Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Verborgen Verleden
Verborgen Verleden
Verborgen Verleden
Ebook393 pages6 hours

Verborgen Verleden

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Als er menselijke resten worden gevonden in een tuin in Valenberg, wordt rechercheur Ava van Amstel op de zaak gezet. Samen met haar collega Rob Welsman bijt ze zich vast in dit raadselachtige sterfgeval. Het blijkt een hele klus om de identiteit van het slachtoffer te achterhalen omdat het lichaam zeker twintig jaar in de grond heeft gelegen. Wie heeft het daar begraven en waarom? Terwijl Van Amstel en Welsman langzaam maar zeker het mysterie ontrafelen, wordt op sinistere wijze duidelijk dat het verleden niet alleen de dader maar ook het duo begint in te halen...
LanguageNederlands
Release dateApr 3, 2013
ISBN9789461091024
Verborgen Verleden

Related to Verborgen Verleden

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Verborgen Verleden

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Verborgen Verleden - Els Ruiters

    www.crimecompagnie.nl

    Proloog

    Het was warm in de huiskamer. Het soort warmte dat ontstaat als de zon de hele dag op een raam staat en alles gesloten is. Tussen de ruit en de vaalwitte vitrage werkte een bromvlieg zich krachteloos omhoog, viel terug op de vensterbank en begon opnieuw zijn trage, zoemende klim naar boven, waarna de cyclus zich herhaalde.

    Ze keek er maar heel even naar. Vliegen. Smerige beesten. Verspreiders van ziektes. Langzaam liep ze door de huiskamer en liet haar blik over het interieur glijden, waarna ze op de bank ging zitten. Zijn geur hing hier, in dit hoekje, hier hadden ze gezeten. Dit was zijn plekje. Ze wist dat hij zo thuis zou komen van zijn werk.

    Iedere keer de verrassing op zijn gezicht wanneer ze er was, steeds opnieuw de verbazing als ze haar lichaam tegen het zijne drukte. Eerst had hij zich ingehouden. Was hij huiverig geweest voor het nieuwe, het andere. Maar ze had hem verzekerd dat het goed was, dat hij zich niets hoefde aan te trekken van wat anderen ervan vonden. Het ging om hen. Zij waren het middelpunt en al het andere was niet relevant. Vanaf het moment dat ze hem had ontmoet, had ze het geweten. Zij hoorden bij elkaar. Om zich daartegen te verzetten zou een vergissing zijn. Zij had het meteen gevoeld, hij had wat tijd en overtuiging nodig gehad. Hij was niet gelukkig toen ze hem tegenkwam, zijn leven was grauw en uitzichtloos, en het duurde dan ook niet lang voordat hij ingegaan was op haar toenaderingspogingen. Al gauw merkte ze dat hij anders naar haar begon te kijken. Dat zijn gezicht oplichtte als hij haar zag. Misschien dacht hij dat ze niet hoorde dat hij zachtjes neuriede terwijl hij in de keuken brood klaarmaakte voor de volgende dag. Dat hij sliep met een glimlach op zijn gezicht, een glimlach die er eerder niet was geweest. Het was een bevestiging van wat zij al wist: hij verdiende haar en zij verdiende hem. Zo simpel was het. Niets deed er verder nog toe.

    Op haar gemak strekte ze zich uit op de licht verbleekte beige bank en duwde ze haar gezicht in de sierkussens. Hier had zijn hoofd gerust toen zij hem teder achterover had geduwd, de knoopjes van zijn overhemd had losgemaakt en haar vingers door zijn borsthaar had laten gaan. In zijn ogen had ze zijn ongeloof gelezen. Hij had zich nog verzet, meer voor de vorm dan voor de inhoud, wist ze. De kinderen, had hij als zwak argument gebruikt. Ze had hem effectief de mond gesnoerd door haar lippen op de zijne te drukken. Het werkte altijd, dat had ze al lang geleden gemerkt – ze had per slot van rekening al aardig wat geëxperimenteerd. Hij was niet de eerste man, maar wel degene bij wie ze zou blijven. Andere mannen hadden haar geholpen haar weg te vinden, te begrijpen hoe ze over haar dachten en hoe zij dat in haar voordeel kon gebruiken. Ze gingen altijd voor de bijl, bij de een duurde het wat langer dan bij de ander, maar uiteindelijk bleef niemand ongevoelig voor haar sensualiteit en haar seksuele ongeremdheid. Dat was een combinatie waarvoor de mannen steeds opnieuw door de knieën gingen.

    Zijn woorden hingen in de stille kamer. De kinderen.

    Plots werd ze benieuwd naar zijn kroost, en ze duwde zich op en ging weer zitten. Ze had hem er nooit naar gevraagd, simpelweg omdat het niet belangrijk was. Misschien vond hij het ongepast om het met haar over zijn kinderen te hebben en had hij daarom dat onderwerp nog nooit aangekaart. Hij moest foto’s van ze hebben. Iedereen bewaarde foto’s, ze wist zeker dat hij geen uitzondering was. Hij was het type om rond te lopen met een camera en de mooiste momenten in het leven van zijn gezin op de gevoelige plaat vast te leggen: kiekjes van kinderfeestjes, van kleine handjes die in slagroomtaart grepen, van zaklopen en tikkertje spelen, van vakanties aan zee, van glunderende gezichten bij het openen van de sinterklaascadeaus.

    Zelf had ze heel weinig foto’s. Niet van nu en niet van toen ze klein was. Ze hunkerde naar afbeeldingen waarop ze kon zien wie vroeger deel van haar leven uitmaakte, mensen die nu alleen maar namen waren waar ze zich geen gezichten meer bij kon herinneren. Ze waren er niet. Foto’s waren als vingerafdrukken, ze duwden op een gevoelige plek in je hart waardoor je je handen tegen je borst wilde drukken om dat gevoel vast te houden. Herinneringen aan de tijd dat de toekomst nog ver weg leek en de wereld klein en veilig was.

    Toch herinnerde ze zich sommige details heel goed, daar had ze geen foto’s voor nodig. Zoals die ene keer toen ze op een hete zomerdag op het gras in de zonovergoten tuin had gespeeld, op haar blote voeten door een plastic opblaasbadje wadend. Ze was uitgegleden op de glibberige bodem en hard op haar billen beland in het lauwe water. Huilen natuurlijk. Iemand had haar opgepakt en getroost. Ze kreeg droge kleren aan die niet van haar waren en die ook niet goed pasten. Daarna een snoepje voor de schrik. Zoiets zei de vader van die kinderen toen. Dat wist ze nog. Zo hoorde het. Zo deden vaders. Hij liep rond met een fototoestel en riep af en toe dat ze niet moesten bewegen en moesten lachen. En dat deden ze, dan was hij tevreden en lachte hij ook.

    Zijn kinderen. Opeens wilde ze zien hoe die eruitzagen. Hij zou het niet erg vinden dat ze rondkeek in zijn kasten, dat wist ze zeker. Hij hoefde niet bang te zijn dat ze iets zou wegpakken. Zo zat ze niet in elkaar. Ze wilde alleen maar even kijken of zijn kinderen op hem leken of dat ze meer gelijkenis vertoonden met hun moeder. Zou hij kinderen willen met haar? Zou in haar buik een vruchtje kunnen groeien, een liefdesbaby die ze samen op zouden voeden, een meisje met blonde vlechtjes met wie ze op de schommel zou zitten en met wie ze thee dronk uit een serviesje? Of een jongetje met een stoer spijkerbroekje waar hij een balletje mee trapte op het veldje achter het huis?

    Voor haar was het een uitgemaakte zaak dat ze kinderen zou krijgen. Hij had ze natuurlijk al, en ze wist dat in zo’n geval het soms niet zo vanzelfsprekend was dat er nog meer bij kwamen. Ze glimlachte toen ze haar eigen weerspiegeling zag in het glas van de deur naar de gang. Het was misschien wat voorbarig om nu al over kinderen te beginnen. Ze zou er nog even mee wachten, ze zou hem opwarmen voor het idee op dezelfde manier waarop ze hem bewerkt had voordat hij zich aan haar had overgegeven.

    Een warme gloed ging door haar buik als ze aan hem dacht. Hij was de belichaming van liefde, warmte, genegenheid, bescherming, vertrouwen. Waar ze naar hunkerde was wat hij haar kon geven, zelfs al wist hij dat zelf nog niet. Ze had het met haar huisgenoot over hem gehad, maar die begreep haar niet. Niet dat dat haar deerde. Haar huisgenoot was niet toe aan een vaste relatie en snapte niet waarom zij er zo met hart en ziel voor ging. Ze glimlachte opnieuw. Hij zou vanzelf bijtrekken als hij zelf eens meemaakte wat zij voelde, dan zou hij begrijpen dat niet het hoofd, maar het hart een geweldig kompas was.

    Ze trok kasten open en inspecteerde de inhoud, maar een fotoalbum kon ze niet vinden. Er stonden sowieso weinig persoonlijke spullen beneden. Ook zaken als bankafschriften, officiële correspondentie en belastingpapieren lagen niet in de kasten en lades in de huiskamer. Waarschijnlijk had hij boven een kantoortje of een werkkamer.

    Zou ze...

    Ach ja, dat kon best. Als hij toevallig net thuis kwam als ze boven was, dan ging ze gewoon op zijn bed liggen en zou ze hem verleiden. De gedachte aan zijn handen die over haar lichaam streken en zijn lippen die holletjes zochten en haar huid beroerden, gaven haar aangename rillingen. Het vooruitzicht was te prettig en het idee te goed om het te negeren, dus liep ze de trap op naar boven. De prettige kriebel in haar buik, de herinnering aan de vorige keren en de opwinding over wat er zou gaan komen versterkten dat. Ze dacht aan het samenzijn, hoe ze zich over hem heen zou buigen, hoe hij haar zou zoenen, hoe zijn handen op zoek zouden gaan en hoe zij hem zou sturen.

    Het zou niet uitmaken waar hij haar zou aantreffen. Beneden op de bank of boven in zijn bed. Hij sprak met haar nooit over zijn vrouw, zij stond niet tussen hen in, daar was ze niet bang voor. Boven was het koel op de overloop, maar in zijn slaapkamer was het onaangenaam warm. Benauwd. Ze wilde een raam opendoen, maar dat zou de verrassing kunnen bederven want dat was vanaf de straat te zien. Bovendien wilde ze geen buren alarmeren die het misschien in hun hoofd zouden krijgen om de politie te bellen. Op dat bezoek zat ze niet te wachten. Was het koeler in de andere kamers aan de achterkant van het huis waar de zon niet zo meedogenloos op scheen? Ze duwde een deur die op een kier stond, verder open.

    In die kamer stond geen bed, alleen een paar grijze metalen kasten die eens in een fabriek hadden gestaan; wat schappen aan de muren en in het midden van de kamer een log eiken bureau. Ze glimlachte. Ze herkende de brede, donkere ruggen van fotoalbums en plakboeken die op een plank lagen. Een blik op haar horloge deed haar anders besluiten. Ze verwachtte hem ieder moment. Ze zou de albums doorbladeren, maar niet nu. Niet als hij thuis zou komen, ze wilde klaar voor hem zijn als hij binnenkwam, naakt op bed op hem liggen wachten.

    Was er nog iets bijzonders in de kamer naast deze? Ze duwde de derde deur open en keek naar binnen in een klein vertrek. Wat een contrast met de kamer met het bureau. Hier stonden hele andere spullen dan in de rest van het huis. Ze stapte naar binnen. Dit was het domein van zijn vrouw, dat moest wel. Hij zou hiernaast zitten en de administratie bijhouden, terwijl zij hier bezig was. Wat was dit allemaal? Verzamelde zij miniatuurtjes? Wat grappig. Klein spul allemaal, zeg. Ze pakte een haantje op. Het was zwaar. Van klei misschien.

    Toen viel haar blik op de tafel die tegen de muur stond. Er lagen nog meer van die kleine frutsels. Wel mooi. Bijzonder ook. Er lag ook een aquarel. Best aardig als je van hortensia’s hield.

    Ze zette een stap naar achteren en bleef met haar broekzak achter de tafelklem van de bureaulamp haken. Even verloor ze haar evenwicht en botste tegen een rek. Een paar boeken vielen om en er schoof iets weg. Snel zette ze de boeken weer recht.

    O shit.

    Nou was er iets van dat ene ding afgebroken. Als hij maar niet dacht dat ze het expres stuk gemaakt had. Vlug moffelde ze het weg. Ze zou het hem natuurlijk vertellen, dat wel. Maar niet nu. Ze had hier trouwens lang genoeg rondgekeken. De deur deed ze zorgvuldig weer dicht.

    De slaapkamer lonkte, maar als ze in die hitte op hem zou gaan liggen wachten, zou ze alleen maar in slaap vallen. Ze had dorst van de droge warmte in het huis en liep terug de trap af. Haalde een biertje uit de koelkast en schopte haar slippers uit, ze irriteerden bij haar grote teen. Lekker met blote voeten, dat was het fijnst. Haar blik viel op een beeldje dat op de kast stond. Hé. Dat was net Het Vrijheidsbeeld. Was dat echt? Gekocht in New York, maar Made in China, zeker. Ze pakte het op en bekeek de onderkant.

    Toen hoorde ze de voordeur. Daar was hij! Snel zette ze Lady Liberty terug. Ze zou voor hem ook een biertje pakken, daar had hij vast wel zin in. Voetstappen in de gang.

    ‘Verrassing!’ riep ze toen hij de deur opendeed.

    Onmiddellijk wist ze dat ze een vergissing had gemaakt.

    Hoofdstuk 1

    ‘Hoe gaat dit?’ vroeg de dokter.

    ‘Goed.’

    ‘En deze beweging?’

    ‘Goed.’

    ‘Naar links draaien. Nu naar rechts. Kijk over uw rechterschouder. Hoe voelt dat? Geen pijn? Prima. Kleedt u zich maar weer aan.’ De arts liep terug naar zijn bureau en voerde gegevens in de computer, terwijl zijn patiënt zich weer aankleedde in de aangrenzende ruimte.

    ‘Heeft u iets afgesproken met uw werk? Bent u alweer aan de slag?’ vroeg hij, zijn ogen nog steeds op het scherm gericht.

    ‘Nee, maar dat wil ik wel. De arbo-arts heeft alleen nog geen groen licht gegeven,’ zei Rob Welsman en hij trok zijn jas aan. ‘Dat moest ik eerst met mijn eigen arts bespreken, zei hij.’

    De arts keek nog wat langer naar zijn beeldscherm en richtte zich daarna tot zijn patiënt. Hij draaide het beeldscherm naar Rob toe en wees met de onderkant van zijn pen naar de röntgenfoto’s. ‘Het litteken geneest netjes. Op de breuklijn van het schouderblad is al nieuw kraakbeen te zien. Dat is deze witte, iets korrelige lijn. Aan uw mobiliteit te zien gaat het ook goed met de spieren en pezen, dat is wat de mri ook aantoont. Blijf naar fysiotherapie gaan. Doet u aan sport?’

    Rob knikte. ‘Triatlon.’

    De toon van de arts veranderde. ‘Dat lijkt me niet verstandig, meneer Welsman. De wond is erg diep geweest en het onderhuidse weefsel is nog niet compleet hersteld. Fietsen op een gewone fiets mag gerust, maar op een racefiets raad ik u het ten strengste af omdat er dan nogal wat druk op de borstspieren komt en ook uw schouderblad kan dat nog niet verdragen. Wandelen is prima. Maar alles wat u onderneemt om sneller en harder te gaan – of dat nu zwemmen, fietsen of hardlopen is – zet uw borstkas onder druk. Uw lichaam begint zich te herstellen. Dat betekent niet dat u al klaar bent voor zoiets als een triatlon.’ Hij vouwde zijn handen. Zijn nagels waren bijna kleurloos, een vaag spoor van talkpoeder kleefde aan zijn rechterhand.

    ‘Het kost tijd, meneer Welsman. Ik heb nog niet eerder een pijl uit iemands borst gehaald, maar ik heb wel gezien dat het een niet te onderschatten wapen is. Geef uzelf de tijd om te genezen. Wat mij betreft mag u weer aan het werk, maar geen volledige werkweek. Begin met vier uur per dag, bij voorkeur met wat kantoorwerkzaamheden. Ik neem aan dat u als rechercheur ook wel het nodige administratieve werk heeft te doen, dus het lijkt me verstandig als u daar maar eens mee begint. U zult nog moe genoeg zijn in het begin en...’

    Rob trok de rits van zijn jas dicht en luisterde nog maar half. Hij wilde weten of hij weer kon gaan werken en sporten; hij had geen behoefte te horen hoe hij zich voelde, dat wist hij zelf het beste. Zo veel mensen hadden in de afgelopen weken aan hem gefrunnikt en geduwd en getrokken en dan geconstateerd dat hij goed herstelde, dat hij het beu was.

    ‘Ik zal erop toezien dat het rapportje bij de controlerend geneesheer van de arbo terechtkomt.’ De arts schudde Robs hand wat slapjes. ‘Over een dag of tien wil ik u terugzien voor controle om te zien hoe het werken u afgaat. Maakt u maar een afspraak met de assistente.’

    Rob knikte, draaide zich op zijn hakken om en beende energiek naar de balie. De assistente, een gezette dame van middelbare leeftijd, keek hem aan over de rand van haar halvemaanbrilletje.

    ‘Ik wil een afspraak maken, over anderhalve week,’ zei Rob.

    ‘Voorkeur voor een tijd of een dag?’ vroeg ze.

    ‘Voorkeur om helemaal niet meer te komen,’ zei hij, waarop de assistente breed lachte. ‘Is hij altijd zo uit de hoogte?’

    Ze was te professioneel om die vraag te beantwoorden, maar een glimlach krulde opnieuw rond haar lippen en heel even zag hij een bevestiging in haar ogen. Rob Welsman zag er goed uit en had vrijwel altijd een goed humeur en dat was een combinatie waar vrouwen niet ongevoelig voor bleven.

    De assistente was geen uitzondering. ‘Woensdag over twee weken?’ vroeg ze stralend.

    Buiten was de lucht heerlijk fris, de zon zette alles in het licht. Rob had uitgekeken naar de lente. Nadat hij in zijn eerste zaak bijna het loodje had gelegd toen de hoofdverdachte had geprobeerd hem letterlijk een pijl door zijn hart te jagen, had hij lang moeten revalideren en net als die lange periode van herstel was hij de kou en het sombere winterweer meer dan zat.

    Hij liep naar zijn auto. Onwillekeurig dwaalden zijn gedachten af naar de beginperiode die nog maar zo kort achter hem lag, en toch weer maanden geleden leek. Het was allemaal heel anders gelopen dan hij had gedacht.

    Van agent in uniform naar rechercheur – en dat op zijn leeftijd. Het was een buitenkans geweest die Rob met beide handen aangegrepen had. Van overheidswege was besloten dat meer jonge agenten in de recherche opgenomen moesten worden. De dag dat hij gebeld werd door het hoofd van de recherche Valenberg met de vraag of hij interesse had in een baan en of hij op het bureau wilde komen voor een gesprek, zou hij niet licht vergeten.

    Dezelfde dag nog was hij bij Gé Havinga geweest en was het beklonken. Gé had aan de nodige touwtjes getrokken en binnen een week stapte Rob van het straatwerk over naar de recherche. Hij was er heel blij mee: precies wat hij wilde en waar een agent normaal gesproken zo’n tien jaar over deed. Het was haast te mooi om waar te zijn.

    Dat het er bij de recherche heel anders aan toeging dan op straat waar hij als agent werkzaam was, merkte hij al snel. Op de dag dat hij begon, werd een onderzoek naar een vermist meisje gestart. Rob werd samen met een ervaren rechercheur op die zaak gezet, en voor er een week om was, had hij het gevoel er al jaren te werken. Het verdwenen meisje was in een ven gevonden, vermoord door haar zus. Maar dat was niet het enige. De zus had ook het dode lichaam van haar vader koelbloedig weggewerkt, nadat hij in een uit de hand gelopen ruzie om het leven was gekomen.

    Zijn collega Ava van Amstel had door scherpzinnig speurwerk verbanden aan kunnen tonen tussen de diverse familieleden en hun verdwijning, en daarna was Rob er alleen op uit gegaan om de verdachten aan te houden.

    Alleen.

    En daar was het fout gegaan. Zo ontzettend stom.

    Hij was zonder versterking naar het huis gegaan en had zich volkomen laten verrassen door de dader. Hij had moeten wachten op Ava, maar hij was te gretig geweest. Hij had zo’n triomf gevoeld toen hij het bewijs had gezien op de filmpjes, dat hij alle voorzichtigheid uit het oog had verloren.

    Stom, stom, stom.

    Nog een geluk dat hij Ava’s voicemail had ingesproken. Als hij dat niet had gedaan, was ze hem nooit achterna gekomen en had hij het niet kunnen navertellen. Ava had zijn belager met één goed schot uitgeschakeld voordat het meisje kans had gezien hem een tweede keer te raken. Niet met een pistool of revolver. Met een pijl en boog welteverstaan.

    Er ging geen dag voorbij zonder dat hij het moment van inslag herbeleefde, dat hij voelde hoe het keiharde staal zich in zijn borst boorde. Hij zag het meisje weer staan, haar benen lichtjes gespreid, haar handen volkomen beheerst op de boog rustend terwijl ze ontspannen de pijl in het daarvoor bestemde gleufje legde. Het beeld van de vlijmscherpe pijl die zijn kant op kwam drong zich meedogenloos aan hem op.

    Plotseling kreeg hij het achter het stuur heel benauwd. Zijn borstkas leek te worden omklemd door een korset dat strakker en strakker werd aangesnoerd. Lucht bereikte zijn longen bijna niet, zo hoog in zijn borst bleef het steken, en het bloed bonsde heftig in zijn slapen. Het verkeer om hem heen verdween in een waas van blinkend plaatstaal, de stoplichten vloeiden in elkaar over alsof hij te veel gedronken had. Donkere vlekken rukten op aan de randen van zijn gezichtsveld en wild trok hij aan het stuur, reed de stoeprand op en kwam daarna met een schok tot stilstand toen de auto afsloeg. Een auto schoot hem links voorbij met het afkeurende geloei van de claxon. Zwetend bleef hij zitten, naar adem happend totdat hij zijn woest bonkende hart weer voelde bedaren en zijn handen niet meer trilden.

    Dit was niet de eerste keer dat die beelden hem overvielen, maar het was nog niet eerder gebeurd terwijl hij in de auto zat. Hij had ternauwernood een elektriciteitskast gemist en als hij een halve meter was doorgeschoven, had hij de lantaarnpaal geraakt. Voor hetzelfde geld was hij er in volle vaart tegenaan geknald, of erger – had hij iemand aangereden. Het had veel slechter kunnen aflopen. Wat een geluk dat het zo rustig was.

    Wil je erover praten?

    Hij hoorde het Ava nog vragen. Meer dan eens.

    Nee. Het was zoals het was, ze hadden de zaak opgelost, de dader zat achter slot en grendel. Die schotwond kwam hij ook wel weer te boven.

    ‘Dat weet ik wel,’ had Ava gezegd, ‘maar dat bedoel ik niet. Ik heb het niet over de zaak, de slachtoffers, zelfs niet over de schotwond, ik heb het over jou. Dat jij de dood in de ogen hebt gekeken. Dat is niet niks. Misschien moet je er eens met iemand over praten.’

    ‘Nee,’ had hij weer gezegd, ‘dat hoeft niet.’ Hij had het overleefd, hij was allang blij dat de dader was gepakt en hij voelde zich iedere dag sterker en beter worden. Het had toch geen nut om steeds opnieuw dat hele verhaal op te rakelen? Wat schoot hij ermee op?

    ‘Denk je er vaak aan terug?’ vroeg ze, vasthoudend als ze was.

    De hele tijd. ‘Af en toe.’

    ‘Hoe slaap je?’

    Belabberd. ‘Als een roos.’

    ‘Zie je die scène nog voor je?’

    Veel te vaak. ‘Soms. Zeg, dokter Freud. Je gaat me toch geen complex aanpraten, hè?!’

    ‘Nou ja, je weet me te vinden,’ had ze gezegd, ze had haar schouders opgehaald en toen was ze over iets heel anders begonnen.

    Natuurlijk had Ava het bij het juiste eind. Door de praktijk gepokt en gemazeld, ze wist echt wel waar ze het over had. Zo makkelijk was het niet om naast je neer te leggen dat je bijna vermoord was. Het had hem behoorlijk van zijn stuk gebracht.

    Het zou verstandig zijn er met iemand over te praten voordat hij door zijn werkgever gedwongen werd het te doen. Maar met wie dan? Zijn vader was geen optie. Jack Welsman was een keer aan zijn bed verschenen in de eerste dagen van zijn verblijf in het ziekenhuis. Dat kwam niet omdat hij zo begaan was met het lot van zijn zoon. Nee, het was zijn plicht. Rob en zijn vader spraken elkaar nauwelijks. Welsman senior had nooit achter zijn zoons beslissing gestaan om bij de politie te gaan werken, en hij liet geen gelegenheid ongemoeid om hem daarop te wijzen.

    Daarbij kwam ook zijn vaders onbegrijpelijke, ongegronde weerzin tegenover Ava. Wat er precies was voorgevallen in het ziekenhuis wist Rob niet, maar hij had twee zusters met elkaar horen praten en hij had daaruit begrepen dat Jack Welsman zich schofterig tegen Ava had gedragen. Hij had haar de schuld gegeven van wat er gebeurd was. Het feit dat zijn vader zich volkomen onterecht tegen Ava had gekeerd, had Rob hem heel kwalijk genomen en de verhouding was nog verder bekoeld.

    De laatste met wie hij zou willen praten, was zijn vader.

    Rob steunde met zijn voorhoofd tegen zijn klamme handen waarmee hij nog steeds in het stuur kneep.

    Moest hij met zijn gevoelens aankloppen bij zijn baas? Hij wilde niet aan Gé Havinga vertellen dat hij geplaagd werd door nachtmerries. Hij had het gevoel dat daarmee zijn baan op de tocht zou komen te staan. Net begonnen en nu al last van stress? Dat betekende ongetwijfeld het einde van zijn carrière als rechercheur. Zijn huisarts? De vertrouwenspersoon van de politie? Hij wist het echt niet. Hij was ervan overtuigd dat ze zijn nachtmerries zouden bagatelliseren, en misschien wel dat ze hem heimelijk een beetje zouden uitlachen.

    En Ava dan? Meer dan eens had ze gezegd dat hij naar haar toe moest komen als hij wilde praten. Hij kon eigenlijk geen reden geven waarom hij dat niet wilde. Niet kón.

    Aanvankelijk was hun samenwerking stroef verlopen. In het begin vond Rob haar ontoegankelijk, tot op het norse af, iets waarover hij veel had nagedacht, en hij had het toegeschreven aan hun onverwachte partnerschap. Het was haar min of meer door de strot geduwd, en ze had weinig moeite gedaan om dat te verbergen. Hij wist dat ze al jaren met Danny Raaijmakers samenwerkte maar die had een verkeersongeluk gehad en daarna was Rob haar partner geworden. Waarschijnlijk had ze iemand uit het team verwacht toen ze de Opdam-zaak toegewezen kreeg, en viel het haar zwaar dat ze met een groentje opgescheept werd. Maar al heel vlug had ze haar stugge houding laten varen. Toen ze eenmaal besloten had dat alles makkelijker zou gaan als ze met hem samenwerkte in plaats van dwars te liggen, was het alleen maar beter gegaan. Hij mocht haar graag. Ze was ad rem en had een leuk gevoel voor humor, hij was onder de indruk geraakt van haar slimme, snelle denkvermogen.

    Ergens in die turbulente week waren hun levens met elkaar verstrengeld geraakt, en daarna hun lichamen. Hij voelde nog haar warme huid onder zijn vingers toen ze boven op hem kwam liggen, rook haar geur als hij eraan dacht.

    Ava was er niet meer op teruggekomen. Het leek wel of ze zich geneerde dat ze eraan toegegeven had en omdat Rob liever niet wilde horen dat het een vergissing was, was hij er ook niet meer over begonnen. Hij hield het op een eenmalige, prettige ervaring waar ze allebei spontaan ingerold waren.

    Hij voelde zich op zijn gemak bij Ava en juist daardoor kreeg hij het niet over zijn lippen haar te vertellen dat hij nog steeds werd geplaagd door nachtmerries over de Opdam-zaak. Tegenover haar wilde hij niet toegeven dat het hem al een paar keer had besprongen als een roofdier – als er iemand op het bureau was voor wie hij dit verborgen wilde houden, dan was het wel voor haar.

    Hij was er zeker van dat hij er steeds minder last van zou krijgen. Dat, als die zaak een herinnering werd en verder naar de achtergrond raakte, die angstaanvallen ook wel zouden afnemen en uiteindelijk permanent zouden verdwijnen. Per slot van rekening had hij wekenlang alleen maar tijd gehad om te tobben.

    De eerste weken in het ziekenhuis waren een periode waarin hij veel had geslapen, maar toen hij wat was opgeknapt sloeg de verveling snel toe. Thuis had hij wel wat meer afleiding, maar niet genoeg. Door de zware verwonding die hij had opgelopen kon hij nu eenmaal niet veel doen. Lezen en films kijken ging na een tijd ook vervelen, gitaar- en pianospelen ging maar moeizaam. Hij wilde sporten, maar dat mocht niet. Gelukkig was er met zijn benen niets aan de hand en wandelde hij veel, maar lang hield hij dat niet vol. Zijn schouder deed pijn als hij de klok niet in de gaten hield en te ver ging. Zolang hij bezig was, dacht hij niet of nauwelijks aan het gebeurde, maar zodra hij weinig om handen had en er niets was om hem af te leiden, kwam het hele pijl-en-boogincident hardnekkig terug in zijn gedachten.

    Hoe zou hij het van zich af praten kunnen praten, áls hij al wist tegen wie? Hoe kon hij vertellen dat hij die klap in zijn borst steeds voelde en voordat hij het voelde, het al kon zien aankomen? Hoe kon iemand begrijpen dat hij droomde over die glanzende metalen pijlpunt die Nadia Opdam op zijn hoofd richtte en dat die pijl, rondtollend in een razend tempo, door zijn dromen joeg? Wat was het nut te vertellen dat hij zichzelf al tientallen malen badend in het bloed had zien sterven?

    Er was ongetwijfeld een freudiaanse analyse van te maken en er was vast en zeker iemand die in zijn geest wilde rondwroeten om hem een pasklaar antwoord aan te reiken. Rob vond de waarheid even eenvoudig als duidelijk: er was geen oplossing of antwoord. Het moest gewoon slijten. Net als het rauwe gevoel na het overlijden van zijn moeder. Hij hield niet van dat soort psychologische poespas. Het was iets wat hij nooit zou vergeten, maar het moest simpelweg slijten. Net zoals hij zijn moeder nooit zou vergeten, maar het holle gevoel wel minder was geworden. Hij bleef erbij: op een dag zou hij de aanslag verwerkt hebben en waren de dromen alleen nog maar iets uit het verleden.

    Wat hij wilde – en daarmee zou de orde in zijn leven sneller terugkomen – was aan het werk gaan. Dat zou uiteindelijk weer de balans brengen waardoor het hele incident niet langer meer bepalend zou zijn voor zijn doen en laten.

    ‘Aan de slag, Robert Franciscus Welsman,’ zei hij hardop. ‘Zelfmedelijden is voor watjes.’

    Het denken had hem een beetje tot bedaren gebracht en ook de misselijkheid die plotseling was komen opzetten zakte. Hij ging overeind zitten en veegde zijn klamme handen af aan zijn broek. In de verte stond een politieagent een jongen te bekeuren die zonder helm op een brommer had gereden, en zo te zien wilde de agent komen kijken wat er aan de hand was. Daarom startte Rob de motor, schakelde en draaide voorzichtig de weg weer op waarna hij doorreed naar het hoofdbureau van politie in Valenberg.

    De recherche was gehuisvest in een tamelijk groot maar onopvallend gebouw. Het eerste waar Rob op stuitte was een grote steiger die precies voor de ingang stond. Er stonden twee in het wit gehulde mannen op, witte mondkapjes verborgen een deel van hun gezicht. Ze schuurden op hun gemak de kozijnen van de hoge ingang. Uit een met verf bespikkelde, groezelige radio schetterde muziek, zo hard dat Rob zich afvroeg hoelang Gé Havinga dat nog zou goedkeuren.

    Toen hij tussen de metalen poten van het gevaarte door de schuifdeur naar binnen stapte, overviel hem een merkwaardig gevoel.

    Home sweet home.

    ‘Rob? Hé jongens, kijk nou eens!’ Magda, de agente die de balie bemande, sprong op, kwam door de veiligheidsdeur naar buiten en omhelsde hem hartelijk. ‘Hoe is het met je? Je ziet er goed uit! Hoe gaat het met je borstkas en je schouder? Kom je weer werken?’

    ‘Ik heb een afspraak,’ zei Rob met een vriendelijke glimlach en

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1