Professional Documents
Culture Documents
koning”
2
“Als de reuzen vechten, is de dwerg koning”:
Het einde van de Nederlandse neutraliteitspolitiek
en de toetreding tot de Verenigde Naties na de
Tweede Wereldoorlog
Inleiding
3
uiteenzetting van het Nederlandse buitenlands beleid en de neutraliteitspolitiek
vóór de Tweede Wereldoorlog, zal ik het buitenlands beleid tijdens de Duitse
bezetting bekijken en stilstaan bij de periode na de oorlog, waarin het
buitenlands beleid opnieuw vorm kreeg. In dit verband zal ik het debat over
toetreding tot de Verenigde Naties uitgebreid behandelen en dit debat plaatsen
in de context van de vroegere principes van het Nederlandse buitenlands beleid,
om tot een conclusie en een antwoord op mijn hoofdvraag te komen.
1
J.J. Schokking, ‘The Netherlands in a Changing World’, International Affairs 23 (1947)
343-356, aldaar 346.
4
namelijk toe geleid, dat men weinig geïnvesteerd had in defensie, waardoor de
positie van het neutrale Nederland in feite zeer kwetsbaar was.
In de zomer van 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. Nederland deed er alles
aan om neutraal te blijven in deze oorlog; de regering sloot zich niet aan bij een
bondgenootschap. De gedachte hierachter was dat Engeland en Duitsland het
zich geen van beide konden veroorloven om het strategisch belangrijke
Nederland aan te vallen. Zolang Nederland zich niet bij een bondgenootschap
aansloot, bestond er een evenwicht dat de neutraliteit en de veiligheid van
Nederland waarborgde.
In het Duitse plan om Frankrijk aan te vallen (het Von Schlieffen-plan) zou eerst
Nederland in het zuidoosten worden aangevallen om vervolgens via België aan
de noordgrens van Frankrijk te komen. De Duitse regering vond het echter
uiteindelijk van groter belang om Nederland buiten de oorlog te houden en dus
alleen via België Frankrijk binnen te vallen. Met name omdat Duitsland praktische
belangen had bij een neutraal Nederland, slaagde Nederland erin om tijdens de
gehele Eerste Wereldoorlog neutraal te blijven en niet in het conflict betrokken te
raken.
Na de oorlog vluchtte de Duitse keizer Wilhelm II naar Nederland, waar hij als
politiek vluchteling werd toegelaten. De overwinnaars van de oorlog,
samengekomen op de vredesconferentie in Versailles, achtten Wilhelm II
verantwoordelijk voor een groot aantal oorlogshandelingen en eisten zijn
uitlevering. Nederland hield echter vast aan zijn principe van neutraliteit, ook na
de oorlog, en weigerde de Duitse keizer uit te leveren. Nederland was van
oudsher een veilige haven geweest voor andersdenkenden of voor slachtoffers
van vervolgingen in het buitenland, en de Nederlandse regering wenste deze
nationale traditie in ere te houden.2
2
Amry Vandenbosch, Dutch Foreign Policy since 1815: A Study in Small Power Politics
(Den Haag 1959), 135-139.
5
in feite egoïstisch was en niet bijdroeg aan internationale initiatieven om de
vrede op lange termijn te waarborgen.
De debatten over toetreding tot de Volkenbond vonden plaats in de Tweede en
Eerste Kamer in februari en maart 1920.3 Het parlement was zich ervan bewust
dat het lidmaatschap van de Volkenbod niet geheel conform de traditionele
neutraliteitspolitiek was en dat het de kans op Nederlandse betrokkenheid bij een
gewapend conflict kon vergroten. Echter, het formele verbod op oorlog in het
convenant van de Volkenbond en de waarborgen van territoriale integriteit van
zowel het moederland als de koloniën deden de volksvertegenwoordiging met
grote meerderheid besluiten om toch toe te treden tot de Volkenbond. De
organisatie had, ondanks de minpunten, ‘de mogelijkheid om zich te ontwikkelen
tot een nuttig instrument voor het welzijn van de mensheid.’4 De angst voor
isolatie van Nederland in de internationale politieke arena was groter dan de
angst voor de gevaren die het lidmaatschap voor Nederland met zich mee zou
brengen, en ook idealisme speelde een belangrijke rol in de beslissing om het
convenant van de Volkenbond te ratificeren. De Volkenbond was het eerste
internationale samenwerkingsorgaan naar het model van collectieve veiligheid
en werd gezien als een belangrijk middel in de ‘oorlog tegen oorlog’5 en het
streven naar een nieuwe wereldorde. Het lidmaatschap van de Volkenbond werd
overigens niet gezien als een definitief einde aan de neutraliteitspolitiek, maar
slechts als een verschuiving van het accent van het Nederlandse buitenlands
beleid. Het principe van afzijdigheid van eenzijdige militaire allianties werd door
het Nederlandse lidmaatschap niet aangetast.6
In de jaren twintig ontstond er discussie over de term ‘neutraliteit’. Volgens
minister van Buitenlandse Zaken van Karnebeek had de term een te negatieve of
passieve connotatie, beter was volgens hem te spreken van een ‘onafhankelijk’
buitenlands beleid.7 Een ‘onafhankelijk’ beleid was ook beter te rijmen met het
Nederlandse lidmaatschap van de Volkenbond dan een ‘neutrale’ politiek.8
Hoewel de praktijk van het beleid niet veranderde, wijst de discussie over de
terminologie erop dat er langzamerhand twijfels rezen over de juistheid van een
strikte neutraliteitspolitiek; velen vonden dat Nederland zich binnen de
Volkenbond actiever moest opstellen en zich sterk moest maken, eventueel
3
Ibid., 174.
4
Ibid., 174.
5
Ibid., 177.
6
Ibid., 178.
7
Ibid., 179.
8
Schokking, ‘The Netherlands in a Changing World’, 347.
6
samen met gelijkgestemde kleinere mogendheden, voor de bevordering van het
internationaal recht en van het systeem van collectieve veiligheid. Omdat het
succes van de Volkenbond als universele wereldorganisatie echter uitbleef, bleek
Nederland zich daarnaast beroepen op het recht op een neutrale positie.
Neutraliteit bleef tot de Duitse inval van 10 mei 1940 de feitelijke basis van het
buitenlands beleid van Nederland.
7
het beleid van de regering; met name na de Duitse aanval op Polen kwamen er
steeds meer stemmen op die pleitten voor een actievere stellingname tegen
Duitsland.11 Koningin Wilhelmina was persoonlijk voorstander van voortzetting
van de neutraliteitspolitiek, getuige een persoonlijke brief van haar aan de
Amerikaanse president Roosevelt op 7 februari 1940, een half jaar na de aanval
van Duitsland op Polen en slechts drie maanden vóór de Duitse invasie van
Nederland:
Meanwhile I hope that public opinion in the United States will, under your
guidance, remain alive to the monstrous nature of an attack of one of the
big belligerents on neutral nations.12
Ten einde ten volle voorbereid te zijn op den plicht, welke op Nederland zou
rusten om, in geval dat, tegen alle nog bestaande hoop in, een gewapend
conflict in het buitenland mocht uitbreken, onze onzijdigheid naar alle zijden
met alle ter beschikking staande middelen te handhaven, heeft de
Regeering gemeend niet langer te mogen wachten met het nemen van den
uitersten voorzorgsmaatregel en is daarom thans het bevel gegeven tot
mobilisatie van leger en vloot.13
Het was duidelijk dat de mobilisatie een reactie was op een dreiging vanuit het
oosten, maar omwille van haar neutrale positie was de Nederlandse legerleiding
gedwongen ook plannen op te stellen voor aanvallen uit andere richtingen. In de
praktijk werd zo veel mogelijk geprobeerd het ‘defensieapparaat … op te stellen
tegen een aanval uit het oosten, daarbij de schijn ophoudend dat men ook
terdege rekening hield met een aanval uit andere richtingen.’14
11
Ibid., 283-284.
12
Albert E. Kersten, ‘Koningin Wilhelmina en president F.D. Roosevelt: een persoonlijke
briefwisseling, 1939-1945’ in D.A. Hellema, C. Wiebes en B. Zeeman (red.), Jaarboek
Buitenlandse Zaken. Jaarboek voor de geschiedenis van de Nederlandse Buitenlandse
politiek 1994 (Den Haag 1994), 115.
13
Algemeen Handelsblad, avondeditie 28 augustus 1939, in F. Oorschot, ‘Periode van de
Algemene Mobilisatie’.
14
F. Oorschot, ‘Periode van de Algemene Mobilisatie’.
8
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog bevond de Nederlandse
politiek zich in een benarde positie. De angst voor een Duitse inval werd steeds
groter, maar er heerste ook onzekerheid over de mate van steun die in dat geval
van de andere grote mogendheden verwacht kon worden. Als neutrale natie kon
Nederland uiteraard geen aanspraak maken op allianties of
bondgenootschappen. Ook was het praktisch niet mogelijk om vanuit een
neutrale positie overleg te gaan voeren met eventuele bondgenoten, omdat dit
door Duitsland opgevat zou kunnen worden als een schending van de neutraliteit
en een reden voor een aanval zou kunnen vormen.15 In de eerste maanden van
1940 ondernam oud-premier Colijn op verzoek van de regering echter wel een
aantal reizen naar Genève, Londen, Parijs en Brussel in een poging steun te
verwerven in het geval van een Duitse invasie. Tijdens deze reizen toonde hij
zich persoonlijk niet bepaald een voorstander van de neutraliteitspolitiek; hoewel
hij de dreiging van een Duitse aanval zelf zeer gering vond betoonde hij zich
‘heart and soul in favour of the Allies’.16
Op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen, en na vijf dagen van
strijd was het Nederlandse leger genoodzaakt zich over te geven. Koningin
Wilhelmina reageerde furieus en verontwaardigd op de Duitse inval:
15
Ibid.
16
Bob de Graaff, ‘Colijn: premier in de buitenlandse politiek’, in D.A. Hellema, C. Wiebes
en B. Zeeman (red.), Jaarboek Buitenlandse Zaken. Jaarboek voor de geschiedenis van de
Nederlandse Buitenlandse politiek 1994 (Den Haag 1994) 31-55, aldaar 43.
17
Proclamatie van Koningin Wilhelmina op 10 mei 1940, in z.a., Nederlandse
Geschiedenis, Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Geesteswetenschappen, 01-12-
2004 (http://cf.hum.uva.nl/geschiedenis/colleges/nedges/NedG71.ppt).
9
Na de Duitse inval vluchtte de Nederlandse regering in haar geheel naar Londen.
In de eerste maanden in ballingschap heerste er in het kabinet een defaitistische
stemming; er gingen stemmen op om te komen tot een vredesregeling met
Duitsland, omdat het realistisch was dat het Europese vasteland voor lange tijd
onder Duitse heerschappij zou vallen. Minister van Kleffens was echter een fel
tegenstander van onderhandelingen met Duitsland en de regering stelde zich als
doel de Britten duidelijk te maken dat het in het belang van Groot-Brittannië was
dat de onafhankelijkheid en de territoriale integriteit van Nederland snel hersteld
zouden worden. Omdat Nederland in het Verre Oosten een politiek van
neutraliteit wilde handhaven om het expansionistische Japan niet te provoceren
en de kolonie te beschermen, was het echter ook van belang om geen
onvoorwaardelijke alliantie met Groot-Brittannië te sluiten. Minister van Kleffens
bleef in de eerste jaren van de bezetting benadrukken dat Nederland een
onafhankelijk beleid voerde, ook al functioneerde het op dat moment vanuit
Londen, onder de jurisdictie van Groot-Brittannië.18
De bereidheid bij Groot-Brittannië tot samenwerking met de Nederlandse
regering bleek gering: alle contact tussen beide regeringen vond plaats op ad
hoc-basis en van regulier en geïnstitutionaliseerd overleg was geen sprake. Van
Britse zijde is het begrijpelijk dat het contact met de Nederlandse regering in
ballingschap bewust beperkt werd; Nederland was in de internationaal-politieke
arena te lang afzijdig en neutraal geweest om direct het vertrouwen van de
Britten te winnen. Bovendien bleef de Nederlandse regering hameren op haar
onafhankelijkheid in buitenlandse politiek. Daarnaast had Groot-Brittannië het
zelf erg druk met de oorlogsinspanning en met de bescherming van het Britse
Empire. Bereidheid tot verdere samenwerking tussen beide regeringen kwam er
pas na geruime tijd, nadat premier de Geer was opgevolgd door Gerbrandy, die
de positie van Nederland realistischer bezag. 19 Hierbij werd van beide kanten wel
de opmerking gemaakt dat het groeiende bondgenootschap tussen Nederland en
Groot-Brittannië uitsluitend van toepassing was op de Europese situatie; in het
Verre Oosten bleef Nederland vanuit zijn neutrale positie min of meer een politiek
van appeasement voeren richting Japan. Pas toen ook in de kolonie de
oorlogsdreiging aanzienlijk werd en na lang onderhandelen met de Britse
regering kwam het in december 1941 tot een gezamenlijke militaire alliantie.20
18
Adrian F. Manning, ‘The Position of the Dutch Government in London up to 1942’,
Journal of Contemporary History 13 (1978) 117-135, aldaar. 121-123.
19
Ibid., 123-124.
20
Ibid., 124-130.
10
Tijdens de bezetting leek het duidelijk dat in de gewijzigde internationale
geopolitieke situatie de Nederlandse neutraliteitspolitiek zou moeten worden
opgegeven. De terughoudendheid van de Britse regering naar aanleiding van de
Nederlandse pogingen tot verdere samenwerking was mede het gevolg geweest
van het imago dat Nederland, als traditioneel neutrale natie, internationaal had.
De Nederlandse regering werd bovendien nauwelijks betrokken bij de
onderhandelingen tussen de Geallieerden betreffende de oorlog met Japan in het
Verre Oosten, hetgeen erop wijst dat Nederland, dat zichzelf graag zag als een
onafhankelijke middelgrote mogendheid, een onrealistisch zelfbeeld had en in
werkelijkheid gezien werd als een kleine mogendheid. Naar aanleiding van dit
gewijzigde internationale imago sprak de Nederlandse regering in ballingschap
zich vanuit Londen uit voor een heroriëntatie van de internationale politiek.
Op 1 januari 1942 werd door een groot aantal landen, waaronder Nederland, een
document met de naam Declaration by the United Nations opgesteld en
getekend. In dit document beloofden de deelnemende landen het Atlantisch
Handvest tussen Groot-Brittannië en de Verenigde Staten van augustus 1941 te
respecteren, de As-mogendheden met alle mogelijke middelen te zullen
bestrijden en geen afzonderlijke vredesregelingen te zullen treffen met Duitsland,
Italië of Japan.21 Het is in de titel van deze verklaring dat de term Verenigde
Naties voor het eerst officieel werd gebruikt. In de oorlog zou deze term
synoniem worden aan de Geallieerden, de ondertekenaars van de verklaring,
maar na de oorlog zou hij overgenomen worden in de naam van de nieuwe
wereldorganisatie.
In het Atlantisch Handvest hadden president Roosevelt van de Verenigde
Staten en premier Churchill van Groot-Brittannië een visie uiteengezet voor een
nieuwe wereldorde na de oorlog, ondanks het feit dat de Verenigde Staten op dat
moment nog niet bij de oorlog betrokken waren geraakt. Het belangrijkste punt
uit het Atlantisch Handvest is de verklaring dat er een internationale organisatie
van naties zal worden opgericht om in de toekomst de vrede en veiligheid te
bewaren.22 Deze nieuwe organisatie zou de Volkenbond moeten vervangen.
Met de ondertekening van de Declaration by the United Nations nam de
Nederlandse regering in ballingschap voor het eerst formeel afstand van de
neutraliteitspolitiek, hetgeen niet verwonderlijk is in het licht van de Duitse
bezetting van Nederland. Ook geeft het weer in welke mate Nederland, ondanks
21
‘Declaration by the United Nations’ in z.a., Wikipedia, the Free Encyclopedia, 15-01-
2005 (http://en.wikipedia.org/wiki/Declaration_by_the_United_Nations).
22
‘Atlantic Charter’ in z.a., Wikipedia, the Free Encyclopedia, 26-11-2004
(http://en.wikipedia.org/wiki/Atlantic_Charter).
11
het mislukken van de Volkenbond, nog altijd geïnteresseerd was in internationale
samenwerking via een supranationaal orgaan.23 Het betekende een volgende
stap op weg naar de complete afschaffing van de neutraliteitspolitiek.
Opvallend, hoewel in het licht van de oorlog wellicht ook begrijpelijk, is de
nadruk die minister van Kleffens legde op de noodzaak van bewapening. De
minister was van mening dat Duitsland na de oorlog militair zou moeten worden
ingedamd, omdat dat land waarschijnlijk een bedreiging zou blijven vormen voor
de Nederlandse veiligheid. In een radiotoespraak voor Radio Oranje op 28
december 1943 maakte de minister duidelijk dat het volgens hem niet te
verwachten was dat Duitsland plotseling in ‘het makste lammetje’ zou
veranderen, niet in de laatste plaats vanwege het feit dat de Duitse mentaliteit
‘ingrijpend bedorven [was geraakt] door de inprenting van Nazi-doctrines.’24 Van
Kleffens beoogde een grootschalige militaire samenwerking tussen het West-
Europese vasteland (Nederland, België en Frankrijk) enerzijds en Groot-
Brittannië, de Verenigde Staten en Canada anderzijds:
Als de zaken in deze richting gaan dan zouden we een sterke formatie
kunnen zien in het Westen met Amerika, Canada en andere Britse
Dominions als een arsenaal en enorm reservoir van kracht, met Engeland als
basis en het West-Europese vasteland –waarmee ik Nederland, België en
Frankrijk bedoel– als bruggenhoofd. Een ontwikkeling in deze richting zal ons
afhankelijk maken van de westerse mogendheden, maar van de andere kant
zullen zij ons ook nodig hebben. Het is moeilijk om een sterkere positie voor
te stellen voor ons land. Dit ontzagwekkende westerse blok zou met Rusland
een oostelijke tegenhanger kunnen krijgen.25
Deze analyse van Van Kleffens blijkt achteraf niet erg ver bezijden de waarheid
te zijn –de minister voorspelde in zijn toespraak van eind 1943 in feite reeds de
bipolaire wereldorde van de Koude Oorlog– maar het meest opvallend voor het
onderwerp dat hier aan de orde is, is het gemak waarmee Van Kleffens afscheid
genomen leek te hebben van de neutraliteitspolitiek. De radiotoespraak van de
minister duidt op een duidelijke verandering in de Nederlandse houding ten
aanzien van internationale politiek; het uitgangspunt van het Nederlandse
buitenlands beleid van de afgelopen zeventig jaar werd met het grootste gemak
terzijde geschoven en de minister sprak plotseling van grote militaire allianties.
23
Vandenbosch, Dutch Foreign Policy since 1815, 293.
24
Vandenbosch, Dutch Foreign Policy since 1815, 290-291.
25
Ibid., 291.
12
Na de oorlog: een nieuwe oriëntatie
26
Ibid., 289.
27
B.H.M. Vlekke, ‘A Dutch View of the World Situation’, International Affairs 28 (1952)
413-421, aldaar 414.
28
Schokking, ‘The Netherlands in a Changing World’, 350.
13
en de vrees bestond dat het zou afzakken tot de status van ‘een land als
Denemarken.’29
De veranderde internationale situatie van na de oorlog en de gewijzigde positie
van Nederland op internationaal-politiek gebied hadden tot gevolg dat het
Nederlandse buitenlands beleid heroverwogen diende te worden. Voor een kleine
mogendheid als Nederland zou het onmogelijk zijn om de eerder gevoerde
neutraliteitspolitiek te handhaven. Uit de snelle verandering in de Nederlandse
opstelling ten aanzien van buitenlands beleid tijdens de bezettingsjaren blijkt dit
besef eens te meer. De neutraliteitspolitiek had Nederland niet buiten de oorlog
kunnen houden en dit lijkt de doorslaggevende oorzaak te zijn geweest van het
na de oorlog al snel afzweren van dit beleidsprincipe. Nederland had ingezien dat
het voor zijn veiligheid in de toekomst afhankelijk zou zijn van andere
mogendheden en dat neutraliteit in de gewijzigde internationale situatie niet
langer een optie was. Een specifiek aspect van de nieuwe oriëntatie van de
Nederlandse internationale politiek was het streven naar een verdergaande
internationale samenwerking, allereerst binnen de nieuw opgerichte
wereldorganisatie, de Verenigde Naties.
Met de toetreding van Nederland tot de Verenigde Naties kwam een definitief
einde aan de Nederlandse neutraliteitspolitiek. Het lidmaatschap van de nieuwe
wereldorganisatie leidde een nieuwe periode in het Nederlandse buitenlands
beleid in, waarbij meer aandacht zou komen voor internationale samenwerking
en voor bevordering van de mensenrechten.
Op 26 juni 1945 was in San Francisco door verschillende landen, waaronder ook
Nederland, het Handvest van de Verenigde Naties ondertekend. De Nederlandse
delegatie op de oprichtingsconferentie van de VN bleek bereid tot grote
concessies aan de nationale soevereiniteit, ten gunste van de bevordering van
internationale vrede en veiligheid. De Nederlandse afgevaardigde in San
Francisco, minister van Buitenlandse Zaken van Kleffens, verwoordde het
Nederlandse standpunt op de conferentie als volgt:
29
H.L. Wesseling, ‘Post-Imperial Holland’, Journal of Contemporary History 15 (1980) 125-
142, aldaar 126.
14
Nederland … heeft altijd op de bres gestaan voor een beter georganiseerde
internationale gemeenschap. Wij willen internationale anarchie zien
teruggedrongen tot het uiterste. Wij zijn bereid zekere beperkingen te
aanvaarden van die min of meer complete vrijheid van handelen, tot nu toe
het kenmerk van een souvereinen Staat. En wij zouden deze beperkingen
zoo gaarne aanvaard zien in gelijke mate door alle Staten, groote en kleine,
maar indien dit niet aanstonds kan bereikt worden en indien wij, tezamen
met andere, middelgrote en kleine Staten, in dit opzicht een voorbeeld
hebben te stellen, dan zullen wij trotsch zijn het te doen.30
15
het evenwel moeilijk voor te stellen dat een op dat moment democratisch
gekozen volksvertegenwoordiging een andere beslissing had genomen ten
aanzien van de Nederlandse ratificatie van het VN-Handvest.
De algemene stemming in het debat was dat het in de naoorlogse
internationaal-politieke situatie niet langer mogelijk was om de neutraliteit te
handhaven en dat het lidmaatschap van de nieuwe wereldorganisatie van groot
belang was om de vrede en de veiligheid internationaal, maar ook in Nederland
zelf, voor de toekomst te garanderen. Het besef, dat de neutraliteitspolitiek
wellicht in de vooroorlogse situatie van ‘nationaal egoïsme en van overspannen
souvereiniteitsbegrippen’33 de enige mogelijkheid was geweest voor Nederland
maar dat deze cynische politiek na de oorlog niet te handhaven zou zijn, was
zeer sterk aanwezig. Vrijwel alle deelnemers aan het debat spraken zich uit vóór
de toetreding van Nederland tot de VN, hoewel ze inzagen dat de nieuwe
organisatie nog verre van volmaakt was. RKSP-parlementariër L.J.C. Beaufort gaf
de stemming als volgt weer:
Zoo is het naar het mij voorkomt inderdaad, mijnheer de voorzitter! Geen
reden voor gejuich en gejubel, nuchtere en eerlijke erkenning, dat wij nog
slechts staan aan het begin van een langen, moeilijk begaanbaren weg,
maar anderzijds dankbaar constateren, dat een hoopvol begin dan toch is
gemaakt en dat bij volhardend, betrouwvol en vooral nederig verderwerken
… uiteindelijk een betere wereld mag worden verhoopt. … De daartoe
nodige offers zullen gaarne worden gebracht, ook dat van onze vroegere
neutraliteitspolitiek.34
33
Naar L.J.C. Beaufort, in Handelingen, Tweede Kamer, 1945, 125.
34
Handelingen, Tweede Kamer, 1945, 124-125.
35
Ibid., 125.
16
Verenigde Naties succesvoller zouden worden dan de Volkenbond. Ook het feit
dat de Sovjet-Unie tot de oprichters van de VN behoorde droeg hiertoe bij.
Daarnaast zou de organisatie zich behalve met staatkundige en politieke zaken
ook zou gaan bezighouden met internationaal sociaal-economisch beleid, punten
die voor Nederland als handelsnatie van belang waren. Hoewel nog lang niet
volmaakt, was de regeling voor de VN een sterke verbetering ten opzichte van de
Volkenbond, dat was voor iedereen duidelijk.
Uiteraard werden in het debat ook bezwaren uitgesproken tegen de
Nederlandse toetreding tot de Verenigde Naties. Voor de deelnemers aan het
Tweede-Kamerdebat was het duidelijk dat het grootste bezwaar tegen het
Handvest was dat de vijf grote mogendheden vetorecht zouden krijgen in de
Veiligheidsraad, en dat dus bij ingrijpende beslissingen op het gebied van
internationale vrede en veiligheid eenstemmigheid van ‘de Grote Vijf’ vereist
was. In vergelijking met de Volkenbond was het een vooruitgang dat niet langer
iedere natie een veto had en dat hierdoor de besluitvorming waarschijnlijk
efficiënter zou kunnen verlopen; het vetorecht van ‘de Grote Vijf’ was echter,
zeker voor een kleine mogendheid als Nederland, op dat moment zeer
bezwaarlijk. In de woorden van SDAP-Kamerlid L.A. Donker:
Nederland had zich tijdens de conferentie van San Francisco krachtig uitgesproken
tegen het vetorecht voor de vijf grote mogendheden, maar had zich als klein land
uiteindelijk toch hierbij moeten neerleggen. De Nederlandse bezwaren tegen de
instelling van het vetorecht voor ‘de Grote Vijf’ kwamen in het debat opnieuw
duidelijk naar voren. De erkenning van het Handvest zou de erkenning inhouden
van de door de grote mogendheden verworven machtsposities, en tevens een
instemming betekenen met een ondergeschikte rol voor Nederland. Door
verschillende parlementariërs werd er bovendien op gewezen dat het vetorecht
inhield dat dwangacties van de VN alleen mogelijk zouden zijn tegen middelgrote
en kleine staten, en dat de grote mogendheden elk voorstel tot actie tegen
zichzelf zouden kunnen blokkeren. De Verenigde Naties zouden niet handelend
36
Ibid., 126.
17
kunnen optreden als een grote mogendheid zelf agressieve bedoelingen zou
krijgen, of een kleinere staat zou steunen in diens agressieplannen. Door het
vetorecht voor de permanente leden van de Veiligheidsraad, stelde de heer
Bierema van de liberale Partij van de Vrijheid (PvdV), verloor het VN-Handvest aan
betekenis, omdat dit in strijd was met de geproclameerde soevereine gelijkheid
van alle naties.37
Een ander bezwaar dat de parlementariërs maakten tegen het VN-Handvest was
de geringe macht die de Algemene Vergadering zou krijgen in de organisatie. De
belangrijke beslissingen over het gebruik van machtsmiddelen zouden namelijk in
alle gevallen door de Veiligheidsraad worden genomen. De werkelijke macht in de
VN zou hiermee komen te liggen bij de ‘Grote Vijf’, en het oude spreekwoord ‘als
de reuzen vechten, is de dwerg koning’ leek hiermee niet meer van toepassing te
zijn. Om deze reden was het voor een klein land als Nederland niet langer
mogelijk om een onafhankelijk buitenlands beleid te blijven voeren. Nederland had
zich in San Francisco onder meer sterk gemaakt voor de oprichting van een
permanente ‘Commissie voor Vrede en Veiligheid’ van achttien leden, die zou
optreden als contactorgaan tussen de Algemene Vergadering en de
Veiligheidsraad, maar had met betrekking tot deze wens geen weerklank
gevonden bij de grote mogendheden.
Enkele parlementariërs wezen nog op andere bezwaren en onvolkomenheden in
het VN-Handvest. Volgens ARP-Kamerlid Smeenk moest het mogelijk gemaakt
worden om inbreuk te maken op het beginsel van non-interventie, ‘indien een land
alle rechtsnormen ter zijde wilde stellen en de gewetens- en godsdienstvrijheid
niet werden geëerbiedigd.’38 Ook wezen sommige Kamerleden erop dat er in het
Handvest onvoldoende nadruk werd gelegd op de noodzaak van beperking van
bewapening: ‘op dit oogenblik zijn alle naties tot de tanden bewapend en ik geloof
niet, dat daarmee de meest geschikte voorwaarde is vervuld om den vrede te
bewaren.’39
Over het algemeen waren ook de meer sceptische deelnemers het er echter
over eens dat Nederland het Handvest van de Verenigde Naties moest
ratificeren, omdat een andere optie feitelijk gezien ook niet voorhanden was.
Minister van Kleffens gaf in een reactie op het debat aan dat ook hij allerminst
tevreden was met het vetorecht voor de vijf permanente leden van de
Veiligheidsraad. Het offer wat de kleinere naties, waaronder Nederland, moesten
37
Ibid., 132.
38
Ibid., 132.
39
Naar S.E.B. Bierema, in Ibid., 134.
18
brengen aan hun soevereiniteit was groter dan dat van de ‘Grote Vijf’, maar
hiermee zouden de kleinere landen ook een duidelijk voorbeeld stellen voor de
grote mogendheden, in de geest van de soevereine gelijkheid van alle naties.
Tevens wees Van Kleffens erop dat veel onvolkomenheden die in het debat ter
sprake waren gekomen in de toekomst binnen de VN zelf zouden kunnen worden
opgelost, en dat Nederland zich hiervoor sterk zou blijven maken.40 Volgens Van
Kleffens hadden de kleine landen tijdens de onderhandelingen in San Francisco
Het wetsontwerp tot ratificatie van het Handvest van de Verenigde Naties werd
uiteindelijk zonder hoofdelijke stemming door de Tweede Kamer aangenomen.
Ten aanzien van de neutraliteitspolitiek, die vóór de oorlog het uitgangspunt van
het Nederlandse buitenlands beleid had gevormd, kan gesteld worden dat dit
punt tijdens het Tweede-Kamerdebat over toetreding tot de Verenigde Naties
door vele parlementariërs naar voren werd gehaald en dat zij zich er terdege van
bewust waren dat het Nederlandse lidmaatschap van de Verenigde Naties een
definitief einde zou betekenen van deze neutraliteitspolitiek. Ook voor een beleid
onder de mildere term ‘zelfstandigheidspolitiek’, waarbij Nederland zelf zou
kunnen bepalen onder welke omstandigheden het zou deelnemen aan een
gezamenlijke militaire actie, zou binnen de Verenigde Naties geen plaats meer
zijn.42
Geen enkel Kamerlid vond de traditie van neutraliteit echter voldoende
belangrijk om op basis hiervan bezwaar aan te tekenen tegen de ratificatie van
het VN-Handvest. Volgens Kamerlid Bierema (PvdV) was er feitelijk geen sprake
van een grote verandering:
40
Ibid., 142.
41
Ibid., 144.
42
Ibid., 135.
19
Ik geloof niet, dat [het prijsgeven van de neutraliteitspolitiek] ons al te zeer
behoeft te beangstigen, want principieel is dit geen verandering bij dat, wat
wij reeds hebben gedaan, toen wij toetraden tot den Volkenbond. Ook toen
hebben wij onze neutraliteitspolitiek moeten prijsgeven, al is de neutraliteit
door het in gebreke blijven van den Volkenbond weer langzamerhand
teruggekeerd en in haar oude kracht hersteld.43
Conclusie
43
Ibid., 134.
20
internationale aangelegenheden was reeds vóór het uitbreken van de Tweede
Wereldoorlog begonnen. Met name het Nederlandse lidmaatschap van de
Volkenbond is in dit kader van significant belang. Had Nederland zich in 1919 nog
met succes beroepen op zijn ongebondenheid toen het ging om het uitleveren
van de voormalige Duitse keizer Wilhelm II aan de Geallieerden, nadat het land
lid was geworden van de Volkenbond deed het steeds meer concessies aan de
eigen vrijheid van handelen op internationaal gebied. Dit was niet volledig te
rijmen met de officiële Nederlandse positie van neutraliteit, maar was een
noodzakelijk en begrijpelijk gevolg van het lidmaatschap van de nieuwe
wereldorganisatie en de veranderde internationale politieke arena. Officieel hield
Nederland vast aan de neutraliteit, maar in de praktijk werd dit principe niet
langer volledig en strikt gehanteerd.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog vormde Nederland een bondgenootschap met
de Geallieerde mogendheden, en na de bevrijding was voor iedereen duidelijk dat
de tijd van de neutraliteitspolitiek definitief voorbij was. Het parlement stemde
met overweldigende meerderheid in met de toetreding van Nederland tot de
Verenigde Naties en sloeg hiermee formeel een nieuwe weg in op het gebied van
buitenlands beleid.
Opvallend in het Kamerdebat over de toetreding tot de Verenigde Naties was
de bijna-unanimiteit waarmee de Tweede Kamer het voornemen van de regering
om het Handvest te ratificeren ondersteunde. Het einde van de Nederlandse
traditie van neutraliteit in internationale aangelegenheden werd in het debat
enkele malen aangehaald maar lijkt voor niemand belangrijk genoeg te zijn
geweest om hiervoor het lidmaatschap van de VN op te geven. De deelnemers
aan het debat waren het er vrijwel unaniem over eens dat het een keuze was,
zoals de regering al had aangegeven, tussen ‘[h]etzij dit compromis, of geen
internationale organisatie van vrede en veiligheid’.44
In het debat over de heroriëntatie van de Nederlandse buitenlandse politiek na
de Tweede Wereldoorlog was de traditionele neutraliteitspolitiek van voorheen
een telkens terugkerend thema. Zoals reeds is gebleken was de neutraliteit
echter voor vrijwel niemand van dermate groot belang dat ze de formulering van
een nieuw buitenlands beleid in de weg moest staan. Het lijkt alsof Nederland blij
was eindelijk het juk van de neutraliteit van zich af te kunnen werpen, om zich
vol overgave te wijden aan een nieuwe, meer betrokken, internationale politiek.
44
Ibid., 124.
21
Roel van Engelen
Utrecht, 15 april 2005
22
Bibliografie
Bronnen
• ‘8ste vergadering, 30-10-1945, Goedkeuring Handvest Vereenigde Naties,
onderteekend te San Francisco op 26 Juni 1945’ in Handelingen der Staten-
Generaal, Tweede Kamer, Tijdelijke zitting 1945-II (Den Haag: Ter Algemeene
Landsdrukkerij, 1945) 123-144.
Boeken en tijdschriftartikelen
• Daalder, Hans, Willem Drees 1886-1988. Gedreven en behoedzaam: de jaren
1940-1948 (Amsterdam: Uitgeverij Balans, 2003).
• de Graaff, Bob, ‘Colijn: premier in de buitenlandse politiek’, in: : D.A. Hellema, C.
Wiebes en B. Zeeman (red.), Jaarboek Buitenlandse Zaken. Jaarboek voor de
geschiedenis van de Nederlandse Buitenlandse politiek 1994 (Den Haag: Sdu
Uitgeverij Koninginnegracht, 1994) 31-55.
• Kersten, Albert E., ‘Koningin Wilhelmina en president F.D. Roosevelt: een
persoonlijke briefwisseling, 1939-1945’ in: D.A. Hellema, C. Wiebes en B. Zeeman
(red.), Buitenlandse Zaken. Jaarboek voor de geschiedenis van de Nederlandse
buitenlandse politiek 1994 (Den Haag: Sdu Uitgeverij Koninginnegracht, 1994),
111-126.
• Manning, Adrian F., ‘The Position of the Dutch Government in London up to 1942’,
Journal of Contemporary History 13 (1978) 117-135.
• Schokking, J.J., ‘The Netherlands in a Changing World’, International Affairs 23
(1947) 343-356.
• Vandenbosch, Amry, Dutch Foreign Policy since 1815: A Study in Small Power
Politics (Den Haag: Martinus Nijhoff, 1959).
• Vlekke, B.H.M, ‘A Dutch View of the World Situation’, International Affairs 28
(1952) 413-421.
• Wesseling H.L., ‘Post-Imperial Holland’, Journal of Contemporary History 15 (1980)
125-142.
Internet
• F. Oorschot, ‘Periode van de Algemene Mobilisatie’, 2004
(http://www.mei1940.nl/Algemene_Mobilisatie.htm).
• z.a., ‘Nederlandse Geschiedenis’, Universiteit van Amsterdam, Faculteit der
Geesteswetenschappen, 01-12-2004
(http://cf.hum.uva.nl/geschiedenis/colleges/nedges/NedG71.ppt).
• z.a., ‘Politieke betrekkingen - De Duits-Nederlandse relatie vanaf 1871’,
www.duitslandweb.nl
(http://www.duitslandweb.nl/naslagwerk/naslagwerk/Nederlands-
Duitse_betrekkingen/Politieke_betrekkingen.html).
23
• z.a., ‘Declaration by the United Nations’ in: Wikipedia, the Free Encyclopedia, 15-
01-2005 (http://en.wikipedia.org/wiki/Declaration_by_the_United_Nations).
• z.a., ‘Atlantic Charter’ in: Wikipedia, the Free Encyclopedia, 26-11-2004
(http://en.wikipedia.org/wiki/Atlantic_Charter).
(stabiele links op 14 april 2005)
24