You are on page 1of 21

1.

Inleiding

Dit rapport presenteert de uitkomsten van een onderzoek naar de noodzaak tot het aanleggen
van een nieuw grootschalig bedrijventerrein in Weert. Het draagt bouwstenen aan voor de
discussie over een nieuw bedrijventerrein. Het onderzoek heeft zich niet gericht op de vraag
wáár een nieuw aan te leggen bedrijventerrein in Weert zou moeten komen, maar óf er
daadwerkelijk behoefte bestaat aan een nieuw grootschalig bedrijventerrein. De bouwstenen
die worden aangedragen hebben betrekking op de ontwikkeling van de bevolking, de
arbeidsmarkt, de economische structuur van de stad Weert en de betekenis van Weert voor de
regio. Tevens worden nieuwe inzichten besproken op het gebied van duurzaam bouwen op
bedrijventerreinen en de selectie van bedrijven voor een nieuw aan te leggen bedrijventerrein.

In hoofdstuk 2 geven we aan welke uitgangspunten door de gemeente Weert worden


gehanteerd die pleiten vóór de aanleg van een nieuw bedrijventerrein. Deze uitgangspunten
zijn neergelegd in het Structuurplan van de gemeente en het Beleidsprogramma voor de
Raadsperiode 1998-2002. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de hierboven genoemde actuele
ontwikkelingen op het gebied van demografie, arbeidsmarkt, economie en ruimte. Hoofdstuk
4 confronteert de in hoofdstuk 2 genoemde uitgangspunten met de in hoofdstuk 3 besproken
ontwikkelingen en presenteert de bouwstenen voor een discussie over een nieuw
bedrijventerrein. Hoofdstuk 5 vat de belangrijkste conclusies samen. Een samenvatting, met
daarbij de belangrijkste conclusies van dit onderzoek, maakt eveneens deel uit van dit rapport
en is deze inleiding voorafgegaan.

1
2. Waarom een nieuw bedrijventerrein in Weert?

In dit hoofdstuk wordt weergegeven welke uitgangspunten worden gehanteerd die pleiten
vóór een nieuw grootschalig bedrijventerrein in Weert. Deze uitgangspunten zijn met name
neergelegd in het Structuurplan van de gemeente Weert, alsmede in het Beleidsprogramma
voor de Raadsperiode 1998-2002. Op een aantal punten zijn deze uitgangspunten
verduidelijkt met behulp van informatie verkregen uit gesprekken die werden gevoerd met de
wethouders P.J.H. Sijben en A.J.L. Heijmans. Benadrukt moet worden dat de interpretatie van
deze informatie volledig voor rekening komt voor de onderzoeker en dat zij op geen enkele
wijze de mening van de betrokken wethouders weergeeft.

Weert vervult in de regio een centrumfunctie op het gebied van werkgelegenheid. De stad
levert niet alleen werkgelegenheid voor mensen uit de directe omliggende Limburgse regio,
maar ook voor mensen uit het zuidoostelijk deel van Noord-Brabant en het aangrenzende
Belgische gebied. De centrumfunctie van Weert heeft daarom betrekking op een gebied
waarin 80 tot 100 duizend mensen leven. Weert kent een strategische ligging door de
nabijheid van de transportas A2, de spoorlijn Eindhoven-Maastricht en de Zuid-Willemsvaart.
Centraal in het gemeentelijk beleid staat het behoud en de versterking van de centrumfunctie.
De gemeente acht een voldoende aanbod van kwalitatief aantrekkelijke bedrijventerreinen
noodzakelijk voor dit beleid, mede ten behoeve van het behoud en de vergroting van de
werkgelegenheid in Weert.

Het huidige college van burgemeester en wethouders streeft autonome groei van de Weertse
economie na. Uitgangspunt hierbij is dat het huidige welvaartsniveau in Weert op peil wordt
gehouden en zo mogelijk wordt vergroot. Welvaart wordt dan met name afgemeten aan het
niveau van de werkgelegenheid. De bevolking van 15-64 jaar in Weert bedraagt zo’n 30
duizend personen (1998). Het aantal banen in Weert bedraagt zo’n 21 duizend (1998) en de
arbeidsparticipatie is er hoger dan landelijk gemiddeld. De werkloze beroepsbevolking
bedraagt zo’n 1.500 personen: de werkloosheid is lager dan landelijk gemiddeld en lager dan
gemiddeld in Limburg. Een meer gedetailleerde weergave van de (ontwikkeling van de)
werkgelegenheid wordt in het volgende hoofdstuk besproken.

Met welvaart wordt eveneens bedoeld het niveau van (regionale) voorzieningen in de stad.
Deze omvatten onder meer centrumvoorzieningen, buurt- en wijkgebonden voorzieningen,
sociaal-culturele voorzieningen, welzijnsvoorzieningen en onderwijsvoorzieningen. Het
niveau van deze voorzieningen wordt beïnvloed door trends die zich voordoen in de
maatschappij, zoals gezinsverdunning, vergrijzing van de bevolking, toename mobiliteit,
toename vrije tijd, deeltijdwerken en tele-werken (zie Structuurplan voor een verdere
discussie van deze trends en hun invloed op het niveau van de voorzieningen in Weert). Het
beleidsvoornemen van de gemeente is behoud en zo mogelijk versterking van het aanbod van
voorzieningen met een regionale verzorgingsfunctie. Belangrijk hiervoor is de aanwezigheid
van een draagvlak voor deze voorzieningen, zodat mogelijkheden op het gebied van wonen en
werken behouden dienen te worden. Aan de basis van dit beleidsvoornemen staat dus
eveneens het behoud en de vergroting van de werkgelegenheid in Weert.

Bovenstaande uitgangspunten worden gehanteerd om te pleiten voor de aanleg van een nieuw
grootschalig bedrijventerrein in Weert. De uitgifte van bedrijventerreinen (in ha) in Weert in
de afgelopen 10 jaar is weergegeven in Figuur 1. Deze Figuur geeft aan dat de uitgifte in de
periode 1997-1999 gemiddeld hoger is geweest dan in de voorgaande periode als gevolg van
de gunstige economische ontwikkeling.

2
uitgegeven bedrijventerrein (ha)
16 14
12 11
12 10
7
8 5 6 6
5
4 2

0
1990 1995 1999

Figuur 1 Uitgegeven bedrijventerrein in ha, 1990-1999. Bron: Gemeente Weert.

Omdat de gemeente autonome groei van de economie nastreeft, wordt in het huidige beleid
ingezet op een uitgifte van ongeveer 7 tot 8 ha per jaar voor de periode 2000-2015. Het
uitgangspunt hiervoor is dat de behoefte aan bedrijventerrein in de periode 2000-2015 gelijk
zal zijn aan de gemiddelde jaarlijkse uitgifte in de periode 1989-1999 (7,8 ha). Uitgaande van
een gemiddelde jaarlijkse uitgifte van 7,5 ha in de periode 2000-2015 ziet de additionele
behoefte aan bedrijventerrein in Weert er als volgt uit:

Behoefte bedrijventerrein 2000-2015 (netto) 15 x 7,5 ha 112,5 ha


Restcapaciteit tot 2000 ± 11,5 ha
Uitbreiding van de Kempen ± 12,0 ha
Uitbreiding van Leuken-Noord ± 9,0 ha
Pannenweg ± 20,0 ha

Verminderd met totaal ± 52,5 ha


Additionele behoefte tot 2015 ± 60,0 ha
Bron: Gemeente Weert.

De gemeente streeft naar een gefaseerde uitgifte van bedrijventerreinen in de periode 2000-
2015 die bepaald wordt door de behoefte bij bedrijven. Een planologische reservering voor
een nieuw bedrijventerrein dat tegemoet komt aan het ambitieniveau van de gemeente dient
op korte termijn (voor juli) gemaakt te worden in verband met de inspraakmogelijkheden die
de gemeente heeft ten aanzien van het vaststellen van een provinciaal omgevingsplan van de
Provincie Limburg. Derhalve bevindt de discussie over een nieuw bedrijventerrein zich reeds
in de fase waarin gesproken wordt over de locatie van een nieuw grootschalig
bedrijventerrein. Mogelijke locaties bevinden zich aan de Roermondseweg (bij de A2), aan de
Eindhovenseweg (bij de A2) en ten noorden van bedrijventerrein Kampershoek. De eerste
locatie geniet de voorkeur van de gemeente, de tweede van de Provincie.

Een nieuw aan te leggen bedrijventerrein zou kunnen worden gekarakteriseerd als “modern
gemengd”. Dit houdt in dat alle soorten bedrijven die binnen de hindercategorie 2 tot en met 4
vallen zich kunnen vestigen op dit bedrijventerrein. Het college van burgemeester en
wethouders geeft aan dat niet alle soorten bedrijven in aanmerking zullen komen voor een
plekje op een nieuw aan te leggen bedrijventerrein. De voorkeur gaat uit naar moderne

3
(technologische) industriële bedrijven en bedrijven met een handelsfunctie. Logistieke
bedrijven die ondersteunend zijn voor de regio zijn ook welkom, maar grootschalige overslag-
en transportactiviteiten worden geweerd.

De Bedrijventerreinen strategie van de Provincie Limburg geeft aan dat een modern gemengd
bedrijventerrein idealiter in de nabijheid van stedelijke voorzieningen ligt, “aan de rand van
de bebouwde kom en aansluitend op reeds bestaand modern gemengd terrein, rekening
houdend met uitbreidingsgebieden of –richtingen voor wonen, natuur en recreatie.” Omdat de
gemeente Weert in overleg is getreden met de gemeente Nederweert over de invulling van het
gebied tussen de twee gemeenten, waarbij ook sprake is van de aanleg van een gezamenlijk
bedrijventerrein (Pannenweg), gaat de voorkeur van de gemeente Weert niet uit naar de
aanleg van een nieuw bedrijventerrein ten noorden van Kampershoek. De gemeente wil
hiermee de optie behouden voor verdere uitbreiding van woongebied, aansluitend op het
woongebied Laar-Zuid, in de richting van Nederweert.

Met betrekking tot de werkgelegenheid wordt ervan uitgegaan dat een nieuw aan te leggen
grootschalig bedrijventerrein 30 tot 35 arbeidsplaatsen per ha moet opleveren. De hierboven
weergegeven netto behoefte aan bedrijventerrein van 112,5 ha komt neer op een verwachte
toename van de werkgelegenheid met 3.375 tot 3.938 arbeidsplaatsen in de periode 2000-
2015.

Dit hoofdstuk geeft de uitgangspunten weer die de gemeente Weert hanteert om te pleiten
voor de aanleg van een nieuw grootschalig bedrijventerrein in Weert. Hieronder volgt een
puntsgewijze samenvatting van deze uitgangspunten:

• De centrumfunctie van de stad Weert dient te worden behouden en zo mogelijk te


worden versterkt.
• De werkgelegenheid in Weert dient te worden behouden en zo mogelijk te worden
vergroot.
• Het niveau van de (regionale) voorzieningen in Weert dient te worden behouden en zo
mogelijk te worden vergroot.
• Het college van burgemeester en wethouders streeft naar een natuurlijke (autonome)
groei van de economie van Weert in de komende periode.
• Een nieuw grootschalig bedrijventerrein is noodzakelijk om de ambities van de
gemeente Weert te kunnen waarmaken.
• De behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen in Weert wordt bepaald door de
gemiddelde uitgifte van bedrijventerreinen in de afgelopen 10 jaar. Dit komt neer op
een uitgifte van gemiddeld 7 tot 8 ha per jaar.
• Een nieuw bedrijventerrein zal gefaseerd ontwikkeld worden, afhankelijk van de
behoefte.
• De gemeente is selectief in de keuze van bedrijven die zich willen vestigen op een
nieuw aan te leggen bedrijventerrein. De voorkeur gaat uit naar moderne
(technologische) industriële bedrijven, bedrijven met een handelsfunctie en (beperkt)
logistieke bedrijven met een duidelijk regionale functie.
• Een nieuw aan te leggen bedrijventerrein moet een effect op de werkgelegenheid
teweegbrengen dat neerkomt op 30 tot 35 arbeidsplaatsen per hectare.

4
3. Relevante actuele ontwikkelingen

In dit hoofdstuk gaan we in op relevante actuele ontwikkelingen op het gebied van


demografie, arbeidsmarkt, economie en ruimte. Onder relevante ontwikkelingen wordt hier
verstaan de ontwikkelingen die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of er een
nieuw bedrijventerrein moet worden aangelegd in Weert. Onder actuele ontwikkelingen wordt
hier verstaan de ontwikkelingen die zich op dit moment voordoen in Weert en de omgeving
van de stad. Tevens wordt ingegaan op de verwachte ontwikkelingen, die zich hoofdzakelijk
op dit moment al hebben aangekondigd. Voor de beschrijving van al deze ontwikkelingen
wordt met name gebruik gemaakt van gegevens van het CBS, het CPB, de
Arbeidsvoorziening en het ETIL. De huidige dynamiek in de economie veroorzaakt op een
aantal punten dat een gedateerd beeld wordt gegeven van bepaalde ontwikkelingen. Niettemin
zijn wij overtuigd van de geldigheid van de algemene ontwikkelingen die in dit hoofdstuk
worden geschetst, ook al omdat gebruik wordt gemaakt van prognoses voor de komende
jaren.

Dit hoofdstuk is verdeeld in vijf paragrafen. In paragraaf 3.1 komen de demografische


ontwikkelingen aan de orde. In paragraaf 3.2 wordt de situatie op de arbeidsmarkt onder de
loep genomen. In paragraaf 3.3 worden regionale ontwikkelingen besproken vanuit het
perspectief van het provinciaal omgevingsplan. In paragraaf 3.4 wordt ingegaan op de trends
op het gebied van duurzaam bouwen. In paragraaf 3.5 wordt tot slot ingegaan op de selectie
(door gemeenten) van bedrijven voor bedrijventerreinen.

3.1 Bevolking

Weert, Limburg, Nederland en de meeste Europese landen staan aan de vooravond van
ingrijpende veranderingen in de samenstelling van de bevolking. De twee naoorlogse
geboortegolven leiden in de komende decennia tot een toenemende vergrijzing van de
bevolking. Limburg loopt hiermee voorop en is naar verwachting de eerste Nederlandse
provincie die te maken krijgt met een afnemende omvang van de bevolking. Dit wordt
veroorzaakt doordat de sterfte als gevolg van de vergrijzing groter zal zijn dan de verwachte
aanwas van de bevolking. De omslag van stijgende naar dalende omvang van de bevolking
gaat in Limburg aanzienlijk eerder optreden dan landelijk (bron: ETIL).

Zoals hierboven aangegeven gaat deze ontwikkeling niet ongemerkt voorbij aan Weert.
Figuur 2 geeft de verwachte ontwikkeling van de bevolking voor Limburg en Weert weer,
waarbij voor Weert wordt uitgegaan van de middenvariant van de bevolkingsprognose voor
Midden-Limburg zoals beschreven in de (concept) Bevolkingsprognose 2000-2030 van de
Provincie Limburg (bron: ETIL). Uit de figuur blijkt dat de omvang van de Limburgse
bevolking, na een aanvankelijke toename in de periode 2000-2004 tot 1.148.000 personen, in
2015 naar verwachting weer afgenomen is tot de omvang in het jaar 2000: 1.141.000
personen. De figuur geeft ook aan dat Weert een soortgelijke ontwikkeling zal doormaken. De
stijging van de bevolkingsomvang zal in Weert aanhouden tot 2010, maar zal daarna relatief
sneller dalen dan gemiddeld in Limburg. De prognose van de bevolking in Weert volgens
ETIL (48.995 personen) komt voor 2010 iets hoger uit dan wordt aangegeven in de figuur
(48.515 personen) als gevolg van de hier gehanteerde methode. Cijfers voor latere jaren dan
2010 zijn echter niet beschikbaar in het rapport van ETIL. Als gevolg van de onzekerheden
die deze voorspelling met zich meebrengt, hanteren we hier het uitgangspunt dat de omvang
van de bevolking in Weert tussen 2000 en 2015 licht zal stijgen met zo’n 300 personen.

5
Bevolking Limburg (x1000)

Bevolking Weert (x1000)


1.152 48,6
1.148 48,4
1.144 48,2
1.140 48,0
1.136 47,8
1.132 47,6
00

05

10

15
20

20

20

20
Limburg Weert

Figuur 2 Ontwikkeling van de bevolking in Limburg en Weert, 2000-2015. Bron: ETIL, eigen berekeningen.

De verwachte afname van de bevolking in de komende decennia heeft ook consequenties voor
de ontwikkeling van de bevolkingsgroep van 15-64 jaar, de potentiële beroepsbevolking. Als
gevolg van de vergrijzing van de bevolking neemt het aandeel van personen ouder dan 64 jaar
toe. Dit betekent dat de ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking anders verloopt dan
die van de totale bevolking. In Weert is het aantal personen van 15-64 jaar tussen 1998 en
1999 afgenomen van 33.034 naar 32.870 personen (bron: CBS). Op basis van bovenstaande
prognose voor de ontwikkeling van de bevolkingsomvang in Weert, alsmede de prognose van
de ontwikkeling van het aandeel van de bevolking van 15-64 jaar in Midden-Limburg
(berekend op basis van het ETIL rapport) maken we een voorspelling van de verwachte
ontwikkeling van de bevolking van 15-64 jaar in Weert. Deze voorspelling is voor de jaren
2000, 2005, 2010 en 2015 weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1 De verwachte ontwikkeling van de bevolking van 15-64 jaar in Weert, 2000, 2005, 2010 en 2015
(aantal personen).
2000 2005 2010 2015
Bevolking 15-64 jaar 32.808 32.934 32.766 31.572 a
a
Voor de berekening van het aandeel van 15-64 jarige personen in de bevolking is het gemiddelde van de ETIL
prognose voor 2010 en 2020 gehanteerd.
Bron: ETIL, eigen berekeningen.

Uit Tabel 1 kan worden geconcludeerd dat de potentiële beroepsbevolking in Weert in de


komende 15 jaar min of meer constant zal blijven. In de periode ná 2010 zal een daling
optreden in het aantal 15-64 jarige personen in Weert, maar de verwachte afname tot 2015
blijft beperkt tot circa 1.000 personen tussen 2010 en 2015. Gegeven de onzekerheden die
deze voorspelling met zich meebrengt hanteren we hier het uitgangspunt dat de potentiële
beroepsbevolking constant blijft tussen 2000 en 2015.

Aan het einde van deze paragraaf concluderen we dat de omvang van de bevolking in Weert
tussen 2000 en 2015 naar verwachting gelijk blijft. Een lichte stijging tot 2010 wordt gevolgd
door een sterkere daling na 2010. De bevolking van 15-64 jaar, de potentiële
beroepsbevolking, blijft in de periode 2000-2015 constant.

6
3.2 Arbeidsmarkt

De situatie in de arbeidsmarkt wordt niet alleen bepaald door de in de vorige paragraaf


beschreven verwachte ontwikkeling van de bevolkingsomvang, maar ook door de
beschikbaarheid van geschoold personeel. In deze paragraaf ligt daarom de nadruk op de
opleidings- en beroepenstructuur van de beroepsbevolking in Weert. In Weert werken circa 20
duizend personen, circa 1.600 personen zijn werkzoekend. Dat Weert met recht een
industriestad genoemd mag worden blijkt uit onderstaande Tabel 2, waarin de aandelen in de
werkgelegenheid in 1997 zijn weergegeven voor vier sectoren in Weert, Limburg en
Nederland.

Tabel 2 Aandeel in de werkgelegenheid voor vier bedrijfssectoren (in procenten), Weert, Limburg en
Nederland, 1997.
Weert Limburg Nederland
Industrie, bouwnijverheid en openbaar nut 37,1 31,2 23,9
Commerciële dienstverlening 31,4 33,4 39,0
Niet-commerciële dienstverlening 26,9 30,1 32,0
Overige sectoren 4,6 5,3 5,1
100,0 100,0 100,0
Bron: CBS.

Uit deze tabel blijkt dat de werkgelegenheid in de industrie, bouwnijverheid en de openbare


nutsbedrijven relatief aanzienlijk groter is dan in Limburg en in Nederland. Het
werkgelegenheidsaandeel van de dienstverlening in Weert is daardoor lager dan provinciaal of
landelijk. Met name de commerciële dienstverlening kent een lager aandeel in de
werkgelegenheid, maar ook de niet-commerciële dienstverlening scoort lager in Weert. De
opleidingsstructuur van de (beroeps)bevolking in 1997 staat weergegeven in Tabel 3 voor
Weert, Limburg en Nederland.

Tabel 3 Opleidingsstructuur van de bevolking van 15-64 jaar en de beroepsbevolking (in procenten), Weert,
Limburg en Nederland, 1997.
Weert Limburg Nederland
Bevolking 15-64 jaar
Laag 42,8 44,1 39,9
Middelbaar 42,1 38,9 39,8
Hoog 15,1 17,0 20,3
100,0 100,0 100,0
Beroepsbevolking
Laag 31,6 32,9 29,6
Middelbaar 47,9 45,0 44,7
Hoog 20,5 22,1 25,7
100,0 100,0 100,0
Bron: CBS.

Uit deze tabel blijkt dat de (potentiële) beroepsbevolking in Weert uit relatief meer
middelbaar opgeleide personen bestaat dan in Limburg en Nederland. Het aandeel van laag
opgeleide personen bevindt zich tussen dat van Limburg (hoger) en Nederland (lager) in. Het
aandeel van hoog opgeleide personen in de (potentiële) beroepsbevolking in Weert is lager
dan in Limburg en Nederland. Het karakteristieke beeld van de arbeidsmarkt in Weert dat op

7
basis van Tabel 2 en 3 wordt geschetst geeft aan dat in Weert relatief veel middelbaar
opgeleide personen werkzaam zijn in de nijverheid. Daarnaast valt het lager aandeel van hoog
opgeleide personen op. Vanuit dit perspectief beschrijven we nu de huidige ontwikkelingen in
de arbeidsmarkt in Weert.

In Tabel 4 staat het aantal niet-werkende werkzoekenden (NWW-ers) weergegeven voor het
arbeidsbureau Weert. De cijfers geven het totaal, als ook het aantal NWW-ers per fase aan het
einde van maart 1998, 1999 en 2000. De fase-indeling heeft betrekking op de
bemiddelbaarheid van NWW-ers. Werkzoekenden in fase 1 zijn goed bemiddelbaar omdat zij
een geringe afstand hebben tot de arbeidsmarkt. Werkzoekenden in fase 4 zijn slecht
bemiddelbaar omdat zij een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt. Fase 2 en 3 beschrijven
situaties tussen fase 1 en fase 4 in. De afstand tot de arbeidsmarkt wordt dan bepaald door de
opleiding en de ervaring die werkzoekenden hebben.

Tabel 4 Niet-werkende werkzoekenden per ultimo maart 1998, 1999 en 2000, naar fase, arbeidsbureau Weert.
Ultimo maart:
1998 1999 2000

Niet-werkende werkzoekenden 2.477 2.216 2.073


Fase 1 514 421 467
Fase 2 602 365 236
Fase 3 885 814 633
Fase 4 473 574 685
Bron: Arbeidsvoorziening Limburg.

De tabel geeft aan dat het totaal aantal NWW-ers is afgenomen sinds 1998. De daling tussen
1999 en 2000 is met name het gevolg van een afname van fase 2 en 3 NWW-ers. Het aantal
NWW-ers in fase 1 en 4 is sinds 1999 toegenomen. Het eerste kan een gevolg zijn van de
toegenomen dynamiek op de arbeidsmarkt, het laatste kan worden veroorzaakt door de
doorstroom van fase 3 naar fase 4. Het aantal direct beschikbare arbeidskrachten (fase 1 en 2)
komt eind maart 2000 uit op 703 personen.

In Tabel 5 wordt de ontwikkeling van de vacatures in Weert beschreven voor vier sectoren.
Het betreft vacatures die zijn geregistreerd en behandeld door het Arbeidsbureau Weert.
Hoewel de gegevens worden weergegeven voor vier bedrijfssectoren, zijn zij afgeleid uit
gegevens voor verschillende beroepsgroepen. Daarom is de beroepsgroep “kantoor” ingedeeld
bij de commerciële dienstverlening. De beroepsgroep “overig” is ook ingedeeld bij
bedrijfssector “commerciële dienstverlening” omdat deze categorie bestaat uit met name
vacatures voor informatica-beroepen. De indeling naar bedrijfssectoren is gemaakt om een
vergelijking met Tabel 2 mogelijk te maken.

Relatief veel open vacatures komen voor in de sector “overig”, de commerciële


dienstverlening en de nijverheid (industrie, bouw en openbaar nut). Enkel in de niet-
commerciële dienstverlening is het aantal open vacatures beperkt. Voorts valt op dat het
aantal nieuwe vacatures in de periode januari-maart is gestegen van 512 in 1999 tot 616 in
2000. Deze stijging is vrijwel geheel het gevolg van de toename van nieuwe vacatures in de
sector “overig”, die met name de agrarische sector afdekt. De commerciële dienstverlening
kent het hoogste aantal nieuwe vacatures (291 in januari-maart 2000).

8
Tabel 5 Open, nieuwe en vervulde vacatures in Weert, vier sectoren, tot en met maart 1999, 2000.
Open vacatures
Nieuwe vacatures Percentage vacatures
eind maart 2000
(tot en met maart) vervuld
(per 1.000 arbeidsplaatsen)
1999 2000 1999 2000
Industrie, bouw en
openbaar nut 28,9 135 170 50,4 47,6
Commerciële
dienstverlening 48,7 312 291 48,7 61,1
Niet-commerciële
dienstverlening 4,5 40 25 62,5 60,0
Overig 61,7 25 130 48,0 6,2
Totaal 32,6 512 616 50,2 45,8
Bron: Arbeidsvoorziening Limburg.

Het percentage vacatures dat binnen hetzelfde kwartaal opgevuld wordt is gedaald van 50,2
procent in 1999 naar 45,8 procent in 2000. Deze daling is toe te schrijven aan het gedaalde
percentage vacatures dat opgevuld wordt in de sector “overig” (van 48,0 procent in 1999 naar
6,2 procent in 2000).

Een belangrijke conclusie van Tabel 5 is dat minder dan de helft van de vacatures binnen
hetzelfde kwartaal opgevuld kan worden. Voor de dienstverlening is dit ongeveer 60 procent,
maar voor de industrie komt het percentage ultimo maart 2000 uit op 47,6 procent. Deze
cijfers geven aan dat er sprake is van knelpunten in de personeelsvoorziening in Weert. Uit
het Regionaal Arbeidsmarkt Informatiesysteem Limburg (RAIL) blijkt dat deze knelpunten
inmiddels wijd verbreid zijn over de economische sectoren in Limburg. Voor Midden-
Limburg worden op de middellange termijn ernstige knelpunten voorzien voor de zorgsector
en voor administratieve functies. Met name deze laatste categorie heeft betrekking op álle
economische sectoren. Ondanks een verwachte afzwakkende groei in de industrie en de
logistiek in de komende periode worden ook tekorten voorzien aan middelbaar en hoger
technisch opgeleide arbeidskrachten.

De conclusie van deze paragraaf luidt dat de arbeidsmarkt in Weert zich onderscheidt van de
arbeidsmarkt in Limburg en Nederland door de aanwezigheid van relatief veel
werkgelegenheid in de nijverheid. Tevens werken er relatief meer personen met een
middelbare en minder met een hoge opleiding. De werkloosheid neemt gestaag af: het aantal
direct inzetbare niet-werkende werkzoekenden bedraagt ultimo maart circa 700 personen, het
aantal vacatures bedraagt eind maart 2000 ruim 600. Voor de komende periode worden voor
Midden-Limburg knelpunten voorzien in de zorgsector, voor administratieve functies en voor
middelbaar en hoger technisch opgeleide arbeidskrachten.

3.3 POL

De ontwikkeling van Weert als centrumstad voor de omliggende regio kan niet los worden
gezien van de ontwikkeling van geheel Limburg. Een schets van de gewenste ontwikkeling
van Limburg wordt gegeven in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). In deze
paragraaf concentreren we ons op de inschatting van de provincie ten aanzien van de behoefte
aan bedrijventerreinen in Weert. Hierbij moet worden opgemerkt dat uit gesprekken met de
wethouders P.J.H. Sijben en A.J.L. Heijmans is gebleken dat de gemeente Weert aanvankelijk
vond dat de provincie een te lage inschatting had gemaakt van de toekomstige behoefte aan

9
bedrijventerreinen in Weert. Inmiddels heeft de provincie haar plannen bijgesteld en bestaat er
meer overeenstemming over de raming. Deze ontwikkeling komt in deze paragraaf aan de
orde.

In de Bedrijventerreinen strategie (februari 1999) van de provincie, die als bijlage geldt van
de Schets van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), worden twee scenario’s
genoemd die de toekomstige behoefte aan bedrijventerreinen in Limburg beschrijven. Ten
eerste is er een Basis+ scenario, die uitgaat van een autonome groei van de werkgelegenheid.
Deze werkgelegenheidsgroei leidt tot een behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen in de
toekomst. Daarnaast is er een Taakstellend scenario, die uitgaat van een hogere groei van de
werkgelegenheid. Deze hogere groei zou het gevolg moeten zijn van actief provinciaal beleid
dat is geschetst in een aantal provinciale beleidsnota’s. Voor een meer gedetailleerde
beschrijving van de twee scenario’s verwijzen we naar de publicatie Marktanalyse
bedrijventerreinen overig Noord-Limburg (BCI/ETIL, 1998), die een overzicht geeft van de
plannen voor de gehele provincie.

De geraamde vraag naar bedrijventerreinen in het stedelijk gebied van Weert (modern
gemengd en bedrijvenpark) komt voor de periode 1997-2010 uit op 70 ha in het Basis+
scenario en 90 ha in het Taakstellend scenario. Bij deze raming moeten twee opmerkingen
worden gemaakt. Ten eerste is de geraamde behoefte aan bedrijventerreinen in de provinciale
plannen uitgedrukt in bruto ha. Voor de omrekening van netto naar bruto ha hanteert de
provincie de verhouding 1:1,4. Dit betekent dat de geraamde netto behoefte aan
bedrijventerreinen in Weert voor de periode 1997-2010 uitkomt op circa 50 ha in het Basis+
scenario en circa 64 ha in het Taakstellend scenario. Ten tweede moet opgemerkt worden dat
de planningsperiode van de provincie in 1997 begint. Voor een raming van de netto behoefte
aan bedrijventerreinen voor de periode 2000-2015 moeten deze cijfers dus verminderd
worden met de uitgegeven terreinen in de periode 1997-1999 (circa 35 ha). De netto behoefte
aan bedrijventerreinen voor de periode 2000-2010 komt dan volgens de provincie uit op circa
15 ha in het Basis+ scenario en circa 29 ha in het Taakstellend scenario. Dit komt neer op een
gemiddelde jaarlijkse (netto) behoefte van circa 1,5 ha in het Basis+ scenario en circa 3 ha in
het Taakstellend scenario.

De gemeente Weert heeft in gesprekken met de provincie aangegeven dat deze raming te laag
is. Inmiddels heeft de provincie haar plannen aangepast en is tegemoet gekomen aan de
wensen van de gemeente. De huidige stand van zaken is dat voor de periode 1997-2010 de
raming van de (bruto) behoefte aan bedrijventerreinen in Weert door de provincie is
vastgesteld op 90 ha (modern gemengd en bedrijvenpark). De twee opmerkingen die
hierboven werden gemaakt ten aanzien van de raming in de Bedrijventerreinen strategie zijn
hier eveneens van toepassing. Ten eerste is ook deze raming uitgedrukt in bruto ha, waardoor
de netto behoefte volgens de provincie uitkomt op circa 64 ha. Voor een raming van de netto
behoefte aan bedrijventerreinen voor de periode 2000-2010 moet de laatste provinciale
raming wederom verminderd worden met de hoeveelheid uitgegeven bedrijventerreinen in de
periode 1997-1999 (circa 35 ha). Hierdoor komt de raming van de provincie uit op circa 29 ha
voor de periode 2000-2010, hetgeen neerkomt op een gemiddelde jaarlijkse behoefte van circa
3 ha. Dit is gelijk aan de gemiddelde jaarlijkse netto behoefte in het Taakstellend scenario van
de Bedrijventerreinen strategie.

Hier eindigt onze bespreking van de raming van de netto behoefte aan bedrijventerreinen in
Weert door de provincie. In hoofdstuk 4 worden deze cijfers afgezet tegen de in hoofdstuk 2

10
besproken raming van de gemeente. Tevens zal daar ook de provinciale raming in de
Bedrijventerreinen strategie aan de orde komen.

3.4 Duurzaam bouwen 1

De term “duurzaam bouwen” staat voor een manier van bouwen waarmee pas sinds enkele
jaren bij het ontwerpen, ontwikkelen en beheren van (nieuwe) bedrijventerreinen rekening
wordt gehouden. Deze manier van bouwen beoogt het vergroten van de economische
efficiëntie van bedrijventerreinen, het intensiever gebruiken van de ruimte en het verlagen van
milieubelastende gevolgen van de productie op die terreinen. Een aantal ontwikkelingen in het
kader van duurzaam bouwen zijn de volgende (bron: Duurzame bedrijventerreinen, Ministerie
van Economische Zaken, 1998):

a) efficiënt inzetten van energie- en materiaalstromen;


b) uitwisseling van energie, grondstoffen en water;
c) gezamenlijk gebruik van voorzieningen en bedrijfsfuncties;
d) combineren van het vervoer van goederen en personen;
e) collectieve inzameling en afvoer van afvalstoffen.

Het concept van duurzaam bouwen is niet enkel van toepassing op nieuwe, maar ook op
bestaande bedrijventerreinen. De voordelen van een zogenaamde duurzame inrichting van
bedrijventerreinen zijn onder meer de volgende:

a) verhoogde samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en de


overheid;
b) intensiever gebruik van de ruimte;
c) hoger rendement van algemene voorzieningen (water, energie);
d) mogelijkheden tot multimodaal transport en hoogwaardig openbaar vervoer;
e) mogelijkheid tot commercialisering van bedrijfsgerichte voorzieningen.

In het kader van dit onderzoek wordt hier enkel ingegaan op het intensiever gebruik van de
ruimte. Hoewel projecten op het gebied van duurzaam bouwen doorgaans worden bestempeld
als “maatwerk”, kunnen in het algemeen de volgende ruimtebesparende ontwikkelingen als
gevolg van duurzaam bouwen worden genoemd:

1) Meervoudig ruimtegebruik: dit is het combineren van bedrijven op hetzelfde


vloeroppervlak. Hierbij kan gedacht worden aan het “stapelen” van bedrijven, of het
“verzamelen” van bedrijven (waarbij een aantal bedrijfsfuncties worden gedeeld);
2) Collectief ruimtegebruik: dit is het gebruik van dezelfde ruimte door verschillende
bedrijven. Hierbij kan worden gedacht aan het gezamenlijk aanhouden van
grondvoorraden of collectieve voorzieningen (parkeren van auto’s, opslag van
goederen);
3) Efficiënter herverdelen van ruimte. De kavels op bedrijventerreinen zijn doorgaans
eigendom van de bedrijven die ze bezetten. Herverdeling van beschikbare ruimte (bijv.
de strategische reserve van een bedrijf) is dan een moeilijke zaak. In toenemende mate
worden nieuwe instrumenten ontwikkeld om hier verandering in te brengen (bijv.
intentieverklaringen ten aanzien van de strategische reserve, erfpachtregelingen).

11
Een voorbeeld van een Limburgs bedrijventerrein waarop de ideeën van duurzaam bouwen
worden uitgewerkt is de Bedrijvenstad Fortuna in Sittard. De bedrijfskavels op dit
bedrijventerrein worden in principe voor 100 procent bebouwd en veelal in meerdere lagen.
De besparing in termen van ruimte komt voor de Bedrijvenstad uit op 25 ha, terwijl het
bedrijventerrein zelf 47 ha groot is (bron: Reumers in Limburgs Milieu, 1998).

Er valt geen algemeen geldend cijfer te geven van de ruimtebesparing die voortvloeit uit
duurzame bouw, omdat duurzaam bouwen “maatwerk” is. Veel hangt af van het soort
bedrijvigheid dat op een bedrijventerrein zal plaatsvinden. Dat duurzaam bouwen echter tot
intensiever ruimtegebruik leidt dan traditionele vormen van bebouwing wordt door de reeds
bekende voorbeeldprojecten aangetoond (zie Duurzame bedrijventerreinen, Ministerie van
Economische Zaken, 1998).

De provincie schrijft over duurzaam bouwen in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg het
volgende: “Wij willen dat alle nieuwe en gerevitaliseerde bedrijventerreinen voldoen aan
duurzaamheid. Daartoe vragen wij in de ontwerpfase van ontwikkelingsvisies en bij het
opstellen of wijzigen van bestemmingsplannen een onderbouwing c.q. uitwerking van de
duurzaamheidsaspecten.”

3.5 Selectie van bedrijven 2

Met het verschijnen van het advies “Wijs met ruimte” van de Sociaal Economische Advies
Raad Limburg (SEAR, 2000) is de discussie over de selectie van bedrijven voor
bedrijventerreinen goed op gang gekomen. De SEAR pleit voor een selectief beleid ten
aanzien van de schaarse beschikbare ruimte. De raad schrijft hierover: “vastgesteld beleid met
selectiviteit als uitgangspunt en waarbij er meetbare criteria worden gehanteerd om de
gewenste selectiviteit op objectieve wijze te kunnen bepalen.” (SEAR, 2000, blz. 1) Uit
vooronderzoek door het LIOF en Eurecom (Universiteit Maastricht) is gebleken dat de
volgende criteria als maatstaven voor een dergelijke selectie kunnen dienen (SEAR, 2000, blz.
2):

• Toegevoegde waarde per ha


• Synergie van een bedrijf t.o.v. andere bedrijven in de regio
• Milieubelasting
• Werkgelegenheid per ha
• Effect op de arbeidsmarkt –kwantitatief en kwalitatief
• Bebouwingsgraad van de kavel
• Investeringen per ha

Uit deze opsomming blijkt dat gemeenten, ter stimulering van de werkgelegenheid, er voor
kunnen kiezen om bedrijven aan te trekken die een hoger aantal arbeidsplaatsen per ha tot
stand zullen brengen. Deze keuze kan vorm worden gegeven door (a) te anticiperen op de
vestiging van dergelijke bedrijven door bedrijventerreinen doelbewust voor hen in te richten,
of (b) enkel in onderhandeling te gaan met dergelijke bedrijven. Op deze wijze kan de
gemeente het aantal te verwezenlijken arbeidsplaatsen per ha sturen. Hierbij moet worden
opgemerkt dat vast dient te staan dat er daadwerkelijk een mogelijkheid is om te kiezen voor
arbeid-per-hectare-intensieve bedrijven.

12
Tabel 6 geeft een overzicht van terreinquotiënten (werkzame personen per ha) van voor 24
bedrijfssectoren voor Overig Nederland (inclusief Limburg) in 1995. Deze zijn berekend op
basis van de Bedrijfslocatiemonitor terreinverkenning van het Centraal Planbureau (CPB,
1997, bijlage I).

Tabel 6 Terreinquotiënten (=werkzame personen per ha), 24 bedrijfssectoren, Overig Nederland, 1995.
Sector Quotiënt Sector Quotiënt
Industrie Logistiek
Voeding 35,5 Groothandel 38,5
Overige industrie 33,3 Zee- en luchtvaart 8,3
Basischemie 10,0 Overig transport 18,9
Chemische producten 50,0
Rubber en kunststof 50,0 Consumenten diensten
Basismetaal 16,7 Detailhandel 43,5
Metaalproducten 58,8 Exploitatie OG 100,0
Elektrotechnisch 100,0 Bouw 83,3
Transportmiddelen 55,6 Horeca 58,8
Olie-industrie 33,3 Reparatie 37,0
Delfstoffenwinning 33,3
Openbaar nut 21,3 Zakelijke diensten
Banken en verzekeringen 125,0
Overig tertiair 100,0
Communicatie 200,0

Overheid en kwartair 41,7


Bron: CPB, Oude Wansink (1999, tabel 6)

Hierbij moet worden opgemerkt dat deze tabel slechts een momentopname vormt van deze
quotiënten. Enerzijds nemen de quotiënten over de tijd toe als gevolg van efficiënter gebruik
van ruimte. Anderzijds nemen de quotiënten over de tijd af als gevolg van de toename in de
arbeidsproductiviteit. De tabel geeft aan dat terreinquotiënten sterk kunnen verschillen tussen
bedrijfssectoren. De quotiënten voor de zakelijke diensverlening zijn gemiddeld erg hoog,
terwijl met name de industrie- en logistieksectoren, die doorgaans sterk zijn
vertegenwoordigd op bedrijventerreinen, veelal lagere quotiënten hebben. Uit dit overzicht
blijkt niettemin dat selectiviteit van bedrijven niet alleen de werkgelegenheid kan stimuleren,
maar tevens de benodigde ruimte voor bedrijvigheid kan beperken.

Hier eindigt onze beschrijving van relevante actuele ontwikkelingen. De belangrijkste


conclusies uit dit hoofdstuk kunnen als volgt worden weergegeven:

• De absolute omvang van de bevolking in Weert neemt naar verwachting af na 2010.


• De absolute omvang van de bevolking van 15-64 jaar in Weert, de potentiële
beroepsbevolking, blijft naar verwachting constant in de periode 2000-2015.
• Knelpunten in de personeelsvoorziening worden voor Weert voorzien in de zorgsector,
administratieve functies en functies voor middelbaar en hoger opgeleide personen.
• De raming van de netto behoefte aan bedrijventerreinen in de periode 2000-2010 in
Weert komt volgens de provincie uit op circa 29 ha. Dit komt neer op een jaarlijkse
netto behoefte van circa 3 ha.
• Duurzaam bouwen op nieuwe en te revitaliseren bedrijventerreinen leidt tot een
intensiever gebruik van ruimte.

13
• Nieuwe en te revitaliseren bedrijventerreinen moeten volgens de provincie voldoen
aan duurzaamheid.
• Selectie van bedrijven voor vestiging op bedrijventerreinen geeft de gemeente de
mogelijkheid om de tot stand te komen werkgelegenheid op die terreinen te
beïnvloeden.

14
4. Aanzet tot discussie

In deze paragraaf zetten we de in hoofdstuk 2 besproken uitgangspunten, die pleiten vóór de


aanleg van een nieuw grootschalig bedrijventerrein in Weert, af tegen de relevante actuele
ontwikkelingen die zijn besproken in hoofdstuk 3. Alle in deze paragraaf getrokken
conclusies en weergegeven zienswijzen komen voor rekening van de onderzoeker.

Voordat we ingaan op een meer specifieke vergelijking tussen de uitgangspunten en de


ontwikkelingen is het belangrijk om het verschil aan te geven tussen de raming van de
gemeente en die van de provincie. De gemeente gaat in de raming van de netto behoefte aan
bedrijventerreinen uit van een natuurlijke (autonome) ontwikkeling van de economie in Weert
in de komende periode. Dit wordt vertaald in een autonome groei van de hoeveelheid door de
gemeente uit te geven bedrijventerreinen die wordt berekend op basis van de gemiddelde
uitgifte in de periode 1989-1999 (zie hoofdstuk 2). Een terugkoppeling naar de verwachte
benodigde werkgelegenheid ontbreekt in deze raming. Met andere woorden: van een duidelijk
omschreven visie op de gemeentelijke (economische) ontwikkeling is geen sprake. De
provincie gaat uit van een (autonome) ontwikkeling van de werkgelegenheid en berekent op
basis daarvan de verwachte netto behoefte aan bedrijventerreinen. In deze raming staat de
verwachte benodigde werkgelegenheid dus centraal.

Het eerste dat opvalt in een vergelijking tussen de uitgangspunten en de ontwikkelingen is de


aanpassing die de provincie in haar raming van de verwachte netto behoefte aan
bedrijventerreinen in Weert heeft gemaakt. Deze aanpassing is gemaakt om tegemoet te
komen aan de wensen van de gemeente Weert om tot een hogere groei van de
werkgelegenheid en een hogere uitgifte van bedrijventerreinen te komen. In Oude Wansink
(1999) werd aangegeven dat de raming van de provincie te hoog is om de volgende redenen.
Ten eerste werd geconcludeerd dat de scenario’s die de provincie hanteert voor haar raming
niet in verhouding staan tot de verwachte ontwikkeling van de bevolking. Later in deze
paragraaf komen we hier op terug. Ten tweede werd aangegeven ruimtevragende sectoren,
zoals de industrie en de logistiek, ná 2010 een lagere groei zullen doormaken, waardoor de
raming eveneens lager zal kunnen uitvallen. Ten derde werd geconcludeerd dat actief
provinciaal beleid ten aanzien van duurzaam bouwen, revitaliseren, selectie van bedrijven en
verplaatsingen van bedrijven, zoals aangekondigd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg
(POL), zal leiden tot een verminderde behoefte aan bedrijventerreinen. Later in deze
paragraaf komen we hier op terug. Al deze redenen geven aan dat de provinciale raming van
de netto behoefte aan bedrijventerreinen (in de gehele provincie) te hoog is. Het is in het licht
van deze redenering opmerkelijk dat de provincie ten aanzien van de raming van de behoefte
aan bedrijventerreinen in Weert in haar laatste versie van het POL heeft vastgehouden aan het
taakstellend scenario (bruto 90 ha) (zie paragraaf 3.3). Hiermee wijkt zij af van het door de
gemeente gewenste beleid dat een autonome ontwikkeling van de werkgelegenheid en de
economie in Weert nastreeft.

De raming van de netto behoefte aan bedrijventerreinen in Weert door de gemeente ontbeert
een onderbouwing op met name twee gebieden. Ten eerste is onduidelijk hoe deze raming
zich verhoudt met de behoefte aan werkgelegenheid in de komende 15 jaren. Enerzijds wordt
verwacht dat de aanleg van een nieuw grootschalig bedrijventerrein leidt tot 3.375 tot 3.938
nieuwe arbeidsplaatsen (zie hoofdstuk 2), anderzijds wordt verwacht dat de potentiële
beroepsbevolking in de komende 15 jaar constant zal blijven (zie paragraaf 3.1). Omdat in
Weert de werkloosheid laag is en de arbeidsparticipatie hoger dan landelijk is, beschikt de
stad dus over een relatief geringe “arbeidsreserve”. Het is derhalve onduidelijk voor wie of

15
vanuit welk perspectief de extra werkgelegenheid, voortvloeiend uit de aanleg van een nieuw
bedrijventerrein, wordt gecreëerd. De gemeente dient er derhalve notie van te nemen dat de
huidige schaarste op de arbeidsmarkt in vrijwel alle sectoren wordt vergroot door de aanleg
van een nieuw bedrijventerrein. Daarmee wordt het risico gelopen op leegstand op een nieuw
bedrijventerrein als gevolg van het remmend effect van de arbeidsmarkt op de economische
ontwikkeling. Dit probleem wordt nog eens verduidelijkt als we kijken naar de verwachte
specifieke vraag naar arbeid als gevolg van de aanleg van een nieuw bedrijventerrein. De
gemeente kiest voor de aanleg van een modern gemengd bedrijventerrein, waarbij de nadruk
ligt op het versterken van het industrieel karakter van Weert. Juist de industriële sector in
Limburg kampt momenteel met ernstige knelpunten in de personeelsvoorziening, met name
ten aanzien van administratief en middelbaar en hoger technisch opgeleiden (zie paragraaf
3.2). Deze knelpunten manifesteren zich eveneens in Weert.

Er bestaat de mogelijkheid om actief te werven buiten Weert om tegemoet te komen aan het
verwachte tekort aan personeel bij de bedrijven op een nieuw bedrijventerrein. Een deel van
dit personeel zal Weert dan niet alleen als plaats van werken, maar ook als plaats van wonen
kiezen. Dit legt een nog grotere druk op de woningmarkt in Weert. De autonome groei van de
woningbouw, zoals voorzien door de gemeente, zal in de komende jaren resulteren in circa
180 extra woningen per jaar. Voor de periode tot 2015 komt dit neer op circa 2.700 extra
woningen. Gemiddeld wonen in Weert 2,5 personen in één woning, waardoor de toename met
2.700 woningen resulteert in een additionele woongelegenheid voor circa 6.750 personen.
Gegeven de door de gemeente voorziene groei van de werkgelegenheid als gevolg van de
aanleg van een nieuw bedrijventerrein resulteert dit in een beslag op deze additionele
woongelegenheid van minstens 50 procent.3 Dit beslag concurreert dan met de vraag naar
woningen van mensen van buiten Weert, alsmede met de vraag naar woonruimte van de
plaatselijke bevolking. Dat de druk op de woningmarkt in Weert momenteel groot is, wordt
het best verwoord met de volgende passage in Regio Weert Informatief Zakenblad (April
2000), het officiële informatiebulletin van de ondernemersvereniging LOZO Weert:
“Wethouder Sijben kent de kritiek dat Weert te weinig zou bouwen en de huizenprijzen de
pan uitrijzen. Hij is van mening dat de kwantitatieve huizenkrapte in Weert groter is dan de
kwalitatieve en staat achter het standpunt dat Weert voor de eigen bevolking en de
omliggende regio moet bouwen en niet als overloopgebied voor de regio Eindhoven mag
fungeren. Hoewel hij ook weet dat velen van buiten deze regio de gemeente Weert als een
aantrekkelijke woongemeente zien, waar de huizenprijzen ten opzichte van Eindhoven nog
betaalbaar zijn. Ergo, nog meer stijging, waardoor het voor de starters in eigen gemeente nog
onbetaalbaarder wordt.” (blz. 55)

Ten tweede ontbreekt in de plannen van de gemeente een uitgewerkte visie op aspecten als
duurzaamheid, de selectie van bedrijven en het verwachte effect van verplaatsingen van
bedrijven op de beschikbare hoeveelheid bedrijventerrein. Deze aspecten zijn van belang voor
een juiste inschatting van de benodigde hoeveelheid bedrijventerrein in de nabije toekomst.
Duurzaam bouwen op een nieuw bedrijventerrein, een voorwaarde in het provinciaal beleid,
leidt tot een intensiever gebruik van de ruimte op zo’n terrein (zie paragraaf 3.4). Zowel de
planning van benodigde ruimte als werkgelegenheid, die samenhangen met de keuze voor een
nieuw bedrijventerrein in Weert, zijn onderhevig aan de uitgangspunten die de gemeente
hanteert ten aanzien van duurzaamheid. Informatie over deze uitgangspunten ontbreekt tot
dusverre, waardoor een redelijke inschatting van de toekomstige behoefte aan
bedrijventerreinen in Weert niet mogelijk is.

16
Een duidelijk omschreven beleidslijn ten aanzien van de selectie van bedrijven voor een
nieuw bedrijventerrein ontbreekt eveneens. Een dergelijke beleidslijn zou passen in het door
het college van burgemeester en wethouders beoogde beleid dat autonome (economische)
ontwikkeling nastreeft. De selectie van bedrijven is echter een beleidsinstrument voor de
gemeente om de ontwikkeling van de werkgelegenheid op een nieuw aan te leggen
bedrijventerrein te sturen (zie paragraaf 3.5). De door de gemeente gehanteerde
terreinquotiënt van 30 tot 35 arbeidsplaatsen, een “rule of thumb” die doorgaans als
uitgangspunt wordt gehanteerd in vroegere (beleids-)studies ten aanzien van
bedrijventerreinen, wordt echter niet onderbouwd met de bewuste keuze voor een bepaald
type bedrijven voor een nieuw bedrijventerrein. Een redelijke inschatting van de toekomstige
behoefte aan bedrijventerreinen in Weert, bezien vanuit het perspectief van een autonome
groei van de werkgelegenheid, is derhalve niet mogelijk.

Uit een gesprek met de wethouder A.J.L. Heijmans is gebleken dat bij de inschrijving van
bedrijven op een nieuw bedrijventerrein (bijvoorbeeld Pannenweg) vast is komen te staan dat
circa 20 procent van deze bedrijven van buiten Weert (/Nederweert) afkomstig is. Dit
betekent dat het uitgeven van een nieuw terrein een effect heeft op de beschikbare ruimte voor
bedrijven in Weert als gevolg van verplaatsingen. Nieuwe ruimte wordt bezet, oude ruimte
komt vrij. In het prognose-model van BCI/ETIL, dat wordt gehanteerd in de raming van de
provincie, wordt het percentage hergebruik (= de mate waarin een achtergelaten terrein
beschikbaar is voor bedrijfshuisvesting) op 65 tot 70 procent gesteld. Tevens blijkt uit dit
prognose-model dat een hoger percentage hergebruik (als gevolg van actief beleid)
aanzienlijke effecten op de behoefte aan bedrijventerreinen kan hebben. Deze dynamiek is
niet terug te vinden in de planningsopgave van de gemeente. Een duidelijk omschreven visie
op het aspect van verplaatsingen is noodzakelijk om te voorkomen dat andere
bedrijfsterreinen te kampen krijgen met leegstand als gevolg van de ontwikkeling van een
nieuw bedrijventerrein.

Een aan deze onderwerpen aanverwante materie betreft het revitaliseren van bestaande
bedrijventerreinen in Weert. In de notitie Revitaliseren Bedrijventerreinen (Gemeente Weert,
1999) wordt gesteld dat “de gemeente Weert er in haar Ontwerp Structuurplan (1998) ook al
van uitgaat dat er van een mogelijke revitalisering van bedrijventerreinen geen kwantitatieve
ruimtewinst hoeft te worden verwacht.” (blz. 14) Het (ontwerp) Structuurplan geeft aan dat
het “mogelijk revitaliseren van bepaalde bedrijventerreinen, dan wel het tegengaan van
leegstand op de diverse terreinen met de nodige zorg dient te worden behandeld en te worden
bekeken. Het effect van deze (verbeterde) beheerfunctie is op dit moment nog niet meetbaar.”
(blz. 43) Gerevitaliseerde bedrijventerreinen dienen echter volgens het provinciaal beleid te
voldoen aan duurzaamheid, hetgeen in zichzelf effecten op de ruimte en de werkgelegenheid
op te revitaliseren terreinen kan hebben. Een uitwerking van de gemeentelijke plannen in deze
richting zijn nog niet voorhanden, maar lijken relevant voor de discussie over de geraamde
behoefte aan bedrijventerreinen in Weert en de ruimtelijke invulling van die behoefte.

Tot slot dient nog opgemerkt te worden dat de raming van de benodigde ruimte voor
bedrijven, die door de gemeente wordt gehanteerd, afwijkt van de raming door de provincie.
Al eerder werd aangegeven dat Oude Wansink (1999) heeft aangetoond dat de provinciale
raming te hoog uitvalt gezien de demografische ontwikkeling en de ontwikkeling van de
arbeidsmarkt in Limburg. Echter, de gemeentelijke raming valt hoger uit dan de raming van
de provincie, die taakstellend is en daarmee afwijkt van het gemeentelijk beleid dat een
autonome ontwikkeling in Weert nastreeft. De provinciale raming van de jaarlijkse netto
behoefte van gemiddeld circa 3 ha komt neer op een netto behoefte van in totaal circa 45 ha

17
voor de periode 2000-2015. Deze behoefte kan worden gedekt door de huidige reserve (zie
hoofdstuk 2).

Hier eindigt onze discussie over de uitgangspunten die pleiten vóór de aanleg van een nieuw
bedrijventerrein in Weert en de relevante actuele ontwikkelingen op het gebied van
demografie, arbeidsmarkt, economie en ruimte. De belangrijkste conclusies uit dit hoofdstuk
kunnen als volgt worden weergegeven:

• De gemeentelijke raming van de toekomstige netto behoefte aan bedrijventerreinen in


Weert is niet gebaseerd op een duidelijk omschreven ambitie ten aanzien van de
(gewenste) ontwikkeling van de werkgelegenheid.
• Het taakstellend scenario van de provincie, dat de ambitie van autonome groei
verwisselt voor versterkte groei, geeft een lagere toekomstige netto behoefte aan
bedrijventerrein in Weert weer dan wordt nagestreefd door de gemeente Weert.
• De toename in de werkgelegenheid als gevolg van de aanleg van een nieuw
bedrijventerrein in Weert kan niet worden opgevangen door het aanbod van arbeid in
Weert als gevolg van de verwachte demografische ontwikkeling in de komende
periode.
• Een toename in het aantal zich te vestigen personen in Weert als gevolg van de creatie
van nieuwe arbeidsplaatsen op een nieuw aan te leggen bedrijventerrein legt nóg meer
druk op de woningmarkt.
• Bij het opstellen van een raming van de toekomstige netto behoefte aan
bedrijventerreinen in Weert ontbreekt een visie ten aanzien van het toepassen van
duurzaamheid op bestaande en nieuw aan te leggen bedrijventerreinen.
• De effecten van verplaatsingen van bedrijven binnen Weert als gevolg van de aanleg
van een nieuw bedrijventerrein in Weert zijn niet meegerekend in de raming van de
toekomstige netto behoefte aan bedrijventerreinen, verminderd met de huidige reserve
aan bedrijventerreinen.
• De provinciale raming van de toekomstige netto behoefte aan bedrijventerreinen in
Weert kan worden afgedekt met de huidige reserve aan bedrijventerreinen en de reeds
ontwikkelde plannen op het gebied van bedrijventerreinen in Weert.

18
5. Conclusies

De belangrijkste conclusies van dit rapport kunnen als volgt worden weergegeven:

• De gemeente Weert streeft de aanleg van een nieuw grootschalig bedrijventerrein na


op basis van een geraamde netto behoefte aan bedrijventerreinen in de periode 2000-
2015 van gemiddeld 7 à 8 ha per jaar.
• De raming van de netto behoefte aan bedrijventerreinen door de gemeente Weert is
gebaseerd op een extrapolatie van de uitgifte van bedrijventerreinen in de periode
1989-1999 en moet aangeven aan dat de gemeente kiest voor autonome groei.
• De provinciale raming van de netto behoefte aan bedrijventerreinen voor de periode
2000-2010 komt uit op een gemiddelde netto behoefte aan bedrijventerreinen van circa
3 ha per jaar.
• De provinciale raming van de netto behoefte aan bedrijventerreinen wordt afgedekt
door de huidige reserve aan en bestaande plannen voor bedrijventerreinen.
• De plannen voor een nieuw bedrijventerrein in Weert ontberen een onderbouwing ten
aanzien van de ontwikkeling van de werkgelegenheid, duurzaam bouwen, de selectie
van bedrijven en het effect van verplaatsingen van bedrijven.
• De verwachte toename van de werkgelegenheid als gevolg van de aanleg van een
nieuw bedrijventerrein in Weert kan niet worden opgevangen door het aanwezige
arbeidspotentieel in Weert.
• De aanleg van een nieuw grootschalig bedrijventerrein zal de reeds bestaande druk op
de woning- en arbeidsmarkt verder vergroten.

Op basis van deze conclusies trekken we de algemene conclusie dat het verstandig zou zijn
om de plannen voor een nieuw grootschalig bedrijventerrein te onderbouwen ten aanzien van
de werkgelegenheidsproblematiek, het aspect van duurzaam bouwen, de selectie van
bedrijven en het effect van verplaatsingen van bedrijven. Uit deze onderbouwing moet volgen
welke behoefte aan bedrijventerreinen er in de nabije toekomst werkelijk bestaat in Weert en
op welke manier tegemoet zal worden gekomen aan deze behoefte.

19
Literatuur

BCI (1998a), Marktanalyse bedrijventerreinen Midden- en Zuid-Limburg, in samenwerking


met ETIL, Nijmegen/Maastricht.

BCI (1998b), Marktanalyse bedrijventerreinen Overig Noord-Limburg, in samenwerking met


ETIL, Nijmegen/Maastricht.

Beleidsprogramma Raadsperiode 1998-2002, Eindverslag, 22 december 1997 (Gemeente


Weert).

CBS (2000), Statline, elektronisch databestand op Internet (www.cbs.nl).

CPB (1997), Bedrijfslocatiemonitor terreinverkenning, Centraal Planbureau, Den Haag.

CPB (1998), Bedrijfslocatiemonitor regionale verkenningen 2010, Centraal Planbureau, Den


Haag.

ETIL (1998), Limburgse arbeidsmarkt verkenning 1998, Maastricht (augustus).

ETIL (1999), Bedrijventerreinen aan bod in Limburg. Monitoring per 1 januari 1999,
Maastricht (september).

ETIL (2000), Bevolkingsprognose 2000-2030, uitgegeven bij de Provincie Limburg, concept,


Maastricht (maart).

Gemeente Weert (1998), Ontwerp Structuurplan, Weert (oktober).

Gemeente Weert (1999), Discussienota nieuw bedrijventerrein, Weert (juni).

Gemeente Weert (1999), Revitalisering Bedrijventerreinen, Weert (oktober).

Gemeente Weert (2000), Locatiekeuze voor een nieuw bedrijventerrein.


Vergelijkingsmodellen, randvoorwaarden en criteria, Weert (februari).

LOZO Weert (2000), Regio Weert Informatief Zakenblad, Weert, nr. 1 (april).

Ministerie van Economische Zaken (1998), Duurzame Bedrijventerreinen, Handreiking voor


het management van bedrijven en overheid, Stuurgroep Boegbeeld Duurzame
Bedrijventerreinen, opgesteld door KPMG Management Consulting NV, Den Haag.

Oude Wansink, M.J. (1999), De behoefte aan bedrijventerreinen in Limburg 1995-2020: een
kritische analyse, Wetenschapswinkel, Universiteit Maastricht, Maastricht.

Provincie Limburg (1998), berekening toekomstige behoefte bedrijventerreinen 1995-2020,


interne notitie, Maastricht.

Provincie Limburg (1999), Bedrijventerreinen strategie, Gedeputeerde Staten van Limburg,


Maastricht (februari).

20
Provincie Limburg (1999), Investeren in kwaliteit, Schets van het Omgevingsbeleid voor
Limburg, Maastricht.

Provincie Limburg (2000), Voorontwerp Provinciaal Omgevingsplan Limburg, hoofdstuk 5B:


Werken aan een duurzame economische ontwikkeling, Maastricht.

RAIL (2000), De Limburgse arbeidsmarkt 1999-2004, Hoofdrapport (00.RAIL-08),


Statistische bijlage (00.RAIL-09) en Beknopte Rapportage (00.RAIL-11), Maastricht.

Reumers, Riny (1998), “Duurzaam huisvesten in Bedrijvenstad Fortuna”, Limburgs Milieu.

SEAR (2000), “Wijs met ruimte”, selectieve gronduitgifte op regionale en boven-regionale


bedrijventerreinen, Sociaal Economische Advies Raad Limburg, Maastricht (januari), advies
no. 273.2.

Eindnoten
1
Oude Wansink (1999), paragraaf 4.1.
2
Oude Wansink (1999), paragraaf 4.4.
3
Gemakshalve wordt hier uitgegaan van een additionele woonbehoefte van 3.375 personen, i.e. het minimaal
aantal arbeidsplaatsen dat de uitgifte van een nieuw bedrijventerrein moet creëren. Enerzijds zal niet elke
werknemer van buiten de stad naar Weert (willen) verhuizen, anderzijds brengen werknemers die dat wel doen
hun families mee naar Weert. Aanvullende informatie hierover is niet voorhanden, zodat wij voor deze
berekening hebben gekozen.

21

You might also like