Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Een kwestie van tijd
Een kwestie van tijd
Een kwestie van tijd
Ebook524 pages8 hours

Een kwestie van tijd

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Een brute straatroof. Een inbraak. Bedreigende teksten, geklad op de muur van de kinderkamer. Voor de Amsterdamse Hjørdis (Jur, voor vrienden) is dit het teken aan de wand dat haar man Camiel het leven van hun dochtertje Puck in gevaar brengt. Met het kind ontvlucht ze de stad, adres onbekend. Ze is vastbesloten een nieuw bestaan op te bouwen in de anonimiteit van een dorp. Veilig en onbereikbaar.Maar de rust van het platteland is bedrieglijk. Net als ze denkt haar leven weer onder controle te hebben, voltrekt zich een drama en wordt haar ergste nachtmerrie werkelijkheid.
LanguageNederlands
Release dateMay 1, 2012
ISBN9789461090553
Een kwestie van tijd

Read more from Tupla M.

Related to Een kwestie van tijd

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Een kwestie van tijd

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Een kwestie van tijd - Tupla M.

    ..

    1

    Januari

    ..

    De dag dat ik aan mijn nieuwe leven begon, werkte alles tegen. Puck, die nooit een moeilijke eter was geweest, wilde niet ontbijten. Met haar mollige hand schoof ze vastberaden achtereenvolgens het schaaltje Tweenies, het glas multisap, de cracker met smeerkaas en de plakjes banaan van zich af, terwijl ze een huis tekende, een auto zo groot als een touringcar en daarnaast een lachende vader en moeder met een meisje tussen hen in.

    Nadat ik haar met een mandarijn en een boterham met chocopasta bij haar school had achtergelaten, was ik minstens een uur bezig met heen en weer lopen tussen huis en supermarkt om stevige kartonnen dozen te halen. Met de auto had ik dat in één keer kunnen doen maar ik wilde niet het risico lopen mijn parkeerplaats voor de deur kwijt te raken. In Amsterdam gold wat dat betreft een simpel principe: vergunning of niet, opgestaan was plaats vergaan.

    Daarna was ik in een stevig tempo begonnen met het inpakken van alles wat ik absoluut wilde meenemen naar ons nieuwe huis, maar na een uur speelde de pijn in mijn linkerschouder zo op dat ik naar de apotheek moest om een herhalingsrecept van de gifblauwe pijnstiller te halen die ik had meegekregen van het ziekenhuis. Tegen de tijd dat ik weer thuis was, was het grootste deel van de ochtend voorbij. In de hal stonden drie koffers, een vuilniszak met schoenen, een klapkrat met keukenspullen, een doos met ordners, een doos met boeken en speelgoed. En het stoeltje van Puck, het eerste cadeau dat ze ooit zelf had uitgekozen. Ik besloot een kwartier pauze te nemen om de pijnstiller zijn werk te laten doen.

    Camiel verwachtte ik voorlopig niet thuis. Bertine, zijn secretaresse, die ik met een smoesje had opgebeld, was er zeker van dat hij niet voor zeven uur thuis kon zijn. Maar ik wilde tegen elke prijs ruim voor die tijd vertrokken zijn, met Puck en het liefst alles wat ik naar de hal had gesleept. Nu het eenmaal zover was, wilde ik hier geen dag langer blijven. Ik wilde weggaan zonder omkijken, de deur achter me dichtdoen en verder gaan met mijn leven. Ik ging zitten op het uit Toscane meegebrachte haardbankje en keek om me heen.

    Er waren tijden geweest dat Camiel zo veel verdiende dat hij van gekkigheid niet wist wat hij ermee moest doen. Ik probeerde te wennen aan Italiaans marmer in de badkamer, aan de designkeuken met professionele wokbrander en het natuurstenen aanrecht dat niet tegen citroensap bleek te kunnen. We kregen elektrisch bedienbare gordijnen en een bankstel van speciaal geïmporteerd Argentijns leer omdat de koeienhuiden daar geen ophaaltjes van prikkeldraad hadden. Ik kreeg een nieuw atelier in het tuinhuis. Hij liet een jacht bouwen dat hij naar mij vernoemde, Hjørdis: bij het schutten in sluisjes en aanleggen in jachthavens elke keer weer uitleggen dat het een Deense naam was. ‘Hjørdis. Spreek uit: Jurdis. Ja, een Deense vader. Nee, al jaren niet gezien. Nee hoor, helemaal niet erg.’

    Het kwartier was bijna om. Ik dronk een glas water en staarde uit het raam. Moest ik niet iets voelen? Pijn, verdriet, woede, schuldgevoel? Spijt dat ik al dit moois achterliet? Maar het enige wat ik kon benoemen was een gevoel van haast en het besef dat ik vandaag niets belangrijks mocht vergeten. Zoals de foto die genomen was op de zeilboot van mijn schoonvader op de dag dat Camiel mij ten huwelijk vroeg. Ik keek naar mijn twaalf jaar jongere zelf. Mijn rode haar was gebleekt door de zon, mijn neus was verbrand en op mijn gezicht lag een explosie van sproeten. Onbezorgd en uitdagend glimlachte ik naar mijn fotograferende minnaar, mijn tepels zichtbaar onder het strakke t-shirt en mijn bovenarmen en schouders net iets te gespierd om elegant te zijn, ook toen al. Ik haalde de foto uit de lijst en zette die leeg terug tussen de andere foto’s: Puck van hulpeloze baby tot zelfbewuste achtjarige. Camiel en ik met vrienden. Camiel en ik samen. Een heleboel Camiel met Puck. Camiel hield heel veel van Puck. Misschien ook nog steeds van mij. Het deed er niet meer toe.

    Terwijl ik het glas gewoontegetrouw in de vaatwasser zette, dacht ik boven iets te horen. Ik graaide mijn mobiele telefoon van de haltafel en liep zo zacht mogelijk naar boven. Op de overloop was niets te zien. De deur naar onze slaapkamer stond open. De kamer zag er zo uit als ik hem had achtergelaten. Pucks kamer was dicht. Had ik vanmorgen de deur dichtgedaan? Ik luisterde aan haar deur en opende hem op een kier. Het bed was afgehaald. Het meeste speelgoed lag al beneden. Er hing nog steeds een sterke verflucht. Puck koos zuurstokroze voor de wand die we inderhaast hadden laten overschilderen. De kleur deed pijn aan je ogen. Maar de schilder had gelijk: hij dekte in één keer. Ik deed alle deuren dicht en liep weer naar beneden. Het gevoel van haast werd groter.

    ..

    We raakten nog verder achter op het vertrekschema toen Puck uit school kwam. Terwijl ik bezig was zonder veel systematiek blikken en potten uit de voorraadkast in een doos te kwakken, hoorde ik in de hal het geluid van openklikkende koffers, en even later kwam Puck binnen met haar balletpak aan. Het prijskaartje zat nog in haar nek.

    ‘Lieverd, ik heb je kleren net allemaal ingepakt. We hebben toch besproken wat we vandaag gaan doen? Je weet toch dat we weggaan zo direct?’

    ‘Ik heb ballet vandaag. En het zijn mijn kleren niet. Jij hebt ze zonder mij gekocht.’

    ‘Het zijn jouw kleren wel, je hebt ze alleen nog niet allemaal aan gehad.’ Ik hoorde een scherp kantje aan mijn stem.

    ‘Ik heb het niet tegen Sanne en Karlijn kunnen zeggen. Ik kan niet zomaar weggaan, dan vinden ze me niet meer aardig. Ik heb ook mijn weekplanning.’ Nog maar een paar weken geleden zou ik hier hard om hebben gelachen, zou het een leuke anekdote geweest zijn om te vertellen aan andere wachtende moeders op de stoep voor de school. Nu voelde ik een lichte paniek in me opkomen. Snel rekende ik uit dat we na de balletles ook nog op tijd weg waren. Mijn schouder begon weer te steken. Puck keek mij even opstandig aan, leek haar overwinning te voelen en liep naar de gang om haar jas te halen. Voordat ze hem kon aandoen, kon ik nog net het plastic draadje van het prijskaartje doorbijten. Haar zachte, donkere krullen roken naar vanille. Als ze had geweten dat ik dit allemaal voor haar deed had ze me misschien niet zo als een dwarse dwerg aangekeken.

    De balletklas liep uit en ik was door mijn schouder veel meer tijd kwijt met inladen dan ik had ingeschat. Meer dan één doos of tas tegelijk versjouwen lukte niet. Het materiaal uit mijn atelier was onhandig, het gereedschap was zwaar. Het was bovendien veel te veel. Ik maakte nogmaals een selectie. De pijn straalde uit van mijn elleboog naar mijn onderarm en deed mijn vingers tintelen. Ik beet mijn kiezen zo hard op elkaar dat ik de kaakgewrichten voelde bewegen onder mijn oren.

    ..

    Puck was zwijgzaam thuisgekomen. Ze wilde meehelpen met het inladen van de auto, maar meer om bij mij te zijn dan om mij een plezier te doen. Omdat ze geen hele dozen kon tillen, haalde ze het speelgoed weer uit de dozen en besteedde de meeste tijd aan puzzels die uit elkaar vielen, knuffels die in een bepaalde rangorde naast elkaar moesten zitten en dvd’s die in de verkeerde doosjes bleken te zitten. We zouden voorlopig helemaal geen dvd-speler hebben, maar dat had ik nog niet verteld.

    Het werd donker en het begon met ijskoude druppeltjes te miezeren. Mijn jas raakte doorweekt, mijn haar hing in slierten langs mijn gezicht, mijn handen werden rood van de kou. Ik hoopte dat de buren het te druk zouden hebben met hun eerste glas witte wijn drinken om naar ons te kijken.

    Je kon een heleboel kwijt in de oude Volvo-station die ik altijd voor mijn werk had gebruikt, maar een kleine inboedel was nog niet eerder uitgeprobeerd. De klep van de kofferbak wou niet dicht. Ik laadde de klapkrat met keukenspullen weer uit, stapelde dozen op de passagiersstoel en vulde de achterbank voor tweederde met de koffers, twee knijplampen, mijn naaimachine, het stoeltje van Puck, een in een jas gewikkelde spiegel met gouden lijst en twee paar rubberlaarzen. Er was hooguit twintig centimeter zitruimte over. Ik drapeerde er een gewatteerde patchworkdeken overheen en stak een pak pennywafels in het netje van de voorbank om te suggereren dat dit een hele bijzondere plaats was om te zitten, maar Puck leek het niet te zien. Ze installeerde zich zonder iets te zeggen, klikte zelf de veiligheidsriem vast en staarde naar haar voeten.

    Onder de binnenverlichting van de auto controleerde ik voor de laatste keer mijn tas: paspoort, rijbewijs, bankpasje, creditcard, geld, de brief voor de nieuwe school van Puck, het huurcontract, de sleutel van het nieuwe huis, adressenboekje, de kaart van Nederland. In gedachten deed ik nog één keer een rondje door het huis. Ik hoopte dat ik niets had achtergelaten waaruit kon blijken waar we naartoe gingen. Adres onbekend.

    ..

    2

    Op weg naar de zuidelijke ring kwamen we langs de galerie van Aukelien. Kunst verkocht ze, maar ook bijzondere serviezen, handbedrukte stoffen, klein antiek en decoratieve prullen die ze vond op rommelmarkten en veilingen. Terwijl we wachtten voor het stoplicht op de hoek, keek ik naar de verlichte etalage. Er stond een rode, barokke bank voor het raam en daarachter drie van de door mij ontworpen kamerschermen. Ouder werk, maar dat paste natuurlijk ook beter bij de sofa dan de latere serie van gevlochten elektriciteitsdraad en glasvezel. Achter in de winkel meende ik een paar mensen te zien zitten. Wijntje, toastje erbij. Zo sloot Aukelien haar werkdagen af met wie er toevallig op dat moment nog aanwezig was. Zoals ik zelf ook vele malen had gedaan. God, wat had ik een zin in een biertje en een stuk ossenworst. Tussen de middag had ik alleen een banaan gegeten en ik had veel te weinig gedronken. Maar ik moest door. Weg uit deze stad die mij de laatste tijd zo slecht behandeld had. Later zou ik Aukelien wel bellen.

    Op de ringweg sprong de adviessnelheid binnen een paar minuten van vijftig naar dertig naar file.

    ‘Het duurt nog even, zit je goed?’ Puck zat poppetjes te tekenen op de beslagen ruit. ‘Zal ik een cd’tje opzetten?’

    Puck schudde haar hoofd. ‘Hoeft niet.’

    Ze had niet gehuild bij het afscheid van het balletklasje. Haar gezicht leek iets witter dan anders en de stroom van gedachten en vragen en observaties die gewoonlijk allemaal uitgesproken moesten worden, was even verstomd. Ik was trots op haar. Misschien had ik het toch goed aangepakt: informatie gedoseerd, geduldig vragen beantwoord. Ja, de nieuwe school is leuk. Nee, pappa gaat niet mee, pappa moet even alleen zijn. Niet jouw schuld. Iedereen mag komen logeren. Oma Meike en haar vriendin. Aukelien. Over een tijdje ook je vriendinnetjes. Een heel fijn huis krijgen we, anders dan in Amsterdam natuurlijk, maar heel bijzonder. Met een tuin. En appel- en perenbomen en pruimen. Ik zei maar wat. Misschien nemen we wel een konijn.

    Ik liet een jonge vrouw, die tegelijkertijd zat te bellen en haar make-up bij te werken, voorgaan en schoof weer twintig meter op. Dat had je ervan als je ergens ging wonen waar te weinig werkgelegenheid was en nagenoeg geen openbaar vervoer. Mijn gedachten dwaalden af naar het huis in de polder.

    Ik was er maar één keer geweest. Het werd gemeubileerd aangeboden. De makelaar prees de wasmachine (waren er nog mensen zonder?), de openhaard (die eruitzag alsof hij nog nooit was gebruikt) en de openslaande deuren naar de achtertuin alsof het heel bijzondere dingen waren. Bang dat ik het niet zou nemen hoefde hij niet te zijn. Hij had eens moeten weten. Ik had meteen getekend. Ik was van plan geweest aantekeningen te maken, maar de makelaar praatte zo non-stop dat ik overging op visueel opslaan. Nu verbaasde ik me erover dat mijn geest zo’n vreemde selectie had gemaakt: ik herinnerde me een bad met bruine en oranje antislipbloemen. Een groen planchet boven de wastafel, maar ik was vergeten of de badkamer aan de voor- of aan de achterkant van het huis lag. Ik zag een gebloemd rolgordijn in de keuken en in de bijkeuken een butagasfles achter een geblokt gordijntje op een veer, maar had ik iets als een broodrooster, een magnetron of een oven gezien? Aan de slaapkamers denkend zag ik bedden en matrassen voor me, maar niet of er ook dekbedden waren of dekens. Wel herinnerde ik me een spiegel die zo hoog hing dat ik er met mijn één meter vijfenzeventig alleen de bovenkant van mijn hoofd in zag. Wat als het niet zo was? Ik had een patchworkdeken bij me en een stapel felgekleurde lappen uit mijn atelier. En we hadden jassen, natte jassen. De eigenaar woonde vlakbij. Nee, het zou allemaal goed komen. Er was trouwens geen enkel alternatief. Ik haalde diep adem en verlegde mijn arm tegen het portier.

    ‘Doet je schouder pijn?’

    ‘Nee hoor, het gaat best goed, ik zou alleen willen dat de auto even vleugels had.’

    ‘Pappa’s auto kan harder.’

    ‘Pappa’s auto kan ook niet over de file heen vliegen.’ Met die tank van hem is je pappa vooral bezig van benzinepomp naar benzinepomp te rijden, dacht ik erachteraan.

    ‘Zou pappa al thuis zijn?’

    ‘Misschien.’ Ik dacht aan het briefje onder de magneet op de koelkast. ‘Geef mij eens een pennywafel. Zonder het papiertje.’

    Puck pelde een pennywafel en daarna nog twee voor zichzelf. Toen we eindelijk de juiste afslag hadden sliep ze. Ik had Puck willen wijzen op de kunstwerken die langs de kant van de snelweg stonden. Een metershoge kudde olifanten en een huisje met een rokende schoorsteen. Maar het was inmiddels donker. Ik zou niet geweten hebben waar te wijzen. Toen we het windturbinepark naderden, sliep ze nog steeds, scheefgezakt tegen de stapel koffers, haar mond een stukje open.

    Vijfduizend huishoudens voorzien wij al van schone stroom, stond er op een elektronisch matrixbord onder aan de dijk. Die huishoudens waren kennelijk ver hiervandaan. Er was geen huis te zien. De weg was onverlicht, op een enkel verkeersbord na. De velden en weilanden links en rechts waren aardedonker. Het water waar ik overheen moest, werd ik mij alleen bewust omdat ik een zwakglooiende brug op en weer af reed. De auto rook naar natte jassen en chocola. Het liefst was ik doorgereden, net zo lang tot ik ergens aankwam waar het warm was, waar de zon scheen en alles weer goed was.

    ..

    Om vijf over half negen reden we Nieuwenhoek binnen. Midden in het dorp was een kruising met verkeerslichten. Ik stopte voor het rode licht en keek om me heen. Het was er uitgestorven. Je zou rustig op het kruispunt een dansje kunnen maken.

    Ons nieuwe huis lag iets buiten het dorp. Maar aan welke kant ‘buiten’? Richting Nieuwerzand of richting Meerum? ’s Avonds zag alles er anders uit. Ik had durven zweren dat de Spar de vorige keer aan mijn linkerhand lag en de kerk rechts. Even dacht ik aan het navigatiesysteem dat in Camiels auto zat. Miranda, de geprogrammeerde vrouwenstem, hield je met haar dwingende stemgeluid desnoods slapend op de juiste koers. ‘U bent van de route afgeweken. Keer op het volgende kruispunt. Na vijfentwintig meter gaat u naar rechts.’

    Camiel redde het niet zonder Miranda. Hij hing aan haar lippen. Jammer dat ze nooit had gezegd: ‘U bent helemaal op de verkeerde weg’ of: ‘Sla het volgende glas eens een keer af.’

    Het licht sprong op groen. Ik zocht naar iemand aan wie ik de weg kon vragen. Het tankstation van W. Looman was al gesloten, er brandde alleen een anti-inbraaklamp boven de kassa. Café-restaurant Het Wapen van Nieuwenhoek was zo te zien open, maar dan moest ik de slapende Puck alleen in de auto achterlaten. Was hier dan niemand die ergens naartoe moest of die een hond moest uitlaten? Ik reed het totaal verlaten parkeerterrein op om mijn gedachten te ordenen. Denk na. Het huis ligt aan een weg die parallel loopt aan een dijk. Vlak bij een t-kruising. En de poot van de t komt uit bij de nieuwe school van Puck. En die ligt in het dorp. Ik reed terug naar het kruispunt en ging rechtdoor. Zodra ik het dorp achter me liet, leek het of we verdwenen in een wormgat.

    ..

    ‘Volgens mij zijn we verdwaald,’ klonk het vanaf de achterbank.

    ‘Nee hoor. Ik ben hier expres naartoe gereden. Zie je die lichtjes daar? Er staan hier zulke hoge windmolens dat ze er lampjes op hebben gezet, omdat er anders een vliegtuig tegenaan kan vliegen.’ Ik dacht niet dat het Puck veel zou interesseren dat er hier vijfduizend huishoudens van stroom werden voorzien. Ze keek slaperig naar buiten. ‘In de buurt van ons nieuwe huis staat er ook een.’

    Bij een zijweg keerde ik de auto en reed terug naar het dorp. Op het kruispunt sloeg ik nu rechtsaf. Opnieuw liet ik al het licht achter mij. Het was opgehouden te regenen maar er sloegen stevige windvlagen tegen de auto. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik dat Puck afwisselend naar buiten keek en naar mij. Ik begon een liedje te neuriën en keek op de benzinemeter. Ik kon nog uren doorrijden als het moest. Maar opeens zag ik dat ik een t-kruising naderde die mij bekend voorkwam en las ik de straatnaam van ons nieuwe adres. In de verte knipoogde een windmolen, daar moest de dijk zijn. Ik boog me over het stuur om de oprit niet te missen. Ja, hier. Ik draaide de weg af en stond tegenover een klein huis met verlichte ramen. Ik zag een man aan tafel zitten. De schuur die naast ons nieuwe huis had moeten staan, zag ik nergens. Met moeite en naar het leek met veel lawaai in de totale stilte van de polderavond, keerde ik de auto en reed de weg weer op. Ik hoopte dat de man mij niet had opgemerkt. Honderd meter verder vingen mijn koplampen een groene brievenbus aan de kant van de weg met het huisnummer. Achter de brievenbus was een greppel. Over de greppel lag een smal bruggetje. Net breed genoeg voor een wandelaar. De makelaar was destijds ergens achterom gereden. Ik wist niet meer of het links- of rechtsom was geweest. De vorige keer dat ik hier was vroor het dat het kraakte en had alles een wit laagje, nu glommen er kuitdiepe voren in de natte klei aan weerszijden van de weg. Eén verkeerde manoeuvre en de wielen zouden zich vastzuigen in de modder en we konden de nacht doorbrengen in de auto.

    ‘Zo liefie, we zijn er. Mamma gaat even de deur openmaken en dan gaan we lekker nog even televisiekijken.’

    Puck klemde haar lippen op elkaar. Ik greep mijn tas en stapte uit. Geen zaklantaarn meegenomen. Geen lucifers, geen aansteker. Ik deed de binnenverlichting aan en opende het portier aan de passagierskant. De verlichting reikte net tot aan de overkant van de greppel. Daarachter leek de natuur zich ondoordringbaar te sluiten. Ik liep het bruggetje over en deed op goed geluk nog twee stappen. Ik had nooit geweten dat het in Nederland zo donker kon zijn. Voorzichtig schuifelde ik over het knarsende kiezelpad, mijn handen voor mij uit als een slaapwandelaar. Twee keer schrok ik van een natte tak die in mijn gezicht sloeg. Eén keer zakte mijn voet plotseling weg en voelde ik water mijn schoen binnendringen. Ik had geen herinnering aan een vijver of een sloot, dus het moest een grote plas op het grasveld zijn. Ik vond het pad terug en schuifelde verder. Heel langzaam wenden mijn ogen aan de duisternis en zag ik de grijze contouren van het huis. Ik struikelde over een stoepje en voelde de deur. Op de tast vond ik sleutel en sleutelgat en duwde de deur open, tastte de muur af naar het lichtknopje, haalde mijn vinger open aan wat later een spijker met een kalender eraan bleek te zijn en deed het licht aan. Tegen het plafond hing een peertje in een groengerimpeld kapje. Dat een pitje van hooguit vijfentwintig watt zo’n zee van licht kon geven. Ik liep door naar de kamer en deed ook daar het licht aan in de hoop dat het tot het pad zou reiken. Het was kil binnen. Ik zocht naar de thermostaat, zette hem op twintig graden en liep weer naar buiten.

    Aan het begin van het pad stond Puck, haar wenkbrauwen in een bange frons, haar barbiekoffer tegen zich aan gedrukt. Haar mond bewoog, maar pas toen ik vlak bij haar was hoorde ik een gefluisterd ‘mamma, mamma, mamma’. Ze klampte zich aan mij vast. De koffer sloeg tegen mijn schouder. Ik verbeet de pijn, tilde haar op, zoende haar op haar wangen en in haar krullen en droeg het dierbaarste wat ik bezat naar binnen. Naar de veiligheid van een stevig, nieuw, onbekend huis. Helemaal alleen voor ons tweeën.

    ..

    3

    Na de tomatensoep met balletjes uit blik en nog een pennywafel als toetje was het bijna half elf. Met de patchworkdeken over onze knieën zaten we voor de televisie, die verrassend veel kanalen bleek te hebben. De gordijnen in de voorkamer sloten niet goed, met een haarklem had ik ze aan elkaar gezet. We hadden de twee vergulde schemerlampjes met franje die boven de bank hingen, aangedaan en aan de andere kant van de kamer de lamp met bruinglazen kap boven de eettafel. Er waren ook overal spotjes weggewerkt in het schrootjesplafond, maar die deden het niet of hadden een geheime knop.

    De boodschappenlijst voor morgen lag klaar op tafel maar verder wilde ik nog niet te veel nadenken of om me heen kijken. Mijn telefoon stond uit. De televisie klonk vertrouwd, Puck voelde vertrouwd, de zes jaar oude Pomerol die ik in de gauwigheid nog uit Camiels wijnkast had meegenomen, smaakte vertrouwd en maakte dat ik mijn spieren kon ontspannen. Nog één glas en dan moest ik in bed liggen en slapen, anders zou ik sentimenteel worden en medelijden met mezelf krijgen en meer van dat soort ongewenste emoties. Maar bij het eerste gebruik van het woord ‘bed’ veerde Puck overeind, sperde haar ogen open en zei dat zij nog helemaal niet moe was, met de klemtoon op zij. Er moest onderhandeld worden.

    ‘De voorleesboeken liggen nog in de auto, lieverd, en ik ga niet nog een keer naar buiten.’

    ‘Nou, dan doe je het toch uit je hoofd. En ik slaap bij jou. En we laten het licht op de gang aan.’

    Tot mijn opluchting lagen er dekbedden, dekbedhoezen en een gehaakte sprei in de kast. Kussens zag ik nergens. Op de driezitsbank in de kamer lagen sierkussens. Puck koos een geborduurd tafereel met herten omdat dat haar aan Bambi deed denken en ik één met rozenmotief in kruissteek. Alles rook muf. Ik deed een sloop om mijn rozen maar Puck wilde Bambi kunnen blijven zien. Bibberend kroop ze aan de linkerkant in het grote eikenhouten lits-jumeaux.

    Ik begon aan De drie biggetjes, maar al snel viel Puck me in de rede: het was kinderachtig, ik legde de klemtonen verkeerd, ik vertelde te snel, dan weer te langzaam. Puck klaagde dat ze niet warm kon worden, dat het matras koud voelde onder haar billen. Ik haalde mijn glas en mijn tas naar boven, kleedde me uit en ging naast haar liggen.

    Aan alles was te merken dat het huis langdurig had leeggestaan. Het zou nog wel even duren voordat bijvoorbeeld de klamheid verdwenen was. Stevig trok ik haar tegen me aan, nam nog een slokje wijn en begon aan het volgende verhaal. Net toen ik dacht dat Puck in slaap was, zei ze slaapdronken: ‘Je kan het niet zo goed, hè?’

    ‘Nee schat, ik weet het. Morgen lees ik weer echt voor. Mamma is misschien beter in andere dingen?’

    Puck gaf geen antwoord. Ik luisterde naar haar ademhaling en liep in gedachten door het huis. Alle ramen waren gecontroleerd, de deuren zaten op het nachtslot, mijn mobiel lag op het nachtkastje. Ook eikenhout. Alles in dit huis was zwaar als de klei op de velden. Veranderingen aanbrengen in het interieur was toegestaan volgens het huurcontract, ‘mits niet onomkeerbaar en voor eigen rekening’. Mits niet onomkeerbaar leek me een ruim begrip. Alles kon tenslotte altijd weer in de oude staat teruggebracht worden, je kon het hele huis verbouwen en weer terugbouwen, iedere muur was weer over te schilderen, het enige wat ik niet moest doen was de meubels verzagen. Het voor eigen rekening leek me een groter probleem.

    Camiel moest inmiddels wel thuis zijn en het briefje hebben gevonden. In gedachten zag ik hem de deur openen, huis donker, slaapkamers verlaten, keuken leeg, een oversteek naar mijn atelier in het tuinhuis. Ook niets.

    Mijn briefje hing aan de koelkast. Hoe kun je iemand in een briefje op de koelkast uitleggen dat je na vijftien jaar voorgoed uit zijn leven verdwijnt en zijn dochter meeneemt? Dat je die man van wie je zo veel hield niet meer wilt omdat tederheid plaatsgemaakt heeft voor woede en geborgenheid voor angst? Eigenlijk had ik helemaal niets willen schrijven, maar ik wilde de kans niet lopen dat hij de politie zou inschakelen en ons als vermist zou opgeven omdat hij niet zou willen geloven dat het eindelijk zover met ons gekomen was. En dus schreef ik dat het zo beter was en dat hij ons niet moest zoeken. Dat we rust nodig hadden na alles wat er was gebeurd. En dat hij misschien beter kon nadenken als hij alleen was. Voor mij hoefde hij dat niet meer te doen, voor Puck misschien nog wel. Hij was gek op Puck. Natuurlijk zou hij naar haar op zoek gaan. Hij zou de hele vriendenkring afbellen. En dat zou hem wel een tijdje bezighouden, want niet veel mensen wisten dat ik weg wilde gaan en niemand wist waar naartoe. Hij zou mijn moeder bellen, die het wel wist, maar niet waarheen. Hij zou Aukelien bellen, die alleen opdracht had gekregen om de door het postkantoor doorgestuurde post tot nader order vast te houden. Ten slotte zou hij de kaart van Nederland openvouwen en zich verbijsterd afvragen waar hij moest beginnen. En dan zou hij niet snel hier uitkomen. Dit winderige gebied met alleen maar akkerbouw en boerenbedrijven. Met eindeloze velden, omzoomd door bomen als varkensharen borstels, met lange kaarsrechte wegen die doorliepen tot aan de horizon. Het ideale landschap voor de eerste les perspectieftekenen. Hij zou zich niet kunnen voorstellen dat we hier iets te zoeken zouden hebben. En juist daarom had ik het gekozen, omdat ik de stad was gaan haten en droomde van frisse lucht, jagende wolken en een uitzicht waarbij je op een kilometer afstand mensen zou kunnen zien aankomen. Bovendien had ik gelezen dat er hier nog wezels en boommarters leefden en aalscholvers, en overwinterende ganzen en allerlei roofvogels. Het leek me goed voor Puck om haar kennis te laten maken met de natuur.

    Het huis had ik per direct kunnen huren. Er lag een flinke lap grond omheen en bovendien was het op nog geen honderdtwintig kilometer rijden van Amsterdam, wat je trouwens niet zou denken na de rit van ruim drie uur van vanavond. De huur was niet hoog vergeleken met de Randstad, maar ik moest wel blijven verdienen en de galerie van Aukelien in Amsterdam was mijn voornaamste opdrachtgever. Opeens bedacht ik dat ik mijn mobiel weliswaar onder handbereik had maar dat ik niet gecheckt had of ik wel bereik had in dit deel van Nederland. Op de tast zette ik het toestel aan en keek op het blauwe schermpje. Ik schrok zo van het piepen van mijn mobiel dat ik mijn glas met het laatste restje wijn van het nachtkastje stootte. Dat was morgen niet meer omkeerbaar. In de schemer lichtte het venstertje op: ‘waar zit je, plz jur, wru., ik weet r nx vn, ihvj!!!’ Nou, ik ging dus niet zeggen waar ik zat. En bidden en smeken hielp niet meer. Die tijd was voorbij.

    ‘Fuck you’ sms’te ik terug. Ik was weer klaarwakker en mijn hart klopte in mijn keel. Ik zette het mobiel weer uit en maande mezelf tot kalmte.

    Lang lag ik naar de geluiden van ons nieuwe huis te luisteren. De cv-ketel sloeg om het kwartier aan. De dakgoot drupte. Er kraakte iets in het plafond of op zolder. In de verte rommelde het en een winterse hagelbui tikte even later tegen het slaapkamerraam. Ik probeerde het onbekende huis om me heen te trekken als een deken, luisterde naar de ademhaling van Puck, probeerde niet te denken aan wat achter me lag en me iets voor te stellen bij wat voor ons lag.

    ..

    Toen het licht werd had ik het gevoel dat ik nauwelijks geslapen had. Buiten reed iets zwaar en ronkend voorbij. Het huis trilde. Puck was tegen me aan gerold. Het borduursel van het kussen had een afdruk op haar wang gemaakt. Ze leek te voelen dat ik naar haar keek, haar oogleden bewogen en even later werd ze wakker.

    Mijn tong lag als een leren lap tegen mijn verhemelte. Boven mijn ogen hing een laaghangende bewolking. Ik zou een moord hebben gedaan voor nog een paar uur slaap.

    ‘Wat moet ik aan?’

    ‘Wat dacht je van rubberlaarzen en een overall? Dat hebben alle kinderen op het platteland aan.’

    ‘Ik heb helemaal geen overall.’ Haar gezicht betrok. Ze leek vergeten te zijn dat ze pas na het weekend naar haar nieuwe school hoefde.

    ‘Je hebt ook geen school, je mag nog vier dagen thuisblijven. Om te wennen.’ Pucks gezicht klaarde op.

    Dat ze vlechtjes maakte van mijn haar vond ik wel gezellig en het was prettig om met een plukje van mijn eigen haar over mijn gezicht te worden gestreeld, maar toen ze op het matras begon te hopsen om me haar laatst geleerde danspassen voor te doen kwam mijn maag in opstand.

    Puck wilde weten of ik ziek was.

    ‘Nee, ik ben niet ziek, ik heb hier alleen geen zin in.’

    ‘Heb je te veel gedronken?’

    ‘Dat gaat je niks aan. Kom op. We gaan opstaan en croissantjes halen.’

    De stemming sloeg om. Eenmaal uit bed keek Puck aarzelend rond in de vreemde kamer en bleef vlak bij mij op weg naar de badkamer. Staand in het bad achter een tegendraads douchegordijn namen we om de beurt een douche die afwisselend kokend heet of juist lauw was en kleedden ons aan. We poetsten tanden (gisteren overgeslagen) en ik slikte een paracetamol. Het lukte me om mijn haar droog te föhnen. Boven de wastafel hing een spiegel maar het stopcontact zat naast de deur op de gang. Het snoer was net niet lang genoeg en ik voerde een stukje line-dancing op tussen deur en spiegel. Mijn dure Italiaanse schoenen zaten onder de modder en ze waren nog nat. In het leer zaten witte kringen en in de rechterneus zat een deukje. Ik kon me niet herinneren waar ik ze tegenaan gestoten had. Ik wist nu al dat geen enkele van de acht paar die nog in de auto lagen, geschikt waren voor hier. Bijna allemaal hadden ze hakken, spitse of open neuzen, waren van suède of stof en hadden te dunne zolen. De oude gympen die ik meestal in mijn atelier droeg waren niet warm genoeg. Dat werd dus beginnen met laarzen en zo snel mogelijk nieuwe schoenen kopen.

    ..

    Onder een loodgrijze lucht reden we naar het dorp. Overal op het zwarte akkerland stonden plassen. De Midscheepsweg was smal, het asfalt was brokkelig langs de kanten en vertoonde hier en daar enorme scheuren en gaten. Zorgvuldig stuurde ik de auto over het midden van de weg.

    Op het dorpsplein stonden nu wel vijf auto’s stil achter een trekker met een lege trailer erachter die de doorgang blokkeerde. De winkelwagentjes in de supermarkt waren ongeveer de helft groter dan die ik gewend was. Dat had me al iets moeten zeggen over het aanbod. Hier werd nog echt gekookt. Er was maaltijdsoep in blik en veel soorten appelmoes, maar verder was het duidelijk de bedoeling dat je zelf sneed, hakte en schilde. En voor minimaal vier personen tegelijk. Niks geen tweepersoonsporties voorgeselecteerde slablaadjes of oosterse wokgroenten met bijgeleverde saus. Geen stoommaaltijden, geen verse kruiden of gerookte zalm. In de diepvries geen bladerdeeg of gamba’s, wel een grote sortering snacks om te frituren en pizza’s. Terwijl Puck ontbijtkoek, een groot pak chocovlokken en een tube Fred & Ed-pindakaas op haar arm stapelde, legde ik een grootverpakking wc-papier, waspoeder, een enorme zak appelen, bier en chocomel in de kar. Nu nog iets te eten. Puck hield niet van bloemkool en ik wist niet wat ik met groene, witte, rode of ongesneden boerenkool moest doen. Ten slotte kocht ik broodjes, iets wat leek op Tweenies, een assortiment groente in blik, appelmoes, een zak aardappelen, knakworst en een pot mayonaise. Croissants waren er alleen op zaterdag en vandaag was het donderdag en waren de eierkoeken in de aanbieding. Gelukkig kon ik wel met mijn pinpas betalen en daar zou voorlopig nog voldoende op moeten staan. Ik had geen idee of Camiel mijn rekening kon blokkeren.

    Om niet al te snel weer terug te zijn reden we via een omweg naar huis. Eerst langs de school van Puck. Het schoolplein was leeg. Eén van de klaslokalen was vanaf de weg te zien. Tussen de tegen het raam geplakte tekeningen door zag ik hoofden en omhooggestoken vingers. Puck wendde haar hoofd af en klemde haar lippen op elkaar. Geen goed idee. Aan het eind van de doodlopende straat keerde ik en sloeg op goed geluk linksaf. Na een paar honderd meter reden we alweer tussen de velden. Het nieuwe land dat op de tekentafel was ingericht en waar je altijd in rechte lijnen parallel aan of dwars op de dijk reed. De straten waren genoemd naar scheepstermen en vogels of simpelweg naar hun ligging op de kaart.

    ..

    ‘Hoe ver is het nog?’

    ‘Ik heb geen idee, ik rij zomaar wat rond om je de omgeving te laten zien.’

    ‘Ik heb het wel gezien. Alles is hetzelfde. Ik heb nu hoofdpijn.’ Witjes keek ze uit het raam. Misschien hadden we eerst moeten ontbijten. Ik keerde de auto en reed terug. Vlak bij huis passeerde ik een fietser. Een man met een pet op en een verrekijker om zijn hals. Nu ik bij daglicht de juiste oprit, namelijk via de naastgelegen schuur, had gevonden, kon ik het huis tot vlak bij de deur naderen. Ik begreep niet hoe ik er gisteren voorbij had kunnen rijden.

    Ik maakte thee, dekte de tafel met alles wat we gekocht hadden en zette Kindernet uit. Puck vond dat de eierkoeken stonken. Ze nam een hap en spuugde demonstratief een klont uit op haar bord. Ze leunde verveeld met haar hoofd op haar armen en bonkte met haar hielen tegen de stoelpoten. Ik vond de koeken vooral droog.

    ‘Ik ga straks eerst even de auto uitladen en daarna gaan we iets gezelligs doen.’

    ‘Wat dan?’

    ‘Een spelletje.’

    ‘Wat voor spelletje?’

    ‘Ik zie, ik zie?’

    ‘Stom.’ Puck ging voor het raam staan en draaide het gebloemde gordijn als een Romeins theaterkostuum om zich heen.

    Het liefst zou ik even zijn gaan liggen omdat ik een bonkende hoofdpijn had en, alweer, steken voelde in mijn schouder. In plaats daarvan stond ik op, gooide de inhoud van de keukenkastjes op het aanrecht en ruimde alles weer in volgens mijn eigen logica. Daarna bracht ik de koffers en dozen uit de auto naar de gang, reed de auto tot achter de schuur, zette de boodschappen weg, maakte voor Puck een hoekje met een bijzettafeltje, haar eigen stoeltje en bij wijze van opbergmeubel twee op elkaar gestapelde bananendozen. Uitnodigend legde ik een schetsboek en een etui met kleurpotloden voor haar neer, maar mijn kind hing alweer voor Kindernet. Ze zat zo ver onderuit gezakt dat ze elk moment van de bank af zou kunnen glijden.

    ‘Lieverd, ga wat doen. Je bent niet ziek, dus geen televisie midden op de dag.’

    Puck stond op. Ze trok haar roze maillot recht en liep naar de gang. Met haar jas en laarzen aan verscheen ze even later in de deuropening.

    ‘Ik wil weg.’ Ze keek me vijandig aan. En verwijtend. En ongelukkig. Maar daar was nu geen plaats voor. Ik was ook ongelukkig. Niet aan toegeven, dat kon nu niet. Niet op mijn knieën voor haar gaan liggen en zeggen sorry, sorry en ik had het ook anders gewild en ik wil alleen dat je veilig bent en we redden het wel samen en ik hou meer van je dan ik kan zeggen en wil je alsjeblieft ook van mij houden.

    Ik liep met haar mee naar de gang, zette de deur open en zei: ‘Ik kan niet met je mee, ik moet hier blijven, dit is nu ons huis, begrijp je dat?’ Puck knikte. ‘Doe je wel voorzichtig?’ Met mijn jas aan begon ik de inhoud van de dozen in de gang te sorteren terwijl een ijzige kou door de open voordeur het huis in trok.

    De eerste twintig meter liep Puck vastberaden het pad af. Toen ze merkte dat ik niet achter haar aan kwam, hield ze haar pas in. Bij de weg gekomen bleef ze staan, de capuchon over haar hoofd, handen diep in de zakken gestoken. Toen ze achterom keek glimlachte ik bemoedigend.

    ..

    Puck gaf zich niet zomaar gewonnen. Het kostte me al mijn overredingskracht om haar over te halen tot een tochtje rond het huis. We moesten hoognodig ons terrein verkennen. Ik probeerde het spannend te laten klinken.

    Het was opgehouden met motregenen en ik begon een liedje te zingen. We sopten door gras, sprongen over plassen of erin, liepen onder druipende appelbomen door, gleden bijna uit in de smurrie van vergaan fruit. Er was een lege stal die rook naar hooi en mest. We bekeken de immense schuur waar het woonhuis met gemak vier keer in paste. Hier stonden enorme rode en gele machines met slurven en pijpen en griezelig grote scharen en haken. Twee trekkers. Balen stro en plastic vaten. Een kast met waarschuwingsstickers erop. Bestrijdingsmiddelen? Een wand met gereedschap, een bak met werkhandschoenen. In de nok vogelnesten. Op de betonnen vloer plekken met vogelpoep.

    Achter de schuur was een afdak waar een groen uitgeslagen caravan onder stond. Voor het eerst sinds we aangekomen waren, vertoonde Puck een zweem van enthousiasme. Ik hoorde haar roepen dat er een echt keukentje in zat, een bank met een tafeltje, een kastje met kopjes en bordjes.

    ‘Misschien kunnen we hier wel gaan eten.’ Met zorg sloot ze het kromgetrokken voordeurtje.

    Ik zag mezelf al met jas, muts en handschoenen met twee borden snel afkoelend eten en een fles onder de arm dagelijks de oversteek maken om mijn kind te plezieren.

    ‘Ik bedoel: wel eens een keer, niet meteen. Het moet natuurlijk eerst worden schoongemaakt.’ Puck keek tevreden. Ik hoopte dat het schoonmaken kon wachten tot het wat aangenamer weer was en ik de boer had kunnen vragen of wij de caravan als kinderdependance mochten gebruiken.

    Buiten naast de schuur lag een berg puin en, half verscholen onder struiken, een gastank. okgas stond erop. Door de greppel erachter liep een paadje naar het erf van de buurman. Op de erfscheiding stond nog een schuur, minder kolossaal dan de andere. Ik vroeg me af of dit ook bij ons terrein hoorde. De deur was op slot.

    Honderd meter achter het huis draaide een windturbine. Boven op de dijk was zo te zien een hele rij in aanbouw. De wieken lagen op de grond als uit de lucht gevallen vogels. We ploegden door het gras naar de dijk, beklommen de steile trap omhoog en keken uit over de donkergrijze golven die door de harde wind schuimend tegen het basalt aan klotsten. Geen aanlegsteiger voor een boot. Niet dat ik een boot had, evenmin als het geld ervoor, maar toch jammer. Mijn haar woei zo hard in mijn gezicht dat het bijna pijn deed, tevergeefs probeerde ik het achter mijn oren te strijken. Puck raapte een vogelveer op en een steentje, ze leunde met gespreide armen tegen de wind. De straffe bries en het woeste water deden me denken aan vroeger. Beelden van een veerpont en een eiland. Hoge krijtrotsen en fossielen zoeken op het strand. Maar dan wel in de zomer.

    ..

    Puck zat aan de keukentafel met stickers te spelen, die ze op haar handen en polsen had geplakt. Ik had de tl-verlichting boven het keukenblok aangedaan. Het huis warmde langzaam op, tot bijna behaaglijk. We waren de dag redelijk doorgekomen, vond ik. Wie weet viel het allemaal mee. Als het eerst maar eens beter weer werd. Misschien zou ik die kleinere schuur als atelier kunnen gebruiken. Terwijl ik chocolademelk inschonk, ging de bel. Een doordringende ding-dong. Puck sprong op en wilde naar de

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1