen (certaminis - N)
mollis, -e
iterum
sustinre
via

W
waar
waar
waard zijn
waard
waardigheid
waarheen?
waarom
waarschuwen
waarvandaan
wachten op
wakker maken
wandelen
wanhopen
wanneer (voegw.)
wanneer (vraagw.)
want
wapens
wassen
wat (uitroep)
wat groot
wat later
wat veel
wat
water
wedstrijd
week
weer
weerstaan
weg

31

wegbrengen
wegens
weggaan (uit)
weghalen
wegleiden (van)
wegnemen
wegvluchten
wegvoeren
weigeren
weinig (mv)
weldaad
weldra
welgesteld
weliswaar maar
welk, welke
welkom
welzijn
wenden
wensen
wereld
werk
werkelijk
werken
werkman
werkplaats
werkvertrek
werpen
wet
weten
wetenschap
wetstafel
wie
wij
wijden
wijn
wijsheid
wijzen
wil
willen
willen, niet
wind
winkel
winnaar
winter
wisselen
woede
woedend
woest
wolf
wolvin

auferre
ob + acc
discedere (e/ex), abire
auferre
abducere (a/ab)
adimere, tollere
aufugere
abducere
negare, recusare
pauci, -ae, -a mv
beneficium
mox
dives mv divites
quidem sed
qui, quae, quod
gratus, -a, -um
salus (salutis - F)
vertere
cupere (cupio), desiderare, optare
orbis terrarum
labor (laboris - M), opus (operis N)
profecto
laborare
faber
taberna
tablinium
iacere (iacio)
lex (legis F)
scire
litterae
tabula
quis
nos
vovre
vinum
prudentia
monstrare
voluntas (voluntatis F)
velle, cupere (cupio)
nolle
ventus
taberna
victor (victoris M)
hiems (hiemis F)
mutare
ira
iratus, -a, -um
ferox, saevus, -a, -um
lupus
lupa

32

wonderlijk
wonen
woning
woonplaats
woord
woud
wreed
wreedheid

mirabilis, -e, mirus, -a, -um


habitare
sedes (sedis F)
sedes (sedis F)
verbum
silva
crudelis (crudelis)
crudelitas (crudelitatis F)

causa
mollis, -e
mare (maris N)
optimus, -a, -um
maximus, -a, -um
minimus, -a, -um
pessimus, -a, -um
plurimus, -a, -um
valde
negare
dicere
inquit
certus, -a, -um
certe
ipse, ipsa, ipsum
ne quidem
etiam
mittere
sedes (sedis F)
ponere
se (acc./abl.)
sibi (dat.)
festinare
latre
se recipere (recipio)
resistere
aeger, -gra, -grum
anima
cernere, vidre, conspicere
vates (vatis M/F)
ea
suus, -a, -um
esse
studre
confugere (confugio)
argentum
canere
sedes (sedis - F)
sedre

Z
zaak
zacht
zee
zeer goed
zeer groot
zeer klein
zeer slecht
zeer veel
zeer
zeggen dat niet
zeggen
zegt, hij
zeker (bijv.nw.)
zeker (bijw.)
zelf
zelfs niet
zelfs
zenden
zetel
zetten
zich (acc./abl. sg.)
zich (dat. sg.)
zich haasten
zich schuilhouden
zich terugtrekken
zich verzetten
ziek
ziel
zien
ziener(es)
zij
zijn (eigen)
zijn (w.w.)
zijn best doen
zijn toevlucht nemen
zilver
zingen
zitplaats
zitten

33

zo groot als
zo veel
zo
zo(danig) als
zomogelijk
zoals
zodra
zoeken
zoet
zojuist
zon
zonder twijfel
zonder
zoon
zorg
zorgen voor
zorgvuldig
zorgvuldigheid
zoveel
zowel .. als
zozeer
zus
zwaar
zwaard
zwaardvechter
zweren
zwijgen
zwijgend

tantus, -a, -um ... quantus, -a, -um


tantus, -a, -um
ita, sic, tam
talis, -e qualis, -e
quam + sup
ut, sicut
simulac, ubi
quaerere, petere
dulcis, -e
nuper, modo
sol (solis F)
sine dubio
sine + abl
filius
cura
curare, colere, consulere + dat.
diligens
diligentia
tot
et et
adeo
soros (sororis F)
gravis, -e
gladius, ferrum
gladiator (gladiatoris M)
iurare
tacre
tacitus, -a, -um

34

You might also like