You are on page 1of 111

qwer-

tyuiopasdfghjklzxcvb
nmqwer-
tyuiopasdfghjklzxcvb
nmqwer-
tyuiopasdfghjklzxcvb
nmqwer-
tyuiopasdfghjklzxcvb
nmqwer-
tyuiopasdfghjklzxcvb
nmqwer-
tyuiopasdfghjklzxcvb
nmqwer-
tyuiopasdfghjklzxcvb
nmqwer-



Naar de Bron

Catechisatie deel 1

1-7-2014

Robbert Veen



1





2


Voorwoord


Deze twaalf lessen vormen samen het eerste deel van een methode
voor de catechisatie, speciaal geschreven voor catechisanten van
diverse leeftijden in de Protestantse Gemeente Ter Apel. In deze
methode wil ik vooral de Bijbelse tekst introduceren bij jongeren en
ouderen. Het is mijn overtuiging dat alle catechisatie moet leiden
naar de Bron en dat is Gods Woord. God heeft gesproken! dat is het
verheugende nieuws dat wij in de Kerk met elkaar willen delen.

Een uitgebreide verantwoording van mijn manier van lezen kan ik
in dit bestek niet geven. Wel moet gezegd worden dat andere manie-
ren van lezen ook in de mondelinge uitwerking van de lessen aan de
orde moeten komen. Juist het gesprek over de Bijbel wil met deze
methode gediend zijn.
In deze methode is voor het Oude Testament gekozen voor een
verdiepende lectuur van die verhalen, die aan kinderen en volwasse-
nen al zeer goed bekend zijn: de geschiedenis van Abraham en Jozef
bij voorbeeld. Voor de eerste jaargang zal dat voldoende zijn. Daar-
mee wordt een andere, meer kritische en meditatieve manier van
lezen gentroduceerd. Maar daaraan moest inhoudelijk voor een
goed begrip van het Nieuwe Testament nog worden toegevoegd
wat doorgaans onbehandeld blijft: de rol van de Profetie en de func-
tie van Wet en Tempel. Dat alles zal nog volgen in het tweede deel
van deze methode. Daarin wordt ook een begin gemaakt met de
bespreking van het Nieuwe Testament.
Tenslotte was het mijn overtuiging dat de eerste zeven lessen
moesten dienen om het kader van deze catechese duidelijk te ma-
ken: de Bijbel wordt gelezen als het Woord van de Drie-enige God, en
dat vindt wezenlijk plaats in de eredienst van de gemeente waar deze
God wordt aanbeden. De belijdenis van de kerk van Christus - de
3


Apostolische Geloofsbelijdenis is daarom een onderdeel van de
leesbril die we hanteren bij het lezen van de Bijbelse tekst.
Het doel van deze catechese is daarmee ook gegeven: in de eerste
plaats is dat jongeren en ouderen vertrouwd te maken met de Bijbel
zoals die in de gemeente wordt gelezen als Gods Woord. Het tweede
doel bepaalt de inhoud van deze leergang. Deze kennismaking met
Gods Woord moest op zon manier plaatsvinden dat catechisanten
worden toegerust om met volle overtuiging en kennis van zaken be-
lijdenis af te leggen in onze gemeente.

In de meeste lessen is gebruikt gemaakt van de zogenaamde Basic
Bible, een vertaling in makkelijk Nederlands uitgegeven door de
gelijknamige stichting. De tekst daarvan werd echter wel een aantal
malen gecorrigeerd. Voor de overige teksten is doorgaans de Herzie-
ne Statenvertaling gebruikt, wat in de tekst is aangegeven.

Tot eer van Gods Naam!

Ds. Robbert Veen Ter Apel, juli 2014


4


Les 1 Over God

In deze les praten we over het belangrijkste onderwerp uit de hele
catechisatie. Je krijgt te maken met de begrippen geloof, religie en
openbaring. We zullen spreken over het bijzondere van het christelij-
ke geloof in God. En juist omdat we het gaan hebben over
het christelijk geloof, kunnen we niet over God spreken zonder in n
adem ook over Jezus Christus te spreken.
1. Geloven in God
Er zijn mensen die in God geloven en er zijn nog veel meer mensen
die niet in God geloven. Er zijn mensen die geloven wel in iets maar
niet in de God van de Bijbel. En er zijn mensen die helemaal nergens
in geloven, of hooguit in zichzelf geloven.
Wanneer je als kind gedoopt bent, dan weet je n ding zeker. Je
ouders hebben geloofd in de God van de Bijbel. Maar wat precies
geloven zij dan over deze God van de Bijbel?
Wanneer kinderen gedoopt worden, vraagt de dominee naar de
belijdenis van de ouders. Met name vraagt hij, of de ouders kunnen
instemmen met de belijdenis van de kerk. Een belijdenis is een sa-
menvatting van het christelijk geloof van de kerk, dus eigenlijk vraagt
hij of de ouders instemmen met het christelijk geloof zoals de kerk
dat geloofd heeft door de eeuwen heen.
De belijdenis die bij de doop in onze kerk wordt gebruikt, staat z
niet in de Bijbel, maar is al heel lang geleden door de christelijke kerk
opgesteld. Onze Protestantse Kerk gebruikt die belijdenis nog steeds.
Deze belijdenis, deze samenvatting van het christelijk geloof, heeft de
naam gekregen: Apostolische Geloofsbelijdenis. Zij heet zo omdat
men in de kerk vroeger dacht dat de leerlingen van Jezus,
de apostelen van Jezus deze belijdenis hadden opgesteld. Ook als
de apostelen het niet zelf hebben geschreven blijft het een goede
5


benaming, omdat deze belijdenis het onderwijs van de apostelen
Paulus, Petrus, Johannes heel goed samenvat.
Er zijn nog wel andere belijdenissen gemaakt, maar deze is ons uit-
gangspunt voor de catechisatie. Wie zijn kinderen laat dopen, doet
dat in onze kerk (de Protestantse Kerk in Nederland) op grond van
dze belijdenis. En wie belijdenis aflegt in de kerk daarover zullen
we later nog spreken die doet dat met gebruik van deze tekst, alsof
het ook een samenvatting is van zijn of haar geloof. Wat zegt die
belijdenis over geloven in het bestaan van God?
De eerste regel van die belijdenis luidt zo:

Ik geloof in God, de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel
en van de aarde.

Wie deze belijdenis in het openbaar uitspreekt, gelooft dat God be-
staat, en dat Hij in ieder geval deze drie namen draagt: Hij is
de Vader van alle mensen, Hij is de Hoogste Macht in de wereld, en
Hij is de Schepper of Oorsprong van alle dingen die bestaan. Het gaat
dus niet alleen om het bestaan van een of andere godheid in het
algemeen, maar om het bestaan van deze God in het bijzonder, over
Wie we al iets weten, namelijk dat Hij Vader, Almachtig en Schepper
is.
2. Openbaring
Niemand kan in God geloven omdat een ander dat zegt. Geloven op
gezag heeft eigenlijk ook niet veel zin. Je moet zelf ontdekken waarin
je geloven kunt. Dan is je geloof iets persoonlijks. Je staat voor wat
je gelooft. Maar kunnen wij dat eigenlijk wel zelf ontdekken? Hoe
weten we iets over God? God is immers onzichtbaar. God is oneindig
boven de mens verheven. Hoe ontdekken we dan dat we in God kun-
nen geloven?
6


Er is iets bijzonders aan het christelijk geloof. En dat is, dat het in
het geloof draait om een God die geopenbaard is door Jezus Christus.
In de kerk gaan wij ervan uit, dat mensen niet zomaar vanuit zichzelf
kunnen ontdekken wie God is. Ondanks alles wat filosofen en heili-
gen in de loop van de geschiedenis daarover hebben beweerd.
Misschien is het mogelijk dat iemand door veel nadenken voor zich-
zelf vaststelt dat er een God moet zijn. Maar de God die je zo ont-
dekt, is nog niet de God van de Bijbel. De god die we zelf kunnen
ontdekken is eigenlijk door ons bedacht. Dat is niet de God van de
Bijbel! De god van de Bijbel is ons overkmen, is aan ons geopen-
baard buiten ons toedoen door Jezus Christus en Zijn apostelen.
In die zin geloven we dus wel degelijk op gezag, maar dan op het
gezag van Jezus!
Hoe zou je ook uit jezelf kunnen ontdekken dat God bestaat?
Sommige filosofen hebben gedacht dat je God kon bewijzen. Bij
voorbeeld door na te denken over het ontstaan van de natuur. Je zou
kunnen denken dat de natuur om ons heen toch door iemand ge-
maakt zou moeten zijn. Niets kan immers zomaar ontstaan. En die
iemand zou zelf niet gemaakt kunnen zijn. Men noemde God dan
wel de eerste onveroorzaakte oorzaak.
Die benadering is sinds de opkomst van de natuurwetenschappen
niet meer acceptabel. In de wetenschap de natuurwetenschappen
is het helemaal niet nodig dat God bestaat. We kunnen het ont-
staan van de natuur en de rijkdom van alle levende wezens heel goed
verklaren en begrijpen zonder aan God te denken. Dat betekent niet
dat God niet de Schepper kan zijn, wl dat we Hem niet als een oor-
zaak moeten opvatten. We moeten geen natuurwetenschappelijke
taal voor God gebruiken.
Het is mogelijk dat je soms zulke intense ervaringen meemaakt, dat
je gaat vermoeden dat er iets aan het werk is in je leven dat hoger
en sterker is dan jijzelf. Maar hoe weet je dat dan zeker dat dat God
is? Ons verstand loopt uiteindelijk helemaal vast. Dat is begrijpelijk.
7


Want hoe kunnen we met ons beperkt verstand nu zoiets ontzag-
wekkends als God begrijpen?
Dat is namelijk minstens wat we wel weten. We weten dat God ver
boven ons verheven moet zijn. Wij zijn eindig en beperkt, maar God
is oneindig en heeft geen grenzen. Wij leven maar een beperkte tijd,
maar God is eeuwig. Hoe zouden wij dan met ons verstand God kun-
nen begrijpen of bedenken?
In de kerk zeggen we, dat ze alleen maar kunnen weten wie God is,
omdat God zichzelf openbaart. God heeft profeten genspireerd om
aan de mensen te zeggen wie Hij is en wat Hij van de mensen wil.
Soms hebben ze letterlijk doorgegeven wat God tot hen gezegd
heeft. En die profeten hebben dat opgeschreven in een boek, en de
verzameling van die boeken van de profeten is nu precies de Bijbel.
Voor het christelijk geloof anders dan voor het Jodendom is de
belangrijkste profeet Jezus Christus. Hij heeft God op een volmaakte
wijze geopenbaard. Zo volmaakt, dat we niet alleen maar kunnen
zeggen dat hij het woord van God heeft gesproken, maar dat hij het
Woord van God is. Alles wat God over zichzelf wilde zeggen en open-
baren, heeft hij gezegd door middel van Jezus en geopenbaard in de
persoon van Jezus Christus.
Daarom staat er in de Bijbel dat Jezus Christus het woord van
God is. We lezen dat in het eerste hoofdstuk van het evangelie van
Johannes:

1 In het begin was het Woord er. Het Woord was bij God, en het
Woord was God Zelf. 2 In het begin was het Woord bij God. 3 Alle
dingen zijn door het Woord gemaakt. Werkelijk alles wat er is, be-
staat doordat het Woord het heeft gemaakt. 4 In het Woord was het
leven, en het leven was het licht voor de mensen. [...] 14 Het Woord
werd een mens en Hij heeft bij ons gewoond. We hebben gezien hoe
geweldig en machtig Hij is: Hij, Gods enige Zoon, met dezelfde macht
als de Vader, liefdevol, vriendelijk, en vol van waarheid.

8


Het Woord werd een mens! Wanneer we naar het leven en de uit-
spraken van Jezus kijken, zien en horen we dus wie God is. Dat is de
belijdenis en het geloof van de christelijke kerk door de eeuwen
heen.
3. God heeft gesproken!
We kunnen het begrip openbaring eenvoudig uitleggen met de uit-
drukking: God heeft gesproken. In het christelijk geloof is God dus
een persoon, die spreken kan. God heeft de wereld gemaakt door te
spreken. Lees maar in Genesis 1:3

En God zei: Ik wil dat er licht is! Toen was er licht.

God heeft ook gesproken door middel van profeten mensen die
door God waren uitgekozen om Zijn woorden te verstaan en door te
geven. Zo was bijvoorbeeld Mozes een profeet. En daarom lezen we
dat God tegen Mozes heeft gesproken:
Exodus 3:4 Toen de Heere (God) zag dat hij ging kijken, riep Hij
vanuit de braamstruik: Mozes! Mozes! Hij antwoordde: Ja, Hee-
re. 5 Toen zei de Heere: Kom niet dichterbij. Trek je schoenen uit,
want je staat op heilige grond. 6 Ik ben de God van je vader, de God
van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob.
Uiteindelijk heeft God gesproken door middel van Jezus Christus.
Lees maar in de brief aan de Hebreen.

Hebreen 1:1 God heeft vroeger vaak en op veel verschillende ma-
nieren tegen onze voorouders gesproken. Dat deed Hij door de profe-
ten. Maar nu, aan het eind van de tijd, heeft Hij tegen ns gesproken
door zijn Zoon.


9


4. Openbaring en religie
Tenslotte willen we nog het verschil benoemen tussen openbaring
en religie. Met het woord religie bedoelen we een godsdienst, en een
godsdienst heeft altijd drie kenmerken: er is altijd een voorstelling
van wie God is en een gemeenschap van mensen die hetzelfde gelo-
ven en vanwege dat geloof allerlei regels gehoorzamen. Godsbeeld,
gemeenschap en leefregels korter gezegd, zijn de bouwstenen van
elke godsdienst. Op het eerste gezicht lijkt ook het christelijk geloof
een religie te zijn, en zo wordt het ook vaak betiteld door buiten-
staanders.
Sommigen in de kerk zijn die mening ook toegedaan. Zij beschou-
wen het christendom als een religie te midden van vele andere. Als je
er van buitenaf naar kijkt, is dat ook zo. Ook het christendom heeft
een godsbeeld, vormt een gemeenschap en kent leefregels. Maar als
je ernaar kijkt vanuit het geloof, ziet dat er echt anders uit. Dan neem
je de Bijbel als je uitgangspunt. Religie is eigenlijk alleen maar een
poging van mensen om contact met het hogere te krijgen, om God
met je verstand te begrijpen. Het resultaat van die poging is een ei-
gen bedenksel. Die bedenksels kunnen heel veel macht hebben en
lijken net zo werkelijk als natuurkrachten. De Bijbel spreekt dan ech-
ter over afgoden, dat wil zeggen beelden van God die uit de mense-
lijke fantasie zijn voortgekomen. Ze lijken daarmee op de poppen van
een buikspreker. Met dit verschil dat de aanhangers van een religie
hun eigen fantasie als iets werkelijks zien. In het christendom is dat
anders. In de Bijbel is het God zlf die spreekt en zichzelf aan de
mens openbaart.
Samenvatting
In het christelijk geloof, gaat het om God en Jezus. Daarom begint
de oudste samenvatting van het christelijk geloof de Apostolische
Geloofsbelijdenis met de uitspraak: Ik geloof in God de Vader etc.
10


In de kerk geloven wij dat God bestaat op grond van het feit dat God
heeft gesproken, Zichzelf heeft geopenbaard. Dat deed Hij door mid-
del van de Profeten en uiteindelijk in Jezus Christus. Jezus wordt
daarom het Woord van God genoemd. In het christelijk geloof gaat
het om Gods Woord en niet om een menselijke poging om vanuit
onszelf te bedenken wie en wat God is.

11


les 2 - Christus, de Zoon van God.

Deze tweede les sluit onmiddellijk aan op de eerste. We spreken
over Jezus Christus, de Zoon van God. Hij heeft geopenbaard wie God
is. In deze les zullen we alleen een kleine inleiding even over alles wat
er over Jezus kan worden gezegd. Eigenlijk is de hele catechisatie een
lang antwoord op de vraag wie is Jezus? We beginnen met de ge-
schiedenis van Jezus. Wat weten we van Hem buiten het geloof om?
We spreken over de opstanding van Jezus. Tenslotte willen we kort
vertellen wat het betekent dat christenen zeggen: Jezus is de Heere.
1. De geschiedenis van Jezus
Het Nieuwe Testament bevat de teksten die al gelezen werden in
de kerk van de eerste eeuw na Christus. Daarin staat ook de oudste
belijdenis die we kennen. Het is de simpele formule: Jezus Christus
is de Here. Daar zit meer in dan je op het eerste gezicht zou denken.
We komen op die belijdenis straks uitgebreid terug. Maar laten we
beginnen met de vraag wie deze mens in de geschiedenis is.
Jezus is geboren in Bethlehem, in de landstreek Judea, ongeveer
tussen 6 en 4 vr Christus. Zijn vader, Jozef, was een ambachtsman
niet alleen maar een timmerman, maar iemand die ook met steen
en metaal werkte. een soort allround bouwvakker dus. Ze wonen dan
in Nazareth, in de landstreek Galilea. Van Maria weten we alleen
maar dat ze uit een gelovig gezin afkomstig was, uit een arme familie
die echter trouw bleef aan de God van Isral. Het is waarschijnlijk dat
Jezus een normale joodse opvoeding heeft gehad. Hij heeft de tekst
van de vijf boeken van Mozes uit het hoofd gekend in het He-
breeuws. De psalmen zullen hem vertrouwd zijn geweest, als dage-
lijks gebedenboek..
We weten dat Jezus in het bedrijf van zijn vader heeft gewerkt tot-
dat hij ongeveer 30 jaar oud was. Toen verliet hij zijn familie en be-
12


gon rond te trekken in Galilea, de noordelijke provincie waar hij op-
groeide. We weten dat hij een eigen huis had in Kapernaum, een
dorpje vlak bij het meer van Galilea. In dat dorpje woonde ook de
schoonmoeder van de latere apostel Petrus. Petrus zal zich later nog
herinneren dat zijn schoonmoeder aan koorts leed en door Jezus
werd genezen. (Lees maar in Markus 1:30; het evangelie van Marcus
bevat veel van de herinneringen van Petrus.)
Jezus heeft in die eerste tijd overal een boodschap verkondigd. En
die goede boodschap was dat de tijd spoedig zou aanbreken waarin
God zelf als Koning over Isral en de wereld zou gaan regeren. Jezus
ging rond om mensen op te roepen om te leven zoals God het wil,
zich te bekeren dat wil zeggen omkeren, dus een andere levensweg
kiezen en deze boodschap te vertrouwen. Zo lezen we dat in Mar-
kus 1
Jezus zei: Het Koninkrijk van God komt bijna. Nu is het de tijd. Ga
dus leven zoals God het wil en geloof het goede nieuws.
Meer dan tweenhalf jaar heeft Jezus rondgetrokken in de land-
streek Galilea. Hij vertelde de goede boodschap aan de armen en
andere mensen zonder aanzien in de wereld. Er wordt ook verteld
dat hij mensen genas, zoals melaatsen en verlamden. Tegen het ein-
de van zijn leven reisde hij naar Jeruzalem en wilde hij laten zien dat
hij de nieuwe joodse koning was. Jezus zelf zou in Gods naam rege-
ren. Op het feest dat we nu Palmpasen noemen, is hij op een ezeltje
de stad ingereden. Zo liet hij zien dat hij een oude profetie over de
koning van Isral wilde vervullen. Lees het maar in Zacharia 9:9
De Heer zegt: Jubel en juich, bewoners van Jeruzalem! Kijk, jullie
koning komt naar jullie toe. Hij is rechtvaardig en Hij zal jullie redden.
Hij is bescheiden en rijdt op een jonge ezel.
Tijdens het paasfeest werd Jezus door een van zijn leerlingen aan
de tempelpolitie verraden. In het paleis van de hogepriester werd hij
ondervraagd en schuldig bevonden aan godslastering. Tenslotte werd
hij overgeleverd aan de Romeinen met de beschuldiging van landver-
raad. De gebruikelijke straf voor politieke misdadigers was in die tijd
13


de kruisiging. Rond de tijd van Pasen in het jaar 29 stierf Jezus van
Nazareth de tragische en pijnlijke kruisdood.
2. Jezus de opgestane Here
Christenen wisten natuurlijk, dat Jezus na zijn dood begraven was.
Hij was werkelijk dood en niet schijndood. Maar op de derde dag
als de kruisiging op vrijdag valt dan is dat de zondag is Jezus weer
uit de dood opgestaan. God heeft hem weer levend gemaakt. Dat is
het belangrijkste feit in de geschiedenis. Natuurlijk gelven we dat,
en we kunnen het niet bewijzen. Maar er zijn wel vele aanwijzingen
voor in de teksten van het Nieuwe Testament. Er zijn vele getuigen
geweest van de verschijning van Jezus. Als de discipelen bij het graf
komen, blijkt het leeg te zijn. De doeken waarmee elk lijk werden
ingepakt, waren in dat lege graf niet van buitenaf doorgesneden,
maar van binnen uit losgemaakt. Zelfs Romeinse soldaten moesten
toegeven, dat ze niet wisten hoe het lijk van Jezus uit het rotsgraf
verdwenen kon zijn. Allemaal aanwijzingen vanuit de geschiedenis
om te geloven dat de opstanding van Jezus werkelijk heeft plaatsge-
vonden.
Zonder het geloof in de opstanding van Jezus, is er eigenlijk geen
evangelie. Als je n enkel ding zou moeten noemen, dat het chris-
tendom bepaald heeft, dan zou dat de opstanding moeten zijn. Er is
niets bijzonders aan de kruisiging vele politieke tegenstanders van
Rome eindigden hun leven als slachtoffer aan een houten kruis. Er
waren ook andere leraren die een mooie boodschap over het konink-
rijk van God verkondigde. Er zijn ook anderen geweest die in staat
waren soms wonderbaarlijke genezingen tot stand te brengen. Maar
al deze mensen zijn gestorven en in het graf gebleven. Voor de eerste
christenen was de opstanding van Jezus het bewijs dat God Hem en
Hem alleen had uitgekozen om Zijn boodschap te verkondigen.

14


3. Jezus de Heer
We komen weer terug op de belijdenis. Wat betekent het dan om
te zeggen dat Jezus de Heer is? Als we de opstanding van Jezus als
uitgangspunt nemen, dan moeten we aan twee verschillende dingen
denken. In de eerste plaats werd het woord Heer gebruikt voor God
alleen. Door te zeggen dat Jezus de Heer was, zei men dus eigenlijk
dat Jezus op een of andere wijze God zelf was. Jezus kreeg dus de
naam en titel die in het Oude Testament uitsluitend voor God ge-
bruikt werd. Een andere manier om dat te zeggen was de titel Zoon
van God. Je zou kunnen zeggen: wie is God? Op wie lijkt Hij? Hij is
sprekend Jezus met andere woorden waar Jezus is en spreekt,
daar is God. Daarom zeggen sommigen nog steeds HEERE Jezus.
In de tweede plaats werd het woord Heer gebruikt voor de keizer.
De keizer van Rome had het hoogste gezag in de bewoonde wereld.
Althans in het westen. Deze keizer noemde zichzelf trouwens ook
een zoon van de goden. Door nu te zeggen dat Jezus de Heer was, en
ook de Zoon van God was, pleegde men eigenlijk hoogverraad. Men
zag in de gekruisigde Jezus dus een hogere macht dan de keizer. De
keizer van Rome was een mens die met geweld en bijgeloof de we-
reld wilde beheersen in zijn eigen belang en dat van zijn familie. Jezus
was daarentegen God zelf, die geweldloos de wereld wilde oproepen
om God te gaan gehoorzamen zodat er eindelijk overal in de wereld
waarachtige vrede zou zijn.
Samenvatting
Wanneer je zonder geloof terugkijkt in de geschiedenis, kun je van
Jezus niet zo heel veel zeggen. Geboren in Bethlehem, opgegroeid in
Nazareth, gewoond in Kapernam. Een rondtrekkende prediker van
het Koninkrijk van God. Een genezer van melaatsen en blinden, die
vanwege zijn prediking steeds meer als een vijand van het jodendom
werd gezien door de elite in Judea. Wanneer hij op een ezeltje Jeru-
15


zalem binnen wil gaan om aan te kondigen dat met Hem het Ko-
ninkrijk van God is begonnen wordt Hij veroordeeld door het jood-
se gerechtshof en uitgeleverd als rebel aan de Romeinen die de baas
waren in Isral. Pontius Pilatus besluit Hem dan te kruisigen en zo
sterft Jezus van Nazareth rond Pasen van het jaar 29.
De discipelen waren echter getuige van het feit dat Jezus niet in het
graf bleef, maar opstond uit de doden. Zij hebben een verschijning
van Jezus gezien. Daarop is nu hun geloof gebaseerd dat deze Jezus
van Nazareth de door God beloofde Koning van Isral en de wereld
was.
Daarom durfden zij het aan van Jezus te belijden en te verkondigen
dat Hij de Heere was. In Jezus hebben ze dus God herkend, want in
het Oude Testament was dat de Naam van God: Heere. Dat betekent
ook dat ze in Hem de Koning zagen die hoger stond dan de keizer. dat
maakte het christelijk geloof feitelijk tot een rebelse daad tegenover
de Romeinen.


16


les 3 - de Heilige Geest

In de kerk spreken we over God met drie verschillende namen: Va-
der, Zoon, Heilige Geest. Over de Vader hebben we gesproken in de
eerste les: Hij is de Almachtige, de Schepper. Over de Zoon hebben
we gesproken in de tweede les: Hij heeft als mens geleefd met de
naam Jezus van Nazareth, en is gestorven en weer opgestaan uit de
doden. Nu moeten we gaan spreken over de derde naam van God, de
Geest. We spreken daarom eerst over de Geest in de schepping de
samenwerking van Vader en Geest. En daarna over de Geest in het
leven en het werk van Jezus Christus. De Geest neemt na Jezus he-
melvaart Zijn plaats in. Elke gelovige heeft de heilige Geest in zichzelf
en de Geest leeft op bijzondere wijze in de kerk.
1. De Geest in de schepping.
Als je de Bijbel openslaat kom je de Geest al tegen op de eerste
bladzijde.

1 In het begin maakte God de hemel en de aarde. 2 De aarde was
helemaal leeg. Er was nog niets. De aarde was bedekt met water en
het was er helemaal donker. De Geest van God zweefde over het
diepe water.

De Geest van God wordt hier vergeleken met de wind. Net als de
wind kun je de Geest niet zien, maar wel voelen. Wanneer je naar
een zeilboot kijkt die snel door het water klieft, weet je dat de kracht
die haar die snelheid geeft de onzichtbare wind is.
De Geest van God zweefde over de wateren. Soms wordt ook het
woord broeden gebruikt. Het woord zweven laat je denken aan een
vogel die in de tegenwind op dezelfde plaats in de lucht hangt. Ook
het woord broeden roept het beeld van een vogel op. Zo zeggen wij
van een adelaar die boven het nest met jongen zweeft, dat hij
17


broedt. In ieder geval wordt bedoeld dat er een werkzame
kracht van God uitgaat, die zorgzaam boven de watervloed hangt. De
Geest van God is dus al vanaf het begin in de schepping zorgzaam
aanwezig. De Geest hangt boven de chaos in de wereld en probeert
die te beteugelen.
2. De Geest en Jezus Christus.
In het verhaal van Jezus het evangelie komen we de Geest van
God ook steeds tegen. In het evangelie van Marcus wordt verteld dat
Jezus gedoopt werd in de Jordaan, door Johannes de Doper. En dan
lezen we:

Marcus 1:10 Op het moment dat Hij uit het water opstond, zag Je-
zus de hemel opengaan. En de Geest daalde als een duif op Hem neer.

Vanaf dat moment rust de Geest dus op Jezus. Hij zweeft niet bo-
ven Hem, maar woont in Hem. Opnieuw wordt het beeld van een
vogel gebruikt. In dit geval een duif je kunt dan denken aan de
duif die werd uitgestuurd door Noach aan het eind van de grote
Vloed. Alsof daarmee gezegd wordt: de komst van de heilige Geest
in de wereld maakt een einde aan de chaos van de wateren. De
Geest kan ook op Jezus rusten en nergens anders omdat Jezus de
Zoon van God is. Hij is geen deel van de chaos in de wereld, maar
God zelf.
Jezus wordt ook geleid door de Geest van God. Dat lezen we met-
een daarna.

12 Onmiddellijk daarna stuurde de Geest Jezus naar de woestijn.

Jezus van Nazareth heeft de Heilige Geest van God in zichzelf en
gehoorzaamt aan die Geest.
18


3. De Geest en de kerk
Voor dat Jezus werd gekruisigd, gaf hij aan zijn leerlingen een belof-
te. Hij vertelde aan hen dat Hij nu zou weggaan en de wereld zou
verlaten. Maar na zijn dood en opstanding zou Hij een Trooster of
Helper sturen, een Plaatsvervanger. En die Plaatsvervanger zou de rol
van Jezus in de gemeenschap van zijn leerlingen overnemen.
In het evangelie van Johannes wordt uitgelegd wie die trooster zou
zijn. Zo lezen we in Johannes 15: 26

Jezus zei: Ik zal jullie de Helper sturen die bij mijn Vader vandaan
komt. Hij is de Geest van de waarheid. En wanneer Hij komt, zal Hij
jullie vertellen wat Hij van Mij hoort en ziet.

Alles wat wij weten over Jezus in ons geloof, komt van deze Geest
van de waarheid vandaan. Wanneer wij geloven dat Jezus uit de do-
den is opgestaan en ooit zal terugkeren om de wereld te oordelen,
dan weten we dat omdat de Heilige Geest dat in ons hart gelegd
heeft. Je kunt dat immers niet met je verstand bewijzen je kunt het
niet met je ogen waarnemen.
Op grond van deze belofte is er dus een bijzondere relatie tussen
elke gelovige en de Heilige Geest. Wat wij weten van Jezus, weten we
door de heilige Geest. Maar wij staan niet alleen. Wie gelooft maakt
deel uit van een grote gemeenschap van gelovigen, de kerk. Met
Pinksteren vieren wij dat de heilige Geest ook in de kerk woont. We
lezen dat in het boek Handelingen, vooral in het tweede hoofdstuk.
Handelingen 2:4 En ze werden allemaal vol van de Heilige Geest en
begonnen allemaal in andere talen te spreken. Het waren talen die
Gods Geest hun gaf.
De leerlingen van Jezus de discipelen waren helemaal vol van de
kracht van de Geest van God. En dan kunnen er wonderlijke dingen
gebeuren. Met Pinksteren was dat vooral, dat de discipelen in staat
waren om talen te spreken die ze niet geleerd hadden. In die verschil-
19


lende talen spraken zij nu over de grote daden van God aan, dat wil
zeggen zij vertelden over Jezus. En iedereen die daarbij was kon hen
verstaan.
Samenvatting
De heilige Geest is eigenlijk een andere naam voor God, naast
Vader en naast Zoon. Wanneer we die naam gebruiken bena-
drukken wij de manier waarop God in de schepping, in de gelovigen
en in de kerk werkzaam is. In de schepping werkt God van meet af
aan om de chaos te beteugelen en alles tot bloei te brengen. In de
gelovigen wekt de Geest het geloof in Jezus. Wat wij innerlijke gelo-
ven en zeker weten van Jezus, dat weten we door de heilige Geest.
En tenslotte woont de heilige Geest ook in de kerk, in de gemeente.
Wanneer mensen vervuld zijn van de heilige Geest, kunnen er won-
derlijke dingen gebeuren.


20


les 4 de Bijbel

Op de altaartafel in de kerk, ligt een opengeslagen Bijbel. Elke zon-
dagmorgen wordt er uit de Bijbel voorgelezen tijdens de eredienst.
Iedereen luistert dan met grote aandacht en eerbied. Er zijn mensen
die elke dag een of meer hoofdstukken uit de Bijbel lezen; er zijn er
ook die bij elke maaltijd een hoofdstuk hardop voorlezen. Voor gelo-
vigen is de Bijbel niet weg te denken uit het dagelijks leven. En zelfs
vele mensen buiten de kerk, lezen in dat eeuwen oude boek.
Eeuwen oud? Wanneer je een Bijbeltje hebt in de Nieuwe Bijbel-
vertaling dan is dat boek niet veel ouder dan het jaar 2007. Zeven
jaar oud? Maar schijn bedriegt. Dat boekje bevat een vertaling van 66
teksten uit een ver verleden die in het Hebreeuws en Grieks waren
opgeschreven. De oudste tekst daarvan is meer dan 3500 jaar oud en
de jongste tekst nog altijd 2000 jaar oud. Hoe kan het toch dat zo een
oud boek nog steeds belangrijk is? In deze les zullen we kort de in-
houd van de Bijbel weergeven en we praten over het gezag en het
belang van de Bijbel in de kerk.
1. De opbouw van de Bijbelse bibliotheek
Het woord Bijbel komt van het Latijnse woord biblia wat boe-
ken betekent. Men spreekt ook wel van de Heilige Schrift. Het is een
bibliotheek van 66 boeken, geschreven door 40 verschillende schrij-
vers. In een periode van 1500 jaar is de Bijbel zoals wij die nu kennen
geschreven. De Bijbel bestaat uit twee delen. 39 boeken van het Ou-
de Testament, voornamelijk in het Hebreeuws geschreven. En de 27
boeken van het Nieuwe Testament, geschreven in het Grieks.

Het Oude Testament bestaat zelfs weer uit vijf delen:
1. De vijf boeken van Mozes, ook wel Thora genoemd. Genesis
tot en met Deuteronomium.
21


2. De 12 historische boeken: Jozua tot en met Ester.
3. De vijf potische boeken: Job, Psalmen, Spreuken, Prediker,
Hooglied. (Klaagliederen hoort bij de profeet Jeremia.)
4. De 17 profetische boeken: Jesaja tot en met Maleachi.

1. De vijf boeken van Mozes

Dat zijn Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium.
Genesis dat betekent begin gaat over het begin van de wereld
en het begin van de geschiedenis van Isral. Je vindt er de verhalen
van Kan en Abel, van Noach, van Abraham, Isaak en Jakob en het
boek eindigt met het verhaal over Jozef. De nakomelingen van de 12
zonen van Jakob wonen aan het eind van dit boek in Egypte. Exodus
is het vervolg op Genesis en betekent uittocht. Hier wordt verteld
over de bevrijding van het volk Isral uit de slavernij in Egypte. Het
boek bevat ook veel wetten, onder andere de Tien Geboden. (In
hoofdstuk 20.)

2. De 12 historische boeken.

Deze boeken beschrijven de geschiedenis van Isral vanaf de in-
tocht in het land onder het gezag van Jozua. We lezen hoe het volk
een koning krijgt, eerst Saul en dan David. We lezen hoe dat konink-
rijk in twee delen uiteenvalt: het Noordelijke rijk Isral en het zuide-
lijke rijk Juda. We lezen hoe de Assyrirs het noordelijke rijk in een
oorlog verslaan en de bevolking wegvoeren we weten niet waar zij
gebleven zijn. We lezen ook hoe uiteindelijk ook het koninkrijk Juda
werd verslagen door de Babylonirs ook toen werd de bevolking
weggevoerd. De inwoners van Juda mochten een halve eeuw later
weer terugkeren naar het land zodat er een einde kwam aan wat we
de Ballingschap noemen. Dat wordt beschreven in de boeken Ezra en
Nehemia.

22


3. De vijf potische boeken.

1. Het boek Job is een gesprek tussen de hoofdpersoon Job en
zijn vrienden over de rechtvaardigheid van Gods bestuur over de
wereld en de zin van het lijden.
2. Het boek Psalmen bevat 150 liederen voor gebruik in de
tempel, waarvan er 73 aan koning David worden toegeschreven. In
een berijmde versie zingen wij in de kerk deze psalmen nog steeds.
3. Dan het boek Spreuken. Hier vind je veel voorschriften en
aanwijzingen voor het dagelijks leven.
4. Dan het boek Prediker. Een soort filosofische meditatie over
het leven. Het boek
5. Hooglied neemt een bijzondere plaats in dit geheel in. Het is
een voorbeeld van liefdespozie waaraan je ook een symbolische
betekenis kunnen geven.

Het boek Klaagliederen bevat klaagzangen over de ondergang van
Jeruzalem in 587 v.Chr. het wordt meestal meegeteld bij de profeten.
4. De 17 profetische boeken.
Dit zijn verzamelingen van visioenen en woorden die God aan een
profeet heeft toevertrouwd. Een profeet is niet per se iemand die de
toekomst voorspelt. Hij is iemand die het woord van God toepast op
de situatie van het moment. Jesaja, Jeremia, Ezechil en Danil zijn
de vier zogenaamde grote profeten. Hosea tot en met Maleachi vor-
men dan de zogenaamde kleine profeten. Als je Klaagliederen mee-
telt kom je dan op 17.
Het Nieuwe Testament kun je in drie delen verdelen.
1. De vier evangelin: Mattheus, Markus, Lucas en Johannes
2. Het boek Handelingen en de Brieven van Paulus, Petrus, Ja-
cobus, Judas en Johannes
3. Het boek Openbaring van Johannes.
23


De vier evangelin vertellen ons over het leven, het sterven en de
opstanding van Jezus. De eerste drie evangelin hebben ongeveer
dezelfde opbouw:

1. De geboortegeschiedenis (alleen Mattheus en Lucas hebben
die)
2. de prediking in Galilea
3. de reis naar Jeruzalem en de prediking in Judea
4. het proces bij Kajafas de hogepriester, de ondervraging door
Pilatus, Jezus veroordeling en sterven
5. de opstanding en de uitzending van de discipelen

2. Het boek Handelingen gaat eerst over de prediking van de apos-
tel Petrus en daarna over de grote zendingsreizen van de apostel
Paulus. In de brieven vinden we heel veel uitleg over de betekenis
van het evangelie van Jezus. Ze zijn voor het merendeel geschreven
door Paulus en geadresseerd aan een van de kerken die door zijn
prediking waren ontstaan, zoals de kerken in Rome en Korinthe.

3. Het boek Openbaring van Johannes. In dit boek heeft Johannes
de visioenen opgetekend die hij te zien kreeg op het eiland Patmos.
Deze visioenen vertellen niets over de kerkgeschiedenis en laten zien
op welke manier het koninkrijk van God op deze wereld zal komen.
2. Het gezag van de Bijbel
Wat we bedoelen met het gezag van de Bijbel, wordt in de Bijbel
zelf heel helder onder woorden gebracht. Paulus schrijft daarover in
een brief aan zijn belangrijkste leerling en metgezel op zijn reis, Ti-
motes. Lees maar eens deze tekst:

14 Maar jij, Timotes, houd vast aan wat je hebt geleerd. Vergeet
nooit van we je het hebt geleerd. 15 Al vanaf je kinderjaren ken je de
24


Boeken. Door de Boeken kun je wijs en verstandig worden. Ze leren je
hoe je door het geloof in Jezus Christus kan worden gered. 16 Alles
wat God daarin heeft laten opschrijven, is nuttig. Het kan de mensen
iets leren, hen beschermen tegen verkeerd onderwijs over het geloof
en hen opvoeden tot een leven zoals het God het wil. 17 Zo kunnen de
mensen hun geloof ontwikkelen tot een volwassen geloof. Dan zullen
ze geschikt zijn voor elke taak.

In deze moderne vertaling wordt eenvoudig gezegd, dat God deze
Boeken (Bijbelboeken dus, of Schriften) heeft laten opschrijven. Dat
is een moderne manier om te zeggen dat deze Boeken door God ge-
inspireerd zijn, dat wil zeggen door de geest van God doorademd
zijn. Je kunt de Bijbel eigenlijk alleen maar goed lezen, als je ervan
uitgaat dat God zelf uiteindelijk de Auteur ervan is. Niet dat alles in
de Bijbel nu onfeilbaar waar is, maar wat de Bijbel verkondigt over de
verhouding van God en mens kan niet onwaar zijn. De beste manier
misschien om de Bijbel te benaderen, is er vanuit te gaan dat het een
lange brief is die God aan jou persoonlijk heeft geschreven.
Nu staan er ook wel gedeelten in die misschien voor andere men-
sen zijn bedoeld, maar alles wat jij over God moet weten kun je er
werkelijk in vinden. Op die manier heeft de Bijbel waarde en gezag
voor jouw persoonlijke leven. God spreekt tegen jou! Alles wat Pau-
lus dus over de Bijbel zegt tegen Timotes, is dus van belang. Door de
Bijbel wordt je wijs en verstandig. Door de Bijbel leren wij wat het
geloof in Jezus Christus betekent. Het is nuttig voor ons dagelijks
leven. Het kan ons beschermen tegen verkeerde ideen en ons hel-
pen te leven zoals God het wil. Door de Bijbel worden we volwassen
gelovigen in plaats van kinderen die niet precies weten wat ze doen.
En het allerbelangrijkste is dan het resultaat: dat we geschikt worden
gemaakt voor de taken die God ons geven wil.
De Bijbel is geen makkelijk boekje dat je zomaar op een zondag-
middag kunt uitlezen. Wanneer je van jongs af aan de gewoonte
ontwikkelt om elke dag in de Bijbel te lezen, er vragen over te stellen
25


en de teksten met andere mensen te bespreken, gaat dat moeilijk
boek uiteindelijk voor je open Je gaat het steeds beter begrijpen. Er is
geen ander boek in de wereld dat je zo kan ontroeren en helpen in
tijden van nood. Er is geen ander boek in de wereld dat zoveel diep-
gang in je leven kan brengen. Er is geen ander boek dan de Bijbel dat
jou kan leren om een waardevol en boeiend leven te leiden. Maar
het belangrijkste is dit: er is geen ander boek dat jou kan helpen be-
grijpen wie God is en wat Hij voor jou zijn kan.
3. Tegenspraak tegen de Bijbel
Wanneer moderne mensen over de Bijbel praten, zeggen ze vaak
dat dan maar een verouderd boek is. Of ze zeggen dat er zoveel te-
genspraken in de Bijbel staan. Of ze zeggen dat iedereen zijn eigen
uitleg van de Bijbel kan maken: iedere ketter heeft zijn letter. Of ze
zeggen dat op grond van de Bijbel zoveel verschrikkelijke dingen ge-
daan zijn. De tegenspraken in de Bijbel gaan echter altijd maar over
details en zijn heel vaak makkelijk te verklaren als een nauwkeurig
leest. Het is een even oud als weerlegd argument. Iedereen kan na-
tuurlijk proberen wat hij of zij maar wil. In die zin is het wel waar dat
de Bijbel gebruikt kan worden in een ontzagwekkende veelheid van
verschillende stromingen en richtingen. Toch blijkt steeds vaker dat
er een goede en nauwkeurige manier van lezen van de Bijbel is, waar-
in je al deze eenzijdige opvattingen kunt weerleggen.
Je moet de Bijbel leren lezen zoals de Bijbel gelezen wil worden! Je
moet het niet je eigen opvattingen in de Bijbel willen terug vinden,
maar echt leren luisteren. Die discipline van het luisteren kan wel
degelijk worden geleerd en dan blijkt het zo te zijn, dat de meeste
christenen de Bijbel ongeveer op dezelfde manier lezen. Tenslotte
wat al die verschrikkelijke dingen betreft. De Bijbel is inderdaad
een boek dat kan worden misbruikt. Dat geldt trouwens voor elk
boek. Elke generatie zal opnieuw moeten proberen zo nauwkeurig
26


mogelijk de Bijbel te lezen en uit te leggen. De fouten van het verle-
den, daar moeten we gewoon maar van leren.
4. Het belang van de Bijbel
De Bijbel is het belangrijkste boek dat je ooit zult lezen en als het
goed is zul je er je hele leven lang uit blijven lezen. In het ideale geval
doe je dat samen met je ouders, met de andere catechisanten en met
andere mensen in de kerk. Zo leer je beetje bij beetje hoe je de Bijbel
moet lezen en uitleggen. En zo leer je ook van anderen welke rol een
Bijbelse tekst in je persoonlijke leven kan spelen.
En manier om elke dag met de Bijbel om te gaan, is het gebruik
van een Bijbels Dagboekje. Aan de hand van dat dagboekje lees je
elke dag een andere tekst en hoor je een korte verklaring daarover.
Dat is voor mensen die niet langer dan vijf minuten per dag de tijd
hebben om met de Bijbel bezig te zijn.
Als je wat meer tijd hebt, is het ook denkbaar dat je een heel
hoofdstuk uit de Bijbel leest, en dan gewoon vanaf Genesis tot en
met Openbaring. In drie jaar heb je dan de hele Bijbel doorgelezen.
En als je nog een beetje meer tijd hebt, laten we zeggen 15 minuten,
dan ben je zelfs in staat om even te bidden nadat je gelezen hebt.
Door dat gebed krijgt de tekst van de Bijbel de kans om ook in je hart
te belanden. Je zegt dan tegen onze hemelse Vader wat je gelezen
hebt in de Bijbel en je vraagt aan Hem om aan jou duidelijk te maken
wat het voor jou te betekenen heeft.
De heilige Geest wil elke dag juist in de tijd dat jij met de Bijbel be-
zig bent, tot jou spreken en jouw geloof versterken en je duidelijk
maken wat God van je wil. Zo belangrijk is het lezen van de Bijbel,
elke dag weer. Het liefste s morgens, s middags en s avonds voor je
gaat slapen. Het liefste ook samen met je gezin aan tafel. De belang-
rijkste persoon in je leven om naar te luisteren is immers de Here
God zelf. Hij spreekt met Zijn Geest door het Bijbelse woord.
27


Samenvatting
De Bijbel is het belangrijkste boek in het leven van een gelovige en
in het leven van de kerk. Eigenlijk is de Bijbel een bibliotheek van 66
boeken. Het Oude Testament in het Hebreeuws en het Nieuwe Tes-
tament in het Grieks. De Bijbel begint met de schepping en het ont-
staan van Isral en eindigt met de terugkeer van Jezus en het begin
van het Koninkrijk van God. Door middel van de Bijbel spreekt God
tot ons. Het is Zijn Woord de Bijbel is door Gods Geest genspireerd
en daarom nuttig voor ons in het leven. Je kunt alleen maar een vol-
wassene worden in het geloof, wanneer je jezelf aangeleerd hebt om
dagelijks met de Bijbel bezig te zijn.
Laat je niet ontmoedigen door mensen die spreken over de tegen-
spraken in de Bijbel of over het verouderd zijn ervan. Het is makkelijk
aan te tonen voor iemand die zich erin verdiept heeft, dat die bezwa-
ren niet kloppen.
Kies ervoor om het lezen van de Bijbel tot een dagelijkse bezigheid
te maken. Lees bijvoorbeeld elke dag een hoofdstuk uit de Bijbel
zodat je in drie jaar tijd de hele Bijbel het doorgelezen. En neem wat
tijd om te bidden naar aanleiding van wat je hebt gelezen en God te
vragen om aan jou duidelijk te maken wat Hij met die tekst tegen jou
wilde zeggen.

Want God wil elke dag jou iets vertellen.


28


les 5 - De belijdenis van de kerk

Waar staat de kerk nu eigenlijk voor? Wat is de kern van haar ge-
loof? Met andere woorden wat belijden wij samen? In het Joden-
dom kent men deze belijdenis: hoor Isral, de Heer onze God, is de
enige Heer. In de Islam luidt de belijdenis: ik geloof dat er geen god
is behalve God (Allah) en Mohammed is Zijn profeet. Het christen-
dom kun je kort samenvatten als: Ik geloof dat Jezus Christus de
Heer is.
In de geschiedenis van de kerk hebben zich een aantal belijdenissen
ontwikkeld dat zijn dus samenvattingen van het evangelie, van het
geloof van de kerk. Over een van deze belijdenissen, de Apostolische
Geloofsbelijdenis, zullen we in deze les spreken. Maar we beginnen
met een uitleg van de betekenis van het woord belijdenis.
1. Wat is belijden?
Bij de avondmaalsviering wordt in onze kerk altijd een uitnodiging
uitgesproken. Meestal komt het hierop neer: iedereen die de Naam
van Jezus Christus belijdt in zijn leven, is van harte uitgenodigd om
aan deze maaltijd deel te nemen. Het woord belijden komt dus al in
die uitnodiging voor. Wie deelneemt aan het avondmaal, wordt ge-
acht Jezus Christus te belijden. Wat betekent dat?
In de eerste plaats is belijden: ervoor durven uitkomen wat je ge-
looft. Er staat een mooi voorbeeld in de Bijbel. Als het schip waarop
de profeet Jona meereist, in een zware storm dreigt onder te gaan,
denken de opvarenden dat Jona daar schuld aan heeft. Ze vragen
hem zich te verantwoorden: Ze zeiden tegen hem: Vertel ons
waarom ons dit overkomt. Wat heb je gedaan en waar kom je van-
daan? Van welk volk ben je? Het antwoord van Jona is een belijde-
nis, want hij zegt nu wie hij is en waar hij voor staat.
Hij antwoordde: Ik ben een Hebreer. Ik aanbid de Heer, de God
van de hemel, die de zee en het land heeft gemaakt. (Jona 1:8,9)
29


In de tweede plaats is belijden: in het openbaar uitspreken dat je
bij Jezus hoort. Dat gebeurt in een feestelijke eredienst in de kerk,
en dat noemen we belijdenis afleggen. Meestal wordt dan een tekst
gebruikt, die we de Apostolische Geloofsbelijdenis noemen. Anderen
noemen dat de 12 artikelen, omdat er 12 punten van het geloof in
worden genoemd. Wanneer je belijdenis aflegt, toon je in het open-
baar je instemming met deze 12 punten. In veel gemeenten wordt
deze belijdenis zelfs regelmatig gezongen omdat het ook als een lof-
zang kan worden gezien.
Meestal kun je pas deelnemen aan het Avondmaal als je belijdenis
hebt afgelegd in je kerk. Maar als je zelf de overtuiging hebt dat je de
Naam van Jezus Christus belijdt in je leven, dat wil zeggen dat je er-
voor hebt gekozen om een leerling van Jezus te zijn, dan kun je ook
deelnemen. De enige verplichte voorwaarde is, dat je bent gedoopt.
2. De belijdenissen van de kerk
De oudste belijdenissen staan al in het Nieuwe Testament. Zo lezen
we bijvoorbeeld in een brief van Paulus: Fillipenzen 2:11

Want God wil dat iedereen in de hemel, op de aarde en onder de
aarde de knien zal buigen voor Jezus. 11 Hij wil dat iedereen hardop
zal toegeven (= belijden) dat Jezus de Heer is. Want dat eert God de
Vader!

In onze vertaling wordt het woord toegeven gebruikt, maar de
meeste vertalingen hebben hier belijden. De belijdenis is dus sim-
pelweg dat Jezus de Heer is.

Ook in de eerste brief aan Korinthe staat een belijdenis:

Ik heb jullie het belangrijkste van het goede nieuws geleerd. En dat
is: Christus is gestorven voor al onze ongehoorzaamheid aan God. Dat
30


was ook van tevoren in de Boeken opgeschreven. 4 Hij is begraven en
op de derde dag weer uit de dood opgestaan. Ook dat was van tevo-
ren in de Boeken opgeschreven. 5 Daarna is Hij door Petrus gezien, en
daarna door de twaalf leerlingen. (1 Korinthe 15:3-5)
3. De Twaalf Artikelen
In onze Protestantse Kerk gebruiken we, zoals gezegd, de Apostoli-
sche Belijdenis.

Dit zijn de 12 artikelen:
1. Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, de Schepper van de
hemel en de aarde
2. En in Jezus Christus Zijn eniggeboren Zoon, onze Heere;
3. Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit den
maagd Maria;
4. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestor-
ven en begraven, nedergedaald ter helle;
5. Ten derden dage wederom opgestaan van de doden;
6. Opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods des al-
machtigen Vaders;
7. Vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de
doden.
8. Ik geloof in de Heiligen Geest.
9. Ik geloof n heilige, algemene Christelijke Kerk, de gemeen-
schap der heiligen;
10. Vergeving der zonden;
11. Wederopstanding des vleses;
12. En een eeuwig leven.



31


3. Belangrijke punten uit de belijdenis
De kerk belijdt dat God de schepper is van hemel en aarde. (Artikel
1) Daarmee zeggen we dat deze wereld door God gewild is en een
doel heeft. De wereld bestaat niet zomaar uit puur toeval.
De kerk belijdt dat er een mens is geweest, in wie God zich heeft
geopenbaard: Jezus Christus. (Artikel 2 tot en met 7) Hij is God de
Zoon, dat wil zeggen Hij is God zelf. Hoe het mogelijk is dat Jezus
volledig mens is en tegelijkertijd volledig God, begrijpen we niet.
Maar we geloven het omdat de Bijbel het ons leert. En dat heeft ge-
volgen. Het woord dat Jezus sprak, is dus voor ons het laatste woord,
want het is God zelf die het spreekt. De opdrachten die Jezus ons
gegeven heeft, hebben dus absoluut gezag voor ons. Bijvoorbeeld
zijn opdracht dat wij elkaar liefhebben of zijn opdracht dat wij elkaar
vergeven.
We geloven ook in de vergeving van de zonden. (Artikel 10) De
schuld die we dragen tegenover God, omdat we Hem ongehoorzaam
zijn geweest, is weggedaan, teniet gedaan, God ziet het niet meer.
We hebben het dan over zonde en niet over fouten of overtredin-
gen van de Nederlandse wet.
Geloven in vergeving houdt in dat we ook aanvaarden, dat er zoiets
als zonde is. Zonde is ongehoorzaamheid aan God, de overtreding
van Gods gebod en dat kunnen we niet luchtig opvatten. God heeft
als onze Schepper het recht om gehoorzaamheid van ons te vragen
en wie handelt tegen Zijn wil in zondigt dus. Maar we geloven ook
dat we voor al onze zonden vergeving hebben ontvangen in Jezus
Christus.
Hoe dat werkt hebben we al eerder besproken, maar omdat het zo
belangrijk is komen we er nog wel vaker op terug. Kort gezegd: Jezus
Christus droeg onze zonden en onze schuld toen Hij stierf op Golgo-
tha. Wanneer we geloven dat Christus vanwege onze zonden is ge-
storven, dan rekent God ons de zonden niet meer toe. Dan zijn we
vergeven!
32


We geloven ook dat er een dag zal komen waarop Jezus terugkomt
uit de hemel. (Artikel 7) Dan zullen alle mensen die ooit geleefd heb-
ben uit de doden opstaan. (Artikel 11) Dan zal Hij de Rechter zijn over
alle mensen. En nadat Hij het oordeel heeft uitgesproken zal het Ko-
ninkrijk van de Hemel aanbreken een volmaakte wereld zonder
pijn, zonder zonde, waarin iedereen tot bloei komt. (Artikel 12: het
eeuwige leven.)
Moet je nou per se deze belijdenis geloven? Het is natuurlijk moge-
lijk dat je in je eigen geloof op sommige punten van deze belijdenis
afwijkt. Meningsverschillen in de kerk zijn niet alleen mogelijk maar
ook gewenst we leren daarvan. Maar wanneer je de belangrijkste
artikelen over Jezus niet zou geloven, en deze belijdenis je eigenlijk
weinig zegt, dan is het denkbaar dat je geen leerling van Jezus bent
en ook niet wilt zijn. Dan kun je ook beter maar eerlijk zijn, en zeggen
dat je het niet gelooft.
De kerk vraagt (en zij mag dat ook vragen) dat je alleen je plaats in
de kerk inneemt, door aan te zitten aan het Avondmaal bijvoor-
beeld of wanneer je ouderling wordt wanneer je met deze belijde-
nis kunt instemmen. De tijd van de catechisatie is nu precies de tijd
dat je voor jezelf gaat ontdekken wat de belijdenis van de kerk bete-
kent en bij jezelf gaat ontdekken of je ermee kunt instemmen. Maar
dat kan alleen maar als je voldoende kennis hebt. Je kunt immers niet
oordelen over iets waar je niets van afweet.


33


les 6 de Kerkdienst (1)

In deze les en de volgende praten we over de opbouw van de ere-
dienst op zondagmorgen. Zelfs mensen die regelmatig naar de kerk
gaan, weten vaak niet wat er precies gebeurt en waarom. De ouder-
ling van dienst (maar waarom hij?) kondigt het Intochtslied aan.
Maar wat is dat? En waarom wordt er een kaars aangestoken? Enzo-
voorts. Ik hoop dat jullie regelmatig naar de kerk gaan en dan is het
goed om te weten wat er gebeurt en waarom.
1. Wat is eredienst?
Op de zondag morgen zitten mensen vaak op hun vertrouwde
plaats in de Kerkzaal. Het orgel speelt bekende melodien. Soms
zingt iedereen een lied. Meestal staat een grote kaars te branden en
er is een verhoging met een microfoon. Er hangt een gekleurde doek
over een brede tafel, en de kleur van dat doek wisselt met de tijd:
groen, wit, rood en paars. Maar dan gaat iemand achter de lessenaar
staan en heet iedereen welkom.
Maar hij zegt niet welkom Klaas en Piet, hij zegt: ik heet u allen
van harte welkom in deze dienst. Of hij zegt: goedemor-
gen gemeente. De bijeenkomst van deze mensen is een kerkdienst,
en de aanwezigen samen vormen deze morgen de gemeente. Wat is
dat dan?
Wij geloven dat God zelf de gelovigen bij elkaar roept om Hem te
dienen en te ontmoeten. Een eredienst is niet hetzelfde als de verga-
dering van de Vereniging van paardenfokkers. Die vereniging is door
mensen bedacht en die vergadering is bedoeld om het werk van de
vereniging te bevorderen. Dat geldt niet voor de eredienst. Die wordt
door God afgekondigd en wel steeds op de eerste dag van de week,
de dag van de opstanding en daar heeft God een doel mee. Kort
gezegd komt het hierop neer dat God ons troost en bemoediging en
vermaning wil geven door middel van Zijn Woord. Dat is de ene kant
34


van de eredienst. De andere kant is, dat God van ons aanbidding en
lofzegging en smeekbeden wil ontvangen.
In de eredienst is dus sprake van communicatie. God spreekt tot
ons in de Schriftlezing, de prediking en de zegen en wij spreken tot
God in de liederen en de gebeden. Een eredienst is dus een ontmoe-
ting tussen God en de gemeente de vergadering van de gelovigen in
een bepaalde plaats of wijk waarbij God het initiatief neemt. Hij
roept ons samen. Met het woord liturgie bedoelen we de bepaalde
vorm of orde waarin het in deze eredienst toegaat. Elke gemeente
heeft haar eigen liturgie maar bepaalde elementen zijn overal het-
zelfde.
De liturgie van de gemeente hangt samen met de belijdenis van de
gemeente. Zelfs de kleinste details van de liturgie moeten passen bij
de belijdenis. Sterker gezegd: liturgie is een vorm van belijden. Daar-
om is het zo belangrijk dat jullie begrijpen wat de liturgie van de ge-
meente betekent.
2. De opbouw van de liturgie
Je kunt je de liturgie of orde van de eredienst het beste voorstellen
als een reis. Net zoals de reis van het volk Isral in de woestijn. We
beginnen met de Voorbereiding, zodat we gezamenlijk aan de voet
van de berg aankomen. Dan klimmen we de berg op met de Schriftle-
zing en en als we daar even geweest zijn in de Preek dalen we weer
af met de Voorbeden en na de Zegen gaan we weer uit elkaar.

De voorbereiding
Om in de stemming te komen hebben we eerst de samenzang. Dan
spreekt een ouderling het welkomstwoord. Deze ouderling van
dienst vertegenwoordigt op dit moment de gemeente als geheel. Hij
laat iemand de twee kaarsen op de altaartafel aansteken, meestal
35


een van de kinderen in de gemeente. Eventueel kan hij daar nog
plechtige woorden bij spreken. Hij kondigt vervolgens het laatste,
voorbereidende lied aan: het Intochtslied. Dat is meestal een psalm.
Hij geeft daarna de leiding van de dienst met een handdruk over
aan de predikant. Dat is de voorganger die de dienst leiden zal. Hij
spreekt de gebeden uit, kondigt de liederen aan en leest de Bijbel-
tekst. Ook zal hij later nog een toespraakje houden: de preek of de
verkondiging. Iedereen staat nu, want dit is het moment dat wij wor-
den geroepen om samen gemeente te zijn. We zeggen wel eens dat
dit het lied is waarbij Christus onze Koning de gemeente binnenkomt.
Er is dan een moment van stilte, waarin iedereen persoonlijk aan God
om een zegen vraagt voor de eredienst die op het punt staat te be-
ginnen.
Dan spreekt de predikant het zogenaamde Adjutorium uit:

Onze hulp is in de naam van de Heer, die hemel en aarde gemaakt
heeft, die trouw houdt tot in eeuwigheid en het werk van zijn handen
niet laat varen.

Met deze plechtige formule is de eigenlijke eredienst begonnen.
Het Adjutorium is een proclamatie, een plechtige afkondiging, uitge-
sproken door de predikant, van de hulp of de zegen van God. God
immers heeft de gemeente samengeroepen en dan moet ook met-
een duidelijk worden dat de genade van God de hulp de ge-
meente heeft samengebracht. De genade van God gaat aan alles
vooraf. De Gereformeerde kerk heeft de tekst al vastgesteld op de
synode in Dordrecht in 1574. Zo oud is het dus. Je kunt je de beteke-
nis van het adjutorium voorstellen als je even denkt aan de manier
waarop een rechtszaak begint: De rechtszitting is geopend zegt dan
n van de rechters. Dat is k een proclamatie. Ook wanneer de
leraar zegt: de les is nu begonnen kun je dat een proclamatie noe-
men. Zodra je het zegt, dan is het ook zo.
36


Na het Adjutorium, ook wel (slordig) Votum genoemd, komt de
Groet. De predikant mag de groeten van God overbrengen. Wanneer
je iemand begroet, dan zoek je contact. In dit geval is het God die
groet. God zoekt dus contact met ons! Er zijn verschillende vormen
van de groet, maar ze komen allemaal uit de Bijbel. Wij zeggen
meestal:

Genade zij u en vrede van God onze Vader en van Christus Jezus,
onze Heer, in de gemeenschap van de Heilige Geest.

Dat is een samenstelling van teksten uit Romeinen 1:7 en 2 Korin-
the 13:13. Wanneer je gegroet wordt, dan geef je ook antwoord. Dat
moet de gemeente dus ook doen. Ook dat kan op verschillende ma-
nieren, zoals door het driemaal zingen van Amen. Wij zingen meestal
het zogenaamde Klein Gloria, een loflied voor God.

Ere zij de Vader en de Zoon, en de Heilige Geest, als in den begin-
ne, nu en immer en van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.

Daarna gaat de gemeente zitten. In sommige gemeenten wordt nu
een gebed uitgesproken, in andere gemeenten wordt een lied gezon-
gen, in weer andere gemeenten wordt hier een tekst uit de Bijbel
voorgelezen. In het laatste geval zit daar deze gedachte achter: we
zijn samengekomen in de naam van de Heer, en die heeft dan bij ons
het eerste woord. We luisteren dus eerst naar wat Hij ons te zeggen
heeft voordat wij nu verder gaan met de dienst.
In veel gemeenten wordt deze Schriftlezing ingevuld met het lezen
van de Tien Geboden. Daaraan wordt vaak een speciaal gebed, de
schuldbelijdenis en verootmoediging, verbonden die eraan vooraf-
gaat, en een verkondiging van de genade van God die er op volgt. Dat
ziet er dus zo uit:

1. Wij belijden onze schuld
37


2. Wij vragen om Gods vergeving
3. Wij lezen de 10 geboden als een samenvatting van wat God
van ons wil
4. Wij lezen de Bijbelse teksten die de belofte bevatten van
Gods vergeving

In een echte Reformatorische dienst dus een eredienst helemaal
in de traditie van het Protestantisme hoort deze schuldbelijdenis en
Wetslezing niet te ontbreken. Anderen zeggen dat de wekelijkse her-
haling van schuldbelijdenis en wetslezing wat teveel van het goede is.
Vooral in de laatste 10 jaar wordt daarom in veel gemeenten de
Wetslezing steeds minder vaak gebruikt. Hier een voorbeeld van ver-
ootmoediging, genadeverkondiging en wetslezing..
Het Gebed
Na eventueel nog een lied, volgt nu het gebed. Dat gebed wordt
door de predikant uitgesproken namens de gemeente. Vroeger zei de
predikant of de diaken alleen maar waarvoor gebeden zou gaan wor-
den, waarna de gemeente in stilte bad. Aan het eind van het gebed
vatte de predikant de gebeden nog eens samen. Eigenlijk is dat de
zuiverste vorm van gemeentegebed.
Het gebed in de gemeente heeft drie componenten.

1. Aanbidding
2. Gemeenschap met God
3. Gemeenschap met elkaar
4.
Onder aanbidding verstaan we dat ons gebed een eerbetoon aan
God moet zijn, een dankzegging en een lofprijzing.
De gemeenschap met God houdt in dat we Hem echt ontmoeten
met onze klachten, smeekbeden en soms met felle worstelingen.
Alles wat in ons hart leeft mogen we uitspreken: onze zorg, angst,
38


verdriet, eenzaamheid. Daarbij mag het ook gaan om onze dagelijkse
behoeften, want ook de materile kant van het leven hoort erbij.
Het gebed is tenslotte ook openheid voor anderen, oftewel voor-
beden. Meestal worden die na de preek uitgesproken. In de zoge-
naamde Voorbeden is ook ruimte voor stil gebed en het Onze Vader,
maar daarover spreken we de volgende les.


39


les 7 - De kerkdienst (2)

In de vorige les hebben we gesproken over het begin van de ere-
dienst en hoe deze ongeveer verloopt. In deze les spreken we over
het midden en het slot van de eredienst. Dan gaat het over de
Schriftlezing, de preek, de voorbeden en de zegen. Hiermee ronden
we het inleidende deel voor dit jaar af. We hebben dan de hoofdza-
ken besproken: wie God is, de betekenis van de Bijbel, de Belijdenis
en de kerkdienst. In de komende serie lessen zullen we dan proberen
een en ander uit te diepen.
1. De Schriftlezing en de preek
In de meeste kerkdiensten gaat het om de preek, behalve wanneer
het Avondmaal wordt gevierd waarover we later nog zullen spreken.
Een ander woord voor preek is woordverkondiging. De Bijbel neemt
hier een uitzonderlijk belangrijke plaats in. Meestal worden er twee
gedeelten uit de Bijbel gelezen, en er wordt een klein toespraakje
gehouden van ten hoogste 35 minuten, waarin die gedeelten worden
uitgelegd.
1.1 De Schriftlezing
Welke Bijbelgedeelten worden nu gelezen? Onze kerk kent een zo-
genaamd leesrooster, waarin voor elke zondag al is vastgesteld welke
lezing van het Oude en het Nieuwe Testament moet worden ge-
bruikt. Veel predikanten kiezen zelf hun tekst, maar in ieder geval
moet het wel passen in het kerkelijk jaar. In de tijd van Advent bij-
voorbeeld moeten de teksten wel een voorbereiding zijn op Kerstmis.
Voordat de teksten worden gelezen, is er vaak nog een speciaal ge-
bed, het gebed om de verlichting met de Heilige Geest. In dat ge-
bed vragen we aan God om de lezing van de Bijbel te zegenen en
ervoor te zorgen dat wat wordt voorgelezen ook wordt begrepen.
Tussen de twee lezingen wordt er vaak nog een lied gezongen, en in
40


ieder geval wordt er een lied gezongen voorafgaande aan de preek.
In vele gemeenten is er een vast lied na de lezingen uit de Bijbel.
Bij de preek gaat de predikant op de kansel staan en vandaar af
geeft hij de uitleg van een Bijbelgedeelte of een door hem gekozen
tekst. De preek hoeft niet altijd over het voorgelezen gedeelte te
gaan.
1.2 De preek
Wat is nou een preek? Kort gezegd is het een uitleg van het Woord
van God. Het is geen toespraak, geen redevoering, geen persoonlijke
mededeling van de predikant zelf. Eigenlijk heeft de predikant in de
preek maar n enkel onderwerp. Zoals Paulus zegt: wij prediken
niet onszelf, maar Jezus Christus als de Heer. (2 Korinthe 4:5) Welke
tekst hij ook leest, de predikant moet uiteindelijk iets vertellen over
Jezus Christus, die immers in eigen persoon het Woord van God is.
Het is de bedoeling dat de gemeente iets leert over en onder de in-
druk komt van de persoon van Jezus Christus.
Wanneer de preek over Jezus Christus gaat, is het een echte ver-
kondiging. De bedoeling is dat je daar blij van wordt en onder de
indruk raakt. Daarom is een preek heel iets anders dan een lezing.
Daar gaat het erom dat je kennis verwerft. Je moet iets leren. Maar in
de preek is het de bedoeling dat je gevoel wordt geraakt al mag je
verstand zeker wel meedoen. Dat is zelfs heel erg nodig.
Daarom begint een preek ook niet met de woorden beste men-
sen! Of Lieve vrienden. De preek begint altijd met de formule:
zusters en broeders want dat zijn we als we in de kerk zijn zeker.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus we zijn een broeder-
schap, een gemeenschap van mensen die het beste met een familie
kan worden vergeleken.
Na de preek is het woord vaak aan de organist die een passend lied
of een improvisatie speelt en er mag een moment van stilte zijn. De
bedoeling is dat je even laat bezinken wat je gehoord hebt.
41


2. De voorbeden en de collecte
Na de preek wordt vaak een lied gezongen en dat kan bijvoorbeeld
de belijdenis zijn. We zingen op dit moment in de dienst vooral de
Apostolische Geloofsbelijdenis als inleiding op het Avondmaal. Of we
zingen een lied ter voorbereiding op de voorbeden.
Bij het zorgen voor elkaar hoort ook het gebed. In de praktijk noe-
men we hier de namen van mensen die het buitengewoon moeilijk
hebben, bijvoorbeeld omdat ze in het ziekenhuis zijn beland. We
bidden voor de mensen die iemand hebben verloren zodat ze in de
rouw zijn. Maar we noemen ook de vreugde die mensen kunnen
hebben, wanneer er bijvoorbeeld een kleinkind is geboren of wan-
neer iemand voor zijn examen geslaagd is.
Omdat de predikant natuurlijk niet in staat is om volledig uit te
spreken wat in de gemeente leeft, is er ook ruimte voor het zoge-
naamde stille gebed. Dat duurt in onze gemeente doorgaans niet
langer dan een minuut en vaker nog korter. Het geeft iedereen in de
gemeente de gelegenheid om aan God de namen bekend te maken
van de mensen die wij op het hart dragen, dat wil zeggen de mensen
voor wie wij zorg hebben.
Na het stille gebed bidt de gemeente meestal hardop het gebed dat
de Heer Jezus aan Zijn leerlingen geleerd heeft. Dat is het Onze Va-
der. Van dit gebed zei de 16e eeuwse kerkhervormer Maarten Lu-
ther, dat elke christen dat elke dag drie keer zou moeten opzeggen.
Het luidt als volgt:

Onze Vader die in de hemelen zijt,
uw naam worde geheiligd;
uw Koninkrijk kome;
uw wil geschiede,
gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood;
en vergeef ons onze schulden,
42


gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren;
en leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van de boze.
Want van U is het Koninkrijk
en de kracht en de heerlijkheid
in der eeuwigheid.
Amen.

Na het gezamenlijke Amen is het meestal tijd voor het slotlied. Bij
het voorspel van het slotlied wordt in onze gemeente de collecte
uitgevoerd, terwijl dat in andere gemeenten gebeurt bij het naspel
van het lied na de preek.
In sommige gemeenten werd de collecte niet in de dienst gehou-
den, maar bij de uitgang, na de eredienst. En in de praktijk van van-
daag combineren veel kerken dat, en daarom hebben we een collec-
te voor de kerk in de dienst en dan nog eens een collecte voor de
kerk bij de uitgang. De collecte hoort echter thuis in de eredienst.
3. De opdracht of uitzending en de zegen
Na het slotlied waarbij de gemeente is gaan staan, gebeuren er nog
drie dingen. In de eerste plaats is er de opdracht of de uitzending. De
predikant zegt dan deze woorden: Gaat dan heen in de vrede van de
Heer, naar de plaats waar Hij u gesteld heeft om tot een zegen te
zijn. Elke predikant heeft hierop zijn eigen variatie. Daarna wordt de
zegen gegeven.
In de tijd van het Oude Testament werd de zegen van God door
middel van de priester gegeven. De predikant is gemachtigd om na-
mens God aan te kondigen dat God genadig zal zijn en zal zegenen.
Het is dus de aankondiging van Gods zegen.
Predikanten gebruiken daarvoor vaak deze formule uit Numeri 6:

43


De HEERE zegene u, en behoede u!
De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten,
en zij u genadig!
De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u,
en geve u vrede!

Zo staat het in de Statenvertaling. Wanneer je een moderne verta-
ling erbij legt zie je goed wat het betekent:

Moge de Heer u voorspoed geven
en u in bescherming nemen.
Moge de Heer u welwillend aanzien
en zich over u ontfermen.
Moge de Heer over u waken
en u geluk en vrede schenken. (Groot NieuwsBijbel)

In de tekst van Numeri 6 geeft God de opdracht aan de priesters
om met deze woorden Isral te zegenen. Wat dat precies betekent
wordt duidelijk als je het vers erna leest: Zo moeten zij Mijn Naam
op de Isralieten leggen; en k zal hen zegenen. De priesters - en de
predikanten zegenen dus niet zelf, maar zij kondigen alleen de ze-
gen aan die God zal schenken.
Wat is trouwens een zegen? Van de zegen van God hangt alles af in
je leven. Zegen is een geheimzinnige kracht waardoor dingen tot
bloei komen en tot voltooiing. En als je elkaar een zegen toewenst,
dan wens je elkaar dus toe dat je leven voorspoedig zal zijn en dat je
zult slagen in alles wat je doet.
Er worden door sommige predikanten ook wel andere formules ge-
bruikt, zoals deze:

De genade van de Heere Jezus Christus, de liefde van God en de
gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen. (2 Kor. 13:13)

44


Tenslotte, en daarmee eindigt de dienst, antwoordt de gemeente
met het zingen van drie keer Amen! Daarmee betuigt ze haar in-
stemming met de dienst als geheel niet dat je het met alles precies
eens moet zijn, maar wel dat het werkelijk eredienst is geweest.


45


Samenvatting les 1 t/m 7

In de eerste zeven lessen hebben we eigenlijk al alles behandeld
waar het in de catechisatie over gaan moet: God, de Bijbel, de Belij-
denis en de Kerk(dienst). In het vervolg van deze catechisatie gaan
we al deze onderwerpen verder uitdiepen, vooral door teksten uit de
Bijbel te lezen en te bespreken met elkaar.

les 1
In de eerste les hebben we gezegd dat jullie ouders je waarschijnlijk
hebben laten dopen. Dat betekent niet alleen dat je ouders in God
geloven, maar zij deden dat op grond van een belijdenis van het ge-
loof. Het kan zijn dat jullie ouders ook in de kerk belijdenis hebben
afgelegd, dus plechtig en in het openbaar hebben uitgesproken wat
zij geloven. Het belijden van Jezus betekent in de eerste plaats dat
je Hem gehoorzaam wilt zijn en als zijn leerling wilt leven. Daarnaast
betekent het ook nog belijdenis afleggen in de kerk. We hebben
gezegd dat de Apostolische Geloofsbelijdenis in ieder geval omschrijft
wat alle mensen in de kerk geloven. Ook als ze misschien onderdelen
daarvan op heel verschillende manieren begrijpen. En ook als ze geen
belijdenis hebben afgelegd!
Wat geloven we? We geloven dat er een God bestaat, die we op
grond van het evangelie onze Vader mogen noemen. Hij is de Schep-
per van hemel en aarde zodat de wereld ook een doel heeft.

Les 2
Deze God is mens geworden in Jezus Christus, die ons heeft ge-
openbaard wat het karakter en het voornemen van deze God is. Om-
dat mensen hun Schepper ongehoorzaam zijn en elkaar dus ook
onnoemelijk leed aandoen zijn de mensen van God vervreemd ge-
raakt. Zij erkennen Hem niet meer en luisteren niet naar Zijn gebo-
den. Door de schuld die mensen dragen, kan God niet met hen om-
gaan. De communicatie is verstoord. God heeft het nu zo beschikt dat
46


Zijn Zoon gestorven is voor de zonden van de mensen. Alle zonden
zijn op Hem gelegd, en toen Hij stierf zijn die zonden met Hem in de
dood verdwenen. Onze schuld is weggedaan!

les 3
Wij geloven ook in de Heilige Geest. Die is op aarde gekomen, toen
de Heer Jezus weer terugkeerde naar Zijn Vader. Hij is God zelf zoals
Hij in de gemeente en in ons hart woont. God kan weer communice-
ren met ons! De kerk nu is de gemeenschap van mensen die dat ge-
loven en in wie de Heilige Geest woont.

les 4
We weten dit allemaal door het getuigenis van de Apostelen, de
eerste leerlingen van de Heer Jezus, zoals dat is opgetekend in het
Nieuwe Testament. Maar ook het Oude Testament is voor ons be-
langrijk. De hele Bijbel is door de Geest van God genspireerd en we
mogen dat boek zo lezen dat God er de Auteur van is. Zoals sommi-
gen zeggen, de Bijbel is een brief van God aan ons. Daarom is het
belangrijk om de Bijbel goed te kennen en er regelmatig in te lezen.
De Heilige Geest maakt gebruik van dat Bijbellezen om ons te vertel-
len wat God ons zeggen wil.

les 5
Al in het Nieuwe Testament komen korte samenvattingen voor van
ons geloof, zoals het gebaseerd is op de Bijbel. De kernbelijdenis is
simpelweg deze: Jezus Christus is de Here. Dat betekent niet alleen
dat Jezus een hogere rang heeft dan zelfs de keizer van Rome of de
president van de Verenigde Staten) maar ook dat Hij God zelf is. De
Kerk had echter ook behoefte aan meer uitgebreide samenvattingen,
speciaal ook voor het onderwijs aan nieuwe leden. De belangrijkste
daarvan is de Apostolische Geloofsbelijdenis waarvan we enkele arti-
kelen hebben besproken.

47


Les 6 en 7
De Kerk komt elke zondagmorgen samen, om aan God te denken
en tot Hem te spreken. In de eredienst spreekt God tot de hele ge-
meente door middel van de lezing van de Bijbel en de prediking. Als
je goed luistert, zul je elke zondagmorgen iets horen wat God speci-
aal voor jou bestemd heeft. Dat kan een woord van troost of bemoe-
diging zijn, of een vermaning, dat wil zeggen een herinnering aan wat
je te doen staat. Het is ook goed om samen te zijn en weer te beleven
dat je eigenlijk een enkele familie bent.

48


les 8 De oergeschiedenis

We beginnen de Bijbel te lezen bij het begin, bij het boek Genesis.
De verhalen uit dat boek over de schepping van Adam en Eva, over
Kan en Abel, over Abraham, Jacob en Jozef, vervullen in deze serie
de hoofdrol. Alle belangrijke ideen over de relatie van de mens tot
God, over de wijze waarop God in deze wereld optreedt en wie God
vertegenwoordigen mag op aarde uiteindelijk het volk van God dat
is Isral. Het is de grote proloog van de hele Bijbel.
De schrijvers van de Bijbel zijn niet genteresseerd in het vertellen
van geschiedenis in de moderne zin van het woord. Het gaat er niet
om hoe de wereld tot stand is gekomen. Ze spreken over de oor-
sprong van de wereld om te kunnen uitleggen wat de toekomst is van
de mens en met name van het volk Isral te midden van de volkeren.
We noemen dat een profetische boodschap verpakt in een historisch
verhaal. De profetische geschiedenis van het boek Genesis vertelt
dus geen geschiedenis van gebeurtenissen uit het verleden, maar legt
theologisch uit wat er in het bestaan van Isral allemaal op het spel
staat. Het gaat dus om het heden. Waar gaat de geschiedenis van de
mens en van het volk Isral eigenlijk over? Dat is een van de belang-
rijkste dingen om te begrijpen van dit boek. Het boek van de verwek-
kingen wijst eigenlijk vooruit naar de toekomst van Isral.
Lezen we eerst een aantal teksten uit Genesis:
Genesis 1:1-3, 26-31
1 In het begin maakte (schiep) God de hemel en de aarde. 2 De
aarde was helemaal leeg. Er was nog niets. De aarde was bedekt met
water en het was er helemaal donker. De Geest van God waaide over
het diepe water.
3 En God zei: "Ik wil dat er licht is!" Toen was er licht. 4 En God zag
dat het licht goed was. God scheidde licht en donker van elkaar. 5
49


Het licht noemde Hij 'dag' en het donker noemde Hij 'nacht.' Toen
werd het avond en weer ochtend: de eerste dag was voorbij.
[]
26 En God zei: "Laten We mensen maken, mensen die op Ons lij-
ken. Ze zullen heel erg op Ons lijken. Ze moeten zorgen voor de vis-
sen in de zee, de vogels in de lucht, het vee, de kruipende dieren en
voor de hele aarde." 27 En God maakte de mens. Hij maakte hem z,
dat hij heel veel op Hem leek. De mens leek heel erg op Hem. Hij
maakte een man en een vrouw. 28 God zegende hen en zei tegen
hen: "Krijg veel kinderen, zodat er heel veel mensen komen. Ga over
de hele aarde wonen en heers over de aarde. Zorg voor de vissen in
de zee, de vogels in de lucht en de kruipende dieren. 29 Jullie mogen
eten van alle planten, bomen en vruchten. 30 Maar alle grote dieren,
alle vogels en alle kruipende dieren mogen van het gras eten." Dat
gebeurde. 31 En God keek naar alles wat Hij gemaakt had en het was
heel goed. Toen werd het avond en weer ochtend: de zesde dag was
voorbij.
1. De schepping van de mens
Het boek Genesis opent zeer breed, de schepping van hemel en
aarde. Die schepping omvat ook de bijzondere schepping van Adam,
van de mens. Hij is geroepen om het beeld van God te zijn en zo de
aarde te vertegenwoordigen tegenover God. We noemen dat repre-
sentatie. De mens, Adam in het verhaal, staat tussen de geborgen-
heid van de hemel en de onzichtbare wereld en de openbaarheid van
de aarde en de zichtbare wereld in. De geschiedenis van hemel en
aarde hangt mede af van de mens. Dat is volgens Genesis 1 in ieder
geval de roeping van de mens. Adam staat in het midden van de le-
vende wereld en heeft de opdracht om naar de gelijkenis of het
evenbeeld van God te handelen te handelen volgens het karakter
van de schepper. En Adam kan naar de gelijkenis van God handelen
50


omdat hij naar het beeld van deze God geschapen is. Zo moet je deze
tekst dus lezen:

Genesis 1:26. En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld,
naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee,
over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al
de kruipende dieren die over de aarde kruipen! (HSV)

Het woord beeld slaat dus op de positie van de mens tussen he-
mel en aarde die met zijn geestelijke gaven boven alle levende we-
zens uitgaat. Daarom is aan hem de zorg over de schepping toever-
trouwd. Het woord gelijkenis slaat op het karakter van de mens,
omdat zijn geestelijke gaven zoals liefde en zorg, en het vermogen
van spraak, het karakter van God kunnen aannemen.
Te midden van alle levende wezens is het dus de mens, die de aar-
de vertegenwoordigt naar God toe daarom hebben zijn daden ge-
volgen voor de schepping en God vertegenwoordigt naar de aarde
toe. Door het hele boek Genesis heen wordt nu de vraag gesteld, wie
de ware mens, oftewel de ware vertegenwoordiger van God is. Welk
mens of welk volk handelt naar de gelijkenis van God en is waarachtig
naar het beeld van God geschapen? Het is blijkbaar niet Adam, dat
wil zeggen de mensheid als geheel, zoals blijkt uit het verhaal van de
zondeval. Adam is God ongehoorzaam de mensheid als geheel is
God ongehoorzaam. Is het dan de mens die uit Adam voortkomt? Is
het dan de eerstgeborene van Adam? Blijkbaar niet, zegt Genesis 4,
want de vertegenwoordiger van de mensheid, de eerstgeboren zoon,
is Kan en die slaat zijn zwakkere broeder dood. De lijn van de gene-
raties van Adam loopt dan door de derde zoon, Seth.
Wat komt er nu in werkelijkheid uit Adam voort? Nog niet onmid-
dellijk de ware en volmaakte mens, maar wel de volkeren, de naties
van deze wereld. Voor en na de zondvloed zijn ze overvloedig aanwe-
zig en de hoofdstukken 5 t/m 11 gaan vooral over deze volkeren. Die
volkeren zijn de verwekkingen van Adam zoals het opschrift van dit
51


gedeelte in Genesis 5:1 luidt. In hoofdstuk 10 vinden we de volkeren-
lijst, zoals die zijn voortgekomen uit de drie zoons van Noach. De
mensheid is in drie delen gesplitst, en uit die drie delen verdeelden
zich de volkeren op de aarde na de zondvloed. Kan Noach dan, of
een van zijn zoons de ware zoon van Adam zijn? Dat is niet het geval,
Noach en zijn zoons falen in hun opdracht. Ook dit nieuwe begin na
de zondvloed kent zijn eigen zondeval.

Genesis 9:19 Deze drie waren de zonen van Noach; en uit hen is
heel de aarde bevolkt. 20 En Noach werd landbouwer en plantte een
wijngaard. 21 Hij dronk van de wijn en werd dronken; en hij ontkleed-
de zich midden in zijn tent.

In hoofdstuk 12 begint de serie vertellingen over de vier aartsva-
ders van het volk Isral. Daarover zullen we in de volgende les spre-
ken. Op dit moment willen we alleen dit zeggen: dat het bij al deze
aartsvaders gaat om het karakter van het volk dat door de Heere God
wordt uitgekozen als Zijn vertegenwoordiger op aarde. De roeping
van Abraham is daarom van wezenlijk belang. Aan het begin van zijn
geschiedenis lezen we namelijk de belofte dat in u zullen alle ge-
slachten van de aardbodem gezegend worden (Gen. 12:3) en dat
horen we opnieuw tegen het einde van die geschiedenis: met uw
nakomelingen zullen alle volkeren gezegend worden. (Gen. 22:18)
aan het eind van het boek Genesis horen we dat de 12 kinderen van
Jacob naar Egypte gaan. En daarmee begint het boek Exodus, het
boek van de bevrijding van het volk de voorbereiding van het volk
op zijn taak uit Egypte. Het volk Isral heeft dus de missie, om de
vertegenwoordiger van God op aarde te zijn zodat de zegen naar alle
volkeren zou voortgaan. Dat is kort gezegd de boodschap van het
boek Genesis.


52


2. Naar Gods beeld en gelijkenis
Bij de schepping van de mens wordt nadrukkelijk gezegd dat hij
naar het beeld en naar de gelijkenis van God geschapen is. Die
schepping heeft op een bijzondere wijze plaatsgevonden in het
verhaal. In de eerste plaats horen we:

En God zei: Laat ons mensen maken naar ons beeld, naar onze
gelijkenis. (Gen. 1:26; HSV)

Het Hebreeuwse woord voor God is hier elohiem, en dat ziet er
uit als een meervoudsvorm. De uitdrukking laat ons aan te sluiten
wil niet zeggen dat hier vele goden aan het werk zijn. We kunnen dat
zo uitleggen. Anders dan bij de schepping van de andere levende
wezens, is God zelf geheel en al bij de schepping van de mens be-
trokken. Hij heeft met inzet van heel Zijn Wezen de mens gemaakt.
Wat moeilijker uitgedrukt: God is meervoud in eenvoud. En dat geldt
ook voor de mens. Wanneer God de mens zo wil maken, dat hij op
Hem kan lijken in zijn karakter, dan moet hij niet een enkel mens
maken, maar een mens een paar. De mens bestaat alleen maar als de
relatie tussen man en vrouw. De mens is wel een enkelvoudig woord,
maar hij bestaat alleen maar als een meervoud: man en vrouw, de
man en zijn broeder, vader en zoon, moeder en dochter, en uiteinde-
lijk familie, stam, volk. We zouden ook kunnen zeggen maar dat
verheldert niet zoveel dat de mens wezenlijk een sociaal wezen is.
Maar de mens is in ieder geval geroepen om in relaties te leven, en
dat leven is wezenlijk een luisteren en antwoorden en betrokken zijn
op anderen.
Hoewel de mens naar het beeld en de gelijkenis van God is gescha-
pen, is hij niet de hoogste in de schepping. Wanneer God het geheel
van zijn schepping overziet inclusief de mens, dan ziet hij dat het
zeer goed was. Dat is minder dan volmaakt, maar wel de hoogste
vorm van de schepping die maar bestaan kan. Met de mens is het
53


goede in de schepping maximaal aanwezig. Het handelen van God
eindigt echter niet bij deze laatste scheppingsdaad op dezelfde dag.
Daarom lezen we aan het begin van het tweede hoofdstuk:

1 Zo zijn de hemel en de aarde voltooid, en al hun heir. (Dat is:
zijn heerlijkheid, en niet legermacht zoals de HSV vertaalde. Die
heerlijkheid ligt dan juist in de rol die de mens vervult in de schepping,
en niet in de majesteit van de natuurmacht.)
2 Toen God op de zevende dag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, vol-
tooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij ge-
maakt had. 3 En God zegende de zevende dag en heiligde die, want
daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep om het te
(vol)maken. (De meeste vertalingen zeggen hier: door het te maken.)

Na de schepping van de mens handelt God dus nog: Hij rustte, Hij
zegende de zevende dag, Hij heiligde de zevende dag. En in die ze-
vende dag is het de bedoeling dat de zeer goede schepping vol-
maakt wordt. Dit is de derde zegening die vinden in dit hoofdstuk.
Eerst de zegen voor de levende wezens in Genesis 1:22, daarna de
zegening van de mens in Genesis 1:28 en nu de zegening van de ze-
vende dag of de Sabbat. Er zit dus meteen al in de schepping een
vooruit verwijzing naar een uiteindelijke voltooiing, naar een toe-
stand die meer is dan zeer goed. Juist door het werk van de schep-
ping te laten rusten wil de Schepper zijn werk voltooien. De zin van
de schepping is de Sabbat. De mens als bijzondere vertegenwoordi-
ger van God, geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God, kan
dat alleen maar zijn als hij met zijn Schepper in deze dag van de sab-
bat deelt. Wanneer het dus mogelijk is om op de aarde werkelijk te
rusten. Ook voor de mens geldt dus dat de voltooiing van zijn arbeid
ligt in de rust.


54


3. De zondeval.
Het verhaal van de schepping van de mens wordt in het boek Ge-
nesis twee keer verteld. We vinden de eerste vertelling in Genesis 1,
de tweede in de hoofdstukken 2 en 3. In de eerste vertellingen gaat
het vooral over de positie van de mens als de ware vertegenwoordi-
ger van God. In de tweede vertaling gaat het over de vraag, of de
mens werkelijk naar de gelijkenis van God handelt. Als we het over
de werkelijke mens hebben, moeten we het ook hebben over de
verhouding tussen mensen, in het bijzonder de verhouding van man
en vrouw.
Voordat Eva op het toneel verschijnt, wordt Adam in de tuin, de
Hof van Eden geplaatst. Dat is het toneel waarop nu blijken moet wat
de mens waard is. Adam heeft tot taak om te heersen over de schep-
ping. Dat woord heersen) heeft niets te maken met de macht van de
mens over de aarde. Het heeft de sterke bijbetekenis van zorg dra-
gen. De mens staat alleen maar boven de schepping als opzichter.
De wereld is niet van hem maar de levende wezens zijn hem toever-
trouwd. De voornaamste taak van de mens is dan ook dat hij de aar-
de, de akker, bewerkt.

15 De HEERE God nam de mens, en zette hem in de hof van Eden
om die te bewerken en te onderhouden.

Om zijn taak te kunnen uitvoeren heeft de mens een partner nodig.
De mens bestaat alleen maar als de ene mens met zijn partner. In de
tweede vertellingen wordt dat zo uitgelegd, dat Eva gemaakt is uit de
rib van Adam. Wanneer de mens naar zijn partner kijkt ziet hij een
deel van zichzelf.
Hoe kunnen Adam en Eva, de mens en zijn partner, nu werkelijk le-
ven naar de gelijkenis van God? Om een waarachtig mens te zijn,
moet Adam zijn grenzen kennen. Het eerste wat hij te horen krijgt in
de Hof, nog voordat Eva gemaakt werd, is een gebod. De relatie tus-
55


sen de mens en God gaat vooraf aan de relatie tussen de mens en
zijn partner. Dat gebod is een woord van God waarmee aan Adam de
weg wordt gewezen op zijn bestemming te kunnen vervullen. Het
gebod bestaat uit twee delen. In de eerste plaats is er een toelating,
een positief gebod. Van alle bomen in hof mag je vrijelijk eten. Dat
wordt niet aan de dieren gezegd! Zij hebben geen toestemming nodig
om te eten. Dat is al ingebouwd in het natuur. Dat gaat anders bij de
mens. Dat wordt al gezegd in het eerste hoofdstuk en herhaald in het
tweede.

29 En God zei: Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel
de aarde is, en alle bomen waaraan zaaddragende boomvruchten
zijn; dat zal u tot voedsel dienen.

Dit houdt natuurlijk ook in, dat de mens oorspronkelijk geen vlees
mocht eten. Maar dan is er ook nog de andere kant van dit gebod, en
dat is een begrenzing van het positieve, een verbod.
16 En de HEERE God gebood de mens: Van alle bomen van de hof
mag u vrijelijk eten, 17 maar van de boom van de kennis van goed en
kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet,
zult u zeker sterven. (Of: de dood sterven.)

Omdat de mens niet mag eten van deze ene boom, ervaart hij
voortdurend dat hij leeft onder het gezag en onder de hoede van zijn
Schepper. Er wordt een grens aan hem gesteld. Binnen die grens is
het leven goed, maar die grensoverschrijdend is kwaad. Goed en
kwaad zijn dus al bekend! De boom van de kennis van goed en kwaad
geeft deze kennis al door er te zijn. Het is dus niet zo dat een mens in
het ongewisse wordt gelaten. Door God te gehoorzamen, heeft de
mens al kennis van goed en kwaad. God gehoorzamen is goed, God
ongehoorzaam zijn is kwaad.
De mens weet ook wat het gevolg zal zijn van zijn ongehoorzaam-
heid. Dan zullen jullie sterven. Als de mens die grens wel over-
56


schrijdt, dan wordt zijn sterfelijkheid tot een tragische ervaring wan-
neer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven. Met andere woor-
den: dan pas zal je sterven werkelijk een dood zijn, een einde. Adam
en Eva weten al dat ze sterfelijk zijn. Zij hebben niet het eeuwige
leven. Ze hebben ook al planten gegeten en weten dus wat sterfelijk-
heid betekent. Nergens in de bijbel wordt gezegd dat de mens van
oorsprong onsterfelijk zou zijn. Maar sterven na een lang en vervuld
leven in een goede relatie met God en andere mensen is geen tra-
gisch einde. Maar voor de mens die de grens overschrijdt, is de dood
iets anders. Dan is de dood een absurditeit omdat het leven niet vol-
ledig geleefd is.
In het verhaal treedt vervolgens de slang op, het levende symbool
van de opstand tegen God, van de rebellie en de chaosmacht. De
slang zegt:

Genesis 3:4 U zult zeker niet sterven. 5 Maar God weet dat, op de
dag dat u daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden en dat u als
God zult zijn, goed en kwaad kennend.

Hiermee komt de leugen de wereld binnen. Twee leugens tegelij-
kertijd zelfs.
In de eerste plaats is dat de leugen dat de mens als een god zou
kunnen leven. Door God ongehoorzaam te zijn, handelt de mens niet
naar de gelijkenis van God. Zijn ongehoorzaamheid kan niet gemoti-
veerd zijn door de zorg om de aarde of de liefde jegens God en de
medemens. Ongehoorzaamheid aan God is een poging om onafhan-
kelijk van God te leven. De mens beslist voor zichzelf wat goed en
kwaad is en loochent zijn afhankelijkheid van de Schepper. Dan ge-
draagt de mens zich alsof hij een goddelijk, dat wil zeggen absoluut
onafhankelijk wezen is, maar zo is hij niet geschapen! Ongehoor-
zaamheid aan God betekent dat de mens in strijd handelt met zijn
door God gegeven opdracht. Hij lijkt dan in het geheel niet op God
57


terwijl hij wel de positie van God in de wereld inneemt hij blijft naar
het beeld van God geschapen.
De tweede leugen is, dat de slang het zo heeft voorgesteld alsof de
mens pas kennis krijgt van goed en kwaad door van de verboden
vrucht te eten, dat wil zeggen door ongehoorzaam te zijn. Maar de
mens wist al wat goed en kwaad was. Hij wist dat het goed was om
van alle vruchten in de hof te eten, en zich te onthouden van de
vrucht van deze ene boom. Kwaad was de overschrijding van de
grens die God aan de mens gesteld had, het benutten van wat God
buiten gebruik had geplaatst. De leugen is dat de mens pas werkelijk
kennis zou hebben van goed en kwaad als hij ook het kwade kan
doen. Als hij werkelijk de keuzevrijheid had tussen goed en kwaad en
zelf mocht uitmaken welke van beide voor hem de beste keuze was.
Dan is de mens onafhankelijk geworden van goed en kwaad en onaf-
hankelijk van God en dan is hij in zekere zin als God in de kennis
van goed en kwaad. Wat we in de bijbel zonde noemen, wordt hier
dus voorgesteld als de poging van de mens om onafhankelijk van God
te zijn.
In werkelijkheid, zegt de tekst ons, zal de mens die zo meent te
kunnen kiezen tussen goed en kwaad een tragische dood sterven. Als
het kwaad een mogelijke keuze wordt, dan wordt de menselijke ster-
felijkheid ook iets van tragische proporties. Nooit zullen we helemaal
kunnen goedmaken wat we fout deden, nooit zullen we zeker kun-
nen zijn van wat goed is. We zijn niet bij machte om zelf het goede te
kiezen. We leven nooit lang genoeg om ons leven werkelijk te volt-
ooien. Het goede leven zoals God het bedoeld heeft ligt buiten ons
bereik. Goed en kwaad zijn nu opties geworden die wij angstig moe-
ten overwegen, in plaats van de veilige grens waarbinnen ons be-
staan zich volledig kan ontplooien. Het goede leven bestaat immers
in de gehoorzaamheid aan de goede Schepper.

Lees nu nog eens hoofdstuk 2 en 3 van Genesis:
58


Genesis 2
God maakt de wereld
1. Zo maakte God de hemel en de aarde en alles wat daarop leeft
en groeit. 2 Op de zevende dag was alles af en maakte God niets
meer. Op de zevende dag rustte God uit van al zijn werk. 3 God ze-
gende de zevende dag en maakte er een heilige dag van, omdat Hij
toen uitrustte van het maken van de hemel en de aarde.
4 Zo zijn de hemel en de aarde ontstaan. Zo heeft de Heer God de
hemel en de aarde gemaakt.

De tuin van Eden
5 In het begin waren er nog helemaal geen struiken op de aarde. Er
groeide zelfs geen gras. Want de Heer God had het nog niet laten
regenen. Er was ook nog niemand om de grond te bewerken. 6 Er
steeg damp op uit de aarde. Die damp zorgde ervoor dat de grond
vochtig bleef. 7 Toen de Heer God de hemel en de aarde maakte,
maakte Hij ook de mens. Hij maakte hem van het stof van de aarde
en blies de levensadem in zijn neus. Zo werd de mens een levend
wezen.
8 Ook maakte de Heer God een tuin in Eden (= 'prachtig'), in het
Oosten. Daar zette Hij de mens neer die Hij had gemaakt. 9 Ook
zorgde de Heer God ervoor dat daar allerlei bomen groeiden. Prach-
tige bomen met heerlijke vruchten. Midden in de tuin stonden de
boom van eeuwig leven en de boom van kennis van goed en kwaad.
10 In de tuin van Eden was de bron van een rivier, die de tuin voch-
tig hield. Deze rivier splitst zich in vier andere rivieren. 11 De eerste
rivier heet de Pison. Hij stroomt om het hele land Havila heen, waar
goud wordt gevonden. 12 Dat goud is heel zuiver. Verder vind je daar
ook balsemhars ... en sardonyx ... . 13 De tweede rivier is de Gihon.
Hij stroomt om het hele land Ethiopi heen. 14 De derde rivier is de
59


Hidekel ... . Hij stroomt naar het oosten van Assur. De vierde rivier is
de Eufraat.
15 De Heer God zette de mens in de tuin van Eden, om voor de tuin
te zorgen. 16 Hij waarschuwde hem: "Je mag van alle bomen in de
tuin eten zoveel je wil. 17 Maar je mag niet eten van de boom van
kennis van goed en kwaad. Want op de dag dat je daarvan eet, zul je
sterven."
God maakt de vrouw
18 En de Heer God zei: "Het is niet goed dat de mens alleen is. Ik zal
iemand maken die bij hem past en die hem kan helpen."
19 De Heer had van het stof van de aarde alle dieren en alle vogels
gemaakt. Daarna had Hij ze naar Adam (= 'mens' of 'stof') gebracht.
Want Adam mocht alle dieren namen geven. En zoals Adam de die-
ren noemen zou, zo zouden ze voortaan heten. 20 Adam gaf aan al
het vee, aan alle vogels en aan alle wilde dieren een naam. Maar hij
zag er niemand bij die bij hem paste en die hem zou kunnen helpen.
21 Toen zorgde de Heer God ervoor dat Adam in een diepe slaap viel.
En terwijl Adam sliep, nam Hij n van zijn ribben weg. Daarna maak-
te Hij die plaats weer dicht met vlees. 22 Van die rib maakte de Heer
God een vrouw. Hij bracht haar naar Adam. 23 Toen zei Adam: "Dit is
eindelijk iemand die bij mij past! Ze is van mijn eigen vlees en bloed
gemaakt. Ik zal haar 'mannin' noemen, omdat ze uit de man gemaakt
is."
24 Daarom zal een man weggaan bij zijn vader en moeder en van
zijn vrouw houden en trouw aan haar zijn. ... Vanaf dan zijn ze n
geheel. 25 En Adam en zijn vrouw waren allebei naakt, maar ze
schaamden zich niet.
Genesis 3
De slang was sluwer dan alle andere wilde dieren die de Heer God
had gemaakt. Hij zei tegen de vrouw: "God heeft toch gezegd dat
60


jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?" 2 De vrouw
antwoordde: "We mogen van alle vruchten van alle bomen in de tuin
eten. 3 Alleen niet van de vruchten van de boom die in het midden
van de tuin staat. Daarvan heeft God gezegd: 'Van die boom mogen
jullie niet eten. Jullie mogen hem zelfs niet aanraken. Want anders
zullen jullie sterven.' " 4 Maar de slang zei tegen de vrouw: "Jullie
zullen helemaal niet sterven. 5 God weet dat als jullie daarvan eten,
jullie de waarheid zullen zien. Jullie zullen net als God weten wat
goed en wat kwaad is." 6 Toen wilde de vrouw erg graag van de
vruchten in de boom eten. Ze zagen er z aantrekkelijk uit! Ze wilde
er zo graag van eten omdat ze dan wijs zou worden. Ze plukte een
vrucht van de boom en at hem op. Ze gaf er ook n aan haar man,
die bij haar stond. Hij at de vrucht op. 7 Toen zagen ze de waarheid:
ze zagen dat ze naakt waren. Daarom maakten ze twee schorten van
de bladeren van een vijgenboom. Zo hadden ze iets om aan te trek-
ken.
8 Toen hoorden ze de stem van de Heer God, die door de tuin
wandelde in de avondwind. Haastig verstopten de man en zijn vrouw
zich voor de Heer. Ze verborgen zich tussen de bomen van de tuin. 9
Maar de Heer God riep Adam en zei: 10 "Waar zit je?" Adam ant-
woordde: "Toen ik uw stem in de tuin hoorde, werd ik bang. Want ik
ben naakt. Daarom heb ik me verstopt." 11 De Heer zei: "Wie heeft
jou verteld dat je naakt bent? Heb je van de boom gegeten waarvan
Ik had gezegd dat jullie daar niet van mochten eten?" 12 Adam zei:
"De vrouw die U aan mij heeft gegeven, gaf mij een vrucht van de
boom. Die heb ik opgegeten." 13 Toen zei de Heer tegen de vrouw:
"Waarom heb je dat gedaan?" De vrouw zei: "De slang heeft mij be-
drogen. Hij zei dat ik ervan moest eten en toen heb ik dat gedaan."
14 Toen zei de Heer God tegen de slang: "Omdat je dit hebt ge-
daan, ben je voortaan zwaar vervloekt. Je hele leven zul je op je buik
kruipen en stof eten. 15 En jij en de vrouw zullen elkaars vijanden
zijn. En jouw kinderen en haar kind ... zullen elkaars vijanden zijn.
61


Haar kind zal jouw kop verpletteren en jij zal de hiel van haar kind
verpletteren. ... "
16 Tegen de vrouw zei Hij: "Voortaan zul je veel meer problemen
hebben als je in verwachting bent. En als je kinderen worden gebo-
ren, zal dat veel pijn doen. Altijd zul je naar je man verlangen en hij
zal over je heersen."
17 Tegen Adam zei Hij: "Je hebt naar je vrouw geluisterd en van de
verboden boom gegeten. Omdat je dat hebt gedaan, zal de grond
voortaan vervloekt zijn. Je zal altijd, je leven lang, moeten zwoegen
om eten te hebben. 18 Er zullen dorens en distels op je akkers groei-
en en je zal wilde planten eten. 19 Je zal je in het zweet moeten wer-
ken om brood te eten te hebben, totdat je teruggaat naar de aarde
waaruit je bent ontstaan. Je bent van stof gemaakt en je zal ook weer
stof worden."
20 Adam noemde zijn vrouw Eva (= 'bron van leven'), omdat ze de
moeder van alle mensen is geworden. 21 De Heer God maakte voor
de mens en zijn vrouw kleren van dierenhuiden. Daarmee kleedde Hij
hen aan. 22 En de Heer God zei: "De mens is nu net als Wij gewor-
den. Want nu weet hij wat goed en wat kwaad is. Daarom mag hij nu
niet meer van de boom van eeuwig leven eten. Want zo mag hij geen
eeuwig leven krijgen." 23 Daarom stuurde de Heer God hem weg uit
de tuin van Eden. Hij moest de aarde gaan bewerken waaruit hij was
ontstaan. 24 Zo stuurde Hij de mens weg. Aan de oostkant van de
tuin van Eden plaatste Hij engelen met een heen en weer flitsend
vurig zwaard. Zij bewaakten de toegang tot de boom van eeuwig
leven.
62


les 9 de man en zijn broeder

Lees eerst het verhaal van Kan en Abel
1. Genesis 4
1.1 Kan en Abel
1 Eva ging met Adam naar bed en raakte in verwachting. Ze kreeg
een zoon: Kan. Ze zei: "De Heer heeft mij een zoon gegeven." 2
Daarna werd Abel geboren, de broer van Kan. Abel werd schaapher-
der, Kan werd boer en bewerkte de grond. 3 Na een poosje bracht
Kan een offer aan de Heer, van de oogst van het land. 4 Ook Abel
bracht Hem een offer. Hij offerde de eerstgeboren lammetjes: hij
verbrandde het vet van de dieren als offer aan de Heer. De Heer was
blij met Abel en met zijn offer. 5 Maar Hij was niet blij met Kan en
zijn offer. Daar was Kan erg kwaad over en hij liep met een somber
gezicht rond. 6 Toen zei de Heer tegen Kan: "Waarom ben je zo
kwaad? Waarom kijk je zo boos? 7 Als je doet wat goed is, ben Ik toch
blij met je? Maar als je slechte dingen doet, loert het kwaad op je bij
de deur van je hart. Het wil je grijpen, maar jij moet sterker zijn dan
het kwaad." 8 Maar Kan vroeg zijn broer Abel om met hem mee te
gaan. Samen liepen ze het veld in. Daar vermoordde Kan hem.
9 Toen vroeg de Heer aan Kan: "Waar is je broer Abel?" Hij zei:
"Dat weet ik niet. Moet ik soms op mijn broer passen?" 10 De Heer
zei: "Wat heb je gedaan? Ik hoor uit de aarde Abels bloed roepen!
Het roept naar Mij om wraak. 11 Nu ben je vervloekt. Abels bloed is
hier in de grond gestroomd. Daarom zul je voortaan ver van deze
grond moeten leven. 12 Want je zal niet langer voldoende van deze
grond kunnen oogsten om van te leven. Je zal voortaan moeten
rondzwerven." 13 Toen zei Kan tegen de Heer: "Wat ik gedaan heb,
is te erg om vergeven te worden. Maar die straf is te zwaar! 14 U
stuurt mij hier nu weg en U wil niet meer bij mij zijn. Ik zal moeten
rondzwerven. Iedereen die mij tegenkomt, zal mij kunnen doden!" 15
63


Maar de Heer zei: "Nee, als iemand jou doodt, zal hij daarvoor zeven-
voudig worden gestraft." En de Heer zorgde ervoor dat niemand hem
zou durven doden. 16 Toen ging Kan weg van de Heer. Hij ging in het
land Nod wonen, ten oosten van Eden.
1.2 De familie van Kan
17 Kans vrouw raakte in verwachting en kreeg een zoon, Henoch.
Daarna bouwde Kan een stad en noemde die stad Henoch, naar zijn
zoon. 18 Henoch kreeg een zoon: Irad. Irad kreeg een zoon: Mehuja-
el. Mehujal kreeg een zoon: Metusal. Metusal kreeg een zoon:
Lamech. 19 Lamech trouwde met twee vrouwen. De ene heette Ada,
de andere Zilla. 20 Ada kreeg een zoon: Jabal. Hij is de voorvader van
de mensen die in tenten wonen en vee houden. 21 Zijn broer heette
Jubal. Jubal is de voorvader van alle mensen die muziek maken op
snaarinstrumenten en fluiten. 22 Zilla kreeg ook een zoon: Tubal-
Kan. Hij is de voorvader van de smeden die koper en ijzer bewerken.
Ze kreeg ook een dochter: Nama.
23 Lamech zei tegen zijn vrouwen: "Ada en Zilla, luister naar me.
Luister goed naar wat ik zeg. Als iemand mij slaat of verwondt, sla ik
hem dood. 24 Als iemand Kan iets aandoet, zal hij daarvoor zeven-
voudig worden gestraft. Maar als iemand mj iets aandoet, zal hij
daarvoor zeven-en-zeventigvoudig worden gestraft!"
Een nieuwe zoon voor Adam en Eva
25 Adams vrouw Eva raakte opnieuw in verwachting en kreeg een
zoon. Ze noemde hem Set (= 'in de plaats van'). "Want," zei ze, "mijn
zoon Abel is gedood door Kan. Nu heeft God mij in zijn plaats een
andere zoon gegeven." 26 Ook Set kreeg een zoon: Enos. Vanaf die
tijd begonnen de mensen tot de Heer te bidden.
2. Uitleg van het verhaal
In de vorige les hebben we gezien dat God vanaf het begin van de
schepping een relatie met de mens gewild heeft. Die mens is gescha-
64


pen om samen te zijn met anderen. De mens blijkt te bestaan uit de
man en zijn vrouw en even later ook als de man en zijn broeder. Het
verhaal van de boom van de kennis van goed en kwaad de zondeval
hebben we begrepen als een verhaal over de begrenzing van het
menselijk leven. Alleen door God te gehoorzamen kan de mens veilig
in zijn grenzen leven. Het eten van de vrucht van die boom is dan de
poging om zich te onttrekken aan die begrenzing. Om als God te
zijn in de zin dat de mens onafhankelijk van een ander zijn eigen keu-
zes maakt, en zelf bepaalt wat goed en kwaad is. De slang in de Hof
van Eden hebben we opgevat als de verleiding voor de mens om zelf-
standig en onafhankelijk tegenover God te bestaan. De mens wil als
God zijn. Hij wil zichzelf begrenzen,. Maar dat leidt alleen maar tot
een pijnlijke dood.
2.1. de gevolgen van de zonde
Wat zonde is hebben we in de vorige les al gezien. Het is de onge-
hoorzaamheid van de mens aan God in zijn streven om onafhankelijk
van zijn Schepper te kunnen bestaan. Juist in de poging om onafhan-
kelijk te zijn, wordt de mens nu echter op een pijnlijke wijze afhanke-
lijk. In het verhaal zijn er twee rechtstreekse gevolgen van de ver-
keerde keuze van de mens: de pijn van de geboorte en de moeite van
de arbeid. Man en vrouw worden er zo aan herinnerd dat ze geen
schepper zijn, maar afhankelijk van God.
Maar het heeft ook gevolgen voor de relaties waarin de mens leeft.
De mens die onafhankelijk van God wilde zijn, raakt nu in zichzelf
verdeeld: er komt een ongelijkheid tussen de man en de vrouw, en
een ongelijkheid tussen de man en zijn broeder. Die ongelijkheid
tussen man en vrouw is een gevolg van de pijn en het risico van het
baren en daarom staat er van de vrouw geschreven:

Tegen de vrouw zei Hij: Ik zal uw moeite in uw zwangerschap zeer
groot maken; met pijn zult u kinderen baren. Naar uw man zal uw
begeerte uitgaan, maar hij zal over u heersen. (Genesis 3:16)
65



Met die begeerte wordt bedoeld, dat de vrouw op de man is
aangewezen voor bescherming en overleven. Het gaat hier niet om
een of ander verlangen, maar om de afhankelijkheid tegenover een
ander. Ook het heersen kan beter worden begrepen als een ver-
antwoordelijkheid nemen voor een ander, zorg dragen voor. Begeren
betekent dus: zorg bij een ander zoeken. En heersen betekent: de
verantwoordelijkheid voor die zorg ook nemen. Dan zijn het begeren
en het heersen ook met elkaar in evenwicht. Die beide houdingen
vullen elkaar aan! Dat was ook de betekenis van het heersen van
Adam over de schepping.

Tegen de man wordt gezegd:

Genesis 3:17 Omdat u geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw
en van die boom gegeten hebt waarvan Ik u gebood: U mag daarvan
niet eten, is de aardbodem omwille van u vervloekt; met zwoegen zult
u daarvan eten, al de dagen van uw leven; 18 dorens en distels zal hij
voor u laten opkomen en u zult het gewas van het veld eten. 19 In het
zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem
terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult
tot stof terugkeren.

We moeten dit niet zien als een straf van de kant van God. Het is
eerder het noodzakelijk gevolg van de ongehoorzaamheid van de
mens. De mens streeft naar onafhankelijkheid van God. Wanneer hij
dat doet, is het gevolg dat hij afhankelijk wordt in nog hogere mate
van de aarde (de akker) waarvan hij leeft. In plaats van de Hof van
Eden te mogen bewerken en bewaren, moet hij nu zwoegen. De
mens die bedoeld was om tussen hemel en aarde in te staan, wordt
nu die met de aarde verbonden. Zozeer zelfs, dat zijn sterven een
roemloos einde betekent: terugkeren tot stof.

66


Op deze wijze wordt kort omschrijven wat het dagelijks bestaan
van de mensinhoud. Door onafhankelijk te willen zijn van God wordt
hij afhankelijk van de aarde, het bewerken van de aarde wordt een
zwoegen, het voortbrengen van kinderen een pijnlijke en risicovolle
bevalling
2.2. De aankondiging van het herstel
Tegen de slang wordt ook een oordeel uitgesproken.

Genesis 3:14. Omdat u dit gedaan hebt, bent u vervloekt onder al
het vee en onder alle dieren van het veld! Op uw buik zult u gaan en
stof zult u eten, al de dagen van uw leven. 15 En Ik zal vijandschap
teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en
haar Nageslacht; Dat zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel
vermorzelen.

We hebben de slang in het verhaal geduid als het symbool van de
macht van de chaos. De ongehoorzaamheid van de mens kwam niet
zuiver en alleen uit hemzelf voort, hoewel hij er volledig verantwoor-
delijk voor is. Er is sprake geweest van een verleiding van buiten af,
die aansloot bij een verborgen neiging van de mens zelf. Adam kun je
zeggen wordt getest, en hij en zijn vrouw falen. Dat is hun vrije keuze
geweest. Misschien wel de laatste vrije keuze die de mens ooit ge-
maakt heeft.
Tegen deze symbolische macht van de chaos spreekt God nu de
woorden die we hierboven citeerden. De chaosmacht wordt ver-
vloekt en zal moeten kruipen op de aarde. De macht van de verlei-
ding heeft geen status meer, zoals de glibberende slang geen waar-
digheid heeft te midden van de levende dieren. De verleiding van het
kwaad komt in het duister en heeft geen eigen heerlijkheid. Maar
belangrijker nog is de aankondiging van de strijd tussen twee ver-
schillende nageslachten. Er zijn nakomelingen van de slang dat
zijn mensen die bewust de keuze van Adam herhalen. Die zich be-
67


wust afsluiten van de gehoorzaamheid aan God. Tussen deze beide
groepen van mensen, tussen deze beide menselijke houdingen, is er
nu vijandschap. Uiteindelijk zal het nageslacht van de vrouw vanuit
het Nieuwe Testament duiden we dat meestal als de Heer Jezus de
macht van de chaos volledig overwinnen. Maar dat heeft een prijs:
de hiel van het nageslacht van de vrouw zal worden vermorzeld.
Christus en Zijn gemeente zullen worden vervolgd en gedood maar
niet verslagen.
3. Kan en Abel
In het verhaal zijn we nu toe aan hoofdstuk 4. De uit de Hof van
Eden verdreven mens krijgt nakomelingen.

Genesis 4:1 En Adam had gemeenschap met Eva, zijn vrouw, en zij
werd zwanger en baarde Kan, en zei: Ik heb een man met (HSV: van)
de HEERE voortgebracht! (HSV: gekregen!) 2 En zij baarde opnieuw:
zijn broer Abel. Abel werd herder van kleinvee en Kan werd bewerker
van de aardbodem.

De mens en zijn vrouw krijgen in vers 1 een zoon. Nu komt de aan-
kondiging over de moeite van het zwangerschap uit. Het is belangrijk
om de uitroep van Eva hier nauwkeurig te vertalen. In de eerste
plaats noemt zij deze zoon niet een mens, maar een man! Het gaat in
het vervolg inderdaad om de relatie van de man tegenover zijn broer.
Maar ook haar aanduiding van het baren is belangrijk. Was de pijnlij-
ke bevalling niet een teken van het verkeerde streven van de mens
naar onafhankelijkheid? Het leek de statenvertalers daarom vanzelf-
sprekend dat Eva zoiets zou zeggen als ik heb een kind gekregen van
God. Dat verdoezelt wat de houding van Eva was. Zij meende werke-
lijk dat zij zelf die zoon had voortgebracht, weliswaar met hulp van
God maar toch. Eva is in haar vruchtbaarheid in haar eigen be-
schouwing aan God gelijk. Alleen de pijn van het baren verhinder-
68


de, dat zij het voortbrengen van een zoon zuiver als haar eigen werk
ziet. Het hele karakter van deze eerste zoon wordt al getekend door
deze uitspraak van zijn moeder.
Het tweede kind wordt anders besproken. Nu gaat het niet om een
tweede zwangerschap, maar staat er gewoon: zij baarde opnieuw.
Alsof het al routine is geworden! En dan wordt Abel meteen al naar
zijn broer verwezen, doordat er staat zijn broer Abel. Kan betekent
zoiets als de voortgebrachte. Abel daarentegen betekent vluchtige
damp.
De broers worden met deze namen in een concrete relatie opgevat:
de voortgebrachte en de vluchtige. Enerzijds de mens als man zoals
Kan, en anderzijds de mens in zijn zwakte en sterfelijkheid Abel.
De mens staat als man naast zijn broer maar kan een verschrikkelij-
ke mogelijkheid ook zonder die broer willen leven. Opnieuw kan de
mens kiezen voor een streven naar onafhankelijkheid in plaats van
het nemen van de verantwoordelijkheid voor een ander.

In het verhaal staan Kan en Abel nu voor de hele mensheid. Kan
neemt het voortouw door het zwoegen en de moeite op zich te ne-
men: hij wordt landbouwer. Abel neemt de zorg over de veestapel op
zich en wordt schaapherder. Beide wijzen van leven zijn noodzakelijk
en vullen elkaar aan. Zo vormen de beide broers een kleine schets
van een complete samenleving. Ze hebben allebei een relatie tot de
akker maar leven op verschillende wijze.
Kan doet de arbeid die voor het gezamenlijk overleven noodzake-
lijk is. Maar daarmee draagt hij het werk van Abel, die doet wat bij de
oorspronkelijke schepping behoort. Abel is bewaarder van de schep-
ping. Immers, de schapen zijn niet bedoeld om van te eten, alleen
hun wol wordt gebruikt. Schaapherder zijn is een activiteit die hier
alleen nog de betekenis heeft van de zorg voor het levende. Bij Abel
komt die oorspronkelijke opdracht om te zorgen voor het levende
weer terug, die we in Genesis 1 al gevonden hebben. De vluchtige
69


Abel zorgt voor levende dieren waaraan hij geen of nauwelijks voor-
deel ontleent.
3.1 Het offer
Wat heeft Eva, de moeder van alle levenden, nu voortgebracht met
deze broers? De tekst over het offer van de broers en de moord op
Abel zijn zo kort en bondig geformuleerd, dat je ze op verschillende
manieren kunt lezen. Dit is de tekst waar het om gaat in de Staten-
vertaling:

Genesis 4
3 En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kan van de
vrucht des lands den HEERE offer bracht.
4 En Habel (=Abel) bracht ook van de eerstgeborenen zijner scha-
pen, en van hun vet. En de HEERE zag Habel en zijn offer aan;
5 Maar Kan en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kan zeer,
en zijn aangezicht verviel.
6 En de HEERE zeide tot Kan: Waarom zijt gij ontstoken, en waar-
om is uw aangezicht vervallen?
7 Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de
zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over
hem heersen.

Wat betekent dit alles nu? De tekst van de Nieuwe Bijbelvertaling
laat de keuze van de vertalers voor een bepaalde interpretatie scherp
uitkomen:

Genesis 4
Op een keer bracht Kan de HEER een offer van wat hij had geoogst.
4 Ook Abel bracht een offer; van de eerstgeboren dieren van zijn
kudde koos hij de mooiste uit. De HEER merkte Abel en zijn offer op,
5 maar voor Kan en zijn offer had hij geen oog. Dat maakte Kan
woedend, zijn blik werd donker. 6 De HEER vroeg hem: Waarom ben
70


je zo kwaad, waarom kijk je zo donker? 7 Handel je goed, dan kun je
toch iedereen recht in de ogen kijken? Handel je slecht, dan ligt de
zonde op de loer, begerig om jou in haar greep te krijgen; maar jij
moet sterker zijn dan zij.

Er zou veel te vertellen zijn over het verschil in vertaling. Dat wil ik
nu niet doen. Ik wil alleen het verschil in interpretatie laten uitko-
men. Soms geeft de Bijbelse tekst aanleiding tot verschillende manie-
ren van lezen niet altijd, maar soms. Maar een vertaler mag geen
interpretatie geven. De statenvertalers hebben dat goed begrepen.
Ze bleven trouw aan de tekst van het Hebreeuws. Ook al hadden ze
zo hun eigen opvattingen over wat het kon betekenen. De tekst van
de Statenvertaling laat dus toe dat we de betekenis beter begrijpen
dan de vertalers zelf. Dat staat in scherp contrast met de vertaling in
de NBV die geheel en al vastlegt hoe het moet lezen. En dus niet ge-
trouw is aan de oorspronkelijke tekst.
Volgens de gangbare interpretatie, die we vooral terugvinden in de
tweede vertaling, brengen beide broers een offer van wat aan hen is
toevertrouwd. De schaapherder Abel brengt dus een offer van het
vee, en de landbouwer Kan brengt een offer van wat hij had ge-
oogst. (Daar zit al de eerste grote fout in de tweede vertaling. De
uitdrukking vrucht van het land is niet de opbrengst van de oogst,
maar datgene wat vrijelijk in de natuur groeit. Kan heeft dus zomaar
wat geplukt, en heeft zijn koren en tarwe erbuiten gehouden.)
De Here geeft dan wel aandacht aan het offer van Abel, maar niet
aan dat van zijn broer. De reden daarvan wordt niet vermeld. Oudere
commentaren zeggen dan overigens terecht dat Abel heeft be-
grepen dat een offer voor de zonden, een offer moet zijn waarbij
bloed vloeit. Je zou inderdaad het offer van Abel kunnen zien als een
nabootsing van de daad van God zelf, die een schaap doodde om
Adam en Eva te kleden. De Heere bedekt de zonde door een bloedig
offer! Abel heeft dat begrepen en offert dus ook zelf een schaap voor
de zonde. Kan meent echter dat zijn arbeid voldoende is om tegen-
71


over God te kunnen staan. (De vrucht van het land is in die interpre-
tatie dan weer wel de oogst.) Dat zou kunnen verklaren waarom het
offer van Abel aanvaardbaar is en dat van zijn broer niet. Dan kun je
jaloezie als het motief aanvoeren van de moord op Abel.
God waarschuwt dan ook voor deze jaloezie, door te zeggen dat de
zonde op de loer ligt. De zonde is een soort van verleider, zoals de
slang, die probeert om Kan in haar greep te krijgen. Kan wordt dan
opgeroepen door de Here om sterker te zijn dan de verleiding. En
dan zal blijken dat Kan onder deze verleiding juist bezwijkt.

Maar er is een heel andere interpretatie mogelijk.
Kan wordt boos omdat God geen oog had voor zijn offer. Je
moet je dat heel concreet voorstellen. In de gedachtewereld van de
schrijver staat de Here voor beide broers. Nu kijkt hij niet naar Kan
terwijl deze toch als eerste het offer bracht. In vers drie wordt im-
mers Kan als eerste genoemd. De Statenvertaling heeft heel letterlijk
vertaald: zijn blik verviel. Kan kijkt niet naar de Here, en niet naar
Abel, maar kijkt naar beneden. Een teken dat hij zich onttrekt aan
wat er hier wordt meegedeeld. En dit is het cruciale punt. De blik van
de Here in de richting van Abel is een aanduiding voor Kan. Abel
wordt aangewezen als degene voor wie Kan te zorgen heeft. Of ook
wel: Abel wordt aangewezen als degene die beter dan Kan heeft
begrepen waar het in het offer op aankomt. Elk offer waarbij bloed
vloeit, maakt van het geslachte dier een symbool van degene die
offert. Abel geeft met zijn offer aan dat hij zijn eigen leven aan de
Here wil wijden. Het offer van Kan is geen echt offer, hij geeft niets
op en zijn offer is geen symbool van zijn eigen leven.
Deze verwijzing naar Abel wordt duidelijk, als we het laatste ge-
deelte goed bekijken. De NBV heeft hier staan: maar jij moet sterker
zijn dan zij. Er staat zij omdat de zonde inderdaad een vrouwelijk
woord is. In het Hebreeuws staat echter hij, zodat het laatste ge-
deelte helemaal niet op de zonde slaat. Zijn, dat is Abels, begeerte
gaat tot u dat is hetzelfde als het begeren van de man door de
72


vrouw, en betekent een relatie van afhankelijkheid. En jij moet over
hem heersen dat wil zeggen jij, Kan, moet de verantwoordelijkheid
voor jouw broer Abel op je nemen. De correcte vertaling is dus dit:

Gen. 4:7 Is het niet zo dat u, als u het goede doet, uw hoofd kunt
opheffen? Maar als u niet het goede doet, ligt de zonde aan de deur.
(Eigenlijk beter: lig jij aan de poort van de zonde. Nog een stapje en je
bent er.) Naar u gaat zijn (Abels) begeerte uit, en moet over hem
(Abel) heersen (=voor hem zorgen).

Het is deze weigering van Kan of voor zijn broer te zorgen, die het
ware motief is voor de moord. Kan is de mens die van zijn broeder,
vooral van zijn zwakkere broeder, onafhankelijk wil zijn. Hij wil geen
rekening met hem houden. Het is dezelfde motivatie als bij het eten
van de verboden vrucht. Als God willen zijn in de keuze van goed en
kwaad. Dat wil zeggen vooral onafhankelijk en zelfstandig willen zijn.
Kan wil niet accepteren dat zijn arbeid uiteindelijk erop gericht is om
het werk van Abel in stand te houden. Immers, het bewerken en be-
waren was de bestemming van de mens, terwijl het zwoegen op de
akker alleen maar de toestand van de mens onder woorden brengt.
De mens is geroepen om herder en hoeder te zijn.
3.2 De eerste moord
Na deze gebeurtenissen lezen we:

Gen. 4:8 En Kan sprak met zijn broer Abel (over wat God hem ge-
zegd had). En het gebeurde, toen zij op het veld waren, dat Kan zijn
broer Abel aanviel en hem doodde. (Gen. 4:HSV)

De verklaring van de moord is eigenlijk al gegeven. Kan weigert de
relatie tot zijn broer Abel, zoals de Here hem die heeft opgelegd. Het
streven naar onafhankelijkheid en de weigering om dienstbaar te zijn
aan de naaste, verbreekt nu precies de relaties waarin de mens kan
73


bestaan. De mens is immers wezenlijk op het samenzijn aangewezen.
Wie iets bereikt heeft met zijn leven, of betere sterker is dan een
ander, draagt op grond daarvan de verantwoordelijkheid van de ster-
kere tegenover de zwakkeren. Kort gezegd: het doel van de arbeid is
de zorg.
Het geweld van Kan begint met de innerlijke afwijzing van zijn
broer, die zich uitdrukt in het naar beneden afgewende gelaat. Maar
nog steeds kan er goed worden gehandeld. De communicatie kan
worden hersteld, zelfs als de woede of de jaloezie niet verdwijnt. Als
je goed doet kun je je gelaat opheffen.

Maar die innerlijke gedachte kan zomaar omslaan in de daad. Kan
staat op tegen Abel, zijn broeder, en doodde hem. Dat dit gebeurt in
het veld, dat is het domein van de wilde dieren, waar je alleen bent,
is niet toevallig. De mens wil als God zijn, en beschikken over goed en
kwaad. En hij wil zonder broeder zijn, en alleen maar leven voor zich-
zelf. Beide strevingen van de mens laten de mogelijkheid van de
moord zien. De Here heeft echter een andere mogelijkheid voorge-
legd. Het is mogelijk om als God te zijn in de relatie met anderen.
Dat wil zeggen juist als de sterkere nu willen zorgen voor de zwakke-
re.

Na de moord op Abel, spreekt de Here tot Kan: waar is je broeder,
Abel? Die vraag betekent zoiets als waar sta je nu? Sta je nu, na
deze moord, op de plaats die aan de mens is toebedeeld? Of heb je
die plaats verlaten? Een moord wordt door God niet genegeerd. Hij
vraagt rekenschap. Hij appelleert aan het geweten van degene die
grens heeft overschreden. Zoals hij aan Adam al vroeg: waar ben je,
Adam?

Het antwoord dat Kan geeft is aan de ene kant een leugen ik
weet het niet en aan de andere kant een erkenning van zijn eigen-
lijke rol Ben ik soms mijn broeders hoeder? Dat is Kan, als de
74


mens tegenover de broeden, inderdaad: hoe de of herder van zijn
naaste, verantwoordelijk voor diens leven, en een partner in het ge-
zamenlijke verbond van de mensheid tegenover de schepper. Zijn
poging om onafhankelijk te willen zijn leidt tot het opgeven van die
verantwoordelijkheid. En dan weet hij inderdaad niet waar die broe-
der is, terwijl hij ook al niet meer weet waar hij zelf is. Kan wilde niet
weten wat zij verantwoordelijkheid was. Kan wilde niet weten wat
de Here van hem wilde. En als je het niet wilt weten, dan kun je al-
leen nog maar vragen: ben ik soms mijns broeders hoeder? Alsof er
een antwoord mogelijk is dat luidt: nee, je mag voor jezelf leven, je
hebt je broeder niet nodig en je draagt geen verantwoordelijkheid
voor hem.
3.3 Het gevolg van de moord
Over de moord zelf kan alleen maar gezegd worden hoe ze mogelijk
werd en dat ze heeft plaatsgevonden. Er wordt geen poging gedaan
om de moord nader te verklaren. Er is ook geen verklaring mogelijk.
Het is een daad van vrijheid, zonder dwang. Net als bij Eva in Genesis
3: ze nam en at.
Het antwoord van God is helder. Kan is vervloekt dat wil zeggen
afgesneden van de bron van het leven. Kan moet de akker verlaten
ook al bewerk je het land, het zal je niet meer opbrengen. Ja En
Kan is gedoemd om over de aarde te zwerven. Hij moet rondzwer-
ven in het land Nod, wat zwerven betekent. Kan wilde niet zijn plaats
innemen tegenover zijn broer, maar dan heeft hij geen enkele plaats!
Er is geen verankering meer in de bodem. We noemen dat wel ver-
vreemding. De mens kan niet meer thuis zijn.
Voor Kan is de misdaad niet per se de straf, maar de daad zelf en
de schuld te zwaar om te dragen. Het hele bestaan van deze eerste
molenaar is in een troosteloze beweging gebracht. Hij is van de akker
verdreven, is verborgen voor Gods aangezicht, heeft geen bodem
meer, geen plaats waarop hij rustte kan. En hij is afgesneden van de
andere mensen. Een moordenaar heeft geen vrienden. En het is de
75


angst voor de moordenaar, die nu van andere moordenaars maken
kan. Ieder die mij aantreft zal mij doden.
Maar dan komt het evangelie in het verhaal binnen. Ik bedoel
daarmee dat God aan een moordenaar toch de mogelijkheid van
leven geeft en zelfs van vruchtbaarheid zoals uit het vervolg blijkt.
Met het Kansteken maakte God en iedereen openbaar dat dit de
moordenaar is die desondanks Gods speciale bescherming geniet.
God zelf treedt nu op als de beschermer van het leven van Kan. Zon-
der die bescherming zal iedereen Kan willen doden, en ontstaat er
een eindeloze spiraal van raak. De moord moet worden ingekapseld
en daarom is het een bijzondere bescherming nodig. Het Kansteken
is zo een daad van genade.
Het is van belang dat de moordenaar bekend is. Als ieder mens een
moordenaar kan zijn, zou iedereen door angst voor iedereen worden
gemotiveerd. Niet iedereen is een moordenaar, maar alleen deze!
Dat is een interventie van groot gewicht. God zelf grijpt in en geeft
antwoord op de moord. En dat antwoord is nodig, omdat de mens de
vraag waar zijn broeder is, niet meer kan of wil beantwoorden.
Dat betekent nog niet dat de moord wordt vergeven. De misdaad
van Kan wordt draaglijk, maar ze wordt niet opgeheven en de gevol-
gen blijven staan. Het is niet ongedaan te maken of te herstellen. Dit
is eigenlijk de diepere zin van het woord erfzonde. Het besef dat
moord mogelijk is, schept een context van angst, die op zijn beurt
weer tot moord kan leiden. De misdaad is inderdaad te groot om te
dragen voor de mens dat is het ultieme oordeel dat Kan zelf uit-
spreekt. God neemt de gevolgen van de daad niet weg, maar het
openbare oordeel over de mens die zondigt, is bedoeld om de gevol-
gen draaglijk te maken.
In die onmogelijke plaats, Nod, waar men niet kan wonen, ontstaat
nu de eerste stad. De mens kan er niet werkelijk wonen, want hij is
vervreemd van de akker. Hij zal nooit meer thuis zijn op het land dat
het bloed van Abel heeft ontvangen. De stad is de plaats waar het
verlangen naar vrede en rust gekoesterd wordt, maar niet wordt
76


bereikt. Het land Nod ligt ten oosten van de Hof van Eden. Met de
zon in de rug blijft Kan kijken naar het westen, naar het ideaal van
het samenzijn met God.
Ook de stad echter wordt geraakt door het streven naar zelfstan-
digheid en onafhankelijkheid. De nakomelingen van Kan bouwen de
stad Babel. En die staat weigert gericht te blijven op de waarachtige
dienstbaarheid aan de naaste en God. Men wil daar een eigen Hof
van Eden mee bouwen, en een Naam voor zichzelf maken. Het is een
parodie van de Hof. Mensen leven daar in relaties van macht. De een
heerst over de ander zonder de verantwoordelijkheid te nemen voor
het welzijn. En de arbeid is niet gericht op de zorg, maar op de pracht
en praal van de stad zelf. Maar dat is het verhaal van Genesis 11.
77


1.10. het geloof van Abraham

In deze les spreken we over Abraham, een zogenaamde aartsvader.
Het verhaal over Abraham begint in Genesis 12. Het is vooral het
geloof van Abraham waar we mee te maken krijgen, en daaraan ver-
bonden de bijzondere belofte die aan hem wordt gedaan. Jullie heb-
ben ongetwijfeld in de kindernevendienst al over Abraham gehoord.
In deze les zullen we vooral de rol van Abraham benadrukken als de
vader van alle gelovigen.
De verhalen over de aartsvaders Abraham, Izak, Jacob en Jozef,
zijn verhalen met een bijzonder doel. Het hele boek Genesis gaat
over de vraag welk schepsel, welke mensen of welk volk God mag
representeren of vertegenwoordigen op de aarde. Wie spreekt in de
Naam van God en aan wie kun je zien hoe God is? Is dat een na-
tuurmacht zoals de zon of de maan zoals velen geloofden in die
tijd? Is dat de mensheid die naar Gods beeld geschapen is? Of is het
een bijzonder mens of volk die God heeft uitgekozen? Is het de Ko-
ning zoals veel volkeren geloofden, zoals de Egyptenaren?
Genesis 12
Abram wordt door God geroepen
1 Toen zei de Heer tegen Abram: "Vertrek uit je land. Verlaat je fa-
milie en het huis van je vader. Ga naar het land dat Ik je zal wijzen. 2
Ik zal een groot volk van je maken. Ik zal je zegenen en je naam zal
overal bekend worden. En je zal tot een zegen zijn. 3 Als mensen jou
goed behandelen, zal Ik goed voor hn zijn. En als mensen jou slecht
behandelen, zal Ik slecht voor hn zijn. En door de zegen die op jou is,
zullen alle volken van de aarde gezegend worden."
4 Toen vertrok Abram, zoals de Heer tegen hem had gezegd. Zijn
neef Lot ging met hem mee. Abram was 75 jaar toen hij uit Haran
wegging. 5 Hij vertrok met zijn vrouw Sara en Lot, de zoon van zijn
broer, en met alles wat zij bezaten, al hun vee, en alle slaven die ze in
78


Haran gekocht hadden. Ze trokken naar het land Kanan. 6 Toen ze
daar aankwamen, trok Abram verder door het land tot aan de plaats
Sichem, bij de eikenbomen van Mor. In die tijd woonden de Kana-
anieten in dat land.
7 Toen kwam de Heer bij Abram en zei: "Ik ga dit land later aan
jouw familie geven." Abram bouwde een altaar voor de Heer op de
plaats waar Hij naar hem toe gekomen was. 8 Toen brak hij zijn ten-
ten af en trok in zuidelijke richting naar de bergen aan de oostkant
van Bet-El. Daar zette hij zijn tenten weer op, tussen Bet-El in het
westen en Ai in het oosten. Hij bouwde er een altaar voor de Heer en
aanbad daar de Heer. 9 Vandaar trok Abram steeds verder naar het
zuiden.
1. Abraham representeert God
Wie mag God representeren op de aarde?
Representeren betekent, dat je het ene ziet maar meteen ook aan
het andere moet denken. Je ziet een mens, maar je denkt meteen
aan God en wat Hij wil. Wie God representeert, openbaart wie Hij is.
Gods bedoeling was oorspronkelijk om die taak aan alle mensen te
geven. Daarom lezen we dat Adam en Eva geschapen zijn naar ons
beeld, naar onze gelijkenis. (Genesis 1:26) Ieder mens representeer-
de dus God voor elk ander mens. Want alle mensen droegen het
beeld van God en leefden in Zijn gelijkenis.
Maar de mens was God ongehoorzaam en wilde onafhankelijk van
God gaan leven. Nu gaat God op zoek naar een schepsel dat Hem kan
vertegenwoordigen of representeren, zodat Hij door die ne allen
bereiken kan. Adam kan dat na zijn daad van ongehoorzaamheid niet
meer zijn.
God had aan de mens een grens gesteld, hij mocht niet eten van de
boom van de kennis van goed en kwaad. Dat wil zeggen dat de mens
volledig vrij kon leven, alleen hij mocht niet zelf bepalen wat goed of
kwaad was. Dat had God al voor hem vastgelegd. De mens moest
79


God gehoorzamen en z het goede doen. Maar de mens kiest ervoor
om zelf uit te maken wat goed en kwaad is, en daardoor leeft de
mens niet langer naar het beeld en de gelijkenis van God. Dat zie je
meteen aan de moord op Abel, door zijn broer Kan. Omdat Kan niet
voor zijn broer wilde zorgen en zelfstandig wilde leven, kwam het
zomaar ineens bij hem op om zijn broer te vermoorden. En zo ging
het van kwaad tot erger.
Het gaat zelfs zover dat nog alleen maar Noach en zijn gezin het
waard zijn om in leven te houden. Genesis 6 beschrijft daarom de
Grote Vloed waarin de mensheid ten onder gaat aan zijn eigen ge-
weld de Vloed is het noodzakelijk antwoord op het feit dat

het kwaad van de mensen groot was op de aarde en alles wat in
zijn hart opkwam elke dag alleen maar kwaadaardig was. (Genesis
6:5)

Het boek Genesis beschrijft daarna een wereld die uit vele volkeren
bestaat, waarin grote steden met militaire macht worden gebouwd,
waarin oorlogen normaal zijn, waarin mensen worden onderdrukt
door een elite die macht over hen heeft. Een hopeloze wereld zou je
zeggen. God wil de wereld veranderen en herstellen. En dat doet Hij
in de Bijbel altijd door in n enkel mens of in n enkel volk een
nieuw begin te maken. Als ook de mensheid blijkt te falen na de
zondvloed, maakt God een nieuw begin door Abraham te roepen en
hem een ander land aan te wijzen als toekomst. Abraham moet weg-
trekken uit de stad Oer, en de familie van zijn vader en zijn vaderland
verlaten. God maakt een nieuw begin door iemand een uittocht te
laten maken, achter te laten wat zo hopeloos is geworden, dat het
niet meer te repareren is. Dan maar weg! Dan maar opnieuw begin-
nen!
God geeft hem een belofte mee, die goed duidelijk maakt wat Zijn
bedoeling is met deze uittocht van Abraham. Zo spreekt God tegen
hem:
80



Vertrek uit je land. Verlaat je familie en het huis van je vader. Ga
naar het land dat Ik je zal wijzen. 2 Ik zal een groot volk van je maken.
Ik zal je zegenen en je naam zal overal bekend worden. En je zal tot
een zegen zijn. 3 Als mensen jou goed behandelen, zal Ik goed voor
hn zijn. En als mensen jou slecht behandelen, zal Ik slecht voor hn
zijn. En door de zegen die op jou is, zullen alle volken van de aarde
gezegend worden. (Genesis 13:1-3)

Abraham mag dus God vertegenwoordigen op de aarde wanneer
je aan Abraham denkt, moet je ook aan God denken. En God zelf
neemt dat heel serieus. Wie Abraham goed behandelen zullen door
God goed behandeld worden. Maar wie hem slecht behandelen, zul-
len ook door God slecht behandeld worden. God verbindt het lot van
alle mensen aan het leven van Abraham.
Het belangrijkste staat aan het eind. De zegen die God aan Abra-
ham geeft is het middel waarmee alle volken van de aarde gezegend
zullen worden. God zegent de wereld dus niet zomaar in het alge-
meen. Hij zegent de wereld door middel van Abraham de wereld
moet dus gaan lijken op Abraham, net doen als hij, en bovendien
goed doen aan Abraham terwijl ze hem helemaal niet kennen. God
maakte zijzegen afhankelijk van de houding die alle mensen aanne-
men tegenover Abraham zoals Hij dat ook deed met Isral en later
met de Here Jezus. Of je door God wordt gezegend hangt immers nu
er vanaf, hoe je tegenover de Zoon van God staat.
2. Abraham en Izak
2.1 Genesis 22
1 Op een keer wilde God Abrahams vertrouwen in Hem testen. Hij
zei tegen hem: "Abraham!" 2 Abraham zei: "Ja, Heer." God zei: "Izak
is je enige zoon en je houdt heel veel van hem. Ga nu met hem naar
81


het gebied Moria en offer hem daar aan Mij op n van de bergen.
Het moet een brand-offer worden. Ik zal je later zeggen op welke
berg."
3 Abraham stond 's morgens vroeg op, zadelde zijn ezel en ging met
twee knechten en zijn zoon Izak op weg. Ook nam hij hout mee voor
het brand-offer. Zo ging hij op weg naar de plaats die God had ge-
noemd. 4 Op de derde dag zag hij die plaats in de verte. 5 Toen zei
Abraham tegen zijn knechten: "Jullie blijven hier met de ezel. De jon-
gen en ik gaan daar heen. Als we klaar zijn met aanbidden, komen we
weer bij jullie terug." 6 Abraham legde het hout voor het brand-offer
op Izaks schouders. Ook nam hij vuur en een mes mee. Zo gingen ze
samen verder. 7 Toen zei Izak tegen zijn vader Abraham: "Vader?"
En hij zei: "Ja, mijn zoon?" Izak zei: "Hier zijn het vuur en het hout.
Maar waar is het lam voor het offer?" 8 Abraham antwoordde: "God
zal Zelf zorgen voor een lam voor het offer, mijn zoon." Zo gingen ze
samen verder.
9 Ze kwamen op de plaats die God hem had genoemd en Abraham
bouwde daar het altaar. Hij legde het hout er op, bond zijn zoon Izak
vast en legde hem op het hout op het altaar. 10 Toen nam Abraham
het mes om zijn zoon te slachten. 11 Maar de Engel van de Heer riep
tegen hem vanuit de hemel: "Abraham! Abraham!" En hij zei: "Ja,
Heer." 12 En Hij zei: "Raak de jongen niet aan! Doe hem niets! Nu
weet Ik, dat je werkelijk diep ontzag voor Mij hebt. Je hebt zelfs je
enige zoon aan Mij willen geven!"
13 Abraham keek op en draaide zich om. Toen zag hij een man-
netjes-schaap achter zich. Het zat met zijn horens vast in de struiken.
Abraham liep erheen, haalde het schaap en offerde het als brand-
offer in de plaats van zijn zoon. 14 En hij noemde die plaats: 'De Heer
zal geven wat nodig is.' Daarom wordt ook vandaag nog gezegd: 'Op
de berg van de Heer zal de Heer geven wat nodig is.'
15 Toen sprak de Engel van de Heer voor de tweede keer vanuit de
hemel tegen Abraham. 16 Hij zei: "De Heer zegt: Ik zweer bij Mijzelf:
omdat je dit hebt gedaan en je zelfs je enige zoon aan Mij hebt willen
82


geven, 17 zal Ik je een heel grote zegen geven. Je familie zal zo ontel-
baar worden als de sterren aan de hemel, en zo ontelbaar als het
zand op het strand. En ze zullen de steden van hun vijanden verove-
ren en er voor altijd wonen. 18 En door de zegen die op jouw zoon ...
is, zullen alle mensen van de aarde gezegend worden, omdat je Mij
hebt gehoorzaamd."
19 Toen ging Abraham terug naar zijn knechten en samen reisden
ze naar Berseba terug. Daar bleef hij wonen.

2.2 Abraham en de afgoderij
Abraham wordt wel de vader van alle gelovigen genoemd. Dat is in
de eerste plaats omdat Abraham de enige ware God leert kennen. De
afgoden die zijn voorvaders hadden bedacht, zweert hij af. Hij gelooft
niet meer in hetzelfde als zijn vader en grootvader. Hij gelooft ook
niet meer in de goden van het land waar hij vandaan kwam. Hij ge-
looft alleen nog maar in de God die hem geroepen heeft. En dat is de
Heere, de Schepper van hemel en aarde.
In een andere tekst wordt dat duidelijk gemaakt:

Dit zegt de Heer, de God van Isral: Jullie voorvaders hebben
vroeger aan de overkant van de Rivier de Eufraat gewoond. Ook Ter-
ach, de vader van Abraham en Nahor. Zij dienden daar andere go-
den. 3 Maar Ik nam jullie voorvader Abraham mee naar deze kant
van de Rivier en bracht hem naar het land Kanan [] (Jozua 24:12-
3a)

Abraham geloofde in God en vertrouwde hem helemaal. In een van
de moeilijkste gedeelten van de Bijbel wordt dat duidelijk gemaakt,
hoe diep het geloof van Abraham was. Wanneer Abraham eenmaal
op hoge leeftijd is gekomen, krijgt hij toch nog een zoon: Izak. Dat is
op zich al een wonder. Met heel veel trots zagen Abraham en Sara
83


hoe deze jongen opgroeide. Door middel van deze zoon zou de zegen
van Abraham naar alle volkeren gaan.
2.3 Het offer van Izak
Maar dan gebeurt er iets onbegrijpelijks. God zegt tegen Abraham:

Neem Izak, uw zoon, die u zo liefhebt en offer hem op een van de
bergen van Moria.

Hoe was het mogelijk dat God dit offeren aan Abraham vroeg? Het
offeren van een mens? En dan nog eens die enige zoon, waar de
voortzetting van de belofte van afhing. Abraham heeft niet geweten
waarom God dit van hem gevraagd heeft. Maar hij geloofde in de
Almachtige Schepper van hemel en aarde. De Almachtige! Abraham
wist dus in zijn geloof twee dingen: dat God altijd trouw zou zijn aan
Zijn belofte en dat God almachtig was! Dat is de reden dat het geloof
van Abraham het gewonnen heeft van zijn tegenzin.
Abraham reist dus naar de berg Moria en bereidt zich voor op het
offer van zijn zoon. En wanneer Abraham het opgeheven mes in de
hand heeft spreekt de Here God tegen hem: Abraham, Abraham!
En wanneer Abraham die stem hoort zegt hij alleen maar ja Here,
hier ben ik. Dan zegt de Here God:

Ga niet verder. Dood de jongen niet. Want nu weet Ik dat u god-
vrezend bent en Mij zelfs uw enige zoon hebt willen geven, toen Ik die
van u vroeg.

Abraham had overwogen, dat God in staat zou zijn om Izak uit de
dood terug te halen. Zo lezen we dat in de brief aan de Hebreen:

17 Doordat Abraham God geloofde, heeft hij gehoorzaam zijn zoon
Izak op het altaar gelegd om hem te offeren. God wilde hem zo op
de proef stellen. 18 Want Hij had Abraham beloofd dat Izak het be-
84


gin van een grote familie zou zijn. En toch durfde Abraham gehoor-
zaam zijn enige zoon te offeren. Hij had bedacht dat God Izak zelfs
weer levend zou kunnen maken. (Hebreen 11:17-19)

Maar zoals Abraham het wilde doen, zo is het niet gegaan. Uitein-
delijk ging het om het geloof van Abraham. Dat absolute vertrouwen
van Abraham in God, dat was het herstel van de verhouding tussen
God en de mens. Toen werd duidelijk dat Abraham inderdaad God
kon representeren op de aarde. Zoals Jezus volledig op God ver-
trouwde toen hij zich in Jeruzalem liet arresteren en kruisigen. Wan-
neer God onze Schepper is en meneer Hij almachtig is, dan hebben
we ook goede redenen om Hem te geloven en te vertrouwen. Zo is
Abraham het voorbeeld (de vader) van alle gelovigen geworden. In
de eerste plaats natuurlijk voor de joodse gelovigen die allemaal na-
komelingen van Abraham zijn, maar vervolgens ook voor diegenen
die in Jezus Christus geloven.
3. Wat is geloof?
Het geloof van Abraham is het model van ons geloof. Lees maar de-
ze tekst:

Daarom is de belofte voor iedereen. Hij is niet alleen voor de men-
sen die de wet van Mozes hebben gekregen. Hij is ook voor alle men-
sen die hetzelfde geloof als Abraham hebben. (Romeinen 4:16b)

Maar wat is dan precies dit geloof van Abraham? Er zijn drie com-
ponenten van het geloof.

1. Vertrouwen
2. Erkennen
3. Belijden

85


Geloven is in de eerste plaats een vorm van vertrouwen, zoals je
dat hebt in een relatie. In het geloof heb je een ontmoeting met de
Here God door middel van de heilige Geest. Er ontstaat in die ont-
moeting een relatie, er is een band van wederzijds vertrouwen met
degene die je nu voor het oog van je eigen geest te zien krijgt. Er is
een woord dat je te horen krijgt dat je aanspreekt en raakt, zozeer,
dat je degene die dat woord spreekt gaat vertrouwen.
In dat geloof gaat het niet om gelovigheid, en zeker niet om goed-
gelovigheid. We bedoelen daarmee dat het niet gaat om ons eigen
gevoel. Wanneer je vertrouwen in iemand hebt, dan erken je en weet
je dat die ander betrouwbaar is. Dat vertrouwen komt niet alleen
maar bij jezelf vandaan, maar wordt opgeroepen door degene in wie
jij je vertrouwen stelt. Geloven is in die zin ook niet blind. Abraham
geloofde God omdat hij al een en ander van die God wist. Hij had
God al gehoorzaamd door uit zijn geboorteland weg te trekken, en op
allerlei momenten van zijn leven was die God erbij. Bijvoorbeeld bij
de geboorte van Izak.
Daarom is geloven ook gebaseerd op kennis, en het is
een erkenning van het karakter van degene op wie jij je vertrouwen
stelt.
Maar geloven is niet alleen maar vertrouwen hebben in iemand die
je kent, maar het is ook een beslissing. De beslissing namelijk om dit
vertrouwen in het openbaar te durven tonen. Het is de bedoeling dat
wij ook gaan leven op grond van ons geloof. Abraham hoorde niet
alleen maar de woorden die God tot hem sprak, maar hij deed ook
wat God van hem vroeg. Geloven betekent dat je leeft en handelt op
grond van het vertrouwen dat je in God stelt. En dat is, zoals we al
eerder hebben gezegd, precies wat belijden betekent.
Er is natuurlijk nog veel meer te vertellen over het leven van Abra-
ham. Zoals er ook nog veel meer te vertellen is over het begrip ge-
loof. Dat zal allemaal nog aan de orde komen. We komen tot een
samenvatting.
86


Samenvatting
De verhalen in het boek Genesis zij niet zomaar historische verha-
len. De rode draad in dit boek is de vraag wie op aarde God mag re-
presenteren. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat alle mensen
dat zouden doen, maar door de ongehoorzaamheid van de mens
moest God een keuze gaan maken.
Hij riep Abraham. En Abraham geloofde God en vertrouwde hem
helemaal. God had al eerder aan Abraham een belofte gedaan, na-
melijk dat door (het geloof van) Abraham alle mensen in de wereld
zouden worden gezegend. Nu wordt in het offer van Izak duidelijk
hoe deze zegen wordt doorgegeven. Niet door afstamming, maar
door geloof.
En wat dat geloof precies inhoudt, dat heeft God laten zien door
Abraham te testen. Dat was de bedoeling achter de opdracht aan
Abraham om zijn zoon Isaak te offeren. Toen Abraham bereid was
om God te gehoorzamen omdat hij de Almachtige volledig ver-
trouwde greep God in. Izak mocht leven, en door hem het hele
Joodse volk.
Het vertrouwen dat Abraham is God had is een voorbeeld voor ons.
Zo worden wij opgeroepen om volledig te vertrouwen op de Heere
Jezus Christus.


87


les 11 Jacob en Ezau

De kleinzoon van Abraham is eigenlijk de stamvader van het volk
Isral. Jacob krijgt dan ook uiteindelijk van God zelf de naam Isral.
Uit zijn 12 zoons komen de 12 stammen van het volk Isral voort. In
het verhaal van Jacob wordt ons dus iets verteld over het karakter en
de opdracht van het volk Isral zelf. In deze les bespreken we de rela-
tie tussen Jacob en zijn broer Ezau. We spreken dan over het eerst-
geboorterecht en de zegen die vader Izak aan zijn zoons wilde ge-
ven.
In de vorige les zagen we dat Abraham een belofte meekrijgt. In
hem zullen alle volkeren van de aarde worden gezegend. Die zegen
van Abraham wordt doorgegeven aan zijn nageslacht, en berust later
bij het gehele volk Isral en komt dan uiteindelijk tot volle ontplooi-
ing in de Heere Jezus. Uiteindelijk is Hij de enige ware representant
van God. Bij de verhalen over de kinderen van Abraham kun je steeds
de vraag stellen, op welke manier zij deze belofte waarmaken en hoe
zij de zegen doorgeven aan hun nageslacht en tot een zegen zijn voor
de volkeren.
1. Jacob en zijn tweelingbroer
Wie mag de zegen van Abraham doorgeven aan de volkeren en dus
ook de bijzondere bescherming van de HEERE genieten? Wie is nu
beter geschikt om de zegen van Abraham als de eerstgeborene door
te geven? Is dat Jacob of is dat Ezau? De zegen die Abraham van de
HEERE ontving in Genesis 12:2, heeft namelijk deze drie kanten:

1. Ik zal u tot een groot volk maken, dat slaat op het doorge-
ven van de zegen aan de eerstgeborene;
2. u zult tot een zegen zijn, met name voor de volkeren; en
88


3. Ik zal u zegenen, dat wil zeggen God zal voorspoed en rijk-
dom schenken, en daarmee de middelen om die zegen aan anderen
door te geven.
Volgen we nu het verhaal in de Bijbel. Je vindt het in Genesis 25:19
tot en met 35:29
1.1 Genesis 35
19 Dit is de familie van Izak, de zoon van Abraham. Abraham had
een zoon gekregen: Izak. 20 Izak was 40 jaar toen hij met Rebekka
trouwde. Zij was de dochter van Betul, de Arameer uit Paddan-
Aram. Laban was haar broer. 21 Izak bad vurig voor zijn vrouw, want
ze kon geen kinderen krijgen. De Heer verhoorde zijn gebed en Re-
bekka raakte in verwachting. 22 Ze merkte dat de kinderen in haar
buik elkaar aan het duwen waren. Toen zei zij: "Als het zo gaat,
waarom overkomt mij dat dan?" Ze ging het aan de Heer vragen. 23
Hij antwoordde haar: "Er zijn twee volken in jouw buik. Twee ver-
schillende landen zullen uit je ontstaan. Het ene volk zal sterker zijn
dan het andere volk. En het sterkere volk van de oudste zoon zal het
volk van de jongste zoon dienen."...
24 Toen de tijd van de zwangerschap om was, kreeg ze inderdaad
een tweeling. 25 De eerste die tevoorschijn kwam, had rood haar en
was zo harig als een vacht. Ze noemden hem Ezau (= 'harig'). 26
Daarna kwam zijn broer tevoorschijn. Zijn hand hield de hiel van Ezau
vast. Ze noemden hem Jakob (= 'verdringer'). Izak was 60 jaar toen
ze geboren werden. 27 Toen de jongens opgroeiden, werd Ezau een
man die goed was in jagen. Hij was graag buiten in het veld. Maar
Jakob was een stille, rustige man die graag bij de tenten bleef. 28
Izak hield het meest van Ezau, want hij at graag gebraden wild.
Maar Rebekka hield het meest van Jakob.
29 Op een keer kwam Ezau hongerig van de jacht terug, toen Jakob
net een maaltijd had gemaakt. 30 Toen zei Ezau tegen Jakob: "Geef
mij eens iets te eten van dat rode spul daar, want ik ben moe." Daar-
om noemden de mensen hem Edom (= 'rood'). 31 Maar Jakob zei:
89


"Alleen in ruil voor de rechten die jij als oudste zoon hebt." 32 Ezau
zei: "Ik sterf van de honger! Wat kunnen mij die rechten dan sche-
len?" 33 Toen zei Jakob: "Zweer me eerst dat je ze aan mij geeft."
Toen zwoer hij het. Zo gaf Ezau de rechten weg die hij als oudste
zoon had. Hij gaf ze aan Jakob, in ruil voor een bord eten. 34 Toen gaf
Jakob aan Ezau het brood en de linzen die hij had klaargemaakt. Ezau
at en dronk, stond op en ging weg. Zo liet Ezau zien dat de rechten
die hij als oudste zoon had hem helemaal niet interesseerden.
1.2 De strijd van de tweelingbroers
Het verhaal van de opgroeiende jongens wordt in hoog tempo ver-
teld. Rebecca, de vrouw van Izak, blijkt zwanger te zijn van een
tweeling. Zij krijgt van de HEERE te horen dat deze twee jongens elk
de stamvader van een volk zullen worden. Jacob is de stamvader van
het volk Isral en Ezau is de stamvader van het volk Edom. De HEERE
geeft ook nog een voorspelling mee:

Er zijn twee volken in jouw buik. Twee verschillende volkeren zullen
uit je ontstaan. Het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk. En
het sterkere volk van de oudste zoon zal het volk van de jongste zoon
dienen.

Meteen al bij de geboorte wordt duidelijk dat de broers met elkaar
in strijd verwikkeld zijn, en daarmee wordt het onderwerp van het
verhaal vastgelegd. Het gaat om de strijd tussen de tweelingbroers.
Nu is Ezau de eerstgeborene, al scheelt het niet veel. De zegen van
zijn grootvader Abraham zou dus eigenlijk via hem en zijn nageslacht
moeten doorgaan. En hij zou de opdracht moeten waarmaken om
zelf tot een zegen te zijn. Bij de geboorte heeft Jacob echter de hiel
van Ezau vastgepakt om hem vr te zijn. Daarom krijgt hij ook de
naam Jacob, want dat betekent Hielpakker. (De naam Jacob betekent
ook nog bedrieger en dat wordt hij later ook tegenover Izak.) De
90


beide broers zijn dus vanaf hun geboorte met elkaar in strijd verwik-
keld over het eerstgeboorterecht.
Het karakter van de beide broers blijkt nu wanneer ze elkaar op het
veld ontmoeten. Ezau is een jager geworden. Een beroep dat niet
echt past bij een man die de zegen van Abraham aan de volkeren
moet doorgeven. Wanneer hij vermoeid terugkomt van het jagen
komt hij Jacob tegen die net een maaltijd rode linzen aan het koken
is. Ezau roept uit: laat mij toch slurpen van dat rode daar. Jacob
besluit gebruik te maken van de omstandigheden en zegt: verkoop
dan maar meteen je eerstgeboorterecht aan mij!
Eigenlijk is dat een grapje. Want de positie van de eerstgeborene
kan niet worden gekocht. Als dat wel zo was, dan zou de verkoop ook
voor de ouders rechtsgeldig zijn geweest. Maar daarvan is geen spra-
ke. Maar door dat grapje wordt duidelijk wat het karakter van Ezau is.
Het antwoord van Ezau houdt in dat hij geen enkele waarde hecht
aan deze status.

Ezau zei: Ik sterf van de honger! Wat kunnen mij die rechten dan
schelen? Toen zei Jakob: Zweer me eerst dat je ze aan mij geeft.
Toen zwoer hij het. Zo gaf Ezau de rechten weg die hij als oudste zoon
had. Hij gaf ze aan Jakob, in ruil voor een bord eten. 34 Toen gaf Ja-
kob aan Ezau het brood en de linzen die hij had klaargemaakt. Ezau
at en dronk, stond op en ging weg. Zo liet Ezau zien dat de rechten die
hij als oudste zoon had hem helemaal niet interesseerden.

Maar dat is wel ernstig! De eerstgeborene draagt immers de ver-
antwoordelijkheid om de zegen van Abraham door te geven. De
eerstgeborene moet de representant van God op aarde zijn. Het is
alsof Ezau zegt dat het hem niet kan schelen dat de mens bedoeld is
om naar het beeld en de gelijkenis van God te leven.
Vader Izak had kunnen weten dat het karakter van Ezau niet in
overeenstemming was met zijn positie als de eerstgeborene. Ezau is
een jager, heeft minachting voor het eerstgeboorterecht, en neemt
91


bovendien tegen de wil van zijn ouders in een vrouw uit het volk der
Hittieten afstammelingen van Kanan en de vervloekte Cham. Maar
Izak lijkt het niet op te merken. In het verhaal wordt hij ook ge-
schetst als bijna blind en als een liefhebber van het wildbraad waar
zijn zoon Ezau voor zorgt.
Dan grijpt Rebecca in. Zij ziet het karakter van Ezau en zij herinnert
zich de voorspelling tijdens haar zwangerschap, dat de oudste de
jongste zal dienen. De zegen die Izak kan doorgeven aan zijn zoons
moet zo worden uitgevoerd, dat de zegen van de eerstgeborene naar
Jacob gaat en niet naar Ezau. Daaraan wil Ezau natuurlijk niet mee-
werken. Hij minacht het eerstgeboorterecht voor zover het de ver-
antwoordelijkheid inhoudt om de zegen van Abraham door te geven.
Ezau wil wel de zegen rijkdom van de eerstgeborene ontvangen
maar dan zonder de verantwoordelijkheid van de eerstgeborene.
Terwijl Jacob de verantwoordelijkheid van de eerstgeborene wil en
zoals zal blijken juist aan de rijkdom niet zoveel waarde hecht.
3. Wat is een zegen?
Wat is eigenlijk deze zegen? We hebben al eerder een definitie ge-
geven: de macht om tot bloei te komen. Elke vervulling, geluk,
voorspoed en tevredenheid in het normale leven is een gevolg van
een gezegend worden door God. Alles in het bestaan waardoor iets
zich ontplooien kan en het tot vervulling komt, is afhankelijk van deze
zegen en dus niet het gevolg van een eigen werkzaamheid. Alles wat
de moeite waard is in het leven is een geschenk. En als God een ze-
genend woord uitspreekt, dan gebeurt het ook Hij is de almachtige
Schepper.
Dat is natuurlijk anders bij het uitspreken van de zegen door een
mens. In de Bijbel wordt een zegen heel concreet voorgesteld. De
zegen is al het goede dat ouders aan hun kinderen kunnen meege-
ven. Dat goede wordt werkelijk door een zegenspreuk, een woord
dat kracht heeft, waarmee de ouders uitspreken wat ze voor hun
92


kinderen verlangen en hopen. Gebaseerd op wat zij als geen ander
van hun kinderen weten. De plechtige uitspraak van die zegen is een
doorgeven van kracht.
Ouders kunnen hun kinderen dus met woorden werkelijk zegenen.
Niet dat de ouders de macht hebben om die zegen hun verlangen
en hoop werkelijk te laten worden. Net als bij de priesterzegen is
het een aankondiging van de zegen die God alleen geven kan. Uit-
eindelijk berust het geven van de zegen dus op het geloof dat wij
mensen woorden kunnen spreken waarbij God zich aansluit. God
neemt het op zich om onze woorden waar te maken! Anders gezegd,
wij spreken alleen maar hardop uit, wat zoals wij geloven God al
beloofd heeft.
4. De list van Rebecca
Lees eerst Genesis 37:
Jakob bedriegt Ezau en zijn vader
1 Toen Izak oud was geworden, werden zijn ogen z slecht, dat hij
niet meer kon zien. Hij riep zijn oudste zoon Ezau: "Mijn zoon!" Ezau
zei: "Ja, vader?" 2 Hij zei: "Ik ben oud geworden en ik weet niet hoe
lang ik nog zal leven. 3 Ga met je pijl en boog het veld in en schiet
voor mij een wild dier. 4 Maak daarvan een lekkere maaltijd voor mij
klaar. Je weet wat ik lekker vind. Dan zal ik eten en daarna zal ik je
zegenen, vr ik sterf."
5 Rebekka had geluisterd toen Izak met Ezau sprak. Ze wachtte tot
Ezau het veld was ingegaan om een wild dier te schieten en het aan
zijn vader te brengen. 6 Toen zei ze tegen haar zoon Jakob: "Ik heb
gehoord wat je vader tegen je broer Ezau heeft gezegd. 7 Hij zei: 'Ga
voor mij een wild dier schieten en maak daarvan voor mij een lekkere
maaltijd klaar. Die zal ik eten en daarna zal ik je vr mijn dood zege-
nen in de aanwezigheid van de Heer.' 8 Doe nu wat ik je zeg. 9 Ga
naar de kudde en haal daar voor mij twee mooie, jonge geitjes. Daar-
93


van zal ik voor je vader een lekkere maaltijd klaarmaken. Ik weet
precies wat hij lekker vindt. 10 Jij brengt die maaltijd naar je vader en
laat hem daarvan eten. Daarna zal hij jou zegenen voordat hij sterft."
11 Maar Jakob zei tegen zijn moeder Rebekka: "Mijn broer Ezau is
heel erg behaard, en ik heb niet zoveel haar. 12 Misschien zal mijn
vader mij willen aanraken. Dan zal hij ontdekken dat ik een bedrieger
ben. Dan zal hij mij vervloeken in plaats van zegenen." 13 Maar zijn
moeder zei tegen hem: "Die vervloeking mag dan op mij komen. Doe
nu maar wat ik zeg en ga die geitjes voor me halen." 14 Toen haalde
hij de geitjes en bracht ze naar zijn moeder. Ze maakte er een maal-
tijd van, zoals zijn vader lekker vond. 15 Ook haalde Rebekka de bes-
te kleren van haar oudste zoon Ezau, die bij haar in huis lagen. Ze liet
haar jongere zoon Jakob die aantrekken. 16 En ze trok de vachten
van de geitjes over zijn handen en over zijn gladde hals. 17 Toen gaf
ze Jakob de lekkere maaltijd die ze had klaargemaakt en het brood.
18 Jakob kwam bij zijn vader en zei: "Vader?" Zijn vader zei: "Ja, wie
ben je, mijn zoon?" 19 Jakob zei tegen zijn vader: "Ik ben uw oudste
zoon Ezau. Ik heb gedaan wat u tegen mij heeft gezegd. Kom zitten
en eet van het wild. Dan kunt u mij zegenen." 20 Toen zei Izak tegen
zijn zoon: "Hoe heb je zo snel iets kunnen schieten, mijn zoon?" Hij
zei: "Doordat uw Heer God mij snel een dier liet vinden." 21 Toen zei
Izak tegen Jakob: "Kom wat dichterbij, dan kan ik voelen of je inder-
daad Ezau bent of niet." 22 Jakob kwam dichterbij en zijn vader voel-
de aan hem. Hij zei: "De stem is de stem van Jakob. Maar de handen
zijn de handen van Ezau." 23 En hij herkende hem niet, omdat zijn
handen behaard waren, net als de handen van zijn broer Ezau. Hij
wilde hem zegenen. 24 Hij vroeg: "Ben je echt mijn zoon Ezau?" Ja-
kob zei: "Ja." 25 Toen zei hij: "Zet het eten bij mij neer, dan zal ik eten
van de maaltijd van mijn zoon. Daarna zal ik je zegenen." Toen zette
Jakob het eten bij hem neer en Izak at. Ook bracht Jakob wijn en
Izak dronk. 26 Daarna zei Izak tegen hem: "Kom bij me en kus me,
mijn zoon." 27 Jakob kwam dichterbij en kuste hem. Toen Izak de
geur van zijn kleren rook, zegende hij hem en zei: "Mijn zoon ruikt
94


naar het veld dat de Heer heeft gezegend. 28 God zal je de dauw van
de hemel en vruchtbare grond geven. Hij zal je graan en wijn in over-
vloed geven. 29 Volken zullen je dienen en zich diep voor jou buigen.
Je zal heersen over je broers. De zonen van je moeder zullen zich
voor jou buigen. Als mensen jou slecht behandelen, zal God ook hn
slecht behandelen. En als mensen jou goed behandelen, zal God ook
goed voor hn zijn." 30 Toen was Izak klaar met het zegenen van
Jakob.
Ezau ontdekt dat hij bedrogen is
30 Jakob was nog maar net bij zijn vader weg, toen zijn broer Ezau
terugkwam van de jacht. 31 Ook Ezau maakte een lekkere maaltijd
klaar en bracht die naar zijn vader. Hij zei tegen hem: "Vader, kom
zitten en eet van het wild dat ik heb klaargemaakt. Dan kunt u mij
zegenen." 32 Zijn vader Izak zei tegen hem: "Wie ben jij?" Hij zei: "Ik
ben uw oudste zoon Ezau." 33 Toen schrok Izak vreselijk en zei:
"Wie was het dan die daarnet het wild heeft geschoten en aan mij
heeft gebracht? Ik heb van alles gegeten, voordat jij kwam. Daarna
heb ik hem gezegend. Daarom zal hij ook gezegend zijn." 34 Toen
Ezau dat hoorde, schreeuwde hij van woede en zei tegen zijn vader:
"Zegen mij k, vader!" 35 Maar zijn vader zei: "Je broer heeft mij
bedrogen. Hij heeft jouw zegen gestolen." 36 Ezau zei: "Ze noemen
hem niet voor niets Jakob (= 'verdringer')! Want nu heeft hij me al
twee keer bestolen! Hij heeft van mij de rechten gestolen die ik als
oudste zoon had, en nu heeft hij ook nog mijn zegen gestolen." En hij
vroeg: "Heeft u voor mij dan geen zegen meer over?" 37 Izak ant-
woordde: "Ik heb hem tot heerser over jou gemaakt. Ik heb al zijn
broers tot zijn knechten gemaakt. Ik heb hem graan en wijn gegeven.
Wat kan ik dan nog voor jou doen, mijn zoon?" 38 Hevig huilend
antwoordde Ezau zijn vader: "Heeft u alleen die ene zegen, vader?
Zegen mij alstublieft k, vader!" 39 Toen antwoordde zijn vader: "Je
zal ver van vruchtbare grond wonen, zonder dauw van de hemel. 40
Je zal leven van wat je zwaard voor je verovert en je zal je broer die-
95


nen. Maar er zal een tijd komen, als je heel erg je best doet, dat je
zijn juk ... van je schouders zal kunnen afgooien."
Jakob vlucht voor Ezau
41 Ezau haatte Jakob, omdat Izak Ezau's zegen aan Jakob gegeven
had. Hij zei bij zichzelf: "Binnenkort zal onze vader sterven. Daarna
zal ik mijn broer Jakob doden." 42 De mensen vertelden aan Rebekka
wat haar oudste zoon had gezegd. Ze riep haar jongste zoon Jakob bij
zich en zei tegen hem: "Je broer Ezau wil wraak op je nemen. Hij wil
je doden. 43 Doe nu wat ik je zeg. Maak je klaar voor vertrek en
vlucht naar mijn broer Laban in Haran. 44 Blijf daar totdat je broer
niet meer zo kwaad is. 45 Als hij vergeten is wat je hem hebt aange-
daan, zal ik je laten halen. Waarom zou ik op n dag jullie alle twee
verliezen?" ...

Hoe komt Jacob nu aan de zegen van de eerstgeborene? Alleen een
list maakt dit mogelijk. Je hebt dat verhaal vast wel eens in de kin-
dernevendienst gehoord. Jakob doet net alsof hij Ezau is, en brengt
zijn bijna blinde vader een stuk wildbraad en krijgt z de zegen die
Izak aan Ezau wilde geven. Die zegen luidde z:

Mijn zoon ruikt naar het veld dat de Heer heeft gezegend. 28 God
zal je de dauw van de hemel en vruchtbare grond geven. Hij zal je
graan en wijn in overvloed geven. 29 Volken zullen je dienen en zich
diep voor jou buigen. Je zal heersen (dat betekent zorg dragen voor)
over je broers. De zonen van je moeder zullen zich voor jou buigen. Als
mensen jou slecht behandelen, zal God ook hn slecht behandelen. En
als mensen jou goed behandelen, zal God ook goed voor hn
zijn. (Zoals God dat aan Abraham beloofd had.)

Als Izak en Ezau het bedrog opmerken is het al te laat. Nu kan het
niet meer ongedaan worden gemaakt. Voor de zegen geldt: eens
gegeven, blijft gegeven! Voor Ezau is er alleen nog een andere zegen:
96


je zult van je zwaard leven, en je zult Jacob dienen. Je kunt je daar-
van bevrijden, maar dan sta je overal buiten. De zegen van Abraham
is dan niet langer voor jou en je kinderen. Zo komt Gods belofte
precies uit! Ezau aanvaardt het echter niet en in zijn boosheid pro-
beert hij Jacob te doden maar als Rebecca daar achter komt, waar-
schuwt ze Jacob zodat die kan vluchten, ver weg naar het land van
zijn oom Laban.

5. Wat leren we nu van het verhaal van Jacob?
Het is niet goed dat mensen proberen Gods beloften te laten
uitkomen daar zorgt de HEERE zelf wel voor. Maar ook als ze
het wel proberen, dan komt het toch z uit als God het bedoeld
heeft.
God beschermt in elke generatie het uitkomen van Zijn belof-
te. De zegen zl door de wereld heengaan en alle volkeren bereiken.
Mensen kunnen daar nooit definitief obstakels tegenover opwerpen.
We leren ook nog, dat een zegenspreuk zegenende woor-
den een ander helpen te worden opgebouwd. Goede woorden
tegen elkaar spreken, een compliment geven, iemand feliciteren, dat
alles geeft een ander kracht. Willen we dan niet liever z tegen elkaar
spreken?



97


les 12 Jozef de vraag naar de macht

Over het leven van Abraham, Izak en Jakob is natuurlijk nog veel
meer te vertellen dan wat we in de afgelopen twee lessen hebben
behandeld. We geven ook in deze les alleen maar een omschrijving
van de belangrijkste gedachte achter deze verhalen. Bij Abraham was
dat de uittocht uit zijn vaderland en het ontvangen van de zegen die
bestemd is voor alle volkeren. De missie van het volk Isral wordt
hier verduidelijkt. Het offer d.w.z. het opgeven van Izak speelde
daarbij een hoofdrol. Niet de natuurlijke afstamming, maar het ver-
trouwen op God bepaalt de voortgang van de zegen door de genera-
ties heen.
Bij Izak zelf zien we de droom van een volk dat machtig te midden
van de volkeren zal staan. Ook velen van de zoons van Jacob blijken
die droom te delen. Dat visioen van Izak daarom houdt hij zo van
zijn zoon Ezau is echter niet in overeenstemming met Gods bedoe-
ling. Z moet Isral niet zijn!
Bij Jacob ging het vooral om de verhouding tot de buurvolkeren,
om de zegen en het eerstgeboorterecht. Ook dat verhaal hebben we
niet volledig verteld. Ezau is in dit verhaal de vijandige niet-jood maar
ook de tweelingbroer en die dubbelzinnigheid blijft bestaan.
De geschiedenis van Jozef zullen we aan n enkele gedachte op-
hangen. We noemen dat kortweg de vraag naar de macht. De koning
moet God representeren als herder van het volk de machthebber is
dus een zaakgelastigde van God. Welk karakter moet die koning dan
hebben? Welke zoon van Jacob vertoont dat karakter?
Er is ook nog een fraaie praktische toepassing van dit verhaal. We
zullen zien dat ondanks alle pech die Jozef heeft, Gods sturende hand
achter alle gebeurtenissen zit, zodat hij op de juiste tijd op de juiste
plaats is en geschikt gemaakt om dan het werk te doen dat God hem
opgedragen heeft.

98


1. De diepere betekenis van de geschiedenis van Jozef
Iedereen heeft in hoofdlijnen het verhaal van Jozef wel gehoord.
Het verhaal dus van de dromen, van het veelkleurige onderkleed, van
de verkoop van Jozef als slaaf aan een Egyptenaar, het bedrog van de
vrouw van Potifar, het verhaal van de bakker en de schenker, dat
Jozef onderkoning wordt en het land van hongersnood redt en de
geschiedenis van Benjamin waarmee Jozef de broers een lesje leert.
Dat alles zullen we hier niet in detail opnieuw vertellen.
De geschiedenis van Jozef begint in Genesis 37:2, en eindigt met
het laatste hoofdstuk van Genesis, hoofdstuk 50. Jacob heeft 12
zoons. Normaal gesproken zou de eerstgeborene de zegen van Abra-
ham weer doorgeven, en dat is Ruben. In dit verhaal wordt die rol
echter aan twee personen toebedeeld. Aan Juda de eerstgeborene
volgens de zegening van Jacob in Genesis 49 en aan Jozef de
eerstgeborene naar het karakter. Samen staan zij symbool voor het
volledige volk Isral.
Later wordt Jozef ook de naam voor het noordelijke rijk dat na ko-
ning Salomo ontstond en in de Assyrische ballingschap verdween.
Juda wordt de naam voor het zuidelijke rijk van de twee stammen,
dat uit de Babylonische ballingschap terugkeerde. Het verhaal wil dus
eigenlijk ook zeggen, dat zonder het noordelijke rijk (Jozef) het zuide-
lijke rijk (Juda) niet had kunnen overleven.
We hebben eerst deze achtergrond geschetst zodat duidelijk wordt
dat het verhaal niet alleen maar over een jongen van 17 gaat die
onderkoning van Egypte wordt. Achter het verhaal zit, zoals in veel
verhalen in de Bijbel een ander verhaal, een onderlaag. Anders ge-
zegd, het verhaal heeft een dubbele bodem. Het is enerzijds de ge-
schiedenis van een familie, anderzijds een symbolisch verhaal over
het karakter en de opdracht van een volk, nl. Isral.
99


1.1 De geschiedenis van Jozef
Beginnen we echter nu met het verhaal zelf. Jozef is met zijn 17 ja-
ren een onschuldige jongen. Maar we lezen wel dat hij het lievelinge-
tje van zijn vader is. Jacob geeft hem daarom een veelkleurige man-
tel, een koningsmantel of pronkgewaad. Dat is waarschijnlijk een lang
onderkleed geweest, zoals dat gedragen werd door de kinderen van
een koning. Jacob koestert blijkbaar grote ambities voor zijn zoon,
hoewel het gewoon zijn taak is om de kudden van Jacob te hoeden.
Waarom is Jozef de lieveling van Jacob? Vermoedelijk omdat hij de
zoon is van zijn geliefde vrouw Rachel, en de 11e zoon de 12e is
Benjamin die in het verhaal nog een rol gaat spelen. Wanneer Jozef
met zijn halfbroers in het veld is, hoort hij wel eens wat ze zeggen
over hun vader. Ze mopperen blijkbaar nog al op hem. Meer naef
dan gemeen vertelt Jozef aan zijn vader wat zijn halfbroers allemaal
verteld hebben. Om die reden is Jozef niet erg geliefd bij zijn broers.
Het is zelfs zo erg dat ze hem mijden en niet meer met hem willen
praten. Wat opvalt is de naviteit van Jozef. Dan heeft Jozef een
droom die het conflict nog scherper maakt. In die droom vertelt God
aan Jozef wat zijn uiteindelijke bestemming is. Hij vertelt de eerste
droom aan zijn broers:

Genesis 37:6 Luister eens naar wat ik heb gedroomd! 7 We waren
in het veld bezig om het graan tot bossen te binden. Toen ging mijn
bos graan overeind staan en blf overeind staan. En die van jullie
gingen er omheen staan en bogen voor mjn bos. 8 Toen zeiden zijn
broers tegen hem: Wil je soms koning over ons zijn? Wil je soms over
ons heersen? En ze haatten hem nog meer, vanwege die droom en
om wat hij had gezegd.

Maar zijn broers accepteren niet dat deze droom door God is gege-
ven. Zij begrijpen er alleen maar uit, dat Jozef over hen wil heersen.
Vanwege het graan dat ze nodig hebben, zullen de broers zich ooit
voor Jozef moeten buigen. Jozef zou dan koninklijke eer moeten krij-
100


gen, maar dat kan niet in hun ogen, want die status komt aan de
eerstgeborene, aan Ruben toe. Uiteindelijk blijkt echter, dat de
droom precies uitkomt. Want dat lezen we in Genesis 42:6.

6 Jozef was de heerser van het land. Hij verkocht zelf het graan aan
de mensen. Toen zijn broers aangekomen waren, bogen ze zich diep
voor hem.

Gaat het in dit heersen van Jozef dan alleen maar om pure macht?
Dat is ook een interessante vraag. Omdat Jozef de heerser van het
land was, kon hij voorkomen dat zijn 11 broers en zijn vader zouden
omkomen van de honger. Heersen blijkt dus in dit geval een zegen te
zijn maar de broers zien alleen maar een ambitieuze machtshonger.
En nadat hij de tweede droom ook aan zijn vader heeft verteld de
droom van de hemellichamen is Jacob het daarmee eens. In die
tweede droom wordt duidelijk dat het lot van Jacob en de 11 broers
volledig afhankelijk is van de zegen van Jozef.
Opnieuw is er de dubbelzinnigheid van het begrip heersen. Bete-
kent heersen nu de macht hebben of verantwoordelijk zijn voor an-
deren? Jozef, die droomt van het heersen ambitie volgens zijn
broers blijkt zijn door God gegeven macht te gebruiken om te zor-
gen voor zijn familie, de farao en het Egyptische volk en daarmee
uiteindelijk het voortbestaan van het volk Isral te garanderen.
1.2. De ondergang van Jozef
De broers denken dat Jozef een enorme machtshonger heeft. Het
conflict loopt nu zo hoog op, dat ze besluiten hem te doden. Op aan-
raden van de oudste broer, Ruben, willen ze hem toch liever als slaaf
verkopen. Eerst werpen ze Jozef in een put en wachten op de aan-
komst van de kooplieden. Maar terwijl ze nog wachten, halen Midia-
nitische kooplieden Jozef uit de put, en verkopen hem door aan de
karavaan van de Ishmalieten die kort daarna door het land trekt.
Zelfs wanneer Ruben van plan geweest was, om Jozef later uit de put
101


te bevrijden, is het nu te laat. Het lievelingetje van Jacob met zijn
koninklijke ambities, wordt als slaaf naar Egypte gevoerd en verkocht
aan een ambtenaar van de farao, Potifar.
Maar met Jozef gaat het goed in Egypte. Hij handelt niet koppig
maar doet getrouw het werk van een slaaf in het huis van zijn mees-
ter. God zegent dat. Potifar gaat meer en meer aan Jozef toever-
trouwen. Zo wordt Jozef voorbereid op het heersen dat wil zeggen
verantwoordelijke zorg dragen over het geheel Egypte. Het is alsof
God zelf door de gebeurtenissen de opvoeding van Jozef op zich
neemt. Zodat Jozef ook een geschikte heerser zal zijn. Maar het is
ook de keuze van Jozef om hier een getrouwe dienaar te zijn.
Dan komt van de vrouw van Potifar de beschuldiging van verkrach-
ting. Normaal gesproken zou de straf daarvoor de dood door ver-
branding zijn. Toch heeft Jozef zoveel indruk gemaakt, dat zijn heer
besluit om hem alleen maar in de gevangenis op te sluiten. Dat zou
kunnen betekenen dat hij eigenlijk zijn vrouw niet gelooft, maar
vanwege haar woorden in het openbaar onder druk staat en Jozef
toch moet bestraffen.
Jozef zit vervolgens in de gevangenis met een wijnschenker en een
broodbakker van het hof van de farao, die waarschijnlijk van betrok-
kenheid bij een opstand tegen de farao worden verdacht. De dromen
die zij hem vertellen, weet hij uit te leggen en het komt precies zo uit:
de bakker zal sterven en de schenker zal leven. Wanneer twee jaar
later de farao een bijzondere droom heeft, herinnert de wijnschenker
zich de geschiedenis met Jozef. Hij weet de farao ervan te overtuigen
dat deze Hebreeuwse slaaf de betekenis van de droom zal weten.
Intussen is Jozef ook in de gevangenis tot een hoge en bijna vrije
positie opgeklommen. De les is duidelijk: je werk doen ten behoeve
van anderen in welke situatie je ook zit, dat wordt door God geze-
gend. Zelfs wanneer je, zoals Jozef, alle recht en reden hebt om te
klagen over je lot. Maar dat zou Jozef niet verder hebben geholpen.
102


1.3. De opgang van Jozef
Jozef wordt na twee jaar uit de gevangenis gehaald en weet de fa-
rao ervan te overtuigen dat zijn droom betrekking heeft op zeven
voorspoedige jaren, gevolgd door een hongersnood van zeven jaar.
Vooral omdat Jozef ook een praktische oplossing voor dit probleem
weet te bieden, krijgt hij een positie aan het hof. Hij zal toezicht hou-
den op alle maatregelen die nodig zijn om de hongersnood te kunnen
overleven. Farao geeft aan Jozef zeer veel invloed, zonder hem wer-
kelijk macht te geven. Dat wordt duidelijk uit dit vers:

Genesis 41:39: Tegen Jozef zei hij: Omdat God dit aan jou heeft
verteld, is er niemand zo verstandig en wijs als jij. 40 Jij zal de leiding
over mijn hele paleis krijgen en mijn hele volk zal jou in alles gehoor-
zamen. Alleen door de troon zal ik groter zijn dan jij. 41 Maar ik geef
jou de leiding over heel Egypte.

De troon is alle macht, want geen enkele ambtenaar heeft werke-
lijk macht. Hij oefent immers alleen macht uit in naam van de farao
over dat deel waarover hij is aangesteld. Hier zegt farao tegen Jozef:
jij mag doen wat je wilt ten aanzien van heel het volk, maar bedenk
wel dat alle macht aan mij is. Handel dus in alles in mijn naam en
onder mijn gezag. Jozef die we vaak voor het gemak de onderko-
ning noemen is dus eerder een speciale gezant van de koning. Hij is
de representant van farao.
Op dezelfde wijze kan een mens heersen in de naam van God niet
dat iemand macht heeft, maar macht uitoefent in de naam van God.
Zo zag Isral de functie van de ware koning. Niet als een tweede in
rang onder God, niet als een machthebber, maar als een zaakgelas-
tigde van God in de zaken hier dus het welzijn van het volk waar-
over hij is aangesteld.
We hebben in deze les n enkele gedachte gevolgd. Het verhaal
van Jozef laat primair zien wat het karakter van de koning, de ware
representant van God op aarde, moet zijn. De ware representant van
103


God is een zaakgelastigde, die voor het welzijn en de vrede van de
volkeren moet zorgen. Dat is de zegen van Abraham. In het verhaal
van Jozef wordt duidelijk welke broers wel en welke niet geschikt zijn
om dit type koningschap te vervullen. Jozef staat symbool in het ver-
haal voor het ware koningschap.
Het ligt meer voor de hand om aan een van de andere zoons de
voorkeur te geven vanuit menselijk perspectief. In Genesis 49 geeft
Jacob de zegen aan al zijn zoons. Hij heeft het karakter van zijn zoons
nauwkeurig begrepen. Ze blijken allemaal ongeschikt te zijn, behalve
Juda als tenminste Jozef er ook nog is. En daarmee wordt duidelijk
dat het karakter van Jozef voor heel Isral en met name voor de ko-
ning doorslaggevend is. Jozef moet worden nagevolgd: hij is getrouw
op elke plek waar God hem stelt, hij blijft vertrouwen op Gods zorg in
de diepste nood, hij gebruikt zijn invloed om tot een zegen voor an-
deren te zijn. Dat is de functie van Isral, dat is de functie van de Ko-
ning van Isral.
Ruben, de oudste, kan het niet zijn, omdat hij door zijn eigen drif-
ten wordt beheerst.. (Genesis 49:3,4 vgl. Genesis 35:22)
Simeon en Levi kunnen het niet zijn, omdat ze geneigd zijn om uit
wraakzucht met geweld te handelen. Enzovoorts.
Aan Juda wordt wel het koningschap toegezegd. Maar het is tijde-
lijk: Juda moet heersen tot de Messias komt, de waarachtige koning.
(Genesis 49:10) Er is dus nog een andere representant die uit Isral
zou voortkomen.
Over Jozef wordt tenslotte gezegd dat hij een herder van Isral zal
zijn, de rots waarheen men vluchten kan in tijden van gevaar. Alle
mogelijke zegeningen rusten op Jozef, zelfs nog meer dan die aan
Abraham gegeven werd:

Genesis 49:26. De zegen die ik je geef, is nog beter dan de zegen die
mijn voorvaders mij hebben gegeven. De zegen van je vader is groter
dan de eeuwige heuvels hoog zijn. Die zegen zal komen op het hoofd
van Jozef, de man die uit zijn broers is uitgekozen.
104


2. Genesis 39
2.1 Jozef in het huis van Potifar
1 Jozef was intussen door de Ismalieten naar Egypte gebracht. Hij
was daar aan de Egyptenaar Potifar verkocht. Potifar werkte aan het
hof van de Farao. Hij was het hoofd van de lijfwacht. 2 De Heer was
met Jozef. Daardoor ging het in alles goed met hem. Hij woonde in
het huis van zijn heer, de Egyptenaar. 3 Potifar zag dat de Heer met
Jozef was. Hij zag dat de Heer ervoor zorgde dat Jozef goed was in
alles wat hij deed. 4 Daarom mocht Potifar hem graag en was hij
goed voor hem. Hij gaf hem de leiding over het hele huis, over alles
wat hij bezat. 5 Vanaf dat moment was de Heer goed voor iedereen
in het huis van de Egyptenaar vanwege Jozef. De Heer was goed voor
alles wat Potifar had, in zijn huis en op zijn velden. 6 Potifar liet alles
wat hij had helemaal aan Jozef over. Hij hoefde zich zelf nergens
meer mee te bemoeien, alleen nog maar met wat hij at.
Jozef zag er goed uit en was knap om te zien. 7 Dat vond de vrouw
van Potifar ook. Op een keer zei ze: "Kom, ga met me mee naar bed!"
8 Maar hij wilde niet en zei tegen haar: "Mijn heer laat alles wat hij
heeft aan mij over. Hij hoeft zich nergens meer mee bezig te houden.
Ik heb de leiding over alles wat hij heeft. 9 Niemand in dit huis heeft
meer macht dan ik. Hij heeft mij alles gegeven. Alleen u heeft hij mij
niet gegeven, omdat u zijn vrouw bent. Hoe zou ik dan zoiets slechts
kunnen doen en ongehoorzaam zijn aan mijn God?" 10 Maar elke dag
zeurde ze er bij Jozef om. Toch deed hij niet wat ze wilde en ging hij
niet met haar naar bed.
11 Op een dag kwam hij het huis binnen om zijn werk te doen.
Niemand van de andere bewoners was op dat moment in de kamer.
12 Ze greep hem bij zijn kleren en zei: "Kom nou met me mee naar
bed!" Maar hij rukte zich los, liet zijn kleren in haar handen achter en
vluchtte naar buiten. 13 Zo stond ze daar met zijn kleren in haar han-
den, terwijl hij naar buiten was gerend. 14 Gauw riep ze de andere
mensen in huis en zei tegen hen: "Mijn man heeft die Hebreeuwse
105


slaaf hier gebracht, omdat hij iets tegen mij van plan is. Want die
slaaf heeft geprobeerd om me te verkrachten. Maar ik ben gaan
schreeuwen. 15 Toen ik begon te schreeuwen rende hij weg. Hij liet
zijn kleren bij mij achter en vluchtte naar buiten."
16 Ze hield zijn kleren bij zich totdat Potifar terugkwam. 17 En ze
zei tegen hem: "Die Hebreeuwse slaaf die jij hebt meegebracht, heeft
geprobeerd me te verkrachten. 18 Maar toen ik begon te schreeu-
wen, is hij naar buiten gevlucht zonder zijn kleren mee te nemen." 19
Potifar werd woedend toen hij hoorde wat zijn vrouw vertelde. 20 Hij
liet Jozef grijpen en in de gevangenis gooien. Dat was de gevangenis
waar de gevangenen van de koning zaten. Zo kwam Jozef in de ge-
vangenis terecht.
21 Maar de Heer was met Jozef. Hij was goed voor hem en zorgde
ervoor dat het hoofd van de gevangenis vriendelijk voor hem was. 22
Hij liet Jozef voor alle gevangenen zorgen en liet hem al het werk
doen. 23 Zelf keek hij helemaal niet meer naar zijn werk om. Hij ver-
trouwde helemaal op Jozef. Dat kwam doordat de Heer met Jozef
was. Hij zorgde ervoor dat Jozef goed was in alles wat hij deed.
Samenvatting
In het verhaal van Jozef gaat het om de vraag welke zoon van Jacob
en daarmee welke karakter dominant zal zijn in dat volk Isral dat
God moet representeren op de aarde. Wat is het karakter van de
macht of invloed, die deze representant van God zal uitoefenen?
Kortom welke zoon van Jacob is de belangrijkste?
Is het Ruben, de eerstgeborene? Maar juist hij handelt tegenover
Jozef als een tweede Kan en wordt beheerst door zijn driften.
Is het dan Juda? Hij wordt inderdaad ondanks zijn fouten aangewe-
zen als een koninklijke figuur door een belofte die Jacob geeft wan-
neer hij zijn zoons zegent op zijn sterfbed. Maar Juda heeft gefaald
en doet zijn plicht niet tegenover Tamar. Zijn koningschap is daarom
106


tijdelijk, tot op de dagen van de Messias. Die Messias zal echter wel
uit Juda voortkomen.
Of is het Jozef? De missie van Isral wordt duidelijk in het handelen
van Jozef, die Egypte redt van de hongersnood. Heersen blijkt herder-
lijke zorg te zijn. Jozef is de redder van Egypte n het volk Isral. En
precies die typering als herder en redder krijgt Jozef ook te horen
wanneer zijn vader Jacob hem op zijn sterfbed de zegen geeft.
Maar er is ook een schaduwzijde zodat we weten dat ook in Jozef
het verhaal nog niet volledig is. We lezen ook in Genesis dat de farao
door middel van Jozef aan de hongersnood in zijn land veel rijkdom
heeft vergaard. En juist die versterkte positie van de farao leidt tot
het tirannieke optreden van de farao tegenover Isral in het boek
Exodus.
Je kunt voor je persoonlijke leven de les leren, dat achter alle nare
gebeurtenissen in het leven toch de beschermende hand van God
schuilgaat. Hij zorgt ervoor dat je wordt opgevoed door wat je in je
leven meemaakt. Wanneer je op Hem vertrouwt, zul je op het goede
moment op de goede plaats zijn en dan geschikt gemaakt zijn om het
werk van de Heer te doen.

107


Inhoud
Voorwoord ........................................................................................................................................... 2
Les 1 Over God................................................................................................................................... 4
1. Geloven in God .......................................................................... 4
2. Openbaring ................................................................................ 5
3. God heeft gesproken! ................................................................ 8
4. Openbaring en religie ................................................................ 9
Samenvatting ................................................................................. 9
les 2 - Christus, de Zoon van God. ...................................................................................................... 11
1. De geschiedenis van Jezus ....................................................... 11
2. Jezus de opgestane Here ......................................................... 13
3. Jezus de Heer ........................................................................... 14
Samenvatting ............................................................................... 14
les 3 - de Heilige Geest ....................................................................................................................... 16
1. De Geest in de schepping. ....................................................... 16
2. De Geest en Jezus Christus. ..................................................... 17
3. De Geest en de kerk ................................................................ 18
Samenvatting ............................................................................... 19
les 4 de Bijbel ...................................................................................................................................... 20
1. De opbouw van de Bijbelse bibliotheek .................................. 20
4. De 17 profetische boeken. .................................................. 22
2. Het gezag van de Bijbel ........................................................... 23
3. Tegenspraak tegen de Bijbel ................................................... 25
4. Het belang van de Bijbel .......................................................... 26
Samenvatting ............................................................................... 27
les 5 - De belijdenis van de kerk ......................................................................................................... 28
108


1. Wat is belijden? ....................................................................... 28
2. De belijdenissen van de kerk ................................................... 29
3. De Twaalf Artikelen ................................................................. 30
3. Belangrijke punten uit de belijdenis ........................................ 31
les 6 de Kerkdienst (1) ........................................................................................................................ 33
1. Wat is eredienst? ..................................................................... 33
2. De opbouw van de liturgie ...................................................... 34
De voorbereiding ......................................................................... 34
Het Gebed ................................................................................... 37
les 7 - De kerkdienst (2) ...................................................................................................................... 39
1. De Schriftlezing en de preek .................................................... 39
1.1 De Schriftlezing .................................................................. 39
1.2 De preek ............................................................................ 40
2. De voorbeden en de collecte .................................................. 41
3. De opdracht of uitzending en de zegen .................................. 42
Samenvatting les 1 t/m 7 ................................................................................................................... 45
les 8 De oergeschiedenis .................................................................................................................... 48
Genesis 1:1-3, 26-31 .................................................................... 48
1. De schepping van de mens ...................................................... 49
2. Naar Gods beeld en gelijkenis ................................................. 52
3. De zondeval. ............................................................................ 54
Genesis 2 ..................................................................................... 58
God maakt de wereld .............................................................. 58
De tuin van Eden ..................................................................... 58
God maakt de vrouw ............................................................... 59
109


Genesis 3 ..................................................................................... 59
les 9 de man en zijn broeder ........................................................................................................... 62
1. Genesis 4 ................................................................................. 62
1.1 Kan en Abel ....................................................................... 62
1.2 De familie van Kan ............................................................ 63
2. Uitleg van het verhaal ............................................................. 63
2.1. de gevolgen van de zonde ................................................ 64
2.2. De aankondiging van het herstel ...................................... 66
3. Kan en Abel ............................................................................. 67
3.1 Het offer ............................................................................ 69
3.2 De eerste moord ................................................................ 72
3.3 Het gevolg van de moord .................................................. 74
1.10. het geloof van Abraham ............................................................................................................ 77
Genesis 12 ................................................................................... 77
Abram wordt door God geroepen ........................................... 77
1. Abraham representeert God ................................................... 78
2. Abraham en Izak .................................................................... 80
2.1 Genesis 22 ............................................................................. 80
2.2 Abraham en de afgoderij ................................................... 82
2.3 Het offer van Izak............................................................. 83
3. Wat is geloof? .......................................................................... 84
Samenvatting ............................................................................... 86
les 11 Jacob en Ezau ........................................................................................................................ 87
1. Jacob en zijn tweelingbroer ..................................................... 87
1.1 Genesis 35 ......................................................................... 88
110


1.2 De strijd van de tweelingbroers ............................................ 89
3. Wat is een zegen? .................................................................... 91
4. De list van Rebecca .................................................................. 92
Jakob bedriegt Ezau en zijn vader ........................................... 92
Ezau ontdekt dat hij bedrogen is ............................................. 94
Jakob vlucht voor Ezau ............................................................ 95
les 12 Jozef de vraag naar de macht ............................................................................................... 97
1. De diepere betekenis van de geschiedenis van Jozef ............. 98
1.1 De geschiedenis van Jozef ................................................. 99
1.2. De ondergang van Jozef ................................................. 100
1.3. De opgang van Jozef ....................................................... 102
2. Genesis 39 ............................................................................. 104
2.1 Jozef in het huis van Potifar ............................................ 104
Samenvatting ............................................................................. 105

You might also like