You are on page 1of 1

COLUMN WIR HABEN ES GEWUSST

De atleten van de Bondsrepubliek Duitsland, toen onder de internationale afkorting BRD, zaten al even vol met untersttzende Mitteln als hun DDR-kameraden von drben. Dat mag geen verwondering wekken. De jaren zeventig en tachtig waren nu eenmaal de gekke jaren van de cortico- en vooral de anabole steroden. Over die onthulling waar de hele wereldpers nu vol van is, kunnen we kort zijn: het is niet echt een onthulling. In 1991, kort na de val van de Muur van Berlijn, verscheen het boek Doping Dokumente, van de hand van Brigitte Berendonk. De voormalige en daarna naar het Westen gevluchte DDR-atlete Berendonk had onderzoek gedaan in de vrijgegeven archieven en vond de bewijzen van doping op grote schaal, flachendeckendes zoals alleen de Duitsers dat zo mooi kunnen zeggen. Maar al meteen op pagina 21 van haar boek verwijst Berendonk naar een discussie die in 1977 ook in de schoot van de West-Duitse sport werd gevoerd. De toenmalige parlementarir Wolfgang Schuble (later was hij CDU-voorzitter, minister van Sport, van Binnenlandse Zaken en tegenwoordig van Financin) liet zich niet onbetuigd: Er bestaan middelen (spierversterkende anabolica worden bedoeld, red.) die we onverwijld maar gecontroleerd moeten aanwenden, want klaarblijkelijk kunnen zonder die middelen geen prestaties meer worden geleverd. Zoals de DDR wilde winnen van WestDuitsland remember de 10 op het WK in 1974 wilden ook de WestDuitsers vooral graag winnen van hun communistische buren in hun lullige blauwe sporttenuetjes. Die na-ijver heeft voor ongekende resultaten gezorgd. Twintig jaar lang de DDR mocht voor het eerst als land naar de Spelen in 1968 draaiden de Duitse medaillefabrieken op volle toeren. De Oost-Duitsers waren daarbij duidelijk performanter en dat is niet alleen terug te voeren op het beter onder knie hebben van het dopinggebruik. Dat laatste mag men heel letterlijk nemen, want behalve n geopereerde transseksueel (Heidi/Andreas Krieger) die haar/zijn problematiek weet aan het Oral-Turninabol dat ze haar hadden toegediend, heeft de DDR ondanks alle broodjeaapverhalen nauwelijks bewezen ongelukken met doping. De West-Duitsers hebben die wel: zevenkampster Birgit Dressel stierf in 1987 op 26-jarige leeftijd aan orgaanfalen ten gevolge van jarenlang medicijngebruik en vooral anabolica. Ook toen schreef Werner Franke (de toenmalige man van Berendonk) dat de West-Duitse sport in de jaren tachtig vergeven zat van doping. Die pillen en spuiten hebben de Duitsers overigens wel wat opgeleverd. In Seoel wonnen de DDR en de Bondsrepubliek samen 142 medailles. Vier jaar later leverde de eengemaakte ploeg weg was de na-ijver meteen zestig medailles in. In Peking werden in 2008 honderd (100!) Duitse medailles minder gewonnen dan twintig jaar eerder in Zuid-Korea. In Londen klommen ze van 42 naar 44 medailles. De successen van de DDR-sport waren niet alleen te verklaren door doping. Zoals de grote sportbaas van de Oost-Duitsers Manfred Ewald mij kort voor zijn dood toevertrouwde: Iedereen had de doping, de DDR had meer. Er ws doping bij ons, maar we reageerden op wat we vanuit het Westen hoorden. Laat dat laatste nog een eigen inkleuring van de geschiedenis zijn, het belang van deze onthullingen over de West-Duitse sport is vooral het tijdstip. De publieke opinie is meer dan ooit ontvankelijk voor dopingnieuws

Er bestaan middelen die we moeten aanwenden, want zonder kunnen we geen prestaties meer leveren
WOLFGANG SCHUBLE (1977)

in alle mogelijke nuances. Met het verhaal in Die Sddeutsche Zeitung is nogmaals duidelijk bewezen dat doping zich niet beperkt tot de communisten en de coureurs. Het zou goed zijn mochten we de oefening maken voor alle sporten om dan voor eens en voor altijd tot de slotsom te komen dat vanaf de jaren zestig, maar vooral in de jaren zeventig en tachtig slechts heel zelden topprestaties zijn geleverd zonder doping. Dat is de keiharde realiteit. Jawel, ook in dit land. We hadden in de jaren zeventig wielrenners die iedereen naar huis reden. We hadden lopers die iedereen naar huis liepen. We hadden in 1976 een 21-jarige die 1.43.86 liep op de 800 meter en een andere 21-jarige die 45.04 liep op de 400 meter. Dat is haast veertig jaar geleden en met die tijden zit je nog steeds in de olympische finale. De lopers zijn jammer genoeg overleden, maar er zijn nog genoeg andere tijdgenoten die weten hoe de vork in de steel zat. Een afgewogen in kaart brengen van de dopinggeschiedenis zonder oprichting van een schandpaal, hoe lang wachten we daar al niet op?

Hans Vandeweghe Sportcolumnist en dopingkenner

You might also like