Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Aan de oevers van de nacht, Hans d'Ancy 1
Aan de oevers van de nacht, Hans d'Ancy 1
Aan de oevers van de nacht, Hans d'Ancy 1
Ebook294 pages3 hours

Aan de oevers van de nacht, Hans d'Ancy 1

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Hans d’Ancy is een kind van de ellendige Onderstad. Hoog boven hem lokt Groot Amsterdam, waar alle parken op gietijzeren zuilen staan en de rijken ronddraven op gemuteerde kakkerlakken. Goden en demonen wandelen door de brede straten en alleen een schuimbekkende idioot is atheïst..
Geniet van de tomeloze ideeënrijkdom in dit boek, en volg Hans bij avonturen die hem van Groot Amsterdam naar het hof van magisch Jenne en diep in het Azteekse rijk brengen.

LanguageNederlands
PublisherTais Teng
Release dateNov 29, 2018
ISBN9780463884232
Aan de oevers van de nacht, Hans d'Ancy 1

Read more from Tais Teng

Related to Aan de oevers van de nacht, Hans d'Ancy 1

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Aan de oevers van de nacht, Hans d'Ancy 1

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Aan de oevers van de nacht, Hans d'Ancy 1 - Tais Teng

    INHOUD

    Proloog

    Alle namen in het zonlicht

    Bevers voeren

    Spooklijnen

    Rapsodie in rode leem

    Onbekend op dit adres

    En Zebedeus Wiersma zag dat het goed was

    Een schip van bloed en heimwee

    De woestijnen van Nieuw-Holland

    Je lied is kil, oude vriend, zo kil

    Met musket ende dukaat: het alternatieve Holland van Hans d’Ancy

    Wereldkaart

    Kaart Groot-Amsterdam

    Hans d’Ancy in druk en als e-boek

    Over Tais Teng

    Proloog

    Toen Omar Wendheim in 1543 voor het eerst de gedachten van zijn ongeboren zoon las, werd ons een keuze geboden: het oude, onbezield universum, waarin enkel oorzaak en gevolg bestonden of een wereld waarin de geest even machtig werd als materie.

    Wat wij kozen, is bekend. In musea rotten de ijzeren mechanieken van Byzantium weg: speelgoed. Het had meer dan speelgoed kunnen zijn: een sleutel om het universum te ontsluiten.

    Wij besloten ons eigen brein en de krachten van het levende vlees te vereren.

    Wij hebben de lege hemels bevolkt met demonen, wij vernielden de heilige barrière tussen leven en dood: onder het dekschild van gigantische insecten spoeden wij ons over wegen van chitine, een enkel gevaar kan zorgvuldig geconstrueerde demonen oproepen.

    Wij zijn een ras van duistere tovenaars geworden en wij hebben onze tenten opgeslagen aan de oevers van de nacht terwijl wij in de ochtendgloed van de rede hadden kunnen leven.

    Wie zal zeggen of wij het juiste gekozen hebben?

    Uit: Het Magische dilemma,. 7e druk, 1978, Universiteit voor occulte wetenschappen, Jenne, Afrika

    ALLE NAMEN IN HET ZONLICHT

    17 september 1962:

    Misschien dacht je Groot Amsterdam werkelijk te kennen? Haar marmeren beurzen, die elke derde maandag schoon gespoten worden, de parken op hun massieve stelten van grijs metaal, haar paleizen en sloppen?

    Luister. Er bestaat een tweede Amsterdam, diep onder de dunne laag grondwater, waar de Amstel al trager en trager stroomt om in stinken de meren te stagneren. De onderstad is flikkerend oranje en diepe schaduwen, die onophoudelijk lijken te bewegen.

    De onderstad ruikt naar angst en wanhoop en apathie. In wrakke tempels, opgetrokken uit lege kratten, offeren tandeloze kleuters ratten aan zelfverzonnen goden. Oude mannen kweken gifzwammen in schemerige tuinen, die zelden dieper dan twee stappen reiken.

    Het gedroogde vel brengt hen kortstondig extase en na twee, drie weken de vergetelheid. De tuinen blijven zelden lang ongebruikt.

    Voor de jongens is de onderstad een fascinerende speelplaats, vol wonderen en mogelijkheden. Op zijn twaalfde wordt een kind hier volwassen. Op zijn dertigste zal hij een stokoude grijsaard zijn.

    'Omhoog! Weet je niet wat omhoog is?'

    De jongen schudt zijn hoofd. Hij betast de metaalsplinter in zijn broekzak. Als hij maar iets dichterbij de man durfde komen! De punt is niet langer dan zijn duimnagel. Hij zal de man precies in zijn halsslagader moeten raken.

    'Die kant uit.' De man knarst met zijn tanden. 'Er is een trap. Hij klimt en klimt, duizend sporten. Meer. Een trap naar het zonlicht.'

    'Ja meneer,' zegt de jongen. 'Een trap.' Hij verzet zijn rechtervoet een paar centimeter en verplaatst zijn gewicht.

    'Hah! O nee, o nee. Niet hier. Jij gaat voorop. Hoe heet je?'

    'Heet ik?'

    'Ja. Je naam.'

    'Ik heb geen naam, meneer.' Hij schuifelt met zijn blote voeten over de vettige vloer. Ze noemen hem 'Hé jij' of 'Pekhoofd'. De meeste ondersteders zijn blond en het haar van de jongen is opvallend zwart.

    De man woelt in zijn buidel. 'Ik heb wél een naam. Een echte.' Hij toont een vettig kaartje. 'Lees maar.'

    'Ik kan niet lezen. Wat staat er op, meneer?'

    Lui met messen noem je 'meneer'. De jongen trilt van begeerte als hij naar de dolk van de ander kijkt. Een wapen is veiligheid, macht over je vijanden.

    Een keer praatte hij met een ander kind (een broertje?) over wie God was.

    'God woont in een hut van ijzer,' had zijn broertje met grote stelligheid beweerd. 'Om zijn hut groeit prikkeldraad, helemaal tot het plafond. Niemand durft hem te beroven. Want God heeft het langste en scherpste mes van de wereld. Hij kan iedereen doodsteken.'

    'Ik heet Hans d’Ancy, 'zegt de man. 'Dat staat hier. Vroeger, vroeger was ik heel belangrijk. Mensen deden wat ik zei. Boven in het zonlicht.'

    Hij blijft de jongen nauwlettend in de gaten houden.

    'Ga de trap op.'

    'Waarom? Als ik wegren, haal je me nooit in. Je bent oud.' Dat laatste vol verachting.

    'Ik geef je eten. Straks.'

    De jongen haalt zijn schouders op en zet een voet op de eerste trede. De trap verdwijnt in een opening van het plafond.

    De jongen aarzelt. De betonnen hemel is niet meer dan een meter van hem af. Hij kan de vochtige kiezels met zijn vingertoppen aanraken. Voorbij het plafond? Voorbij de hemel … daar is niets. Zijn wereld eindigt bij het plafond. Hij huivert met bijgelovige vrees.

    Hij klimt verder. Als je hebzucht niet groter is dan je angst, overleef je niet lang in de onderstad.

    Boven de hemel begint een tweede wereld. Lager. Onbeschrijflijk leeg.

    'Een opslagkelder, ' zegt de man. 'Hier valt niets te halen.'

    De trap loopt dood op een stalen luik.

    'Duwen,' beveelt de man.

    De jongen spant zijn beenspieren. Het luik knarst, zwaait omhoog.

    Hij krijst. Drukt zijn handen tegen zijn brandende ogen

    'Ach, Zeb!' vloekt de man en trekt hem door de opening naar buiten. 'Doe je handen weg! Het went snel genoeg. Alleen maar licht. Niks gevaarlijks.'

    Hij wrikt de vingers opzij. Vreemdheid omgeeft de jongen. Het plafond straalt blauw en wordt slechts verlicht door een enkele, ondraaglijk heldere lamp. Hij weigert zijn ogen te sluiten, hoewel de tranen hem over de wangen stromen.

    Theologisch is de jongen niet bepaald onderlegd. Toch herinnert hij zich een verhaal van een priester. Hitte, een wreed, onmenselijk oord.

    'Is dit nu de hel, meneer?'

    Ze wandelen door de brede straten. De jongen leert snel: kleuren. Doorzichtige ruiten. Die enorme rat met een man op zijn rug heet 'paard'. Deze kevers zo groot als hutten zijn 'Galfnise koesen'.

    De man onderwijst hem met korte snauwen, trekt hem uit de baan van een galvanische koets, wijst hem een fontein als hij over dorst klaagt.

    'Hier. Naar binnen.' Een deur schuift open. Ze stappen een lege hut in. De deur glijdt vanzelf achter hen in het slot en de vloer begint te trillen. Iets trekt hem krachtig omlaag, een moment maar, en dan verdwijnt het vreemde zware gevoel uit zijn benen.

    Een minuut gaat voorbij. In een glazen staaf klimt een vlekje licht om hoog. Het bereikt de top, dooft. De kamer schokt. De man laat zijn adem sissend ontsnappen, duwt tegen de deur.

    Een nieuwe kleur dreunt zijn brein in. Geuren, die in dromen thuishoren. Snippers fel gekleurd papier dwarrelen langs.

    'Het park,' zegt de man zacht en hij sluit zijn ogen een moment.

    De jongen kijkt naar de dolk. Zijn hunkering is verdwenen. Het had even goed een strook vochtig karton kunnen zijn.

    'Ik was vergeten hoe helder groen brandt. De bomen. 0 God, de vlinders.'

    Ze zitten op een kunstmatige heuvel en kijken over het park uit. Sierlijke bruggen krommen over beekjes met forellen en karpers. De man trekt de dolk uit de schede van chitine. Ongehaast.

    De jongen duikt opzij, rolt de heuvel af.

    'Nee! Kom terug.'

    Hij krabbelt overeind. De man is hem niet gevolgd.

    'Ik doe je niets. Je aast op mijn dolk, niet?'

    'Ja, meneer.' De afstand tussen hen is groot genoeg voor eerlijkheid.

    'Ik wil sterven. Hier. Nu.' Hij gooit de dolk in de richting van de jongen.

    'Goed.' De jongen herkent de blik in de ogen van de man. Hij liegt niet Al zijn oude dromen zijn tot nachtmerries verzuurd. Mensen als hij drinken vrijwillig uit de gifmeren en geven hun lichaam aan de Zwarte Rat. Hij pakt de dolk op, strijkt met zijn duim over de spits.

    'In je hart, meneer?'

    'Ja. Wacht een moment.' Hij ademt uit en zuigt de lucht schokkend in, alsof hij de muffe stank van de onderstad uit zijn lichaam wil verdrijven. 'Ik verlangde te sterven in het licht van de zon. Maar ik was te laf.' Hj blijft de jongen aankijken. ‘Ik had een naam die iets betekende. Ik was belangrijk. Mensen gehoorzaamden mij. Hans. Hans Egbert d’Ancy.’

    'Ja, meneer,' zegt de jongen, ‘prachtige naam, meneer,’ en hij steekt het lemmet nauwkeurig tussen de juiste ribben.

    Een familie picknickt onder een houten pilaar, die uitwaaiert in een warrige bos groene papiersnippers.

    Hij sprint over de verende bodem en grist de mand met voedsel weg.

    Een uur later braakt hij alles uit. De tweede keer is hij voorzichtiger en eet met kleine hapjes, steeds pauzerend om te zien of hij de vette spijzen nog verdraagt.

    Een alarmerende loomheid komt over hem. Hij wrijft over zijn buik in een poging het rare gevoel te verdrijven. Dit is de eerste keer in zijn leven dat de jongen zijn maag werkelijk heeft kunnen vullen.

    Als hij zwetend van angst ontwaakt, hebben ze de lamp gedoofd. In het plafond gloeien nieuwe lichtjes. Veel zwakkere.

    Hij kruipt de bosjes uit. Het gemurmel van vele stemmen bereikt hem. Het park is stampvol. Duizenden staan in onbeweeglijke groepjes, hun gelaat naar het plafond gekeerd.

    Hij volgt hun blik. Niets.

    'Zie je hem?' vraagt de vrouw naast hem.

    'Wat?'

    'Daar.' De vrouw wijst naar de verre lichtjes. 'Hij kan nu elk ogenblik

    opzwellen.'

    Een lichtpunt wordt een vette stip, groeit verder uit tot hij even wijd wordt als de gedoofde plafondlamp. 'Hij beweegt!' roept de jongen opgewonden. 'Hij beweegt!'

    Ver boven de stratosfeer stijgt 'Hemelbestormer I' nog steeds. Verzengende bundels laserlicht stuwen hem hoger en hoger. Over een half uur zullen de lasers van Petersburg de taak van het Christiaan Huygens Centrum overnemen en de ballon in een baan om de Aarde duwen.

    De nieuwe maan glinstert met tienduizenden spiegeltjes, even helder als haar oudere zuster.

    'Hoe heet dat?' smeekt de jongen. 'Wat is het woord?'

    De vrouw klopt hem op het hoofd. 'Het is nog te nieuw om een naam te hebben. Jij mag er een verzinnen.'

    'Oh, ' zegt de jongen teleurgesteld. 'Maar ik heb zelf niet eens een naam…'

    Hij tuurt over de uiterste rand van het park omlaag. Zijn handen omklemmen de aluminium reling. Onder hem strekt Groot Amsterdam zich uit tot de gebouwen kleiner dan zandkorrels worden en versmelten met de nevelige hemel.

    Hij bekijkt het mes. Het is kleiner dan hij zich herinnerde. En het lemmet staat iets scheef en zit onder de roestvlekken.

    Hij wrikt de dolk tussen de spijlen door en volgt het met zijn blik tot het onzichtbaar wordt.

    'Ik ben nieuw,' denkt hij. 'Even nieuw als de lamp, die door de hemel kruipt. '

    'Je mag zelf een naam verzinnen,' had de vrouw beloofd. 'Hans d’Ancy,' besluit hij. Wat was het ook al weer precies? Ja, Hans Egbert d’Ancy.’ De man is dood en heeft niet langer een naam nodig. 'Ik zal een belangrijk man worden in het zonlicht. Mensen zullen mij gehoorzamen.'

    Die middag hoort hij voor het eerst een troubadour zijn mandoline bespelen.

    BEVERS VOEREN

    Het is moeilijk arm te blijven in een stad vol dwazen. Neem Hans d’Ancy nu : walvisleren laarzen aan zijn voeten (maar twee maten te groot!), een volle maag, een buidel rinkelende koperstukken. Niet veel koperstukken. Máár koperstukken! In de onderstad, waar zelfs een loden munt een ongehoord fortuin vertegenwoordigt, was hij nu een plutocraat geweest. Niets went echter zo snel als overmatige weelde en zijn ambities houden gelijke tred met zijn groeiende kennis. Soms vergeet hij minutenlang bewonderend naar zijn laarzen omlaag te blikken.

    'Een stuiver, meneer?' vraagt hij automatisch. De man reikt naar zijn buidel en laat een handvol wisselgeld in de uitgestoken hand vallen.

    'Wiersma zegene U, meneer.'

    'Dat betwijfel ik,' antwoordt de man. 'Profeten hebben andere zaken aan hun hoofd.' Hij drukt zijn duim tegen de deurknop van het koopmanshuis en brengt zijn lippen dichtbij het harige kunstoor. 'De paviljoens van Kublai Khan.' Het slot klikt en hij duwt de spekstenen deur open.

    Hans telt de muntstukken en laat ze in zijn versleten buidel glijden. Hij blijft voor de gesloten deur talmen en bewondert het kunstoor. Hoe kan iets levends uit dode steen groeien? 'Lukt je nooit,' zegt een opgewekte stem naast hem. 'De deur herkent zijn manier van spreken. De woorden doen er weinig toe.' Hans legt zijn hand op zijn buidel en hurkt op de stoep. Maak je kleiner dan je tegenstander, misplaatst zelfvertrouwen is een bruikbaar wapen.

    Het meisje ploft naast hem neer en d’Ancy schuift iets opzij.

    'Je bent toch niet bang voor me?'

    'Nee,' zegt hij naar waarheid. 'Je hebt niet genoeg ruimte om je stiletto te trekken.'

    'Ik wil je helemaal niet beroven.' zegt het meisje beledigd. 'Lui als jij hebben geen halve dukaat te makken.'

    De plavuizen zijn aangenaam warm, Hans ontspant zich en leunt tegen de muur. 'Wat moet je van me?'

    'Wat denk je?' Ze legt haar hand op zijn knie en haar vingers wandelen omlaag naar zijn kruis.

    'Oh, dat.'

    'Je bent een mooie jongen. Hoe heet je?'

    'Hans d’Ancy.' Hij vraagt haar naam niet. Beleefd ben je enkel tegen vijanden.

    'Ben je een hoertje?' vraagt hij argeloos. Dat woord kent Hans pas drie dagen. In de onderstad is elke vrouw per definitie een hoer. Tenzij ze te oud is of tot één van de machtige lesbische bendes behoort. Alleen een idioot valt een vrouw met een zwarte ster op haar voorhoofd lastig.

    Ze lacht. 'Soms. Maar jij hebt geen zilverstukken. '

    'Dacht je dat?' Beloftes kosten niets en hij vindt haar zeldzaam aantrekkelijk. Kort, glanzend haar, even donker als het zijne. Een kleine scherpe neus, hoge jukbeenderen, dichte wenkbrauwen.

    Hij ontwijkt haar ogen. Een rechtstreekse blik is een uitdaging in de onderstad.

    'Nanda.'

    'Wat?'

    'Ik heet Nanda. Je bent een rare zeg. Niet van hier? Een verstekeling uit Frankrijk zeker? Met een naam als d’Ancy … '

    Hans weet niet wat verstekeling betekent. Laat mensen maar hun eigen, verkeerde conclusies trekken. 'Ja,' zegt hij. 'Een verstekeling.' Hij legt een arm om haar benige schouders en trekt haar naar zich toe.

    Ze heft haar gezicht op en stulpt haar lippen iets uit. Een herinnering komt hem te hulp. In het park maakte een vrouw hetzelfde gebaar en de man had zijn lippen tegen de hare gedrukt.

    Hans imiteert zijn voorbeeld. Haar lippen voelen ruw en droog aan. Ze opent haar mond iets verder en de punten van hun tongen raken elkaar.

    Als hij zijn afkeer voor haar spuug negeert, is het een redelijk aangename ervaring. Maar toch minder bevredigend dan wat hij gewoonlijk met vrouwen doet. Hij trekt haar bloes open en legt zijn hand op haar borsten. Ze zijn klein, nog maar net opzwellend. Nanda kan niet veel ouder zijn dan hijzelf.

    Ze duwt zijn hand weg, 'Niet hier, idioot!' sist ze. 'Niet op straat!'

    'Oh,' zegt Hans. De laatste twee weken hebben hem zelfbeheersing geleerd. Woorden schijnen in het zonlicht effectievere wapens te vormen dan vuisten. 'Waar dan wel?'

    'Zeb! Misschien rollen jullie in Parijs hijgend over de keien, maar bij ons niet. Als een ordebewaker ons ziet…Dit is een dure wijk, jochie. Hier wonen de magistraten.' Ze krabbelt overeind en pakt zijn hand beet.

    'De oude loodsen. Daar valt niemand ons lastig.'

    'Hah! En ze beweren dat Fransen zulke grote minnaars zijn! Beng, bang, klaar.'

    'Waar heb je het over? Het ging lekker.'

    'Voor jou wel!'

    Hans zucht. 'Nog een keer dan?' Voor hem hoeft het niet. Maar ze is de eerste, die oprecht belangstelling voor hem heeft getoond en hij heeft een gids nodig in deze onbekende wildernis van stenen hutten.

    'Nog een keer dan!' bauwt ze hem na. Haar mondhoeken trillen van ergernis. Ze bijt op de knokkels van haar linkerhand en ademt grommend uit. 'Goed. Wie weet vinden Parijse meisjes dit hemels. Maar ik ben geen Française, vriend. Hier verwachten de vrouwen meer.'

    'Ik luister,' antwoordt Hans. In de onderstad had hij allebei haar armen gebroken voor haar brutaliteit. Misschien is dat nog steeds een goed idee.

    'Best,' zegt ze. 'Ga op je rug liggen, mon amour. Verroer geen vin en laat mij het werk doen. ' Bevreemd gehoorzaamt Hans.

    Nanda heeft bruine ogen met piepkleine vlekjes geel. 'Zeb!' had ze gescholden. 'Kijk me aan, Hans! Je bent zo schichtig als een … een jankende straathond!' Ze hield zijn hoofd stevig vast, haar stompe nagels schramden zijn wangen, toen hij zijn gezicht probeerde af te wenden.

    Nanda’s ogen. Hij had nooit geweten hoe de ogen van een meisje er van tien centimeter afstand uitzien. De pupil is een duistere spiegel waarin zijn eigen gezicht weerkaatst, de iris een krans kleurige stralen, omgeven door helder oogwit. Zelfs de kleine, rode adertjes krijgen een zekere bekoring als je eenmaal verliefd op een meisje bent.

    Ondanks Nanda’s grondige uitleg vermoedt d’Ancy dat de juiste betekenis van 'liefde' nog lang een raadsel zal blijven.

    Waarom zou hij in Zeb’s naam met een vrouw in het maanlicht willen wandelen? Of samen bevers voeren?

    'Natuurlijk vind je daar dukaten,' zegt Nanda. 'Bergen dukaten. Maar het huis van een rijke koopman? Onmogelijk. Dat is een fort, mon amour. De muren minstens een halve meter dik met ramen van onbreekbaar chitine. Zelfs met een diamantpen sta je een uur te krassen. Dat spul is táái. '

    'De deur zwaaide vanzelf open,' blijft Hans volhouden. 'Hij zei 'De paviljoens van Kublai Khan' en de grendel schoof opzij.'

    'Moet ik dat blijven uitleggen? Het oor luisterde naar hem en stuurde het geluid naar de veldmuis. Pas als de stembuigingen met zijn herinnering overeenkomen, laat hij het slot openspringen.'

    'Wacht. Veldmuis?'

    'In de deuren van rijke lui zit het brein van een veldmuis,' legt ze uit met het engelengeduld van een moeder, die er elk moment op kan gaan meppen. De muis kent de stem van de bewoners en laat hen, en hen alleen binnen.'

    'De muis kent de stem van de bewoners,' herhaalt Hans. Zijn stem is een perfecte nabootsing van de hare. Tot en met het irritante neerbuigende toontje.

    Ze neemt hem verrast op. 'Dat leek mijn stem. Maar niet helemaal.'

    'Niemand weet precies hoe zijn eigen stem klinkt,' zegt Hans. Dat had hem al eerder verbaasd. Zijn imitaties overtuigden iedereen, behalve degene, wiens stem hij nabootste. 'Wacht. Ik zal je nog een voorbeeld geven.' Hij klampt een klerk aan. 'Stuiver, meneer. Ik heb al vier dagen geen droge korst brood gegeten.'

    'Dan ben je vier dagen een stommeling geweest,' antwoordt de man. 'Sinds wanneer weigeren de Zusters der Barmhartigheid de hongerigen te spijzigen?' 'Al een week, meneer,' piept Nanda, 'Hun gaarkeuken moest dicht. Op bevel van de keuringsdienst. Er waren ratten.'

    'Ach so? In dat geval … ' Zijn aalmoes verklaart waarom dichters 'klerk' en 'vrek' als synoniemen beschouwen.

    Op de hoek herhaalt d’Ancy het gesprek woordelijk, stembuiging voor stembuiging.

    'Heel overtuigend. Maar overtuigend genoeg voor een veldmuis?'

    'We zullen zien.' Hans legt zijn vingertoppen op de ijzeren deurknop. Een galvanisch schokje laat zijn hand tintelen.

    'De paviljoens van Kublai Khan. ' Een scherpe tik en de deur zwaait open. Hans vangt een glimp op van een wijds portaal met panelen van teakhout, lage sokkels met delicate Chinese vazen vol pauwenveren.

    Hij springt naar voren. grijpt de knop vast en sluit de deur behoedzaam. De klink schiet terug.

    Ze steken de straat over, sneller dan verstandig is voor mensen, die niet willen opvallen.

    'Vannacht,'

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1