Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Dode Ogen
Dode Ogen
Dode Ogen
Ebook160 pages2 hours

Dode Ogen

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De lichtflits verblindt Arno. Als hij weer kan zien, vult een reusachtig gezicht de spiegel. Een woest gelaat met zware oogleden en pikzwarte wenkbrauwen. De mond spert zich open: tussen de tanden kronkelen bleke cobra's.
Arno deinst achteruit. ‘Van mij,’ sissen de slangen. ‘Geef me je hart, je vlees, je brein.’
Armen zwiepen uit de spiegel, mager als van een skelet. Een kromme nagel tikt Arno's rechteroog aan, een tweede haakt zich in zijn linker. ‘Laat mij in je lichaam!’

LanguageNederlands
PublisherTais Teng
Release dateJul 30, 2018
ISBN9780463910528
Dode Ogen

Read more from Tais Teng

Related to Dode Ogen

Related ebooks

Related articles

Reviews for Dode Ogen

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Dode Ogen - Tais Teng

    INHOUD

    Proloog

    Lang geleden, in een ver land

    Dode ogen, hoofdstuk 1 – 33

    Tais Teng over Dode Ogen

    Over Tais Teng

    Andere e-boeken van Tais Teng

    PROLOOG:

    Elke parel is een minuscule graftombe.

    Splijt het parelmoer en in het hart van de parel zul je een dode larve vinden. Het piepkleine roofdier dacht zich te goed te doen aan het levende vlees van de oester, maar raakte verstrikt in draden van langzaam stollend parelmoer.

    Lang geleden, in een ver land:

    Lang geleden verkocht de eerste keizer van China zijn ziel aan de duivel. Bij duivel moet je je natuurlijk geen figuur met hoorns op zijn kop en bokkenpoten voorstellen. Deze duivel was heel wat angstaanjagender en zijn naam luidde Shaun. Shaun de Doodloze.

    In elk dorp in China stonden wel een paar altaren of tempels waar duivels vereerd werden. Alleen al in de noordelijke provincies hadden ze er zo'n zestigduizend. In die tijd konden de Chinezen je haarfijn uitleggen wat een duivel was: elk wezen dat bovenmenselijke machten bezat en nooit stierf.

    Shaun voldeed aan beide voorwaarden. Het deed er weinig toe dat Shaun ooit als gewoon mens begonnen was. Een gewoon mens was hij nu beslist niet meer.

    Wat de keizer hem in ruil voor zijn ziel vroeg, was het eeuwige leven. De duivel stemde gretig toe.

    Meer dan tweeduizend jaren verstreken. De eenentwintigste eeuw breekt aan en beiden leven nog steeds.

    Hoofdstuk 1

    Zaterdagmiddag in Utrecht. Het is stervensdruk op de Oude Gracht. Elleboog aan elleboog persen de mensen zich langs Van Dongens kraampje. Ze staan even opeengepakt als supporters voor de ingang van een stadion.

    Ik haat die zaterdagmiddagen, denkt Van Dongen. Nu ja, nog een halfuurtje en het zit er weer op. Hij haalt diep adem en brult: ‘Drie bossen voor vijf euro! Prachtige gladiolen! Drie bossen voor vijf euro! Nergens zo goedkoop!’

    Hij hoort Herman van twee kraampjes verderop precies hetzelfde roepen en grist een vierde boeket uit de emmer aan zijn voeten. ‘Vier bossen voor vijf euro!’

    Hij buigt zich naar een voorbijganger en duwt hem de bloemen bijna onder de kin. ‘Moet u eens kijken wat een prachtige bossen, meneer!'

    ‘Dat zal helaas niet gaan, beste man.'

    Van Dongen ziet zijn eigen gezicht weerkaatst in de glazen van een spiegelende zonnebril. Op hetzelfde ogenblik merkt hij het witte stokje van zijn klant op. Shit, een blinde! En ik met zijn moet u eens kijken…

    Van Dongen is boven alles zakenman en herstelt zich meteen. ‘Ze ruiken ook heerlijk, meneer.'

    De man schudt zijn hoofd. ‘Nee, sorry, voor mij geen bloemen. Ze verwelken bijna even snel als mensen.'

    Van Dongen luistert echter al niet meer, het schudden van het hoofd is genoeg. Hij zwaait met zijn bossen. ‘Vier voor een vijfje! Prachtige gladiolen.'

    De blinde man, Shaun, verplaatst zich opvallend snel door de voortschuifelende menigte.

    Hij stapt in openingen die er een halve seconde eerder nog niet waren. Shaun de Doodloze wringt zich langs een toeterend bestelbusje, duikt onder iemands opgeheven arm door. Je zou bijna denken dat alle anderen de blinden zijn en hij de enige met fatsoenlijke ogen.

    In bepaalde opzichten is dat ook wel zo. Zijn blindenstok zwiept heen en weer zonder de stoeprand ooit te raken of de straatstenen aan te tikken, zenuwachtig als de voelspriet van een insect.

    Shaun praat onophoudelijk in zichzelf. Hoewel het een aanwensel is dat hij persoonlijk nogal irritant vindt, lukt het hem niet om ermee te stoppen. De laatste honderd vijftig jaar kost het hem moeite om helder te denken zonder zijn lippen te bewegen.

    'Vrouwe Dood,' mompelt hij, 'ik ken je. Ik ken je gitzwarte ogen, je ivoren lippen. Al ben je mijn enige minnares, ook vandaag zul je mij niet kussen.'

    Hij zendt zijn geest in de tijd vooruit. Er is niets veranderd, constateert hij. De dag ligt onveranderd voor hem en verloopt precies zoals hij het die ochtend voorzien heeft. Vandaag zal de keizer opnieuw sterven.

    Maar eerst... Ja, hij is vlak bij de bibliotheek. Nog zes stappen.

    Shaun stopt, heft zijn kin afwachtend op.

    Drie meter verderop smakt een plastic emmer tegen de straat. Witte verf fonteint omhoog en stippelt de stenen. De verste klodder kwakt precies tussen de schoenpunten van de blinde man.

    'Allemachtig, Geert!' klinkt het uit de hoogte. 'Kijk toch uit! Die emmer kwam bijna op die kerel terecht. Hij had wel dood kunnen zijn!'

    De andere schilder leunt uit het raam omlaag. 'Het spijt ons vreselijk, meneer. Is er verf op uw kleren gekomen?'

    Shaun glimlacht. 'Geen spatje, jongeman.' Hij heft zijn stok groetend op en loopt door.

    Hoofdstuk 2

    Ik moet uit de kantine weg, denkt Arno. Meteen. Anders gebeurt er iets vreselijks.

    'Ah, doe niet zo flauw,' zegt Hamid en hij legt het pak kaarten op het tafeltje. 'Eén spelletje.'

    Arno schudt zijn hoofd. 'Nee, liever niet.'

    Hij krijgt dat rare trekkerige gevoel weer, vlak boven zijn neus. Alsof daar een klein stukje van zijn hersens veel harder werkt dan normaal is.

    Voor Arno's ogen verschijnt een wiebelende cirkel die een meter of drie verder in de lucht zweeft. Het beeld doet een beetje onecht aan, alsof het niet meer dan een reflectie in een ruit is. Hij is de enige die het kan zien, dat weet hij zeker.

    Ik wil dit niet! denkt Arno. Ik wil een gewoon mens zijn, net als iedereen. Ik wil de toekomst niet zien!

    Het beeld wordt duidelijker. De speelkaarten liggen over de tegelvloer verspreid, een van de stoelen is omgevallen. Zijn vrienden omringen hem: Hamids gezicht is van woede vertrokken. Hij grijpt Arno bij zijn T-shirt vast, rukt hem naar zich toe. 'Valsspeler!'

    Arno vangt een glimp op van de klok boven de tapkast. Bijna vijf uur. Een half uur later dan het werkelijk is.

    Hij knippert met zijn ogen en het beeld lost op.

    ‘Jullie spelen om geld,' zegt Arno.

    Hamid haalt zijn schouders op. 'Logisch. Anders is er weinig aan.'

    ‘Als ik speel, komt er alleen maar ruzie van,' zegt Arno. ‘Ik win altijd. Ik zou vals moeten spelen om te verliezen.'

    'Daar geloof ik niks van.'

    'Ik win bijna altijd,’ geeft Arno toe.

    Een van de andere jongens pakt het stapeltje kaarten. 'Bewijs dat maar eens.'

    Prompt verschijnt er een nieuw beeld voor Arno's ogen. Arno ziet het tafelblad voor zich, zes kaarten in een waaier uitgespreid. De klok staat op twee minuten over half vijf. Langzaam worden de kaarten scherper tot hij zelfs de kleine koffievlek op de ruiten negen kan zien.

    Hij knippert met zijn ogen. De kaarten verdwijnen.

    'Oké,' zegt hij tegen de jongen, 'maar dan geen gezeur meer. Jij kiest zes kaarten en houdt ze zo dat ik ze onmogelijk kan zien.'

    De jongen schudt de kaarten met overdreven grondigheid en pelt er zes af. 'Roept u maar.'

    'Klaver vier, schoppenvrouw, hartenaas, harten twee, ruiten negen. Moet ik doorgaan?'

    De jongen spreidt de kaarten in een waaier op tafel uit. 'Precies goed. Hoe doe je dat? Is het een truc?'

    'Een soort truc,' liegt Arno. 'Van een goochelaar geleerd.'

    'Man, je zou schatrijk kunnen worden!'

    'O, vast,' zegt Arno. 'Of met een mes in mijn buik kunnen eindigen. Lui die om duizendjes spelen zijn geen sportieve verliezers.'

    Hij tilt zijn tas met voetbalspullen op. 'Speel ze.'

    Hoofdstuk 3

    De blinde man duikt een steegje in, duwt een verveloze deur open. Shaun belandt op een binnenplaatsje, onder een plataan met een afschilferende stam. Achter hem rijst de Domtoren op.

    Hij trekt zijn geest uit de toekomst terug, als een heremietkreeftje dat in zijn slakkenhuis terugkruipt.

    De absolute duisternis van het heden omringt hem, voor het eerst sinds maanden. Een kalme, koesterende duisternis.

    Alleen in het heden is hij blind. Geen licht meer. Enkel de wind die langs zijn gezicht strijkt, de geur van vochtig mos en gevallen bladeren.

    De Doodloze voelt een diepe vrede, een eindeloos vertrouwen in zijn eigen kunnen.

    Tienduizend keer heeft hij de Dood recht in haar ogen gekeken en tienduizend keer heeft hij haar graaiende klauwen ontweken. Die neerstortende emmer had zijn schedel als een bros ei kunnen kraken. Hij was echter gewaarschuwd. Zoals hij altijd gewaarschuwd zou zijn.

    Wie de toekomst kent, kan haar veranderen.

    Een natuurlijke dood bestaat niet: dat was de grootste ontdekking van zijn onvoorstelbaar lange leven geweest. Mensen sterven altijd aan een ziekte, aan geweld, aan een ongeluk. Zelfs ouderdom is niet meer dan een langzame vergiftiging, het gevolg van verkeerd voedsel.

    Genoeg gepeins! De keizer wacht op hem, zijn dienaar zijn slaaf. Over minder dan een kwartier zal de keizer zijn laatste adem uitblazen. Zoals hij elke eeuw een keer of twee doet. Om in een nieuw, jonger lichaam herboren te worden.

    Shaun stuurt zijn geest een honderdste seconde de toekomst in en het binnenplaatsje verschijnt opnieuw. Een honderste seconde vooruit is zo goed als het heden en in feite ziet hij zo beter dan een mens wiens ogen wel functioneren.

    Gewone ogen knipperen, ze kunnen vermoeid raken. Zijn toekomstblik blijft altijd haarscherp en hij kan desnoods op een insect inzoomen tot de haartjes zo dik als kabels lijken.

    Shaun draait zich naar de bakstenen muur aan zijn linkerzijde en heft zijn handen op. Zijn vingers kronkelen in een ingewikkeld patroon: hij doet nog het meest denken aan een mimespeler die een onzichtbaar touw knoopt.

    Vervolgens schopt hij een tak met zijden linten opzij waarvan de bast in een spiraal losgepeld werd.

    De bakstenen worden wazig en wijken in de muur terug.

    Voor Shaun ligt een brede trap, met stenen draken op de leuningen. Daarachter, half in de schaduw, staat een eikenhouten deur op een kier. Een deur met een ring van groen uitgeslagen koper.

    Mensen van deze tijd zouden er niets van begrijpen, denkt hij, en het magie noemen. Terwijl het toch zo'n eenvoudige truc is. Drieduizend jaar geleden zou zelfs d eenvoudigste Egyptische boerenknecht deze bezwering kunnen uitvoeren. Nu ben ik waarschijnlijk de laatste mens die zich de juiste gebaren herinnert.

    Shaun duwt de deur open en stapt een hoge zaal in. In elke nis branden kaarsen. Hun vlammetjes dansen en zwiepen in de plotselinge tochtstroom. Overal is de rijke glans van koperen gebedsschalen, van goudbrokaat.

    Shaun slentert door een galerij met schilderijen. Honderden schilderijen van manshoog tot miniatuurtjes die amper breder zijn dan een duimnagel. Er zijn veldheren met krullende baarden, koningen met pruiken of lang, pekzwart haar. Met groene ogen, bruine ogen of ogen zo grijs als een mistige ochtend.

    Toch hebben ze allemaal iets gemeen. Is het die onmiskenbaar arrogante uitdrukking in de ogen? De manier waarop ze met opgeheven kin op het ordinaire volk neerkijken?

    Op de een of andere

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1