You are on page 1of 24

De geleerden van Deoband:

hun houding in de politiek onder de Britten en de beeldvorming in de hedendaagse, landelijke pers.

BA scriptie, Arabische Taal en Cultuur 15 oktober 2008

INHOUDSOPGAVE
Inleiding 1. De Geleerden van Deoband Deoband Oprichting van Dr al-Ulm Deoband Geloofsleer van de Deobandis Muhammad Ilys en de Tabligh-beweging Conclusie 2. De houding in de politiek tijdens het Britse rijk Inleiding Mahmd al-Hasan en zijn studenten Conclusie 3. Deobandis in de publieke sfeer Conclusie 4. Eindconclusie Bibliografie 3 4 4 4 6 10 11 12 12 13 16 18 22 23 24

Inleiding
In het derde jaar van de opleiding Arabische Taal en Cultuur dienen studenten hun bachelor af te sluiten met een eindwerkstuk. Voor mij gold dat ik een begeleider moest vinden die affiniteit had met het onderwerp dat ik had gekozen. Mijn besluit over het onderwerp stond nagenoeg al eerder bijna vast. Het zou in ieder geval over India gaan, en het accent zou liggen op een islamgerelateerde onderwerp. Dit lag misschien ook aan het feit dat ik uit de regio vandaan kom. Na een duidelijk gesprek met mijn begeleider gevoerd te hebben, had ik al gauw door dat ik het onderwerp verder moest beperken en specificeren. Uiteindelijk koos ik als onderwerp voor de geleerden uit Deoband en langzamerhand verdiepte ik mij in de literatuur geschreven over de geleerden van Deoband. Hun denkwijze, geloofsleer en de methodologie die zij aanhingen werden in de literatuur die ik tot mijn beschikking had nauwkeurig aangegeven. De universiteitsbibliotheek bleek een uitstekende bron zijn vanwege het uitgebreide assortiment aan boeken, en het feit dat ik de Urdu taal machtig ben, stelde mij in staat om de oorspronkelijke bronnen te bestuderen. Ook had ik geen tekort aan Arabischtalige bronnen. Al gauw had ik voldoende literatuur bij elkaar verzameld om mijn eerste hoofdstuk uit te typen. In het tweede hoofdstuk heb ik geprobeerd om een antwoord weer te geven op de vraag wat de houding en het gedrag was van de Deobandi geleerden in de politiek gedurende het Britse bewind in India. Ik heb hier geprobeerd om mij te beperken tot enkele geleerden uit Deoband. Ik beperkte mij tot een periode en koos voor de periode na de oprichting van de school in Deoband in 1867. Wat voor actieve rol speelden de Deobandis in het bevrijden van BritsIndi? Kozen zij voor de fysieke strijd of accepteerden zij de overheersing van de Britten over India? Speelden zij berhaupt een rol in de onafhankelijkheid van India? Ik wilde echter ook wat doen met de gedachten die over de Deobandis werden geuit door buitenstaanders. Er is tenslotte weinig tot niets bekend over deze groep en je hoort er niet al te vaak over. Ik besloot nieuwsberichten na te pluizen die over de Deobandis berichtten, en probeerde na te gaan welk beeld er werd geportretteerd over deze Deobandi school. Met de Digital Library, een online zoekmachine waarbij naar allerlei krantenartikelen kon worden gezocht, werd mijn zoektocht naar dit soort specifieke nieuwsberichten enorm vereenvoudigd en heb ik een goed beeld kunnen neerzetten over de Deobandis zoals dat weergegeven wordt in de kranten. Dit vormde het derde hoofdstuk van mijn werkstuk waarmee ik vervolgens het eindwerkstuk heb afgesloten met een eindconclusie. In de werken die ik heb geraadpleegd werden er enkele keren niet de plaats van uitgave, of de jaar van uitgave vermeld. Een enkel keer stond niet eens de naam van de uitgeverij vermeld. Deze vermeldingen heb ik dan ook moeten weglaten in de bibliografie. Voor de transcriptie van Arabischtalige en Urdu namen heb ik gekozen voor een transliteratie van alleen klinkers. Namen van personen of plaatsen waarvan de schrijfwijze al reeds eerder geaccepteerd 3

werden, heb ik ongewijzigd overgenomen. Tot slot zou ik Dr. N.J.G. Kaptein willen bedanken voor de opbouwende kritiek in het samenstellen, corrigeren en ordenen van het werkstuk.

1. De Geleerden van Deoband


Wie zijn de Deobandi geleerden? Waar komen ze vandaan en waar geloven zij in? In dit hoofdstuk wordt er geprobeerd om enig duidelijkheid te verschaffen over de geleerden uit Deoband. Er zal geprobeerd worden om een beeld te schetsen van de geloofsleer van de Deobandis en wat hun intellectuele bijdrage is geweest in India voor de islamitische gemeenschap.

Deoband
Deoband is een plaats in de regio Sahranpr, Uttar Pradesh in India. Later werd de stad beroemd vanwege de oprichting van Dr al-Ulm Deoband, een school waar de meest vooraanstaande geleerden afstudeerden en vervolgens in heel India de massa onderwezen in de islam. In het huis der wetenschappen werden studenten klaargestoomd om de gemeenschap van dienst te zijn. Door de eeuwen heen is Deoband altijd een belangrijk centrum voor islamitische cultuur en onderwijs geweest.1 Voor de rebellie van 1857, n van de eerste militaire opstanden in Brits-Indi, hadden vele vooraanstaande Indiase families met geleerden zich aangesloten bij de beweging van Sayyid Ahmad Barelwi, die zich fysiek verzette tegen het Britse rijk. Nihl Ahmad hield Sayyid Ahmad verschillende keren gezelschap. De vader en de ooms van Raf al-Dn, die later een prominente rol zou spelen in het bestuur van de school in Deoband, deden actief mee in de frontlijnen en drie van zijn ooms stierven in Balakot.2 Islamitisch architectuur had een belangrijke plaats in de stad en de minaretten waren van ver buiten de stad te zien. De stad werd gekarakteriseerd als een stad met moskeen en hoge minaretten, beroemde graftombes, tuinen en bomen, met een drukke markt. De meest beroemde moskee was Masjid Chattah waarvan gezegd werd dat beroemde sfs erin hadden gemediteerd en Masjid Khanqah, dat gebouwd werd door n van de beroemdste heersers van India genaamd Aurangzeb.3 Tijdens de opstand tegen de Britten leed de stad enorm onder vervolgingen. Maar liefst 34 mannen uit de stad werden opgehangen en aan velen werden er gevangenisstraffen uitgedeeld. Nadat de opstand werd neergeslagen werden drie nabijgelegen dorpen met de grond gelijkgemaakt en werden de eigendommen van landeigenaren in beslag genomen.4

Oprichting van Dr al-Ulm Deoband

1 2

Deoband, in The Encyclopaedia of Islam. Barbara Metcalf, Islamic Revival in British India: Deoband, 1860-1900, (New Jersey: 1982), p. 91-92. 3 Barbara Metcalf, Islamic Revival in British India, p. 88. 4 Barbara Metcalf, Islamic Revival in British India, p. 91.

De school begon bescheiden in 1867, in de oude Chattah moskee onder een granaatappelboom. De eerste leraar van de school heette Mull Mahmd en de eerste student was Mahmd al-Hasan die later als n van de beroemdste leraren van de school werd beschouwd, en bekend werd als Shaykh al-Hind. De school werd beschouwd als een apart instituut en groeide snel naar aparte klaslokalen en een centrale bibliotheek. Het werd bestuurd door een professionele staf in een school waarin studenten een specifiek curriculum bestudeerden. Examens werden afgelegd door studenten en hiervoor werden er jaarlijks prijzen uitgedeeld voor de beste student. Vele studenten van de school die afstudeerden aan de Dr al-Ulm werden uiteindelijk zelf leraren op de school. Ondanks de diversiteit in afkomst en sociale status, was er in het bestuur sprake van onderlinge familiebetrekkingen. Financieel gezien was de school volledig afhankelijk van publieke giften. 5 De school werd voornamelijk opgericht door vooraanstaande studenten van de sf shaykh Hajji Imddullah. Opgericht in 1867 beweerde de Deobandi School het gedachtegoed van Shh Wal Allah te vertegenwoordigen. Shh Wal Allah (1703-1762) wordt als n van de grootste geleerden uit India beschouwd, die wereldwijd is geaccepteerd als een hervormer. Als auteur van meer dan 40 werken liet hij een zee van kennis achter. Zijn vader die madrasa rahimiyya oprichtte, en waarin Shh Wal Allah een tijd lang onderwees, wordt als een voorloper beschouwd van de school in Deoband.6 Bij de totstandkoming van de school in Deoband worden er voornamelijk twee namen genoemd: Rashd Ahmad en Muhammad Qsim. Een groep andere mensen zoals Hajji Abid Hussayn worden ook vermeld, die meer een administratieve rol hadden bij de oprichting ervan.7 Muhammad Qsim (1833-1879) werd als directeur benoemd en bleef deze belangrijke functie bekleden tot aan zijn dood. Hij zette acht beginselen uiteen voor de school waarin uitgelegd werd hoe de school bestuurd zou moeten worden, dat het hoofd van de school altijd advies dient te vragen aan de raadsleden, en dat het belangrijk was dat de leraren van de school niet handelden uit eigen gewin, noch intolerant en egostisch waren. Instructies zouden alleen moeten gegeven worden waarover men al eerder in overeenstemming was. Ook behandelde hij de financile bronnen van de school. De beginselen moedigden degenen aan die met de school verbonden waren, om donaties door middel van geld en eten aan te moedigen. Het eten van de studenten zou verzekerd moeten worden en zou zelfs vermeerderd moeten worden. Tegelijkertijd werd er gewaarschuwd voor de inmenging van de regering.8 Rashd Ahmad had aanvankelijk in het begin geen functie binnen de school, en bevond zich in Gangoh waar hij de mensen onderwees als sf gids, hadthleraar en jurist. Hij had echter wel nauwe contacten met de geleerden van de school, want hij was er zelf tenslotte bij betrokken. Zijn standpunten hadden uiteindelijk grote invloed op de ontwikkeling van de Deobandi school. Al gauw werden er zusterscholen opgericht in heel India. Rond 1880 werden er tientallen scholen opgericht door afgestudeerde studenten uit Deoband. De scholen bleven groeien en in 1967, een eeuw na de oprichting van school werd er gezegd dat er maar liefst 8934 Deobandi scholen waren opgericht. De meest grootste en succesvolste madrasa was Mazhir Ulm in Sahranpr dat slechts na zes maanden na de totstandkoming van Dr al-Ulm Deoband werd opgericht. De oprichter ervan was Ahmad Al, die een zeer nauwe band had met de
5

Barbara Metcalf, Islamic Revival in British India: Deoband, 1860-1900, (New Jersey: 1982) p. 92-94. Al-Dihlaw, Shh Wal Allh, in The Encyclopaedia of Islam. 7 Francis Robinson, The Ulama of Farangi Mahall and Islamic Culture in South Asia, (London: 2001) p.196. 8 Barbara Metcalf, Islamic Revival in British India, p. 94-98.
6

mensen uit Deoband. Na zijn dood werd Rashd Ahmad de directeur van de school en werd zijn student Khall Ahmad, die zowel een student was in Deoband als in Sahranpr, het hoofd van de madrasa. Hiervoor verliet hij zijn docentschap in Deoband. De structuur van de scholen waren vergelijkbaar met de oorspronkelijke school in Deoband. We zien dat dergelijke scholen altijd gesteund werden door vooraanstaande Deobandi geleerden die weer een directe band hadden met Deoband.9

Geloofsleer van de Deobandis


Het curriculum van Dr al-Ulm Deoband werd afgeleid uit het curriculum van de eeuwenoude Dars Nizm opleiding. Een opleiding ontwikkeld door Nizm al-Dn Mulk in de 6e eeuw in Baghdad waarbij alle islamitische wetenschappen werden onderwezen. Vervolgens ontwikkelde het Dars Nizm curriculum zich in Farang Mahall gedurende de 18e eeuw. Vakken zoals geloofsleer, exegese, traditie, jurisprudentie, Arabische taal kwamen uitvoerig aan bod. In Deoband werd de aandacht meer gevestigd op de hadth en minder waarde werd er gehecht aan de rationele vakken zoals logica en filosofie. Belang werd gegeven aan het behoud van het geloof, zoals dat door de eerste generaties beleefd werd. Culturele tradities die tegenstrijdig waren met de islam werden sterk veroordeeld. De geleerden van Deoband raakten bekend om hun wetenschappelijke kennis omtrent de traditieliteratuur en de uitgebreide commentaren die zij schreven van de canonieke hadthverzamelingen. Vrijwel over elke werk bestonden er gedetailleerde commentaren, geschreven door de Deobandi geleerden. De zes canonieke verzamelingen werden dan ook onderwezen in de laatste jaren van de opleiding waardoor de studenten de gelegenheid kregen om de lessen in boekvorm samen te stellen. Zo werd het werk Lmi al-Dirr al Jmi alBukhr geschreven door de studenten van Rashd Ahmad, die de lessen van hun leraar over de hadthverzameling van Bukhr op schrift samenstelden en vervolgens publiceerden. Khall Ahmad schreef een commentaar van de verzameling van Ab Dwud genaamd Badhl alMajhd. Muhammad Zakariyy schreef Awjaz al-Maslik il Muwatta Imm Mlik, een uitgebreid commentaar op het werk van de Muwatta van Mlik en Muhammad Binnor schreef Marif al-Sunan, een commentaar op de hadthverzameling van Tirmidh.10 De werken op het gebied van hadth waren niet beperkt tot slechts commentaren. Zafar Ahmad Uthman schreef Il al-Sunan van maar liefst 21 delen waarin de auteur de standpunten van de Hanaf school door middel van citaten uit de tradities uiteenzette, en alle tradities verzamelde waarmee de Hanaf geleerden hun kenmerkende standpunten onderbouwden. Dit werk werd onlangs nog door de Arabisch uitgeverij Dr al-Fikr gepubliceerd en werd wereldwijd in academische kringen positief ontvangen. Er bestaat geen twijfel over de waarde van Deobandi geleerden in internationale kringen. In Arabische kringen worden dan ook de werken van de Deobandis aangemoedigd om te bestuderen. Zo werd door de in Egypte gevestigde geleerde Zhid al-Kawthar expliciet aangemoedigd de werken van de Deobandis op het gebied van de hadth te bestuderen, zoals onder andere fath al-mulhim, badhl al-majhd en anderen. Het blijft niet alleen bij het noemen van titels van boeken geschreven door Deobandis. De Deobandis worden met veel lof gentroduceerd met eretitels zoals de leraar van de leraren (shaykh al-mashikh), de grote hadthgeleerde (al-muhaddith al-kabr) voor Deobandi geleerden zoals Ashraf Al Thanw, Zafar Ahmad Uthman en anderen zoals Mahd Hasan (20 jaar lang hoofdmuft geweest in
9

10

Barbara Metcalf, Islamic Revival in British India, p. 125-130, 136. Abdur Rahim Lajpuri, Fatawa rahimiyyah, (Karachi: 2000) p 1/10.

Deoband) wiens werken als zeer waardevol werden beschouwd door Zhid al-Kawthar. Het instituut in Deoband wordt door hem als de Azhar van India beschouwd.11 Dit wordt nog duidelijker aangekaart in fiqh ahl al-irq waarin de hadthgeleerden (muhaddithn) worden opgesomd van de Hanaf rechtsschool. Vrijwel alle hoofdfiguren van de Deobandi school worden opgesomd in het werk. Van de geleerden die nauw betrokken waren bij de oprichting van Dr al-Ulm Deoband zoals Rashd Ahmad, Muhammad Qsim, Muhammad Yaqb tot en met de studenten die ervan afstudeerden zoals Anwar Shh Kashmir, Mahmd al-Hasan, Shabr Ahmad al-Uthmn, Muhammad Zakariyy en vele anderen. De lijst is zeer lang en geeft aan hoe de geleerden van Deoband internationaal geaccepteerd waren, en dat hun geleerdheid niet alleen beperkt bleef tot India.12 Rashd Rid vertelt in zijn beschrijvingen over zijn reis naar India ook het een en ander over de geleerden uit Deoband. Hij bedankt de geleerden met naam en vertelt hoe prachtig het was toen hij de grote leraren (kibr al-mudarrisn) zoals Mahmd al-Hasan, Anwar Shh en anderen ontmoette. In zijn dankbetuigingen heeft hij het ook over de madrasa in Sahranpr waarin hij de directeur Khall Ahmad ontmoette. Hij beschreef dat hij een zeer rechtvaardig persoon was en ver verwijderd stond van fanatisme (taassub) en diens sterkte in het geloof bewonderde.13 Ab al-Hasan Al al-Nadw, een erkende geleerde in zowel Arabische als niet-Arabische landen die de Prince Faysal Award ontving, introduceert dan ook de madrasas in Deoband en Sahranpr als grote centra van religieuze kennis. Hij beschrijft de totstandkoming van de madrasa in Deoband en somt vervolgens de academische werken van de Deobandi geleerden op.14 Al vlak na de totstandkoming van de school werden de Deobandis ervan beschuldigd niet de soennitische geloofsleer aan te hangen. Beschuldigingen dat zij tot de wahhabieten zouden behoren werden al gauw gemaakt en bereikten hun hoogtepunt toen Ahmad Riz Khn, de meest belangrijkste personage van de Barelwi school, in Hussm al-Haramayn vier hoofdpersonen uit Deoband expliciet van ketterij beschuldigde en hen tot ongelovigen verklaarde. Muhammad Qsim, Rashd Ahmad, Ashraf Al en Khall Ahmad zouden de Profeet hebben beledigd, en zouden niet in het einde van het profeetschap geloven waardoor zij buiten de islam zijn getreden. Een beschuldiging die voor een enorme scheur in de moslimgemeenschap zorgde, dat op de dag van vandaag nog steeds merkbaar is. Vooral omdat het oordeel van Ahmad Riz Khn nog altijd goedgekeurd wordt in de geleerde kringen van Barelwis. De Deobandis werden op n hoop gegooid met Mirza Ghulm Ahmad, een zelfverklaarde Messias uit Qadiyan en zijn volgelingen genaamd de Qadiyanis, die hem als een Profeet beschouwden. Met handtekeningen van Arabische geleerden uit Syri, Mekka, Medina en andere landen werd er kracht bijgezet in het werk. Het antwoord kwam al gauw van Khall Ahmad, de directeur van de madrasa in Sahranpr, door middel van het werk al-muhannad al al-mufannad (het Indiase zwaard tegen de bedrieger) waarin duidelijk werd aangekaart dat de Deobandis tot de ahl al-sunna wa al-jamaa oftewel de soennieten behoren, en dat de beschuldigingen die jegens hen waren geuit, volstrekte leugens en vervalsingen waren. Met handtekeningen van Deobandi geleerden uit heel India en met die

11 12

Muhammad Zhid al-Kawthar, Maqlt al-Kawthar, (Cairo: al-Maktaba al-Tawfqiyya) p. 83-85, 92. Muhammad Zhid al-Kawthar, Fiqh ahl al-Irq wa hadthuhum, (Cairo: 1970) p. 78-82. 13 Muhammad Rashd Rid, Rahalt al-imm Muhammad Rashd Rid, (Beiroet: 2000) p. 62, 66-67. 14 Ab al-Hasan Al al-Hasan al-Nadw, Al-muslimn f al-Hind, (Damascus: 1962) p. 32, 64-67.

van de Arabische geleerden probeerden zij zich van alle blaam te zuiveren en werd onder andere aangegeven dat: o Deobandis in speculatieve theologie (aqda) Ab al-Hasan al-Ashar en Ab Mansr al-Maturd volgen. o Deobandis de betekenis van de koranverzen over de eigenschappen van God zoals bijvoorbeeld istiw al al-arsh oftewel het rijzen over de troon (7:54) toeschrijven aan Hem (tafwd) zonder dat er een plaats of richting wordt toegekend aan God, of een gepaste uitleg (tawl) geven die acceptabel is in de Arabische taal. o Deobandis op het gebied van jurisprudentie (fiqh) alle vier rechtsscholen van Ahmad, Mlik, Ab Hanfa en Shafi erkennen en het volgen van n ervan als verplicht stellen (taqld). Zij volgen zelf de school (madhhab) van Ab Hanfa op het gebied van de takken (fur) van de religie. o Deobandis het verrichten van smeekbeden tot God, waarbij de status van profeten of vrome personen wordt gebruikt (tawassul) toestaan. Ook staan zij het toe om naar het graf van de Profeet te reizen in Medina. o Deobandis de tarqas (ordes) van de sufs erkennen zoals de Chishtiyya, Suhrawardiyya, Qadiriyya en de Naqshbandiyya. Zij raden zelf aan om een eed (baya) af te leggen bij een volmaakte suf gids die zich volledig aan de regels van de islam houdt. o Deobandis de standpunten van de Qadiyanis als dwaling beschouwen en Mirza Ghulm Ahmad als ongelovige beschouwen vanwege zijn claim op de profeetschap, alsook een ieder die beweert dat het einde van de profeetschap niet is vastgesteld. In het werk wordt duidelijk dat zij niet tot de volgelingen van Muhammad ibn Abd alWahhb behoren en dat zij hem zelfs verwerpen. Er wordt verhelderd dat zij zuivere soennieten zijn.15 Deze standpunten werden herhaaldelijk aangekaart wanneer dergelijke beschuldigingen werden geuit. In een fatw van Abdur Rahim Lajpr werd hem gevraagd of de Tabligh Jamt en de Deobandis tot de Wahhabieten behoorden, waarop hij vurig aangaf wat zijn leraren eerder hadden vermeld in hun werken. De Deobandi geleerden zouden zuivere Hanafieten zijn en in theologie volgen zij de geaccepteerde scholen van de maturdyya en ashira. Alle juridische uitspraken van de Deobandi geleerden worden dan met nadruk altijd volgens de hanaf madhhab gegeven, met daarbij verwijzingen naar standaardwerken van de Hanaf jurisprudentie zoals radd al-muhtr van Ibn Abidn, fatw al-hindyya en andere werken. In elk juridisch werk met fatw geschreven door de Deoband geleerden wordt keer op keer verwezen naar de hanaf rechtsschool. 16 Qr Muhammad Tayyib, de kleinzoon van Muhammad Qsim, die voor een lange tijd de functie van directeur in Dr al-Ulm Deoband bekleedde, benadrukt in zijn werk maslak ulam Deoband (de weg van de geleerden van Deoband) hetzelfde. De methodologie van de geleerden van Deoband zou behoren tot de soennitische geloofsleer, conform de theologische scholen die door de soennitische geleerden uiteen zijn gezet. In vraagstukken van ijtihd (de vraag voor interpretatie in onduidelijke vraagstukken) waarover de primaire bronnen zwijgen, volgen zij omwille van hun zelfbehoud de erkende geleerden die de hoogste graad van ijtihd hebben bereikt, en als mujtahid (iemand die een juridisch oordeel mag verstrekken) gekwalificeerd kunnen worden. Op dit gebied volgen de Deobandi geleerden de Hanaf
15 16

Khall Ahmad Sahranpr, Al-muhannad al al-mufannad, (Lahore: Maktaba al-Hasan) p. 15-18, 27-31. Azz al-Rahmn Uthmn, Fatw dr al-ulm Deoband, (Deoband: 1995) dl. I.

rechtsschool. Zij accepteren de sf heiligen en geven hen de status die zij verdienen. Zij gaan hier echter niet te ver in tot op zulke hoogte dat zij hen belangrijker en hoger achten dan de metgezellen van de Profeet. Elke handeling en gebruik die tegen de sunna indruist wordt verworpen.17 Het lijkt geen twijfel dat de Deobandis het eens zijn over het gedachtegoed van de sfis, omdat zij het afleggen van een eed (baya) bij een shaykh of pir aanmoedigen en er zelf allemaal aan hebben meegedaan. De spirituele leermeester is echter strikt onderworpen aan de islamitische regelgeving en dient zich in al zijn handelingen aan de regels te houden. Tot zover dat als hij deze wetgeving zou overtreden of innovaties (bida) zou begaan, de student (murd) nooit een eed bij hem zou moeten afleggen, en als het kwaad al was geschied, dan dient hij hem onmiddellijk te verlaten. De leermeester dient volmaakt te zijn in al zijn handelingen en de minste tegenstrijdigheid met de islamitische regelgeving zou voldoende zijn om hem te verwerpen. Het continu verlaten van het gemeenschappelijke gebed in de moskee zonder een geldig excuus, het nemen van een eed door de hand van een vreemde vrouw aan te raken, het scheren van de baard en andere overtredingen, zijn n voor n geldige redenen om de shaykh op te geven.18 Het soefisme werd gereformeerd en handelingen die de Deobandis als onislamitische tradities zagen, werden sterk veroordeeld. Het soefisme dient altijd onderworpen te zijn aan de regelgeving van de islam. Zo werd het vieren van de verjaardag van de Profeet (mawld al-nab) in haar geheel als een innovatie bestempeld omdat er zich teveel kwalijke zaken afspelen in dergelijke bijeenkomsten. Denkbeelden zoals dat de Profeet aanwezig zou zijn bij dergelijke gebeurtenissen zouden tegen de islam indruisen, en het gezamenlijk staan tijdens de mawld dat nodig werd geacht bij het einde van de lezing, werd verworpen en als een kwalijke innovatie bestempeld. Andere tradities zoals urs (jaarlijkse bijeenkomst bij de tombe van de heilige) en andere gebruiken waarbij mensen zich verzamelden op vastgestelde dagen voor de dode, werden gezien als culturele tradities die van de hindoes zouden zijn overgenomen.19 Ondanks het feit dat zij deze onislamitische handelingen afkeurden en hun volgelingen ervoor waarschuwden, bleven zij de namen van bekende sfis in hun preken opnoemen en schreven zij bekende commentaren van sf werken. Zo schreef Ashraf Al Thanw een werk over Ibn al-Arab waarin hij hem vrij pleitte van alle onorthodoxe denkbeelden, en hem als een vrome soenniet naar voren bracht. Het concept van wahdat al-wujd (eenheid van bestaan) werd zo uitgelegd dat het acceptabel werd voor de soennitische geloofsleer. Het concept zou slechts de toestand van een persoon weergeven waarbij er alleen aan God werd gedacht en aan niemand anders. Ook schreef hij een commentaar op het bekende werk van Rm genaamd de Mathnaw. De welbekende sfi Mansr al-Hallj werd vrijgepleit van ongeloof en werd als een wal (vriend van Allah) beschouwd door Rashd Ahmad. Zijn controversile uitspraak van Ik ben de Waarheid (an al-Haq) zou in een staat van onbewustheid zijn gedaan waardoor hij gexcuseerd kon worden. Deze standpunten werden door de Deobandi school wijdverspreid overgenomen.20 Uit deze punten blijkt dat de Deobandis voorstanders waren van het soefisme en daarmee de werken van de sfs goedkeurden. Zij werkten andere groepen in India zoals de Ahle Hadth tegen, die het soefisme en de sfs met hun ordes totaal verwierpen. Ook werden de
17 18

Qr Muhammad Tayyib, Maslak ulam Deoband, (Deoband: Tayyib Publishers) Rashd Ahmad Gangoh, Fatw rashdiyya, (Lahore: Maktaba Rahmniyya) p. 51-52, 62. 19 Barbara Metcalf, Islamic Revival in British India: Deoband, 1860-1900, (New Jersey: 1982) p. 301-313. 20 Rashd Ahmad Gangoh, Fatw rashdiyya, p. 248-249.

Deobandis door hen bekritiseerd vanwege hun standpunt van het volgen van n van de vier rechtsscholen. Aan de andere kant werden zij weer bekritiseerd door Barelwis, die de lokale gebruiken in India aanhingen. Zij wilden koste wat het kost deze tradities behouden en zagen deze als geldig. De Deobandi geleerden bleken tussen de denkbeelden van de Ahle Hadith en de Barelwis in te staan en keurden standpunten van beide groepen tot bepaalde mate af. Door de Barelwis werden zij weer vervolgens als Wahhabis bestempeld. De Deobandis en de Ahle Hadth hadden slechts met elkaar gemeen dat zij beiden culturele gebruiken en gewoontes, die zij als onredelijke toevoegingen aan het geloof beschouwden, verwierpen.21

Muhammad Ilys en de Tabligh-beweging


Alhoewel op het eerste gezicht de beweging van Muhammad Ilys (1885-1944) irrelevant lijkt, is deze toch van belang vanwege het feit dat de beweging in het leven is geroepen door Deobandi geleerden. Muhammad Ilys verkreeg zijn religieuze educatie in Deoband van grootheden zoals Mahmd al-Hasan. Gedurende zijn opleiding werd hij de murd van Rashd Ahmad. Na zijn dood legde hij opnieuw de eed af bij Khall Ahmad. In 1910 begon hij les te geven in de welbekende madrasa in Sahranpr. Na zijn tweede pelgrimage naar Mekka in 1926 kreeg hij de ingeving om de alledaagse moslims uit te nodigen naar het geloof door hen te bezoeken en hen naar de moskee te brengen. Op deze manier zou de gehele moslimgemeenschap omgevormd kunnen worden tot praktiserende moslims.22 Een primair doel van de beweging was dat de sociale klassen, die niet zo bekend waren met het geloof, ook versterkt moesten worden in hun belevenis van de islam, en zich zouden moeten integreren met belijdende moslims. De promotie van eenheid was een fundamenteel oogmerk en theologische en politieke discussies waren dan ook buitengesloten in de bijeenkomsten van de Tabligh-beweging. De beweging verspreidde zich wereldwijd na 1947 en kent bijna in elk land een centrum (markaz). De beweging kreeg uitgebreid steun van de madrasa in Deoband en haar geleerden. Het verwijst dan ook naar de handboeken van Deobandi geleerden zoals Ashraf Al Thanw, wat niet verbazingwekkend is aangezien de oprichter vanaf het begin van zijn studie alsook zijn gehele familie nauwe banden onderhield met de Deobandi geleerden.23 Alhoewel op internationaal vlak de Tabligh-beweging niet altijd in verband wordt gebracht met de Deobandis, en zijn er moslims van allerlei soorten groepen en afkomst erbij betrokken, hebben de hoofdfiguren achter de Tabligh-beweging duidelijk een verband met de geleerden van Deoband. Muhammad Ysuf (1917-1965), de zoon van Muhammad Ilys werd na zijn dood de opvolger van de beweging en zorgde ervoor dat de beweging zich enorm verspreidde van het oosten naar het westen Ook hij had een opleiding afgerond in de Deobandi madrasa in Sahranpr. Er werden groepen naar Arabische landen gezonden en landen zoals Japan, Indonesi, Maleisi ontkwamen er ook niet aan. Ook werden er groepen naar Afrika gestuurd. De tablgh heeft haar sporen in bijna elk land achtergelaten. Zijn zoon Inm al-asan nam het werk na zijn dood over, en er werden jaarlijkse bijeenkomsten in India, Pakistan en Bangladesh waarbij honderdduizenden mensen aanwezig waren, georganiseerd.24 Alhoewel de beweging bekend staat als Jamt al-Tablgh, worden de Deobandis bijna nooit met naam genoemd. Het is een op zichzelf staande beweging geworden, maar de Tabligh21 22

Barbara Metcalf, Islamic Revival in British India, 311-313. Muhammad Manzoor Nomani, Words & Reflections, (Iqra Books: 2002) p. 299-300. 23 Tablghi Jamt, in The Encyclopaedia of Islam. 24 Yusuf Kndhalaw, in The Encyclopaedia of Islam.

10

beweging kent wel degelijk haar oorsprong van de Deobandi school. Dit wordt des te meer duidelijk uit de uitspraken van Muhammad Ilys die constant advies vroeg aan de Deobandi geleerden, vaak met veel lof over hen sprak, en daarnaast contacten onderhield met de school in Deoband. Hij verkreeg immers zijn educatie van Deobandi geleerden. De Deobandis steunden hem in ieder geval in zijn missie. Muhammad Zakariyy, een belangrijk figuur binnen de Tabligh-beweging wiens werken met regelmaat in bijeenkomsten van de Tablgh gelezen worden, vertelt in zijn biografie hoe hij als kind rondliep tussen de geleerden van Deoband, en beschrijft door middel van anekdotes de bekwaamheden van zijn Deobandi leraren.25

Conclusie
De geleerden van Deoband ageerden tegen modernistische interpretaties van de religie. Interpretaties waarbij de fundamenten van de islam zouden worden gewijzigd, en waarbij primaire bronnen opnieuw zouden moeten worden genterpreteerd zonder de vier erkende rechtsscholen, waren uit den boze. Het was de oprichter van Deoband, Muhammad Qsim die het werk tasfiyat al-aqid schreef ter weerlegging van Sayyid Ahmad Khn, die de islam wilden hervormen en nadruk legde op een progressieve vorm van islam waarbij het rationeel denken voorop werd gesteld. Muhammad Qsim gaf aan dat de tekst op zichzelf voorrang heeft boven het rationele denken, en verklaarde dat de werken van de juristen (fuqah) niet onderschat mogen worden. Juristen zijn noodzakelijk in de gemeenschap omdat zij als het ware het wiel hebben uitgevonden, en het geloof uitleggen aan de gemeenschap. Ijtihd zou slechts voor enkele mensen weggelegd zijn en niet iedere persoon zou daaraan mee mogen doen.26 Uit de werken en uitspraken van de Deobandis blijkt duidelijk dat zij strikte volgelingen van de school van Ab Hanfa zijn, en de standaardboeken van jurisprudentie uit deze school in hun scholen onderwijzen. De Deobandis behoren tot de voorstanders van het soefisme, wat heel erg duidelijk naar voren komt vanwege het feit dat zij sfis zoals Ibn al-Arab, Mansr al-Hallj en Rm verheerlijken die door anderen weer verketterd worden. Ook erkennen zij de sf ordes en wordt er aangeraden om een eed af te leggen bij een leermeester. Hun belevenis van het soefisme gaat gepaard met de veroordeling van lokale gebruiken die volgens hen geen basis kennen in de islam. Vanaf de oprichting van Dr al-Ulm Deoband in 1867 tot en met de huidige periode, zijn er duizenden scholen in verschillende landen opgericht. Hun invloed reikt niet alleen tot landen zoals Pakistan, India en Bangladesh. Waar ook immigranten uit deze landen naartoe gingen, werd de Deobandi leer ook gemporteerd. Scholen zijn ontstaan in landen zoals Zuid-Afrika, Engeland en Amerika waar het gedachtegoed van de Deobandis wordt onderwezen en hun invloed in de gemeenschap is dan ook enorm. Andere groepen zoals de Tabligh-beweging blijken ook hun oorsprong te kennen van de Deobandi school. De geleerden achter deze beweging zijn opgeleid in Deobandi madrasas en kennen dus ook dezelfde geloofsleer en staan achter de zienswijze van de Deobandi geleerden.

25 26

Muhammad Zakariyy, ap bt, (Lahore: Maktaba Rahmniyya) II dl. Aziz Ahmad en G. E. von Grunebaum, Muslim self-statement in India and Pakistan 1857 1968, (Wiesbaden: 1970) p. 60-76.

11

2. De houding in de politiek tijdens het Britse Rijk Inleiding


De geleerden van Deoband beschouwden zichzelf als de vertegenwoordigers van het gedachtegoed van de familie van Shh Wal Allah. De beweging van Sayyid Ahmad Barelwi (1786-1831) die de opstand leidde tegen de Britten in India wordt dan ook geprezen en volledig goedgekeurd.27 Het is van belang om te analyseren wat de rol van de Deobandis is geweest tijdens de laatste militaire opstand in 1857, 10 jaar voor de oprichting van Dr al-Ulm Deoband. In deze gebeurtenis speelt Hajji Imddullah een belangrijke rol. Imddullah, geboren in het jaar 1815 was de sf meester van talloze Deobandi geleerden waaronder Muhammad Qsim en Rashd Ahmad, die beiden nauw betrokken waren bij de oprichting van Dr al-Ulm Deoband. Ook was hij de sf meester van afgestudeerde studenten die niet weg te denken zijn uit de personages van Deoband, zoals onder anderen Ashraf Al Thanw en Mahmd al-Hasan. Al deze Deobandi geleerden kregen toestemming (ijza) van Imddullah om mensen verder te begeleiden op het pad (tarqa) en werden zelf als volwaardige leermeesters op het spirituele pad beschouwd. Uit de werken van Imddullah blijkt dat hij niet terugdeinsde voor de strijd tegen de Britten. Zijn intenties waren al duidelijk in zijn werk Jihd Akbar (de grote strijd), een gedicht in het Urdu waarin hij het vechten (qitl) verheerlijkt. Hij schreef dit gedicht in 1852 waaruit af te leiden valt dat een militaire opstand niet langer uit te stellen was.28 De rol van Imddullah werd werkelijkheid, toen hij deelnam aan de slag bij Shmli in 1857, en als aanvoerder van het leger werd aangesteld. Zijn studenten Muhammad Qsim en Rashd Ahmad deden fysiek mee aan deze rebellie en stonden onder zijn bevel. De opstand werd echter meedogenloos neergeslagen en zij die de rebellie aanmoedigden werden veroordeeld. Dit lijkt een keerpunt te zijn in de fysieke strijd tegen de Britten. De kleinzoon van Muhammad Qsim merkt achteraf op dat er na deze neergeslagen opstand van tactiek werd veranderd. Muhammad Tayyib geeft in het voorwoord van Maslake Deoband (de weg van Deoband) aan dat na de opstand in 1857 er gekozen werd voor een ander alternatief. Door middel van de oprichting van een school in Deoband, zouden volmaakte studenten klaargestoomd worden met als doel de Britten uiteindelijk te verdrijven. De opstand zou volledig legitiem zijn vanuit islamitisch oogpunt en het juridisch oordeel (fatw) van Shh Abd al-Azz (zoon van Shh Wal Allah) werd aangehaald, waarin aangekaart werd dat India een land van oorlog (dr al-harb) was.29 Ook de oprichters van de school in Deoband, Rashd Ahmad en Muhammad Qsim waren van mening dat India zich in een gebied van oorlog (dr al-harb) bevond. Er werd echter na de oprichting van de madrasa geen fatwa gegeven om in India een directe strijd te beginnen tegen de Britten, op een manier zoals dat plaatsvond in 1857. Na de oprichting van Deoband
27 28

Francis Robinson, The Ulama of Farangi Mahall and Islamic Culture in South Asia, (London: 2001) p. 226. Imdd Allh al-Muhd r, in The Encyclopaedia of Islam. j i 29 Qr Muhammad Tayyib, Maslak ulam Deoband, (Tayyib Publishers: 1997) p. 2.

12

in 1867 werd er ook niet openlijk opgeroepen tot de strijd, alhoewel zij wel van mening waren dat de Britten onrechtmatig het land bestuurden. Het waren de studenten uit de school van Deoband die de verantwoordelijkheid op zich namen om India te bevrijden. Een van de studenten die er werk van maakte was Mahmd al-Hasan die tevens ook de eerste student was van de school in Deoband. Hij wordt als n van de belangrijkste personen gezien achter het verzet tegen de Britten in India.

Mahmd al-Hasan en zijn studenten


India moest uiteindelijk bevrijd worden en de studenten realiseerden wat de wensen waren van hun leraren in Deoband. De opstand in 1857 bleek onsuccesvol en de moslims waren verzwakt. Mahmd al-Hasan was als 7-jarig kind bij de opstand in Meerut aanwezig samen met zijn vader. Hij observeerde hoe in zijn optiek de Indirs slachtoffers waren geworden van het Britse bestuur. Na zijn educatie in Deoband ging hij als docent verder op de school van 1890 tot en met 1915. Als een van de favoriete studenten van Muhammad Qsim, ging hij ook verder met de revolutionaire denkwijze van zijn leraar.30 Vijf jaar na zijn benoeming tot leraar in Dr al-Ulm Deoband zette hij in 1878 een beweging op onder de naam Thamrat al-Tarbiyyat (De Vruchten van de Training). Het voornaamste oogmerk van deze beweging was om contacten te onderhouden met vooraanstaande aanhangers van de madrasa in Deoband. In 1909 kwam Jamiat al-Ansr in het beeld, dat slechts een voortzetting was van de beweging Thamrat al-Tarbiyyat. Hussayn Ahmad, een vooraanstaand figuur onder de Deobandis verklaarde dan ook tijdens de eerste conferentie van de beweging dat het niets anders is dan een vervolg van de beweging opgezet in 1878. Het zou niet onjuist zijn om te verklaren dat de opgezette beweging genaamd Jamiat al-Ansr n van de eerste, serieuze pogingen was om het Britse bestuur omver te verwerpen na de opstand in 1857. Het werd een stem tegen het imperialisme van de Britten op een moment waarin dergelijke politieke activiteiten voor ernstige gevolgen, zoals onder andere gevangenneming, zouden kunnen zorgen.31 Het doel van Mahmd al-Hasan lijkt vanaf het begin al duidelijk: het omgooien van het Britse bestuur. Dit zou alleen bewerkstelligd kunnen worden met behulp van buitenlandse machten, aangezien de Indirs zelf verzwakt waren geraakt na de opstand in 1857. De beweging van Mahmd al-Hasan had uiteindelijk twee doelen: o Het cordineren en voorbereiden van vrijheidsstrijders om op het geschikte moment van binnen India toe te slaan. Er werd gewerkt aan militaire centra in heel het land. o Met behulp van andere aanliggende landen zoals Afghanistan, Iran en het Ottomaanse rijk zou er geprobeerd worden om de Britten aan de grenzen een zware slag toe te brengen. Rondom 1910 werden de plannen daadwerkelijk in werking gezet. Mahmd al-Hasan zag in Ubaydullah Sindh een gemotiveerd student om revolutionaire activiteiten te ondernemen. Hij verkreeg zijn educatie in Deoband nadat hij zich bekeerde tot de islam en het sikhisme afzwoer. In Deoband raakte hij onder de indruk van zijn leraar Mahmd al-Hasan. Hij werd door zijn leraar naar Kabul gestuurd om de strijders daar te voorbereiden en om contacten te leggen met de koning van Afghanistan. Hij was in staat om een delegatie van het Ottomaanse rijk te ontmoeten en contacten te leggen met de Russen en de Duitsers. Hij en andere
30 31

Farhat Tabassum, Deoband Ulamas Movement for the Freedom of India, (New Delhi: 2006) p. 100. Ibid, p. 101-104.

13

studenten werden naar verschillende fronten gestuurd om de opstand te leiden. Ubaydullah Sindh zou als generaal van het leger in Afghanistan worden aangesteld en in heel het land werden dergelijke militaire centra opgezet. Van Bengalen tot aan Karachi werden er vooraanstaande personen klaargestoomd om deel te nemen aan het verzet. Buitenlandse contacten werden aangelegd en er werden internationale betrekkingen aangehaald met Duitsland, Turkije, Rusland en Arabi om steun te verwerven voor het verzet.32 Het belangrijkste centrum werd Afghanistan, dat zich deels onder het Brits bestuur bevond. Het Britse bewind werd echter nooit geaccepteerd door de bevolking en zij waren bereid om ertegen te vechten. In heel India werd er een netwerk gelegd waarbij prominente leden van de beweging de strijders in India konden cordineren. De kracht van de Afghanen werd echter verzwakt vanwege de onderlinge verdeeldheid en omdat er geen hulp van buitenaf kwam. Op deze manier kregen de Britten de overhand, en verloren de Afghanen controle over het gebied.33 Het nieuws omtrent de situatie in Afghanistan bereikte Mahmd al-Hasan, die bereid was om er naartoe te reizen. Hij besloot in 1915 naar Mekka te reizen om steun te verwerven onder de Arabieren en Turken. Hij verkreeg de steun van de Gouverneur van Mekka, Ghlib Psha. Vervolgens kwam hij ook in contact met de minister van Defensie van het Ottomaanse rijk die voor de pelgrimstocht in Mekka aanwezig was. Ook hij verleende steun en overhandigde brieven in verschillende talen, met een boodschap aan de moslims om de strijd van Mahmd al-Hasan in India tegen de Britten te steunen. Uit deze boodschappen zou er eventueel moed worden geput.34 Ubaydullah Sindh die zich in Afghanistan bevond, hield zijn leraar op de hoogte van de omstandigheden en de doelen die hij had bereikt. Hij schreef boodschappen op stukken doeken van zijde aan Mahmd al-Hasan, over de toestand in Afghanistan en de voorwaarden van de koning om in opstand te komen tegen de Britten, indien er tenminste sprake zou zijn van voldoende steun van de Ottomanen in de vorm van het leveren van wapens. Ook gaf hij aan uit welke personen het opgebouwde leger bestond en wie de belangrijke personen met daarbij de commandanten en de generaals waren. Deze belangrijke brieven, geschreven op stukken zijde, werden echter onderschept door de Britten, wat voor een enorme terugslag zorgde omdat de Britten nog beter genformeerd werden over de activiteiten van de Deobandis. Ghlib Psha verzekerde de steun aan Mahmd al-Hasan in een tweede ontmoeting. De Britten waren hiervan op de hoogte en goed genformeerd. Samen met de steun van de heerser van Mekka, Sharf Hussayn werd er door de Britten geprobeerd om de activiteiten van Mahmd al-Hasan en zijn beweging te belemmeren. Door de tegenwerking van Sharf Hussayn, die voor de kant van de Britten koos, en zijn rebellie tegen de Ottomanen, werd er een arrestatiebevel uitgevaardigd van Mahmd al-Hasan. De Britten namen voorzorgsmaatregelen tegen een mogelijke opstand en uiteindelijk werd Mahmd al-Hasan samen met zijn student Hussayn Ahmad en anderen gearresteerd in Mekka. Zij werden opgesloten en verbleven drie jaar en twee maanden in de gevangenis van Malta. Hierbij kwam er ook meteen een einde aan de voorbereiding van een mogelijke opstand in India en viel al het voorbereide werk uiteen.

32 33

Farhat Tabassum, Deoband Ulamas Movement for the Freedom of India, (New Delhi: 2006) p. 184. Ibid, p. 107-109. 34 Ibid, p. 111-112.

14

Uiteindelijk werden zij vrijgelaten en bereikten zij Bombay op 8 juni 1920, waarin zij uitbundig werden ontvangen door beroemde persoonlijkheden uit het politieke milieu in India zoals Mahatma Ghandi, Shaukat Ali en anderen. Bij zijn terugkomst en de veranderde omstandigheden zoals bijvoorbeeld het einde van de eerste wereldoorlog, had hij nog steeds voor ogen dat India bevrijd zou moeten worden. Ondanks het feit dat zijn eerste plan mislukt was, probeerde hij het dit keer op andere manieren. Hij steunde het geweldloze verdrag van Ghandi en gaf op 15 juli 1920 een fatw van noncoperatie jegens de Britten. Deze fatwa werd ondertekend door meer dan 500 geleerden waarin onder aangemoedigd werd tot het: Afkeuren van alle vormen van waardering, prijzen, en diplomas gegeven door de Britse regering. Deelnemen aan de verkiezingen zou vermeden moeten worden. Boycotten van alle Britse goederen en verzekeren dat de winst ervan niet naar Britse zakenmannen gaat. Boycotten van alle scholen die bestuurd worden door de Britten, en hun hulp weigeren. Boycotten van alle mogelijke wervingen door het Britse leger en geen enkele vorm van hulp aan hen verlenen. Boycotten van alle Britse rechtbanken.

De fatw zorgde voor haat en woede jegens het Britse bestuur. Ouders werden aangemoedigd om hun kinderen niet naar regeringsscholen te sturen. De fatw trok daarnaast aandacht omdat er gekozen werd voor geweldloze methoden.35 Mahmd al-Hasan steunde ook de Khilfat beweging opgezet door prominente leiders zoals Shaukat Ali en Muhammad Ali. Jamiat Ulam Hind, dat slechts een voorloper van de beweging Jamiat al-Ansr was, speelde een grote rol in de beweging. Mahmd al-Hasan speelde dan ook een invloedrijke rol in de beweging, alhoewel hij niet lang genoeg leefde om er langdurig bij betrokken te zijn. De beweging begon met een gemeenschappelijke doel en ontving daarvoor de steun van de overgrote meerderheid van de moslimgemeenschap. In eerste instantie wilden zij verzekeren dat het Ottomaanse kalifaat niet viel. Langzamerhand mengden zij ook met de nationalistische beweging, en ontvinden zij steun van Ghandi.36 Mahmd al-Hasan legde nadruk op de eenheid tussen moslims en hindoes in India. Hij verklaarde dat in welke strijd dan ook, Indirs bijeen zouden moeten komen ongeacht hun religie of afkomst. Om de Britten te verslaan zou het geloof geen obstakel moeten zijn. Het succes van de vrijheidsbeweging was grotendeels afhankelijk van de eenheid tussen de aanhangers van diverse godsdiensten. Mahmd al-Hasan probeerde na zijn vrijlating de waarde van eenheid tussen diverse bevolkingsgroepen in India te benadrukken. Uiteindelijk stierf Mahmd al-Hasan op 20 november 1920 en werd hij begraven in Deoband. De studenten van Mahmd al-Hasan probeerden de droom van hun leraar te verwezenlijken. Hussayn Ahmad, die samen met zijn leraar verbleef in de gevangenis van Malta zette zijn missie voort. De fatw van Mahmd al-Hasan ontving wijdverspreid aandacht en steun in India. Ook Hussayn Ahmad was een actieve verkondiger van de eenheid tussen de moslims

35 36

Farhat Tabassum, Deoband Ulamas Movement for the Freedom of India, (New Delhi: 2006) p. 114-116. Khilfat movement, in The Encyclopaedia of Islam.

15

en hindoes. Hij was dan ook nauw betrokken met de beweging die Mahmd al-Hasan had opgezet. 37 Hij werd unaniem beschouwd als de opvolger van zijn leraar en ook hij zette zijn missie voort om India te bevrijden. Met zijn partij Jamiat Ulama Hind probeerde ook hij de noncorporatie fatw na te leven. Zijn oordeel dat het werkzaam zijn als een kok in het Britse leger verboden zou zijn, kwam hem uiteindelijk duur te staan. Hij en vele anderen werden gevangen genomen en veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf. Na zijn vrijlating in 1924 bleef hij doorgaan, en preekte hij op de 5e conferentie van zijn partij nog altijd dezelfde boodschap. Indirs zouden zich moeten verzetten tegen buitenlandse overheersing, en voor de vrijheid van India moeten zijn. Dit ging gepaard met de belangrijke boodschap dat er sprake moest zijn van eenheid tussen diverse bevolkingsgroepen in India.38 De toon voor het verkrijgen van onafhankelijkheid veranderde van de fysieke strijd tot geweldloze methoden zoals het boycotten van de Britten op alle mogelijke fronten. Hussayn Ahmad was n van de laatste geleerden van Deoband, die in het Indiase milieu bekend stond om zijn strijd voor de vrijheid van India. Alhoewel er discussie ontstond met andere geleerden of moslims voor een eigen staat zouden moeten vragen, en Hussayn Ahmad daar fel op tegen was, wordt hij door alle partijen gezien als iemand die in de frontlinie stond voor een onafhankelijk India. Ook door Indiase historici zoals Tara Chand wordt er aangegeven dat hij steun ontving onder alle lagen van de bevolking, inclusief de hindoes, omdat hij de steun zocht van de gehele natie ongeacht het geloof die zij aanhingen, en daarbij vroeg voor een verenigd India. Hij stierf op 5 december 1957, lang nadat India onafhankelijk werd verklaard, en werd begraven naast zijn leraar Mahmd al-Hasan in Deoband.39

Conclusie
Uit de reeds vermelde incidenten aangaande de geleerden uit Deoband, kunnen we opmaken dat zij tijdens de Britse overheersing in India, niet passief waren ingesteld met betrekking tot het verzet. De oprichters van de madrasa in Deoband deden actief mee in de strijd voor onafhankelijkheid en waren betrokken al bij de opstand in 1857. De spirituele leermeester van Deobandi geleerden, Imddullah stond in de voorhoede bij het verzet, samen met Rashd Ahmad en Muhammad Qsim, en zij allen beschouwden de strijd als een geldige jihd. Deze opstand werd meedogenloos neergeslagen en bleek onsuccesvol. Dit lijkt een keerpunt te zijn in de handelswijze van de Deobandis ten aanzien van de Britse regering. Na deze opstand werd er gekozen voor een andere methode. In plaats van te kiezen voor een directe verzet jegens de Britten, moest er hulp van buitenaf komen. India werd door de geleerden van Deoband nog altijd als een gebied van oorlog beschouwd, waarbij de Britten onrechtmatig het land zouden hebben ingenomen. Na de oprichting van Dr al-Ulm Deoband in 1867 werd Jamiat al-Ansr door Mahmd alHasan opgericht. Mahmd al-Hasan verkreeg zijn educatie in Deoband als n van de eerste studenten en werd later tot leraar benoemd in de school. Zijn beweging kwam in 1909 in beeld toen hij zijn studenten verzocht om hulp te zoeken uit het buitenland, voor het verzet in India. Het doel van de beweging was om binnen India strijders klaar te stomen voor een opstand, en om buiten India andere landen zoals het Ottomaanse rijk, Afghanistan, Duitsland, Iran, Rusland te verzoeken hun strijd in India te steunen en van buitenaf aan te vallen.
37 38

Farhat Tabassum, Deoband Ulamas Movement for the Freedom of India, p. 140-142. Farhat Tabassum, Deoband Ulamas Movement for the Freedom of India, p. 139-141. 39 Ibid, p. 150-158.

16

Alhoewel de reacties van die landen positief waren, en enkelen steun verleenden, kon het plan niet in werking worden gesteld. De strijders in Afghanistan raakten verdeeld en Mahmd alHasan werd opgepakt in Mekka en voor meer dan 3 jaar opgesloten samen met zijn studenten. Alhoewel Mahmd al-Hasan bereid was tot een fysieke strijd in India, veranderde hij zijn denkbeelden drastisch bij zijn vrijlating en terugkomst in India. Hij bleek de geweldloze vorm van verzet van Ghandi te steunen en tekende ook de non-corporatie fatw, waarin opgeroepen werd tot een volledige boycot van de Britten op alle mogelijke fronten. Zowel op financieel gebied als bestuurlijk gebied zoals het onder andere het vermijden van het sturen van kinderen naar regeringsscholen. Dit verdrag bleek een ernstige tegenslag te zijn voor de Britten. Er werd opgeroepen voor eenheid tussen alle bevolkingsgroepen in India aangezien de hindoes en de moslims n gemeenschappelijke vijand hadden. Mahmd al-Hasan stierf kort na zijn vrijlating, maar zijn studenten zetten zijn werk voort, en de belangrijkste onder hen was Hussayn Ahmad die met zijn partij Jamiat Ulama Hind in het politieke milieu kwam, en pleitte voor eenheid tussen moslims en hindoes om vervolgens op deze manier te zorgen voor een onafhankelijk India. Ook hij pleitte voor een volledige boycot wat ervoor zorgde dat ook hij in de gevangenis terechtkwam. We kunnen onderscheid maken tussen de periode voor de oprichting van de school in Deoband in 1867, en de periode erna. Alhoewel niet betwist werd dat de overheersing van de Britten over India illegitiem was, werd wel zorgvuldig nagedacht over de juiste manier om voor vrijheid in India te zorgen. Voorheen vond dat plaats in de vorm van gewelddadige opstanden. In de jaren rondom 1910 waarbij er door de studenten van Mahmd al-Hasan gevraagd werd om buitenlandse hulp, was een opstand ook nog een optie. Nadat het plan echter mislukte en de leiders van de opgezette beweging werden opgepakt, was ook een gewelddadige verzet niet meer in te denken. Na zijn vrijlating werd er gekozen voor een geweldloze vorm van verzet, en werden lieden zoals Ghandi en de Khilfat beweging hiervoor gesteund. Kortom, het verzet in de eerste periode van de Deobandi geleerden veranderde in 1920 tot een geweldloze boycot van de Britten. De houding van de Deobandis is altijd actief geweest in de politiek. Eerst gebeurde dat op een gewelddadige manier en later veranderde dit tot het oproepen van een volledige, geweldloze boycot van de Britten. Er werd opgeroepen tot eenheid tussen diverse bevolkingsgroepen in India om de Britten verdrijven, en dit bleef de werkwijze van de Deobandis tot aan de afhankelijkheid van India in 1947.

17

3. Deobandis in de publieke sfeer


Om een beeld te geven over het nieuws over de Deobandis heb ik onderzocht wat voor beeld er wordt gegeven in de media wanneer er over de Deobandis wordt gesproken. Hierbij beperkte ik mij tot de landelijke nieuwsbladen in Nederland. Door middel van de online Digital Library en de zoekmachine van LexisNexis heb ik op een eenvoudige manier nieuwsberichten kunnen vinden over de Deobandis.40 Alhoewel de Deobandis niet altijd bij naam worden genoemd in diverse berichtgevingen en discussies, is de Deobandi beweging wereldwijd bekend geraakt. Indirect of direct bereiken zij regelmatig het nieuws. Soms gebeurt dit alleen door middel van het vermelden van een naam van een geleerde, zonder dat daarbij de Deobandi achtergrond wordt vermeld, en soms gebeurt dit expliciet. Nieuwsberichten over de beweging raakten sinds kort gentensiveerd toen de The Times een artikel publiceerde over radicale imams in Groot-Brittanni.41 Dit nieuwsbericht werd breed uitgemeten in de landelijke kranten. Een eerste vermelding van de Deobandis in de landelijke kranten vond plaats in de jaren '90 omtrent de discussie over de imamopleiding. Een opleiding was in de maak om moslims in Nederland op te leiden tot imams, ter bevordering van de integratie. Er werd in de Trouw, 17 december 1996 gewaarschuwd voor de mislukking van een imamopleiding vanwege de onderlinge diversiteit van de moslimgemeenschap. Er werd onder andere aangekaart dat de Hindoestaanse moslims uit Suriname gecategoriseerd konden worden tot Barelwis en de Deobandis waarbij de bewering werd gedaan dat de Barelwis een essentile betekenis toekennen aan heiligen, terwijl de Deobandis daar fel op tegen zouden zijn.42 Het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) kwam in juli 1997 met het nieuwsbericht dat jonge, Britse moslims zich zouden laten onderwijzen door de Taliban. De Sunday Telegraph werd geciteerd, die schatte dat ongeveer 20% van de 1,5 miljoen Britse moslims de wetten van de Deobandi-sekte zou bestuderen. De Deobandis zouden de basis vormen van de streng fundamentalistische Taliban. Het nieuwsbericht eindigde genuanceerd door de vermelding dat Deobandis niet deden aan de aanmoediging van militante acties. Ook een stukje geschiedenis werd opgesomd. Deoband is een dorp in het noorden van India die jaarlijks islamitische leiders en imams aflevert. Met zon drieduizend studenten, zou het n van de grootste instituten in India zijn.43 Dit bericht werd ook de volgende dag overgenomen door Trouw met dezelfde inhoud en negatieve lading. Weer werd er geopperd dat de Deobandis de harde kern vormden van de streng fundamentalistische Taliban. Zij zouden behoorlijk invloed hebben in de grote steden zoals Birmingham, Manchester, Bradford en London. In het onderwijzen van moslims zouden zij zeer actief bezig zijn, en zouden er 20 speciale scholen (madrasas) zijn die deze leer propageren. Wel wordt er echter erkend, dat ook onder de Deobandis diverse stromingen zijn, waarvan de Taliban niet de dominante stroming zou zijn. De Leidse professor P. S. van
40
41

http://digitallibrary.leidenuniv.nl > Find Database > LexisNexis Academic NL Nieuws Hardline takeover of British mosques, http://www.timesonline.co.uk/tol/comment/faith/article2402973.ece, (7 september 2007) 42 Imamopleiding: ook veel praktische bezwaren, Trouw, 17 december 1996. 43 Streng islamitische Taliban onderwijzen Britse moslims, ANP, 28 juli 1997.

18

Koningsveld werd vervolgens geciteerd waarin bevestigd werd dat de Deobandis streng in de leer zijn.44 In oktober 1998 werd er naar aanleiding van de komst van geestelijk leider Shah Ahmad Noorani weer hevig gediscussieerd over de Deobandis. In een artikel waarin voornamelijk de toestand van de geestelijk leider en hoofd van het World Islamic Mission (WIM) werd besproken, werd er een klein detail vermeld. De Deobandis zouden het zijn die de Talibaanleiders hebben genspireerd.45 In deze dagen waarin de discussie losbarstte over de komst van Shah Ahmad Noorani, en of hij toegelaten moest worden tot Nederland, werden ook de verschillende stromingen in India aan de kaak gesteld. Noorani zou behoren tot de Barelwi school, een sterk Indisch gekleurd type volksislam met mystieke trekken. Van de vijandig gezinde Deobandi school, die veel meer gericht is op het Arabisch, zou verwacht worden dat daar juist het fundamentalisme in opspraak zou komen, aldus Harry Mintjes die geciteerd werd als Pakistandeskundige.46 Dit werd nogmaals benadrukt over de discussie omtrent de Taliban. Een item dat vandaag de dag nog steeds ruimschoots aandacht ontvangt van zowel landelijke als internationale kranten. In De Volkskrant van juli 2000, werd er een nieuwsbericht gewijd aan de Taliban. Ahmed Rashid werd daarin geciteerd. Een journalist die de situatie in Afghanistan al meer dan 21 jaar volgt voor bladen zoals de Far Eastern Economic Review, de Britse Daily Telegraph, de BBC en anderen. Als voedingsbodem van de Taliban ziet hij de Deobandis en hun wijdverspreide invloed in Pakistan. De Koranscholen in Pakistan zouden explosief zijn toegenomen. Na 1971 steeg het aantal madrasas van de Deobandis van 900 tot 23.000.47 Het debat over de Taliban werd verhevigd toen besloten werd om de boeddhabeelden in Bamiyan op te blazen. In het NRC Handelsblad werd Afghanistan-expert Olivier Roy aangehaald, werkzaam als directeur van het onderzoeksbureau in het Parijse Centre National de la Recherche Scientifique, die zich verbaasde over de vernietiging van de beelden. Dit zou niet passen in de Afghaanse traditie die in het teken stond van de Deobandi school. De Deobandis zouden in theologisch opzicht zeer orthodox zijn maar in cultureel opzicht verdraagzaam. Nooit zou er sprake zijn geweest van beeldenstormen bij de Deobandis. Mullah Omar, de leider van de Taliban zou zich meer baseren op de zogeheten Wahhabieten.48 De Deobandi school zou westerse waarden en modernisering afwijzen. Er zouden namelijk heel wat afgestudeerden buiten de samenleving zijn terecht gekomen. Pakistaanse minister van religieuze zaken Mahmood Ahmad Ghaznawi verklaarde na de gebeurtenissen van 11 september dat meer dan 50 procent van de religieuze scholen in Pakistan tot de Deobandi school behoren. De stroming kent dan ook duizenden scholen in heel Zuid-Azi en de invloed zou groot zijn. Na 11 september werd er door de toenmalige president van Pakistan Musharraf opgeroepen om het onderwijsstelsel te hervormen. Er zouden ook seculiere vakken onderwezen moeten worden. Er zou wat moeten worden gedaan aan de extremistische denkbeelden en dit zou eventueel kunnen door het onderwijsprogramma op religieuze scholen op de schop te gooien.49
44 45

Geloofsbroeders Taliban maken school in Engeland, Trouw, 29 juli 1997. Zon fundamentalist maakt alles kapot, De Volkskrant, 16 oktober 1998. 46 Hoe omstreden is moslimleider Noorani? Trouw, 12 november 1998. 47 Een gewond en geknecht land, De Volkskrant, 22 december 2000. 48 Beeldenstorm past niet in Afghaanse traditie, NRC Handelsblad, 9 maart 2001. 49 De madrasa, de school van de talibs, Trouw, 7 november 2001.

19

Musharraf verbood een aantal religieuze partijen die volgens hem het extremisme aanwakkerden en geweld opriepen. Dit was onder andere Jaishe Muhammad (Het Leger van Muhammad) en Sipahe Sahaba Pakistan (De Soldaten van de Metgezellen). Beide partijen volgden de Deobandi leer. Op de achtergrond hadden zij steun van vooraanstaande leiders van de Deobandi school. De leiders van deze partijen hebben de beschuldiging van het oproepen tot geweld altijd verworpen. Overigens werd in begin 2002 in Pakistan partijen van diverse stromingen verboden, zowel van de shiieten als van de Ahle Hadith.50 Het sektarisch geweld laaide in Pakistan verder op toen de leider van de Sipahe Sahaba, Azam Tariq werd doodgeschoten. Ook hier werd nogmaals in de krantenberichten gesproken over de strengislamitische Deobandi school wiens leiders van de SSP vermoord werden.51 In het debat omtrent het islamitisch onderwijs in Nederland, en de claim dat islamitische scholen broeinesten van het fundamentalisme zouden zijn, werd nogmaals de toestand in Groot-Brittanni aangehaald, en de omstandigheden waarin de religieuze scholen daar verkeerden. Volgens de Britse godsdienstwetenschapper Philip Lewis zijn de Deobandis het meest succesvol geweest in het oprichten van religieuze scholen in Groot-Brittanni. Zij zouden alleen onderdeel vormen van een gesloten gemeenschap, waarvan slechts een enkeling zich heeft laten ronselen voor de toenmalige strijd in Afghanistan tegen de Russen.52 Na 2002 lijkt er sprake te zijn van een lange stilte over de discussie omtrent de Deobandi school. In 2006 werd er in de landelijke berichtgeving weer gesproken over de Taliban en de zogeheten radicale madrasas in Pakistan. Naar aanleiding van de aanslagen in London (7 juli 2005) werd de regering van Pakistan onder druk gezet om religieuze scholen aan te pakken. Een van de daders studeerde aan een dergelijke school. Het frappante aan dit nieuwsbericht in De Volkskrant is het feit dat de Deobandis gekenmerkt werden als een van oorsprong vreedzame Deobandi stroming uit India. Er wordt vooral gediscussieerd over de claim dat madrasas terrorisme zouden aanwakkeren. Zowel voor- als tegenstanders van deze stelling krijgen het woord. De beschuldiging dat dit zou gebeuren wordt bevestigd door verschillende journalisten, met de het feit dat de leiders van de Taliban en extremistenleiders er geschoold zijn. De beschuldiging wordt weerlegd door het citeren van Pakistankenner Alexander Evans van het tijdschrift Foreign Affairs, die het verband van religieuze scholen met terrorisme als zwak bestempelde. Deze claim werd verder verworpen door terrorismedeskundige Peter Bergen, die betoogde dat een terrorist weinig aan een madrasa had.53 Alhoewel dergelijke nieuwsberichten in hun politieke context opgevat dienen te worden, en de criteria onderzocht dienen te worden wanneer iemand terrorisme aanwakkert, en wanneer iemand als een extremist beschouwd kan worden, is het interessant om in te zien dat deze gebeurtenissen door de media met verschillende uitgangspunten worden benaderd. In De Groene Amsterdammer werd er nogmaals op een zeer negatieve manier benadrukt dat de religieuze scholen in Pakistan kweekscholen voor de jihad waren. Zij zouden kweekvijvers van het terrorisme vormen. Een van de bekende religieuze scholen in Pakistan Dr al-Ulm Haqqania werd onder de loep genomen, samen met de directeur Sami al-Haq die als de peetvader van de Taliban werd bestempeld. Zijn school wordt n van de grootste Deobandi scholen beschouwd en het was met name zijn madrasa die acht ministers, tientallen gouverneurs en legerbevelhebbers afleverde voor de Taliban. Sami ul-Haq ontkent in alle toonaarden de beschuldigingen van het terrorisme maar steunt wel de jihd in Afghanistan, en
50 51

Extremistische groeperingen in Pakistan, NRC Handelsblad, 14 januari 2002. Extremistische leider in Pakistan doodgeschoten, NRC Handelsblad, 7 oktober 2003. 52 Anti-islamretoriek Fortuyn weinig invloed op beleid, ANP, 16 mei 2002. 53 De echte terrorist heeft weinig aan een madrassa, De Volkskrant, 16 februari 2006.

20

verklaart dat mensen uit alle lagen van de bevolking dat doen. Hij ziet het als een verdediging tegen de agressor.54 De Deobandi scholen zouden een betrouwbare steun zijn voor de Taliban. Nogmaals werd er aangegeven dat de Deobandi beweging verreweg de grootste invloed heeft met 7800 scholen in Pakistan. Studenten zouden les krijgen in de strenge Deobandi leer, een streng soennitische stroming.55 De Deobandis begonnen vooral in het nieuws te komen vanwege de aanslagen in London. Ruim 2 jaar na de aanslagen in London werd er weer gesproken over het netwerk van de daders, waarvan ook een Deobandi-vriendin deel zou uitmaken.56 De belegering van de Rode Moskee in Islamabad, Pakistan werd de volgende gebeurtenis waarbij Deobandis betrokken waren geraakt en vervolgens enorme aandacht ontving in het nieuws. De leiders van de Rode Moskee zouden tot de Deobandi-sekte behoren en zouden een zeer antiwesterse gedachtegoed propageren.57 De dagen erna werden de dezelfde sentimenten geuit in andere media zoals de Volkskrant, alsook in andere regionale kranten zoals de Gelderlander, de Twentsche Courant en het Brabants Dagblad. Het laatste nieuwsbericht dat ik heb kunnen vinden over de Deobandis was toen The Times recentelijk vermeldde dat bijna de helft van de 1350 Britse moskeen behoren tot de radicale Deobandi beweging. De beweging zou meer dan 80% van alle moslimgeestelijken voortbrengen.58 Samen met deze vermelding werd er in de nieuwsberichten ook gesproken over Riyadh ul-Haq, die op zou hebben geroepen tot geweld in Groot-Brittanni. Hij werd vervolgens ook geweigerd om Canada binnen te treden voor een lezing. De Deobandis zouden de bakermat van de Taliban zijn en de Britse imams zouden geweld prediken.59 De Deobandis kwamen ook eens voor de verandering positief in het nieuws. In de Volkskrant van 26 februari 2008 werd er aandacht besteed aan de verklaring van Dr al-Ulm Deoband, India waarin het terrorisme werd verworpen. Alhoewel de beweging uit Deoband door de krant gekenmerkt werd als een streng religieuze beweging, werd er tegelijkertijd ruimte geboden aan de verklaring waarin de moord op onschuldige mensen veroordeeld werd en de islam bestempeld werd als een geloof van liefde en vrede, niet van geweld. Ook in dit nieuwsbericht werd nogmaals het feit benadrukt dat de Deobandi leer grote invloed heeft op de duizenden scholen verspreid in landen zoals Engeland en Pakistan.60

54

Zie: The Father of the Taliban, http://www.jamestown.org/terrorism/news/article.php?articleid=2373418 (23 mei 2007) 55 Kweekscholen van de jihad; Koranscholen en Taliban, De Groene Amsterdammer, 10 november 2006. 56 Mijn broer de zelfmoordterrorist, NRC Handelsblad, 7 juli 2007. 57 Het geduld raakt nu echt op; Pakistaanse troepen belegeren bezette moskee in Islamabad, NRC Next, 10 juli 2007. 58 The Times: Helft Britse moskeen radicaal, ANP, 7 september 2007, 59 Britse imams preken geweld, Het Parool, 7 september 2007. 60 Theologen verwerpen terrorisme, De Volkskrant, 26 februari 2008.

21

Conclusie
Alhoewel de samengevatte nieuwsberichten vaak sterk subjectief zijn, en soms ook nog eens tegenstrijdige beelden en citaten worden weergegeven,61 komt in bijna alle nieuwsberichten hetzelfde beeld naar voren over Deobandis. Zij zouden streng in de leer zijn, sober en dogmatisch gericht en zeer fundamentalistisch. Het rapport waar de Britse krant The Times zich op baseerde, en wereldwijd door de media werd overgenomen zorgde ervoor dat de Deobandis in een nog negatiever daglicht kwamen te staan. Tezamen met de negatieve berichtgeving over de Riyadh ul-Haq is het beeld dat over de Deobandis gegeven wordt niet bepaald positief. Hier en daar worden zij van het oproepen tot terrorisme beschuldigd en wordt dan ook de islam inherent met geweld gelijk gesteld, waarbij er opgeroepen wordt tot een grondige hervorming van de islam.62 Nieuwsberichten laten tegelijkertijd ook een ander perspectief horen, alhoewel dit slechts op kleine schaal gebeurt. Zo wordt er soms bericht dat de Deobandi beweging van oorsprong een vreedzame stroming genoemd. Er werd ook aandacht gegeven aan de verklaring afgegeven door de school in Deoband, waarbij het terrorisme werd veroordeeld. Er bestaat geen twijfel dat diverse actieve groeperingen in Pakistan hun wortels kennen in de Deobandi school. Het activisme van de Deobandi geleerden zoals dat gold in de periode van het Britse bewind is ook vandaag de dag te vinden onder hen die zich verbonden voelen met de Deobandi school. Ook leden van de Taliban vallen hieronder die hun religieuze educatie van Deobandi scholen verkregen. Deobandis zijn nog steeds tot op de dag van vandaag actief gebleven in de politiek en hun invloed in de gemeenschap is ook buiten India en Pakistan groot in landen zoals Groot-Brittanni, vanwege de religieuze scholen die door emigranten werden opgericht.

61

Zo werd in Trouw, 12 november geciteerd dat Goelab nooit zou hebben gezegd dat Noorani een fundamentalist is, terwijl in eerdere berichten dat juist wel werd beaamd. De Taliban zouden zich richten tot de Deobandis, terwijl in de NRC Handelsblad beaamd werd dat het Wahhabieten zouden zijn. Deobandis zouden terrorisme aanmoedigen terwijl andere nieuwsberichten verklaren dat zij tot een vreedzame stroming behoren. 62 Zie: De WRR negeert het islamitisch terrorisme, Trouw, 3 juni 2006.

22

4. Eindconclusie
Over de precieze geloofsleer van de Deobandi beweging wordt nooit gesproken in de landelijke nieuwsberichten, maar wordt wel de bewering gemaakt dat het Wahhabieten zouden zijn. Uit het eerste hoofdstuk blijkt dat de Deobandi geleerden totaal niet achter de stroming van de volgelingen van Muhammad ibn Abd al-Wahhb staan. De Deobandis beschouwen zichzelf als pure soennieten, volgelingen van Ab Hanfa in jurisprudentie en aanhangers van de scholen van Ab al-Hasan al-Ashar en Ab Mansr al-Maturd, die daarnaast het soefisme en de ordes ervan accepteren en ook volgen. Onder het Britse bewind werd er zowel actief als passief gestreden voor de onafhankelijkheid van India. Prominente leiders van de Deobandi beweging bleven werken schrijven om valse beschuldigingen de kop in te drukken. Hussayn Ahmad schreef al-shihb al-thqib (het doordringende vuur) ter weerlegging van Ahmad Riz Khn van de Barelwi school, om nogmaals de ware geloofsleer van de Deobandi geleerden aan te geven. Het ziet ernaar uit dat zodra groepen moslims zich beroepen op het geloof, waarbij een strikte belijdenis van de islam in de vorm van het volgen van regels centraal staat, zoals dat het geval is met de soennitische geloofsleer, de beschuldiging van het zijn van Wahhabieten door de media snel wordt gemaakt. In werkelijkheid heeft striktheid in het geloof absoluut niets met het Wahabisme te maken en zijn in hoofdstuk n onder andere de werkelijke, kenmerkende verschillen die beide groepen moslims van elkaar onderscheiden, aangekaart. Het feit dat zij op het gebied van jurisprudentie, de Hanafitische rechtsschool volgen wordt ook nooit in de nieuwsberichten aangekaart. Het soefisme, dat in de media vaak genoeg wordt aangehaald om de liberale islam te verheerlijken als een alternatief voor de zogeheten fundamentalistische islam, wordt ook vermeden in de discussie over de Deobandis. Het is namelijk geen geheim dat zij aan het volgen van sf ordes doen. Kortom, er is een wereld van verschil tussen het beeld dat de media geven over de Deobandis en de standpunten waar de beweging zelf uiteindelijk voor staat.

23

Bibliografie
Engels - Ahmad, Aziz en G. E. von Grunebaum, Muslim self-statement in India and Pakistan 1857 1968, - Al-Dihlaw, Shh Wal Allh, Deoband, Imdd Allh al-Muhjir, Khilfat movement, Yusuf Kndhalaw, Tablghi Jamt, Zakariyy Kndhalaw Sahranpr, The Encyclopaedia of Islam, New Edition (Leiden: E.J. Brill 1960-2005) Lajpuri, Abdur Rahim, Fatawa Rahimiyyah, (Karachi: Darul Ishaat 2000) 3 dl. Metcalf, Barbara, Islamic Revival in British India: Deoband, 1860-1900, (New Jersey: Princeton University Press 1982) Nomani, Muhammad Manzoor, Words & Reflections, (Iqra Books: 2002) Robinson, Francis, The Ulama of Farangi Mahall and Islamic Culture in South Asia, (London: Hurst & Company 2001) Tabassum, Farhat , Deoband Ulamas Movement for the Freedom of India, (New Delhi: Manak Publications 2006) (Wiesbaden: Harrassowitz 1970)

Arabisch - Ab al-Hasan Al al-Hasan al-Nadw, Al-muslimn f al-Hind, (Damascus: Maktaba Dr al-Fath - Khall Ahmad Sahranpr, Al-muhannad al al-mufannad, (Lahore: Maktaba al-Hasan z.j.) - Muhammad Rashd Rid, Rahalt al-imm Muhammad Rashd Rid, (Beiroet: z.u. 2000) - Muhammad Zhid al-Kawthar, Fiqh ahl al-Irq wa hadthuhum, (Cairo: Maktab al-Matb t alIslmiyya 1970) - Muhammad Zhid al-Kawthar, Maqlt al-Kawthar, (Cairo: Al-Maktaba al-Tawfqiyya z.j.) 1962)

Urdu Azz al-Rahmn Uthmn, Fatw dr al-ulm Deoband, (Deoband: z.u. 1995) Khalid Mahmood, Mutlia barelwiyyat, (Lahore: Dr al-Marif 1984) Muhammad Zakariyy, ap bt, (Lahore: Maktaba Rahmniyya z.j.) 2 dl. Qr Muhammad Tayyib, Maslak ulam Deoband, (Deoband: Tayyib Publishers z.j.) Rashd Ahmad Gangoh, Fatw rashdiyya, (Lahore: Maktaba Rahmniyya z.j.)

Websites http://darululoom-deoband.com/english/introulema/index.htm (bezocht op 22-07-08) - http://www.twocircles.net/2008jan24/maulana_madani_most_deserving_bharat_ratna.html (bezocht op 22-07-08)

24

You might also like